20 Passend onderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (passend onderwijs) (33106).

De voorzitter:

Er zijn negen sprekers van de zijde van de Kamer. Opvallend is dat de diverse deelnemers aan het debat nogal lange spreektijden hebben aangevraagd, variërend van twintig minuten tot drie kwartier. We zijn dus wel even bezig. Interrupties gaan in tweeën. Het aantal interrupties zal ik niet proberen te beperken; ik vrees dat dat een gevecht tegen de bierkaai zou worden. De eerste spreker namens de Kamer is mevrouw Ortega-Martijn namens de ChristenUnie, met een spreektijd van 30 minuten. In de tijd dat zij naar het spreekgestoelte loopt, heet ik de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van Bijsterveldt, welkom. Ik wens haar hedenmiddag en hedenavond een prettig verblijf in vak-K.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Het gaat om een belangrijk wetsvoorstel. Vandaar dat er zo veel spreektijd is aangevraagd. De fractie van de ChristenUnie vindt dat hiermee zorgvuldig moet worden omgegaan.

Een inclusieve samenleving waarin iedereen meetelt en waarin je niet wordt weggezet in een hoek. Wie kan daar nou tegen zijn? Welke ouder zou niet willen dat zijn of haar kind met een beperking kan opgroeien en leren tussen andere kinderen? Welke ouder of docent heeft niet het beste voor met een kind dat ondersteuning nodig heeft om zijn of haar talenten te ontwikkelen en een plaats binnen de samenleving te verwerven? Toch lijkt een mooie droom over te gaan in een nachtmerrie. Daarvan getuigt de grote stroom zorgen van zowel ouders als het onderwijsveld die ik de afgelopen periode heb morgen ontvangen. Ook vandaag heb ik nog een stapel gekregen. Veel smeekbedes om alsjeblieft de toekomst van kinderen met een beperking, die tussen wal en schip dreigen te vallen, niet te verzieken. Schrijnende verhalen over de huidige praktijk, waarin het al moeilijk is voor bijvoorbeeld een kind met een meervoudige handicap; terwijl het uitzicht is dat het nog slechter voor zo'n kind zal worden.

Er zijn ook alarmerende oproepen van schoolleiders en docenten met passie, die met hart en ziel opkomen voor hun vak. Zij vrezen voor de toekomst van het onderwijs voor kwetsbare kinderen; de uitgangspositie van deze kinderen wordt volgens hen bedreigd. Om slapeloze nachten van te krijgen. Die heb ik de afgelopen tijd inderdaad gehad. Graag hoor ik van de minister hoe het komt dat deze zorgen zo dominant aanwezig zijn bij de meerderheid van de betrokkenen.

Wat voor boodschap en samenleving biedt het kabinet aan mensen met een beperking? Niet alleen in het passend onderwijs is er sprake van grote bezuinigingen, die gepaard gaan met een stelselwijziging. Er komen of dreigen ook bezuinigingen in de WSW, de Wajong, de AWBZ en de jeugdzorg. Ik krijg zorgelijke, maar soms ook boze mails: tellen kinderen en jongeren met een beperking nog wel volwaardig mee in onze samenleving, of worden ze alleen gezien als een zware kostenpost die op de begroting drukt? Ik vraag de minister om een heldere boodschap voor al deze mensen, die het gevoel hebben er niet meer bij te horen. Ik roep de minister op dit debat te gebruiken om zo veel mogelijk zorgen weg te nemen.

Ook de ChristenUnie heeft haar zorgen, ofschoon wij geloven in een inclusieve samenleving waarin ieder talent telt en wordt benut. Daaraan willen wij graag meewerken. Het is onze christelijke levensovertuiging dat leerlingen die ondersteuning nodig hebben, op hun plek moeten zijn, zodat ze zichzelf kunnen zijn en zich kunnen ontwikkelen; of dat nou in het regulier onderwijs of in het speciaal onderwijs is. Het zijn waardevolle kinderen die in de toekomst waardevolle burgers willen zijn en een bijdrage willen leveren aan de maatschappij. Daarvoor willen wij ons hard maken.

Jammer genoeg wordt het moeilijk om deze grote stelselwijziging in het onderwijs alleen inhoudelijk te behandelen en te beoordelen. De aangekondigde bezuiniging van 300 mln. hangt als een donkere wolk boven dit debat. Mijn fractie ziet het als haar politieke verantwoordelijkheid om de garantie te krijgen dat de invoering van dit wetsvoorstel datgene realiseert wat wij graag zouden willen. Is onze zorg terecht dat de kinderen tussen wal en schip dreigen te vallen? Dit kan gebeuren doordat de wachtlijsten voor het speciaal onderwijs groeien en leerlingen met een ondersteuningsbehoefte zonder het benodigde budget en ondersteuning in het regulier onderwijs blijven. Het gevolg zal zijn dat de tijd en aandacht voor deze leerlingen zal afnemen, terwijl ze vaak extra ondersteuning nodig hebben. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Alles overziend is er een realistische taakstelling nodig en niet een bezuiniging die het passend onderwijsaanbod voor leerlingen juist onder druk zet. Het gaat om een stelselwijziging waar de commissie-Dijsselbloem, de ECPO, oftewel de Evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs, de Raad van State en de Onderwijsraad wijze dingen over hebben gezegd. Ik roep de minister op om de tijd te nemen en de stelselwijziging niet met een bezuiniging te combineren. Ook roept de ChristenUnie de minister weer op om de bezuiniging in te perken tot een realistische uitdaging voor het onderwijs.

Wederom wijs ik de minister op de mogelijkheid van de prestatiebeloning. Vandaag hebben we het kunnen zien: zoveel scholen die dicht zijn, zoveel docenten die zijn gaan staken en zoveel ouders die hun handtekening hebben gezet en de tijd hebben genomen om allerlei mails naar ons te sturen. Niemand zit te wachten op de prestatiebeloning. Ik kijk de minister dus heel indringend aan en vraag haar of zij met haar hand over haar hart wil strijken en wederom wil bekijken of we af kunnen komen van de prestatiebeloning. Daar heeft zij natuurlijk ook onder andere de VVD voor nodig en mijn collega Elias. Ook naar hem kijk ik. Wil hij goed bekijken of we deze bezuiniging en de prestatiebeloning kunnen wegnemen? Daar zit namelijk echt niemand op te wachten. Niemand zit te wachten op een extra beloning, maar wel zit men te wachten op extra handen in de klas, juist om het passend onderwijs tot een succes te maken. Ik weet zeker dat zowel de minister als de heer Elias van de VVD dat graag wil.

In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de ChristenUnie heeft gevraagd naar de cijfermatige onderbouwing. De grootste groei zit in het voortgezet speciaal onderwijs, cluster vier, in de rugzakjes. Dat roept de vraag op waarom alle zorgleerlingen met bezuinigingen te maken krijgen. Een kaasschaaf door het budget halen levert misschien geld op, maar de behoefte aan ondersteuning blijft wel. Meervoudig gehandicapte kinderen, kinderen met een visuele beperking, slechthorende en dove kinderen hebben nog steeds intensieve begeleiding in het onderwijs nodig. De grote vraag ten aanzien van de groei in cluster vier is welke oorzaak hieraan ten grondslag ligt. Is er sprake van grootschalig gebruik of misbruik van voorzieningen of wordt er voorzien in een behoefte? De minister lijkt uit te gaan van dit eerste, maar is dat het hele verhaal? De ChristenUnie ziet ook een veranderende, gebroken maatschappij. Voor jongeren geldt dat zij steeds minder zekerheden in hun omgeving hebben. Een stabiele thuissituatie ontbreekt soms. Dit is niet alleen een probleem voor leerlingen met een rugzakje, maar dit speelt bijvoorbeeld ook in het vmbo en zelfs breder. Een vmbo-klas heeft niet een afgebakend aantal scholieren met een label en veel jongeren dreigen uit te vallen om verschillende redenen. Ik vraag de minister daarom of zij niet alleen wil kijken naar zorgbudgetten, maar ook naar zorgbehoefte. Hoe wil zij die gaan meten? Deelt zij mijn analyse dat er ook een maatschappelijke oorzaak is voor de stijging in zorgbehoefte onder jongeren? Wil zij zich samen met haar collega sterk maken voor allerlei initiatieven die erop zijn gericht dat deze kinderen meer stabiliteit krijgen?

De ChristenUnie is bezorgd over het tempo waarin deze stelselwijziging wordt ingevoerd. De commissie-Dijsselbloem concludeerde al dat een randvoorwaarde hiervoor is om de tijd te nemen om een systeem te testen en, waar nodig, bij te schaven. Het wetsvoorstel heeft niet alleen grote gevolgen voor scholen in het regulier en speciaal onderwijs, maar ook voor leraren, leerlingen en ouders. Waarom kiest de minister niet voor een experimenteerperiode bij de invoering? De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat de ECPO wordt gevraagd om een voorstel te doen om de invoering van het passend onderwijs te monitoren en te evalueren. Wil de minister toezeggen dat de Kamer één jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een eerste rapportage kan ontvangen van deze monitoring?

Indien blijkt dat onze zorgen toch realiteit worden, is de minister dan bereid om direct maatregelen te treffen om knelpunten op te lossen? Graag krijg ik daarover een toezegging.

Het ondersteuningsplan moet voor vier jaar worden vastgesteld. Op 1 mei van dit jaar gaat de eerste periode van vier jaar in. Is het niet juist nodig om eerst in een proefjaar ervaring op te doen met een voorlopig ondersteuningsplan? Ik heb daarover een amendement ingediend en wil daarop graag een reactie.

De fractie van de ChristenUnie is bezorgd over de bijscholing van leraren. De professionalisering van docenten lukt nooit op een dergelijk korte termijn. Er wordt van leraren verwacht dat zij een duizendpoot worden. Aan de ene kant moet je je vak bijhouden, aan de andere kant moet je een antenne hebben om zorgleerlingen te herkennen en te begeleiden. Dat wordt al vanaf de komende zomer van hen verwacht. Is voldoende duidelijk wat leraren moeten kunnen? Zijn vakbonden betrokken bij het ontwikkelen van het profiel voor docenten? Er is een professionaliseringsbudget beschikbaar, maar kunnen de leraren op een zo korte termijn worden klaargestoomd voor de invoering van passend onderwijs, zowel via bijscholing als in lerarenopleidingen? Tegelijkertijd worden wel een paar duizend mensen met specifieke expertise ontslagen. Binnen het convenant met het onderwijsveld zijn afspraken gemaakt over de inzet van professionaliseringsgeld en voor doorstroming van werk naar werk. Blijft hiermee voldoende expertise behouden? Worden ontslagen professionals ingezet voor bijscholing van leraren en eventueel permanent als intern begeleider? Zo ja, is hiervoor voldoende geld?

Divers aanbod en keuzevrijheid moeten behouden blijven. In het wetsvoorstel wordt echter niet gegarandeerd dat de positie van afzonderlijke scholen wordt gerespecteerd. De samenwerkingsverbanden gaan een bepalende rol spelen. Een samenwerkingsverband als Gereformeerd Primair Onderwijs West-Nederland (GPO-WN) moet in 22 samenwerkingsverbanden meedraaien. Dit is echt onmogelijk. Ik heb daarom samen met de heer Dijkgraaf een amendement ingediend waarmee een uitzondering wordt gemaakt voor bestaande regio-overstijgende zorgverbanden. Deze verbanden functioneren nu goed en hebben vaak lage verwijspercentages naar het speciaal onderwijs. Ons uitgangspunt is altijd geweest: laten wij alsjeblieft minder regeldruk hebben. Als ik dan hoor dat er een extra fte moet komen om allerlei vergaderingen af te lopen, dan denk ik niet dat dit de bedoeling is van deze minister.

Er zijn ook voorbeelden van schoolbesturen die in zes of acht verbanden zitten met een school. De ChristenUnie vindt dat behoud van identiteit en keuzevrijheid van ouders belangrijke voorwaarden zijn binnen passend onderwijs. Zeker nu efficiëntie een grote rol gaat spelen, moeten wij zorgen voor goede borging van identiteit in het onderwijs. Met name in krimpgebieden kan de christelijke sbo-school steeds meer onder druk komen te staan en kan er verschraling optreden. Vindt de minister het van belang dat de sbo-school van een bepaalde richting de kans krijgt te blijven bestaan in een regio? Ik wijs ook op de vaak regio-overstijgende reikwijdte van een sbo-school. Op dit gebied zouden de contractuele samenwerkingsafspraken tussen schoolbestuur en samenwerkingsverband uitkomst kunnen bieden, maar alleen als deze afdwingbaar zijn. De minister zegt, de oplossing te bieden via de vorming van kamers. Is dit wel haalbaar voor bijvoorbeeld kleine schoolbesturen in krimpgebieden?

Schoolbesturen krijgen een zorgplicht in het kader van passend onderwijs. De bekostiging loopt via de samenwerkingsverbanden. Dat schuurt eigenlijk. Hoe kunnen schoolbesturen aan de zorgplicht voldoen als zij hiervoor niet voldoende geld krijgen? Het lijkt erop dat kleine schoolbesturen in de mangel kunnen komen tussen de zorgplicht die zij wettelijk opgelegd krijgen en de afhankelijkheid van het budget van het samenwerkingsverband. In de schriftelijke inbreng heeft de ChristenUnie gevraagd naar de optie om het budget voor lichte zorg direct naar schoolbesturen te laten gaan, juist om hen in staat te stellen, aan de zorgplicht te voldoen.

Er ligt een amendement van de heer Klaver om een landelijk niveau van basiszorg vast te leggen. Ik hoor graag van de minister wat zij van dit amendement vindt. De vraag hierbij is of er een minimumbekostiging aan basiszorg vastzit, zodat schoolbesturen hun zorgplicht op een realistische manier kunnen vervullen.

De vorming van samenwerkingsverbanden is in volle gang. Binnen deze samenwerkingsverbanden worden afspraken gemaakt over zorgprofielen van scholen. Wij moeten ervoor waken dat ieder samenwerkingsverband het wiel opnieuw gaat uitvinden. Wil de minister stimuleren dat er een bepaald model komt voor bijvoorbeeld vorming van ondersteuningsprofielen?

Ik heb een amendement op stuk nr. 21 ingediend om per AMvB regels te stellen over de invulling van de commissie voor de begeleiding, omdat deze commissie belangrijk advies geeft over de begeleiding en plaatsing van een kind. Dit amendement wil ik bij nader inzien intrekken.

De voorzitter:

Het amendement-Ortega-Martijn (stuk nr. 21) is ingetrokken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Een te grote drang tot specialisatie per school roept veel vragen op. Bestaat er geen strijdigheid tussen inclusief onderwijs voor zorgleerlingen en het specialiseren van scholen in een zorgprofiel? Zijn wij geen speciaal onderwijs binnen het regulier onderwijs aan het organiseren? Is dit ook geen vorm van risico-uitsluiting in plaats van het bieden van kansen aan ieder kind? Ik zeg het even heel zwart-wit. Ik hoor nu dat wordt gezegd: deze school gaat zich specialiseren in autisme en deze school in iets anders. Ik denk niet dat dit de bedoeling is van inclusief onderwijs. Ik hoor hier graag een reactie op van de minister.

Hiernaast moet blijken hoe het referentiekader een plek zal krijgen binnen samenwerkingsverbanden en scholen. Hoe zit het bijvoorbeeld met de definitie van extra ondersteuning? Als een leerling niet de juiste ondersteuning wordt gegeven, dreigt bijvoorbeeld afstroom van havo naar vmbo. Het is op zo'n moment aan ouders om aan te tonen dat er extra ondersteuning nodig is. Hoe moet daar volgens de minister mee worden omgegaan? Het gaat mij om een situatie van een kind dat heel goed havo aankan, maar met ondersteuning, waarin wordt geredeneerd dat het kind maar naar het vmbo moet omdat het daar geen ondersteuning nodig heeft. Dat is dus niet de realiteit. Ik hoor daar graag een reactie van de minister op.

Rondom verevening van budgetten bereiken ons nu al berichten van regio's die een oneerlijke verdeling vanuit het Rijk voorzien. Deze regio's beroepen zich op bijzonderheden in hun leerlingpopulatie, bijvoorbeeld omdat zij veel leerlingen hebben met een stoornis in het autistisch spectrum. Dit gaat met name in cluster 4 een grote rol spelen. Welke criteria gaat de minister hanteren bij de verevening van geld? Gaan samenwerkingsverbanden nu niet ineens allerlei dure onderzoeken doen binnen hun regio om aan te tonen dat zij recht hebben op meer geld?

Er komt een verantwoordingsplicht bij voor scholen aan de samenwerkingsverbanden. Tegelijkertijd zal er ook verantwoording moeten worden afgelegd aan de medezeggenschapsraad en de inspectie. Is het niet beter om de verantwoording te stroomlijnen, zowel horizontaal als verticaal, bijvoorbeeld binnen één document? Dit neemt veel bureaucratie weg en geeft scholen de kans om zich aan alle gremia te verantwoorden. De ChristenUnie vindt bovendien dat een schoolbestuur in de eerste plaats verantwoording schuldig is aan de direct betrokkenen, met name de ouders.

De rol van de inspectie roept vragen op. De minister wil scholen steeds meer afrekenen op toetsresultaten en cijfers, bijvoorbeeld via invoering van centrale toetsing. Tegelijkertijd worden scholen zo veel mogelijk gestimuleerd om zorgleerlingen of leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben op te nemen, terwijl dit ten koste kan gaan van de toetsresultaten. Hoe gaat de inspectie meewegen dat meer zorgleerlingen in het regulier onderwijs terecht zullen komen?

Voor cluster 2 staat een grote verandering op stapel. Het is goed dat onderwijs voor doven en slechthorenden en leerlingen met een spraak-/taalstoornis onder een landelijke budgetsystematiek gaan vallen. Het is wel de vraag of reorganisatie tot landelijke instellingen echt nodig is om cluster 2-onderwijs optimaal te laten functioneren. Is deze reorganisatie de inspanning en het geld waard? Ik heb bovendien een amendement ingediend om uitruil tussen speciaal onderwijs en regulier onderwijs voor cluster 2 mogelijk te maken. Passend onderwijs is bedoeld om inclusief onderwijs te stimuleren, maar juist artikel 70 van de Wet op het primair onderwijs vormt een belemmering voor cluster 2-leerlingen in het regulier onderwijs om gebruik te maken van kennis uit het speciaal onderwijs. Ik wil voor die uitruil een mogelijkheid in de wet opnemen. Daarom heb ik dat amendement ingediend. Daarop wil ik heel graag een reactie van de minister.

Kinderen met een lichamelijke handicap of een verstandelijke handicap, cluster 3-leerlingen, hoeven niet jaarlijks geïndiceerd te worden. Hun beperking is vaak duidelijk indiceerbaar en volgens ons is dat na een jaar ook nog het geval. De ChristenUniefractie is daarom bezorgd over het samenvoegen van het budget van cluster 3 en dat van cluster 4. Voor cluster 4 geldt wel dat problemen kunnen verminderen of verergeren. Dit zet zeker bij een krimpend budget het geld voor ondersteuning van cluster 3-leerlingen onder druk. De ChristenUniefractie vraagt waarom er niet is gekozen voor een aparte budgetsystematiek zoals cluster 1 en cluster 2 die ook hebben. Uiteraard is een landelijke instelling niet mogelijk, gezien het diverse aanbod van scholen. Is het budget wel goed af te bakenen? Ik wil graag een antwoord op die vraag.

Daarnaast vraagt de ChristenUniefractie extra aandacht voor kinderen met een meervoudige handicap die intensieve begeleiding nodig hebben. Behouden zij deze intensieve begeleiding in het speciaal onderwijs? Kan de minister toezeggen dat kinderen niet hun onderwijsperspectief verliezen en dat ze niet in de dagbesteding terechtkomen? Scholen van speciaal onderwijs en ouders vrezen dat wel. Daarop wil ik graag een reactie.

Om toelaatbaarheid van een leerling tot de reguliere school te toetsen, zijn verschillende wettelijke criteria van belang. In de memorie van toelichting wordt verwezen naar de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Artikel 2 bevat de belangrijke regel dat de school op zijn minst verplicht is om te onderzoeken of een leerling toelaatbaar is en, dat te motiveren. Indien aanpassing van belemmeringen in de school onevenredig belastend is, mag een school een leerling weigeren. Waarom kiest de minister er niet voor om in de onderwijswetten naar dit artikel te verwijzen? Ik heb daarover een amendement ingediend.

Daarnaast wordt in de wet geregeld dat tijdelijke plaatsing mogelijk is in het geval dat een school niet tijdig een beslissing neemt over toelating van een leerling. Wanneer een leerling echter niet wordt toegelaten, mag hij door de school worden uitgeschreven. Het risico daarvan is dat er juist meer thuiszitters komen. De ChristenUniefractie wil dit voorkomen door bij weigering van een leerling de tijdelijke plaatsing voort te zetten tot op het moment dat er een redelijk alternatief is. Ook hiervoor heb ik een amendement ingediend. Graag wil ik daarop een reactie.

Als ouders het niet met de beslissing eens zijn, moeten zij dit geschil aan een commissie kunnen voorleggen. De heren Dijsselbloem en Van der Ham hebben hierover een amendement ingediend. Mijn bezwaar daartegen is dat deze geschillencommissie algemeen van aard is, terwijl instellingen voor het bijzonder onderwijs vaak een goed georganiseerde geschillenregeling hebben. Ik wacht even af wat er komt, want ik heb begrepen dat het amendement van de heren Van der Ham en Dijsselbloem hierover gewijzigd wordt. Ik was van plan om een subamendement in te dienen, maar dat kan ik altijd nog doen. Dat zou ik gedurende het debat kunnen doen of daarna.

De heer Van der Ham (D66):

Mevrouw Ortega-Martijn heeft het over de denominaties die ook een geschillencommissie hebben. Zij zegt dat ons voorstel voor die ene commissie niet voldoende is. Er zijn echter ook conflicten tussen bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden waarvan het ene een samenwerkingsverband met een bepaalde richting is en het andere niet. Hoe los je het dan op? Je moet dan toch één geschillencommissie hebben?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Dat klopt. Ik heb op een gegeven moment ook aangegeven dat ik het amendement van de heren Dijsselbloem en Van der Ham ondersteun. Ik heb echter wel de vraag gesteld hoe het zit met geschillen van denominaties. Wij hebben in ieder geval wel signalen gekregen om ons niet blind te staren op één landelijke geschillencommissie maar om te kijken of wij daarin wat diversiteit kunnen aanbrengen. Ik wacht dus het debat even af om te kijken op welke manier de ChristenUnie daarmee kan omgaan.

De heer Van der Ham (D66):

Dan wachten wij af wat uw conclusie zal zijn, maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat bijvoorbeeld een ouder een geschil heeft met een school over de denominatie. Dan is het heel lastig als die geschillencommissie een bepaalde kleur heeft en daardoor geen onafhankelijke positie inneemt. Dat staat los van het feit dat ik mij in allerlei praktische situaties wel iets bij uw standpunt kan voorstellen, maar in deze zaken wil je juist iemand die niet een bepaalde "richtingachtige" pet op heeft.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik weet dat de heer Van der Ham ontzettend veel problemen heeft met mensen die een bepaalde "richtingachtige" pet op hebben, maar daar gaat het in dezen niet om. Als er op dit moment zaken zijn die goed functioneren, kunnen wij altijd zeggen: wij gaan het kind niet met het badwater weggooien; laten wij kijken naar het goede dat wij kunnen behouden.

De voorzitter:

Heel mooi, u continueert, mevrouw Ortega. Nee, mijnheer Van der Ham, interrupties gaan in tweeën.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Hierbij speelt overigens ook de discussie een rol over de leerplicht. Wat zijn de rechten van kinderen bij weigering door een school? Hoe zit het met de bekostiging van een leerling in het geval van weigering? Ik vind het toch een beetje vreemd in het hele wetsvoorstel dat kinderen thuis komen te zitten maar dat de ouders wel een boete kunnen krijgen van de leerplichtambtenaar. Dat lijkt ons niet realistisch en ook niet rechtvaardig, dus hierop krijg ik graag een reactie.

Bij de vorming van een ontwikkelingsperspectief hebben ouders de mogelijkheid om mee te denken. In de wet is er echter formeel weinig geregeld over de betrokkenheid van de ouders. De ChristenUnie zal graag een vorm van instemmingsrecht zien bij het opstellen en uitvoeren van een ontwikkelingsperspectief. Hoe staat de minister tegenover de mogelijkheid tot ondertekening door ouders van het ontwikkelingsperspectief? Dit geeft namelijk duidelijkheid over de betrokkenheid van ouders bij de uitvoering, maar geeft ook direct duidelijkheid over verschillen van inzicht tussen school en ouders. Het is in lijn met de huidige werkwijze rondom het handelingsplan. Ik heb vanochtend nog staan praten met een moeder die zei: waarom wordt hierover moeilijk gedaan? Nu is het ook zo dat wij dat handelingsplan ondertekenen en als wij het er niet mee eens zijn, komen wij er altijd met elkaar uit. Zij zei: dit gaat veel meer bureaucratie met zich meebrengen. Dus in dezen ondersteun ik wel het amendement van mevrouw Ferrier maar aan de andere kant wil ik toch een toezegging van de minister als het eventueel kan zonder amendement dat het ontwikkelingsperspectief in ieder geval wel kan worden ondertekend door ouders en scholen.

Gemeenten hebben de zorgplicht voor de onderwijshuisvesting en het leerlingvervoer. Er zou vooral voor leerlingen in het bijzonder onderwijs sprake zijn van gemeentegrensoverschrijdend vervoer. Nu al blijkt dat ouders flink moeten bijleggen. Bij de invoering van het passend onderwijs moet goed worden gemonitord wat de eventuele gevolgen zijn voor het leerlingvervoer op het moment dat de kinderen met een extra ondersteuning op bijvoorbeeld een basisschool worden ingeschreven. Hoe gaat de minister dat doen? Ik heb ook gelezen in ons schriftelijk verslag dat de minister daarop een antwoord heeft gegeven, namelijk dat er niet zo'n goed idee is van wat de bedragen zijn. Daarom zou het wel goed zijn, ook richting de gemeenten, dat dit goed wordt gemonitord, want ik denk wel dat wij met elkaar de consequenties moeten dragen van de invoering van dit wetsvoorstel. Voor gemeenten geldt dan ook dat als leerlingen die extra zorg en ondersteuning echt nodig hebben er aanpassingen moeten komen van schoolgebouwen. Dit is echter afhankelijk van de ontwikkelingen en het aantal kinderen dat zal worden ingeschreven. Ook dit moet stevig worden gemonitord. Dit pleit ook weer voor enige terughoudendheid bij het nu al vastleggen van meerjarige ondersteuningsplannen. Graag een reactie van de minister.

Dit is een zeer belangrijk wetsvoorstel dat zorgvuldig moet worden behandeld. De ChristenUnie wil de garantie dat kinderen niet tussen wal en schip vallen en dat scholen beschikken over voldoende tijd, expertise en financiële middelen om het wetsvoorstel succesvol in te voeren. Ik hoop van harte dat de minister ons daarin tegemoet wil komen, want anders wordt het voor onze fractie heel moeilijk om in te stemmen met het wetsvoorstel.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Vandaag zijn duizenden leraren, ouders en leerlingen boos. D66 is dat met hen. Ik was vanochtend bij de Amsterdamse Arena. Ik heb daar veel ouders, leraren en leerlingen gezien die zich heel grote zorgen maken en dus boos zijn. Het kabinet wil zoveel mogelijk leerlingen met een fysieke of gedragsstoornis, handicap, in het reguliere onderwijs onderbrengen. Dat noemen wij passend onderwijs. Op zichzelf is het een mooie gedachte, maar die mooie gedachte gaat gepaard met een enorme bezuiniging. Minister Van Bijsterveldt heeft daarmee alle draagvlak voor haar plan verspeeld, lijkt het. Als je in de Arena komt, dan krijg je in ieder geval wel die indruk. Zij stapelt bezuiniging op bezuiniging. Het plan moet er snel doorheen worden gejakkerd. Docenten en ouders worden niet gehoord, maar de minister zet de kwetsbaarste leerlingen en de kwaliteit van het onderwijs op het spel. Ondertussen verliezen duizenden gespecialiseerde docenten hun baan, docenten met grote kennis van bijvoorbeeld gedragsstoornissen. Wij willen die forse bezuiniging op het passend onderwijs terugdraaien en de invoering ervan uitstellen. Dat zal mijn voornaamste missie in die debat zijn. Zorgvuldigheid! Maar bovendien wil ik de rechten en keuzen van ouders en kinderen beter in de wet borgen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik was er al bang voor dat dit de belangrijkste missie van D66 bij dit debat is, maar is de heer Van der Ham het met mij eens dat in het voorliggende wetsvoorstel het woord "bezuiniging" niet wordt genoemd?

De heer Van der Ham (D66):

Dat klopt. Ik ga zo meteen nog even in op de mooie commissie waarin ik ooit heb gezeten, samen met in ieder geval de heer Dijsselbloem en mevrouw Ortega. De wet is de wet, maar die is natuurlijk wel ingebed in beleid en in andere wetten. Eén van de conclusies van de commissie-Dijsselbloem was dat je bij het invoeren van bijvoorbeeld een onderwijsvernieuwing – dit is er nogal eentje – heel goed moet kijken naar de omstandigheden. Ook moet je bezien of die niet parallel loopt met allerlei andere vernieuwingen, veranderingen, bezuinigingen. Dan hebben wij hier een mooi staaltje voorliggen, want dat is hier nogal aan de hand. Als wij dit wetsvoorstel heel snel doorvoeren, met het financiële kader dat er ligt, de bezuinigingen die er liggen, dan vraag ik mij af of dat verantwoord is.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Laten wij voor de discussie aannemen dat het financiële plaatje een gegeven is, om welke reden dan ook; vooral politieke redenen natuurlijk. Het niet invoeren van het wetsvoorstel heeft dan ook gigantische consequenties. Zijn wij niet bezig met het voeren van de verkeerde discussie? We hebben die al een aantal keren gevoerd. We zullen die ongetwijfeld ook weer voeren in het kader van de begroting van Onderwijs, want daar moet die eigenlijk worden gevoerd. De kwestie komt dus nog volop terug. Moeten wij nu niet gewoon spreken over de vraag of dit een goede wet is en wat de voor- en nadelen zijn? Natuurlijk moeten wij spreken over de invoeringstrajecten, maar het vervuilen van die discussie met de kwestie van de bezuiniging, hoe belangrijk ook – ik onderstreep dat – is niet goed voor de wetsbehandeling nu.

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind dat nogal naïef van de heer Dijkgraaf, want op die manier wordt dat argument steeds gebruikt, in die zin dat de wet er is, maar dat de vraag naar de bekostiging of de bezuiniging geen onderdeel van de discussie uitmaakt. Dat doen wij op een ander moment wel, wordt steeds gezegd. In de Tweede Kamer is het bijna altijd zo dat dit soort debatten, over de samenhang van beleid, eigenlijk gisteren gevoerd had moeten worden, of morgen, maar nooit op de dag dat wij hier met elkaar in debat zijn. Mijn ervaring, na tien jaar in de Kamer te hebben gezeten, is: nee, dat debat moeten wij nu voeren. Wij hebben nu deze wet hier voorliggen, samen met zijn bedding, de financiële kaders. Het debat daarover moeten wij in samenhang voeren. Ik zal zo meteen nog enkele voorbeelden noemen van punten waarvan ik, als ik ze bezie in samenhang met deze wet en de uitvoering ervan, denk dat wij met vuur spelen en grote risico's lopen.

Tegelijkertijd hoop ik ervoor te zorgen dat wij hiervan een goede wet zullen maken. Ik heb dan ook een aantal amendementen ingediend voor als deze wet doorgaat. Wat mij betreft is dat dus over twee jaar. Samen met de heer Dijsselbloem heb ik een amendement ingediend om te bereiken dat de invoering wordt uitgesteld, zodat het zorgvuldiger gebeurt. Als de wet dan wordt ingevoerd, moet een aantal juridische zaken beter worden uitgewerkt en vastgelegd dan nu in de wet het geval is. Daartoe heb ik verschillende amendementen ingediend. Ik heb mijn wetgevende taak uitgevoerd en zal dat de aankomende dagen blijven doen. Daarboven hangt echter de donkere wolk van de bezuinigingen, die een direct effect heeft op de werkbaarheid van deze wet.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u continueert, want u hebt nog maar 38,5 minuut.

De heer Van der Ham (D66):

Wij steunen een aantal gedachten van de wet inzake het passend onderwijs. Kinderen moeten zo dicht mogelijk bij huis naar school kunnen, tussen andere leerlingen. Wij moeten minder snel etiketten plakken en medicaliseren. Er moeten meer mogelijkheden zijn om door te stromen, bijvoorbeeld naar de havo of het vwo. Wij hebben echter vaker gezien dat dit soort goede bedoelingen waardeloos wordt uitgevoerd of althans niet goed worden uitgevoerd.

Zoals ik al tegen de heer Dijkgraaf zei, hebben wij hierbij te maken met een grote onderwijsvernieuwing. Deze Kamer heeft daar ervaringen mee. In 2008 kwam de parlementaire onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen onder voorzitterschap van de heer Dijsselbloem – hij is hier ook – met haar bevindingen over de vernieuwingen in het onderwijs tot dan toe. Die commissie was uitermate kritisch over de wijze waarop vernieuwingen zoals de tweede fase, de basisvorming en de invoering van het vmbo waren uitgevoerd. Wij stelden vast dat een grondige analyse van het onderwijs vaak ontbrak. De onderwijsvernieuwingen stonden onder grote tijdsdruk en van een goede voorbereiding was nauwelijks sprake. Bovendien werden docenten, ouders en leerlingen onvoldoende gehoord. Daarnaast gingen de onderwijsvernieuwingen vaak gepaard met forse bezuinigingen en werden ze doorkruist door andere grote veranderingen in het onderwijs, waardoor het beoogde doel van de vernieuwingen teniet werd gedaan. De commissie vond dat er grote risico's waren genomen met kwetsbare leerlingen. Zo moesten wij het dus nooit meer doen.

Het passend onderwijs was bedoeld om een einde te maken aan de openeindefinanciering door het zorgbudget te budgetteren. Daarvoor was begrip, ook in het onderwijs zelf, maar dat begrip verdween toen het huidige kabinet zijn bezuiniging van 300 mln. op het passend onderwijs aankondigde, vooral omdat niemand wist waar dat bedrag precies vandaan kwam. Eerst was er een bedrag in het regeerakkoord, 300 mln., en toen werd pas gekeken of de bezuiniging van 300 mln. eigenlijk wel kon. Waarom is er niet eerst onderzocht welke leerlingen onterecht rugzakjes kregen en hoe groot de bureaucratie in het passend onderwijs is? Waarop baseert de minister dit bedrag eigenlijk?

Deze bezuiniging staat niet op zichzelf. Er wordt 90 mln. op bestuur en management bezuinigd, 46 mln. op de groeiregeling en 31 mln. op het budget voor speciaal onderwijs. Er zijn bezuinigingen in de gewichtenregelingen. Er wordt 300 mln. bezuinigd op de jeugdzorg – dat heeft hiermee zeker iets te maken – en 200 mln. op de materiële bekostiging van scholen. Er is zo voor gewaarschuwd dat zulke maatregelen, die gelijktijdig worden genomen, grote consequenties hebben voor het onderwijs en voor onderwijsvernieuwingen. Klassen worden te groot of zo complex dat individuele aandacht van een leraar voor een leerling steeds lastiger te organiseren valt. Dat wordt alleen nog maar moeilijker als er straks zorgleerlingen komen waarvoor docenten vaak niet eens zijn bijgeschoold of nog niet zijn bijgeschoold, en waarbij de ondersteuning, bijvoorbeeld door coaching door externe deskundigen en ambulante begeleiders, is wegbezuinigd.

In sommige regio's, zoals Limburg, Twente, Friesland en Groningen, is er een grotere concentratie zorgleerlingen dan in andere regio's. De problemen met krimp komen daar bovenop alle maatregelen die nu rond het zorgbudget op het onderwijs afkomen. De bezuinigingen gaan bovendien niet alleen ten koste van de zorgleerlingen. Immers, zoals het LAKS, de club van scholieren, al schreef: als een docent zo veel tijd moet besteden aan het leeftijds- of klasgenootje, is er ook altijd veel minder tijd voor de andere leerlingen. De kwaliteit van het onderwijs zal over de hele linie worden aangetast.

Voorzitter, nogmaals, slechts vier jaar geleden concludeerde deze Kamer dat er bij eerdere onderwijsvernieuwingen grote risico's waren genomen met kwetsbare leerlingen. Dat vonden we allemaal verschrikkelijk. "Dat mag nooit meer gebeuren", zeiden we allemaal. En wat doen VVD, CDA, PVV en de minister? Zij doen het weer. Juist leerlingen die onze zorg het meeste nodig hebben, worden opgescheept met een optelsom van bezuinigingen, en de scholen en docenten moeten het maar uitzoeken. Draai die bezuinigingen terug, minister!

Er zijn meer bezwaren tegen deze wet. Het ontbreekt de regering aan een goede analyse van het probleem rond zorgleerlingen. De minister haalt wat rapporten aan van TNO en het CPB om te laten zien dat er de afgelopen jaren inderdaad meer zorgleerlingen zijn bijgekomen. Ze meldt ook nog dat deze toename is veroorzaakt doordat er een ruimere definitie is. Zij geeft echter geen antwoord op de vraag of het terecht was dat de definitie werd verruimd. Vindt ze dat terecht? Waar baseert zij dat dan op? Heeft zij gedegen onderzoek gedaan naar de maatschappelijke veranderingen die tot zo'n toename kunnen hebben geleid? Waarom is er geen onderzoek naar die factoren?

Ik denk dat de minister zal zeggen dat er veel te snel een etiket wordt geplakt op sommige leerlingen. Dat is ook soms – soms wat vaker – het geval. Een druk kind is meteen een ADHD-kind en wordt snel, te snel, geproblematiseerd. Vaak is dat niet nodig. Het is echter opvallend dat de groei niet alleen uit die groep komt, maar ook uit andere groepen. Uit onderzoeken blijkt dat er juist veel meer kinderen zitten in het autismespectrum: Asperger, PDD-NOS et cetera. Hoe deze wereldwijde stijging precies is ontstaan, is niet helemaal duidelijk. Is het dan ook onterecht dat deze kinderen wat extra aandacht krijgen? Ik kan mij ook voorstellen dat er vroeger gewoon minder aandacht was voor dit soort leerlingen, dat er niet alles uit werd gehaald wat erin zat. Of vindt de minister dat het ook hier louter om een administratieve definitiekwestie gaat? Ik hoop het toch niet.

De heer Beertema (PVV):

De heer Van der Ham doet wat denigrerend over al die gerenommeerde onderzoekbureaus die aan het werk zijn geweest, zoals TNO en het CPB. Tegelijkertijd pleit hij ervoor om dan maar ander onderzoek te doen, kennelijk met uitkomsten die hem wel zullen bevallen. Dat proef ik tenminste uit zijn woorden. Ik denk dat er meer dan genoeg onderzoek is gedaan en dat we met zijn allen moeten vaststellen dat er hier sprake is van een openeinderegeling. Daar hoor ik hem helemaal niets over zeggen. De heer Van der Ham wil kennelijk toch weer, vanuit zijn visie van D66 als dé onderwijspartij, kritiekloos een grote zak geld het onderwijs in gooien en tegen de mensen zeggen: doe er maar wat mee; zolang het leuk klinkt, hoeven wij niet te weten hoe het allemaal verder moet.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Beertema omschrijft iets waarin ik me eerlijk gezegd niet herken. D66 is zeer kritisch over het besteden van geld, ook in het onderwijs. Dat geld moet goed besteed worden, aan docenten en niet aan bureaucratie. Dat mag nog wel wat steviger. Daar heb ik het nu echter helemaal niet over. Ik heb het er nu over dat door TNO en het CPB is geconstateerd dat er een groei is en dat die voor een deel te maken heeft met een verruiming van de definitie. Ik vraag of het dan onterecht is geweest. Daar geven de rapporten geen antwoord op. Daarin staat niet: tja, het was eigenlijk fout; het is niet juist dat de definitie is verruimd. Aan veel van de leerlingen over wie we het hebben, werd misschien een aantal jaar geleden minder aandacht besteed. Toen werd er wellicht gezegd: jij stroomt maar gewoon op het laagste niveau het onderwijs uit en dat is wel goed. Nu vinden we echter – ik denk dat de heer Beertema dat ook vindt – dat we veel meer uit deze kinderen moeten halen, dat het dus terecht is dat we meer zorg voor hen hebben en dat we extra budget voor hen moeten neerzetten. We zijn het erover eens dat dit budget goed besteed moet worden. Ook wij zien dat er ongetwijfeld weleens iemand onterecht is geïndiceerd, dat er te snel werd gezegd dat iemand een etiketje had en dus een zak met geld kreeg. Om echter te zeggen dat deze groep, de groep uit het autisme-spectrum, onterecht is geïndiceerd, gaat mij nogal ver. Bovendien zie ik dat niet terug in de rapporten.

De heer Beertema (PVV):

Dus is de conclusie van de heer Van der Ham dat zo lang we het niet uit en te na, uitputtend, hebben onderzocht – hij stelt een bijzonder complex onderzoek voor – we deze openeinderegeling maar moeten laten bestaan, met de explosieve groei van dien. Dat begrijp ik toch uit zijn woorden.

De heer Van der Ham (D66):

Op een aantal punten neemt het aantal zorgleerlingen juist af, zoals onder andere de Raad van State heeft gezegd. Het is dus niet helemaal waar dat het explodeert. Ik vind zeker dat er kritischer gekeken mag worden; sommige kinderen hebben ooit een keer een stempel gekregen en dragen die nog steeds met zich mee in hun rugzakje terwijl je je afvraagt of dat nog wel nodig is. Daar mag best kritisch naar worden gekeken. Er zijn genoeg zaken waarvan D66 zegt: bekijk die nog eens goed en kritisch. Dat zou wel eens tot een beperking van het budget kunnen leiden, geld dat je weer voor andere dingen kunt gebruiken. Ik kan nog niet beoordelen of het terecht was dat bepaalde definities zijn verruimd. De heer Beertema kan dat ook nog niet beoordelen. Ik sta op de rem en wil, voordat we iets veranderen, vooral niet bezuinigen – althans, niet op de manier waarop dit kabinet het doet – terwijl de heer Beertema vooral die 300 mln. dan maar wil inzetten. Dat is een raar standpunt. Hij heeft geen bewijs of het wel kan en toch wil hij bezuinigen. Ik heb het bewijs niet en zeg: pas op de plaats.

Mevrouw Ferrier (CDA):

De heer Van der Ham zegt dat hij op zichzelf voorstander is van de wet, van het op een andere manier regelen. Ik herinner mij dat de heer Van der Ham en ik in het verleden samen aan de toenmalige bewindspersoon vroegen of al die miljoenen die we inzetten op het passend onderwijs, terechtkwamen bij de kinderen in de klas. Er was, als ik het goed heb, een toename van 800 mln. van het bedrag dat we besteden aan passend onderwijs sinds 2002. We keren nu terug naar het budget van 2005. Van die 800 mln. gaat 300 mln. af. We hebben dus 500 mln. meer dan toen we begonnen. We zien allemaal hoe nodig het is om dit op een andere manier te organiseren, omdat het niet transparant is. Het geld moet terechtkomen waar het terecht moet komen, bij dat kind in de klas. Kan de heer Van der Ham mij uitleggen hoe hij het aangepakt zou hebben als hij net zoals ik de urgentie ziet om dit anders aan te pakken en we het met meer dan de helft van het budget op een goede manier proberen te regelen? Overigens ben ik het eens met de heer Dijkgraaf – we hebben het deze week over de structuur en niet over het geld – maar toch ben ik getriggerd door de opmerkingen van de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Ik mag hopen dat mevrouw Ferrier getriggerd is door de enorme protesten tegen dit wetsvoorstel en vooral de bedding van het wetsvoorstel. Veel mensen in het onderwijs zeiden dat passend onderwijs iets goeds zou kunnen zijn. Maar dat draagvlak heeft de CDA-fractie volstrekt verspeeld door het te combineren met zo'n enorme bezuiniging, waarvan – de heer Beertema kon dat niet weerleggen – de wetenschappelijke kennis of die eigenlijk wel kan, ontbreekt. Daar gaat het dus fout. Mevrouw Ferrier vraagt naar de 300 mln. Ik heb een optelsom gegeven van de verschillende bezuinigingen die op het onderwijs neerdalen. Ik ga die niet nog eens herhalen, maar dat telt allemaal op in de klas. Als mevrouw Ferrier mij vraagt of er dingen beter moeten rond zorgleerlingen, zeg ik "ja, natuurlijk" maar dat heb ik al een paar keer gezegd. Een aantal zaken gaat niet goed en moet je aanpassen. Maar om dan te beginnen met eerst een bedrag van 300 mln. aan bezuinigingen boven het onderwijs te hangen en daarna pas te bekijken of dat eigenlijk wel weg te halen valt, vind ik verkeerd, zeker als het dit soort kwetsbare leerlingen betreft.

Voorzitter. Het gebrek aan analyse blijkt ook uit andere zaken. Zo heeft de ECPO opgeroepen tot een uitvoeringstoets. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat er al een soort uitvoeringstoets is geweest, namelijk van DUO, om er doodleuk aan toe te voegen dat de inspectie wel heeft vastgesteld dat er nog geschikte indicatoren en instrumenten moeten worden ontwikkeld om het risicogerichte toezicht uit te kunnen oefenen. Dat is beleidsjargon voor: we weten eigenlijk nog niet wat we gaan toetsen. Met andere woorden, de minister weet dus niet hoe ze de kwaliteit moet beoordelen. Dan vraag ik me af of we niets uit de pilots hebben geleerd, waarin we een paar instrumenten hebben kunnen gebruiken waarop we straks kunnen toetsen. Blijkbaar zijn die er niet. Het is toch ongelooflijk gevaarlijk dat we die nog niet in handen hebben? Waar toetsen we straks eigenlijk op?

Omdat de gevaren van een te snelle invoering zo groot zijn en de seinen op deze punten zo pregnant op rood staan, moet de minister afremmen, en wel nu. Samen met de heer Dijsselbloem heb ik een amendement ingediend om de wet pas over twee jaar in te voeren. Dan hebben scholen en docenten meer tijd om zich voor te bereiden en dit soort kaders beter te ontwikkelen.

Als we het passend onderwijs op een zorgvuldige wijze willen invoeren, dus later en beter, dan moeten we in de tussentijd de school versterken. Een goede schoolleider moet samen met zijn of haar docenten kunnen zorgen voor voldoende bijscholing. Het is daarom doodzonde om nu zo veel goede leerkrachten te ontslaan. De beste docenten verdwijnen vaak als eerste en we hebben ze juist zo hard nodig, alleen al voor de bijscholing. Kunnen deze krachten niet vanuit de samenwerkingsverbanden als ambulant begeleiders een groep leerkrachten begeleiden? Welke mogelijkheden bestaan hiertoe binnen zo'n samenwerkingsverband? In Zeeland is er bijvoorbeeld een pilot geweest waarbij een zorglokaal is ingericht. Leerkrachten konden hier met vragen terecht over zorgleerlingen. Is er straks wel voldoende ruimte om zo'n goed voorbeeld uit een pilot verder uit te rollen? Er is ook gesproken over een zorgloket. Dat is interessant, maar is daar wel ruimte voor, ook financieel?

De heer Klaver heeft een amendement ingediend om de professionalisering en ondersteuning van leraren te onderhouden of op te bouwen. Dat amendement steunen we, maar we vragen ons wel af of dat voldoende borging is. Moeten we niet gewoon in de statuten van scholen vastleggen dat zij ook zorgleerlingen moeten opvangen? Een docent kan dan het bestuur van de rechtspersoon daarop aanspreken. Via het rechtspersonenrecht heeft een leraar dan meer tanden om daadwerkelijk bijscholing te krijgen op het moment dat hij die niet voldoende aangeleverd krijgt. Gaat de inspectie straks ook met meer scherpte de bevoegdheid van docenten checken? D66 wil in ieder geval dat de pabo's en overige docentenopleidingen meer aandacht besteden aan specifieke kennis over en praktijkervaring met zorgleerlingen. Dat moet ook echt in het curriculum zitten.

In het onderwijs wordt steeds meer gewerkt met ICT-toepassingen. Die zijn er vooral voor reguliere leerlingen, maar ik heb begrepen dat de ontwikkeling van specifieke lesmethodes voor leerlingen met een heel specifieke stoornis achterblijft. Het is eigenlijk net zoiets als met het ontwikkelen van medicijnen voor schaarse ziektes: de markt maakt ze niet. Wij vinden het van groot belang dat de overheid, de minister wellicht, ervoor zorgt dat ook lesmethodes voor dit soort leerlingen worden ontwikkeld en dat dit soort ICT-toepassingen daadwerkelijk van de grond komen, juist om de docenten te helpen om ICT goed in te zetten om zorg te leveren. De minister moet daar middelen voor vrijmaken. En als je dan voldoende kennis hebt over deze zaken, dan moet je nog wel voldoende tijd hebben om die kennis toe te passen, zeg ik erbij. Maar dan gaan we het weer over de bezuinigingen hebben.

Ik heb al even gesproken over de samenwerkingsverbanden. Hoe gaat het met de besteding van de middelen daarvan? Geld dat voor zorgleerlingen is bestemd, moet in ieder geval ten goede komen aan die zorgleerlingen of aan het pedagogische klimaat dat hen kan ondersteunen. Wordt men daar ook echt op afgerekend? Hoe worden goede scholen beloond? Ook wil ik een informatieplicht over de samenstelling van de samenwerkingsverbanden. Alle interne regels moeten op internet staan, en ook wie er in commissies zitten. Ik wil voorkomen dat er dubbele petten zijn en mensen zichzelf gaan controleren. Daar zijn voorbeelden van. Dat moeten we voorkomen. En hoe staat het met de verzuiling in de samenwerkingsverbanden? Ik wil voorkomen dat keuzes straks binnen een samenwerkingsverband niet op inhoud maar op denominatie worden gemaakt. Gesleur met leerlingen of hoge kosten voor leerlingenvervoer zouden daar het gevolg van kunnen zijn.

Ik ga nu in op de positie van de ouders. Ouders krijgen door dit wetsvoorstel minder te zeggen. Dat ziet D66 niet graag, en niet omdat ouders altijd gelijk hebben, want dat is niet zo. Ouders zijn soms zo betrokken bij de opvoeding en bij de school van hun kind dat ze dingen vragen die niet kunnen of niet medisch verantwoord zijn. Ouders hebben dus niet altijd gelijk; dat wil ik hier gezegd hebben. Omdat we er echter van overtuigd zijn dat het uiteindelijk contraproductief zal werken als ouders zich niet kunnen vinden in de aanpak van, de hulpverlening aan en de onderwijsplek van hun kind en je ze daar niet bij betrekt. Je moet ouders er goed bij betrekken. Als je ouders overslaat en zegt dat hun mening er niet toe doet, dan zal er thuis waarschijnlijk negatief worden gesproken over de school. Kinderen merken dat en worden daar de dupe van. Zonder instemming van ouders zal passend onderwijs niet lukken. Wij vinden dat ouders in ieder geval recht moeten hebben op inzage in en een afschrift van het leerlingendossier. Ouders moeten niet worden overgeslagen bij wijzigingen in het ontwikkelingsperspectief en het ondersteuningsplan. Er moet ook goede toegang zijn tot juridisch advies. Zonder toegankelijkheid daarvan kan er geen sprake zijn van gelijkwaardigheid van partijen. Ook de betrokkenheid van ouders en leraren via de medezeggenschapsraad moet bij die keuzes binnen de school en schoolbestuur van groot belang worden geacht. Het beleid wordt namelijk pas echt gedragen als het ook door de medezeggenschapsraad wordt onderschreven.

Er zijn allerlei amendementen over deze thema's ingediend. Mevrouw Ferrier heeft een amendement over het ontwikkelingsperspectief ingediend. Zij vindt dat er overeenstemming met ouders moet zijn. Dat amendement steunen wij. Het amendement van de heer Klaver en de heer Dijsselbloem over een onderwijsconsulent voor het ontwikkelingsperspectief is zeer belangrijk. Er is ook een amendement ingediend over het basisondersteuningsniveau dat landelijk vastgesteld moet worden. Dat vinden wij van groot belang omdat je daarmee een soort van rechtsgelijkheid hebt. Op die manier word je op de ene plek niet anders behandeld en krijg je niet iets anders aangeboden dan op de andere plek. Maar wordt dan ook geregeld dat het ene samenwerkingsverband niet heel anders met een zorgleerling omgaat dan het andere? Wordt dan ook voorkomen dat het ene samenwerkingsverband een heel andere definitie van een zorgleerling dan het andere heeft?

Het amendement van de heer Jasper van Dijk en mevrouw Smits inzake een instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad voor het schoolondersteuningsprofiel vinden wij ook een goed idee.

Wij hebben ook nog een aantal eigen voorstellen. Wij vinden bijvoorbeeld dat de positie van ouders in dit wetsvoorstel wordt verslechterd door het ontbreken van een goede geschillenregeling, specifiek voor het passend onderwijs. Een goede geschillenregeling kan en mag niet ontbreken in dit wetsvoorstel.

Bij andere gelegenheden heeft de minister al aangegeven dat de gang naar de rechter door ouders of vanuit bepaalde gremia in het onderwijs eigenlijk ongeschikt is omdat die veel te lang duurt. In de tussentijd zit een kind thuis op de bank. De gang naar de rechter is dus niet ideaal. Soms zal het moeten, maar het is zeker niet ideaal. Ouders hebben dat probleem des temeer, want hun kinderen zitten meestal thuis tijdens een geschil en ook als zij naar de rechter zouden moeten. Een goede geschillenregeling is in onze ogen des temeer belangrijk omdat ouders door de invoering van het wetsvoorstel de rechtsbescherming in de vorm van het oordeel van de permanente commissie leerlingenzorg, de regionale verwijzingscommissie en de commissie voor de indicatiestelling zullen verliezen. Deze verzwakking van de rechtsbescherming moet worden gerepareerd. Ik heb daarom met ondersteuning van de heer Dijsselbloem een amendement ingediend. Dat amendement zorgt voor een landelijke, deskundige en laagdrempelige geschillencommissie die in staat is om snel uitspraak te doen. Ons amendement wordt volgens mij op dit moment rondgedeeld. Wij hebben dit amendement naar aanleiding van een aantal nota's van wijziging aangepast. Wij hopen dat wij voor dit amendement op steun van de Kamer kunnen rekenen.

De voorzitter:

Het gewijzigde amendement is reeds rondgedeeld en heeft stuk nr. 46 meegekregen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De minister stelt een zorgplicht voor scholen in. Wat houdt dat precies in? Beslissen de scholen zelf wat daaronder moet worden verstaan? Is het aanbieden van één school in een samenwerkingsverband genoeg om aan die plicht te hebben voldaan? D66 wil criteria hebben om te kunnen beoordelen wat die zorgplicht precies inhoudt in relatie tot de afstand van de school die wordt aangeboden. Krijgen leerlingen in het vso binnen zo'n samenwerkingsverband nu bijvoorbeeld ook onderwijs op havo-niveau aangeboden? Wat wordt met hoogbegaafden en kinderen met een onderwijsachterstand gedaan? Heeft elke school tot taak om zijn aandeel zorgleerlingen op te vangen? Wij moeten ervoor zorgen dat een leerling niet als een hete aardappel wordt doorgeschoven. Hoe waarborgen wij dat binnen samenwerkingsverbanden naar de beste oplossing en niet naar de goedkoopste oplossing wordt gezocht? Sommige scholen zijn bovendien heel specialistisch ingericht, bijvoorbeeld alleen voor externaliserende problematiek, zoals dat in jargon heet, of juist alleen maar voor internaliserende problematiek. Er kunnen dan conflicten tussen de samenwerkingsverbanden en de specialisaties ontstaan. Wat geeft in zo'n geval de doorslag? Op al die punten hoor ik graag een reactie.

Het feit dat de wachtlijsten niet als een punt van zorg zijn opgenomen, is een buitengewoon zwak punt in het wetsvoorstel. Bovendien is dit een ontsnappingsroute voor de zorgplicht, die de minister zo belangrijk vindt. Als de zorgplicht niet geldt voor leerlingen die op een wachtlijst staan, zullen die wachtlijsten vanzelf langer worden. Het vervelende is overigens dat het een tijdje duurt voordat dit zichtbaar wordt. Ik heb daarom een amendement ingediend om ervoor te zorgen dat ook de wachtlijsten onder de zorgplicht vallen. Een kind mag namelijk niet verdwalen in het niemandsland van de wachtlijst.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik ben dat met u eens: een kind mag niet verdwalen in het grijze gebied. Ik heb daar echter wel een vraag over. U gaat met uw kind naar een school; daar is geen plek en uw kind komt op een wachtlijst; ik ga met mijn kind, dat een zorgvraag heeft, ook naar die school. Als ik uw amendement goed begrijpt, heeft de school een verplichting jegens mijn kind, want mijn kind heeft een zorgvraag. Mijn kind zou dus voorrang krijgen op uw kind. Dat zou leiden tot een perverse prikkel om zoveel mogelijk kinderen met een zorgvraag op die wachtlijst te krijgen, want dan worden zij eerder geplaatst. Hoe kijkt u daartegen aan? Ik deel uw zorg, maar dit zou ik niet willen bevorderen.

De heer Van der Ham (D66):

We moeten ons realiseren dat kinderen die op zo'n wachtlijst staan, natuurlijk wel geïndiceerd zijn. Er wordt dus niet zomaar blind een etiketje gegeven, waarna het kind op een wachtlijst komt te staan en op die manier mogelijk wordt voorgetrokken.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Er zijn ook kinderen die dat niet hebben.

De voorzitter:

Wacht even; het woord is aan de heer Van der Ham, die bezig was met zijn antwoord.

De heer Van der Ham (D66):

Het eerste punt is dus dat die kinderen daar niet voor niets op staan. Ik vind de vraag van mevrouw Ferrier interessant, want het zijn wel leerlingen die vaak al veel langer onderweg zijn. Er mag dus wel met enige spoed naar hen gekeken worden, maar als daarvan een perverse prikkel zou kunnen uitgaan – ik denk dat dit niet het geval is – leg ik de minister de vraag voor hoe dit zo zou kunnen worden vormgegeven dat dit evenwichtig gebeurt. Ik denk eerlijk gezegd dat er geen perverse prikkel zal optreden, maar ik vraag de minister graag of dit een probleem zou kunnen zijn. We willen in ieder geval niet dat de wachtlijst een nieuwe wachtkamer wordt en dat onwillige scholen of samenwerkingsverbanden niet voldoende spoed betrachten om te bekijken of er werkelijk iets kan gebeuren voor een leerling, want dan wordt de leerling op een wachtlijst gezet om van het probleem af te zijn. Wij vinden het in ieder geval een heel grote tekortkoming in het wetsvoorstel dat de zorgplicht daarbij niet geldt.

Naast het parkeren op een wachtlijst kunnen ook op andere wijzen vertraging en vluchtgedrag optreden. Hoever mag een school bijvoorbeeld gaan met het aan ouders vragen van informatie? Moeten ouders hun kinderen laten testen als de school dat vraagt en wie betaalt dat soort onderzoeken? Voordat je het weet, ontstaat een eindeloze correspondentie tussen de school en de ouders, terwijl het kind intussen weer thuis zit. Dat is eigenlijk een soort wachtlijst. Een school hoeft een aanmelding immers niet in behandeling te nemen als de school vindt dat de informatie van de ouders onvoldoende is. Als de school vindt dat de informatie van ouders onvoldoende is, moet de school in ieder geval verplicht zijn om de aanmelding in behandeling te nemen en om zelf te onderzoeken of het kind een extra ondersteuningsbehoefte heeft. Dit mag in ieder geval nooit een reden zijn om een leerling te weigeren. Wat gaan we doen om dit probleem te tackelen? We moeten niet het probleem krijgen dat een leerling toch weer heen en weer wordt geschoven.

De heer Klaver heeft een amendement ingediend over het schorsen van leerlingen in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb een vraag over het vorige punt. Ik begrijp het even niet. Ik zie daarbij ouders voor mij die te weinig of geen informatie verstrekken en toch een kind aanmelden. Kennelijk is er dan toch een verontrusting; kennelijk leeft bij de school het idee dat het kind zorg behoeft; de ouders willen vervolgens nog steeds geen informatie geven. Nu wilt u dat de school …

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Beertema (PVV):

De heer Van der Ham wil dat de school de plicht krijgt om dan onderzoek te gaan doen. Dat gaat toch veel te ver? Als de ouders dat niet willen, is dat toch de verantwoordelijkheid van die ouders?

De heer Van der Ham (D66):

Ik vraag de minister hoever je in het detailniveau mag gaan bij het vragen van informatie aan de ouders. Als je algemene informatie moet verstrekken over persoonsgegevens en persoonskenmerken van een kind, kan ik mij daar iets bij voorstellen. Als het om meer gaat, vraag ik mij echter af of je dat wel kunt vragen aan ouders, die daar helemaal geen ervaring mee hebben. Soms kan het ook heel kostbaar voor de ouders zijn. Het is dan natuurlijk een zeer ongelijk gevecht. De school wil iets niet en jij staat als ouder alleen en hebt beperkte middelen en een beperkte kennis van waar je dat onderzoek kunt laten doen. Dat kan dus eindeloos heen en weer corresponderen. Daar moeten wij voor waken.

De heer Beertema (PVV):

De heer Van der Ham vraagt zich af hoe gedetailleerd die informatie moet zijn, maar ik vraag me af hoe gedetailleerd het wantrouwen van de heer Van der Ham is jegens de school bij dit soort zaken. Dit zou bijna getuigen van een kwade opzet van de scholen, die obstructie zouden gaan plegen of zo. Ik heb helemaal geen aanwijzingen dat dit gaat gebeuren, meneer Van der Ham kennelijk wel.

De heer Van der Ham (D66):

Wij zijn hier bezig met wetgeving. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat scholen het beste willen voor kinderen, maar er zijn ook situaties waarin door onkunde van scholen – dus niet altijd onwil – of gewoon doordat een kind een ontzettend probleemgeval is en men niet precies weet wat er aan de hand is, een kind uiteindelijk toch thuiszit. Nogmaals, wij zijn bezig met wetgeving en ik wil in deze wet goed regelen dat dit soort situaties niet kunnen optreden. We hebben de afgelopen week een juridische hoorzitting gehad. Daarin zeiden een aantal juristen dat dit soort situaties voorkomt. Dat zijn er geen honderden of duizenden, maar het zijn er wel een aantal en ook voor die mensen moeten we de wet zo maken dat dit allemaal goed is geborgd. Daarom stel ik deze vraag aan de minister. Ik vind dat onduidelijkheid over de vraag wat voor informatie er moet worden verstrekt, in ieder geval geen reden mag zijn om je van je zorgplicht te onttrekken.

De heer Klaver heeft een amendement ingediend inzake het schorsen van leerlingen in het basisonderwijs en speciaal onderwijs. Hij wil dat bemoeilijken, om te voorkomen dat zeer jonge leerlingen thuis komen te zitten. Dat is een verstandig amendement. Maar het schorsen van leerlingen en ook zorgleerlingen in het voortgezet onderwijs kan ook grote consequenties hebben. Hoe wil de minister ervoor zorgen dat de leerlingen ook daar worden gezien, en niet na een schorsing verder in de ellende afdwalen? Voor hen geldt toch ook een zorgplicht?

Nog een paar kleine punten hieromheen. Met het College bescherming persoonsgegevens hebben ook wij zorgen over de wijze waarop wordt omgesprongen met gezondheidsgegevens. Is dat nu goed geregeld? Komt er, als deze wet wordt aangenomen of na amendering, een toets om na te gaan of alles nog steeds klopt en nog steeds "proof" is met betrekking tot de eisen van het college?

Wij willen af van de bepaling dat groepen leerlingen van verschillende scholen niet gezamenlijk onderwijs mogen ontvangen. In de nota naar aanleiding van het verslag is hierover met de minister van gedachten gewisseld. Wij willen dat er een ontheffing komt, dat in dat artikel 70 een mogelijkheid wordt geschapen om samen op te trekken en samen onderwijs te hebben. Mevrouw Ortega-Martijn heeft hierover een amendement ingediend dat wij zullen steunen.

In de juridische hoorzitting is ook een vraag gesteld over de btw voor samenwerkingsverbanden. De zorg bestaat dat bepaalde diensten die worden uitgewisseld tussen samenwerkingsverbanden, onder een ongunstig btw-tarief zouden komen te vallen, en dat dit met grote financiële consequenties gepaard zou gaan. Klopt dit? Zo ja, is de minister het dan met D66 eens dat dit niet wenselijk is? Wat gaat de minister daar dan aan doen?

De heer Elias heeft een amendement ingediend over de vereveningsproblematiek. Wij vinden dat een interessant amendement, omdat daar inderdaad wat meer flexibiliteit in moet komen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister hierop.

Het passend onderwijs en de zorg voor zorgleerlingen moeten ingebed zijn in een veel breder beleid. Ook de ggz, de jeugdzorg, gezinsbegeleiding en andere voorzieningen die in het belang zijn van een goede begeleiding van leerlingen moeten, als ze nodig zijn, zijn aangehaakt bij wat op school gebeurt. Het feit dat de jeugdzorg wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten en dat het tijdpad niet samenvalt met de invoering van het passend onderwijs, kan tot problemen van afstemming leiden. D66 vindt dat de wethouder onderwijs moet worden betrokken bij die samenwerkingsverbanden. Hij of zij regelt de gelden voor de onderwijshuisvesting en daarop zijn de afspraken tussen scholen van invloed. Bovendien moet hij of zij de toegankelijkheid van het openbaar onderwijs bewaken. Ik heb op dit punt een amendement ingediend voor een regeling die bij problemen in het ondersteuningsplan zorgt voor een geschillencommissie die deze problemen kan tackelen. Ik hoop op een grote steun hiervoor in deze Kamer, het is een grote wens van veel gemeenten dat dit goed wordt geregeld. Graag een reactie.

Een van de zaken waarbij de gemeenten in ieder geval moeten bijspringen, is het leerlingenvervoer. Dat is per gemeente heel verschillend geregeld. Hoe zorgen we ervoor dat dit goed gaat, dat een hoogbegaafd kind ook het recht moet kunnen hebben om vervoerd te worden, als er op een school die dichtbij is echt geen plek is? Het is toch wel heel gek dat iemand vanwege religieuze redenen heel ver mag worden vervoerd, daar zijn eigenlijk geen grenzen aan, terwijl iemand die een zorgbehoefte heeft die niet per definitie fysiek is, bijvoorbeeld een hoogbegaafd iemand, daar geen recht op heeft. Dat is heel gek, dus ik hoop dat de minister er wat ruimte voor creëert.

Een aantal weken geleden hebben we al gesproken over de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Die is soms hoog, maar soms niet hoog genoeg. De chauffeurs krijgen te maken met kinderen met de meest uiteenlopende gedragsproblemen. Ze zijn daarvoor vaak niet geschoold. Hoe wil de minister kwaliteit en begeleiding van dat vervoer verbeteren? Wil de regering erop toezien dat ook scholing en bijscholing worden georganiseerd voor deze vervoerders?

Een paar maanden geleden heb ik schriftelijke vragen gesteld over een probleem in de grensregio. Er was een jongetje uit Maastricht dat in Brabant naar school moest, omdat dit de dichtstbijzijnde locatie was waar hij naar school kon. Dit had allerlei vreselijke gevolgen. Het jongetje moest daar op kamers, in een internaat. Hij werd losgerukt van zijn sociale leven, terwijl dat eigenlijk helemaal niet hoefde. In een nabijgelegen Belgische plaats, Hasselt, kon deze jongen namelijk gewoon naar een school waar hij goed onderwijs kon krijgen. De minister stelde terecht in antwoord op mijn vragen dat het gemeenten vrijstaat om bijvoorbeeld leerlingenvervoer voor dit soort kinderen te regelen. Ik vind echter dat er in het kader van dit wetsvoorstel uitdrukkelijk aandacht moet zijn voor samenwerking in de grensregio. In de richting van de CDA-fractie zeg ik overigens dat mevrouw Oomen er in het Europees Parlement ook aandacht voor heeft gevraagd. Soms is het praktischer, menselijkerwijs wenselijker en vaak ook nog goedkoper om een passende plek over de grens te organiseren in plaats van ver te reizen binnen Nederland. Hierover heb ik een amendement ingediend, waarop ik graag een reactie van de minister krijg.

Zowel oppositie- als coalitiefracties proberen met wijzigingsvoorstellen de wet te verbeteren. Dat is ook onze taak als wetgever. Of die voorstellen het halen, hangt zeer af van de minister en de coalitiefracties CDA, VVD en PVV. Boven dit wetsvoorstel hangt een enorme, donkere wolk. Met de voorstellen voor bezuinigingen op het passend onderwijs verdwijnen er duizenden banen. Dit zijn allemaal gespecialiseerde mensen, zodat er een enorme hoeveelheid kennis verloren gaat. Als de aandacht voor dit soort zorgleerlingen afneemt, krijgen ze mogelijk minder succes dan ze gehad zouden hebben. De kans op toekomstig probleemgedrag wordt daardoor groter. De minister speelt met vuur. Het gaat over de kwetsbaarste leerlingen. We hebben de afgelopen jaren veel gesproken over hoe je zorgvuldig een grote onderwijsvernieuwing moet invoeren. We hebben allerlei lessen getrokken, uitkomsten en conclusies omarmd. De minister, het CDA, de VVD en de PVV dreigen de fouten te maken waarvoor al zo vaak is gewaarschuwd. Ik hoop dat de coalitiefracties en de minister leren van het verleden. Of is het zo ernstig gesteld met de coalitie dat uitgerekend onderwijswoordvoerders niet meer willen leren van het verleden?

De voorzitter:

Ik begrijp dat dit uw termijn was. U hebt nog bijna een kwartier over; die voegen we toe aan de dinerpauze. Er is een vraag van de heer Dijsselbloem.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb eigenlijk een punt van orde. Dit betreft de vraag of ook de bezuinigingen, het financieel kader, vandaag aan de orde zijn. Ik vond het een beetje rare, wereldvreemde vraag. Ik weet in ieder geval waarmee de onderwijssector bezig is: de samenhang tussen het wetsvoorstel en de financiën. Ik heb nog even in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting gekeken. In die memorie staat een aparte paragraaf, paragraaf 10, over de financiering van dit voorstel. Daarin gaat het over de financiële randvoorwaarden, inclusief de bezuinigingen. Het lijkt mij dus formeel volstrekt aan de orde.

De heer Van der Ham (D66):

Waarvan akte.

De heer Elias (VVD):

Ik heb de heer Van der Ham een aantal keer over "donkere wolken" horen spreken. Ik zal in mijn bijdrage uiteraard ingaan op de verantwoordelijkheid die wij bereid zijn te nemen voor dit wetsvoorstel. Het is echter wel van belang dat we ons bij de feiten houden. Staat de heer Van der Ham achter de gedachte, die op dit moment door de onderwijsbonden breed naar buiten wordt gebracht, dat alle specialistische hulp voor kinderen op reguliere scholen – in vreeswekkend onderwijsjargon "ambulante begeleiders" genoemd – zou verdwijnen? Dit is feitelijk onjuist. Ik verzoek de heer Van der Ham om daarvan afstand te nemen.

De heer Van der Ham (D66):

Er wordt enorm op bezuinigd. Tegelijkertijd zetten we leerlingen die opeens geen rugzakje meer krijgen in een klas, soms een te grote klas van wel 30 of 32 leerlingen. Ik heb vandaag iemand gesproken over een klas waarin 6 kinderen zitten met een zorgvraag. Ga er maar aan staan! Ga er maar aan staan als je werkt in het speciaal onderwijs, waar opeens veel minder leerkrachten zijn en waar je met dezelfde problematiek zit. Ga er maar aan staan! De bezuiniging met name op het speciaal onderwijs en op een deel van de zorgleerlingen slaat onmiddellijk neer op de klas. Natuurlijk blijft er nog wel begeleiding over en blijft er nog een bedrag staan, maar deze bezuiniging die nergens op is gebaseerd – ik heb dat de heer Beertema eigenlijk ook horen zeggen – is onverantwoord. Die moet je niet op deze manier doorvoeren.

De heer Elias (VVD):

U geeft geen antwoord. Daarom zal ik mijn vraag preciseren. Is het u wel of niet bekend …

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Elias (VVD):

Excuses. Ten aanzien van dit systeem dat we bespreken en aannemen heeft de heer Dijsselbloem overigens gewoon gelijk met zijn opmerking dat wat er onder ligt gewoon meedraait. Daar ben ik het mee eens en daar loop ik niet voor weg. Is de heer Van der Ham wel of niet bekend met het feit dat bijna 50% van het geld dat voor de ambulante begeleiding beschikbaar was nog steeds beschikbaar blijft en dat de samenwerkingsverbanden deze mensen zelf weer kunnen inhuren? Als de heer Van der Ham daarmee bekend is, kan hij dan in het openbaar afstand nemen van de misleiding die door de vakbonden op dit punt naar buiten wordt gebracht?

De heer Van der Ham (D66):

Dat er ambulante begeleiding overblijft, heb ik volgens mij al in mijn eerste antwoord gezegd. Daar heb ik het dus helemaal niet over. De optelsom van bezuinigingen die onder andere door de VVD over het onderwijs worden uitgestort, is de donkere wolk. Het is de 300 mln. en ook de 200 mln. bezuiniging op de materiële bekostiging. Het is de 300 mln. op de jeugdzorg. Het zijn ook al die andere bezuinigingsmaatregelen die het tot een enorme, donkere wolk maken. Daartegen protesteren de mensen in de Arena vandaag. Het is de afgelopen jaren niet veel voorgekomen dat leraren gaan staken. Het klopt dat dit nu wat vaker gebeurt. Als leraren gaan staken, moet er wel echt wat aan de hand zijn. Ik sprak heel veel mensen bij de Arena die zeiden dat zij zich een beetje schuldig voelden dat zij daar stonden omdat de kinderen vandaag een dag geen les hadden. De leraren zeiden echter dat zij daar stonden voor een belangrijk en goed doel. De optelsom van bezuinigingen gaat volgens hen namelijk ten koste van de kwaliteit van het onderwijs in de klas, niet alleen voor de zorgleerlingen, maar ook voor de leerlingen die in de klas zitten met deze zorgleerlingen. Ik ben het helemaal eens met deze mensen dat dit een groot probleem is en een groot bezwaar.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Is het niet ook zo dat niet alleen de helft van het budget bikkelhard wordt wegbezuinigd, maar dat ook de ambulante begeleiders en masse worden ontslagen zonder dat er bij de nieuwe samenwerkingsverbanden een verplichting is om hen over te nemen, aan te stellen et cetera en zonder dat we dus weten hoe de zorg straks geregeld wordt voor de zorgleerlingen? Het is eigenlijk bijna dezelfde vraag als die van de heer Elias, maar dan net iets anders aangevlogen.

De heer Van der Ham (D66):

Precies. Ik heb de vraag zelf ook gesteld in mijn tekst. Ik heb gezegd dat we straks te maken hebben met deze ontslagen mensen, dat zij hen aan kunnen nemen, maar dat daar volstrekt geen zekerheid over is. Sterker nog, het zijn hooggekwalificeerde mensen, die wellicht ergens anders hun heil gaan zoeken. Wellicht gaan zij in een heel andere sector werken. In de gezondheidszorg zijn banen zat. Dus ook daar kunnen zij gaan werken. Op het moment dat we zo'n niemandsland laten ontstaan vanwege de onzekerheid die de heer Elias blijkbaar zo leuk vindt, zijn die mensen, voor je het weet, verloren voor het onderwijs. Dat is het grote probleem. Stel je voor dat ze worden teruggenomen, dan is het nog maar de vraag of ze er zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik vervang mijn collega Manja Smits, die helaas ziek is. Zij had dit debat dolgraag willen voeren, wegens haar enorme betrokkenheid bij dit onderwerp. Ik probeer haar zo goed mogelijk te vervangen, al is dat natuurlijk onmogelijk.

Passend onderwijs is een zeer breed begrip, waarmee je alle kanten op kunt. Wat wordt hiermee nu bedoeld? Ik noem een aantal kenmerken. Als eerste noem ik: zo veel mogelijk kinderen uit het speciaal onderwijs, zo veel mogelijk kinderen naar gewone scholen. Verder noem ik de invoering van budgetfinanciering, waardoor het budget voor speciaal onderwijs wordt gemaximeerd. Er worden grote samenwerkingsverbanden ingevoerd, die veel ruimte krijgen om te bepalen hoe zij omgaan met zorgleerlingen. Er komen dus minder landelijke regels en er komt meer lokale autonomie. Daarbij komt een bezuiniging van 300 mln. op zorgleerlingen, die ook in de wet wordt genoemd.

Het wetsvoorstel is zeer omstreden, niet alleen wegens de bezuiniging, maar ook wegens de enorme stelselwijziging. Veel wordt overgelaten aan de scholen en de overheid trekt zich terug. Veel organisaties vinden dat de wet overhaast wordt ingevoerd. Men wil gewoon meer tijd. De Raad van State stelt nota bene dat de overheid haar verantwoordelijkheid onvoldoende waarmaakt. Met deze kritiek, op de bezuinigingen, de overhaaste invoering en de ingrijpende veranderingen, is er bar weinig draagvlak. Hoe gaat de minister daar nu mee om? Laat het haar koud of doet zij er iets mee?

Gisteren heb ik met een schoolklas 3000 kleurplaten aan de minister aangeboden. De minister nam er de tijd voor. Dank daarvoor, dat is een compliment waard. De klas kwam van een school voor voortgezet speciaal onderwijs, waar veel leerlingen met autisme op zitten. Eén leerling zei tegen de minister: als ik in een grote klas terechtkom, kan ik mij niet concentreren en dan moet ik van school af. Zonder diploma kan ik niet werken, en dan krijgt u geen belasting meer. "Need I say more?"

De schoolleider van die school vroeg of de minister nog wel goed kan slapen. De minister gaf een eerlijk antwoord: soms wel, soms niet. Gaat u niet te ver met dit wetsvoorstel? Zo vraag ik de minister. Maakt u niet meer kapot dan u lief is? Misschien staan wij vandaag aan de wieg van de parlementaire enquête speciaal onderwijs, met als hoofdvraag: hoe hebben wij de zorg voor leerlingen met een beperking zo kunnen verwaarlozen?

De regering wil bezuinigen en heeft daarvoor het speciaal onderwijs uitgekozen. Om draagvlak te creëren is er flink met cijfers gegoocheld. Het speciaal onderwijs zou uit zijn voegen barsten. Leerlingen worden ziek geschreven. Rugzakjes worden veel te gemakkelijk uitgedeeld. In de memorie van toelichting schrijft de minister over de belangrijke vraag naar de oorzaak van de groei van het aantal zorgleerlingen: de oorzaken zijn onder meer een eerdere herkenning als gevolg van een verbeterde diagnostiek, in combinatie met een verruiming van de definities en criteria, een toename van de eisen van de samenleving aan de competenties van jongeren en de betere bekendheid van de beschikbare regelingen. Hier staat volgens mij onder meer dat wij tegenwoordig beter in staat zijn om te zien welke aandoeningen kinderen hebben. Is dit nu een probleem of is dit vooruitgang? Wij kunnen er ook trots op zijn dat wij deze vorderingen hebben gemaakt. Stoornissen worden eerder herkend door een verbeterde diagnostiek. Ik zag vanochtend een foto van een schoolklas uit de jaren vijftig in de Volkskrant. Het waren 50 of meer leerlingen. Volgens mij wil niemand terug naar die tijd. Het is heel simpel: wij zijn vooruitgegaan en ik ben daar blij mee. Dat ter overweging.

De bezuiniging werd mede gebaseerd op cijfers die onjuist bleken te zijn. In een ronkend persbericht van het ministerie stond vorig jaar januari: het aantal kinderen dat een label krijgt opgeplakt omdat er iets met hen is, is de afgelopen jaren met maar liefst 65% gegroeid. Die 65% bleek wat overdreven. Dat betrof namelijk één specifieke groep leerlingen: de cluster 4-leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Dat zijn leerlingen met met name gedragsproblemen. De werkelijke stijging bedroeg 15%, aanzienlijk minder. Mijn collega Smits heeft hier Kamervragen over gesteld. De minister moest erkennen dat zij de zaak ietwat had opgeblazen. Excuses zijn helaas nooit gekomen.

Wie goed kijkt, ziet dat het wel meevalt met de groei van het aantal zorgleerlingen. In het basisonderwijs is het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs vrijwel gelijk gebleven ten opzichte van 2003. De groei zit in die ene groep, namelijk de cluster 4-leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dat zijn leerlingen met een gedragsstoornis, zoals autisme. Blijkbaar gaan zijn sneller naar het speciaal onderwijs dan hun gelijken in het basisonderwijs. Hoe komt dat? Heeft het te maken met het onderwijs op de middelbare scholen, met grote klassen en verschillende vakken, met de vele onderwijsvernieuwingen als het studiehuis en de twee fase en met de hogere eisen die in het voortgezet onderwijs worden gesteld?

Gisteren was ik op een middelbare school in Breda. Ik vroeg de leraren hoe zij de groei van deze groep verklaren. Eén leraar zei: wij zijn geen groepsleerkrachten, maar vakleerkrachten. Deze leraren zijn, in hun ogen, bezig met hun vak, niet met het bieden van zorg. Daar hebben zij ook geen tijd voor, want er zitten 30 leerlingen in de klas en wij willen dat die 30 leerlingen presteren zodat zij verder komen. Ik zei dat dit toch precies de bedoeling is van passend onderwijs. Een andere leraar zei daarop dat het beter is om in iedere stad of iedere regio een school voor speciaal onderwijs te hebben. Ik snap dat heel goed. Zou het niet beter zijn om te onderzoeken wat er aan de hand is met die specifieke groep leerlingen in plaats van botweg te bezuinigen?

De wet moet ervoor zorgen dat alle kinderen een passende plek krijgen in het onderwijs. De SP heeft er twijfels over of dat gaat lukken en wordt daarin bevestigd door veel mensen. Er is in dit verband een hoofdvraag die de minister moet beantwoorden, namelijk of een kind recht heeft op speciaal onderwijs. Als de minister dit niet kan bevestigen, bestaat de kans dat een leerling verkeerd terechtkomt. Dan is er geen sprake van passend onderwijs, maar van knellend onderwijs.

De wet roept vragen op. Hoeveel begeleiding moet een school minimaal leveren? De basiszorg wordt niet in de wet vastgelegd. Hoe wordt bepaald wie recht heeft op een plaats in het speciaal onderwijs? Wie heeft daarover het laatste woord, het samenwerkingsverband van al die scholen of het bevoegd gezag van één school? Door deze zaken open te laten, stelt de minister de SP niet gerust. Waarom legt zij niet duidelijker vast wanneer een leerling recht heeft op speciaal onderwijs? Ik krijg de indruk dat de minister dat zelf ook niet goed weet en daarom de problemen over de schutting kiepert: laat de samenwerkingsverbanden of de scholen het maar oplossen.

Scholen krijgen een zorgplicht. Ik beschouw dat als een positief punt. Ouders hoeven straks niet meer met hun kind langs verschillende scholen als het niet terecht kan op de meest voor de hand liggende school: één keer aanmelden. Als de school niet de zorg kan bieden die de leerling nodig heeft, moet de school een alternatief zoeken. Tot zover is het een verbetering. Als de ouders het alternatief echter niet accepteren, vervalt de zorgplicht en staan zij er weer alleen voor. Waarom is hiervoor gekozen? Het is niet het enige punt waarop de ouders het nakijken hebben. Zou het niet goed zijn als ouders hierin meer inspraak krijgen, bijvoorbeeld door in overleg met het samenwerkingsverband op zoek te gaan een geschikte school? Dan is het minder slikken of stikken.

De mogelijkheid voor ouders om in gesprek te gaan met het samenwerkingsverband zou moeten worden vastgelegd. Anders staan ouders te snel met lege handen en zijn zij afhankelijk van de goede wil van het samenwerkingsverband. In de nota naar aanleiding van het verslag staat: "Wanneer er op een school voor (v)so geen plaatsruimte beschikbaar is, heeft de school geen zorgplicht". Een leerling wordt niet voor niets aangemeld bij een school voor speciaal onderwijs. Die moet je dus niet in de kou laten staan, zou ik zeggen. Juist voor deze leerlingen heb je die zorgplicht nodig. Graag wil ik hierop een reactie.

De zorgplicht geldt ook niet als de ouders weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren dan wel onderschrijven, aldus de minister in het verslag. Mag ik hieruit opmaken dat een zorgleerling altijd op een school moet worden toegelaten, ook als alleen de grondslag wordt gerespecteerd? Ik heb daarover een amendement ingediend, maar wellicht zegt de minister nu dat dat kan. Dan ben ik gelukkig en kan ik dat amendement intrekken. Graag wil ik een antwoord op die vraag.

Budgetfinanciering heeft als kenmerk dat het geld aan het eind van het jaar kan op raken. Dat betekent nogal wat. Niet de vraag wat het beste is voor het kind is leidend, maar de leidende vraag is welke begeleiding betaalbaar is. Daarom wil de SP-fractie af van budgetfinanciering. Het geld moet het kind volgen. We moeten het systeem aanpassen aan het kind, dus we moeten het kind niet aan het systeem aanpassen.

Er komen 75 samenwerkingsverbanden in het basisonderwijs en er komt een zelfde aantal in het voortgezet onderwijs. Hierin hebben alle besturen van de scholen zitting. Zij bepalen samen hoe het geld wordt besteed. Hoe dat echter moet worden georganiseerd of wanneer een leerling recht heeft op een plek in het speciaal onderwijs, blijft ongewis. Ieder samenwerkingsverband moet eerst het wiel zelf uitvinden. Dat gebeurt op dit moment dus op 150 plaatsen in Nederland: over het organiseren van bureaucratie gesproken! En dat, terwijl één van de doelstellingen van deze wet is dat die bureaucratie wordt teruggedrongen. Dat mag de minister nog eens uitleggen.

De basiszorg wordt niet in de wet geregeld. Is dat niet vreemd? Dit is toch een goed voorbeeld van het beroemde "wat" van de commissie-Dijsselbloem? De overheid legt vast wát de scholen moeten doen en de scholen bepalen hoe ze dat doen. Ook de Raad van State heeft daarop kritiek. Graag wil ik hierop een reactie. Het gevolg is dat elk samenwerkingsverband dit nu zelf moet doen. Dat is veel werk. Dat betekent ook dat die basiszorg per samenwerkingsverband verschillend kan worden. Is dat niet tegenstrijdig? De basiszorg moet toch juist voor iedereen gelden? Nu ontstaat er ongelijkheid. Het levert volgens mij ook een probleem op voor lerarenopleidingen: tot welk punt moeten zij dan opleiden? Hoe moet dit probleem volgens de minister worden opgelost? De SP-fractie vindt dat basiszorg wettelijk moet worden geregeld. Als een leerling meer zorg nodig heeft dan basiszorg, komt hij in aanmerking voor extra ondersteuning. Hoe de leerling hiervoor in aanmerking komt, wordt niet in de wet geregeld. Samenwerkingsverbanden bepalen dat zelf. Ook hier is geen sprake van landelijke criteria en het moet allemaal onder financiële druk gebeuren. Daardoor kan een samenwerkingsverband meer behoefte hebben aan ondersteuning dan het budget toelaat. Hoe wordt dit opgelost? Vandaar die basisvraag of een kind recht heeft op speciaal onderwijs. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord. In het verleden was er een lokale toewijzingscommissie van ambulante begeleiders voor het speciaal onderwijs. Het waren professionele mensen die in de school kwamen om te bezien of een kind extra begeleiding nodig had of dat het toch beter af was in een speciale school. Waarom wordt er niet meer vertrouwen gesteld in mensen die verstand van zaken hebben? De Onderwijsinspectie kan vervolgens controleren of die toewijzing terecht is gebeurd of niet. Dat scheelt veel bureaucratie. Ook verdwijnt de prikkel om leerlingen aan te melden als zorgleerlingen.

De minister schrijft dat samenwerkingsverbanden relatief groot moeten zijn om een dekkend onderwijsaanbod te realiseren. De SP-fractie vindt dat het systeem zich moet aanpassen aan de daadwerkelijke onderwijsvraag. Dan schrijft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag dat het niet noodzakelijk is dat elk samenwerkingsverband een school voor cluster 3 of cluster 4 heeft. Hoe kan er sprake zijn van een dekkend onderwijsaanbod als er in een samenwerkingsverband geen scholen behoeven te zijn voor, in dit geval, cluster 3 of cluster 4: leerlingen met een handicap of stoornis? Hetzelfde geldt voor de sbo-scholen. Ziet de minister daarvan het nut niet? De minister zegt evenwel dat een samenwerkingsverband geen speciale scholen kan sluiten. Maar een samenwerkingsverband kan natuurlijk wel stoppen met leerlingen daar naartoe te verwijzen. Dan heb je eigenlijk hetzelfde verhaal: de school zal uitsterven, want er komen gewoon geen leerlingen meer.

Ik herinner aan de motie-Smits, waarin de regering wordt verzocht de sluiting van scholen voor speciaal onderwijs te voorkomen. De motie is breed aangenomen. Het lijkt me duidelijk. Wat gaat de minister doen als scholen voor speciaal onderwijs toch onder deze wet worden gesloten?

Meer zorgleerlingen komen op reguliere scholen. Klassen worden groter, leraren zijn hiervoor niet goed toegerust. Ook schoolgebouwen zijn er niet op ingericht. Aan de andere kant wordt het speciaal onderwijs langzaam uitgekleed. De wet vereist dat immers. Een directeur voor speciaal onderwijs vertelde waarom een kleine klas zo belangrijk is. Soms is een klas met vier leerlingen veel zwaarder dan een klas met zestien leerlingen. Het gaat om ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen die altijd persoonlijke begeleiding nodig hebben. Toch worden ook de klassen in de speciale scholen vergroot. De minister zou die kleine klassen moeten koesteren.

Er zijn jaarlijks 2500 tot 3000 leerlingen die langer dan vier weken thuiszitten. Dit probleem zou moeten worden opgelost met deze wet, maar gebeurt dat ook? Door die bezuinigingen neemt de kans op thuiszitters alleen maar toe, is mijn mening. Scholen hebben dan immers minder middelen om een leerling te ondersteunen. Omdat ook die ambulante begeleiders op de gewone scholen worden wegbezuinigd hebben scholen minder hulp en zal een kind eerder thuiszitten. Deelt de minister die logica?

Middelbare scholen waarschuwen nu ook al voor een groep onzichtbare thuiszitters, leerlingen die een week of langer niet naar school hoeven omdat zij niet te handhaven zijn in de reguliere klas. Dat wordt niet bijgehouden als thuiszitter, maar ze zijn er wel. De inspectie controleert op thuiszitters, maar dat probleem werd toch opgelost? In de schriftelijke ronde komt de aap uit de mouw. De minister schrijft: "De inspectie zal daarvoor nog een benchmark ontwikkelen." Ofwel: we zien wel hoe het loopt.

In de wet wordt het handelingsplan niet meer verplicht gesteld. Daarvoor in de plaats komt het ontwikkelingsperspectief. Hierin komen de onderwijsdoelen te staan. De school moet daarover overleggen met de ouders, maar instemming of een handtekening van de ouders is niet meer nodig. In de meeste gevallen zal zo'n overleg goed gaan, maar op het moment dat het niet goed gaat is een waarborg belangrijk. Daarom hebben wij een amendement gemaakt waarin staat dat ouders een handtekening moeten zetten onder dat ontwikkelingsperspectief. Het is volgens mij geen goed idee om scholen af te rekenen op zo'n ontwikkelingsperspectief. Laat de inspectie vooral controleren of er leerlingen zijn die onterecht in het speciaal onderwijs zitten, of onterecht extra ondersteuning krijgen op een reguliere school.

Hoe een samenwerkingsverband er precies uit moet zien is volkomen opengelaten. Waarom niet kiezen voor één lijn met ruimte voor maatwerk? Je moet niet alles dichtregelen, maar de minister doet het tegenovergestelde: ze laat het helemaal open. Bestaan samenwerkingsverbanden alleen op papier, vergaderen ze bijvoorbeeld een paar keer per jaar en is dat het? Of krijgen zij een eigen gebouw en naast een voorzitter ook een directeur met een staf? Wat heeft de voorkeur van de minister? Hoe voorkomt zij veel nieuwe bureaucratie en overhead? Komt daarvoor ook een maximumpercentage? Kijk eens naar de huidige schoolbesturen, die prestigieuze gebouwen verkiezen boven investeren in onderwijs. Hoe voorkomt de minister dat kleine schoolbesturen in het samenwerkingsverband door de grotere worden overvleugeld? Als dat gebeurt, zou de minister daarover moeten overleggen. Ik overweeg op dit punt een motie.

De inspectie kan bij wanbeleid een boete uitdelen. Is het ook mogelijk om falende bestuurders uit het bestuur van een samenwerkingsverband te zetten? Daarmee bespaar je de problemen die een boete veroorzaakten. Scholen krijgen een schoolondersteuningsprofiel. Dat is een beschrijving van de voorzieningen die bij de school zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De medezeggenschapsraad heeft hierop adviesrecht. Maar de inhoud hangt ook af van de afspraken die binnen het samenwerkingsverband zijn gemaakt in het ondersteuningsplan, waarin afspraken staan.

Hier zit toch een spanning in? Ook de Raad van State wijst hierop. Wat komt eerder en wat telt zwaarder? Wat de school opstelt, of wat het samenwerkingsverband zegt? Wie schept het kader voor de ander? Mijn partij ziet het liefst dat de school de eerste stap zet, want de school zit immers het dichtst op de zorgleerling. Binnen het samenwerkingsverband heeft de Medezeggenschapsraad instemmingsrecht op het ondersteuningsplan, maar binnen een school heeft de MR slechts adviesrecht. Is dat niet gek? Wat ons betreft krijgt de school-MR ook instemmingsrecht.

Wij zijn het zeer eens met de geschillenregeling. Daarvoor is een amendement ingediend. Daarmee voorkomen wij hopelijk juridisering, wat overigens ook veel duurder is gemaakt de afgelopen tijd. Wij zijn dus voorstander van een geschillenregeling.

Door de bezuiniging verdwijnen 5.000 formatieplaatsen. Dat zijn mogelijk ruim 6.000 mensen die nu in het onderwijs werken. Dat is natuurlijk een drama voor die mensen, maar er gaat ook nog eens heel veel expertise verloren. Anderen mogen hun werk erbij doen. Vanmiddag was de staking van de vakbonden in Amsterdam. Ik heb 50.000 mensen gezien. Ik mocht er zelf bij zijn, met Emile Roemer. Het maakte diepe indruk. Leraren staken niet zo maar, het liefst staan zij pal voor hun leerlingen. Maar vandaag streden ze voor goed onderwijs in de toekomst. Ook ouders willen dat. Ik hoop dat de minister nog eens goed nadenkt over die grote bezuiniging. Het alternatief is overigens aanwezig. Schrap de prestatiebeloning. Dan kost het geen cent. Er worden nu al mensen ontslagen. Scholen anticiperen immers op bezuinigingen, zoals je kunt verwachten. De minister moet dat ook niet ontkennen, iets wat ze eigenlijk in antwoord op Kamervragen wel doet. Voor ambulante begeleiders is een onzekere tijd aangebroken, want ze weten niet of ze nog in dienst kunnen blijven. Het is dus logisch dat ze ander werk zoeken. Ik kan een voorbeeld geven om dit toe te lichten, met een knipoog. Stel dat de SP in de nieuwe regering komt. Gaat de minister dan zitten wachten tot zij wordt uitgenodigd om daaraan deel te nemen? Nee, de minister kijkt dan verder naar andere banen en terecht, want misschien wordt zij wel helemaal niet gevraagd. Zo werkt het ook met de ambulant begeleiders. Zij gaan op zoek naar iets anders en verdwijnen voor het onderwijs.

Leraren moeten straks kunnen omgaan met allerhande handicaps en gedragsstoornissen. Hoe worden die lerarenopleidingen daarop aangepast? Hoe zit het met de professionalisering van leraren? Is die op tijd klaar? De zogenaamde verevening doet geen recht aan regionale verschillen. We kennen het voorbeeld van de regio Eindhoven, waar relatief veel kinderen zitten met autisme. Hoe gaat de minister dit oplossen? De Berkenschutse en De Waterlelie zijn de enige twee epilepsiescholen van ons land. Ze krijgen een forse bezuiniging van circa 30% te verstouwen. Expertise gaat verloren. Wij steunen elk voorstel om dit te voorkomen.

Het samenwerkingsverband moet overleggen met de gemeente, maar dat heeft een nogal vrijblijvend karakter. Hoe het concreet moet, wordt niet uitgewerkt. De VNG ziet dit niet zitten en wil graag meer duidelijkheid. Zou de rol van gemeenten moeten worden versterkt? Graag een reactie. De regering verwacht dat door een betere spreiding van voorzieningen het beroep op leerlingvervoer zal afnemen, maar het omgekeerde is net zo goed denkbaar. Tegelijkertijd is er ook leerlingvervoer op basis van religie. Ik vraag de Kamer of dat nog van deze tijd is, zeker gezien de bezuinigingen.

Het tempo van de bezuinigingen is ongehoord. We hebben talloze mails en brieven gekregen van ouders, leerlingen, scholen en bestuurders die dit niet pikken. Is de minister bereid om de scholen meer tijd te geven door de bezuiniging over een langere periode uit te smeren? Het is niet mijn eerste keus, maar wellicht ziet de minister daartoe mogelijkheden.

Het probleem in een notendop. Het speciaal onderwijs wordt uitgeknepen. Leraren worden ontslagen en klassen worden groter. Op een speciale school kan een leerling met autisme opbloeien. Misschien heeft de minister gisteren Nieuwsuur gezien. Daar was leerling Gijs. Hij bloeide op op die speciale school, maar het nare daarvan kan zijn dat men zegt: "Kijk, het gaat goed met Gijs. Hij kan weer terug naar de gewone school." Maar daar komt hij weer in die grote klas terecht, waarvan hij juist was weggegaan. Dat effect is natuurlijk niet de bedoeling, maar met passend onderwijs wil de minister wel zo veel mogelijk kinderen naar de gewone school laten gaan. Volgens mij liet het voorbeeld van gisteren heel goed zien dat dit een tegengestelde werking heeft.

Op een reguliere school komt zo'n leerling in een klas met 28 andere leerlingen. De leraar heeft nauwelijks tijd en is ook niet opgeleid voor leerlingen met een beperking. De ambulante begeleiders worden wegbezuinigd. Gevolg: meer stress en kans op ongelukken. Op den duur leidt deze operatie tot hogere kosten. Als wij zo doorgaan, leiden wij de tbs'ers van de toekomst op, zei een lerares tegen mij.

De nieuwe manier van financieren is slim gevonden, want de minister kiepert de verantwoordelijkheid over de schutting bij de scholen. Is het geld op, dan is dat een probleem van de scholen, niet van de minister. In feite is dat een aantasting van de beschaving, want een beschaafd land kijkt eerst welk soort onderwijs nodig is. De minister kijkt eerst naar het budget; een echte boekhoudersmentaliteit. Daardoor krijgen talloze leerlingen niet het onderwijs dat zij nodig hebben. Het aantal thuiszitters zal toenemen, omdat scholen te weinig middelen hebben. Dat is geen passend onderwijs meer, dat is knellend onderwijs. De oplossing is zo simpel: stop met de prestatiebeloning. Streep deze twee plannen tegen elkaar weg. De minister wordt op handen gedragen als zij daartoe besluit.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb waardering voor een heel groot deel van het betoog van collega Van Dijk. Er zit een aantal interessante suggesties in, waarvan de PVV de merites zal bekijken. Hij eindigt echter weer met van die heel grote woorden. Het woord "beschaving" valt. Ik vind het vreselijk dat wij meekrijgen dat wij geen beschaafde coalitie zouden vormen omdat wij de politieke keuze maken om onbeheersbare kosten beheersbaar te maken. Dat is pragmatisch politiek bedrijven. Dan vind ik het heel gek dat u spreekt over de teloorgang van beschaving.

Ik ga over tot een heel praktisch punt.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Beertema (PVV):

Ja, voorzitter, sorry daarvoor.

De heer Van Dijk zei – dat is een beetje typerend voor de manier van spreken – dat er 6000 mensen ontslagen zullen worden. Het zou om 5000 fte gaan en dat zou op wel 6000 mensen neerkomen. Dat verstond ik althans; de heer Van Dijk moet maar even toelichten of dit klopt. Ik heb echter begrepen dat het 3700 fte is en dat het gaat om 5100 mensen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat het, door natuurlijk verloop, door beëindiging van contracten voor inhuur van personeel en van detachering van mensen alsmede door actief beleid voor mobiliteit, uiteindelijk zou neerkomen op zo'n 2500 fte. Dat correspondeert met 3500 mensen. Dat is nog heel veel. Ik geef echter de suggestie mee dat de heer Van Dijk misschien toch wat overdrijft.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Er zijn inderdaad verschillende berekeningen. Het is ook nog niet precies duidelijk wat er gaat gebeuren. Maar ik dacht met een aardig beeldend voorbeeld duidelijk te hebben gemaakt wat er op dit moment aan de hand is. Op dit moment kijken bestuurders op een heel nuchtere manier: dit is ons budget, en dit gaat het worden. Wat het moet worden, is minder; dus er moeten mensen uit, ook al is het over twee jaar. Zo kijken zij ernaar. Een school moet dan nu al besluiten nemen, want anders loopt het mis. Er worden dus mensen ontslagen. U zei zelf: heel veel. Het zijn er in ieder geval heel veel. Hoeveel precies is de vraag. Ik ben bang dat de berekening van de vakbond dichter bij de waarheid ligt dan de berekening van de minister, maar dat moeten wij de komende tijd gaan zien.

De vraag over de beschaving raakt de kern van de discussie. U noemt het een pragmatisch besluit om 300 mln. te bezuinigen, zodat wij de groei van het aantal van die leerlingen kunnen tegenhouden.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zou de heer Beertema willen aanraden: ga die scholen in. Ga praten met docenten. Ik heb het van de week nog gedaan. Ik heb gezegd: kunnen jullie mij één leerling aanwijzen die onterecht extra geld krijgt of onterecht extra zorg krijgt? Nee, dat konden zij niet, integendeel. Met name in het voortgezet onderwijs staan docenten voor een keuze. Zij zeggen: óf ik ga deze leerling met extra zorg begeleiden en dan laat ik de 29 anderen in de steek, óf ik ga die 29 lesgeven, maar het kan niet allebei.

De voorzitter:

Afrondend, mijnheer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Ook ik ben met mijn medewerkers op veel scholen geweest, waar wij veel indringende gesprekken hebben gevoerd. Het zit mij dwars dat de heer Van Dijk toch het woord "beschaving" gebruikt. Ik wil u …

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Beertema (PVV):

Ik wil de heer Van Dijk meenemen naar mijn directe omgeving. Daarin ken ik kinderen die geëtiketteerd en gelabeld zijn en medicijnen gebruiken die zij in 2005 niet hadden gekregen. Dan waren zij misschien een beetje drukke kindjes geweest, maar zij waren prima terechtgekomen. In de jaren zijn er echter perverse prikkels opgebouwd. In 2005 was ons land buitengewoon beschaafd. Dat houd ik staande.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Van de heer Beertema, die veel ervaring heeft in het onderwijs, valt het mij tegen dat hij met een soort papieren redenering komt. Laat hij de klas ingaan en de leerling aanwijzen die volgens hem ten onrechte extra zorg krijgt. Gisteren stond er een artikel in de NRC over een leerling die als een stuiterbal door de klas gaat. Lesgeven is dan niet mogelijk, tenzij je in de klas beschikt over extra handen doordat er begeleiding aanwezig is. Ik snap het nog dat de minister passend onderwijs wil en dat ze daarmee meer leerlingen uit het speciaal onderwijs naar de gewone scholen wil krijgen. Maar dat zij uitgerekend de mensen die daarbij nodig zijn, wegstuurt, dat snap ik echt niet. Daar kom ik niet bij.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Hoeveel waardering ik ook heb voor de heer Van Dijk en hoe aandachtig ik ook naar zijn betoog geluisterd heb, ik moet zeggen dat ik op dit moment mevrouw Smits mis. Ik hoop met de heer Van Dijk dat zij gauw beter wordt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Eens.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik luister goed naar wat de heer Van Dijk zegt. Daaruit komt het beeld naar voren dat hij alles wat er voorligt aan mogelijkheden afwijst. Ik maak uit de woorden van de heer Van Dijk op dat hij alles bij het oude wil laten. Hij wil dus dat meer dan 2000 kinderen, 2400 om precies te zijn, thuiszitten. Volgens de inspectie blijft de kwaliteit van het onderwijs aan kinderen die zorg nodig hebben, achter. Wij weten niet waar de vele miljoenen die wij inzetten, terechtkomen. Zij komen in ieder geval niet terecht waar wij ze willen hebben, namelijk bij het kind in de klas. Wil de SP dat dit zo blijft? Zo niet, wat wil de SP dan wel? Dat is mij niet duidelijk geworden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik dank mevrouw Ferrier voor haar opmerking dat zij mevrouw Smits mist. Ik mis haar ook. Het zal mij niet lukken om het net zo goed te doen als zij, maar ik doe mijn best.

Wil de SP dat alles bij het oude blijft? Nee, wij zien ook bureaucratie en gedoe met rugzakjes. Wij zien ook dat zaken hier en daar uit de hand lopen. Wij willen daarom heel graag praten over een verbetering en een vernieuwing van het stelsel. Er is dus een oude situatie die beter kan en er is het voorstel van de minister voor samenwerkingsverbanden, budgetfinanciering et cetera. Ik denk niet dat het er beter op gaat worden. Ik vrees dat het slechter gaat worden. Als dat dan ook nog eens wordt gecombineerd met 300 mln. aan bezuinigingen, dan ontstaat er een enorme druk op de scholen om iets te gaan doen wat niet goed werkbaar is. Ik snap werkelijk niet dat het CDA, een partij van het midden die waarde hecht aan draagvlak, nu een voorstel steunt dat nul komma nul, nada, steun krijgt van de mensen die het moeten gaan doen. Mevrouw Ferrier heeft die 50.000 leraren toch ook gezien in de Arena?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb ook goed naar ze geluisterd. Ik hoor van de heer Van Dijk nog steeds niet hoe hij het wel wil organiseren. Wat zijn zijn voorstellen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat heb ik al vaker gezegd. Je moet dingen kleinschalig organiseren en ervoor zorgen dat indicatie zo dicht mogelijk bij de leerling zit. Landelijk kun je een aantal zaken vastleggen. Je moet die dus niet versnipperen over 150 samenwerkingsverbanden. Wat je absoluut niet moet doen: zo veel geld bezuinigen dat de situatie in het onderwijs onwerkbaar wordt en er heel zorgelijke toestanden ontstaan. Ik vind dat mevrouw Ferrier aan misleiding doet als zij zegt dat zij de leraren heeft gezien en dat zij naar ze heeft geluisterd. Die leraren hadden één boodschap. Deze was: stop met deze bezuinigingen, stop met het prestatieloon en dan gaan we verder kijken. Daar heeft mevrouw Ferrier niet naar geluisterd, durf ik te beweren. Dat betreur ik.

De voorzitter:

Dit was de bijdrage van de heer Jasper van Dijk. We gaan straks luisteren naar de heer Dijkgraaf, maar ik heb ook een zorgplicht, voor de minister namelijk. Zij heeft verzocht om enkele minuten schorsing.

De vergadering wordt van 17.33 uur tot 17.37 uur geschorst.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik wil u graag voorstellen aan mijn zoon. Frederik zit achterin de zaal. Frederik Dijkgraaf, hij heeft dezelfde achternaam als ik … Er schijnt vandaag iets met stakingen te zijn; ik weet ook niet precies hoe het zit. Het aardige is dat Frederik op een cluster 3-school zit, een pracht van een school in Rotterdam, de Openluchtschool. Ik wil dit moment graag gebruiken om mijn complimenten te geven, niet alleen aan die school maar eigenlijk aan het gehele passend onderwijs. Met enorm veel hart voor de zaak wordt daar lesgegeven aan dit soort kinderen.

Ik juich de ontwikkeling toe van zorgleerling naar passend onderwijs. Frederik was drie jaar oud toen hij zijn diagnose kreeg. We waren er erg vroeg bij, gegeven ervaringen in de rest van de familie waarover ik niet verder zal uitweiden. We wisten heel snel wat er aan de hand was, en ik moet zeggen dat wij er blij om waren. Het probleem zag je namelijk wel. Laat ik het eigenlijk maar geen probleem noemen, want dat doen we thuis ook nooit. We zien het dan ook niet als probleem en daar zit misschien juist wel het probleem als je hierover praat: het zijn kansen, maar je moet ze wel benutten. Toen Frederik drie jaar oud was, kende hij 30 verschillende dinosaurussoorten uit elkaar. Ik nodig de collega's uit om hem straks daarop te testen. Probeer het maar: u wint het nooit! Als ik op universiteiten rondkijk, denk ik bij sommige collega's: hé, Frederik. Dat hindert helemaal niets. Je komt ze niet alleen op universiteiten tegen, misschien zit er wel een enkeling in het kabinet en het kan zomaar zijn dat er ook een enkeling in de Kamer zit. Van de voorzitter kan ik het me niet voorstellen … Dit betekent dat kansen benut moeten worden. Niet labellen. Ik vind altijd dat je je laat labellen. Zie het niet als een probleem. Ik zeg thuis altijd: ik heb een probleem, want ik heb een bril nodig anders kan ik niet goed lezen en jij hebt dat; we moeten er allebei mee omgaan.

Het zou enorm helpen als we zoveel mogelijk op die manier naar het onderwijs kijken. Ik weet ook wel dat er een categorie is waarvoor dit niet geldt. Misschien zouden we nog wel scherper dat onderscheid moeten maken, omdat het dan misschien wél zorgleerlingen betreft en het niet primair om onderwijs gaat. Een groot deel van deze leerlingen echter kan een heel mooie toekomst hebben en juist uitblinken in dingen die andere mensen gewoon niet kunnen. Complimenten voor die scholen. Kansen benutten.

Ik vind het ook belangrijk om vandaag te constateren dat we nu eens een keer een discussie voeren voordat we de boel invoeren. Dat past wel bij de richting van de commissie-Dijsselbloem. Neem bijvoorbeeld het competentiegericht onderwijs. Eerst hadden we de invoering en toen gingen we de wet bediscussiëren waar we op het laatste moment toch maar het woord "competentiegericht" uit hebben gesloopt, omdat de praktijk al zo ver was dat dit weer werd afgeschaft. Het is erg plezierig om deze inhoudelijke discussie nu met elkaar te kunnen voeren.

Het is essentieel dat de invoering trapsgewijs gebeurt. Er zijn heel wat verschillende ijkmomenten. Die zijn voor ons van belang. Ik kom daar straks op terug als ik spreek over de evaluatie. Zo'n grote stelselwijziging zomaar invoeren, dan begrijpt iedereen dat er dingen misgaan. Een "succes rate" van 100% is onmogelijk.

Ik begin met de vrijheid van onderwijs, artikel 23 Grondwet. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor de SGP. Wij vinden dat hier weinig aandacht aan wordt besteed. De Raad van State heeft ook kritische vragen. In een antwoord van de regering kwam ik zelfs de merkwaardige zin tegen: "Samenwerkingsverbanden verzorgen geen onderwijs en in die zin is er dus geen relatie met artikel 23." Dan gaat de minister toch ook wel erg kort door de bocht? Wij nodigen de regering uit om dit debat te gebruiken om de gebreken die er zijn, en die zijn er wel degelijk, te compenseren. Ik noem er vier.

Scholen hebben nu al de wettelijke plicht, volgens de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, om leerlingen toe te laten die extra ondersteuning nodig hebben. Het probleem is dat niet is geregeld dat daar een zak geld bij hoort. Ze moeten de leerling wel toelaten, maar krijgen geen zak geld, als het samenwerkingsverband zegt dat dit niet zal gebeuren. Wij vinden dat eigenlijk onacceptabel. De SGP vindt dat de regering, gelet op de vrijheid van onderwijs, op zijn minst een richtingwijzer moet opnemen. De overheid kan zich niet van haar verantwoordelijkheid afmaken door enkel de hete aardappel naar een commissie door te schuiven. Het referentiekader mag ook geen excuus zijn om wezenlijke zaken niet in de wet te regelen.

Ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 38 dat garandeert dat scholen hun profiel kunnen waarmaken, tenzij dat een onevenredige belasting voor het samenwerkingsverband vormt. Daarop reageert de minister waarschijnlijk met dat dit het stelsel van passend onderwijs doorkruist, want daarin bepaalt het samenwerkingsverband. Dat klopt en dat doe ik ook bewust, want de Raad van State heeft nu juist gezegd dat je een probleem hebt met artikel 23 als je het zo eenduidig oplegt. Ik ben het er dus mee eens dat het bij het samenwerkingsverband gaat om spreiding, om afstemming, dat dat de lead moet hebben. Ik wil echter water onder de boot voor de individuele school, met name voor kleine scholen, althans klein in zeggingskracht, in het samenwerkingsverband.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het amendement van de heer Dijkgraaf stelt dat het samenwerkingsverband alleen een inbreuk mag maken op een door een school gewenst schoolondersteuningsprofiel als dat profiel voor het samenwerkingsverband een onevenredige belasting vormt. Ik begrijp dat, maar het idee is natuurlijk ook dat het samenwerkingsverband bekijkt of alle ondersteuningsprofielen van de aangesloten scholen gezamenlijk een dekkend aanbod heeft voor alle typen leerlingen, althans inclusief cluster 3 en 4. Dat aspect, die toets, zie ik niet terug in het amendement.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Mijn amendement ondergraaft niet het algemene uitgangspunt dat ook in het wetsvoorstel staat, dat die afstemming er moet zijn. Die afstemming moet dus gewoon plaatsvinden en er moet een dekkend aanbod zijn. Dat schrap ik helemaal niet. Ik voeg alleen dit element eraan toe.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dan is het mij wetstechnisch niet duidelijk. Of ik het inhoudelijk eens ben, bedenk ik dan later nog. De bedoeling is dat het samenwerkingsverband de ondersteuningsprofielen ook op elkaar kan afstemmen. Zo nu en dan zullen ook wat koppen tegen elkaar geslagen moeten worden en gezegd moeten worden: op deze manier maken we het niet dekkend gezamenlijk. De bepaling dat het samenwerkingsverband alleen een inbreuk mag maken bij een onevenredige belasting, legt het samenwerkingsverband toch aan banden. Dit gaat voor op de andere opgave voor het samenwerkingsverband – zorg dat het gezamenlijk dekkend wordt – want dit bepaalt dat het alleen mag ingrijpen, alleen een knoop mag doorhakken bij een onevenredige belasting.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dit is misschien een terecht punt. Ik stel voor dat we daar wetstechnisch nog even goed naar kijken en dat we de specialisten er even naar laten kijken, want dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling van het amendement. We moeten het dus ook niet op die manier doen. Als we het op een andere manier moeten doen, prima, dan passen we het aan en dan zullen we de Kamer daarover berichten.

Voorzitter. Het tweede punt voor wat betreft de vrijheid van onderwijs is het kiezen van profielen van scholen. De regering wil terecht dat de basiszorg niet landelijk voorgeschreven wordt. Dat beperkt namelijk de bewegingsvrijheid van scholen. Ondertussen worden wel onderwijsachterstanden en dyslexie genoemd. Dat is nu precies zo'n voorbeeld van het erin sluipen van dit soort dingen. Of je regelt het wel of je regelt het niet, maar wij zien graag een consistente lijn: niet precies voorschrijven wat basiszorg is, maar laat deze zorg verplicht door het samenwerkingsverband omschrijven. Ik krijg graag een reactie van de minister.

Mijn derde punt is de onderwijsvrijheid. Om dubbel werk te voorkomen, kan een samenwerkingsverband een centraal aanmeldpunt inrichten. Dat is prima. Een "postbus" wordt dat genoemd. De SGP gaat er echter wel van uit dat systemen die niet alleen een postbus zijn maar ook een verdeelfunctie hebben, niet tegen de zin van een school opgelegd kunnen worden. De vrijheid van ouders om de school van hun voorkeur te kunnen bereiken is ook hier in het geding. Ik krijg graag een bevestiging van dit uitgangspunt van de minister.

Ten vierde moeten ouders een school niet alleen kunnen kiezen, maar ook kunnen bereiken. Leerlingenvervoer mag daarbij geen belemmering zijn. De heer Van Dijk heeft het zelfs over "religieus vervoer". Ik weet niet precies wat ik me daarbij moet voorstellen; een kerkbusje of zoiets. Ik heb er geen enkel idee bij, maar ik heb wel het achterliggende idee van de heer Van Dijk voor ogen, en daar wil ik tegen strijden. Daarom heb ik een amendement ingediend om vast te leggen dat gemeenten verplicht een afweging moeten maken over de inzet van ouders. Ziet de regering het belang hiervan?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als de SGP zich niets kan voorstellen bij religieus vervoer, zou ik zeggen: laten we snel zaken doen! Ik heb echter een vraag aan de heer Dijkgraaf. Als een leerling recht heeft op extra zorg en hij en zijn ouders graag willen dat hij wordt aangemeld op een school waarvan zij de grondslag respecteren, mag hij dan worden toegelaten als het aan de heer Dijkgraaf ligt?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is de oude discussie die we al een paar honderd keer hebben gevoerd, maar ik wil haar best herhalen. Wij vinden dat de grondslag onderschreven moet worden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vraag hier nu in het bijzonder aandacht voor en ik heb er een amendement voor gemaakt. Het gaat nu even niet over alle leerlingen; ik weet wel hoe de heer Dijkgraaf erin staat. Het gaat nu over zorgleerlingen, voor wie de SP en de SGP het allerbeste willen. Ik ben het helemaal eens met de aanvang van het betoog van de heer Dijkgraaf, want we moeten kijken naar de kansen en niet naar de problemen. Zou de religieuze identiteit van school nu werkelijk een belemmering moeten vormen als een zorgleerling dolgraag op zo'n school toegelaten wil worden en hij de grondslag respecteert?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik zou niet weten waarom je een onderscheid zou moeten maken tussen een zorgleerling en een gewone leerling, want beiden hebben hetzelfde belang. Ik zie dat werkelijk niet, behalve in het geval dat er een tekort zou zijn aan plaatsen, maar daar voorziet de wet al in.

De heer Van der Ham (D66):

Het is een beperkt probleem in vergelijking met bijvoorbeeld de reformatorische scholen. Die hebben hun eigen samenwerkingsverband. Ik stel de heer Dijkgraaf echter de volgende principiële vraag. Stel je voor dat een leerling met een handicap vlak bij een reformatorische school woont die deze handicap aan zou kunnen. De leerling kan makkelijk naar die school, maar is bijvoorbeeld rooms-katholiek. Dan kan natuurlijk tegen de leerling worden gezegd dat er een andere plek is waar hij wel wordt geaccepteerd maar die op een halfuur of twintig minuten rijden ligt. En die reformatorische school is bij wijze van spreken om de hoek. Dan is het toch heel gek dat iemand op basis van zijn religieuze achtergrond geweigerd zou kunnen worden omdat hij de grondslag niet onderschrijft? Dan zou respecteren toch voldoende moeten zijn? Onderschrijven gaat dan wel heel ver, zeker als het bijvoorbeeld over iemand met een fysieke handicap gaat.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat vind ik weer zo'n grappige focus die wordt gelegd, net alsof de discussie anders is als het iemand met een handicap betreft dan als het iemand zonder handicap betreft. Ik ben ervoor om deze discussie altijd te voeren als het gaat over de inrichting van het onderwijsstelsel, en dan ben ik blij met de vrijheid van onderwijs. Daar hebben we in dit land voor gekozen. En op het moment dat er een tekort is aan capaciteit is het mooie van dit samenwerkingsverband dat er netjes wordt afgestemd zodat de capaciteit er ook dicht bij de leerlingen is.

De heer Van der Ham (D66):

Het is inderdaad waar dat leerlingen zo veel mogelijk gelijk behandeld moeten worden. Of je nu een handicap hebt of niet, het is altijd goed om zo dicht mogelijk bij huis op een goede school te zitten. Het kan echter best zo zijn dat het helemaal niet verstandig is om iemand met een handicap of gedragsstoornis een uur of anderhalf uur in een taxi te zetten. Voor het welbevinden van zo'n kind is het misschien wel beter om zo dicht mogelijk in de buurt op school te zitten. Dan is het wel degelijk van belang dat er een beetje ruimte is op scholen uit de wat orthodoxere denominatie. Voor hen zou het respecteren van de grondslag voldoende moeten zijn. Het onderschrijven ervan kunnen zij in zo'n geval niet vragen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dit doet me echt denken aan een typisch D66-probleem: hoe los je het transportprobleem op als ineens alle wielen vierkant worden? De heer Van der Ham schetst hier een probleem dat zich in de praktijk niet voordoet. Waarom zouden we daar een oplossing voor moeten bieden? In de samenwerkingsverbanden hebben we juist een afgestemd aanbod waardoor iedereen zo veel mogelijk en zo dichtbij mogelijk zorg kan krijgen. Het belang van niet te ver reizen ziet immers iedereen. Noem mij maar eens één concrete praktijksituatie uit de afgelopen vijf jaar waarin dit zich heeft voorgedaan.

Ik kom op mijn tweede hoofdpunt, namelijk samenwerkingsverbanden nieuwe stijl. Wij zijn altijd kritisch geweest over Haagse blauwdrukken voor een nieuwe regio-indeling. Wij gaan liever uit van bestaande verbanden en expertise. Kan de minister nog eens helder toelichten waarom het model van het wetsvoorstel niet tot bestuurlijke drukte leidt? Waarom kan een dekkend aanbod niet op een kleinere schaal worden geregeld? Een specifiek probleem is dat sommige besturen in meer dan tien samenwerkingsverbanden met slechts één school zitten en met al die tien samenwerkingsverbanden moeten overleggen. Dat wordt erg lastig. Wat vindt de regering van het amendement dat ik samen met mevrouw Ortega heb ingediend om hiervoor een uitzondering te maken?

Leerlingen die kunnen leren en leerplichtig zijn, verdienen een plek op school. We hebben helaas echter te maken met thuiszitters. Is de tijdelijke plaatsing van een leerling zoals die nu is vormgegeven echt een oplossing? Wat te doen als een school wel op tijd weet dat de leerling geweigerd moet worden, maar die leerling lange tijd niet geweigerd kan worden omdat er geen andere school beschikbaar is? De leerling wordt tijdelijk geplaatst terwijl de school juist aangeeft dat de ondersteuning er niet is. Heeft de leerling hier baat bij? Is het niet beter om de taak om na weigering een passende plek te vinden op het samenwerkingsverbandniveau te leggen? Daardoor zijn er misschien meer mogelijkheden om te spreiden.

Scholen voor cluster 2 worden verplicht omgevormd tot instellingen. Dat heeft volgens de regering een technische oorzaak. Wij vragen ons af waarom de landelijke organisatie niet gerealiseerd kan worden in een samenwerking tussen de bestaande scholen. Graag krijg ik toegelicht waarom dit uitvoeringstechnisch echt niet zou kunnen.

Dan kom ik op mijn derde punt, namelijk eenvoud en flexibiliteit. De "ondersteuningsplanraad"; alleen de naam al! Gaat zo'n medezeggenschapsraad werken als het samenwerkingsverband de hele provincie beslaat, zoals in Friesland, of als het aantal betrokkenen verviervoudigt? Hebben deze mensen voldoende kennis en capaciteit? Medezeggenschap moet geen geloof worden, zeker niet als er effectievere alternatieven zijn. Ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 25 waardoor de belangen van ouders en leraren in plaats van in een ondersteuningsplanraad in het toezicht verankerd zijn. Graag krijg ik daarop een reactie.

Wie de stoet aan geschillenregelingen en commissies voorbij ziet trekken, ziet door de geschillenregelingen het geschil niet meer. De ene regeling wordt op de andere gestapeld. Het is wellicht verstandig om de wirwar niet nog groter te maken. De SGP-fractie vindt logische en eenduidige keuzes belangrijk. Ik zal een concreet voorbeeld geven. Als de Commissie Gelijke Behandeling op grond van de Algemene wet gelijke behandeling een oordeel kan geven over geschillen inzake handicap en chronische ziekte, dan vraag ik me af of het verstandig is hiernaast weer een nieuw orgaan op te tuigen. Toetst de regering op het voorkomen van stapeling van commissies?

De heer Van der Ham (D66):

Het is belangrijk dat we geen oerwoud aan geschillencommissies hebben. Dat is helemaal waar. De gang naar de Commissie Gelijke Behandeling of naar de rechter is echter wel heel erg lang. Die is ingewikkeld en het kan de zaak ontzettend vertragen. Een geschillenregeling dicht bij de school kan toch ook heel veel problemen en juridisering voorkomen?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik kan me voorstellen dat de heer Van der Ham die vraag stelt. Ik wil echter nog wel eens weten of de minister heeft nagedacht over een andere inrichting van het systeem, die meer aansluit bij wat er al is. Ik noem bijvoorbeeld een aparte kamer bij de Commissie Gelijke Behandeling. Je kunt ook nadenken over een eventuele snellere procedure voor de groep in kwestie. Ik ben echter bang voor een wildgroei aan geschillenregelingen, waardoor je van ene naar de andere regeling gaat en de administratieve rompslomp alleen maar toeneemt.

De heer Van der Ham (D66):

Administratieve rompslomp moeten wij natuurlijk voorkomen. Juist daarom is het van belang dat een geschillencommissie laagdrempelig, professioneel et cetera is. De gang naar de Commissie Gelijke Behandeling is eigenlijk een laatste stap, zelfs als daarbinnen een aparte kamer zou zijn. Bij een wellicht wat kleiner geschil is dat een behoorlijk heftige stap voor een normale ouder. De heer Dijkgraaf vraagt wel heel veel van ouders als zij het op de spits moeten drijven en uiteindelijk naar de Commissie Gelijke Behandeling, of een kamer daarvan, moeten gaan om een mogelijk geschil op te lossen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De heer Van der Ham problematiseert nu mijn opmerking. De portee van mijn opmerking is of de minister alert is op de opbouw van geschillenregelingen. Het moet wel efficiënt ingericht zijn, zodat er geen overkill ontstaat. Met de drastische bezuinigingen moeten wij namelijk juist ervoor zorgen dat het geld zo veel mogelijk bij de leerlingen terechtkomt en niet bij allerlei bureaucratische instellingen eromheen.

Samenwerkingsverbanden hebben hun handen er al aan vol om binnenshuis met alle deelnemers tot overeenstemming te komen. Allerlei extra verplichtingen zijn dan een risico voor de inhoud. En het overleg met de gemeente komt er dan nog bij. Treedt de minister daarom in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over een alternatief voor geschillen? Ik wil het liefst een landelijk alternatief, aanhakend bij mijn punt van zojuist, omdat er anders weer voor elke gemeente een aparte geschillencommissie komt. Hoe verdedigt de regering overigens de invloed van gemeenten op onderwijsvoorzieningen nu het grondwettelijke uitgangspunt is dat verticale delegatie alleen is toegestaan voor uitvoeringstechnische zaken? Hoe verdedigt de minister dat? Krijgt de gemeente niet een te grote rol gelet op de grondwettelijke rol van het onderwijs versus de rest?

Passend onderwijs moet ook ruimte maken voor flexibeler ondersteuning aan leerlingen. In de afstemming tussen regulier en speciaal onderwijs doen zich enkele problemen voor. Ik noem twee zaken. Ten eerste is er momenteel een regeling waardoor leerlingen uit het speciaal onderwijs regulier onderwijs kunnen volgen. Ik hoor dat de inspectie opnieuw zelf een maximumgrens stelt, zonder enige wettelijke basis. Ik zie de haren van de heer Dijsselbloem te berge rijzen, net als die van mij. De SGP heeft al vaker aangegeven dat zulke situaties niet acceptabel zijn. Handhaving moet op basis van heldere wettelijke regels plaatsvinden. Gaat de minister hiermee aan de slag? De SGP vindt dat in deze regeling overigens ook een versoepeling moet worden overwogen. Momenteel is ten hoogste 60% in het regulier onderwijs toegestaan, maar er moet onderzocht worden of verhoging mogelijk is. Ten tweede lijkt gedeeltelijke plaatsing vanuit het regulier onderwijs in het speciaal onderwijs niet mogelijk. Maakt de minister die route alsnog mogelijk?

Bij de invoering van passend onderwijs is de rol van de inspectie van cruciaal belang. Het is duidelijk dat het voor samenwerkingsverbanden een stevige kluif is om het eerste ondersteuningsplan op tijd klaar te hebben. Houdt de inspectie duidelijk rekening met de fase waarin de ontwikkeling van passend onderwijs zich bevindt? Het is duidelijk dat aan basale vereisten moet zijn voldaan, zoals een dekkend aanbod, maar in de uitwerking moet niet op elke slak zout worden gelegd. Dat is met name van belang voor een zorgvuldig invoeringstraject, zodat we samenwerkingsverbanden niet voor problemen stellen en er begrip voor hebben dat kleinere zaken in de praktijk weleens wat meer tijd vergen dan wij hadden gedacht.

Ik kom op de financiën. De door de regering ingeboekte bezuinigingen maken de noodzaak van zorgvuldigheid bij de invoering van passend onderwijs nog sterker. Ik ben het dus met de heer Dijsselbloem eens dat er wel degelijk een relatie tussen de twee is, maar soms moet je weleens een scherpe vraag stellen om een goed antwoord te krijgen. Het is een stevige opgave. Desondanks is het niet verstandig om de steun voor het wetsvoorstel alleen van de bezuinigingen te laten afhangen. De noodzakelijke hervormingen kunnen we namelijk niet gemakkelijk voor ons uitschuiven. Budgettaire kaders kunnen daarentegen relatief eenvoudig worden gewijzigd. De SGP is blij dat aan haar wens tot uitstel van de bezuinigingen tegemoet is gekomen, want anders waren wij dit jaar al aan het bezuinigen geslagen met 100 mln. en was de 300 mln. er volgend jaar geweest. Wij hebben toen verzocht om het zo te doen: 0, 100 mln., 200 mln. en dan 300 mln. Dan hebben wij in ieder geval een redelijke tijd voor het invoeringstraject.

De heer Van der Ham (D66):

De Radboud Universiteit heeft onderzocht of hetzelfde tempo met de vertraging die al is afgedwongen vanuit de Kamer, wel goed is. De Radboud Universiteit heeft geconcludeerd dat nog een extra jaar invoeringstijd goed is en dat dit de zorgvuldigheid helpt. Mijn vraag aan de SGP is of zij er met de macht die zij in ieder geval in de Eerste Kamer heeft, voor kan zorgen dat wij dit afdwingen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat kan ik eens vragen; ik weet het niet. Nee, dat is een flauw antwoord. Ik heb hier een meervoudige reactie op. Ten eerste: wij zijn blij met de extra tijd die wij hebben gekregen, want anders was het volgens mij een drama geworden. Ten tweede: dat is nou precies de reden waarom ik de minister vraag hoe zij in de tussentijd de rol van de inspectie ziet om ook te zorgen voor flexibiliteit in dat proces. Ten derde: ik was aanbeland bij mijn verzoek aan de minister om de voor eind 2012 en voor eind 2013 voorziene evaluaties echt te maken tot belangrijke ijkmomenten waarop wij de verschillende dingen – de bezuiniging ten opzichte van de bestuurskracht – afwegen om te bekijken of wij op de juiste route zitten en of wij scholen op een bepaald onderdeel meer ruimte moeten geven. De scholen zijn op een goed tempo aanbeland. Er is een mogelijkheid dat het goed gaat. Ik zie ook dingen waarvan ik denk: gaat dat in de praktijk snel genoeg? Ik zeg heel eerlijk dat het goed is om die druk erop te houden, want als je de druk er nu al af haalt, weet ik ook wel wat er in de praktijk gebeurt. Ik wil tussentijds, eind 2012 en eind 2013, echter wel duidelijke momenten hebben waarop wij met elkaar kunnen constateren of wij er allemaal bij zijn, hoe wij ervoor staan en of wij hier of daar een tandje moeten bij schakelen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik hoor ruimte. Dat is in ieder geval goed, maar mijn tweede vraag aan de heer Dijkgraaf is: waar zou hij die bezuinigingen van 300 mln. kunnen verantwoorden, in de wetenschap dat dat een goed bedrag is en "te doen" is? U hebt de Kamer in uw bijdrage meegegeven wat uw persoonlijk engagement met dit onderwerp is. Dat is mooi. Heel veel ouders maken zich heel veel zorgen. U hebt een zeer belangrijke troef in handen.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Van der Ham (D66):

De heer Dijkgraaf heeft in de Eerste Kamer een stem die van ongelooflijk en cruciaal belang is om enige beperking van die bezuinigingen te realiseren. Kunnen wij rekenen op uw bijdrage en uw engagement, ook in de Eerste Kamer?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Al in het vorige debat, toen het echt over de bezuinigingen en niet over de implementatie van de wet ging, hebben wij gezegd dat wij willen dat de leerlingen ook na die bezuinigingen de zorg krijgen die zij nodig hebben. Wij gaan met elkaar een spannend traject in. Er zijn mensen die zeggen dat dit wel degelijk kan. Er zijn ook mensen die zeggen dat er grote zorgpunten zijn. Voor ons is cruciaal dat wij niet eenmalig zeggen dat wij denken dat dit wel kan, waarna wij dit over de schutting gooien waar men het maar moet uitzoeken. Nee, daarvoor zijn die leerlingen ons te lief. Ik kijk naar alle leerlingen in Nederland die dit nodig hebben. Daarom moeten wij de vinger gewoon aan de pols houden. We zouden in het algemeen ook wel een rare Tweede Kamer zijn als wij dat niet doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik stel vast dat de SGP de bezuiniging zoals die er nu ligt, accepteert, maar een vinger aan de pols houdt. Het eerste vind ik buitengewoon jammer; het tweede is hoopgevend. Mijn vraag richt zich op het tweede aspect, de vinger aan de pols. De heer Dijkgraaf heeft eerder met de heer Elias een motie ingediend over de tussentijdse evaluatie aan het einde van dit jaar. Ik ben op zoek naar de relatie met de wet, want ik hoor de heer Dijkgraaf ook zeggen dat wij, als het niet goed gaat, misschien tussenstappen moeten inbouwen en scholen op onderdelen misschien meer tijd moeten geven. Uit de tussentijdse evaluatie, waar uw motie om vraagt, kan ook blijken dat dingen niet op tempo liggen en dat er misschien gaten vallen. Biedt de wet voldoende mogelijkheden om te faseren, op onderdelen, het geheel? Heeft de heer Dijkgraaf gekeken of dat zou kunnen?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Volgens mij wel. Wij hebben de ijkpunten op een rijtje gezet, de verschillende punten die er zijn: wat eind november klaar moet zijn, wat vervolgens in mei klaar moet zijn, wanneer de bezuinigingen eroverheen komen. Feitelijk komen pas in 2013 de eerste 100 mln., in 2014 de 200 mln., dan die 300 mln. Eerlijk gezegd denk ik dat die eerste 100 mln. wel zullen gaan, zullen die 200 mln. waarschijnlijk pijn doen en is het met die 300 mln. de vraag hoe ze precies uitwerken, wat er moet worden gecompenseerd om de kwaliteit nog goed voor elkaar te krijgen. Ik wil gewoon tijdens de rit continu kunnen bij schakelen. Volgens mij biedt de wet voldoende juridische mogelijkheden daarvoor.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In dat geval zal ik de heer Dijkgraaf hier in tweede termijn nog eens over bevragen. Ik nodig hem uit om hier nog eens heel precies naar te kijken. In de wet staan namelijk een aantal momenten. Niet de data staan in de wet, maar wel het tempo: na zo veel jaar doen we dit, na twee jaar doen we dat. Het tempo ligt dus vast in de wet. Dat kan, maar de heer Dijkgraaf en ik hechten volgens mij meer aan zorgvuldigheid dan aan een nu vastgelegd tijdpad. Ik begrijp zijn punt, hij zegt dat hij er druk op wil houden, maar het zou goed zijn om nog eens goed te kijken naar de precieze data in de wet, bijvoorbeeld om de AMvB op een later moment te laten bepalen, een en ander aan de hand van de tussentijdse evaluatie die de heer Dijkgraaf ook zelf heeft gevraagd.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik ben best bereid om daarnaar te kijken, maar eigenlijk vind ik het volgende belangrijker. Stel dat je op zo'n moment tot de conclusie komt dat het noodzakelijk is om de wet aan te passen. Dat kan, maar in dat geval gaat het om een wetstechnisch wel dusdanig kleine aanpassing, dat die snel is gedaan. Als iedereen op dat moment ervan is overtuigd dat dit essentieel is, als daarvoor een dikke Kamermeerderheid bestaat, moet je dat vooral doen. Ik denk niet dat dit het hoofdbezwaar is. Volgens mij is het hoofdpunt: is er de politieke wil om hier op zulke momenten serieus naar te kijken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar hadden de heer Dijkgraaf en ik een debatje over het prestatieloon. Ik was daar niet zo gelukkig mee, de heer Dijkgraaf zei dat je dit eerst moet onderzoeken voordat je er wat over kunt zeggen. Dat is een respectabel standpunt. Je ziet nu de enorme weerstand in het onderwijs tegen dit wetsvoorstel, tegen hetgeen waarover we vandaag praten. Je ziet ook een prachtig alternatief: er gaat zo veel geld naar prestatieloon. Heeft de SGP de empathie om te kunnen zeggen dat zij die zorg in het onderwijs ziet, vanwege de tijdsdruk, de grote bezuiniging et cetera, dat zij dat prestatieloon even in de ijskast wil zetten en het geld daarvoor nu wil gebruiken om de bezuinigingen op het passend onderwijs te verlagen? Of houdt de SGP net zo koppig vast aan prestatieloon als de VVD?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Wij gaan daar helemaal niet over. Er is een regeerakkoord, met een meerderheid in dit parlement, en die beslist over het geheel van de begrotingen. Wij hebben daar wel een mening over. In het debat heb ik gezegd dat deze bezuinigingen, in deze mate, niet in ons verkiezingsprogramma staan. Ik heb dat toen gezegd en dat is zo gebleven, want dat verkiezingsprogramma is ondertussen niet veranderd. Dat is iets anders dan een meerderheid hier die ineens allerlei dingen wil. Bovendien wijs ik erop dat wij hier wel degelijk bepaalde dingen kunnen bereiken. Ik heb net helder gemaakt dat ik de vinger aan de pols wil houden, om te kunnen bekijken of er geen ongelukken gebeuren. Laten wij wel wezen, ik heb in mijn fractie wel eens de vraag gesteld: stel dat wij deze bezuinigingen niet hadden, zouden we dit dan moeten doen? Ons antwoord was: ja. Er waren namelijk allerlei dingen mis in het stelsel. Het vorige kabinet is al begonnen om dingen in het passend onderwijs te doen, omdat daar allerlei dingen misliepen. Er zat bijvoorbeeld veel bureaucratie in. In alle tijden moet je je afvragen hoe je het geld efficiënt besteedt, maar zeker in een tijd waarin je 29 mld. tekortkomt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat een vreemde opmerking: daar gaan wij niet over. Wij gaan toch over alles? Wij zijn de Tweede Kamer, wij bepalen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan heeft de heer Van Dijk mij verkeerd begrepen. Mijn enige constatering was dat er een meerderheid in dit parlement is voor een regeerakkoord en een gedoogakkoord. Daarnaast heb ik ons eigen verkiezingsprogramma gelegd, waarin duidelijk andere keuzes worden gemaakt; niet alleen op dit punt, maar gelukkig op tal van punten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is zeker waar. Er liggen een regeerakkoord en een gedoogakkoord. Ik heb echter zo de indruk dat er soms goed wordt geluisterd naar de mening van de SGP over de afspraken in het regeerakkoord. Ik zou daarmee heel bij zijn als ik u was. Nu leg ik een volgens mij buitengewoon sympathieke alternatieve bezuiniging bij u neer.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het kabinet wil graag 300 mln. bezuinigen, dus laten we daarin even meedenken. We zien dat in het onderwijs bijna eenzelfde bedrag naar prestatieloon gaat. In het onderwijs bestaat een grote weerstand tegen deze bezuiniging. Als we niks doen, gaat het onderwijs een buitengewoon chagrijnige tijd tegemoet. Het protest tegen dit plan is enorm. Moeten we in dat licht vandaag niet bekijken hoe we dat chagrijn, die weerstand kunnen verminderen? Er ligt een heel aardig alternatief; geld speelt dus geen rol.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Mij moet dan wel van het hart dat dat chagrijn ook wel duidelijk is gevoed. Ik snap best dat er problemen zijn. Het enkele feit – zoals men weet hecht ik daaraan – dat zo veel scholen vandaag staken in de veronderstelling dat wij hier vandaag een debat hebben over bezuinigingen, is onvoldoende. Die veronderstelling wordt ook nog eens overeind gehouden doordat verschillende sprekers er aandacht aan besteden. Daar hoor ik overigens bij, want er is wel een zekere relatie. Laten we het onderwijsveld echter niet wijsmaken dat dit debat gaat over die 300 mln. De debatten daarover hebben we gehad en ze zullen nog komen. Dit debat gaat over de invoering van de wet op het passend onderwijs.

De voorzitter:

Dat is helder. Volgens mij hebt u nog enkele stichtelijke woorden voor ons.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter, die moet ik dan nu heel snel gaan verzinnen. Ik kom bij de verevening. De SGP vindt het begrijpelijk dat naar eenduidigheid in de verdeling gezocht wordt, maar is nog niet helemaal overtuigd dat de rechtlijnige verevening echt de juiste lijn is. Vindt de regering het een realistische opgave voor sommige samenwerkingsverbanden dat zij alleen al door de verevening 2 tot 3 mln. gekort worden, een kwart van het huidige budget? De SGP vindt het verstandig om in ieder geval het automatisme waarmee het wetsvoorstel verplicht in 2015 de verevening te starten, eruit te halen. Wij zeggen niet dat het niet zover moet komen, maar ik kan me wel voorstellen dat er eerst goed naar wordt gekeken. Er zijn vraagtekens te zetten bij op zijn minst een aantal observaties.

Het huidige systeem biedt onvoldoende waarborgen om ondersteuning aan leerlingen binnen verantwoorde financiële kaders te regelen. Daarom zou het onverstandig zijn om een hervorming voor ons uit te schuiven. Tegen sommige collega's van de oppositie zeg ik: hervormt dit kabinet eens een keer wat, is het weer niet goed. Het vorige kabinet heeft die uitdaging terecht opgepakt en de urgentie wordt nog steeds breed gevoeld. De structuur die het wetsvoorstel biedt, is volgens de SGP een stevig alternatief. Er komt meer ruimte voor flexibele oplossingen en prikkels voor ongewenst gedrag worden verwijderd. Dat laat onverlet dat de invoering van een nieuw systeem veel inspanning kost van scholen, leraren en ouders. De regering moet die werkelijkheid voldoende erkennen, bijvoorbeeld door naast deze stelselwijziging alsjeblieft niet allerlei extra plannen en maatregelen aan scholen op te leggen. Hieraan hebben ze echt hun handen vol. Ik zie de minister bevestigend knikken. Dit zou ik graag nog terughoren, want het is een essentieel punt.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Juist de VVD wil dat kinderen die echt zorg nodig hebben die ook krijgen en zullen blijven ontvangen. Er loopt een kaarsrechte lijn van mijn eerste interruptie tijdens de behandeling van de eerste onderwijsbegroting nog geen maand na de beëdiging van het kabinet-Rutte naar onze inbreng van vandaag. Kinderen die zorg behoeven, dienen deze te krijgen. Ik zei op 11 november 2010, nog geen maand nadat het kabinet-Rutte beëdigd was: "Nu hoorde ik de minister heel goed zeggen: bij ernstige gedragsproblemen zullen wij er nog steeds voor zorgen dat die kinderen worden geholpen. Ik vind dat een belangrijke toezegging. Daaraan zal ik de minister houden." Juist de VVD wil zorg voor kinderen die dat nodig hebben. Daarom benadrukken wij iedere keer opnieuw dat er geen cent te veel naar gebouwen en vergaderaars en inefficiëntie en bureaucratie moet, en dat zo veel mogelijk van het beschikbare geld naar de school moet en in de klas terecht dient te komen. Ook na de dringend noodzakelijke herziening van het stelsel van passend onderwijs, die vermoedelijk volgende week gerealiseerd zal worden en waarover ik uiteraard nog uitgebreid kom te spreken, geven wij in Nederland nog steeds 1,9 mld. uit aan speciaal onderwijs en aan begeleiding van kinderen in het reguliere onderwijs. Met dat bedrag geven we daar straks net zoveel aan uit als in 2005. Mevrouw Ferrier heeft dit al eerder gezegd in een interruptie. Daarmee is Nederland niet een asociaal land. Daarmee handhaven wij namelijk alle 70.000 plaatsen voor kinderen in het speciaal onderwijs en een fatsoenlijk voorzieningenniveau.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben onder de indruk van de retoriek van onze premier, de communicatiegoeroe van het kabinet. Ik ben onder de indruk van de communicatievaardigheden van de coalitiepartijen en zeker ook van die van de heer Elias. Ook hij benadrukt weer dat de investeringen in het passend onderwijs op het niveau van 2005 blijven. Mijn concrete vraag aan de heer Elias is of dit nominaal of reëel is.

De voorzitter:

De heer Elias heeft uitleg nodig.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik dacht dat de VVD, de partij die zegt zo goed te zijn voor de economie, het zou begrijpen. Ik wil weten of het gecorrigeerd is voor inflatie of niet.

De heer Elias (VVD):

Dat zal ik voor de heer Klaver nagaan. Daar kan ik hem inderdaad op dit moment geen antwoord op geven. Ik kom daar graag in tweede termijn op terug.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik waardeer het dat de heer Elias dit voor mij nagaat en dat hij hier in tweede termijn op terugkomt. Als ik goed ben geïnformeerd, is het niet het geval. Dat betekent dan dat de bekostiging dus 130 mln. achterloopt. Het bedrag blijft dus staan op het niveau van 2005, maar de kosten zijn dermate gestegen dat het onderwijs, om op hetzelfde niveau als 2005 te zitten, 130 mln. tekortkomt. Ik waardeer het dat de heer Elias daar in tweede termijn op terugkomt.

De heer Elias (VVD):

Ik ga dat voor de heer Klaver na. Mocht dit zo zijn en mocht het het niveau van 2004 zijn, dan houd ik staande dat we toen niet een asociaal land waren.

In 2003 was de verwachting dat een kwart van de leerlingen in het speciaal onderwijs met een rugzakje naar het regulier onderwijs zou gaan. Dat ging uit van stabiel blijvend indicaties. Er is echter in zeven jaar tijd een groei van 65% aan indicaties geweest die heeft geleid tot een uitgavenstijging van structureel 0,5 mld. Dat is dus 500 mln. De geplande bezuiniging is mogelijk. Ambtelijke heroverwegingen van het kabinet dat werd gevormd door de CDA, de PvdA en de ChristenUnie onder leiding van Balkenende en Bos lieten zien dat 565 mln. te besparen valt als het aantal zorgleerlingen zou worden teruggebracht tot het niveau van 2003. Het valt terug te lezen in de rapporten die onder het vorige kabinet zijn opgesteld. Het kabinet gaat nu dus uit van een voorzichtiger scenario en boekt 300 mln. in. Zoals gezegd is dat het niveau van 2004, met de aantekening dat ik de opmerking van de heer Klaver nog zal verifiëren.

De heer Van der Ham (D66):

Dat is inderdaad uitgerekend. Daar liggen rapporten aan ten grondslag van onder andere het CPB. Daarop heeft zo'n commissie dat immers geconcludeerd. Die rapporten heb ik er eens bij gepakt om te bekijken of het bedrag dat de heer Elias wil bezuinigen wel kan. In de stukken en de rapporten zie ik er eigenlijk niets van terug. Er wordt wel gezegd dat er aannames en argumenten te verzinnen zijn waarom er misschien misbruik gemaakt kan worden van dit soort regelingen, maar er worden niet echt feiten overgelegd. In de rapporten die ik voor mij heb worden heel andere, inhoudelijke argumenten aangevoerd voor de stijging van het aantal zorgleerlingen. Kan de heer Elias verklaren waarom hij toch zo zeker is van zijn zaak dat het allemaal kan?

De heer Elias (VVD):

Ik kom verderop in mijn betoog nog uitgebreid inhoudelijk te spreken over het feit dat er een perverse prikkel in het systeem zit, omdat het geld de indicatie van de leerling volgt in de richting van de school. Dat leidt mede tot een explosie van de indicaties. Daar kom ik uitgebreid over te spreken. Ik heb daarover een redenering die u misschien niet contenteert, maar die wel rond loopt.

De heer Van der Ham (D66):

De cijfers die u aanhaalt zijn gebaseerd op onderzoeken van onder andere het CPB en TNO. Als ik die lees, maak ik eruit op dat wordt gezegd: een van de redenen waarom mensen en ouders vaker dan vroeger een beroep doen op een en ander, is dat er schaamte is weggevallen bij ouders om met een probleem van hun kind aan te kloppen en om voor het kind wat meer steun te vragen. Het is toch fantastisch dat dit is gebeurd? Er staat inderdaad ook iets over een toename van autisme. Dat heeft ook te maken met het feit dat het eerder wordt herkend. Het is toch fantastisch dat wij zo ver zijn gekomen? Ik geef de heer Elias toe dat het ongetwijfeld waar is dat er ergens een perverse prikkel kan zitten. Die moet je dan proberen weg te nemen. Maar de stijging van het aantal zorgleerlingen in Nederland berust over het algemeen op heel goede gronden. Daar zou toch een liberale partij als de VVD blij mee moeten zijn? Kan de heer Elias op inhoudelijke gronden, gebaseerd op deze rapporten, argumenteren dat het werkelijk allemaal maar onzin is wat er gebeurt?

De heer Elias (VVD):

Dit is dezelfde redenering als die van de heer Van Dijk. Er zit wel degelijk een zekere validiteit in. Natuurlijk is het zo dat, als je stoornissen sneller onderkent, er sprake is van een zekere toename. Natuurlijk is dat zo, maar het wil niet zeggen dat wij een asociaal land zijn geworden nu wij teruggaan naar het uitgavenniveau van 2005. Dat was mijn stelling. Wij blijven 70.000 plaatsen in het speciaal onderwijs handhaven.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Eerst maak ik een feitelijke opmerking en daarna stel ik een vraag. De cijfers die u noemde kwamen uit de ambtelijke heroverwegingsrapporten, die ook door de toenmalige coalitie niet zijn overgenomen. Zij zijn ook niet in het verkiezingsprogramma van het CDA terechtgekomen, noch in dat van ons. Ik zeg dat maar even omdat het er even op leek alsof u dit het vorige kabinet in de schoenen ging schuiven. Dat was natuurlijk feitelijk niet zo.

Mijn vraag is dit. De heer Elias verwijt in NRC Handelsblad de vakbonden platte, demagogische nonsens. Nu zou ik dit soort kwalificaties nooit in de mond nemen, zeker niet jegens de heer Elias.

Voorzitter: Berndsen

De heer Elias (VVD):

En al helemaal niet tegenover de vakbonden

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Zeker niet tegenover de heer Elias, voorzitter. Ik heb echter een vraag over zijn stuk, want ook daarin wordt met cijfers gegoocheld. De heer Elias schrijft – en dat klinkt heel verontrustend – dat wij anno 2012 dan ook vier keer zo veel rugzakkinderen hebben als in 2003. Bestond de rugzakregeling voor 2003?

De heer Elias (VVD):

Nee.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Is het dan zo gek, als je een nieuwe regeling creëert, dat het aantal kinderen dat daarvan gebruikmaakt snel toeneemt? Dat is gebeurd nadat wij de regeling in 2003 hadden opengesteld.

De heer Elias (VVD):

Ik heb het over een stijging met 20.033 in het po en 17.352 in het vo. De gegevens staan allemaal in de memorie van toelichting op pagina 5. Er is een enorme stijging van het aantal leerlingen dat gebruikmaakt van speciale regelingen. Als de Kamer het niet wil zien of onderkennen, maakt men gewoon een fout. Ik accepteer serieuze vragen over het vergroten van klassen in het speciaal onderwijs met 10%. Mijn fractie accepteert ook kritische noten over het verlies van een aantal arbeidsplaatsen van ambulante begeleiders; mensen van buiten die onze kinderen met specialistische hulp bijstaan.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik hecht eraan dat wij het in elk geval over de feiten met elkaar eens kunnen zijn. Ik vind het rare verwijt dat het aantal rugzakleerlingen sinds 2003 zo is toegenomen tamelijk idioot omdat er voor 2003 helemaal geen rugzakjes bestonden. Dat is mijn enige punt. De heer Elias heeft er natuurlijk gelijk in dat regelingen zijn uitgedijd, dat er meer gebruik van wordt gemaakt. De grote vraag is echter of de rugzakregeling gewerkt heeft. De groei in het speciaal onderwijs in het primair onderwijs is afgevlakt en zelfs tot stilstand gekomen. In het voortgezet onderwijs hebben wij nog een probleem. Het zou gewoon helpen als wij het eens waren over de feiten. Als dat het geval zou zijn, zouden wij een inhoudelijker debat kunnen voeren.

De heer Elias (VVD):

De feiten zijn dat een op de vijf kinderen, om preciezer te zeggen 17,2%, in het voortgezet onderwijs en een op de tien kinderen, om preciezer te zeggen 8,8%, in het primair onderwijs inmiddels iets heeft. Mijn fractie vindt dat simpelweg te veel. Dat is raar. Dat moeten wij niet willen in Nederland. Ik accepteer serieuze vragen over het vergroten van klassen in het speciaal onderwijs met 10%.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Die groei van het aantal leerlingen kan, op wat uitzonderingen na, gewoon gebaseerd zijn op vooruitgang. Dat is mijn mening. De heer Elias sloot dat net ook niet uit, wat heel mooi is.

De heer Elias (VVD):

Het is een element, maar niet in de mate waarin de heer Van Dijk dat naar voren bracht.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daarover verschillen wij van mening. De heer Elias begon zijn betoog met de stelling dat als een kind recht heeft op extra zorg, hij dat moet krijgen volgens de VVD. Wat gaat de VVD-fractie doen als blijkt dat dit wetsvoorstel niet zo uitpakt?

De heer Elias (VVD):

Ik ben erg voorzichtig met het gebruik van het woord "recht", omdat dat snel anders kan worden geïnterpreteerd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat zei u net zelf.

De heer Elias (VVD):

Nee, dat heb ik niet gezegd. In mijn eerste interruptie heb ik gezegd dat ik de minister daaraan zal houden. Ik heb gezegd dat wij er bij ernstige gedragsproblemen nog steeds voor zullen zorgen dat de kinderen worden geholpen. Kinderen die zorg behoeven, dienen deze te krijgen. Dat is wat ik zeg. Dat is iets anders dan "recht". Dat is een juridische term en die wil de heer Van Dijk waarschijnlijk vast timmeren. Dit is wat ik heb gezegd en daar sta ik voor.

Stel dat dit stelsel, wat ik niet denk, inderdaad zo verschrikkelijke uitpakt als wordt beweerd door de opponenten ervan. De tegenwerpingen van de opponenten zijn overigens vaak op werkgelegenheidsargumenten gebaseerd, veel meer nog dan op de grote zorg die de heer Van Dijk uitspreekt. Ik geloof hem daar wel in. Als dat werkelijk zo is, zullen wij daar serieus over moeten spreken en zullen wij de wet eventueel moeten bijstellen. Dat lijkt mij volstrekt logisch. Als de heer Van Dijk niet in dit wetsvoorstel en de werking ervan gelooft – ik heb de indruk dat dit het geval is – en als feitelijk blijkt dat kinderen – ik herhaal wat ik heb gezegd in mijn interruptie in november 2010 – zorg wordt onthouden die er voor hen zou moeten zijn dan kom ik hier terug en kom ik met hetzelfde soort vragen, en misschien nog wel kritischer, als de heer Van Dijk in gedachten heeft.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vrees dat dit het hoogst haalbare is. Ik denk dat wij dan nu wel een goede afspraak moeten maken. Als het de VVD menens is, als zij zegt dat kinderen die zorg verdienen of behoeven die werkelijk moeten krijgen, vind ik dat wij hier nu duidelijk moeten afspreken dat wij dit wetsvoorstel, indien het er komt, over een of twee jaar serieus gaan evalueren. Dan kan ik, samen met de heer Elias, zeggen: hier hebben wij een aantal voorbeelden waarin het niet goed is gegaan en hier moeten wij de wet aanpassen, bijvoorbeeld omdat de begeleiding van deze leerlingen op de gewone scholen ernstig wordt ingeperkt. De helft van de ambulante begeleiders zal bijvoorbeeld niet meer op de scholen verschijnen. Dat vind ik een onbegrijpelijke actie als je zo'n groot voorstander van passend onderwijs bent.

De heer Elias (VVD):

Ik ben goed voor mijn woord, zoals al eerder is gebleken. Ik heb destijds samen met mevrouw Ferrier en de heer Beertema gezegd dat het niet mag gebeuren dat door een onhandigheid in de formulering in de brief van 15 januari 2010 de epilepsiescholen daadwerkelijk omvallen. Daar zit een heel verhaal achter, waar ik nog op kom. Wij hebben daar een motie over ingediend, die is aangenomen. Ik heb vandaag – ik kom daarover ook nog te spreken – een amendement van de heer Dijsselbloem mede ondertekend. Ik sta namens de VVD-fractie voor onze uitspraken over het feit dat dit goed geregeld moet zijn. Daaraan kunt u mij houden. Om dat nu weer met allerlei evaluatiecommissies en weet ik wat te doen ... Als er problemen zijn, dan horen we die werkelijk wel en dan gaan we ze gewoon repareren. Dat is wat ik zeg en als u dat onvoldoende vindt, dan is dat jammer maar wij zijn goed voor onze handtekening en wij zijn goed voor ons woord.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Elias verwijst naar de interruptie in 2010. Hij zegt dat kinderen hulp zullen krijgen als ze die echt nodig hebben. Hij zegt dat, als blijkt dat dit wetsvoorstel niet werkt, er op dat moment ingegrepen zal moeten worden. Ik vind dit een belangrijk punt, want er leven grote zorgen, ook in mijn fractie, over dit wetsvoorstel. De vraag is of dat echt goed geregeld is. Is de heer Elias bereid om het politieke lot van deze minister daaraan te verbinden?

De heer Elias (VVD):

Nee!

De voorzitter:

Mijnheer Elias, ik had u nog niet het woord gegeven.

De heer Elias (VVD):

Heb ik nu het woord?

Het antwoord is nee.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is toch wat gratis medelijden. Er wordt hier met grote woorden gezegd: we gaan dat dan regelen. Dit is ongeveer het belangrijkste wetsvoorstel dat er op het terrein van onderwijs ligt. Het gaat over de meest kwetsbare kinderen. Als we echt willen dat dit goed geregeld is, waarom durft de heer Elias, die zo veel vertrouwen heeft dat het goed gaat komen, daar dan niet het ultieme politieke oordeel aan te koppelen? Waarom durft hij niet te zeggen dat het politieke leven van deze minister wat hem betreft gekoppeld is aan de vraag of kinderen die hulpbehoevend zijn, straks die hulp echt krijgen?

De heer Elias (VVD):

Dat doe ik niet omdat wij in twee ideologische werelden leven die zeer ver van elkaar verwijderd zijn. U gelooft in de maakbaarheid van de samenleving. Ik geloof in de weerbarstigheid van de samenleving. De minister is in dienst van de Kamer en moet zaken zo goed mogelijk regelen. Dit is één van die zaken. Deze minister doet dat naar vermogen. Zij heeft wat dat betreft het vertrouwen van mijn fractie. Mocht blijken dat er dingen zijn die zo mis gaan als nu door de opponenten wordt beweerd – daar zit overigens heel veel stemmingmakerij en demagogie bij, maar daar kom ik nog over te spreken – dan is het niet aan de minister. Het ligt ook niet aan haar als dingen eventueel fout gaan. En als ze fout gaan, gaan we ze repareren. Dat vind ik belangrijker dan nu een soort loterij maken van het politieke lot van deze minister. Daarmee hebt u bovendien alleen maar als bijbedoeling dat het kabinet in problemen wordt gebracht en daar trap ik niet in. Zo simpel is dat.

Ik zei dat bezuinigingen nooit en nergens met applaus worden ontvangen. Bezuinigen doet altijd pijn. Dat realiseert mijn fractie zich warempel ook. Wat de VVD zoals ik al zei, niet accepteert – dat zal ze nu niet doen, dat zal ze straks niet doen en dat zal ze nooit doen – is groteske stemmingmakerij. En dat is wat we vandaag meemaken! Schooldirecteuren en leraren spiegelen ouders en leerlingen voor dat er – ik citeer uit mailtjes aan ouders – een ontoelaatbare kaalslag in het onderwijs plaatsvindt. Kinderen komen nerveus thuis omdat er op school drie klassen bij elkaar zijn gezet en de kinderen wordt wijsgemaakt dat dit hun toekomst wordt als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Ik heb het in mijn eigen omgeving meegemaakt. Leraren, tot aan bestuurders van onderwijsorganisaties toe, vertellen tijdens de les, dus in hun klas, dat de VVD en de PVV het onderwijs kapotmaken. Ouders wordt wijsgemaakt dat hun kind geen hulp meer krijgt en dat alle begeleiding verdwijnt, hetgeen feitelijk onjuist is. Zij geloven dat echter wel, omdat de schoolleiding het zegt. Ik vind dat onjuist. Ik vind dat onheus en het zou de collega's van dit parlement hebben gesierd als zij daarvan afstand hadden genomen omdat ze de feiten kennen, weten dat het niet klopt en omdat ze diep in hun hart dondersgoed weten dat politiek op die manier niet in de klas hoort. Dat had de collega's gesierd omdat het slecht is om ouders die geen tijd hebben om onze wetten te lezen, bang te maken via de kinderen, het onderwijs en via de mailtjes.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Waar haalt u het vandaan dat u uw opvatting – de opvatting van de heer Elias – belangrijker maakt dan die van een docent? Een docent kijkt naar het beleid en ziet wat er gaat gebeuren. De VVD wil 300 mln. bezuinigen op het speciaal onderwijs. De druk op het onderwijs gaat enorm veel groter worden. Die docent vertelt op school dat hij het onacceptabel vindt dat hij daardoor geen goed onderwijs meer kan geven. Dat is zijn goed recht. Ik vind dat u een keer moet ophouden met het tegen de schenen schoppen van docenten, die het recht hebben om hun mening te geven.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, ik heb nog niemand tegen de schenen geschopt. Wilt u voortaan via de voorzitter spreken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Jazeker.

De heer Elias (VVD):

Maar datzelfde geldt voor mij, want ik schop ook niemand tegen de schenen, maar ik maak bezwaar tegen politieke indoctrinatie in de klas. Het zou u sieren, ook als u van een oppositiepartij bent, dat u niettemin datzelfde vindt. Dat hoort niet. Het kan niet waar zijn dat kinderen nerveus thuiskomen omdat zij worden opgehitst op school doordat leraren dingen voorspiegelen die niet waar zijn. Ik geef u het voorbeeld en ik verzin het niet, van drie klassen die bij elkaar worden gezet, waarbij tegen kinderen van acht, negen, tien jaar wordt gezegd: zo gaat jullie school eruit zien als dit kabinet zijn zin krijgt. Het is onheus, het is onwaar en nogmaals: het zou u sieren als u, ondanks het feit dat u het met een aantal van die maatregelen niet eens bent, die groteske overdrijverij zou tegenspreken.

De voorzitter:

Mijnheer Elias, ik snap dat de emoties oplopen.

De heer Elias (VVD):

Nee, het zijn geen emoties. Ik geef helder antwoord.

De voorzitter:

U praat rechtstreeks tot de heer Van Dijk.

De heer Elias (VVD):

Het zou de heer Van Dijk sieren als hij dat zou doen.

De voorzitter:

U weet, als voorzitter die hier regelmatig zit, dat het de bedoeling is om via de voorzitter te spreken.

De heer Elias (VVD):

Ik vind dat een onzinregel, dus ik vergeet het iedere keer, met excuus.

De voorzitter:

Maar u hanteert die regel zelf ook.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om afstand te nemen van deze leraren. Een oproep tot censuur op scholen, want dat is wat de heer Elias feitelijk doet, ga ik al helemaal niet doen. De heer Elias moet ook eens een keer ophouden met zichzelf het middelpunt van de aarde te maken, want die docenten kijken naar de inhoud. Zij zien welk beleid er op hen afkomt: keiharde bezuinigingen, 5000 docenten eruit, grote schade aan het onderwijs. Ga daar nu eens een keer op in!

De heer Elias (VVD):

Dat heb ik in alle gevallen gedaan. Dat is in het geval van die ambulante begeleiders feitelijk onjuist, zoals ik net op een interruptie van de heer Van der Ham ook al heb gezegd. Mijn probleem is niet – maar dan moet u beter luisteren – dat docenten kritiek hebben. Mijn probleem is dat docenten de politiek op die manier in de klas brengen en dat dat niet hoort. Een ander probleem is – daar kom ik ook rond voor uit – dat ik het stakingsrecht volledig erken, maar dat ik vind dat docenten dat op hun eigen kosten moeten doen, of op kosten van de stakingskas, maar niet op kosten van onderwijsgeld. Dat zijn principes. Die hebben niets te maken met mijzelf tot het middelpunt van de aarde verklaren. De linkse fracties wennen er maar een keer aan dat ook anderen principes hebben en dat zij niet het monopolie op fatsoen hebben. Ik heb een andere opvatting en daar sta ik voor.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik wil een andere invalshoek kiezen, want ik zie dat de heer Elias zich hierover oprecht boos maakt en ik ga volstrekt uit van zijn integriteit. Laat ik het nu eens met hem eens zijn dat ik niet geloof in de polarisatie, waar wij op dit moment weer in terecht zijn gekomen, tussen politiek en onderwijs. Maar dan doe ik ook een beroep op de heer Elias, want ook hij draagt bij aan die polarisatie. Hij praat ook in sjablonen over leraren. Hij haalt ook uit naar de vakbonden. Hij haalt ook uit naar mensen die gewoon met emotie reageren op wat hier gebeurt. Er worden duizenden mensen ontslagen, er gaat heel veel geld uit en ouders en leerlingen, of de heer Elias dat nu kan invoelen of niet, verkeren in grote onzekerheid. In emotie wordt wel eens wat gezegd. Dat zie ik bij de heer Elias en dat zie ik in het onderwijs. Dus mijn oproep aan de heer Elias zou zijn: laat hij dan ook eens een keer een bijdrage leveren aan het weer wegwerken van die polarisatie, zodat wij weer een normaal inhoudelijk debat kunnen voeren, zorgvuldig, tussen politiek en onderwijs.

De heer Elias (VVD):

Mag ik daar een paar dingen op terugzeggen, mevrouw de voorzitter? Ik werd zo-even geïnterviewd door het NOS Journaal, dat mij vroeg om een reactie op de woorden van de heer Dresscher, voorzitter van de Algemene Onderwijsbond, dat diegenen die deze plannen verdedigen een gaatje in hun hoofd hebben. Ik heb gezegd dat ik dat voor de rekening van de heer Dresscher laat. Dus aan polariseren doe ik niet. Maar ik vraag wel aan de heer Dijsselbloem om als hij dan vindt dat dingen ten onrechte gepolariseerd zijn ook hier afstand te nemen van de mededelingen van de heer Kirsch, bestuurder van de Aob, dat de heren Beertema en Elias bezig zijn om het onderwijs kapot te maken. Die mededelingen zijn niet gedaan voor de radio of zo. Nee, hij vertelde dat hij dat in de klas vertelt. Als een onderwijsbestuurder dat doet, en als vervolgens onderwijsgevenden mij mails sturen waarin zij stellen dat zij dat, in navolging van hem, ook maar zijn gaan doen, dan is er iets grondig mis. Daarover maak ik mij zorgen. Dat vind ik een principieel punt. Ik maak mij ook zorgen over de vele ouders die mij vertellen over de mails van schoolleiders en van directeuren van scholen aan ouders. Die mails van schoolleiders wemelen dan van de feitelijke onjuistheden. Daarin wordt echt een spookbeeld geschetst. Ik zeg nogmaals dat je mag verschillen van opvatting over de 10% vergroting van de klassen in het speciaal onderwijs. Dat heb ik gewoon eerlijk gezegd. Je mag ook verschillen van opvatting over de teloorgang van een aantal banen voor ambulante begeleiders. Ik meen overigens dat het effect op dit punt nogal meevalt, maar daarop kom ik straks te spreken. Er wordt hier echter een principiële grens overschreden. Als de heer Dijsselbloem de de-escalatie wil bevorderen, zou het hem sieren als ook hij zou zeggen: dat zouden wij niet zo moeten doen. De mensen in het onderwijs luisteren namelijk beter naar de heer Dijsselbloem dan naar mij, kan ik vanuit de politieke constellatie verzekeren. Als de heer Dijsselbloem dat zou zeggen, zou ik dat zeer waarderen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ben daarvoor helemaal niet te beroerd. De woorden die door sommigen in dit debat worden gebruikt, zouden zeker niet mijn woorden zijn. Ik vind het ook onverstandig dat ze worden gebruikt. De heer Elias is echter echt een van de hoofdrolspelers in deze escalatie. Enige zelfreflectie zou ik daarom op mijn beurt weer aan hem willen vragen. Laat hij ophouden met het in sjablonen spreken over leraren, en over de kwaliteit en inzet van onze leraren. Ik vraag hem om iets meer empathie te voelen voor mensen die hun baan kwijtraken en voor ouders en leerlingen die op dit moment echt in grote onzekerheid verkeren. Zij maken zich zorgen. Hoe houd ik mijn kind op school? Hoe zorg ik ervoor dat mijn kind de school kan afmaken? Ik vraag om iets meer zelfreflectie en om iets meer empathie. Op die manier kunnen we met zijn allen weer gaan de-escaleren.

De heer Elias (VVD):

Dan vraag ik de heer Dijsselbloem om bij de feiten te blijven. Hij heeft het over spreken in sjablonen. Ik citeerde zojuist een interruptie van november 2010. Zij was wat langer; ik heb niet de hele interruptie geciteerd. Ik zei toen onder meer dat ik zelf scholen heb bezocht. Ik heb met geweldig veel bewondering gezien hoe leerkrachten daar ongelooflijk goed werk verrichten. Ik heb op geen enkel moment en helemaal nooit gezegd dat leraren lui zijn. De onderwijsvakbond maakt dat ervan. Je kunt ik weet niet hoeveel hits met Google vinden, maar ik heb dat nooit gezegd. Ik vind ook niet dat leraren lui zijn. Ik vind wel dat je moet benoemen dat je onderwijseuro's fatsoenlijk moet uitgeven. Dat heb ik gedaan en daar sta ik voor. Onderwijseuro's moeten renderen. Ik moet het als parlementariër doen met de verslagen van de onderwijsinspectie. Ik verzin het dus niet zelf, maar de onderwijsinspectie stelt vast dat een op de vijf leraren niet efficiënt kennis overdraagt en lesgeeft. Ik vind dat als de onderwijsinspectie dat vaststelt, ik dit mag benoemen. In het onderwijs zelf wordt gezegd: er zijn gewoon te veel leraren die niet goed meer meekomen. Men zegt: die leraren zouden wij moeten willen bijscholen en als dat echt niet werkt, dan zouden wij ze moeten ontslaan. Dat gebeurt elders in de samenleving ook. Ik vind dat ik dat mag benoemen. Men is dat soort geluiden echter niet gewend in onderwijsland. Daar komt in mijn ogen veel van die frictie vandaan. Men is het niet gewend om te worden tegengesproken en men gaat onmiddellijk op de meest merkwaardige manier in de aanval. Ik heb mails liggen van ouders die aan de school schrijven: zou je nou wel gaan staken op dinsdag, want ik heb daar last van? Zij krijgen als antwoord: wilt u wel eens even met wat meer respect met de schoolleiding omgaan, wat denkt u wel niet? Dat is de wereld op zijn kop. Men is in onderwijsland niet gewend om met kritiek om te gaan en men is er niet aan gewend om kritiek te incasseren. Het is goed dat dit een keer verandert.

De voorzitter:

Mijnheer Dijsselbloem, ik zie dat u weer wilt reageren, maar u hebt al twee keer geïnterrumpeerd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik wil nog een keer kort reageren. Wat de heer Elias nu poneert, is namelijk weer een sjabloon. Hij zegt dat men hieraan in onderwijsland niet gewend is. Het zal inderdaad zo zijn dat sommigen in onderwijsland niet tegen kritiek kunnen, net als sommigen in de politiek overigens. Ik geef de heer Elias alle ruimte om kritiek te uiten. Maar pas op voor dit spreken in sjablonen. Dit dient geen enkele zaak.

De heer Elias (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Aan het begin van dit debat is de afspraak gemaakt dat wij in twee maal zouden interrumperen. Dit is de derde keer dat de heer Dijsselbloem interrumpeert.

De voorzitter:

Ik heb dit anders overgedragen gekregen van de vorige voorzitter. Hij zei dat hierover geen afspraken zijn gemaakt. Ik merk nu echter dat meer woordvoerders vinden dat er wel afspraken over zijn gemaakt. Ik zal mij daaraan vanaf nu houden. Het woord is aan de heer Van der Ham. Ik vraag de leden om terug te keren naar het onderwerp van het debat. Wij spreken over het wetsvoorstel.

De heer Van der Ham (D66):

Ik hoor de heer Elias een debattruc toepassen. Hij gaat het over de procedure hebben. Hoe reageren anderen? Welke leraren zijn weleens uit de slof geschoten? Is er weleens iets gezegd dat je niet wilt herhalen? Dat doet de heer Elias om bij de inhoud weg te blijven. Wat waar is, is dat er 300 mln. wordt bezuinigd. Wat waar is, is dat er 200 mln. wordt bezuinigd op de jeugdzorg en de bekostiging van scholen. Dat gebeurt allemaal en daar hebben die docenten mee te maken. Ik was vandaag in de Arena. Ik hoorde veel docenten zeggen dat ze heel goed tegen kritiek kunnen en dat ze ook vinden dat dingen in het onderwijs anders moeten. De stapeling van al die bezuinigingen, geïnitieerd door de VVD-fractie, laat op een gegeven moment echter het water over de schoenen van de leraren lopen, maar de heer Elias wil daar niet op reflecteren. Hij gaat alleen maar in op die paar opmerkingen waarvan je je kunt afvragen of dat goede opmerkingen waren. Ik vind dat heel flauw. Het is een debattruc, maar daar hoor je in dit debat geen gebruik van te maken.

De heer Elias (VVD):

Ik heb nog veertien pagina's inhoudelijke opmerkingen over de wet, dus de opmerking van de heer Van de Ham slaat als een tang op een varken. Ik sta klaar om inhoudelijk over de wet te gaan spreken. Dat is geen debattruc. Mensen stellen mij vragen en ik geef antwoorden.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Elias is heel goed in het afketsen. Het ligt altijd aan de anderen, het ligt aan de docenten die niet kritisch willen zijn, maar ik heb de heer Elias feiten voor de voeten geworpen over een aantal bezuinigingen, op passend onderwijs, maar ook op allerlei andere zaken, dat enorme ergernis veroorzaakt. Vervolgens houdt de heer Elias het erop dat de onderwijswereld niet tegen kritiek kan, maar dat is pertinente onzin. Het feit dat hij er verder niet op wil ingaan, tekent de positie van de fractie van de VVD. Ik vind dat erg jammer.

De heer Klaver (GroenLinks):

Wij hebben onlangs gedebatteerd over de verhoging van de pensioenleeftijd. Ik heb voorgesteld om dat sneller te doen. Ik heb vervolgens een rits aan mailtjes gehad, de meeste niet al te positief, onder andere van een docent economie. Dat mailtje viel mij op. Hij had deze kwestie gebruikt in zijn lessen. Hij maakte mij in dat mailtje overigens voor van alles en nog wat uit, vooral dat ik achterlijk was om te pleiten voor een snellere verhoging. Als ik de heer Elias volg, dan zou ik daar een groot nummer van moeten maken, omdat er in de klas van de politiek gebruik is gemaakt. Ik was daar echter blij mee. Daarmee wordt de les alleen maar levendiger.

Dan een vraag. Ik heb ook gehoord dat er scholen zijn die Intelligent Design onderwijzen in hun lessen biologie. Volgens mij staat dat ver van de werkelijkheid, de feiten en de wetenschap, maar moeten wij daar dan ook een stokje voor steken?

De voorzitter:

Laten wij een beetje bij de wet blijven, want nu dwalen we wel erg van het onderwerp af.

De heer Elias (VVD):

Ik vind het wel een goede vondst. Ik wil daar serieus over nadenken. Als dit een vorm aanneemt van een soort indoctrinatie of zo iets, dan wil ik er serieus over nadenken. Ik heb er in het kader van deze wetsbehandeling niet direct een kant en klaar antwoord op.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het punt dat ik met deze vergelijking maak, is dat wij ons als politiek ver moeten houden van wat onderwijzers in de klas doen, of het nu gaat om het trekken van een vergelijking met de politiek, aangeven waar men vindt dat het mis of goed gaat, of andere vormen van lessen die scholen belangrijk vinden om te geven. Zo lang men zich aan de wetgeving houdt, lijkt het mij dat de politiek zich daar ver van moet houden, want anders krijgen wij een soort onderwijspolitie. Ik denk niet dat zo'n uniform de heer Elias heel flatteus zou staan.

De voorzitter:

Dit was een opmerking.

De heer Elias (VVD):

Wij vinden het ook van groot belang dat wij in het onderwijs voorlichting geven over homoseksualiteit en aangeven dat het normaal is dat een man met een man kan trouwen en een vrouw met een vrouw. Daar is ook een kabinetsbrief over. Ik moet er nog eens over nadenken in hoeverre ik de opmerking van de heer Klaver onderschrijf. Mijn bezwaren richten zich op die heel dringende en indringende manier waarop kinderen op school met een eenzijdige politieke visie, in mijn ogen niet op de feiten gebaseerd, worden plat gegooid. Daar heb ik bezwaar tegen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Als klopt wat de heer Elias wat dit betreft naar voren brengt, dan is dat te verwerpen. Zonder meer, maar iedere medaille heeft twee kanten. Vandaag waren 50.000 mensen aan het staken, ook docenten die oprecht hebben aangegeven dat de bezuiniging tot problemen gaat leiden en dat kinderen tussen wal en schip gaan vallen. Ik heb ook met ouders gesproken. Zij weten heel goed wat er met hun kinderen in de toekomst gaat gebeuren. Ik wil dus graag van de heer Elias weten hoe het mogelijk is dat er zoveel verwarring is over de impact van dit wetsvoorstel.

De heer Elias (VVD):

Ik wil best herhalen wat ik eerder heb gezegd. Ik ben overtuigd van de oprechtheid van deze mensen. Ik luister ook naar ze. Heus. Maar luisteren is iets anders dan automatisch doen wat zij willen. Luisteren is niet synoniem met uitvoeren wat zij willen. Ik luister heel goed naar hun argumenten, maar weeg ze anders. Ik geloof best dat deze mensen oprecht zijn en zich zorgen maken. Maar zoals wij hier zitten weten wij allemaal dat het feitelijk onjuist is dat iedere vorm van specialistische hulp aan kinderen in het reguliere onderwijs, de zogeheten ambulante begeleiding, weggesneden wordt. Alle mensen die naar de Arena zijn gegaan, althans, voor zover ik ze heb kunnen volgen via de media en voor zover ik interviews met hen heb gelezen, verkeren in de veronderstelling dat de ambulante begeleiding wel weggesneden wordt. Ik vind dat deze mensen zijn misleid. De term "misleiding" heb ik bewust gebruikt.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik heb goed geluisterd naar de heer Elias. Ik heb gevraagd hoe het mogelijk is dat ouders en docenten en noem maar op allemaal zijn misleid, zoals de heer Elias stelt. Ik kan mij niet voorstellen dat al die docenten en al die ouders zijn misleid.

De heer Elias (VVD):

Het is de enige rationele verklaring die ik kan vinden. We kunnen daarover nog heel lang over en weer pingpongen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Hoe gaat de heer Elias voor elkaar krijgen dat alle mensen die, volgens hem, misleid zijn, geconfronteerd worden met de informatie die volgens hem correct is?

De heer Elias (VVD):

Dat denk ik te doen door het wetsvoorstel aan te nemen en vast te stellen dat het allemaal wel niet zo'n vaart zal lopen.

Een op de vijf kinderen in het voortgezet onderwijs heeft iets. Dat is niet goed. Een op de tien kinderen in het basisonderwijs heeft iets. Het is niet normaal dat in het reguliere onderwijs het aantal rugzakjes met 28.000 is gestegen in de afgelopen periode, zonder dat dit heeft geleid tot een afname in het speciaal onderwijs, terwijl dit de bedoeling was. Wie naar deze feiten kijkt en ze nuchter benoemt, krijgt veel boze mails. Hij krijgt ook veel bijval. Uit de laatste categorie citeer ik één mail. Het interessante is dat dit mailtje afkomstig is van een psycholoog uit het strafrecht.

Hij schrijft: "In mijn werk als forensisch psycholoog kom ik vaak ouders tegen die hun kinderen van een etiket hebben voorzien. Nu zijn vooral ADHD, ODD en PDD-NOS erg populair. Er is soms sprake van misbruik van medische en psychologische diagnoses. Het wordt vaak gebracht als: hij heeft ADHD, dus hij kan er niets aan doen dat hij druk en brutaal is. De diagnose wordt gebruikt als excuus voor onaangepast en ongewenst gedrag. In plaats van kinderen te begrenzen en indien nodig te straffen en aan te spreken op gedrag, wordt er een diagnose gepresenteerd. Vaak is ongewenst gedrag echter het gevolg van een gebrek aan opvoeding. Geef de ouders een boete in plaats van de kinderen een diagnose."

Met het pleidooi voor een boete ben ik het niet eens, maar de rest is beslist iets om eens serieus en goed over na te denken. Aan de rare, perverse prikkel om kinderen te medicaliseren en steeds vaker specialistische hulp in te zetten voor kinderen die dat eigenlijk niet nodig hebben, gaat dit wetsvoorstel iets veranderen. Dit heeft onze volledige instemming, hoe hard er ook tegen geageerd wordt.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, ik sta nog twee interrupties toe. Anders blijven we aan de gang.

De heer Elias (VVD):

En ik heb nog tien pagina's inbreng.

De voorzitter:

Daarom juist, en volgens mij wordt het zo langzamerhand ook tijd voor de dinerpauze.

De heer Van der Ham (D66):

We zijn aangekomen bij een heel cruciaal onderwerp. Er is onderzoek gedaan naar de aanname van de heer Elias dat er sprake is van perverse prikkels. Geconstateerd is dat deze prikkels inderdaad kunnen optreden. Mijn vraag aan de heer Elias is wat de conclusie is van het rapport van het CPB over de omvang van de perverse effecten van de huidige wet.

De heer Elias (VVD):

Als de heer Van der Ham denkt dat ik al die rapporten hier paraat heb en eruit kan citeren … Hij kan me daarop vangen hoor: dat heb ik allemaal niet paraat.

De heer Van der Ham (D66):

Dat is wel heel ernstig, eerlijk gezegd. De conclusie is namelijk als volgt: de kwantitatieve omvang van deze mogelijke effecten is echter niet bekend. Dat is ook de laatste zin van het rapport, het rapport dus dat ten grondslag ligt aan de bezuiniging op het passend onderwijs. De heer Elias komt met het beeld – alweer een sjabloon van de VVD – dat het een en al perverse prikkel is en dat er overal etiketten op worden geplakt die niet kloppen. Dart zal heus weleens gebeuren, maar het CPB-rapport concludeert dat niet bekend is hoe groot omvang daarvan is. Toch gaat de heer Elias zomaar in den blinde 300 mln. bezuinigen, op grond van een rapport dat niet die conclusie trekt. De heer Elias weet niet waarover hij het heeft.

De heer Elias (VVD):

We hebben het over een keuze die in het regeerakkoord is gemaakt en die wordt uitgevoerd.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter, dat is geen inhoudelijk antwoord op mijn vraag. Hij baseert zich op de rapporten, maar als ik de conclusie van een rapport citeer, namelijk dat de omvang niet duidelijk is, gooit hij het op een afspraak in het regeerakkoord. Dat is dus geen inhoudelijke argumentatie voor deze bezuiniging.

De voorzitter:

Dat kunt u concluderen, mijnheer Van der Ham, maar de heer Elias gaat over zijn eigen beantwoording,

De heer Elias (VVD):

Bovendien houd ik staande dat de samenleving die enorme toename – één op de vijf, één op de tien – niet zou moeten willen en dat het stelsel uit de hand is gelopen. Ik kom nog te spreken over de perverse prikkel die er is.

Ik wil nog één punt kwijt over de manier waarop de discussie op dit moment plaatsvindt. Er zal mij natuurlijk weer woorden verweten dat ik olie op het vuur gooi, maar ik vind het gewoon, dus ik ga het toch zeggen: ik vind het onbehoorlijk dat een onderwijsbestuurder en schooldirecteuren neerbuigend over de minister praten als "een verpleegstertje dat te stom is voor het ministerschap". Ik vind dat soort uitlatingen – ik gebruik het woord voor het eerst in mijn leven in het openbaar omdat ik het maar al te vaak misbruikt acht – seksistisch en onaanvaardbaar. Ik heb niemand van de oppositie er afstand van horen nemen. Ik vind dat zwak. Dat wilde ik nog even zeggen. Tot zover mijn bijdrage over het onderwijspolitieke klimaat rondom deze wetgeving; ik ga verder over de wet zelf.

De Kamer heeft jarenlang gesproken met docenten, schoolleiders, bestuurders, ouders en vorige week nog met onderwijsjuristen. Die gesprekken gaan over zorgen die leven rond een niet goed functionerend stelsel. Ze zijn in sterke mate ook inhoudelijke van aard, als het over specifieke scholen gaat of over de positie van ouders of over de vraag waar de grenzen liggen. Niet alle zorg die je theoretisch kunt geven … Oh, als het over de inhoud gaat, is het kennelijk niet meer interessant. Niet alle ….

De voorzitter:

Mijnheer Elias, doe dat nou toch niet.

De heer Elias (VVD):

Ik ga over mijn eigen worden, voorzitter, u zei het net zelf nog.

De voorzitter:

Maar ik ga over de orde van deze vergadering en ik vraag u om het niet te doen.

De heer Elias (VVD):

Nou, ik weet niet of ik daaraan kan voldoen.

De voorzitter:

Ik zou het toch maar proberen

De heer Elias (VVD):

Ik wil er wel een serieus punt van maken. Er wordt gezegd dat ik niet inhoudelijk reageer. Vervolgens reageer ik inhoudelijk en dan sta ik tegen iemands rug te praten. Dat vind ik niet fatsoenlijk.

De voorzitter:

Dat kunt u concluderen maar daarmee is die conclusie ook klaar,

De heer Elias (VVD):

Dat deed ik dus.

Zoals ik al zei: niet alle zorg die je theoretisch kunt geven, ben je als samenleving ook verplicht om te geven. Ik heb leerkrachten gesproken die oprecht van mening waren dat een situatie van drie leerlingen per leerkracht voor kinderen met een lichamelijk of verstandelijke beperking – cluster 3 heet dat – echt beter zou zijn. Ik geloof het even oprecht van harte. Dat is echter voor iedereen in dit huis evident voorbij de grens van wat verwacht mag worden van een samenleving. Waar ligt echter de grens van die evidentie? Een aantal van dit soort vragen wil ik vandaag graag behandelen. Op hoofdlijnen stemmen wij op inhoudelijke gronden in met het wetsvoorstel, maar enkele dilemma's wil ik de minister wel indringend voorleggen.

Alvorens ik dat doe, heb ik twee korte opmerkingen, één over het advies van de Raad van State en één over de professionalisering van de leraar in relatie tot passend onderwijs. Onderwijs is het voorwerp van aanhoudende zorg van de overheid, zo luidt de overbekende zin uit de Grondwet. De Raad van State verwijst hiernaar en stelt dat het wetsvoorstel moet worden aangepast om aan deze taak te voldoen. Op een aantal belangrijke punten heeft de minister dat ook gedaan. Zo is opgenomen dat het ondersteuningsplan de criteria voor toelaatbaarheid moet bevatten en dat deskundigen het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid moeten adviseren. Ook is het advies ten aanzien van voorzieningen voor de minister bij ernstige taakverwaarlozing opgenomen. Op andere punten is onduidelijkheid weggenomen in de toelichting. Passend onderwijs betekent dat er voor iedere leerling een passende plek in het onderwijs moet zijn. De toegang tot het speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs blijft mogelijk als dat de beste kansen biedt voor een leerling. Het doel van passend onderwijs, namelijk geen leerling tussen wal en schip laten vallen, maakt dan ook dat de overheid naar de mening van de VVD-fractie voldoet aan de grondwettelijke taak.

Het nieuwe stelsel is volgens de memorie van toelichting gebaseerd op een vijftal uitgangspunten: 1. zekerheid voor leerling en ouders, 2. mogelijkheid voor maatwerk, 3. budgettaire beheersbaarheid, 4. mate van uitvoerbaarheid en voorkomen van bureaucratie, en 5. eerlijke verdeling van middelen. Voor mijn fractie komt daar nog een tweetal uitgangspunten bij: 1. een halt toeroepen aan het medicaliseren van kinderen, en 2. meer deskundigheid in het reguliere onderwijs leidt tot minder behoefte aan speciaal onderwijs. Wat dit laatste betreft: dit kabinet investeert in de professionalisering van leraren. Dat deden we sowieso al, maar de leraar moet ook beter leren omgaan met verschillen in de klas. De lerarenopleiding moet hier fors op inzetten. Kan de minister een beeld schetsen van hoe snel dit zal gaan? Hoe komt die professionalisering er verder uit te zien?

Voorzitter. De zorg voor leerlingen die niet alleen onderwijs nodig hebben, is een zware taak. Deze leerlingen vragen continu aandacht van zowel verzorgers als docenten. Het speciaal onderwijs moet voor deze kinderen beschikbaar blijven en blijft dat ook: het aantal van 70.000 plaatsen wijzigt niet, zoals ik eerder al zei. Maar de financiële middelen worden vanaf de nieuwe periode zo verdeeld dat het samenwerkingsverband een prikkel kent om de lichte zorgleerlingen in het reguliere onderwijs te houden. Ja, dat zal verandering betekenen. Ja, dat vraagt veel van reguliere docenten. En ja, dat betekent ook dat we de zware zorg beschikbaar kunnen houden voor leerlingen die deze zorg echt nodig hebben.

Laat ik nog eens heel huiselijk en duidelijk formuleren waarom wij voor dit wetsvoorstel zijn. Wij willen voorkomen dat kinderen op het speciaal onderwijs zitten die eigenlijk in een gewone klas kunnen zitten, net zoals we niet willen dat een deel van de kinderen in de gewone klas eigenlijk speciaal onderwijs zou moeten volgen. Dat is de kern. Met dit wetsvoorstel komt de belangrijke beweging op gang dat sommige kinderen die nu nog naar het speciaal onderwijs worden verwezen, weer naar de gewone school gaan en daar de specialistische hulp krijgen die nu nog, soms ten onrechte, wordt ingezet voor kinderen die dat eigenlijk niet nodig hebben.

Volgens de VVD is de ooit goedbedoelde regeling voor passend onderwijs uit de hand gelopen, want, zoals ik het eerder formuleerde, de huidige regeling kent wel een gaspedaal maar geen rem. Ook los van de bezuinigingen moet worden ingegrepen vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van overheidsgeld. Onlangs bleek maar weer uit het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau van 11 januari – we komen er in deze Kamer nog uitgebreid over te spreken – dat meer geld naar het onderwijs niet aantoonbaar tot beter onderwijs heeft geleid.

Wat de VVD wil, is een uitruil: voor elke euro naar het onderwijs moet ook meetbaar een kwaliteitsstijging plaatsvinden. Zolang dat niet het geval is, moeten we de wijze van financiering in het onderwijs en de doelmatige besteding van middelen in de scholen onder de loep nemen. In het kader van passend onderwijs is daar genoeg over te zeggen en dat heeft de Kamer dan ook gedaan in een groot aantal debatten sinds 2005. Scholen zijn nu gebaat bij het aanvragen van zo veel mogelijk rugzakjes. Veel ouders hebben lange tijd niets of te weinig van die rugzakgelden gezien.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Elias zegt dat je goed moet kijken waar het geld terechtkomt in het onderwijs. Ik ben het daar zeer mee eens. Een grote discussie is natuurlijk waar het geld voor die zorgleerlingen blijft; waar komt het zorgbudget terecht? De heer Elias heeft daar gisteren een debatje over gevoerd op de radio. Hij zei daar: indien nodig, moeten we eens goed bekijken of we dat geld niet kunnen oormerken of met een potlood kunnen afschermen van het andere budget, want dan weet je dat het goed terechtkomt. Kunnen we daar zaken over doen vandaag?

De heer Elias (VVD):

Ik ben in mijn tekst op het punt aangeland dat ik daar een aantal vragen over stel aan de minister.

De voorzitter:

Zullen we dat eerst even afwachten, mijnheer Van Dijk?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als we op dat punt zijn aangekomen, lijkt het me goed dat ik een goede reactie krijg op mijn dure interruptie, want u wilt dat ik hierna nog maar één keer mag interrumperen, voorzitter. Ik wil dus graag de bevestiging dat de heer Elias zegt dat we, indien nodig, regelen dat het geld wordt geoormerkt voor zorgleerlingen. Hij heeft dat gisteren gezegd. Zullen we daar vandaag dan een voorstel voor maken, mijnheer Elias?

De heer Elias (VVD):

U citeert onvolledig. Aan het einde van datzelfde radio-interview heb ik gezegd: ik spreek te snel en voor mijn beurt. Het heeft naast voordelen ook veel nadelen om te oormerken. We vertellen scholen dan weer precies wat ze moeten doen, terwijl we dat nu net vanuit Den Haag niet moeten doen. Ik wil er nog eens goed over nadenken en ik zal de minister hierover vragen stellen. Dat heb ik aan het einde van diezelfde uitzending gezegd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

En dan voor de volledigheid …

De heer Elias (VVD):

Ik sprak daar wat voor mijn beurt; dat geef ik toe.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat siert u. Ik heb de tekst helemaal uitgeschreven. U eindigt, even voor de volledigheid …

De voorzitter:

U gaat toch niet de hele tekst voorlezen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, één zin. De heer Elias eindigt met de zin: ik wil in elk geval dat het wordt geregeld voor uw kind. Dat is zijn laatste zin in het interview.

De heer Elias (VVD):

Ja. U krijgt antwoord, maar als het mag, maak ik even mijn redenering af. Er zijn meldingen dat de laptop die met rugzakgelden was aangeschaft voor leerlingen met een beperking, bij een verhuizing ten onrechte in het bezit van de school bleef. Een flink deel van de gelden vloeide soms in de algemene middelen van de school, in plaats van aangewend te worden voor de begeleiding van een zorgleerling. Het inzetten van rugzakgeld voor het behoud van de conciërge is een publiek geheim in onderwijsland. Mijn fractie vindt dat scholen geld voor ondersteuning van kinderen moeten benutten om de kinderen vooruit te helpen en niet om gaten in hun begroting te dichten. Ik wil wel weten hoe we precies in het nieuwe stelsel voorkomen dat geld voor zorgleerlingen aan conciërges of nieuwe cv-ketels wordt besteed. Kan de minister daar nog eens een duidelijk antwoord op geven? Zonder rem is die leerlinggebonden financiering, de rugzak, dus deels verworden tot een extra pot met geld. Zo zitten we met die rare getallen, van één op de vijf en één op de tien kinderen. Ze krijgen een stempel en worden voor de rest van hun leven weggezet.

De huidige indicaties leiden wel of niet tot ondersteuning. Er is geen tussenvorm, maar soms is gedeeltelijke ondersteuning beter. In het huidige systeem bestaat er geen flexibel budget en dat is niet goed. Een stoornis kan verstorend werken in de ontwikkeling van leerlingen, maar een stoornis belemmert deze ontwikkeling zeker niet per definitie. Dit wetsvoorstel probeert een halt toe te roepen aan de gewoonte om kinderen met een stoornis als autisme of ADHD apart te zetten. Deze doelstelling is geheel in lijn met hoe wij het onderwijs zien, namelijk als een kans op ontwikkeling, die niet beperkt moet worden door een stempel of een stigma. Ik ben het daarom zeer eens met de indrukwekkende start van de bijdrage van de heer Dijkgraaf hierover.

Ik kom nu apart te spreken over het lastige probleem van de expertisebekostiging in relatie tot de epilepsiescholen, dat naar mijn smaak geagendeerd en geadresseerd moet worden. Ik verwijs hierbij naar eerdere discussies in deze Kamer. In 2003 ontvingen deze scholen geld dat bedoeld was als tijdelijke bekostiging voor de opbouw van expertise, maar ze lijken dat geld te moeten gebruiken om structureel te kunnen functioneren. Daarmee hanteren ze de facto een ander minimumniveau aan zorg dan het departement als standaard bij de normale bekostiging hanteert. Met dit wetsvoorstel lijken we nu een deal te hebben bereikt waarin iedereen zich met wat inschikken kan vinden. De afschaffing van de expertisebekostiging zoals vorig jaar op 31 januari is aangekondigd, gaat niet door. De scholen mogen het oude bedrag houden min 10%. PvdA-collega Dijsselbloem heeft op dit punt een amendement ingediend dat ik namens mijn fractie kan steunen. Ik heb het zelfs mede ondertekend nadat het open einde van de financiering in de formulering van de toelichting was dichtgeschroeid. Niemand – ik zei het al eerder, ook de VVD niet – wil natuurlijk dat die scholen omvallen of hun expertise niet meer kunnen inzetten voor andere scholen met een leerling of leerlingen met epilepsie. Dit vormt tevens de onderbouwing van de stelling waarmee ik begon. Wij bewandelen een kaarsrechte lijn door van het begin af aan te zeggen dat wij kinderen die werkelijk hulp behoeven, niet in de steek laten.

Het ligt naar mijn idee wel een dieperliggend probleem bloot. Er is namelijk het volgende gebeurd. Ik heb dit vorig jaar op 16 februari en op 29 juni ook al gezegd. In 2003 heeft PvdA-staatssecretaris Karin Adelmund de historisch gegroeide budgetten van sommige scholen willen inperken. Dit leidde tot politieke weerstand, die destijds is afgekocht door de financiën in stand te houden en er het etiket "expertisebekostiging" op te plakken. De desbetreffende scholen – de brief van de minister van 17 juni vorig jaar bevestigde dit – hebben dat geld vervolgens gebruikt voor een mix van expertise-uitbouw en zorg en onderwijs voor hun kinderen. De stelling in de brief van de minister van begin vorig jaar dat de expertise inmiddels wel is opgebouwd en dat de extra financiering voor deze specifieke expertise kon worden geschrapt, trof dus ten minste partieel ook de zorg en het onderwijs. En het is zonder meer fout geweest – ik vind dat we dat nog eens moeten herhalen en tegen het licht moeten houden – dat het departement van OCW na de beslissingen van 2003 niet heeft geverifieerd hoe het werkelijk ging bij de scholen met die expertisebekostiging. En zo was het, zacht gezegd, ook van de scholen niet chic dat ze het geld dat ze in naam voor expertise kregen, in de dagelijkse praktijk gebruikten voor het normale onderwijs- en zorgproces.

Van dat soort dubbelzinnigheden in het onderwijs moeten af. We moeten klip-en-klaar weten waar de financiering voor bedoeld is en hoe die gebruikt wordt. Is de minister dat met mij eens? De kwestie roept echter ook de al eerder door mij verwoorde vraag op wat een reëel verantwoord sociaal minimum is. Welke sleutel is reëel voor de epilepsiescholen in dit voorbeeld? Die vraag geldt natuurlijk evenzeer voor dovenscholen, tyltylscholen en andere scholen. We moeten – ik blijf dat zeggen – een zo objectief mogelijke maatstaf hebben of ontwikkelen om te bepalen hoeveel docenten en assistenten we per tien kinderen per onderwijssoort nodig hebben, anders doen we qua financiering een slag in de lucht. En beleid moet niet een slag in de lucht zijn; dat zei ik al eerder en dat zeg ik vandaag. We moeten gelden voteren op basis van criteria. Ik vraag de minister om in te gaan op dit vraagstuk en te schetsen hoe zij met ons wil bewerkstelligen dat we beter en objectiever bepalen hoeveel onderwijskrachten we bij welk soort onderwijs minimaal nodig hebben.

Ik kom nu toe aan het schetsen van enkele dilemma's, zoals ik reeds eerder aankondigde. Het eerste dilemma is: ouders versus de school. Voor ouders is goede zorg voor hun kind zeer belangrijk. Hun overlegpartner, de school, heeft een eigen belang, naast goede zorg. Soms is de situatie echter omgekeerd. Wat gebeurt er wanneer de school het kind te druk acht en aanpassingen in zorg en ondersteuning wil, terwijl de ouders vinden dat het kind geen extra zorg nodig heeft? Op zo'n moment kunnen de school en de ouders tegenover elkander komen te staan. In de constructie waarin de school moet zorgen voor een passend aanbod maar ouders dat de facto niet kunnen weigeren, kan dat gaan wringen. Bij Weer Samen Naar School bestond er een landelijke geschillencommissie waarbij, zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag lees, tussen 1998 en 2006 veertien geschillen zijn aangemeld en sinds 2007 geen geschillen meer. Een landelijke regeling optuigen, zoals beoogd wordt met een van de ingediende amendementen, geeft dus nogal wat gedoe, terwijl er in het verleden maar weinig beroep op werd gedaan. Ik hoor graag van de minister hoe zij dit ziet. De VVD vindt het belangrijk dat er een mogelijkheid is om op het gebied van de toelating van een leerling op zoek te gaan naar een manier om conflicten te vermijden en de dure en zware gang naar de rechter te voorkomen. Het middel moet echter niet zwaarder zijn dan de kwaal.

Over dit punt moet mij nog wel iets van het hart. Tijdens het rondetafelgesprek met de juridische deskundigen dat de Kamer vorige week voerde, werd door een van de sterk in de materie geverseerde gesprekspartners de opmerking gemaakt dat rechters de deskundigheid niet in huis hebben voor zaken over passend onderwijs. Ik wil daar graag een reactie op van de minister. Herkent zij dat signaal? Wat betekent dat voor zowel de positie van ouders als die van de school? Welke consequenties heeft het voor de mogelijke gang naar de rechter? Voor de VVD-fractie is het punt van de positie van de ouders bij conflicten met de school belangrijk. Het amendement van collega Ferrier lijkt ons op het eerste gezicht een goed begaanbare tussenweg. Ik wacht daarom met belangstelling de reactie van de minister daarop af.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Elias trok de vergelijking met de tijd van Weer Samen Naar School. Hij zei dat er toen een landelijke geschillencommissie was, waarbij slechts veertien zaken werden aangemeld. De twee situaties zijn echter volstrekt onvergelijkbaar. We zetten een nieuw stelsel neer met een totaal andere positie van ouders en een totaal andere invloed van ouders op het hele proces. Daar zitten voordelen aan, zoals de zorgplicht, maar ook grote nadelen, want ouders kunnen niet veel weigeren en om hun handtekening wordt niet meer gevraagd. Het is take it or leave it. Voordat de heer Elias dus zegt dat er eigenlijk geen behoefte aan is, zeg ik: pas op met het een-op-een leggen van de situatie van Weer Samen Naar School op die van passend onderwijs. Dit is echt een heel ander stelsel.

De heer Elias (VVD):

Ik meen dat ik dat in de formulering die ik koos, niet deed. Ik doe dat niet een-op-een, en ik hoor wat de heer Dijsselbloem zegt. De situatie die ontstaat zal een andere zijn dan de situatie waar deze geschillenregeling over ging, dus is het niet juist om het een-op-een te vertalen. Dat zie ik. Maar als het drie keer zo ingewikkeld wordt, is het drie keer veertien, zal ik maar zeggen. Ik ben dus voorzichtig en terughoudend met het enorm optuigen, maar ik vind wel dat het probleem geadresseerd moet worden. Ik heb de indruk dat het amendement van mevrouw Ferrier een begaanbare tussenweg zou kunnen zijn en ik wacht daarover graag het oordeel van de minister af.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Dijsselbloem en ik hebben een amendement ingediend dat net iets verder gaat, vooral in de breedte. We hebben het net aangepast waardoor de uitvoering een stuk gemakkelijker wordt. We zorgen ervoor dat het wordt verbreed naar de drie instanties waar de geschillenregeling wordt afgebouwd. Beantwoordt het nieuwe amendement-Van der Ham/Dijsselbloem niet nog veel meer aan wat de heer Elias wenst? Het is simpel van opzet, maar het pakt wel de hele breedte, zodat we geen opgebouwde rechten afnemen.

De heer Elias (VVD):

Ik ga alle amendementen goed bestuderen. Ik neem daarbij het antwoord van de minister mee. Ik heb gezegd dat ik het punt wil adresseren. Ik kom erop terug; bij de stemmingen of eerder.

Het tweede dilemma betreft het thema vrijheid versus bureaucratie. De kracht van passend onderwijs ligt bij de samenwerking van het regulier en het speciaal onderwijs. Door een samenwerkingsverband bestaande uit het bevoegd gezag van alle scholen leiding te geven over de toelaatbaarheid van leerlingen en de verdeling van de middelen, wordt de financiële prikkel daar neergelegd. Over de criteria voor de toelaatbaarheid en verdeling beslissen zij zelf. Dat biedt vrijheid en ruimte voor maatwerk en eigen afwegingen. De VVD is daar voorstander van, maar dan dient de wet wel heldere kaders te bieden. Het wettelijk kader voor het ondersteuningsplan zou de VVD op die grond graag uitgebreid zien. Daarom heb ik een amendement ingediend om vast te leggen dat het samenwerkingsverband zelf een niveau van basiszorg moet vastleggen. Als wetgever wil ik niet bepalen wat het minimumniveau moet zijn. Ik ben daarom geen voorstander van het amendement van de heer Klaver. Juist de ruimte voor de samenwerkingsverbanden om dit zelf te bepalen, is een cruciaal onderdeel van dit wetsvoorstel. Voor de scholen die onder het samenwerkingsverband vallen en voor de ouders is het van belang om te weten wat er onder basiszorg wordt verstaan. Ik zou me kunnen voorstellen dat een samenwerkingsverband bijvoorbeeld kan vaststellen dat iedere school aandacht heeft voor kinderen met ADHD of dyscalculie in dat specifieke samenwerkingsverband. Ook kan worden afgesproken dat binnen een straal van acht kilometer – fietsafstand – ten minste één school met basisniveau 8 voor dyslexie aanwezig moet zijn, maar niet voor ADHD en één school waar het precies andersom ligt. Met andere woorden: binnen een samenwerkingsverband kun je het instrument van het benoemen van aangeboden minimumzorg inzetten om een vorm van specialisatie mogelijk te maken. Het voordeel van een vastgesteld en richting de ouders te communiceren niveau van basiszorg en de mogelijkheid tot differentiatie, is dat ouders weten waarop ze bij welke school aanspraak kunnen maken.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Elias zegt dat het amendement van de heer Dijsselbloem en mij te benauwend zou zijn voor de samenwerkingsverbanden en die te veel zou inperken. Wij sluiten echter gewoon aan bij de definitie die is opgesteld in het referentiekader. Daar wordt gesteld dat het geheel van preventieve en licht curatieve interventies binnen de onderwijsstructuur van de school eventueel met ketenpartners planmatig en op het overeengekomen kwaliteitsniveau worden uitgevoerd. Kan de heer Elias aangeven waar de belemmering zit voor de scholen als we dit wettelijk zouden vastleggen?

De heer Elias (VVD):

Alleen al vanwege het feit dat die samenwerkingsverbanden het dan allemaal op dezelfde manier moeten doen. Ik wil dat juist aan de verbanden zelf overlaten zodat ze het verschillend kunnen interpreteren. Dat biedt een zekere ruimte. Dat lijkt mij beter. Ik wacht ook de reactie van de minister op de beide amendementen met belangstelling af.

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens mij regelen we met dit amendement een zekere mate van rechtsgelijkheid voor ouders en kinderen. Toch bieden we ook voldoende ruimte aan de samenwerkingsverbanden om zelf invulling te geven aan de basisondersteuning. Zo kan het aansluiten bij de behoeften van de kinderen op school.

De heer Elias (VVD):

Laten we in eerste instantie even afwachten hoe de minister hierop reageert. Ik zal serieus bekijken of de argumenten in elkaar geschoven kunnen worden.

Als het over de vrijheid van handelen gaat, heb ik nog een punt. Nu al krijgen wij signalen van samenwerkingsverbanden waar het overleg voortvarend wordt opgepakt en die een goed voorbeeld vormen voor anderen. Tegelijkertijd hoor ik aanzwellende en nogal zorgelijke geluiden dat elders de samenwerking nauwelijks van de grond komt en het voornemen bestaat om managers, regeltypes en misschien zelfs aparte gebouwen neer te zetten met geld dat veel beter aan moeilijke zorgklassen kan worden besteed. Moeten we dan toch meer regelgeving optuigen om de slechte voorbeelden te voorkomen of te herstellen? Of bestaat er een soort slimme tussenoplossing?

Analoog aan de situatie in het middelbaar beroepsonderwijs stel ik voor om een "antibureaucratiesheriff" in het leven te roepen. In het mbo loopt zo iemand rond die helpt om de wetgeving uit te voeren. Dat heet helaas programmamanagement, maar hij fungeert werkelijk als een sheriff. Alle instellingen zijn verplicht om aan hem te rapporteren. Het gaat ook echt maar om één persoon, die in 2015 zijn taak voltooid moet hebben. Hij spreekt jaarlijks met de instellingen en rapporteert rechtstreeks aan de minister. Hij heeft dus geen eigen bevoegdheden, maar de snelle implementatie van wetgeving en het voorkomen van bureaucratie is wel zijn hoofddoelstelling. Wij geven nu veel vrijheid aan de scholen om op een verantwoorde manier ervoor te zorgen dat ieder kind op de goede plek in het onderwijs terechtkomt. Ik ben ervan overtuigd dat dit op veel plaatsen intelligent en efficiënt gebeurt. Ik wil er echter zeker van zijn dat de uitzonderingen, als men de irritante gewoonte volgt om het veel te ingewikkeld te maken en het veel te zeer op te tuigen, de kop worden ingedrukt. Het moet dus een soort waakhond zijn die als een sheriff door het veld trekt en aan de bel trekt bij het onderwijsministerie als het misgaat, zodat kan worden ingegrepen. Iedere onderwijseuro moet maximaal renderen in de klas en alleen voor het hoogstnodige voor de regelaars en de organisatie worden gebruikt. Ook de Tweede Kamer moet op de hoogte kunnen zijn van de bevindingen van deze antibureaucratiesheriff. Ik vind het belangrijk dat er zo'n type in het systeem van het passend onderwijs "nieuwe stijl" komt. Als het moet wil ik dit per motie regelen, maar ik krijg liever de toezegging van de minister dat zij dit idee overneemt en de man of vrouw voor 1 juni aanneemt of aanwijst.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Wij hebben al bijna een politiekorps opgetuigd, want na de sheriff die achterin de klas komt luisteren of er niet te veel politieke praatjes door leraren worden verkocht, krijgen wij nu een sheriff die namens de minister op zoek gaat naar bureaucratie?

De heer Elias (VVD):

U was tegen sjablonen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dit was slechts een grapje. Ik heb de volgende serieuze vraag. De heer Elias schrijft in zijn opiniestuk dat de operatie voor het passend onderwijs het rigoureus snijden in bureaucratische rompslomp betreft. Nu hoor ik hem echter zeggen dat hij zich grote zorgen maakt over de bureaucratische rompslomp die dreigt te ontstaan. Hij wil er zelfs een sheriff op afsturen. Het is echter van tweeën één: of met deze operatie wordt heel veel bureaucratie opgeruimd – dat help ik de heer Elias hopen – of hij heeft gelijk en er dreigt door samenwerkingsverbanden nieuwe bureaucratie te ontstaan. Het is van tweeën één.

De heer Elias (VVD):

Nee hoor, dat is niet zo. Voorkomen is beter dan genezen. Dat zou de heer Dijsselbloem met zijn commissie hebben moeten leren. Ik wil de ruimte geven aan dit stelsel. Ik geloof dat het zal functioneren, maar niet overal. Laat ik geen regio's noemen, want dan wordt men daar weer boos. Het zal in regio A, B, C en D goed verlopen, maar in regio E minder goed. Het is heel goed als regio's die het goed doen aan anderen voorspiegelen hoe men het daar heeft opgelost. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand van slimme voorbeelden. Het betreft dus ook het uitwisselen van goede systemen. De voorbeelden van bestaande bureaucratie, de rompslomp, zijn bekend. Die sjablonen zal ik niet herhalen. De manier waarop wij het gaan doen en de ruimte die wij geven – ik besprak het onder het kopje "ruimte versus regelgeving" – is volgens mij de goede richting. Wij moeten echter verdraaid goed in de gaten houden of die ruimte niet op sommige plekken verkeerd wordt gebruikt of verkeerd wordt geïnterpreteerd. Daarom zeg ik: één meneer of mevrouw, niet meer en niet minder, moet goed rondkijken en de boel aan elkaar knopen. Dat kan misschien vanuit de bestaande organisatie van de minister, maar laat het iemand zijn die zegt waar het niet goed gaat. Dat lijkt me prima. Dat is een heel lichte toets om te voorkomen dat er dingen fout gaan. Dat is precies wat de heer Dijsselbloem ook wil. Als het tot een motie zou komen, nodig ik hem dan ook van harte uit om die te ondersteunen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat was een lang antwoord. Ik moet terugdenken aan de motie die VVD en PvdA aan het begin van de discussie over het passend onderwijs in de Kamer hebben ingediend, om maar eens te beginnen met het wegnemen van de bureaucratie. Volgens mij zetten wij daartoe in dit wetsvoorstel op een aantal punten stappen. Tegelijkertijd ontstaat er nieuwe bureaucratie; de heer Elias agendeert het zelf. Dan is de vraag waar hij in gelooft. Gelooft hij in zijn eigen opiniestuk waarin hij schrijft dat het een bevrijding van bureaucratische rompslomp is of maakt hij zich grote zorgen en wil hij een sheriff tegen de nieuwe bureaucratische rompslomp?

De heer Elias (VVD):

Het spijt me dat ik in herhaling moet vervallen, maar volgens mij vergist de heer Dijsselbloem zich. Wij komen van een heleboel bureaucratische rompslomp af, maar het heet "onderwijs". Daar gaat geld naartoe en voor je het weet zitten ze weer te vergaderen, zetten ze een gebouw neer of doen ze ik-weet-niet-wat. Dat wil ik niet!

Er zijn scholen waar de zwaarte van de problemen met de kinderen van dien aard is dat je, als je eerlijk bent, moet vaststellen dat er meer sprake is van zorg dan van onderwijs. Er is een groep scholen die niet alleen te maken krijgt met een nieuwe structuur op basis van dit wetsvoorstel, maar ook nog eens met de decentralisatie van de AWBZ. Ik doel daarbij vooral op scholen met ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen. Er zijn scholen die alleen deze leerlingengroep bedienen, maar er zijn ook scholen die behalve deze leerlingen nog andere leerlingen op school hebben. Ik begrijp dat het daardoor lastig is om deze scholen in een aparte structuur op te nemen. Dat neemt echter niet weg dat mijn fractie hier specifieke aandacht voor wil vragen. Een school die deze kinderen verzorgt – dat is namelijk wat ze doen – moet niet dagelijks een directeur in allerlei overleggen laten plaatsnemen om de bekostiging voor elkaar te krijgen. Het is evident dat kinderen met een IQ van soms slechts 35 op deze scholen terecht moeten kunnen en dat daar bekostiging voor moet zijn. Ik vraag daarom om een standaardovereenkomst, bijvoorbeeld in het referentiekader, om deze scholen te helpen, zodat de afspraken alleen nog geformaliseerd hoeven te worden. Zo worden ze niet opgezadeld met nog weer meer bureaucratische lasten. Het kan niet zo zijn dat het stelsel van passend onderwijs het deze scholen, al was het ook ongewild, nog moeilijker maakt. Daar komt dus nog bij dat deze scholen straks ook nog met de herziening van de AWBZ te maken krijgen.

Mijn collega Venrooy heeft tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van VWS al gevraagd om een toezegging om deze problematiek voor eens en voor altijd op te lossen. Het antwoord "er is een gesprek gaande" is voor mijn fractie inmiddels echt te mager. Ik zal daarom in de tweede termijn een motie indienen ten behoeve van deze scholen, waarop juist die leerlingen zitten die echte zorg nodig hebben. Ik zeg er voor alle duidelijkheid bij – de minister weet dat ook van mij – dat ik altijd zeer terughoudend ben met het indienen van moties. Door de vaak rare brij van ingediende moties is de Kamer er zelf verantwoordelijk voor dat het instrument "motie" bot en ineffectief wordt. Ik werk daaraan doorgaans niet mee, maar ik geef met het indienen van de aangekondigde motie graag nog een extra signaal af dat dit onderwerp ons hoog zit en dat we echt een werkbare en structurele oplossing voor dit probleem willen.

Mijn volgende punt betreft de zogeheten verevening. De gelden voor passend onderwijs via het rugzaksysteem zijn nu ongelijk verdeeld over de regio's. De Evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs (ECPO) onder voorzitterschap van mevrouw Lambrechts heeft daar indringend op gewezen. Die ongelijke verdeling over de regio's wordt veroorzaakt doordat er in stedelijke gebieden minder kinderen "met een vlekje" zijn. Daar is geen wetenschappelijke verklaring voor. Volgens de commissie-Lambrechts zouden de gelden dan ook gelijkelijk verdeeld moeten worden. In de praktijk krijgen scholen in de Randstad in verhouding tot scholen in de regio te weinig geld. De in het wetsvoorstel voorgenomen verevening moet dat rechttrekken en gelijktrekken.

Dat heeft op zich onze instemming, maar in het wetsvoorstel staat in welke stappen die vereveningsoperatie plaats zal vinden vanaf 2014–2015. Ik wil die verevening niet uit het wetsvoorstel halen, maar ik wil wel een pas op de plaats maken ten aanzien van de stappengrootte in dit proces. Dat kan in mijn ogen budgettair neutraal. De gelden moeten via een verevening in 2019–2020 gelijkelijk verdeeld zijn. Daar staat mijn fractie achter, want dit elimineert een perverse financiële prikkel. Dan geldt immers niet meer "hoe meer kinderen, hoe meer geld". In het wetsvoorstel wordt thans reeds voorgesteld wat de omvang van de stappen van deze verevening zal zijn. Mijn fractie stelt voor om die percentages – let wel: nadrukkelijk niet de verevening zelf, maar de percentages – uit het wetsvoorstel te halen en die stappen pas vast te stellen wanneer de huidige bezuiniging is neergedaald. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister. De nieuwe manier van verwijzen en toewijzen zal veel vragen van scholen en samenwerkingsverbanden. Dat is de reden voor het amendement over de verevening, dat inmiddels mede is ondertekend door de collega's Ferrier en Dijsselbloem.

De heer Beertema (PVV):

Even voor het goede begrip: dit betekent dus dat de in mijn ogen gerechtvaardigde verdeling tussen de grote steden en de regio's verder uitgesteld wordt. Ik begrijp de achtergrond daarvan eigenlijk niet zo goed. Het wordt nu erg op de lange baan geschoven, terwijl in mijn visie al die ouders in de grote steden, met al die kinderen, die ook recht hebben op die extra zorg maar misschien iets minder in staat zijn om dat te formuleren en te articuleren en de juiste weg te vinden, daar nu nog langer op moeten wachten. Dat stuit mij toch een beetje tegen de borst. Wat is de reactie van de heer Elias daarop?

De heer Elias (VVD):

Dat is uw goed recht. Ik ben het er ten principale mee eens dat dit gebeurt. Ik hoor graag het oordeel van de minister hierover, maar wij hebben de indruk dat het tempo van de verevening nu wel erg snel is en ook wel erg is vastgelegd en vastgeketend. Dat is de reden voor het amendement.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil de heer Elias nog even meegeven dat "de regio" – om het zo maar even te noemen – jarenlang heeft geprofiteerd van deze scheve verdeling.

De heer Elias (VVD):

Ik neem dat in de eindafwegingen graag mee, zoals dat heet.

Mijn voorlaatste punt betreft de positie van de gemeenten. De gemeenten hebben via de VNG aangegeven dat zij een stevigere verankering in de wet van hun positie willen. Hun rol is nog niet voldoende helder. Straks moeten ze inzake de jeugdzorg afstemmen met het onderwijs en komen ze daar vaak dezelfde kinderen tegen. Vanuit hun verantwoordelijkheid willen zij dan ook hun rol met betrekking tot de samenwerkingsverbanden verankerd zien. Heeft de minister dit signaal ook opgevangen? Is zij voornemens om in gesprek te gaan? Kan zij aangeven wat zij vindt van het gevraagde instemmingsrecht van gemeenten? De VVD zou er in ieder geval erg content mee zijn als een vorm van overeenstemming hieromtrent kon worden gevonden. Wil de minister de gemeenten tegemoetkomen, wellicht partieel? Zo ja, hoe? Ik ben in overleg met collega's om hierover eventueel een Kameruitspraak te vragen, maar ik wacht het antwoord van de minister graag af.

Ten slotte iets wat ik simpelweg niet begrijp. De minister heeft medio december een principeakkoord met de onderwijswereld gesloten over de invoering van het passend onderwijs. Volgens dat principeakkoord zou maar liefst 60 mln. worden opgehoest om de personele maatregelen op te vangen en expertise te behouden. Ik heb daar een heleboel vragen over. Waar komt dat geld vandaan? Uit de enveloppegelden en de afschaffing van de groeiregeling in het speciaal onderwijs, lees ik in het verslag van het schriftelijk overleg van 20 februari jongstleden. Maar met die informatie heeft de Tweede Kamer toch nog niet geaccordeerd om het hiervoor uit te geven? Ik meen te weten dat het budgetrecht bij de Tweede Kamer ligt. Gebeurt dat voordat een eventueel akkoord wordt getekend? Het principeakkoord voorziet immers in een incidentele financiering van 30 mln. in 2012, 20 mln. in 2013 en 10 mln. in 2014. Begrijp ik het dus goed dat we nog geen handtekening hebben gezet? En begrijp ik het goed uit de pers dat deze principeafspraken zijn gemaakt met de Algemene Vereniging Schoolleiders, met de PO-Raad, met de VO-raad, met de AOC Raad, met CNV Onderwijs en met de CMHF, de vereniging voor middelbare en hoge functionarissen? Betekent dit dat geen van die organisaties is betrokken bij de staking van vandaag? Ik meen dat dit in ieder geval geldt voor CNV Onderwijs. Zijn er meer organisaties die zich nu verzetten? Is het niet zo dat je niet van twee walletjes moet kunnen eten, namelijk niet én ja zeggen tegen het principeakkoord én vervolgens gaan staken en tekeergaan tegen de wet? Als dat het geval is, en de handtekeningen nog niet zijn gezet, is dat hele akkoord dan de facto niet van tafel? En als dat zo is, is de conclusie dan gerechtvaardigd dat anno 2012 de facto nog steeds de vakbond AOb het overheidsbeleid beslissend beïnvloedt, dan niet bepaalt? Moet aan die uiterst ongezonde situatie niet voor eens en voor altijd een einde komen? Naar de mening van mijn fractie mogen vakbonden pogen om de arbeidsvoorwaarden te beïnvloeden, maar zij gaan niet over de democratische besluitvorming met betrekking tot de inrichting van het onderwijs in Nederland. Graag het antwoord van de minister op mijn vele vragen op dit punt. En ik vraag met grote nadruk haar reactie op mijn laatste stelling.

Hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn inbreng in eerste termijn, bij dit voor ons onderwijs zo belangrijke wetsvoorstel. Ik hoop dat wij het volgende week in de Kamer kunnen aannemen, omdat het een wezenlijke verbetering zal betekenen ten opzichte van het huidige systeem.

De voorzitter:

Ik zie de heren Dijsselbloem en Van der Ham bij de interruptiemicrofoon staan. Zij hebben beiden al twee keer een interruptie gehad. Ja, mijnheer Van der Ham, dat wordt genoteerd. Ik geef heel kort de gelegenheid voor één vraag. De heer Klaver heeft nog zijn volledige interruptiemogelijkheid.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. In het hele betoog van de heer Elias over het "onderhandelaarsakkoord" – volgens mij was dat de term – zat volgens mij maar één waar punt, namelijk dat het grotendeels een sigaar uit eigen doos betreft. Het gaat namelijk gewoon om geld voor onder andere het speciaal onderwijs, dat nu beschikbaar wordt gesteld voor een ontslaggolf in het speciaal onderwijs. Mijn concrete vraag aan de heer Elias is: wat heeft de VVD nu eigenlijk te bieden aan deze werkenden in het onderwijs, deze mensen die de expertise in huis hebben voor de kinderen die hulp en ondersteuning nodig hebben, en bereid zijn zich voor hen in te zetten? Als de VVD dit akkoord verwerpt, wat heeft zij deze mensen in het onderwijs en de leerlingen voor wie zij werken, dan nog te bieden?

De heer Elias (VVD):

Ik stel op dit punt alleen maar vragen. Je kunt niet enerzijds aan een onderhandelingstafel zitten, een akkoord bereiken met de minister over de invoering van passend onderwijs, vaststellen dat er frictiekosten zijn en in principe besluiten dat die gelden daarvoor beschikbaar worden gesteld, en anderzijds gaan staken en enorm tekeergaan tegen dit wetsvoorstel. Op zich mag men staken en tekeergaan tegen dit wetsvoorstel, zolang het maar niet in de klas gebeurt. Je kunt echter niet van twee walletjes eten. Dat lijkt mij onjuist.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dit is geen antwoord op mijn vraag.

De heer Elias (VVD):

Het is heel erg onverstandig geweest dat de voorzitter van CNV Onderwijs, de heer Rog, het heeft laten gebeuren dat hij aan de ene kant het akkoord sloot, en aan de andere kant vandaag staat te staken omdat hij daartoe door zijn achterban is gedwongen. Hij had volgens mij wat steviger stelling moeten nemen. In ieder geval kan hij niet allebei doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het is geen antwoord op mijn vraag. Ik zal geen nieuwe vraag stellen, maar mijn heel simpele vraag is niet beantwoord. De premier spreekt over zijn regeerakkoord als een banenplan. Als dat ergens niet van toepassing is, is dat op dit moment in het onderwijs. Wat heeft de VVD deze mensen die hun baan verliezen, die expertise in huis hebben en die zich willen inzetten voor leerlingen die zorg nodig hebben, te bieden? Het akkoord dat nog iets aan steun en begeleiding voor deze mensen zou opleveren, breekt de heer Elias hier ook nog af.

De heer Elias (VVD):

Nee, dat breek ik niet af. Ik zeg dat je niet op twee schaakborden tegelijk moet spelen. En wat heb ik te bieden? Een stelsel van passend onderwijs waarin de ambulante begeleiders voor een groot deel nog steeds kunnen worden aangenomen of ingehuurd door de samenwerkingsverbanden. Dat blijft zo. Het deel dat onhandig en inefficiënt is georganiseerd in het huidige stelsel – de heer Dijsselbloem erkent dat er daardoor langs elkaar heen wordt gewerkt – wordt eruit gesneden. Dat lijkt me niet verkeerd, aangezien het gaat om belastinggeld. Daar ben ik dus niet tegen.

De heer Klaver (GroenLinks):

We hebben hier het goede gebruik om niet te spreken over personen die zich niet kunnen verdedigen. Daarom voel ik mij genoodzaakt om toch iets te zeggen over de heer Rog, die zojuist werd aangesproken. Ik ken hem als een aimabel mens en een zeer deskundig voorzitter van CNV Onderwijs. Daaraan wil ik toevoegen dat CNV Onderwijs altijd heeft meegedacht over hoe passend onderwijs beter kan. Men is met concrete voorstellen gekomen, onder andere over het inzetten van de prestatiebeloning om ervoor te zorgen dat passend onderwijs goed kan worden ingevoerd. Dit als opmerking vooraf.

Mijn vraag aan de heer Elias wil ik inleiden met een "hear, hear!". Hij zegt namelijk: vakbonden bepalen niet het onderwijsbeleid, dat stellen wij hier democratisch vast. Is hij het dan ook met mij eens dat vakbonden niet vaststellen wat de AOW-leeftijd wordt?

De voorzitter:

Eigenlijk vind ik dit van een andere orde, maar ik geef de heer Elias de ruimte om erop te reageren.

De heer Elias (VVD):

De heer Klaver haalt er altijd allerlei dingen bij die ik niet kan rijmen, maar dat zal wel aan mij liggen. Ik stel gewoon vast dat wij hier in deze Kamer het onderwijsbeleid bepalen en dat dit niet door de AOb moet worden gedicteerd. Dat is wat ik vind en daar kom ik voor uit. En al die andere dossiers, dat weet ik niet.

De heer Klaver (GroenLinks):

Al die andere dossiers zijn ook lastig, maar ik zal uitleggen waarom ik deze vraag stel. De heer Elias klopt zichzelf op de borst over de rechte lijn die de VVD vaart in dit dossier. Ik waardeer consistentie en ik kijk of de VVD echt consistent is. Nog niet zolang geleden is in deze Kamer het pensioenakkoord besproken. De vakbonden hebben gewoon besloten wat er gaat gebeuren met de AOW, terwijl het een overheidsverantwoordelijkheid is. De heer Elias trekt nu een grote broek aan en zet tegen de AOb en CNV Onderwijs: jullie hebben je niet te bemoeien met onderwijsbeleid. Als hij dat vindt, moet hij dat doortrekken naar alle vakbonden en niet alleen de onderwijsbonden aanpakken. Dat is mijn punt en dat is de relevantie voor dit debat. De heer Elias basht de onderwijsbonden en dat is volgens mij niet terecht.

De heer Elias (VVD):

De gebruikte Engelse term zal ik maar vertalen als dat ik de bonden beledig. Ik stel vast dat wij hier in deze Kamer over dit wetsvoorstel gaan. Het is niet de bedoeling dat onderwijsbonden ons daarin op de een of andere manier vertellen wat wij hebben te doen of te laten.

Over de AOW zal ik een keer serieus met mijn fractiegenoten praten. Ik ken dat dossier niet goed genoeg; daar kom ik rond voor uit. Ik weet niet hoe dat is gelopen.

De heer Van der Ham (D66):

De VVD beloofde bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen forse investeringen in het onderwijs. Eenmaal in het kabinet werd het een bezuiniging, te beginnen bij de kwetsbaarste leerlingen, van 300 mln. op de zorgleerlingen. Als we aan de heer Elias vragen of hij de financiële positie van scholen kent – dat is in dit debat gebeurd – blijkt hij die niet te kennen. Als we vragen waar hij de 300 mln. precies op baseert, verwijst hij naar een rapport en als ik naar de conclusie van dat rapport vraag, blijkt hij die conclusie niet te kennen.

De heer Elias (VVD):

Ik verwijs niet naar het rapport, maar ik verwijs naar de heroverweging.

De heer Van der Ham (D66):

Hoe verantwoordt de VVD-fractie haar bewegingen in dit debat?

De heer Elias (VVD):

Dat heb ik hier uitgebreid gedaan. Ten aanzien van de heroverwegingsrapporten is het een publiek geheim dat het, als het aan de VVD had gelegen, mogelijk was geweest om het niveau van 2003 aan te houden door 565 mln. uit het budget te snijden. Dat is niet gebeurd. Het valt dus allemaal wel mee.

De heer Van der Ham (D66):

Het ging niet over het rapport.

De heer Elias (VVD):

De heer Van der Ham heeft altijd puntjes van orde als hij inhoudelijk wil reageren.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, we gaan niet opnieuw een debat voeren. U hebt een eindconclusie getrokken. U hebt de heer Elias een vraag gesteld en hij krijgt nu de gelegenheid om daarop te reageren. Daarmee stopt het.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb een verduidelijking, want het ging niet om het rapport van de heroverwegingscommissie maar om het rapport van het CPB. Daar ging het over. Dat heeft de heer Elias niet gelezen. Dat is volgens de heer Elias de onderbouwing van de bezuiniging en dat klopt niet.

De voorzitter:

Uw punt is helder.

De heer Elias (VVD):

Ik vraag de heer Van der Ham om met open vizier te strijden. Hij wil het kabinet bestrijden. Dat is zijn goed recht, maar het zou hem sieren als hij zou willen toegeven dat een aantal dingen is ontspoord in het passend onderwijs en dat we er goed aan doen om die dingen te repareren. Ik neem er kennis van dat hij daarnaast een aantal bezwaren heeft. Het kabinet heeft echter besloten om dat wat het aantrof nu voor eens en altijd goed te regelen. Ik complimenteer de minister overigens, want dat heb ik nog niet gedaan, met haar inzet op dit dossier.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wilde vragen aan de heer Elias in hoeverre hij hecht aan draagvlak. We hebben het vandaag immers over papier. Het is een wetsvoorstel, dat hier wordt behandeld, maar de wet zal moeten worden uitgevoerd in de scholen en in het onderwijs. Volgens mij deelt de heer Elias mijn mening dat er verdraaid weinig draagvlak is voor dit wetsvoorstel. Van leraar tot bestuurder en van directie tot school en tot leerling. Noem maar op. Deelt de heer Elias de mening dat het mooi zou zijn als er iets meer steun vanuit het onderwijs zelf zou zijn voor dit wetsvoorstel?

De heer Elias (VVD):

Dat zou op zich mooi zijn, maar de praktijk zal het moeten uitwijzen. Drie à vier jaar geleden werd er moord en brand geschreeuwd over de 1000 uur en de ophokuren, terwijl de onderwijstijd in 80% van de scholen bijna geruisloos naar 1000 uur is gegaan. Ik denk dat de soep uiteindelijk niet zo vreselijk heet gegeten zal worden. De praktijk zal uitwijzen dat we met de stappen die we vandaag zetten een paar goede dingen doen voor de structuur van het passend onderwijs. Daar zal nog een hoop uitleg aan te pas komen, maar dat komt voornamelijk omdat de voorlichting in mijn ogen erg eenzijdig en onjuist is geweest.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij is het voorbeeld van de onderwijstijd van 1000 uur buitengewoon ongelukkig gekozen, want maar een aantal weken geleden stond er een hele jaarbeurs in Utrecht vol met leraren die boos waren over die wet.

De heer Elias (VVD):

Nee!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Jazeker wel!

De voorzitter:

Dat debat gaan we nu niet voeren! Wat is uw vraag?

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Elias hecht waarde aan draagvlak. Ik stel vast dat er vandaag totaal geen draagvlak is. Mag ik de heer Elias vragen, misschien ook wel een beetje namens de minister, of hij wil nadenken over een eventueel uitstel van het plan voor prestatieloon – dat kan dan later komen – zodat deze bezuinigingen nu van tafel kunnen?

De heer Elias (VVD):

Dat is onbespreekbaar.

De voorzitter:

Dat was helder. Ik dank de leden voor hun inbreng.

De vergadering wordt van 19.42 uur tot 20.40 uur geschorst.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie begrijpt de zorgen die er zijn in het onderwijsveld en bij de ouders van leerlingen die lichte en zware ondersteuning nodig hebben in hun onderwijstraject. Natuurlijk begrijpen wij die zorgen. Wij zijn ermee geconfronteerd in onze werkbezoeken aan onderwijsinstellingen in de clusters 3 en 4. Wij hebben er indringend over gesproken met leraren, begeleiders en bestuurders. Wij hebben al die bezorgde mails van ouders en leraren gelezen. Het waren indrukwekkende bezoeken en de gesprekken hebben grote indruk gemaakt. Mijn medewerkers en ik hebben zelf een uitgebreide onderwijsachtergrond, in zware vormen van onderwijs, waar leraren met veel passie en liefde werken. Zelf heb ik bijvoorbeeld 34 jaar in het mbo gewerkt in Rotterdam-Zuid, zeg ik speciaal tegen de collega van D66, want die wilde dat nog even meekrijgen. Ook wij waren leraren die welbewust kozen voor een vorm van onderwijs die niet de gemakkelijkste is. Zelfs wij waren in die clusterscholen steeds weer onder de indruk van de vanzelfsprekende betrokkenheid van de leraren in de clusters 3 en 4. Het kan niet vaak genoeg gezegd worden: er gebeuren prachtige dingen in het onderwijs.

Tegelijkertijd ben ik in die instellingen niet alleen op bezoek als ex-collega, als leraar, maar ook als beleidsmaker, wettenmaker en politicus. Dat geef ik ook mee aan al die mailschrijvers. Dat brengt een totaal andere verantwoordelijkheid met zich. In de politiek hebben wij een eigen verhaal en maken wij eigen keuzes, bijvoorbeeld de keuze om kennis te herstellen en vaardigheden minder aandacht te geven. Wij maken de keuze om de positie van de leraar als professional te herstellen, want die was ondergesneeuwd door de te grote beleidsmacht van de bestuurders en de managers. Wij kiezen met dit kabinet voor herstel van de waarde van diploma's en voor onderwijs dat is gericht op leeropbrengsten. Wij willen ons onderwijs weer concurrerend maken met de landen om ons heen. Dat zijn allemaal politieke keuzes. Die keuzes gaan gepaard met veranderingen, met aanpassing en met een andere focus. Het zijn vaak pijnlijke keuzes voor de individuele leraren en de bestuurders die daardoor direct worden getroffen. Dat is absoluut waar, maar toch moeten ze worden gemaakt, om het onderwijs te verbeteren en om het onderwijs betaalbaar en daarmee toekomstbestendig te houden. Dat is heel belangrijk in dit dossier. Dat is politieke verantwoordelijkheid nemen. Leraren begrijpen dat beter dan anderen, of zouden het beter moeten begrijpen dan anderen. Het is altijd veel gemakkelijker om ja te zeggen dan nee. Met ja zeggen ben je er voorlopig vanaf, want je bestendigt de status quo. Verworven rechten blijven onaangetast en iedereen blijft blij op de korte termijn. Maar uiteindelijk schiet niemand er op de langere termijn iets mee op.

Want dit zijn de feiten waarmee wij als verantwoordelijke politici te maken hebben. Collega Elias heeft ze al uitgebreid genoemd. Ik doe niet alles over, maar ik wil toch graag een eigen markering zetten, die voor de PVV belangrijk is. In 2003 waren er 55.000 kinderen in het speciaal onderwijs. In 2010 waren dat er 69.000. In 2003 waren er daarnaast 11.005 kinderen met leerling-gebonden financiering, het rugzakje. In 2010 waren dat er 39.385. Dan zie je een probleem. Als ouder, als leraar en ook als burger moet je je afvragen wat er gebeurd is met die kinderen in de jaren tussen 2003 en 2010. Volgens mij kan ik vertellen dat er met die kinderen niet zo heel veel is gebeurd. Onze kinderen van nu zijn ongeveer dezelfde kinderen als die van 2003. Het verschil zit hem dan toch in het onderwijssysteem, waarin verkeerde prikkels zijn ingebouwd. Ik noem ze weer een keer: TNO, de SER, het Centraal Planbureau; allemaal hebben ze onderzoek gedaan naar die explosieve groei. Er is inderdaad niet één oorzaak aan te wijzen. Het gaat om een complex van factoren. Twee daarvan wil ik benadrukken. In de eerste plaats hebben de orthopedagogiek en de psychologie hun diagnostiek verfijnd. Oneindig verfijnd, zo lijkt het wel. Zij claimen daarmee de herkenning van afwijkingen van het gemiddelde te hebben verbeterd. Ik ben geen deskundige op dat terrein, maar ik heb wel gezond verstand. Daarom ben ik nieuwsgierig naar een stuk wetenschappelijke zelfreflectie in die sector, naar reflectie op het wetenschappelijke nut en de maatschappelijke noodzaak van die ontzettend fijnmazige diagnostiek. Tegelijkertijd vraag ik mij af waar dat beetje vreemde jongetje is gebleven dat wij in de klas hadden, dat wij in iedere klas hadden, of het verlegen teruggetrokken meisje, maar dan zonder labeltje, zonder etiket. Dat waren kinderen met wie het uiteindelijk heel goed kon gaan zonder dat zij uitgebreid werden gediagnosticeerd, gelabeld of geëtiketteerd, zonder handelingsplan.

Er is nog een oorzaak die ik wil markeren. Natuurlijk stelt de samenleving hogere eisen aan kinderen. Ook de ouders stellen hogere eisen aan hun kinderen, maar vooral aan zichzelf, aan hun eigen opvoedingscompetenties. Daar doemt de gerechtvaardigde vraag op, die ik niet ga beantwoorden, of de psychologie en de orthopedagogie aan al die eisen tegemoet moeten komen, zoals nu gebeurt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is ongelooflijk, maar ik denk dat de heer Beertema en ik het eens zijn over de medicalisering van de samenleving en de problemen die daarbij horen. Stel nu eens voor dat wij het aantal labels weten terug te dringen. Waarom is er dan toch een noodzaak om ook te bezuinigen op passend onderwijs?

De heer Beertema (PVV):

Ik wil het aantal labels graag terugdringen. Ik denk echter dat dit niet zo'n heel eenvoudige exercitie is. Waarom is het nodig om 300 mln. te bezuinigen? Omdat wij nu op een politiek sleutelmoment zitten waarop eindelijk die beslissing wordt genomen. De rem die in die bezuiniging van 300 mln. zit, is hard nodig. Ik bespeur bij de heer Klaver een beetje hetzelfde als ik bij de heer Van der Ham hoorde, namelijk de vraag hoe wij aan die 300 mln. komen, waarop dat bedrag is gebaseerd. Dat is gebaseerd op een benchmark, op 2005 en 2004. Je moet ergens beginnen. Dit is een begin. Dit is uiteindelijk politiek verantwoording nemen. Op een heleboel beleidsterreinen wordt op een gegeven moment een beslissing genomen om een bepaald bedrag bij de kop te nemen en daarop te gaan zitten. Dit is een uiterst verantwoorde beslissing. Dat zal ik straks verder toelichten.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben heel erg benieuwd naar die benchmark. Volgens mij valt er op dit punt niet zo heel veel te benchmarken. Als je de etikettering wilt terugdringen en de medicalisering van de samenleving wilt stoppen, waarom moet daaraan dan per se een bezuiniging van 300 mln. worden gekoppeld? Het kabinet wijst naar de financieel-economische situatie in de wereld. Deze bezuiniging draagt niet bij aan het terugdringen van het begrotingstekort. Waarom wordt deze 300 mln. bezuinigd op het passend onderwijs? Ik stel deze vraag nu, omdat de heer Beertema een link legt tussen het aantal labeltjes en de noodzaak om te bezuinigen.

De heer Beertema (PVV):

Dat heb ik niet zo een-op-een gezegd. Die bezuiniging wordt in elk geval ingezet om uiteindelijk het hele systeem toekomstbestendig te maken, om een rem in te bouwen op een te ruim uitgavenpatroon. Zo simpel is het, wat mij betreft.

Het Centraal Planbureau komt tot een heel belangrijke conclusie, namelijk – dat is voor mij de crux – dat de belangrijkste reden voor doorverwijzing is dat de instituties zo zijn ingericht dat gewone basisscholen en ouders van zorgleerlingen er weinig belang bij hebben om te kiezen voor goedkope onderwijsvormen. De opzet van het beleid leidt tot druk in de richting van speciaal onderwijs. Dat is het gaspedaal waarop geen rem meer te vinden is.

De kosten voor extra ondersteuning zijn met deze ontwikkeling met circa 0,5 mld. structureel toegenomen. Het is niet te achterhalen waaraan die rugzakgelden zijn besteed. Sta daar nu eens even bij stil, dat niet te achterhalen is waaraan die gelden zijn besteed. Het is dus ook niet te achterhalen of zij tot het gewenste resultaat hebben geleid. Deze gelden hebben schipbreuk geleden, wat de PVV-fractie betreft, op de rotsen van de goede bedoelingen. Goede bedoelingen en mooie voornemens worden zo wel heel erg duur. Dat is niet verantwoord, niet naar de kiezer en niet naar de belastingbetaler.

Ik noem nog één getal uit het onderzoek Zicht op zorggelden. De totale uitgaven voor de leerlinggebonden financiering en de expertisegelden, bedroegen in 2003 ongeveer 800 mln. en in 2009 ruim 1,6 mld. Voor de PVV-fractie zijn dat harde cijfers en die worden uitgedrukt in geld. Er speelt nog iets anders, wat zeker net zo belangrijk is en misschien nog belangrijker. Er wordt door het huidige stelsel ook slordig omgesprongen met het menselijk kapitaal van onze zorgleerlingen. Onderzoek wijst uit – ik herken dat ook uit de onderwijspraktijk – dat Nederland heel goed is in onderwijs aan de zwakke leerlingen, de zorgleerlingen, oneindig veel beter dan aan de beste leerlingen en de excellente leerlingen. Tegelijkertijd gaat het huidige stelsel te veel uit van de beperkingen van de zorgleerling in plaats van de mogelijkheden.

Niet voor niets was er niet alleen een groei in het speciaal onderwijs maar ook in de instroom van de jeugdzorg, van de Wajong, de WSW. Wij zijn met het huidige stelsel te veel op weg om zorgleerlingen voor te parkeren voor Wajong en WSW. Dat is niet goed voor het land, maar zeker ook niet goed voor die zorgleerling.

Dat heeft heel veel te maken met de zorgcultuur in ons onderwijs. Zorgen heeft te veel nadruk gekregen. Er is in het onderwijs vaak een vorm van overidentificatie met de leerling, van een te grote empathie voor de leerling. Dat vertaalt zich vaak in een te geringe professionele afstand. Ik herken dat nog erg goed. Moeten wij er bijvoorbeeld echt blij mee zijn dat de Nederlandse leerling – uit onderzoek blijkt dat – de gelukkigste leerling is van de hele wereld? Wat is dat nu voor een criterium: gelukkig zijn als leerling? Ik gun iedere leerling zijn geluk, maar zijn wij als onderwijs daarvoor zo direct verantwoordelijk? Hoort dat tot onze kerntaak?

Als leraar heb ik het volste begrip voor de positie van de individuele leraar, die elke dag met zijn leerlingen aan het werk is en hun leven, hun zorgen en hun vreugdes deelt. Maar als parlementariër heb ik de plicht om ons zorgonderwijs, dat heel veel prachtige resultaten oplevert, ook toekomstbestendig te maken. Met de te harde groei die ik en de PVV-fractie zien lukt dat niet. Er moet een rem op, die er komt in de vorm van de bezuinigingen en in de vorm van een stelselwijziging. De PVV heeft al een aantal keren aangegeven, zich te kunnen vinden in de bezuiniging op passend onderwijs van 300 mln. op een totaal van 3,7 mld. Dat doen wij vandaag weer. Die keuze is gemaakt, die keuze is verantwoord, alle indianenverhalen van de oppositie en van de vakbond AOb ten spijt.

70.000 plaatsen voor gehandicapte leerlingen blijven gewoon bestaan. Die leerlingen worden niet naar reguliere basisscholen gestuurd. De invoering is al getemporiseerd. Dat wil zeggen dat de bezuiniging al langzamer wordt ingevoerd om de sector meer tijd te geven. De bezuiniging is een jaar uitgesteld en wordt vervolgens geleidelijk opgevoerd van 100 mln. in 2013, tot 200 mln. in 2014 en ten slotte naar 300 mln. structureel vanaf 2015. Dat betekent wat ons betreft voor de schoolleiders en bestuurders dat zij zich kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. Ze kunnen pogen om ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen en om expertise binnenboord te houden. Is dat een pijnlijke operatie? Natuurlijk, dat is ontzettend pijnlijk en het vergt ook zorgvuldig leiderschap om dat in goede banen te leiden.

Maar wij moeten het niet overdramatiseren. Massaontslagen in het speciaal onderwijs, natuurlijk verloop, gericht mobiliteitsbeleid waardoor mensen weer aan de slag komen in de nieuwe samenwerkingsverbanden, waar hun expertise keihard nodig zal zijn, dat zijn zaken die de scherpe kanten er echt afhalen. Wat de vakbonden ook roepen.

Dramatische klassenvergrotingen in het speciaal onderwijs? Kom op, het gaat om een gemiddelde toename van 0,9 leerling per groep. Dat is nog geen hele leerling. Klasjes in het po gaan van tien naar elf, in het vo van zeven naar acht. Je durft het haast niet te zeggen, maar ik zeg het toch: de situatie qua klassengrootte – ik heb dat ook met eigen ogen een aantal keren mogen aanschouwen – is helemaal niet zo gek in het speciaal onderwijs. Als individuele bestuurders andere keuzes maken om die klassengrootte toch verder te laten toenemen, dan is dat toch de verantwoording van die scholen en van de medezeggenschapsraden daar. Dat komt dus niet uit Den Haag. Dat wil ik hier toch wel even gesteld hebben.

Nog zo'n spookverhaal: reguliere basisscholen die overspoeld gaan worden met zwaar gehandicapte kinderen die continu zorg behoeven, gevaarlijke ADHD'ers – ik haal het allemaal uit de mails – die agressie en gevaren in de klas brengen, zo wordt het verteld. Zo wordt het bevestigd door de AOb en soms ook door de oppositie, maar het is gewoon niet waar.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Beertema heeft het over de oppositie, maar hij kan niet aantonen dat dit soort beelden door de oppositiepartijen zijn herhaald, zeker niet in dit debat.

De heer Beertema geeft aan dat er in het regulier onderwijs niet zoveel aan de hand is en dat dit niet de problemen oplevert waar mensen bang voor zijn. De heer Beertema heeft 34 jaar in het onderwijs gezeten. Vanuit Beter Onderwijs Nederland is hij Kamerlid geworden. Hij levert sindsdien mooie bijdragen aan het debat over onderwijs. BON heeft ook stukken geschreven over passend onderwijs. Mevrouw Jeanet Meijs zegt: "In een klas met teveel kinderen met een handicap of stoornis doen leerkrachten helaas alle kinderen te kort. Gewone leerkrachten hebben geen specifieke kennis, ruimte of geld om zorgleerlingen goed te begeleiden." Ik wil daar graag een reactie van de heer Beertema op. Het gaat dus niet over de soort leerlingen waar hij het over had, maar over leerlingen met ADHD of PDD-NOS.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind het heel interessant dat de heer Van de Ham mij hierop bevraagt. Het betreft uitspraken van mevrouw Meijs die in het bestuur van Beter Onderwijs Nederland zit. Deze uitspraken komen in de eerste plaats voor haar rekening. Ik betwijfel of ze ook voor rekening komen van het bestuur van Beter Onderwijs Nederland. Volgens mij is dat niet helemaal het geval. Het belangrijkste is echter dat ik geen lid ben van het bestuur van Beter Onderwijs Nederland. Ik ben daar enige tijd geleden uitgestapt. Beter Onderwijs Nederland vaart een geheel eigen koers. Ik heb nog regelmatig vriendschappelijke contacten met de mensen daar, maar ik ben op geen enkele manier verantwoordelijk voor het beleid, de visie of de inzichten van Beter Onderwijs Nederland.

De heer Van der Ham (D66):

Ik val de heer Beertema hier niet op aan. Beter Onderwijs Nederland heeft een aantal interessante en goede bijdragen aan het debat over onderwijs geleverd. Laat ik dat ook gezegd hebben. Ik heb de indruk dat de heer Beertema het niet oneens kan zijn met de analyse dat de kwaliteit van het basisonderwijs op een aantal punten te kort schiet en niet op alle punten is verbeterd, bijvoorbeeld door Weer Samen naar School, juist omdat docenten niet voldoende zijn voorbereid. Mevrouw Meijs afficheert zich wel degelijk als iemand van het bestuur van Beter Onderwijs Nederland. Haar analyse luidt voorts dat leerlingen, ook leerlingen zonder rugzakje, slechter gaan presteren als er geen goed opgeleide docenten voor de klas staan die met dit soort leerlingen kunnen omgaan. Ik vraag de heer Beertema slechts om te reflecteren op die analyse en om dan in te gaan op de consequenties voor het wetsvoorstel dat nu voorligt.

De heer Beertema (PVV):

Mevrouw Meijs heeft haar eigen opvattingen. Ik heb de mijne. Ik ben het beslist niet met haar eens. Ik ken haar opvattingen, maar ik blijf erbij dat de inzet die nu wordt gepleegd verantwoord is. Uiteraard zal die gepaard gaan met problemen. Dat geldt voor elke verandering in het onderwijs. Daarom doe ik ook een groot beroep op het leiderschap in de scholen die hiermee worden geconfronteerd, want dat is essentieel. Zij gaan het allemaal gaan meemaken. De teams zullen het allemaal moeten oppakken, maar ik heb nog steeds vertrouwen in die teams, in de flexibiliteit en creativiteit en in de onderlinge solidariteit van de teams. Ik vertrouw erop dat ze dit op een goede manier gaan oppakken. Natuurlijk wordt het moeilijk. Dat ontkent niemand, wij zeker niet. Wij doen dit ook met pijn in het hart, maar wij vertrouwen erop dat er iets moois uitkomt, want uiteindelijk is dit een heel mooie wet.

Vanaf 2006 is er gediscussieerd over de wet. Allerlei modellen zijn besproken en gewogen. De wet die nu voorligt, is een heel mooie wet. Zo ziet de PVV-fractie dat. De wet leidt namelijk tot een beheersing van de kosten. Daarmee wordt passend onderwijs toekomst bestendig. Die toekomstbestendigheid is voor ons een ongelooflijk belangrijk punt. Er komt minder bureaucratie. Er zijn geen thuiszitters meer. Natuurlijk komt het hier en daar niet uit, maar het principe is dat er geen thuiszitters meer zijn.

Kinderen worden niet meer gelabeld op basis van hun beperkingen. In plaats daarvan komt er een ontwikkelingsperspectief, meerjarig, op basis van hun mogelijkheden. Dat klinkt mij gewoon als muziek in de oren. Nu lukt het de helft van de leraren in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs niet om het onderwijs goed af te stemmen op de verschillen tussen leerlingen. Ze zijn hiervoor onvoldoende toegerust. Dat gaat met dit wetsvoorstel ook veranderen. Er wordt flink geïnvesteerd in bekwaamheden van leraren die eigenlijk – ik zeg dit er nog even bij – tot hun basisrepertoire zouden moeten behoren. De pabo's en de lerarenopleidingen – hiermee hebben wij een groot probleem te pakken – hebben hier kennelijk toch niet genoeg oog voor gehad. Ik vraag mij af of de stakers in de Arena vandaag ook geageerd hebben tegen zo veel onvermogen van de lerarenopleidingen. Ik ben echter bang dat dit niet gebeurd is.

Dit wetsvoorstel leidt tot een betere afstemming met de rest van de sector, zoals jeugdzorg. Het is jammer dat het niet synchroon loopt, maar ik vertrouw erop dat het goed gaat komen.

De zorgplicht zorgt ervoor – dat is heel belangrijk – dat ouders maar één keer de gang naar de school van hun keuze hoeven te maken. Vanaf dat moment zorgt de school ervoor dat de leerling goed terechtkomt, ook als hij een ondersteuningsbehoefte heeft. Dat is allemaal winst. Ik heb nog wel twee zorgen. De PVV-fractie wil dat de professionele autonomie van de leraar en van de school wordt erkend als het gaat om de vaststelling van het belangrijkste document dat ten grondslag ligt aan de onderwijscarrière van het kind, namelijk het ontwikkelingsperspectief. Natuurlijk moeten ouders hierover meepraten. Het gesprek moet ook gericht zijn op overeenstemming, maar de ouders hebben wat ons betreft niet het laatste woord; dat heeft de school. Die is deskundig en is daarmee verantwoordelijk. Dat moet goed bewaakt worden. Mijn tweede zorg betreft de implementatiefase. Het VVD-idee om een bureaucratiesheriff te benoemen, die waakhond, spreekt ons aan. Indertijd heb ik zelf van nabij meegemaakt hoe de procesmanager MBO 2010 zijn proces bewaakte, hoe hij de vaart erin hield en trage volgers aanspoorde en vroegtijdig ingreep als zaken echt verkeerd liepen. Begrijp mij niet verkeerd, het doel van MBO 2010 en deze procesmanager was verschrikkelijk. Ik geef dit mee aan de heer Dijsselbloem die ik naar voren zie komen. Het was de reden van mijn bestaan als bestuurder van Beter Onderwijs Nederland. Dat onzalige competentieonderwijs, waar de procesmanager uiteindelijk verantwoordelijk voor was, was heel verkeerd. Organisatietechnisch was het echter een mooi proces. Hij heeft het hartstikke goed gedaan. Volgens mij doelt de heer Elias op zo'n soort procesmanager, zo'n soort sheriff. Ik heb er overigens vaker voor gepleit, ook als het ging over het hbo.

Dan kom ik bij de reacties uit het veld. Ik stel vast dat de lerarenvakbond AOb – dit zit mij hoog – dit wetsvoorstel over passend onderwijs aangrijpt om het onderwijsveld op te zetten tegen het kabinet. Ik mag in die Arena alweer niet spreken, net als de vorige keer. De AOb vindt democratie, het open debat en zo, maar lastig. Men feliciteert liever elkaar. Daarom wil ik er nog een laatste opmerking aan wijden. Dit kabinet, deze minister, voert een kwaliteitsagenda op onderwijs uit die wat mij betreft lang niet vertoond is, zeker niet door de vorige PvdA-minister. Onder diens verantwoordelijkheid, zo zie ik het, kon het hbo ontsporen, werd het mbo dood geknuffeld door bestuurders en het competentieonderwijs en liep de groei van de leerlinggebonden financiering volstrekt uit de hand. Als er een minister is met visie en daadkracht, in combinatie met pragmatiek en gezond verstand, is het deze minister wel. Zij neemt bovendien weer de regie over het onderwijs, precies zoals de SP en de PVV dat heel vaak bepleit hebben. Van mij mag het zelfs nog een paar tandjes harder – daarover blijven wij van mening verschillen – als het gaat over de autonomie van dat vreselijke middenveld. De AOb grijpt deze laatste twee grote dossiers op onderwijs aan om een, wat mij betreft, ordinaire strijd om de macht te beginnen, met als inzet de vraag wie de baas is in het onderwijs. Ik vind dat onverantwoordelijk gedrag van de vakbond. De bond zoekt op alle mogelijke manieren de confrontatie en de polarisatie. Er zijn persoonlijke beledigingen aan de minister. Haar zou het aan de juiste intellectuele bagage ontbreken om minister te zijn. Dit wordt overigens gesteund door een columnist in de Volkskrant die indertijd iets van doen had met het wetenschappelijk bureau van de PvdA, nota bene de partij van de emancipatie en de verheffing. Verheffing voor iedereen, kennelijk, maar volgens deze PvdA-regent niet voor een vrouwelijke mbo'er die minister wordt. Hoe regentesk willen we het hebben?

Vervolgens noemt de officiële woordvoerder van de AOb collega Elias en mij vernielers van het onderwijs, en mij bovendien ook nog een racist. Ook dat vertelde hij, voor de radio, in de context van een officiële staking. Hij zei dat hij in de klas uitlegde, steeds maar weer, dat Beertema een racist was omdat die Marokkaanse leerlingen altijd wegzette als minderwaardig. Goed. Dat, samen met de aantijgingen dat het passend onderwijs de meest kwetsbare kinderen aan hun lot overlaat en dat we geen beschaafde samenleving meer zijn als deze wet wordt aangenomen, heeft het debat een veel te zware lading gegeven. Leugens en bedrog, alles is kennelijk toegestaan om dit kabinet te beschadigen. Het ruikt naar oorlog in onderwijsland en die oorlog is niet door ons gezocht.

De AOb vertegenwoordigt nog zo'n 20% van de leraren. Die zaten allemaal in de Arena. Toch nog 20%, zou je zeggen. Ik roep die kleine minderheid van hieruit op – het is een oproep, verder niets – om hun lidmaatschap te beëindigen. Van zo'n rancuneuze club moet je geen lid meer willen zijn als het gaat om zulke belangrijke onderwerpen. Richt een eigen vakvereniging op, zou ik zeggen, en wel eentje die midden in de 21ste eeuw staat, eentje zonder Afdeling Agitprop en zonder schimmig hoofdbestuur van oude, grijze mannen die met hun hoofd nog in de jaren zeventig verkeren, bij de romantische strijd tegen de neutronenbom en het perfide kapitalisme. Dat is de couleur locale die ik wil meegeven. Richt je met een moderne, constructieve vakvereniging, waartoe ook jonge leraren zich aangetrokken voelen, op het herstel van de professionaliteit van de leraar, op de menselijke maat, op een efficiënte inzet van de onderwijsmiddelen. Ga voor het primaire proces. Keer je tegen de enorme overhead die mede door de huidige vakbond tot stand kwam en in stand werd gehouden. Die bond is decennialang medeverantwoordelijk geweest voor de verloedering van het onderwijs, omdat hij doodgewoon een van de belangrijkste spelers was in dat vreselijke corporatistische middenveld, waar de baantjes en de macht werden verdeeld.

Ik roep de leraren op om deze wet goed door te lezen. Zie waartoe die kan leiden: toekomstbestendig passend onderwijs voor alle leerlingen die ondersteuning nodig hebben.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is toch wel opmerkelijk dat de heer Beertema eerst zijn afschuw uitspreekt over de vakbonden, die allerlei denigrerende taal over hem zouden uitspreken, en vervolgens een hele berg terugwerpt. Dat even terzijde.

Ik heb een beetje een déjà vu, want voor de eetpauze hoorden we min of meer hetzelfde verhaal van de heer Elias. In die zin zou je eens wat nieuws moeten verzinnen. Van de heer Elias kan ik het wel begrijpen, gezien zijn partij. Die heeft misschien niet zo veel met leraren. Van de heer Beertema, oud-bestuurder van Beter Onderwijs Nederland, een vereniging die vandaag ook stond te flyeren bij de Arena omdat ze boos is op het passend onderwijs en op de bezuinigingen, kan ik het echter veel minder plaatsen. De heer Beertema gaat mij toch niet vertellen dat de leraren die bij de Arena stonden allemaal voor het karretje van de vakbond worden gespannen, dat zij allemaal niet zelf nadenken en niet zelf kijken naar het beleid dat de minister aan de scholen voorlegt? Zij gebruiken toch gewoon hun eigen gezonde verstand en zien in dat zij niet akkoord kunnen gaan met de plannen? Kan de heer Beertema zo eerlijk zijn om dat te erkennen?

De heer Beertema (PVV):

Ik ben altijd heel eerlijk, wil ik collega Van Dijk meegeven. Die terzijdes van hem vind ik wel een beetje vervelend, even terzijde snel een statement maken en dan net doen alsof er niets aan de hand is. Ik geef heel erg af op de AOb? Waar dan? Ik doe dat niet. Alles wat ik hier zeg, is feitelijk. Ik heb avonturen gehad met de AOb. Echte, ouderwetse apparatsjiks. Sjablonen, sjablonen, sjablonen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is objectief, hè.

De heer Beertema (PVV):

Ik kan heel prachtige sjabloonverhalen vertellen over de manier waarop vakbondsbestuurders in Rotterdam gezamenlijk met PvdA-bonzen het openbaar onderwijs bestuurden. Daar kwam geen leraar aan te pas, hoor. Geen leraar kwam eraan te pas; de vakbondsbestuurders en bonzen bepaalden het beleid en de afvloeiingsregelingen. Het was heel ouderwets. De jaren moesten tellen in plaats van wat mensen deden.

Dat was inderdaad de tijd dat prestatiebeloning echt nog een vies woord was. Toen ging het allemaal nog heel anders. Naarmate je ouder werd, ging je meer verdienen en minder werken, minder verrichten, en jonge leraren bekeken het allemaal maar. Dat kwam allemaal door de vakbond die u zo'n warm hart toedraagt. Heel veel is daar nog steeds niet in veranderd. Dat stel ik vast. Ik stel vast dat de vakbond nog steeds gebruikmaakt van agitatie en propaganda, woorden die in uw vocabulaire … of nee, op uw leeftijd niet meer, denk ik. Maar goed, het zijn wel methodieken die daar nog steeds werken. Van een eenvoudig excuus voor de uitlatingen van deze officiële woordvoerder kon geen sprake zijn, want het hoofdbestuur moest eerst bijeenkomen en dat zou pas gebeuren over een week of drie en daar moest iedereen maar op wachten, want het kan toch niet zo zijn dat dit alles de plannen van deze heren doorkruist. Dat is ongeveer de sfeer die u zich moet kunnen voorstellen waarin wij moeten werken met deze mannen op leeftijd van deze bond. Dat valt niet mee. Dat valt echt niet mee.

Wat ik wel jammer vind, is dat er een nieuwe bond is, LIA, die niet verder komt dan in zijn eerste actie ook weer zo'n ouderwetse staking uit te roepen.

De voorzitter:

Zullen we niet alle bonden langslopen, mijnheer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Nee, maar dan staan ze toch weer met SP-vlaggetjes, -petjes en -ballonnetjes en zo. U zegt tegen mij "verzin eens wat nieuws". Ik zou u willen meegeven: verzint u eens wat nieuws.

De voorzitter:

Ik was niet van plan om wat nieuws te verzinnen, maar ik geef nu het woord aan de heer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is een vermakelijk betoog maar het gaat volstrekt niet in op de inhoud. Het is hetzelfde trucje als dat van de heer Elias: heel gekrenkt doen over wat voor vreselijke dingen de vakbonden allemaal zeggen en totaal niet ingaan op het punt dat ik net maakte. Leraren zijn woedend op deze bezuiniging. Ik kan er naast zitten, maar volgens mij had de heer Beertema iets met leraren. Misschien was dat het verleden van Beter Onderwijs Nederland en hebt u dat volledig achter u gelaten nu u bij de PVV in de fractie zit. Dat kan zo zijn, maar ik geloof er niets van. Ik geloof dat u zich daadwerkelijk verbonden voelt met leraren die hard werken, zoals u zelf ook 34 jaar lang heeft gedaan. Ik vind het dus ongelooflijk dat u ze nu allemaal wegzet alsof het aanstellers zijn, alsof ze achter de vakbond aanlopen ...

De voorzitter:

Nu grijp ik in. Dit is nu precies waarom er via de voorzitter gesproken moet worden. U gaat nu over en weer met elkaar zitten pingpongen. Dat is niet de bedoeling. U praat via de voorzitter. Dan gaat ook een beetje de emotie eraf – mijnheer Elias, zo werkt dat dan toch – en ik denk dat dat heel goed is. Mijnheer Van Dijk, stelt u nu uw vraag aan de heer Beertema en dan antwoordt de heer Beertema via de voorzitter.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ga nu eens oprecht in op het punt dat leraren woedend zijn over deze maatregelen en kom niet weer met dat verhaal over de vakbonden die alleen maar met hun eigen dingen bezig zijn. Ga eens in op de inhoud. Kan de heer Beertema zich inleven in de leraren, dat die echt heel erg geschrokken zijn van de plannen die hier vanavond worden besproken? Of vindt hij het allemaal aanstellers die zich niet druk moeten maken?

De heer Beertema (PVV):

U doet het nu weer. U zet alle leraren weg als woedend. Dat is niet zo. Lang niet alle leraren zijn woedend. Misschien die 20% vakbondsleden van de AOb zijn woedend. Dan blijft er nog 80% over die geen lid is. Daar zullen er best nog een aantal woedend van zijn, maar lang niet alle leraren zijn woedend. Ik voel me inderdaad buitengewoon verbonden met al die leraren die tegen de verdrukking in al die jaren geprobeerd hebben om iets van het onderwijs te maken, om de kwaliteit hoog te houden. Dat was moeilijk, want we moesten daar heel creatief voor zijn. We moesten iedereen, vooral de managers, van ons lijf houden om toch wat van bijvoorbeeld de kenniscomponent, overeind te houden. Dat hebben we gedaan. Maar ga mij nu niet vertellen dat alle leraren daarmee instemden. Wij waren een kleine minderheid die zich bezorgd maakten over de kwaliteit van het onderwijs. De rest, een heel grote rest, geloofde het wel. Die rest, waar ik het over heb, zijn leraren die altijd woedend zijn. Die zijn altijd woedend.

Komt u wel eens in een lerarenkamer? De zuurgraad is nergens zo hoog als in een lerarenkamer. Wij, de collega's en ikzelf, die streden voor beter onderwijs, onze nek uitstaken en confrontaties aangingen met managers en bestuurders om er toch wat van te maken, gingen niet eens meer naar de lerarenkamer toe. Het was namelijk een buitengewoon frustrerende omgeving. Er zijn ook leraren die heel snel naar huis gaan en tijdens de laatste rapportvergadering met de caravan aangehaakt naar school komen. Zij kunnen nooit mee om de dag daarna gezamenlijk iets te doen, want dan zitten ze al op de camping in de Dordogne. Dat lijkt ook een sjabloon of een karikatuur, maar zo zijn er wel heel veel.

De voorzitter:

Kunnen we weer terug naar het wetsvoorstel? Daar hebben we het namelijk vanavond over.

De heer Beertema (PVV):

Ik zie dat de woede voor een groot deel is veroorzaakt door spookverhalen. Collega Elias heeft een e-mail voorgelezen. Ik heb ook e-mails gekregen, maar ik heb ze niet meegenomen. Mensen schrijven hierin heel emotioneel: hoe kunt u ons dit aandoen? Straks zit ik in mijn reguliere klas met allemaal rolstoelers en kinderen die ik moet verzorgen, aldus zo'n e-mail. Het is echt je reinste flauwekul, want het gebeurt niet. Ik heb de heer Jasper van Dijk, noch de heer Van der Ham, noch de heer Dijsselbloem horen zeggen dat de 70.000 plaatsen van cluster 3 gewoon blijven bestaan. Ik heb het niemand horen zeggen. Er wordt constant de suggestie gewekt dat deze plaatsen worden opgeheven en dat deze verdeeld worden over de basisscholen. Dat is niet zo. Ik geef toe dat de heer Jasper van Dijk het misschien niet zo heeft gezegd, maar hij heeft ook geen moment afstand genomen van alle spookverhalen van de AOb en alles wat daaromheen zit. Hij heeft er alleen maar gebruik van gemaakt om zijn punt te maken.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik heb een heel andere vraag. De heer Beertema heeft gezegd dat hij twee punten van zorg heeft, waaronder het ontwikkelingsperspectief. Hij vindt dat ouders hierbij niet het laatste woord mogen hebben. Ziet de heer Beertema in het voorliggende wetsvoorstel dat dit niet voldoende is gewaarborgd? Vindt hij dat er iets in staat waaruit blijkt dat ouders de doorslag kunnen geven?

De heer Beertema (PVV):

Ik ben bang dat het die kant uit zou kunnen gaan. Ik wil ervoor waken dat ouders instemmingsbevoegdheid krijgen voor dat ontwikkelingsperspectief. Wat mij betreft moeten ouders heel nauw betrokken zijn bij een gesprek hierover. Dat vind ik ook vanzelfsprekend. Het is eigenlijk te gek voor woorden dat je hierover moet praten. Het gesprek moet natuurlijk in gezamenlijkheid gebeuren. Ik verwacht ook van de school dat deze dat op een professionele manier aanpakt, vanuit de eigen verantwoordelijkheid. De school moet met de ouders een gesprek voeren dat op overeenstemming is gericht. Ik denk dat dit voldoende moet zijn. De school heeft uiteindelijk de deskundigheid, de professionaliteit en de verantwoordelijkheid om dat stempel te zetten en te bepalen hoe men het gaat doen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik ben het helemaal eens met de heer Beertema dat het op die manier moet gaan. In principe gaat het nu ook zo met het handelingsplan. Ouders moeten echter wel voor goedkeuring tekenen. Wil de heer Beertema er met de ChristenUnie voor zorgen dat ook het ontwikkelingsperspectief wordt goedgekeurd en ondertekend door de ouders?

De heer Beertema (PVV):

Daar moet ik nog even naar kijken. Ik moet even bekijken wat de juridische basis daarvoor is en wat de verschillen zijn met de status van een gesprek dat op overeenstemming is gericht. Ik weet niet precies wat de juridische status van zo'n handtekening is. Het uitgangspunt voor mij is in ieder geval dat de eindverantwoordelijkheid bij de school ligt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik weet niet wat het debat met de heer Jasper van Dijk heeft opgeleverd voor het wetsvoorstel, maar ik hoop dat het in ieder geval heeft opgelucht. Ik heb in ieder geval iets meegenomen uit het betoog van de heer Beertema. Hij zei dat hij als docent altijd heeft gestreden tegen de besturen en tegen het management, om toch iets moois te maken van het onderwijs.

We hebben een hoorzitting gehad over de juridische implicaties van dit wetsvoorstel. In haar bijdrage voor deze hoorzitting schreef de juridisch expert mevrouw Slump: het wetsvoorstel houdt in dat de zorgplicht voor het onderwijs ten behoeve van een groep kwetsbare kinderen wordt overgedragen aan de schoolbesturen. Gezien de macht van deze besturen zijn leerlingen vogelvrij als er door deze schoolbesturen geen inhoudelijke eisen worden gesteld aan het te voeren beleid ten behoeve van de leerling, aldus mevrouw Slump. Hoe kijkt de heer Beertema hiertegenaan?

De heer Beertema (PVV):

Ik kijk hiertegenaan vanuit een positieve grondhouding ten opzichte van de besturen. De heer Klaver kan nu wel heel verbaasd gaan kijken, maar het is niet zo dat ik altijd tegen alle bestuurders in het onderwijs heb gestreden. Wat een onzin. Dat is ook weer zo'n sjabloon. Ik heb gestreden tegen bestuurders die niet deugden en daar zijn er nogal wat van. Maar er zijn ook heel goede bestuurders. Ik ben mijn eigen collegevoorzitter bijvoorbeeld buitengewoon erkentelijk. Dat is een man met een grote onderwijsvisie, die ook maar moest roeien met de riemen die hij had. We gaan niet iedereen over één kam scheren. Zo zijn wij niet van de PVV!

De heer Klaver (GroenLinks):

Misschien kunnen we dat naar het Pools vertalen.

De heer Beertema (PVV):

Het is een misverstand dat bestuurders niet zouden deugen. Ik vind het ook wijzen op een wat vreugdeloos levensbeeld van de heer Klaver als GroenLinkser dat iedereen in een bestuur per se niet deugt. Dat is natuurlijk niet zo. Er zijn buitengewoon bekwame en integere bestuurders en …

De voorzitter:

Mijnheer Beertema …

De heer Beertema (PVV):

… ik ga er a priori van uit dat bestuurders het beste voor hebben met ouders en leerlingen.

De voorzitter:

Goed. De heer Klaver stelt een vervolgvraag.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ga het gewoon nog een keer proberen. De heer Beertema zegt: ik heb niet iets tegen alle bestuurders, maar ik heb gestreden tegen slechte bestuurders en dat zijn er nogal wat.

De heer Beertema (PVV):

Steeds minder.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat er meer macht komt te liggen bij de samenwerkingsverbanden, die worden geleid door schoolbesturen. Er komt dus minder macht te liggen bij de ouders, zeker als je niet voor een instemmingsrecht bent, en bij de docenten. Is dat wel geheel in overeenstemming met de hele tirade – iets anders kan ik het niet noemen – die de heer Beertema iedere keer houdt tegen de onderwijsbestuurders? Er zijn ook goede onderwijsbestuurders, zal ik er dan maar aan toevoegen. Hoe beziet de heer Beertema die tirade die hij iedere keer houdt in het licht van dit wetsvoorstel? De positie van besturen wordt daarin namelijk versterkt.

De heer Beertema (PVV):

Een tirade … Ik denk dat de heer Klaver gewoon heel weinig gewend is. Als hij dit al een tirade noemt, denk ik: grow up. Maar vooruit …

De voorzitter:

Misschien kunt u antwoord geven op de vraag.

De heer Beertema (PVV):

Ja, maar ik geef ook even een waardering van de kwalificatie die de heer Klaver doet.

Wat was de vraag, mijnheer Klaver? Waar ging het ook alweer over?

De voorzitter:

Ja, dit gebeurt er als je je laat afleiden door dit soort bewoordingen. Kort nog even, mijnheer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Heel kort. Mijn vraag was de volgende. De heer Beertema is altijd scherp op onderwijsbestuurders. Hij geeft aan dat daar over het algemeen niet zo heel veel goeds vandaan komt en dat de macht in het onderwijs in ieder geval moeten liggen bij de docenten. Het zou moeten gaan over docenten en leerlingen.

De heer Beertema (PVV):

Ja.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik citeerde uit een brief van mevrouw Slump, die schrijft dat in het wetsvoorstel passend onderwijs veel macht over de zorgbehoefte van leerlingen bij het samenwerkingsverband komt te liggen, waar bestuurders de baas zijn.

De heer Beertema (PVV):

Ja.

De heer Klaver (GroenLinks):

Hoe kijkt de heer Beertema aan tegen de positie van leraren in dat samenwerkingsverband? Vindt hij dat er voldoende inhoudelijke sturing is op de verdeling van de middelen?

De heer Beertema (PVV):

Ik ga voorlopig uit van de goede wil van de bestuurders ten aanzien van de ouders en ten aanzien van de leraren. Mochten er in de toekomst grote ongelukken blijken te gebeuren, die bijvoorbeeld gesignaleerd worden door de bureaucratiesheriff van de heer Elias, dan kunnen we altijd ingrijpen. Ik vind het echter zo flauw, zo vreugdeloos, zo wantrouwig en zo grauw om maar meteen van de allerslechtste rampenscenario's uit te gaan. Wat is dat toch altijd?

De voorzitter:

Goed ...

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp nu waarom het zo lang duurt. Hier wordt al vanaf 2006 over gepraat. Als het op deze manier door blijft gaan, zijn we in 2020 nog niet klaar.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, als u op deze manier blijft doorpraten, halen we middernacht hier nog.

De heer Beertema (PVV):

Oké, voorzitter.

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier heeft een vraag.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb een heel leuk, positief punt voor de heer Beertema! Moet u horen. De heer Beertema erkent net als ik dat het enorm belangrijk is dat ouders zeggenschap krijgen over de begeleiding die hun kinderen krijgen op school. Daarom heb ik een prachtig amendement ingediend om ouders in die positie te brengen. Mijnheer Beertema wordt dus op zijn wenken bediend en dat is heel positief. U kunt een beetje vrolijker kijken, mijnheer Beertema! Is de heer Beertema niet zonder meer van plan om mijn amendement mee te onderteken of het in ieder geval te steunen?

De heer Beertema (PVV):

Nou, "zonder meer" zal dat niet gaan. In een democratische fractie neem je dat soort dingen door met je achterban en bediscussieer je het een en ander. Ik ga het zeker positief bekijken. Op die positieve manier wil ik wel eindigen.

De voorzitter:

Tja, ik wil ook wel positief eindigen, maar de heer Dijsselbloem wil u ook nog een vraag stellen.

De heer Beertema (PVV):

Dan wordt het misschien weer even anders inderdaad.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ben ook positief. Ik heb met interesse naar de heer Beertema geluisterd. Hij heeft de PvdA slechts vijf keer een veeg uit de pan gegeven, dus mijn avond is helemaal goed. Ik heb een vraag over de bijzondere omkering van de manier waarop links en rechts met het onderwijs omgaan. Daar hebben we het trouwens wel vaker over gehad. Het valt me elke keer op, en vanavond ook weer, dat linkse politici in de jaren zeventig en tachtig nogal goed wisten hoe het moest in het onderwijs. Leraren waren conservatief en er moest maar eens even goed de vernieuwing door. Mijn voorgangers in die tijd hadden daar altijd een rolmodel bij in gedachten. Namens de politiek zou die voorbeeldfiguur de scholen vertellen hoe het moest. Dat was de procesmanager. In het rapport over de onderwijsvernieuwingen hebben wij prachtig beschreven hoe die procesmanagers de basisvorming uitrolden en het studiehuis met ferme hand in het land aan de man brachten. Nu pleit eerst de heer Elias voor een soort politie die gaat kijken of alles wordt uitgevoerd zoals hij wil. Vervolgens pleit de heer Beertema zelfs letterlijk voor een procesmanager. Als het niet zo triest zou zijn, zou het dolkomisch zijn! Ik vind het fantastisch, maar ik snap er niets van dat de man die altijd pleit voor autonomie voor de leraar en het teruggeven van de rol aan de leraar, nu zegt dat er een procesmanager in moet: die zal wel eens eventjes de vernieuwing die wij hier voorstellen, gaan uitrollen. Misschien kan de heer Beertema hier nog een kleine toelichting op geven.

De heer Beertema (PVV):

Die procesmanager zie ik niet als iemand die in de nekken van leraren gaat hijgen. Ik zie de procesmanager veel meer als iemand die in de nekken gaat hijgen van bestuurders die samenwerkingsverbanden gaan vormgeven. De procesmanager gaat dat namens de overheid heel scherp monitoren. Als je dat niet zou doen, kunnen er weer allerlei ongelukken gebeuren, zoals die indertijd gebeurd zijn. Het ministerie zit anders toch op te grote afstand. Dan is levensgroot het gevaar aanwezig dat dingen gaan uitdijen en weer veranderen in gigantische praatcircussen. We zouden dus graag iemand zien die namens de minister – ik wijs de heer Van Dijk op de regie die de minister als eindverantwoordelijke voor het onderwijsproces moet gaan voeren – dit gaat bewaken. Dat doen we niet om de leraren in de weg te zitten, maar om de managers en bestuurders bij de les te houden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is exact de rol die de procesmanagers in de jaren tachtig en negentig vervulden bij de eerdere onderwijsvernieuwingen. Het is interessant om te zien hoe de rollen totaal zijn omgekeerd, maar het denken nog precies hetzelfde is. Maak dan een wet die helder is en precies regelt wat er moet gebeuren qua overleg, structuren en bevoegdheden en zie erop toe dat men zich daaraan houdt. Als je het echter aan de samenwerkingsverbanden laat om te bepalen hoe het bestuur wordt ingericht, hoe de beslissingen worden genomen en hoe het geld wordt ingezet – en dat doet deze wet – dan moet je er geen procesmanager achteraan sturen om te controleren of ze het wel doen zoals de minister wil. De minister heeft er namelijk voor gekozen om dat niet te regelen. Dat is precies wat bij eerdere onderwijsvernieuwing gebeurde. Het studiehuis heeft nooit in de wet gestaan, maar er ging een procesmanager achteraan om ervoor te zorgen dat het studiehuis er kwam. Dit is echt een exacte herhaling van zetten.

De heer Beertema (PVV):

Misschien hadden we een goede procesmanager bij Vestia moeten hebben en bij de woningcorporaties.

De voorzitter:

Nee, we gaan er nu niet weer een ander onderwerp bij halen. We hebben het nu over dit wetsvoorstel.

De heer Van der Ham (D66):

Ik besteed mijn tweede interruptie van de drie ik heb aan de heer Beertema omdat ik getriggerd ben door zijn verhaal en door de makheid waarmee hij dit wetsvoorstel omarmt. Van een partij die vaak heel kritisch is over de gevestigde orde, managementlagen en bestuurders had ik een keur aan amendementen verwacht om de positie van ouders te versterken, of om de positie van leraren te versterken zodat die bijgeschoold kunnen worden. Hoeveel amendementen van dit wetsvoorstel hebben wij gezien om dat onderdeel te versterken? Een heel grote nul. Dat valt me erg tegen van een partij, en zeker van de heer Beertema, die altijd heel kritisch is en probeert om dingen in de klas te versterken. Hierbij is de heer Beertema echter het braafste jongetje van de klas.

De heer Beertema (PVV):

In de gevestigde orde waaraan de heer Van der Ham refereert, leurden ouders van de ene naar de andere school met hun kinderen. Zij konden namelijk niet terecht. Zij werden door de managers en bestuurders van scholen buiten de deur gehouden. In de gevestigde orde werd geld niet verantwoord. Wat dat betreft wordt met dit wetsvoorstel ontzettend veel goed gedaan. Ik heb eerder al aangegeven dat ik het een heel mooi wetsvoorstel vind. Als ik dit wetsvoorstel bestudeer, dan vind ik dat hij er heel goed uitziet. Dat staat los van de 300 mln. Het is een heel groot wetsvoorstel waarmee ontzettend veel wordt geregeld. Ik zie de schoonheid daar wel van in. Het wordt een groot avontuur hoe het allemaal uitpakt en daar zullen wij bovenop moeten zitten. Ik heb echter niet gezien waarvoor ik precies moties of amendementen zou moeten indienen. Ik beperk mij tot de grotere lijnen. Ik verbaas mij erover hoe bijvoorbeeld de D66-fractie eindeloos priegelt op de bestuurlijke vierkante millimeter en waarmee alles wordt dichtgetimmerd. Ik merk het ook aan GroenLinksfractie, die allerlei rampscenario's schetst van ouders die in de knel komen enzovoort. Volgens mij heeft de heer Elias of collega Dijkgraaf om voorbeelden gevraagd waar het helemaal misgaat, maar dan komt er niets.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, wilt u afronden? U bent nu 50 minuten aan het woord.

De heer Beertema (PVV):

Ik dien geen moties en amendementen in omdat ik dit een prachtwet vind.

De heer Van der Ham (D66):

Ik verbaas mij hierover. Ook coalitiefracties komen op een aantal punten met amendementen omdat zij bijvoorbeeld de positie van ouders willen verbeteren. Er zitten een aantal goede dingen in het wetsvoorstel, maar er zitten ook heel veel mazen in. Ik noem bijvoorbeeld de wachtlijsten waardoor ouders en kinderen in de problemen dreigen te komen. Er is soms ook een probleem met bijscholing van docenten, waarvoor de heer Beertema zo wil opkomen. Het valt me juist van de heer Beertema ongelooflijk tegen dat hij geen kritiek heeft, niets wil inbrengen en geen moeite heeft gedaan om een paar wijzigingsvoorstellen voor verbetering van het wetsvoorstel te maken. Dat geef ik hem mee. Ik vind het zo mak, zo lam. Wat dat betreft gaat de PVV zich echt als een heel ouderwetse coalitiepartij gedragen: het komt van de regering, at your service.

De voorzitter:

Volgens mij was dit geen vraag.

De heer Beertema (PVV):

Het was een cri du coeur.

De voorzitter:

Het was een statement.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb een persoonlijk feit. De heer Beertema zegt dat ik namens de fractie van GroenLinks allerlei rampscenario's schets. Hij mag mij vertellen welke rampscenario's ik precies heb geschetst. Ik heb geprobeerd om een wetsvoorstel tegen het licht te houden en te bekijken hoe zo'n wetsvoorstel verbeterd kan worden en wat nu misschien nog niet goed geregeld is. Zo vat ik mijn werk als parlementariër op. Dat is onze taak als medewetgever en dat is heel iets anders dan het schetsen van rampscenario's.

De voorzitter:

Dit was niet echt een persoonlijk feit. Dat weet de heer Klaver heel goed.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb hier een flyer van Beter Onderwijs Nederland, waar de heer Beertema jarenlang bij heeft gezeten. Daarop staat: "De bezuinigingen op passend onderwijs zijn de druppel die de emmer doet overlopen, los van de vraag of passend onderwijs sowieso al de goede oplossing is." Die flyer is ondertekend door de voormalige club van de heer Beertema. Hij staat hier nu echter het wetsvoorstel met hand en tand te verdedigen. Wie heeft hij al die tijd eigenlijk voor de gek gehouden, Beter Onderwijs Nederland of de regering?

De heer Beertema (PVV):

Ik wil een misverstand oplossen voor de heer Van Dijk. Beter Onderwijs Nederland is geen religie; het is geen sekte en er zijn daar geen tien geboden of zo. Iedereen heeft daar een eigen visie en een eigen analyse van de werkelijkheid. Ik heb indertijd binnen Beter Onderwijs Nederland ook niet zo mee gedraafd met alle kritiek die de zogenaamde eerstegraders altijd op de beloningssystematiek enzovoort hadden. Ik was ook niet zo gecharmeerd van een heel belangrijke club daar, namelijk De Vrinden – nee, dat is flauw; de Vrienden – van het Gymnasium. Ik kom vanuit een andere hoek en ik had daar een eigen taak. Ik onderschreef de beginselen van Beter Onderwijs Nederland, maar niet heel dogmatisch in de zin dat ik elk puntje meenam. Ik kan de heer Van Dijk verzekeren dat ook de door hem gebruikte flyer niet door elk lid van Beter Onderwijs Nederland wordt gedragen. Zo is dat nu eenmaal. Het is voor de heer Van Dijk misschien moeilijk om te begrijpen dat er in een vereniging mensen zijn met verschillende opvattingen – laat duizend bloemen bloeien – maar het is toch echt zo. En nogmaals: ik ben niet verantwoordelijk voor Beter Onderwijs Nederland.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Beertema vindt het gewoon lastig om toe te geven dat hij hier 180 graden gedraaid is. Zijn oude vereniging heeft nu een volledig ander standpunt dan hij nu zelf inneemt. Ik vraag het hem dan maar vanuit het gedachtegoed van de PVV over gewone mensen die recht hebben op goed onderwijs, wat volgens mij een PVV-standpunt is. Ouders willen het beste onderwijs voor hun kind; leraren verdienen de ruimte om goed onderwijs te geven. En toch zijn ze vandaag allemaal erg boos over dit wetsvoorstel. Het is waar: niet allemaal, maar wel heel veel. Ik durf te beweren: veel meer dan de helft van het aantal Nederlandse leraren en heel veel ouders. Wie gisteren televisie heeft gekeken, kon zeer bezorgde ouders zien, die bang zijn dat hun kind niet meer het goede onderwijs krijgt. Ik heb vandaag bij de PVV niets gezien van begrip voor die mensen.

De voorzitter:

Ook dat was een statement.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil daar nog wel een klein antwoordje op geven, als dat mag.

De voorzitter:

Een klein antwoordje, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Ik blijf erbij dat heel veel van die ouders en van die leraren op basis van verkeerde argumenten stelling hebben genomen. Zij baseren zich echt op verkeerde argumenten en desinformatie en dat betreur ik ten zeerste.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Tijdens mijn eerste begrotingsbehandeling van het ministerie van OCW hield ik hier mijn schoen in de lucht. Het was een degelijke Nederlandse schoen die ik in de uitverkoop had kunnen kopen vanwege een kleine productiefout. Ik gebruikte mijn maat 43 als symbool voor de mal waarin dit kabinet kinderen probeert te stoppen door de steeds grotere nadruk op uniforme toetsing naar Angelsaksisch voorbeeld. Die metafoor van de knellende mal waar kinderen beschadigd uit komen en waardoor ze in de uitverkoop komen, gaat ook op voor de discussie over het passend onderwijs. De bandbreedte waarbinnen iemand in deze samenleving als "normaal" geldt, is steeds kleiner geworden. In de discussie over het passend onderwijs gaat het vaak over de toename van het aantal kinderen met een labeltje, met gediagnosticeerde aandoeningen zoals ADHD of autisme. In de memorie van toelichting, maar ook door de coalitiepartijen en de gedoogpartner wordt vaak gemakkelijk over dit fenomeen gesproken, alsof het alleen aan de kinderen, de ouders of de docenten zou liggen dat er steeds meer kinderen komen met een labeltje. In dat kader en ten behoeve van de zorgvuldigheid van de discussie verwijs ik graag naar David Kupfer en Allen Frances, de opstellers van de DSM ofwel de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Wie even googelt op Frances' naam, komt allerlei publicaties tegen waarin hij stelt dat te veel mensen ten onrechte de diagnose van een mental disorder en de bijbehorende medicijnen hebben gekregen. Dit is niet te verklaren door aanstelleritis van patiënten. Je moet vooral kijken naar de rol van de farmaceutische industrie, die er alles aan doet om nieuwe markten voor hun medicijnen aan te boren en die weinig weerstand krijgt. Een andere wetenschapper die het lezen waard is, is Trudy Dehue, auteur van het boek De depressie-epidemie. Zij legt de oorzaken van de toename van het aantal depressies ook bij het politieke klimaat van eigen verantwoordelijkheid voor falen en succes.

Ik heb al eerder het voorbeeld gebruikt van een vriend van mij, in het debat over sociale zaken. We zaten samen op de middelbare school en hij haalde de beste cijfers; we zaten samen op voetbal en hij stond altijd in de basis. Kort gezegd: hij was het grote talent, totdat op zijn achttiende werd ontdekt dat er toch iets niet helemaal goed met hem was. Sindsdien is hij opgenomen in een inrichting. Onlangs sprak ik hem weer. We zaten samen in een café iets te drinken en oude jeugdherinneringen op te halen aan fietsvakanties. Toen vroeg hij mij: "Jesse, wat is het verschil tussen jou en mij? Waar is het misgegaan?" Ik krijg de indruk, ook wanneer ik met staatssecretaris De Krom over de Wajong spreek, dat dit kabinet zegt: dat die vriend van jou het niet redt, is eigen schuld, dikke bult. Voor mij en in mijn wereldbeeld is deze jongen echter een grote held. Hij doet zijn uiterste best om twee uur in de week bij een Albert Heijn te werken. Met veel hulp en veel doorzettingsvermogen lukt hem dat ook. De "eigen schuld, dikke bult"-mentaliteit die dit kabinet uitdraagt onder het mom van "eigen verantwoordelijkheid", draagt bij aan de medicalisering van de samenleving. En dat ondanks dit wetsvoorstel, dat de overlabeling van kinderen moet tegengaan. Graag een reactie hierop van de minister.

De heer Elias (VVD):

Kunt u mij aangeven waar u feitelijk in het wetsvoorstel hetgeen aantreft waarop u dat "eigen schuld, dikke bult" baseert?

De heer Klaver (GroenLinks):

Het gaat niet zozeer over het wetsvoorstel. Ik had het over het politieke klimaat, hoe het kabinet erin staat, op welke wijze het wijst naar de eigen verantwoordelijkheid van mensen, en dat daarbij te gemakkelijk wordt gezegd dat het je eigen schuld is als het je niet lukt. Men zoekt daarin ook de verklaring van de vraag waarom mensen niet kunnen meekomen in deze samenleving, waarom ze niet helemaal in de mal passen die het kabinet zo compact heeft gemaakt. Dit zorgt voor een verdere toename van labeling en ook voor een grotere druk op de psychiatrie om te indiceren.

De heer Elias (VVD):

Kunt u aangeven waar in dit wetsvoorstel iets staat over "eigen schuld, dikke bult"?

De heer Klaver (GroenLinks):

Meneer Elias, ik gaf aan dat ik het heb over de toon die het kabinet zet als het gaat om eigen verantwoordelijkheid; dat zit in het hele beleid en draagt bij aan een verdere medicalisering van de samenleving. En als u heel concreet vraagt waar dit precies in dit wetsvoorstel staat: daar staat niet "eigen schuld, dikke bult", in die bewoordingen, maar daar had ik het ook niet over. Mij gaat het om het wereldbeeld en het mensbeeld van dit kabinet en daar spreek ik het op aan.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik ken de heer Klaver als iemand van de nuance. Hij is het toch wel met mij eens dat degenen die wél kansen hebben, deze moeten benutten?

De heer Klaver (GroenLinks):

Jazeker.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Is het dan niet goed om te kijken – niet naar "eigen schuld, dikke bult", maar zoals net werd aangegeven, doet dit wetsvoorstel dat ook niet – naar het benutten van de kansen voor alle mogelijke groepen? Laten we niet op de oude voet doorgaan. Ik haal even aan dat mijn kinderen vroeger, toen ze van het vwo afkwamen, automatisch een formulier kregen om een uitkering aan te vragen. Belachelijk, want daarmee zet je groepen aan de kant. De heer Klaver is het toch wel met mij eens dat een wetsvoorstel waarin kansen benutten vooropstaat, een goede zaak is?

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik sprak over die vriend van mij, die twee uur in de week bij Albert Heijn werkt. Volgens mij is dat gebruikmaken van de kansen en de mogelijkheden die je hebt, en het maximale uit jezelf halen. Ik geloof dat dit "tot bestemming komen" heet, ook in uw terminologie. Ik denk dat dit erg belangrijk is.

Ik ga verder over de budgettaire beheersbaarheid. In de memorie wordt gesproken over allerlei doelen die dit wetsvoorstel moet dienen, maar het voornaamste doel lijkt toch wel de budgettaire beheersbaarheid. De minister verwijst naar de toename van passend onderwijs sinds 2003. Er wordt ook verwezen naar de samenhang met de toename van het aantal indicaties. Maar stel nu dat het aantal indicaties wordt teruggedrongen; dan zullen er op papier misschien minder kinderen zijn die ADHD hebben, maar in de praktijk, in de klas, zullen ze nog steeds druk zijn en extra aandacht nodig hebben. En hoewel het vandaag niet gaat over de bezuinigingen, moet ik daar toch bij stilstaan, omdat dit wel belangrijk is voor de totale afwegingen rond dit wetsvoorstel. Dat de minister 300 mln. bezuinigt, betekent dat zij vindt dat er te veel mensen in het onderwijs werken, dat het onderwijs en passend onderwijs met minder personeel toekunnen. De minister verwijst voortdurend naar de financieel-economische situatie, die haar dwingt tot maatregelen. Ik leefde echter in de veronderstelling dat de begroting van OCW niet zou bijdragen aan het terugdringen van het begrotingstekort; dat heeft het kabinet mij namelijk altijd gezegd in antwoord op vragen die ik daarover stelde.

Een en ander betekent dat deze bezuiniging op passend onderwijs een herverdeling is binnen de begroting van OCW. Het geld komt bijvoorbeeld beschikbaar voor experimenten met prestatiebeloning. Deze bezuiniging is dus een politieke keuze. Deze keuze draagt niet bij aan de kansen op succes voor de invoering van dit wetsvoorstel. Ik maak mij, samen met vele ouders en docenten, dan ook zorgen over de invoeringstermijn van de wet. Wat gaat de minister doen met de noodkreet uit het veld, namelijk dat deze wet te snel komt? Een eenduidig antwoord op vragen over het tijdpad heb ik niet, ik zie alleen bijzonder weinig begrip voor de zorgen over de snelheid van de hervormingen. Collega Elias spreekt over politiek gemotiveerd traineren als iemand pleit voor een zorgvuldige en tragere wetsbehandeling. Ik zie dat toch anders.

Als je een hele sector omgooit, denk er dan ook zorgvuldig over na. Als de veranderingen volgens betrokkenen te hard gaan, denk er dan over na om meer tijd uit te trekken voor de uitvoering of kies voor meer inzet in het transitieproces. Ik stel daarom voor om de middelen voor de prestatiebeloning in te zetten om in het transitieproces ambulant begeleiders in de klassen te laten om docenten on the job te coachen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister. Als het grote bedrijfsleven één keer miauwt, bijvoorbeeld over subsidies op fossiele brandstoffen, luistert het kabinet direct: we kunnen deze bedrijven niet te snel door een transitieproces leiden. Ik hoop dat het kabinet net zo goed luistert naar de scholen als naar de multinationals.

Geen thuiszitters, een andere prachtige doelstelling van het kabinet. Het aantal thuiszitters moet worden teruggedrongen naar nul. Is de minister er nog steeds van overtuigd dat zij die daling gaat bewerkstelligen, ondanks het ingewikkelde proces dat we ingaan, ondanks de bezuinigingen op de deskundigen? De zorgplicht legt de verantwoordelijkheid bij een school neer. In eenvoudige gevallen is dit een voordeel. In de ingewikkeldere gevallen is dat nog maar de vraag. Niet alle scholen kunnen altijd de verantwoordelijkheid dragen. Zij zullen noodgrepen moeten doen om kinderen met bepaalde handicaps toch onderwijs te bieden. Gaat de minister monitoren in hoeveel gevallen scholen een goede plek voor een leerling weten te vinden?

Een gesanctioneerde manier van het kortstondig thuiszitten is het schorsen. Met mijn amendement wil ik bewerkstelligen dat de minister serieus de voors en tegen in kaart brengt van schorsingen in het basisonderwijs. Wat is het effect van de schorsing op een jong kind? Zullen leraren bij een toename van het aantal kinderen in een klas dat bovengemiddeld veel aandacht nodig heeft, geneigd zijn om vaker van dit middel gebruik te maken? Graag ga ik het gesprek met de minister aan over hoe we zo zorgvuldig mogelijk met schorsen om kunnen gaan als dat nodig is.

Een derde doelstelling van het wetsvoorstel is minder bureaucratie. Is de minister bekend met de overhead in het primair onderwijs en die bij haar eigen ministerie? In het primair onderwijs is die volgens de PO-Raad zo'n 4,6%. Op de ministeries ligt de overhead zo rond de 40%, blijkt uit een proefschrift van de Rijksuniversiteit Groningen. Actal heeft het wetsvoorstel bekeken en heeft berekend dat er een besparing in zit op basis van het aantal wettelijk verplichte administratieve handelingen. Hoe gaan de scholen elkaar straks in het samenwerkingsverband overtuigen van het geld dat hun leerlingen nodig hebben? Ook dat zou kunnen neerkomen op een gigantische bureaucratische ballast, die in elk samenwerkingsverband ook nog eens verschillend is. Houdt de minister dit bij, of laat zij het aan besturen over? Waarom geeft zij hiervan geen geloofwaardigere inschatting? Wil de minister de Kamer nauwgezet blijven informeren over de ontwikkeling van de bureaucratie? Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Ik kom bij de afstemming met andere sectoren, zodat de ondersteuning in het onderwijs kan worden afgestemd op de inzet van andere sectoren in het jeugddomein, zoals de jeugdzorg, de Wmo, de zorg en de arbeidsmarkt. Dit is een goed streven, maar ik maak mij zorgen, bijvoorbeeld als ik kijk naar een gemeente als Rotterdam. Voor het primair onderwijs krijgt die gemeente, als verantwoordelijke voor de jeugdzorg, te maken met drie samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs. Hoeveel bureaucratie heeft dit tot gevolg? Wat is het effect van deze bestuurlijke brij op de hulpverlening aan kinderen en ouders?

Een te prijzen doelstelling is het vergroten van de arbeidsmarktgerichtheid van het speciaal onderwijs. Hoe hangt dit samen met de regierol die gemeenten krijgen met de in te voeren Wet werken naar vermogen? Wat is de overlap met de 30 arbeidsmarktregio's? Op welke wijze is afstemming tussen arbeidsmarktregio's en de samenwerkingsverbanden voorzien? Wat is dan de verwachte toename van overleg en bureaucratie? Ik voorzie grote problemen in de wijze waarop de samenwerkingsverbanden regionaal zijn vastgelegd. Nederland dreigt een lappendeken aan regio's te worden, waarin straks alleen nog maar vergaderd en afgestemd wordt. Is de minister bereid om de regionale indeling nog een keer goed tegen het licht te houden, met name gelet op de relatie tussen jeugdzorg en arbeidsmarkt en op de uitvoerbaarheid van deze taken door de gemeente? Ook op dit punt overweeg ik een motie in te dienen.

Bij de positie van kinderen, ouders en leraren liggen mijn grootste inhoudelijke bezwaren tegen dit wetsvoorstel. De beantwoording van mijn vragen op dit punt en de beoordeling van mijn ingediende amendementen zijn belangrijk in mijn oordeel over het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel staat de verplichting om tussen de derde verjaardag en tien weken voor de vijfde verjaardag je kind bij minimaal één school aan te melden. Betekent dit ook dat ouders niet alvast een plaats op de wachtlijst kunnen claimen voor de derde verjaardag? Zo nee, wil de minister dit dan alsnog regelen? Dit zou de vrije schoolkeuze voor alle ouders kunnen bevorderen.

Onderwijs is ook een samenspel tussen ouders en school. Dat is volgens mij waar de minister voor staat. De minister heeft het eerder over ouderbetrokkenheid gehad in die zin dat ouders verplichtingen hebben, bijvoorbeeld door voor te lezen op school, maar welke rechten geeft de minister aan ouders? Wat mij betreft moet er een instemmingsrecht komen van ouders op het ontwikkelperspectief van hun kind alsmede een niet-juridische mogelijkheid om er bij geschillen over het ontwikkelperspectief uit te komen. Hiertoe heb ik samen met de heer Dijsselbloem een amendement ingediend, zodat ouders naar een onderwijsconsulent kunnen stappen. De onderwijsconsulent hoort de ouders over hun bezwaren en hoort ook het bevoegd gezag. Indien de consulent het nodig acht, kan hij aanbevelingen doen om het ontwikkelperspectief aan te passen. Deze extra mogelijkheid tot advies voorkomt onnodige juridisering, die wij geen van allen willen. Nu kunnen ouders alleen terecht bij de klachtencommissie van de school, de Commissie Gelijke Behandeling en, bij conflicten, uiteindelijk de rechter. Dit stelsel heeft baat bij onafhankelijke deskundigen die advies kunnen geven over het ontwikkelperspectief en de geboden ondersteuning. Vandaar dat ik een amendement heb ingediend.

Het onderwijsveld maakt zich zorgen over de bevordering van de deskundigheid bij leraren, de zogenaamde professionalisering. Zij denken dat de tijd te kort is voor een goede voorbereiding. De minister ziet deze professionalisering niet als een van de grootste obstakels schrijft ze tot mijn verbazing. Alle leraren die ik hierover spreek en alle instellingen met kennis van passend onderwijs zien hierin echter op zijn minst een uitdaging. Ik ben bang dat de minister hierover te gemakkelijk doet. Dat is ernstig. Opname van de professionaliseringsbehoefte in het ondersteuningsplan is het minste wat we kunnen doen. Hierover heb ik dan ook een amendement ingediend. Daarnaast lijkt het me goed om in het transitieproces meer geld beschikbaar te hebben voor de begeleiding van de docenten. Dat kan door de prestatiebeloning op de lange baan te schuiven en dat geld in te zetten om passend onderwijs tot een succes te maken.

Dan kom ik op de basisondersteuning. Daarvan is een mooie definitie opgesteld in het referentiekader: het "geheel van preventieve en lichte curatieve interventies die binnen de onderwijszorgstructuur van de school planmatig en op een overeengekomen kwaliteitsniveau, eventueel in samenwerking met ketenpartners, worden uitgevoerd." Ik denk dat het belangrijk is om deze definitie op te nemen in het wetsvoorstel, zodat er maar van één basisondersteuningsniveau sprake kan zijn in heel Nederland. Het lijkt me in het kader van de rechtsgelijkheid wenselijk en ook voor de zekerheid van ouders en kinderen met een beperkte ondersteuningsbehoefte. Ik ben benieuwd naar de beoordeling door de minister van dit amendement van de heer Dijsselbloem en mijzelf.

Ik kom op de positie van ouders en de rol van de inspectie. Hoe wordt zeker gesteld dat ondersteuning echt wordt geboden? Moeten ouders plaatsnemen in het klaslokaal of gaat de inspectie dit weer doen? Hoe komt de inspectie aan de mensen om dit uit te voeren? Met andere woorden, is de capaciteit van de inspectie voldoende? Scholen maken zich zorgen over het rigoureuze meetwerk van de inspectie. De invoering van het passend onderwijs zal, als we niet oppassen, ten koste gaan van bijvoorbeeld de Cito-scores. Dat is, kort door de bocht, de vrees die ik proef in het onderwijsveld. De inspectie zou in haar oordeelsvorming scholen gaan stimuleren om meer leerlingen met een ondersteuningsbehoefte op te nemen. Dit doet zij door een positieve beoordeling te geven als een school die kinderen met een ondersteuningsbehoefte opneemt en daarnaast onderwijs van goede kwaliteit biedt. Dat schrijft de minister. De inspectie oordeelt toch altijd positief als een school onderwijs van voldoende kwaliteit biedt? Hoe worden scholen dan gestimuleerd om meer leerlingen met een ondersteuningsbehoefte op te nemen?

Ik heb zorgen op het punt van de onderwijsvrijheid. De minister staat in een klassieke traditie, waarin artikel 23 wordt opgevat als onderwijsvrijheid voor het bevoegd gezag. Ik vind het verontrustend als ik lees dat de minister de keuze voor de denominatie of pedagogische richting ongeschikt vindt voor het in huis hebben van expertise op het gebied van een handicap van een kind. Alsof een kind dat in aanmerking komt voor passend of speciaal onderwijs alleen nog een handicap is. Ik trek graag de vergelijking met de medische wetenschap. Daarin hebben we steeds meer specialisten gekregen die van een stukje van het menselijk lichaam of van een orgaan alles weten, maar daardoor is eigenlijk wel de blik op de totale mens verloren gegaan. Een hartspecialist kijkt alleen nog naar het hart. Als je hem de vraag stelt hoe het met je longen is gesteld, word je doorverwezen naar de ander, terwijl je gezondheid toch echt niet alleen afhankelijk is van je hart, je longen of van dat ene andere lichaamsdeel. Hoe gaat de minister waarborgen dat de onderwijsvrijheid van ouders en kinderen minstens zo sterk is als, en liever nog sterker dan, die van het bevoegd gezag?

Dan kom ik op de positie van de politiek. Het afschaffen van de landelijke indicatiestelling is in principe een groot voordeel van dit wetsvoorstel. Er blijft echter wel een vorm van indicatie nodig. Indicatiestelling is niet alleen een subjectieve manier om geld te verdelen. Het zegt ook iets over de aard en de omvang van de leerproblemen. Hoe krijgt de minister, en daarmee ook de Kamer, inzicht in de landelijke ondersteuningsbehoefte? Hoe krijgt de Kamer inzicht in het aantal kinderen dat in de oude situatie tot cluster 3 of 4 zou hebben behoord, en het aantal kinderen dat lichte ondersteuning nodig heeft? Door te stoppen met labelen verminderen de problemen van kinderen immers niet. Hoe komen wij te weten of er genoeg of te veel geld naar passend onderwijs gaat? Hoe weten wij of scholen leerlingen onderindiceren om niet te veel geld kwijt te zijn aan speciaal onderwijs, of overindiceren om meer geld binnen te halen voor hun samenwerkingsverband? Kort gezegd: welke verantwoordelijkheid ligt er nog bij de minister? Waar kan de Kamer de minister nog op aanspreken, zonder dat zij verwijst naar de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag?

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Het wetsvoorstel en de bezuinigingen zijn moeilijk los van elkaar te zien. De bezuiniging is een directe bedreiging voor een succesvolle stelselwijziging. De bezuiniging is kortzichtig. Wie denkt dat kennis duur is, weet niet wat domheid kost, om Alexander Rinnooy Kan te citeren. Zo is het ook met passend onderwijs. Met de extra ondersteuning die nu geboden kan worden, kan men kinderen helpen om zichzelf volledig te ontwikkelen. Een extra investering in passend onderwijs kan ook de zelfredzaamheid in het latere leven vergroten en zo een besparing opleveren voor de langere termijn. Ik wil dit wetsvoorstel op zijn merites beoordelen, maar de bezuiniging van 300 mln. drukt zwaar op de kans van slagen. Ik kan nog niet overzien of dit wetsvoorstel echt meer ruimte gaat bieden aan leerlingen om zichzelf te zijn of dat kinderen straks vaker aan een dwingende mal weten te ontsnappen. Het is een belangrijk wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen; het belangrijkste wetsvoorstel dat er ligt op het gebied van onderwijs, denk ik. Het welslagen van deze wet is van groot belang. Ik ben benieuwd, en hoor het graag van de minister, of zij bereid is om aan het welslagen van deze wet haar politieke lot te verbinden.

De heer Elias (VVD):

Tot op zekere hoogte hebben de heer Dijsselbloem en mevrouw Ortega-Martijn vanavond op mijn verzoek afstand genomen van een aantal kwalificaties die door de Algemene Onderwijsbond over deze minister en over de heer Beertema en mij zijn gebezigd. Mag ik u uitnodigen, datzelfde te doen? U hamert regelmatig op fatsoen in het debat.

De heer Klaver (GroenLinks):

De wijze waarop de AOb zich over deze minister heeft uitgelaten, vind ik belachelijk. Ik vind dat schandalig en ik heb het de AOb ook direct laten weten op de bewuste avond. U vindt het heel erg zoals de leraren over de heer Beertema en over u, mijnheer Elias, spreken, maar ik ...

De heer Elias (VVD):

In de klas! Ik heb het niet over de vraag wat zij van ons vinden.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vind het belachelijk wat de AOb over deze minister heeft gezegd. Men doet haar daarmee geen recht en dat heb ik betrokkenen ook laten weten. Maar ik ga geen afstand nemen van wat docenten in de klas zeggen over de heer Elias of de heer Beertema. Dat wordt ook over mij gedaan. Als er in een les iets wordt gezegd over een politieke partij of over een politieke kleur, is het wel goed om daar iets anders tegenover te zetten. Dat vind ik wel belangrijk in het onderwijs. Ik zie het niet als mijn taak als politicus, als Tweede Kamerlid, om een soort tekstexegese te gaan uitvoeren op mails die door leraren worden gestuurd, om te kijken of zij zich wel aan de regels houden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik zou met dat laatste punt willen beginnen. Ik heb mij daar nog helemaal niet over uitgelaten. De uitlatingen over de minister zijn niet gedaan namens de AOb, maar door een AOb-bestuurder. Deze uitlatingen waren buitengewoon denigrerend, niet alleen voor de minister, maar voor iedereen in dit land die een mbo-opleiding heeft gevolgd. Dat was namelijk de strekking van de opmerking: mbo'ers zijn ongeletterd en niet intelligent. Dat soort teksten kwam eruit. Ik vond het buitengewoon grof en kwetsend. Laat ik dat hier maar helder zeggen. Tegelijkertijd hoop ik nog steeds op enige zelfreflectie bij collega Elias over zijn rol bij de polarisatie in het onderwijs. Ik geloof dat het ons allemaal niet verder brengt.

Wij behandelen vandaag het wetsvoorstel over passend onderwijs. Ook in mijn inbreng zal het al snel gaan over geld, over systemen, over regelingen en over bureaucratie. Laten wij vandaag en donderdag goed voor ogen houden over wie het gaat. Het gaat uiteindelijk over kinderen die te maken hebben met ernstige beperkingen: met chronische ziekten of met forse gedragsstoornissen. Het betreft ook kinderen die niet zelf kunnen eten en die niet zelf naar de wc kunnen. Het zijn kinderen die echt extra hulp en ondersteuning nodig hebben binnen het onderwijsproces. Er zijn kinderen die in een drukke omgeving compleet ten onder gaan. Het zijn kinderen die door al deze hindernissen misschien nooit hun volle potentie, al hun talenten, zullen kunnen benutten. Dat is waarom die 50.000 mensen vandaag in de Amsterdam Arena waren. Daar ben ik absoluut niet cynisch over, in tegenstelling tot anderen. Zoals de minister al zei vandaag: dat zijn veel mensen. Ik neem hun zorgen buitengewoon serieus.

Dit wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis. Althans, wij zijn al een tijd bezig met passend onderwijs. Als je bedenkt dat passend onderwijs eigenlijk beoogt om de zorg voor leerlingen die extra zorg en ondersteuning nodig hebben beter te regelen, kun je zeggen dat wij er al 30 jaar mee bezig zijn. Ik verwijs maar even naar de dissertatie van Ria Bronneman. Die kan ik iedereen aanbevelen. Zij heeft gedetailleerd beschreven hoe wij al 30 jaar bezig zijn om in het onderwijs zorg voor leerlingen te regelen en de druk op het speciaal onderwijs tegen te gaan, weg te houden of te onderdrukken. Iedereen die denkt dat dit het definitieve sleuteltje is: ik geef het u te doen. Ik denk dat wij hier over tien jaar weer staan en denken: wat zijn de zaken toch weer uit de hand gelopen. Ik hoef de discussies maar terug te halen over Weer Samen Naar School en het opheffen van vso/lomscholen. Daar zat dezelfde ideële doelstelling achter. De vraag is of wij van al deze eerdere pogingen veel hebben geleerd. Dat is een interessante vraag.

De PvdA is groot voorstander van passend onderwijs, zowel van de doelstellingen als van de grote lijnen van de wijziging die in dit wetsvoorstel staat. De doelstelling is natuurlijk heel eenvoudig: alle kinderen een goede plek geven in het onderwijs, met zorg en ondersteuning waar dat nodig is. Ook de grote lijnen van het wetsvoorstel spreken ons aan, zoals de introductie van de zorgplicht waarbij een aangemeld kind meteen tot de verantwoordelijkheid van de school behoort en de school dus met dat kind aan de slag moet. De samenwerking van scholen in regionale verbanden waarin alle kinderen in de regio een plek moeten krijgen en alle soorten zorg en ondersteuning aanwezig dienen te zijn, spreekt ons aan. Tot slot noem ik nog de samenvoeging van budgetten in de samenwerkingsverbanden. Ik denk dat daar echt winst is te halen in termen van efficiency en effectiviteit.

Deze onderwijsvernieuwing – dat is het namelijk – is gelegitimeerd. De overheid is immers niet alleen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs, maar ook voor het stelsel als geheel. Dat wil zeggen dat zij erop moet toezien dat het stelsel compleet, toegankelijk en onderling samenhangend is en dat het afdoende wordt bekostigd. De overheid mag, en moet zelfs, eisen stellen aan het onderwijs. Het moet helder zijn dat de kwaliteit op orde is, dat elk kind een passende plek kan krijgen en dat middelen doelmatig worden ingezet. Daar gaat deze wet over. Over legitimiteit hoeft het debat wat ons betreft dus niet te gaan.

Daartegenover staat dat het onderwijs van de politiek, van de overheid, mag vragen in staat te worden gesteld om de gestelde opgave daadwerkelijk uit te voeren.

De heer Elias (VVD):

Ik ben buitengewoon positief verrast door de openingszinnen van de heer Dijsselbloem in dit debat. Hij spreekt steun uit voor de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Het is buitengewoon plezierig om dat vast te stellen. Gaat dat in een voorstem uitmonden? Als dat niet het geval is, zijn het immers mooie praatjes waar wij niets aan hebben.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is het oordeel van de heer Elias. Of er een voorstem uit voortvloeit, kunnen wij natuurlijk pas naderhand vaststellen. Dat zal onder andere te maken hebben met de vraag of de heer Elias een aantal van mijn wensen en mijn amendementen en voorstellen zal steunen. Als ik daar vanuit mag gaan, komen wij samen een heel eind. De heer Elias springt meteen naar het einde. Het is echt sterk afhankelijk van de vraag of hij bereid is om nog over verbeteringen van dit wetsvoorstel na te denken.

De heer Elias (VVD):

Dat heb ik zeker gedaan. Daarom heb ik het amendement van de heer Dijsselbloem over epilepsiescholen meeondertekend en heb ik daar vanavond iets over verteld in het debat. Ik denk toch dat het niet helemaal waar is wat de heer Dijsselbloem zegt. Hij geeft op de hoofdlijnen inhoudelijk steun aan de reorganisatie van passend onderwijs langs de lijnen die het kabinet heeft gekozen. Dat heb ik net toch goed gehoord? Dat zou dan toch logischerwijs moeten uitmonden in een voorstem? Dat is gewoon een logische consequentie, die ik nu al aan de hand van uw openingszetten kan trekken.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De heer Elias springt naar het einde. Dat mag, en hij mag ook zeggen: als ik niet weet waar het eindigt, ben ik niet meer geïnteresseerd. Dat mag ook. Ik ga gewoon zeggen hoe ik tegen deze wet aankijk. Uiteindelijk, misschien pas volgende week, misschien pas donderdag, zal ik kunnen inschatten of wij eruit gaan komen met elkaar. Maar dat is toch ook echt afhankelijk van zijn opstelling.

Daartegenover staat dat het onderwijs van de politiek mag vragen om haar in staat te stellen, die opgaven die aan het onderwijs worden gesteld ook echt uit te voeren. Ofwel, zoals de Raad van State ook stelt in zijn advies: de overheid moet haar verantwoordelijkheid voor de toerusting van het onderwijs waarmaken. Dat gebeurt hier onvoldoende, aldus de Raad van State. Daarmee gaat het ook voor de Partij van de Arbeid om centrale toetsstenen waaraan elke stelselwijziging, maar zeker één waarin zorgleerlingen aan de orde zijn, moet voldoen. Dat zijn toetsstenen die te maken hebben met zorgvuldigheid, kort samengevat: tijd, geld, expertise en draagvlak. Ik loop ze langs in mijn betoog.

Ten eerste de factor tijd. De coalitie heeft haast. Dat mag, maar zorgvuldigheid kent ook tijd. Bij alle onderwijsvernieuwingen in de jaren negentig zagen wij een lang voortraject – de politiek heeft er lang over gedaan – en vervolgens een zeer snelle invoering. Kortom, veel tijd voor onszelf en weinig voor het onderwijs. Het kan ook anders. Bij de invoering van de Mammoetwet – het blijft toch een mooi verhaal – zat er zes jaar tussen de eindstemming en de daadwerkelijke inwerkingtreding van de wet. Zes jaar. Zo veel eisen zou ik niet durven te stellen, maar twee maanden is toch een beetje absurd. De coalitie heeft grote haast en mijn fractie heeft meegewerkt aan een snelle behandeling van deze wet, binnen de grenzen van de zorgvuldigheid. Maar ik doe een klemmend beroep op de coalitie en de SGP om nadat de politiek duidelijkheid heeft gegeven aan het veld hoe een en ander eruit moet komen te zien en voordat de wet nu helemaal van kracht wordt, te zeggen wij nemen tijd. Dus tot en met de behandeling van de amendementen, wanneer men weet: dit is grosso modo hoe het eruit komt te zien. Sterker, ik zou nog verder willen gaan: tot en met de behandeling in de Eerste Kamer, dan weet men zeker: zo komt het eruit te zien. Ook de Onderwijsraad, de ECPO en de Raad van State adviseren daarover. Ik heb samen met collega Van der Ham een amendement op dit punt ingediend. Met name in het primair onderwijs moeten de nieuwe, veel grotere samenwerkingsverbanden nog helemaal uit de startblokken komen. En zelfs daar waar ze al bestaan, krijgen ze voor het eerst directe verantwoordelijkheid voor het hele dekkende zorgaanbod en een stuk lagere middelen. Dus: de hele verantwoordelijkheid met veel minder middelen. De eerste geluiden over de bestuurlijke strijd die zich in sommige regio's gaat afspelen, zijn nu al te horen. De eerste schermutselingen over wie de baas wordt in het samenwerkingsverband, wie welk recht heeft op welk budget, tekenen zich nu al af. Maar zelfs als alle besturen van goede wil zouden zijn, dan nog staan we aan het begin van een heel grote operatie die jaren gaat duren. Tijd die leerlingen niet is gegeven.

Dan de factor geld. Behoeft het nog toelichting: 300 mln. eruit persen terwijl je een grote stelselwijziging doorvoert is spelen met vuur. Zorgleerlingen die nu nog worden ondersteund door een ambulante begeleider raken deze kwijt. Daarvoor in de plaats krijgen zij hopelijk een vorm van zorg vanuit het samenwerkingsverband uit de veel kleinere resterende budgetten, maar die zorg moet nog helemaal worden opgezet. 5000, 6000 mensen worden ontslagen, zonder dat de samenwerkingsverbanden de verantwoordelijkheid voor hen nemen. Dat wil niet zeggen dat een deel van deze mensen niet terug zal komen, maar verantwoordelijkheid is er niet, garantie is er niet en één ding weten wij zeker: het gaat tijd kosten en het zal een stuk soberder moeten.

De minister heeft afgesproken dat de samenwerkingsverbanden het geld voor personeel nog twee jaar moeten blijven besteden bij de instellingen voor speciaal onderwijs van waaruit de ambulante begeleiders hun werk hebben gedaan of doen, tenzij deze medewerkers zijn overgenomen door het samenwerkingsverband. Dat is op zichzelf een mooie afspraak maar het is vrijblijvend. Er is geen verplichting om mensen over te nemen. Uiteindelijk wordt de verantwoordelijkheid voor het vinden van een nieuwe baan gewoon bij deze mensen zelf neergelegd. De ontslagen worden nu al aangezegd, de beste medewerkers vertrekken, soms zelfs weg uit het onderwijs, en de samenwerkingsverbanden, als zij al zijn opgericht, hebben nog geen idee welk deel van hun budget zij waarvoor gaan inzetten. Dit is de praktijk die ik hoor als ik op werkbezoek ben in de scholen. Dit is de stand van zaken.

De samenleving, ouders, vragen om hulp en ondersteuning wanneer hun kind tegen beperkingen of problemen aanloopt. Dat zouden u en ik ook doen. Ik schreef dat voordat de heer Dijkgraaf zijn verhaal hield. Ik schreef: "Hoeveel van de 150 collega's in deze Kamer hebben geen kinderen die op enig moment, soms kort, soms lang, extra aandacht en begeleiding nodig hebben of hadden?" Het geldt in ieder geval voor mijn kinderen ook. Het kabinet doet dit al snel af als aanstellerij en spreekt over onnodige indicatiestelling, etiketjes plakken en medicalisering. Op verschillende fronten worden dezelfde kinderen, dezelfde ouders nu afgeknepen. Maatschappelijke begeleiding vanuit de AWBZ, pgb's, de jeugdpsychiatrie, de jeugdzorg, overal gaat het mes in en nog wel tegelijkertijd ook. De vraag is alleen nog waar in het waterbed de druk omhoog gaat komen. De problemen die er met kinderen zijn, zijn niet zo maar weg. Ouders zullen met die zorgen op zoek gaan naar hulp en ondersteuning. Dat blijft. De vraag is wat die ouders dan moeten doen. Een eind maken aan een openeindregeling heeft onze steun, maar een eind maken aan de kansen van kinderen niet. We hebben in eerdere debatten vanuit de oppositie veel voorstellen gedaan om de bezuiniging af te blazen, uit te stellen en alternatieven aan te dragen. Wij hebben een klein stukje winst geboekt door de geleidelijke invoering van de bezuinigingen. Zoals gezegd, extra tijd is zeer belangrijk, maar het geld verdwijnt eerst om later pas ten dele terug te keren, terwijl kinderen ondertussen gewoon op school zitten of, zoals voor veel te veel van hen geldt, thuis zitten. Daarom stel ik opnieuw voor de prestatiebeloning af te blazen en die middelen in te zetten, niet voor salaris, maar voor passend onderwijs. Iedereen die ik in het onderwijs spreek, zegt: "Laat dat geld zitten. Laat die prestatiebeloning zitten. Het kan al lang in de context van het personeelsbeleid. Dat extra geld hebben wij niet nodig. Steek het alsjeblieft in zorgleerlingen." Die houding van docenten verdient wel wat meer waardering, of je het ermee eens bent of niet, zeg ik tegen de coalitiewoordvoerders. Deze docenten geven aan dat extra geld voor hun salarissen niet hoeft. Laat dat zitten. Stop het in de leerlingen die het nodig hebben. Zorg dat de ondersteuning voor hen overeind blijft. Dat is pas een professionele houding. Iets meer waardering van de kant van in ieder geval de heren Beertema en Elias had op dit punt gemogen.

Naast bezuinigingen is er ook sprake van verevening. Die is noodzakelijk, maar zal altijd leiden tot herverdelingseffecten. Geen misverstand daarover, maar toch moeten wij onze ogen niet sluiten voor de problemen die dan ontstaan. We zitten nu op een wat praktischer niveau, maar het moet toch even. Een regio waar dit speelt, is Zuidoost-Brabant. Daar komt mijn familie vandaan. In Zuidoost-Brabant doet zich een wonderlijk patroon voor, waardoor autisme en aanverwante stoornissen heel veel voorkomen. Daar kan ik in mijn familie over meepraten. Zo zie je maar. Door de verevening gaat het samenwerkingsverband in Zuidoost-Brabant met een klap omlaag, met 20 tot 25% minder geld in één keer. In die regio zijn bijzondere voorzieningen, zoals speciale klassen voor autistische kinderen. Het geld moet echter toch ergens vandaan komen. Dat samenwerkingsverband gaat dus het mes zetten in deze voorzieningen. Dat kan niet anders, want anders gaat het failliet. De vraag is of er meer van dit soort uitschieters in de verevening zijn waarvan de minister zegt dat zij nog wel een aantal andere problemen ziet ontstaan. De vraag is ook hoe de minister daar oplossingen voor biedt. De heer Elias heeft een amendement ingediend, waarbij de percentages, het tempo van de verevening uit de wet worden gehaald, want dan kan daarmee worden geschoven. Is de minister ook bereid te kijken naar specifieke problemen die in sommige regio's gaan ontstaan, mogelijk door historische oorzaken? Ik kan ook niet verklaren waarom er in Eindhoven zoveel autisten zijn, maar er ontstaan in sommige regio's heel grote vereveningseffecten. Ik vraag de minister hoe zij daarmee om wil gaan.

Dan het thema expertise, het derde toetspunt voor de PvdA, ook een les uit het verleden. Stel jezelf de vraag of de leraren op dit moment in staat zijn om de onderwijsvernieuwing voor hun rekening te nemen. Gaat dat goed? Het antwoord moet op dit moment nee zijn. De expertise vanuit het speciaal onderwijs verdwijnt, met duizenden ontslagen. We mogen hopen dat die terugkomt, maar het zal voor een groot deel echt verdwijnen. De gewone leraren in het regulier onderwijs stellen zelf vaak in gesprekken met mij en anderen dat zij nog onvoldoende geschoold zijn in de omgang met zorgleerlingen. Ze voelen zich in ieder geval niet zelfverzekerd genoeg om meer zorgleerlingen in hun klas aan te kunnen. Ook de Onderwijsinspectie heeft daarop gewezen. Daar moet dus nog heel veel gebeuren. Leraren zijn nog niet klaar. Dat hangt opnieuw samen met tijd en geld, het is niet anders. Leraren moeten in een geweldige inhaalslag alsnog worden geschoold en uiteraard moeten, zoals anderen zeiden, de lerarenopleidingen worden verbeterd. Dat betreft echter de nieuwe generatie.

De minister heeft met enkele sociale partners afgesproken dat in 2012 de helft van de vrijvallende middelen van de lerarenbeurs bij voorrang zal worden ingezet voor met ontslag bedreigde werknemers uit het so en het vso, het speciaal onderwijs. Dat klinkt positief, maar het is naar de smaak van mijn fractie echt te mager. De PvdA bepleit dat wij dit de komende drie jaar doen, en niet voor de helft maar voor alle vrijvallende middelen in de lerarenbeurs. Deze middelen moeten specifiek worden ingezet voor passend onderwijs: niet per se alleen voor de mensen die worden ontslagen in het so, maar voor passend onderwijs, ook in het regulier onderwijs. Bijscholen en nog eens bijscholen, drie jaar lang. Kom op, geconcentreerd; dat is echt nodig. Dat is ook de reden dat wij om extra tijd vragen bij de invoering.

Dan kom ik bij de positie van ouders. Het is een apart thema, maar het is bij de behandeling van dit wetsvoorstel wel een groot thema geworden, eigenlijk tot mijn verbazing. Ik dacht: deze minister, die zich heeft laten kennen als iemand die zeer hecht aan de betrokkenheid van ouders, wat zeer past bij haar CDA-achtergrond, zal toch niet de positie van ouders in het geheel verzwakken. Het is op alle punten echter wel gebeurd. Nee, niet op alle punten, er is ook een zorgplicht. Dat zou ouders meer houvast en zekerheid moeten geven dat zij niet hoeven te leuren met kinderen. Toch is het bijzonder dat de ouders op veel andere punten echt moeten inleveren. Het was niet nodig, niet voor de aanpassingen in de systematiek van het stelsel – de discussie over "van rugzakjes naar budgetten" et cetera – en ook niet voor de bezuinigingen. Dus is het een beleidsmatige keuze om ouders zorgplicht te geven en hun inspraak- en instemmingsrechten af te pakken. Op dit punt zijn dan ook veel amendementen ingediend. Het is een wonderlijke ontwikkeling dat dit debat in belangrijke mate moet gaan over ouders. Ik ben daar echt verbaasd over. Er zijn, zoals gezegd, veel amendementen ingediend. Het meest in het oog springende is het punt van de landelijke geschillencommissie waartoe ouders zich kunnen wenden als er conflicten zijn over toelating, het ontwikkelingsperspectief of de geboden zorg. Het amendement van Boris van der Ham en ondergetekende gaat daarover het verst. Er is ook een amendement van mevrouw Ferrier. Echter, als ik dat goed lees, is er sprake van een kan-bepaling: er kan een geschillencommissie komen. De uitwerking volgt bij AMvB en het gaat alleen over toelatingsconflicten. Volgens het amendement van de heer Van der Ham en ondergetekende komt er een geschillencommissie. Aanvankelijk was het vrij gedetailleerd geregeld. Wij hebben iets gas teruggenomen. Uitwerking kan ook volgen in een AMvB. In ieder geval gaat het over de brede terreinen waarop zich geschillen zullen voordoen.

Ik zeg dit allemaal met weinig vreugde, want eigenlijk wil ik die geschillencommissie helemaal niet. Het is misschien gek, maar ik wil het niet. Ik wil dat wij het zodanig regelen dat in de context van de school een normaal gesprek plaatsvindt, gericht op overeenstemming. We moeten eruit komen. "We" zijn de school en de ouders. Vroeger hadden wij het handelingsplan. Ouders moesten gewoon tekenen. Tijdens mijn rondgang langs de scholen heb ik overal gevraagd: had u er last van dat die ouders moesten tekenen? Ik maak het niet mooier dan het is, maar overal was het antwoord als volgt. "Nee. Natuurlijk praten wij met ouders, want wij willen dat zij erbij betrokken zijn. Eigenlijk is het niet goed denkbaar dat wij dingen doen met een kind in de vorm van extra zorg of ondersteuning als ouders het daarmee niet eens zijn. Zo werken wij gewoon niet. Dat werkt ook niet, dat zou de effectiviteit van wat je met het kind doet in de weg zitten." Ik begrijp niet waarom die toestemming van de ouders op het punt van het ontwikkelingsperspectief eruit is gehaald. Misschien kan de minister het mij nog een keer uitleggen. Samen met collega Ferrier heb ik een amendement op dit punt. Het gaat niet zo ver als de handtekening van de ouders. Wel moet er op overeenstemming gericht overleg zijn. Dat is net wat scherper dan wat in het wetsvoorstel staat. Ik begrijp niet waarom de ouders op dit punt eruit worden gefietst.

Dan kom ik bij de rol van de ondersteunende onderwijsconsulenten. Die is heel belangrijk, vandaar het amendement van de heer Klaver dat ik mee heb getekend. Kan de minister ingaan op de vraag of er voldoende middelen zijn? Bij de invoering van het nieuwe stelsel komt er immers een hausse aan verzoeken richting onderwijsconsulenten om hulp, ondersteuning en advies. Dat is logisch, want er gaat heel veel veranderen. Is daar eigenlijk in voorzien? Zijn er voldoende onderwijsconsulenten om die vragen, zeker in de eerste jaren van invoering, aan te kunnen?

Mijn volgende punt betreft de rol van de inspectie. Men weet, dat heeft altijd mijn bijzondere interesse. Ik heb daarbij twee hoofdpunten. Het eerste is de vraag hoe de inspectie precies gaat toezien op de uitvoering van de wet. Dit vergt een toetsingskader. Is dat er al? Er zit altijd spanning op een toetsingskader. De heer Dijkgraaf let daar altijd heel precies op. Er moet een toetsingskader zijn, want daarmee weten we precies waar de overheid op gaat toetsen. Het biedt ook rechtszekerheid aan de scholen. Anders bedenkt de inspecteur zelf wat goed is en wat er zou moeten. Echter, als het kader heel veel invulling krijgt, verdergaand dan de wet, roept dat de vraag op of de overheid wellicht te ver gaat en of de vrijheid van de scholen wordt ingeperkt. Dan vragen wij ons hier af of we erover hadden moeten praten, of we het er wel mee eens zijn en of het in de wet opgenomen had moeten worden.

Mijn opvatting op dit punt is bekend; ik wil het toetsingskader graag zien voordat het van kracht wordt, al is het alleen maar om te kunnen toetsen of de inspectie veel beleidsvrijheid, die wij misschien bewust hadden opengelaten, heeft ingevuld, of er dingen in staan die pertinent ongewenst zijn en of het een helder toetsingskader is. Een toetsingskader is voor de praktijk in de scholen heel belangrijk. Scholen gaan zich ernaar richten. Ze kijken waar de inspectie op zal controleren. De samenwerkingsverbanden zullen het toetsingskader op tafel leggen: dit moet, want hier controleert de inspectie in ieder geval op. Het is belangrijk om te weten wat er precies in het toetsingskader staat om een oordeel over de wet te kunnen vormen.

Het tweede hoofdpunt betreft de vraag hoe de inspectie precies gaat ingrijpen. Ik stel me voor dat er in de samenwerkingsverbanden een onderhandelingssituatie ontstaat tussen de scholen over de vraag wie wat voor zijn rekening neemt en wie welk budget krijgt. Hoe toets je of iedereen naar vermogen of naar rato zijn deel pakt en zijn verantwoordelijkheid neemt? Hoe beoordeelt de inspectie dat? Er zullen immers conflicten ontstaan. Er zullen samenwerkingsverbanden gedoe krijgen over de vraag wie welk geld krijgt. Dan komt er een moment waarop er moet worden geïntervenieerd, want het moet wel op tijd klaar zijn. Daar ben ik nieuwsgierig naar.

Ik kom op het onderwerp toetsing en beoordeling. Als een school heel veel zorgleerlingen voor haar rekening neemt, omdat er een goed team is, kan dat de Cito-scores drukken. Scholen zijn buitengewoon bevreesd dat zij daarop worden afgerekend. Een school die zich wat zorgleerlingen betreft heeft gedrukt, zal wellicht een mooiere Cito-uitslag hebben en dus beter scoren op de lijst van de inspectie, in Trouw en in Elsevier. De minister schrijft in de memorie van toelichting dat de inspectie daar op de een of andere manier rekening mee zal houden. Dat zijn echter maar een paar zinnetjes. Het lijkt me een ingewikkeld punt, maar ik vind het wel heel belangrijk om te weten hoe het zit, omdat ik wil dat de scholen worden gerustgesteld op dit punt. Scholen die hun verantwoordelijkheid nemen, moeten daar niet voor worden gestraft. Ik hoor dus graag meer over hoe dit gaat werken.

Wij hebben een amendement ingediend over het basisondersteuningsniveau. Aanvankelijk heette dat de basiszorg. Vanuit verschillende partijen in het veld is gevraagd of het een goed idee is om gewoon in de wet vast te leggen welke basiszorg elke school moet bieden. Ik vind dit inderdaad een goed idee. Het voorkomt een hoop gedoe binnen de samenwerkingsverbanden. Je kunt gewoon tegen elkaar zeggen wat iedere school in het samenwerkingsverband ten minste moet kunnen bieden en welke problematiek elke school naar aard en omvang aan moeten kunnen. Vervolgens kunnen de scholen bekijken hoe ze verdelen wat daar dan nog bovenop komt, maar de basis, die er gewoon moet zijn, is dan bekend. Wat er nu ligt, is nogal vrijblijvend en open geformuleerd. Het lijkt mij toch dat we ten minste in de wet moeten zetten wat er nu ligt aan definities van basisondersteuning. Dat maakt het leven in de samenwerkingsverbanden een stuk simpeler. De basis ligt er dan. Dit biedt ook helderheid aan ouders. Zij weten zo wat zij in ieder geval van elke school mogen verwachten.

Ik wil graag enkele opmerkingen maken over de medezeggenschap in het wetsvoorstel. De fractie van de PvdA is het eens met de bevoegdheden die nu zijn neergelegd bij de ondersteuningsplanraad. Die gaan verder dan de bevoegdheden die de medezeggenschapsraden op schoolniveau hebben ten aanzien van het eigen ondersteuningsprofiel. Uiteindelijk moet de knoop dus worden doorgehakt op de plek waar wordt gekeken of alle ondersteuningsprofielen bij elkaar passen, of het een sluitend pakket is en of er een goed ondersteuningsplan ligt.

Mijn fractie heeft echter moeite met de bepaling dat de leden van de ondersteuningsplanraad ook allemaal lid moeten zijn van de medezeggenschapsraad. Veel ouders die actief zijn in medezeggenschapsraden vrezen een enorme belasting. Zij zijn al actief in de medezeggenschapsraad van de school. Dat kost veel tijd, want zij moet zich in de zaken verdiepen om een serieuze rol te kunnen spelen ten opzichte van het bestuur en de directie. Vervolgens moeten zij daarbovenop nog eens in de ondersteuningsplanraad plaatsnemen en daar meepraten in een enorm circuit van overleg, plannen en budgetten. De vraag aan de minister is waarom zij daarvoor heeft gekozen en het niet mogelijk heeft gemaakt om een derde, misschien wel vanuit de medezeggenschapsraad maar niet per se iemand die zelf lid is van de medezeggenschapsraad, te vertegenwoordigen, af te vaardigen of te kiezen in de ondersteuningsplanraad.

Ik maak enkele opmerkingen over de evaluatie van wat we nu gaan doen. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Dijkgraaf/Elias, waarin werd gevraagd om een tussentijdse evaluatie vóór eind 2012? Is deze evaluatie al in voorbereiding, wordt daaraan gewerkt, maar vooral, waar zal die op gericht zijn? Wat kunnen we vervolgens nog met de uitkomsten, als het wetsvoorstel immers vóór de zomer moet worden afgerond – dat is de ambitie van de minister – en op 1 augustus van kracht moet worden.

Het tweede onderwerp op dit punt is het volgende. In de rapportage over de werkgelegenheidseffecten lezen we dat er een monitor wordt afgesproken, de eerste jaren zelfs per kwartaal; een monitor van de effecten van passend onderwijs. Mijn verzoek is om deze monitor ook aan de Kamer te sturen, per kwartaal uiteraard.

Daarnaast – punt 3 – is een evaluatie voorzien door de ECPO in 2014. De vraag is, zowel voor de monitor als voor de evaluatie, wat we nu precies gaan meten. Wat wil de minister weten? Dan moet je dus gewoon concrete doelen en kengetallen definiëren. Ik geloof dat de ECPO daarover ook heeft geadviseerd: minister, geef nu preciezer aan wat de ambitie is, want dan kunnen we vaststellen op enig moment of het succesvol is, de goede kant opgaat. Is de minister bereid, zich te verbinden aan gewenste effecten of te voorkomen neveneffecten? Er zijn namelijk ook een paar zorgen. Een gewenst effect is bijvoorbeeld het verminderen van het aantal thuiszitters, maar een neveneffect dat zou moeten worden voorkomen, is een forse stijging van de klassengrootte of ziekteverzuim onder docenten. Een effect dat we willen is expertisebevordering, maar een effect dat we zeker niet willen, is expertiseverlies door de bezuinigingen. Ik hoor graag de opvatting van de minister op het punt van de kengetallen en de concrete doelen.

Dan de samenhang met de jeugdzorg. Ik ben ook woordvoerder jeugdzorg. In beide dossiers en in debatten over beide onderwerpen blijft het mij opvallen dat de raakvlakken, de haakjes die worden aangebracht, echt nog steeds flinterdun zijn. Dat is een gemiste kans, want we hebben het over twee grote wijzigingen die bijna tegelijkertijd worden doorgevoerd; 2015 is ook voor de jeugdzorg een cruciaal jaar. Waarom lukt het ons niet om die kaarten eens op elkaar te leggen? Dan kom je echt gekke dingen tegen. Als ik dit zeg tegen staatssecretaris Veldhuijzen en tegen minister Van Bijsterveldt, knikken ze allebei en zeggen dat het verstandig is, maar ik heb niet de indruk dat er echt een serieuze poging is gedaan om te zeggen: oké, ga ze maar op elkaar leggen. Bij jeugdzorg weten we nog niet hoe het eruit komt te zien. Het wordt overgelaten aan de gemeentes, maar er wordt zelfs niet aan de gemeentes meegegeven dat ze moeten proberen om de samenhang met het passend onderwijs aan te brengen. Dat kan een geweldige gemiste kans worden.

De samenwerking tussen gemeenten en scholen moet worden geregeld. Dat gaat ook niet vanzelf. Dat is een moeizame relatie, is mijn waarneming. OCW heeft scholen en gemeenten opgeroepen om als pioniers die samenwerking vorm te geven. Hoe loopt dat? Is er groot enthousiasme en grote aanmelding van pioniers? Als dat zo is, zou mijn zorg op dat punt misschien mee kunnen vallen.

Met collega Van der Ham heb ik een amendement ingediend om ervoor te zorgen dat het overleg tussen gemeenten en schoolbesturen ook daadwerkelijk tot beslissingen leidt. Aanvankelijk werd het amendement genoemd het instemmingsrecht of goedkeuringsrecht van gemeenten. Dat staat er niet in, maar je hebt wel een procedure nodig, want als je er niet uitkomt, wat dan? Ik vind het ongelooflijk belangrijk. Het budget voor jeugdzorg is 3,5 mld. Daar gaat ook 300 mln. af – dat is toeval – maar dan nog steeds gaat dik 3 mld. straks naar de gemeenten toe. Die kunnen daar ongelooflijk veel mee doen, ook voor en om scholen. Maar als het gescheiden werelden blijven, zegt de wethouder "daar ga ik niet over" en zegt de schoolbestuurder "die wethouder komt er hier niet in". Dat is een beetje de klassieke houding in de verhouding tussen die twee. Maar als we nu eens een keer de kans hebben om die dingen met elkaar te verbinden … Het zou fantastisch zijn als in gemeenten in Nederland een deel van het jeugdzorgbudget gewoon rond die scholen gebracht zou worden; school, maatschappelijk werk of anderszins, dat kan nog nader besproken worden. Die samenwerking is dus heel belangrijk.

We kregen afgelopen maandag een brief van de onderwijswethouder uit Rotterdam. De minister moet hem kennen. Hij schreef dat hij zeer ongelukkig is over de indeling van de samenwerkingsverbanden in zijn gemeente in relatie tot de jeugdzorg. Het zijn er namelijk drie. Het is maar een klein puntje, maar het is een voorbeeld van waar de kansen liggen. Heeft de minister contact gehad met de onderwijswethouder? Is het al opgelost?

Dan heb ik nog een vraag over de bezuinigingen die zijn gezet onder het kopje "bureaucratie". De heer Elias en ik willen graag de bureaucratie eruit halen. In dat kader is een deel van de bezuinigingen ingeboekt, maar onder dat kopje staan ook gekke dingen, waaronder de bezuiniging op reboundvoorzieningen. Ik heb deze nooit gezien als bureaucratie. Ik weet niet of de minister wel eens een reboundvoorziening heeft bezocht, maar zo'n voorziening is vaak niet veel meer dan een apart klaslokaal met aparte begeleiding voor die leerlingen die simpelweg niet te handhaven zijn in de klas, vanwege bijvoorbeeld agressieproblematiek. Die leerlingen zitten daar een tijd en krijgen daar wel onderwijs. Men tracht hen weer op de rails te krijgen, zodat ze terug kunnen naar hun gewone klas. Deze voorziening wordt echter ook wegbezuinigd onder het thema "bureaucratie". Kan de minister dit nog eens toelichten? Hoe verhoudt dit zich tot haar inzet om het aantal voortijdige schoolverlaters nog verder terug te dringen van 35.000 naar 25.000? Deze ambitie delen wij zeer, maar die reboundvoorziening is daarin wel belangrijk. Als je die niet hebt, heb je geen andere keuze dan diezelfde gastjes naar huis te sturen, omdat ze even niet te handhaven zijn. Ik krijg graag een reactie van de minister op mijn zorg hierover.

Dan kom ik bij een aantal specifieke problemen. Ik kom ze allemaal tegen. Er zijn kinderen die op een gegeven moment terug kunnen van het speciaal onderwijs naar de reguliere school. Er zijn kinderen die uit de dagbehandeling in de psychiatrie komen of kinderen die uit de jeugdgevangenis komen en op een gegeven moment weer terug moeten naar school. Is voor al deze kinderen hetzelfde regime van toepassing? Als zij worden aangemeld bij een school, geldt er dan een zorgplicht en moeten zij een plek krijgen binnen het samenwerkingsverband? Geldt dit ook voor het mbo? Bij het mbo is of wordt de drempelloze instroom geschrapt. Vergeef me dat ik dit niet precies weet. Dat betekent ook dat het voor een deel van deze groep moeilijker wordt om weer in te stromen in het onderwijs, maar we willen wel dat dit kan, ook in het kader van de aanpak van schoolverlaters.

Dan enkele opmerkingen over de epilepsiescholen. Dit onderwerp heeft vanaf het begin veel van onze aandacht gevraagd, hoewel het maar om een paar scholen gaat. Ze zouden door een optelsom van bezuinigingen een enorme klap krijgen en meer dan 60% van hun geld kwijtraken. We hebben geleidelijk aan die problemen opgelost. Ik dank de minister en de collega's voor de wijze waarop we dat hebben gedaan. Ik heb hierover in het verslag naar aanleiding van het wetsvoorstel vragen gesteld. Daarop kwam weer een onduidelijk antwoord. Dit noopt mij ertoe in de wet precies te regelen wat we al hadden afgesproken, namelijk dat er een landelijk verband komt om de expertise vanuit de scholen landelijk beschikbaar te houden. Deze eenvoudige afspraak hebben we in een amendement vastgelegd, dat ik mede namens de fracties van D66, het CDA en de VVD heb mogen indienen, waarvoor veel dank.

Tot slot. Mijn fractie heeft grote bezwaren tegen de wijze waarop deze grote verandering dreigt te worden doorgevoerd. Mijn fractie kan de verantwoordelijkheid alleen dragen wanneer er na de stemming over de amendementen, maar voor de stemming over het wetsvoorstel, een onafhankelijke uitvoeringstoets plaatsvindt in opdracht van de Kamer. Ik heb hiervoor al gepleit in een eerder debat over passend onderwijs. Zo'n uitvoeringstoets kan mogelijk de zwakke plekken van deze operatie blootleggen, zodat we deze alsnog kunnen aanpakken. Het is ook mogelijk dat die risico's er niet zijn en dan zal mijn fractie alsnog groen licht kunnen geven. Ik vraag de minister hieraan haar medewerking te verlenen. Ik ga ervan uit dat zij genoeg vertrouwen heeft in haar eigen voorstel om dit te onderwerpen aan een onafhankelijk oordeel over de uitvoerbaarheid van het nieuwe stelsel. Passend onderwijs verdient namelijk draagvlak, niet alleen hier in de Kamer maar ook in het veld, bij de scholen. Zonder vertrouwen in leraren en scholen en zonder het vertrouwen van leraren en scholen komt dit niet goed.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik ken de heer Dijsselbloem en als hij zijn verzoek voor een uitvoeringstoets zo formuleert, doet hij dat meestal niet per ongeluk. Ik wil het toch even checken, want dit is natuurlijk wel van belang. De heer Dijsselbloem zet een keiharde knip tussen de amendementen en het wetsvoorstel. Hij wil een uitvoeringstoets en als deze er niet komt, steunt hij het wetsvoorstel niet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat was mijn formulering.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja, dan heb ik dat gecheckt.

Ook zou ik nog iets meer helderheid willen hebben over de bezuinigingen. Ik snap de wens om de bezuinigingen te beperken; die leeft natuurlijk breder. Is dat ook zo'n harde knip voor de heer Dijsselbloem?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb in mijn betoog een aantal toetsstenen genoemd, te weten tijd, geld en expertise. Draagvlak ook, zou je kunnen zeggen, maar draagvlak is meestal een afgeleide van tijd, geld en expertise. Als die toetsstenen allemaal goed zouden zijn, zou ik misschien minder hechten aan de uitvoeringstoets. Laat ik ook een Realpolitiker zijn. Maar de toetsstenen zitten niet goed. De factor tijd zit niet goed, want er zit grote tijdsdruk op en het is een ingewikkeld stelsel met heel veel bestuurlijke verantwoordelijkheden die zich nog moeten settelen. De factor geld zit niet goed. Het kan natuurlijk nog goed komen voor donderdagavond, dus het zijn allemaal als-danredeneringen. De factor expertise is buitengewoon kwetsbaar, omdat er enerzijds mensen worden ontslagen en er anderzijds in het reguliere onderwijs echt nog een inhaalslag nodig is. Daar heeft vrijwel iedereen over gesproken.

Die drie toetsstenen zitten dus niet goed, en dan kunnen we twee dingen doen. We kunnen meteen zeggen dat het klaar is, of we kunnen nog inbouwen dat we ten minste een uitvoeringstoets laten doen, onafhankelijk en liefst in opdracht van de Kamer, om te bekijken of de vrees die door de heren Elias en Beertema is weggezet als stemmingmakerij, overdrijving en paniekzaaierij, reëel is. Is dit doenlijk? Het is niet de eerste keer dat de gedachte van een uitvoeringstoets naar voren komt. De Kamer heeft zichzelf er eerder toe gemaand om zo'n toets vaker uit te laten voeren bij ingewikkelde stelselherzieningen. Samenvattend: als mijn drie toetsstenen geld, tijd en expertise perfect in orde waren, zou ik minder accent leggen op de uitvoeringstoets. Komt het eerste deel alsnog goed, dan kan ik het laatste alsnog nuanceren, maar zoals ik er nu naar kijk, hebben we een uitvoeringstoets nodig om die zekerheid te krijgen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Last but not least. De CDA-fractie is altijd voorstander geweest van de invoering van passend onderwijs, en wel om drie redenen. Ten eerste blijft de kwaliteit van het onderwijs aan kinderen met een zorgbehoefte naar de mening van de Inspectie van het Onderwijs achter. Ten tweede weten we niet waar de middelen die we de afgelopen jaren in het onderwijs hebben gepompt, terechtgekomen zijn. In ieder geval was dat onvoldoende op de plek waar we ze hadden willen hebben, namelijk bij het kind in de klas. Intussen is wel duidelijk dat het aantal kinderen met een rugzak verdrievoudigd is in het primair onderwijs en dat er in het voortgezet onderwijs zelfs ruim zeven keer meer zijn dan in 2003. Daarnaast is het aantal leerlingen op speciale scholen niet afgenomen. Sterker nog, het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs is met ruim 50% toegenomen. Ten derde zitten er kinderen thuis. Voor ons is dat onacceptabel. We willen dan ook echt zien dat er, net als met de vroegtijdig schoolverlaters, op dit punt zichtbare resultaten geboekt worden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mevrouw Ferrier maakt het punt dat heel veel geld niet op de goede plek terecht is gekomen. Op zijn best weten we het niet, maar mevrouw Ferrier verbindt er ook een conclusie aan. Het is niet op de goede plek terechtgekomen. Ontleent zij dit aan de rapporten van de Algemene Rekenkamer van de afgelopen jaren?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik ontleen het aan het feit dat wij de vorige bewindspersoon op passend onderwijs, mevrouw Dijksma, meerdere malen gevraagd hebben om ons te laten zien waar het geld blijft. Waar komt het terecht? Er is toen onderzoek gedaan door het ministerie, dat geen resultaten opleverde. Toen heb ik samen met de collega van de heer Dijsselbloem gevraagd om het eens door de Algemene Rekenkamer te laten uitzoeken. We wilden het geld kunnen volgen: waar is het? Dat onderzoek heeft ons niet het antwoord gegeven op de vraag waar het geld terechtgekomen is.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is precies zoals ik het me ook herinner. De Algemene Rekenkamer heeft geconcludeerd dat niet aantoonbaar is waaraan het allemaal is besteed. Dat was dus een zinnig onderzoek. Ik denk dat mevrouw Ferrier hoopt en ervan uitgaat dat het straks beter zal gaan met de besteding van de middelen. Is zij het met mij eens dat het goed zou zijn om de Rekenkamer over een paar jaar te laten onderzoeken of de middelen wél terechtkomen op de plek waar wij die terecht willen laten komen, namelijk bij het kind in de klas?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik wilde net een vraag aan de minister gaan stellen. Ik wil afwachten welk antwoord zij daarop gaat geven. Ik houd daarnaast het voorstel van de heer Dijsselbloem goed in mijn achterhoofd.

Ik wil graag van de minister weten of nu wel transparant is hoe het met de zorgkosten per leerling zit. Ik heb daar nog steeds zorgen over. Kunnen we dat geld straks wel volgen? Kunnen we er zeker van zijn dat het op de plek komt waar we het willen hebben? Graag krijg ik hier een duidelijk antwoord op van de minister.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik dacht dat mevrouw Ferrier zou gaan vragen of de minister het met haar eens is dat het goed zou zijn om de Algemene Rekenkamer het onderzoek dat eerder is gedaan en waar mevrouw Ferrier zo graag uit citeert, over een paar jaar nog eens te doen. Zou zij die vraag ook aan de minister willen stellen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Nee, want ik wil eerst iets anders weten. Waarom doen we dit? We doen dit om te achterhalen of het geld terechtkomt waar we het willen hebben. Ik ga ervan uit dat de minister mij daar een goed antwoord op kan geven. Ik wil weten hoe ik straks, anders dan nu, wél kan volgen waar het geld naartoe gaat. Ik wacht het antwoord van de minister af. Ik hoop van harte dat zij mij uitlegt dat ik dat geld zal kunnen volgen. We zullen sowieso heel goed volgen hoe deze wet neerslaat in de praktijk. Misschien zeggen we over een aantal jaren inderdaad wel dat het Rekenkameronderzoek nog maar eens gedaan moet worden. Het is voor mij ook een heel belangrijk punt. Vooralsnog wil ik weten hoe deze wet ons het inzicht geeft dat we moeten kunnen hebben, maar nu niet hebben.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ga heel spaarzaam interrumperen nu. Mijn tweede houd ik straks.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat snappen we niet, mijnheer Van Dijk.

De voorzitter:

Ik snap het wel. Ga uw gang.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De besteding van het zorggeld vinden wij allemaal heel belangrijk. Het was ook een essentiële aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem om geld voor zorgleerlingen te oormerken. Ik heb daar toen nog een motie over ingediend. Die werd aangenomen en dat was prachtig. Er is helaas nooit wat mee gebeurd. Nu zitten we dus nog steeds met dezelfde vraag: waar blijft dat geld voor de zorg? Mevrouw Ferrier wil afwachten wat de minister ervan zegt. Dat kan, dat is haar goed recht. Ik ben echter bang dat de minister zal zeggen dat ze het in kaart zal proberen te brengen, maar niet meer dan dat. Ik denk dat wij als Kamer donderdag echt een beetje stringent moeten zijn. We moeten volhouden dat we het echt willen weten. Het hoeft misschien niet eens geoormerkt te worden. Je zou wel kunnen zeggen dat je het in een bepaalde bestemmingsbox – afschuwelijk woord, maar goed – wilt neerzetten. Dan kun je het afschermen en zien waar het blijft. Is de CDA-fractie bereid daarover met mij een voorstel te maken?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb zojuist ook al gezegd dat ik het antwoord van de minister afwacht. Het gaat mij niet zozeer om het oormerken van het geld. Ik wil het kunnen volgen. Ik wil weten waar het blijft. Dat is het eerste waarover ik duidelijkheid wil hebben. Ik ga niet vooruitlopen op oormerken, black boxen of wat dan ook. Ik wacht even af waarmee de minister komt.

Het kind moet centraal staan. Daarbij willen we focussen op wat het kind wel kan en niet op wat het niet kan. We willen dat het kind haar of zijn talenten ontwikkelt. Het gaat er uiteindelijk om dat het kind zelfredzaam wordt en participeert in onze samenleving. Wat dat betreft is er de afgelopen periode heel veel gebeurd. Ik heb grote waardering voor alle docenten die dat mogelijk maken. Mijn fractie vindt dat de autonome professionaliteit van docenten de erkenning en de ruimte moet krijgen die zij verdient. Docenten zijn de mensen die het uiteindelijk doen.

Ik verwijs bijvoorbeeld naar een werkbezoek aan een school voor speciaal onderwijs in Rotterdam dat ik onlangs heb afgelegd. Tijdens dat werkbezoek maakte ik kennis met Annet. Nog niet zo heel lang geleden zou het toekomstperspectief van Annet zijn geweest dat zij zou worden opgenomen en verzorgd in een zorginstelling. Nu is zij echter bijna zover dat zij zelfstandig kan wonen, voor zichzelf kan zorgen en werkzaamheden kan verrichten in een bakkerij. Met veel geduld en liefde van haar ouders en docenten is zij zover gekomen. Mijn fractie heeft veel waardering voor deze inzet. Zij begrijpt dan ook best dat ouders en docenten zorgen hebben over hetgeen de invoering van dit wetsvoorstel zou kunnen betekenen: is er straks nog voldoende expertise om mijn kind zo goed te begeleiden als dat nu gaat; is er straks nog voldoende erkenning voor waar ik tegenaan loop? Dat zijn terechte vragen, terechte zorgen, maar wij zien ook dat er soms een gebrek aan informatie is. Het beeld bestaat maar al te vaak dat er straks geen plaatsen in het speciaal onderwijs meer zullen zijn. Dat is echter niet het geval. Dat het reguliere onderwijs ongelimiteerd volstroomt met zorgleerlingen zonder dat daarvoor geld beschikbaar is, is ook niet geval. Ik vraag dan ook aan deze minister hoe vanuit het ministerie ervoor wordt gezorgd dat ouders en docenten goed geïnformeerd zijn over wat er precies gaat gebeuren. Ik heb het idee dat daar nog wel iets aan schort. Wij kijken kritisch naar dit wetsvoorstel. Het gaat ons erom, goede zaken die door de inzet van docenten, ouders en schoolbesturen zijn bereikt, te behouden, en de obstakels weg te nemen die bijvoorbeeld door ingewikkelde indicatieprocedures ontstaan.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Er is sprake van een grote miscommunicatie tussen het onderwijsveld en de politiek. De politiek zegt namelijk dat ouders en leraren het niet begrijpen. Dat horen wij vanavond ook weer. Als je met ouders en leraren over het passend onderwijs praat, zeggen zij: de politiek begrijpt het gewoon niet. De grote is vraag is dus of mevrouw Ferrier ouders en leraren wel serieus neemt. Zij praat namelijk een beetje over ze alsof ze er gewoon niets van begrijpen. Volgens mij begrijpen zij het echter heel goed. Zij zien namelijk dat collega's worden ontslagen. Zien ook dat de klassen groter worden. Dat staat in de stukken en het is dus kabinetsbeleid dat klassen groter worden. Er komen meer kinderen met gedragsproblematiek in de klassen van het reguliere onderwijs. Dat is ook gewoon beleid. Het betreft allemaal zorgen die tamelijk reëel zijn. Wij gaan meer vragen van kinderen en leraren. Er bestaan grote zorgen of zij daartoe wel in staat zijn. Ik zou het daarom chic vinden als wij met iets minder dedain over de zorgen van ouders en leraren praten. Zij begrijpen namelijk heel goed wat er staat te gebeuren.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Laat ik één belangrijk misverstand wegnemen: ik heb absoluut niet de pretentie om hier te zeggen dat docenten en ouders niet zouden weten wat hun te wachten staat. Ik zeg juist, mijnheer Dijsselbloem, dat ik heel goed begrijp dat ouders en docenten zorgen hebben over wat op hen afkomt. Ik zie ook dat de juiste informatie over wat gaat gebeuren, vaak ontbreekt. Daarom vraag ik de minister hoe dat zit, want ik vind dat ook een taak van het ministerie, van de overheid. Ik vind het ook mijn taak. Daarom leg ik veel werkbezoeken af waarin ik juist blijk geef van grote waardering en respect voor het werk dat docenten verzetten. Ik heb geprobeerd om dat uit te leggen. Ik zie dat feitelijke informatie over wat gaat gebeuren, soms ontbreekt. Ik heb mensen horen zorgen dat er plaatsen uit het speciaal onderwijs zullen verdwijnen, maar ik ben blij dat ik dit kan weerleggen. Dat is namelijk niet het geval. De 70.000 plekken in het speciaal onderwijs blijven bestaan. Het gaat mij juist om de mensen die het doen, de ouders en de docenten. Ik zeg nogmaals dat ik vind dat de autonome professionaliteit van docenten de laatste tijd veel te veel is ondergesneeuwd. Die autonome professionaliteit wil ik terughalen, maar ik vind wel dat men goed geïnformeerd moet zijn. Ik vind dat de regering daarin een taak heeft, zoals ik al eerder heb gezegd. Hoe wordt bijvoorbeeld omgegaan met alle goede voorbeelden die ik heb gezien van docenten en scholen die de ruimte hebben gekregen om het passend onderwijs naar eigen inzichten te organiseren en die geweldige resultaten hebben geboekt, bijvoorbeeld in Groningen? Hoe komt een school in Brabant dat te weten?

Op welke manier zorgt het ministerie daarvoor? Dat zijn vragen die ik heb, maar ik herhaal dat het uitspreken van de gedachte dat ouders en docenten niet zouden weten wat er gebeurt, het laatste is wat ik hier wil doen. Zij weten dat heel goed. Juist daarom vind ik het een belangrijke verantwoordelijkheid van de politiek, ook van mijzelf, om hen goed te informeren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mevrouw Ferrier heeft gelijk: er gaan ook spookverhalen en onnodige paniekverhalen rond. Ik spreek echter vooral veel leraren en ouders die heel realistisch zijn en die gewoon vaststellen dat er 300 mln. vanaf gaat en dat duizenden deskundige ambulante begeleiders die hun kinderen de afgelopen jaren hebben geholpen, eruit gaan. Er komt een nieuw samenwerkingsverband, maar de ouders weten niet waar en hoe groot dat zal zijn en hoe zij dat kunnen bereiken. Zij weten al helemaal niet wat hun rechten zijn. Klassen worden groter in het speciaal onderwijs en waarschijnlijk ook drukker in het reguliere onderwijs. Docenten zeggen zelf dat zij hier nog niet klaar voor zijn. Dat zijn zorgen van ouders en leraren. Zijn die zorgen irreëel? Nee, die zorgen slaan de spijker op de kop, want dat is wat hier gebeurt.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat is precies wat ik aangeef. Daarom neem ik die zorgen heel serieus. Vandaar dat ik hier sta om vanuit mijn fractie de inbreng te leveren die wij op dit punt willen leveren. Vandaar dat ik zeg dat dit een startpunt is en dat wij goed gaan bekijken hoe dit in de praktijk neervalt. Ik vind dat wij daar als Kamer op ieder moment zeer kritisch naar moeten kijken en daar het debat over moeten voeren, want na vandaag, na donderdag en ook nadat dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer is gegaan, zijn wij er nog niet. We moeten goed bekijken hoe dit neerslaat. Ik zeg dat die zorgen terecht zijn, maar dat er inderdaad ook spookverhalen zijn. Die spookverhalen vertroebelen het beeld van wat er werkelijk aan de hand is. Dat is zonde, want ik zie ook heel veel scholen en docenten die zeggen: dit is het; we gaan ervoor; we zetten onze schouders eronder. Die mensen moeten ook gerespecteerd en ondersteund worden.

De heer Van der Ham (D66):

Mevrouw Ferrier zet in deze Kamer een enorm warm bad neer met enorm veel sympathie voor al die ouders en al die docenten die zo ongerust zijn. Wat hebben we toch veel respect en wat vinden wij dit allemaal zo belangrijk! Ik kijk echter naar de cijfers: 300 mln. bezuinigen op het passend onderwijs, 300 mln. bezuinigen op de jeugdzorg, 200 mln. bezuinigen op de bekostiging van de huisvesting en ook nog ongeveer 200 mln. bezuinigen op allerlei andere zaken die met zorgleerlingen te maken hebben. De CDA-fractie haalt 1 mld. weg rond dit soort leerlingen. Dan kun je hier wel een heel mooi bad neerzetten met "het is allemaal zo sympathiek en we voelen zo ontzettend lekker mee", maar mevrouw Ferrier heeft daar geen warm water in zitten. Sterker nog: er zitten ijsklontjes in! Luisterend naar mevrouw Ferrier, vraag ik mij dus af wat al die sympathie en dat respect eigenlijk waard zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Een te heet bad is helemaal niet goed; daar droogt je huid van uit. We hebben voor het verzorgen van passend onderwijs nog altijd 2 mld. over. Ik wijs er nogmaals op dat het niet zo is dat het hele budget voor onze zorgleerlingen van vandaag op morgen verdwijnt. We gaan terug naar het budget van 2005. Nogmaals: hoewel ik de zorgen begrijp, ben ik ervan overtuigd dat wij dit op een heel goede manier kunnen regelen door zaken beter en slimmer te organiseren met het budget dat wij nog hebben en dat in vergelijking met het budget in omringende landen helemaal niet karig is. Dat is de inzet waarmee ik hier sta. Vandaar dat ik straks met een aantal voorstellen kom. De heer Van der Ham heeft het over ijsklontjes in het hete badwater, maar hij weet nog niet helemaal niet met welke voorstellen ik kom, op welke punten ik zorgen heb en op welke punten ik zorgen wil wegnemen. Ik zou dus zeggen: wacht daar nog even op. Laten wij ook wat dit betreft vooral kijken naar wat wij nog wel hebben. Het is helemaal niet zo dat wij straks geen cent meer hebben om iets goeds te doen. Ik ben ervan overtuigd dat wij al een heel eind komen als wij het dorre hout en de leemlagen weghalen uit de nu opgebouwde structuur.

De heer Van der Ham (D66):

Mevrouw Ferrier zegt dat zij denkt dat het kan. Ik heb mevrouw Ferrier heel hoog zitten. Zij kan ongelooflijk fantastische gedachten hebben, maar waarop baseert zij die? De Radboud Universiteit zegt: doe dit wat voorzichtiger. Dat hebben we onlangs besproken. De rapporten die ten grondslag aan deze bezuinigingen liggen, kwantificeren niet hoeveel je precies kunt weghalen zonder allerlei perverse effecten. We weten dus helemaal niet waarover we het hebben. Mevrouw Ferrier kan dit dus allemaal wel mooi denken en goed bedoelen, maar de uiteindelijke bottomline, dus wat er onder de streep gebeurt, is dat zij een bezuiniging over het onderwijs heen stort, waarvan zij eigenlijk niet weet hoe die gaat neerdalen en of dat wel kan. Ik vind dat toch wel heel kwalijk van een fractie die ontzettend veel sympathie schijnt te hebben met het onderwijsveld, maar uit haar daden blijkt daar helemaal niets van. Zij kan dit helemaal niet onderbouwen, dat vind ik nog het ergste.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik zit in een fractie die niet alleen veel sympathie heeft voor het onderwijsveld, maar zeker ook meer vertrouwen. Er kan wel om gelachen worden, maar ik heb groot vertrouwen in en een groot respect voor de mensen die het uiteindelijk moeten doen. Ik zie veel vragen van docenten; zij vragen zich af wat er op hen afkomt. Ik zie het als mijn taak als volksvertegenwoordiger om dit proces zorgvuldig te begeleiden en aan de bel te trekken als we zien dat het niet goed gaat. Op dit moment is mijn insteek niet dat dit allemaal niks gaat worden. Ik heb er vertrouwen in, in de eerste plaats vanwege de mensen die het uiteindelijk moeten doen en in de tweede plaats vanwege het budget dat hier nog voor over is. Nogmaals, vergeleken met de landen om ons heen doen we het helemaal niet slecht. Ik ga hier met een positief elan in. Volgens mij moeten we een heel eind kunnen komen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ken mevrouw Ferrier als een betrokken politica. De warme woorden die zij spreekt over docenten, leerlingen en ouders zijn oprecht en gemeend. Maar dat is wel gratis medeleven, als daar geen daden tegenover staan. Ik herinner mij nog een debat van vorig jaar, waarin wij het hadden over de prestatiebeloning, en over de vraag of we die zouden kunnen inzetten voor het passend onderwijs. Mevrouw Ferrier zei in dat debat dat de prestatiebeloning ook niet haar keuze was en dat zij zag dat het onderwijsveld er geen behoefte aan had; maar goed, er waren afspraken gemaakt in de coalitie, dus daar moest zij zich aan houden. Vandaag had ik een kort interruptiedebat met de heer Elias over de vraag of we nominaal of reëel teruggaan naar het budget van 2005. Welnu, in de cijfers zie ik gewoon dat de korting op het passend onderwijs eigenlijk nog 130 mln. lager ligt, omdat er niet is gecorrigeerd voor inflatie. Ik vraag aan mevrouw Ferrier of zij in deze nieuwe kijk op de cijfers een reden ziet om opnieuw te gaan spreken over de prestatiebeloning, om die in te zetten voor passend onderwijs.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Nee, dat is niet het geval. Ook als het budget niet precies het budget zou zijn van 2005 maar van een eerdere periode, is dat niet het budget waarmee we zijn begonnen in 2002, toen we dachten dat we dit budgetneutraal konden doen. Dus nogmaals, we gaan niet helemaal terug naar af, ik denk dat we genoeg budget hebben. De tweede reden is dat we al een deel van die prestatiebeloning hebben ingezet met de temporisering, die wij hebben doorgevoerd en waar mijn fractie uiteraard zeer blij om is.

De heer Klaver (GroenLinks):

Er is inderdaad al een deel van ingezet, maar er zit nog steeds geld in, dus dat kunnen we in de komende jaren gewoon inzetten voor de professionalisering van docenten, waaraan het veld veel behoefte heeft. Straks zal dus echt blijken dat er gewoon 130 mln. minder koopkracht is voor het onderwijs, wat zal zorgen voor nog grotere problemen dan we nu kunnen voorzien. Mevrouw Ferrier zei iets heel interessants: we gaan niet terug naar het niveau van 2002. Dat betekent dat daar ergens een grens is, iets waartoe mevrouw Ferrier wel terug zou willen gaan. Kan zij dat specificeren? Het mag 2004 zijn, maar tot waar wil mevrouw Ferrier teruggaan in het budget?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik noemde 2002 omdat dat het moment was dat we met de rugzakjes begonnen. Ik herinner de heer Klaver er graag aan dat we toen dachten dat we dit budgetneutraal konden doen. Toen zagen we die enorme toename van het aantal kinderen in cluster 4 en in het budget voor rugzakjes. Vandaar dat ik dit noem. We gaan dus niet terug naar dat moment, waarop we nota bene dachten dat het budgetneutraal kon. Nogmaals, laten we eerst eens bezien hoever we komen met het beschikbare budget en de aanwezige expertise en deskundigheid in het onderwijsveld en op de scholen. Ik heb er vertrouwen dat we een heel eind komen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik hoor mevrouw Ferrier zeggen: er blijven 70.000 plaatsen bestaan in het speciaal onderwijs. Zij zegt er niet bij dat er wel 83 mln. op wordt bezuinigd. Ik ben het met haar eens dat er spookverhalen rondwaren. Feit is wel dat er 83 mln. wordt bezuinigd. Welke boodschap heeft mevrouw Ferrier voor de ouders en de docenten? Op welke manier moet er binnen het speciaal onderwijs 83 mln. worden bezuinigd?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het is nu allereerst aan de samenwerkingsverbanden om tot goede afspraken te komen. Het is ook zaak dat die samenwerkingsverbanden – de schoolbesturen voor regulier onderwijs en speciaal onderwijs die daarin zitten – nu wat vaart maken. Die samenwerkingsverbanden moeten geen dichtgetimmerd geheel worden. Het is juist belangrijk dat we ruimte laten om het goed op te lossen. Ik heb voorbeelden gezien van samenwerkingsverbanden waar er goed contact is tussen regulier en speciaal onderwijs. Men heeft er zo voor gezorgd dat ook de besturen van kleinere speciale scholen de zekerheid hebben dat ook in de toekomst de nodige expertise in de klassen aanwezig blijft. Die zaak moet wel nu worden bepleit, ook door die schoolbesturen van kleinere scholen in het speciaal onderwijs. De samenwerkingsverbanden moeten nu op een goede manier worden georganiseerd. Soms heb ook ik er wat zorgen over. Men kan denken: ach, het zal mijn tijd wel duren. Het is echt zaak om het nu te regelen, want het kan wel.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het kan wel; er kan zoveel in deze wereld. Mevrouw Ferrier heeft blijkbaar goede ervaringen met hoe zaken worden opgelost. Er zijn veel mensen die meeluisteren. Op welke aspecten is er dan bezuinigd? Is er gesneden in managementlagen, zijn er minder mensen in dienst van de scholen, of zijn ambulant begeleiders vervangen door onderwijsassistenten? Waarin moeten scholen het zoeken?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Op zich is het heel goed dat samenwerkingsverbanden ook nu al ervaringen met elkaar delen. Er zijn al heel goede en sterke samenwerkingsverbanden actief. Ik heb inderdaad gezien dat men ervoor heeft gezorgd dat de expertise van goede ambulant begeleiders niet verloren is gegaan. Mensen zijn aangetrokken door het samenwerkingsverband en blijven zo behouden, met name voor het speciaal onderwijs. Men heeft bijvoorbeeld een ambulant begeleider vaak verbonden aan één school en niet aan verschillende scholen, zodat die minder hoeft te reizen. Ik heb ook gezien dat er gesneden is in de managementstructuren. Ik zie ook samenwerkingsverbanden waar men nog helemaal niet zover is en er nog wordt gesteggeld: wie krijgt het uiteindelijk voor het zeggen en hoe gaan we het doen? Tegen die samenwerkingsverbanden zeg ik: kijk op andere plekken hoe het wel kan en maak voort.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als ik naar mevrouw Ferrier luister, dan denk ik altijd: waar doen we nog moeilijk over? Dit project, waar we met zijn allen aan gaan beginnen, wordt geweldig. Die mentaliteit siert mevrouw Ferrier. Wat dat betreft maak ik haar een compliment. Toch heb ik helaas vandaag en al veel langer heel veel mensen gezien die zich echt grote zorgen maken over dit wetsvoorstel inclusief de bezuinigingen. Volgens mij is dat ook een realiteit. Dan denk ik weer: op welke planeet leeft mevrouw Ferrier? Ziet zij immers wel de enorme zorgen die er zijn? Nu bestaat het alternatief van de prestatiebeloning. We zouden daarmee in één keer de bezuiniging kunnen weghalen. Ik ga mevrouw Ferrier een vraag stellen en ik hoop dat zij mij daarop een eerlijk antwoord geeft. Zegt het CDA: wij staan voor de prestatiebeloning, want wij vinden die geweldig? Of zegt het CDA: als het aan ons had gelegen, zouden we die liever wat uitstellen, maar het is nu eenmaal een afspraak? Ik ben benieuwd naar het antwoord.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Laat ik allereerst zeggen dat mijn mentaliteit absoluut niet betekent dat ik naïef ben of dat ik op een of andere planeet zit. Ik kijk misschien meer naar wat er wel is dan naar wat er niet is. Nogmaals, door wat ik heb gezien bij docenten en ouders, en door mijn inzicht in wat zij voor elkaar kunnen krijgen als zij goed met elkaar in gesprek gaan, ben ik niet naïef maar positief gestemd over wat er mogelijk is. De heer Van Dijk begint weer over de prestatiebeloning. Dat is een discussie die ik helemaal niet wil voeren op dit moment. Voor mij zijn de kaders duidelijk. We bespreken vandaag de structuur van het passend onderwijs. Wij komen vandaag, als ik straks verder kan gaan met mijn inbreng, met voorstellen op punten waarvan wij vinden dat het wetsvoorstel moet worden bijgesteld. Dat betreft de positie van ouders, docenten en thuiszitters. Daarnaast willen wij veel meer samenwerking tussen gemeenten, onderwijs en het ministerie van VWS. Ik kom daar allemaal straks op terug. Dat zijn de zaken waar ik het nu over wil hebben. Ik voel me helemaal niet geneigd en gedwongen om te zeggen wat ik vind van de prestatiebeloning. Dat zijn de contouren waar ik het over heb en dat is waar ik het over ga hebben.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is geen antwoord op de vraag. Ik weet dat mevrouw Ferrier daar zelf over gaat. Ik had gehoopt op een eerlijk antwoord, maar mevrouw Ferrier loopt er een beetje voor weg.

De voorzitter:

En u, mijnheer Van Dijk, rekt uw spreektijd erg op.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Wat mijn fractie betreft begint alles met het op een veel meer integrale manier kijken naar wat we willen bereiken. Een kind dat extra aandacht en zorg behoeft moet zo snel mogelijk op een plek terechtkomen waar zij of hij toegeleid wordt naar zo veel mogelijk participatie en zelfredzaamheid. Daarom is het goed dat scholen een zorgplicht krijgen. Ze kunnen een kind dan immers niet meer wegsturen. Bovendien is de zorgplicht een belangrijk element om de thuiszittersproblematiek tegen te gaan. Het probleem van thuiszitten is dat het doorgaans zeer individuele problematiek betreft. Daarom is het moeilijk om deze problemen met algemene beleidsmaatregelen op te lossen, maar zowel de Ombudsman als Ingrado hebben de afgelopen jaren in hun adviezen over thuiszitters aangegeven dat vaak een van de knelpunten is dat er geen eindverantwoordelijke is voor de plaatsing van een thuiszitter. Met de invoering van de zorgplicht wordt dit knelpunt in ieder geval weggenomen. De school van aanmelding is immers verplicht om een passende plaats voor het kind te vinden, maar wat het CDA betreft wachten we niet tot de invoering van de zorgplicht in augustus 2013. Wij willen graag dat ook al voor die tijd werk wordt gemaakt van het terugdringen van het aantal thuiszitters. We krijgen namelijk signalen dat er scholen zijn die vooruitlopend op passend onderwijs kinderen weigeren of naar een andere school sturen. We hebben hier onlangs schriftelijke vragen over gesteld. Wij willen juist nu in de overgangsfase naar het nieuwe systeem dat de minister met een actieplan voor thuiszitters komt. Ik heb een motie op dat punt.

Ik kom op de positie van ouders. Anderen hebben er ook al veel over gezegd. Voor het CDA is dit een van de hoofdpunten. Wij constateren dat ouders in de nieuwe wet een deel van hun positie verliezen. Natuurlijk is het fijn dat ouders door de zorgplicht niet meer van het kastje naar de muur gestuurd kunnen worden, maar zoals het nu in het wetsvoorstel is geregeld, hebben ouders weinig te zeggen als de school eenmaal een bepaalde plaats voor hun kind heeft geregeld. Als de ouders die plaats weigeren, vervalt namelijk de zorgplicht. De mogelijkheid om de geschillencommissie een uitspraak te laten doen over een geschil over de plaatsing van een kind is niet in de wet opgenomen. Daarom dienen wij een amendement in, om voor de overgangsfase naar het nieuwe systeem een dergelijke geschillencommissie in te stellen. Ik heb er vertrouwen in dat ouders en scholen er uiteindelijk onderling uit kunnen komen. Daarom kiezen wij in ons amendement voor een tijdelijke geschillencommissie, voor een periode van vier jaar. Op deze manier kan de commissie in ieder geval in de overgangsfase naar het nieuwe systeem bijdragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters. Bovendien hebben wij tegen die tijd de eerste ervaringen met de zorgplicht achter de rug, zodat wij kunnen evalueren of de commissie in de gekozen vorm werkt, dan wel dat deze afgeschaft of misschien uitgebreid moet worden. Ik heb daartoe een amendement ingediend.

De andere maatregel in het wetsvoorstel waarmee de positie van ouders wordt aangetast, is het afschaffen van het rugzakje en het bijbehorende handelingsplan. Nu hebben ouders met het rugzakje direct zeggenschap en dus macht over de besteding van de middelen die aan hun kind worden toegekend. De afspraken over de besteding van deze middelen worden nu nog in een handelingsplan vastgelegd, dat in overleg met de ouders wordt vastgesteld. Dit wordt allemaal afgeschaft. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, een ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld. Dit ontwikkelingsperspectief is leidend voor het onderwijsaanbod voor de leerling. In het wetsvoorstel is nu opgenomen dat dit ontwikkelingsperspectief na overleg met de ouders wordt vastgesteld. Het CDA vindt dat ouders hiermee te weinig houvast krijgen wat betreft de begeleiding van hun kind. Wij willen dat bij het opstellen van het ontwikkelingsperspectief afspraken worden gemaakt over de extra begeleiding die het kind nodig heeft om het perspectief daadwerkelijk te bereiken. Over deze afspraken zouden ouders en de school een gesprek moeten voeren, dat op overeenstemming gericht is; een op overeenstemming gericht overleg. Daardoor wordt duidelijk dat ouders en school een gezamenlijk traject ingaan, waarbij zij beiden verantwoordelijkheden hebben en waarbij het ontwikkelen van de talenten van het kind centraal staat. Wij dienen een amendement in om deze schoonheidsfout in het wetsvoorstel weg te poetsen. Wij doen dat samen met de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie.

Een laatste punt over de positie van de ouders is dit. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat gemeenten beslissen of een kind recht heeft op leerlingenvervoer, terwijl dat nu nog een recht is dat iedere leerling met een indicatie heeft. Het CDA is van mening dat in het wetsvoorstel vastgelegd moet worden dat het college van burgemeester en wethouders een transparante regeling moet opstellen. Daarom steunen wij het amendement van de SGP daarover.

De docenten zijn de mensen die het uiteindelijk moeten doen. Zoals gezegd heeft het CDA grote waardering voor hun inzet voor de kinderen. Vandaag zijn er veel leraren bijeen geweest in de Arena, om te protesteren tegen passend onderwijs. Ik heb altijd gezegd dat ik begrijp dat deze leraren hun zorgen hebben over de stelselwijziging. Ik weet ook zeker dat het hun in de eerste plaats om het onderwijs en de kinderen gaat. Zij staken niet voor zichzelf, maar hebben oprechte zorgen. Dat betekent ook dat het CDA het als een grote verantwoordelijkheid voor de politiek ziet om hen zo goed als mogelijk, maar uiteraard binnen de gemaakte afspraken, te ondersteunen. Bij de begrotingsbehandeling hebben wij daarom een toezegging gevraagd, en gekregen, om de professionaliseringsgelden met name in passend onderwijs in te zetten. Er zijn immers meerdere factoren die de kwaliteit van het onderwijs bepalen. Uiteindelijk kan de kwaliteit van het onderwijs echter nooit hoger zijn dan de kwaliteit van de leraar. Hoe staat het nu met deze toezegging?

Ik kom nu op de samenwerkingsverbanden. Om de zorgplicht waar te kunnen maken, is samenwerking met andere scholen noodzakelijk. Het CDA heeft zich in het verleden sterk gemaakt voor een aantal zaken: niet ontvlechten wat goed loopt, ruimte voor identiteitsgebonden samenwerkingsverbanden en eerlijk zijn over het feit dat niet altijd zal kunnen wat ouders willen. Wij willen dat de regeldruk die ouders en scholen ervaren wordt beperkt. Hier hebben wij tijdens de begrotingsbehandeling aandacht voor gevraagd. Wij willen dat wordt voorkomen dat samenwerkingsverbanden kleine ministerietjes van onderwijs worden die bijvoorbeeld een eigen indicatiesystematiek optuigen. Als leraren minder met het invullen van formulieren bezig hoeven te zijn, houden zij immers meer tijd over voor hun hoofdtaak: lesgeven.

Mijn volgende punt is de verevening in combinatie met krimpregio's. In het wetsvoorstel wordt de op- en afbouw van de verevening tussen 2015 en 2019 geregeld. Het CDA steunt het amendement van de VVD waarmee wij de komende jaren flexibel kunnen omgaan met die percentages. Op deze manier kunnen wij onverwacht zware effecten voor met name krimpgebieden eventueel te zijner tijd verzachten. Daarom willen wij dat de percentages niet bij wet, maar bij AMvB worden geregeld.

Een passende plek voor een leerling kan er soms toe leiden dat die een deel van het onderwijs op een andere school volgt dan op de school waar zij of hij is ingeschreven, zodat maatwerk mogelijk is. Het CDA is dan ook voorstander van de mogelijkheid van symbiose. Wij willen zo veel mogelijk voorkomen dat de wet dit soort passende oplossingen bemoeilijkt. Daarom vragen wij speciale aandacht voor cluster 2, het onderwijs voor doven, slechthorenden en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden. Van Siméa, de vereniging van cluster 2-scholen, krijgen wij al enige tijd het signaal dat het niet mogelijk is om leerlingen die in het regulier onderwijs zitten lichte ondersteuning vanuit cluster 2-onderwijs te geven. Als de leerling in het speciaal onderwijs zit, is een symbioseregeling met een reguliere school wel mogelijk. Is het andersom ook mogelijk, dus dat een leerling ingeschreven staat op een reguliere school en via symbiose ondersteuning krijgt uit het speciaal onderwijs? Als dat niet het geval is, zoals ik de wet nu lees, kan de minister dan uitleggen waarom dat niet kan? Het cluster 2-onderwijs ervaart dit in elk geval als een grote hindernis. Ik hoor hier graag een reactie op van de minister.

Ik hoor ook van scholen dat er een weeffout zit in de Wet op het voortgezet onderwijs ten aanzien van het meetellen van de uren onderwijs die in symbiose in het reguliere onderwijs worden gevolgd door een leerling die ingeschreven staat op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Ik dien amendement in om er zorg voor te dragen dat deze uren voortaan wel meetellen.

Ik kom nu op de samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs. Passend onderwijs is een van de vele hervormingen die dit kabinet de komende jaren inzet. Een andere belangrijke hervorming die met passend onderwijs samen hoort te gaan, is de decentralisatie van de jeugdzorg. De heer Dijsselbloem sprak hier ook al over. Dit biedt vele kansen, als er maar vanuit een integrale visie wordt gewerkt. Al vanaf het begin, jaren geleden, toen ik woordvoerder passend onderwijs werd, heb ik benadrukt dat een integrale aanpak tussen de ministeries van OCW en VWS ontbreekt en dat dat tot onnodig veel gedoe en stagnatie leidt. Daarom vragen wij aandacht voor de volgende punten.

Afstemming van het samenwerkingsverband, in eerste instantie met provincies en afstemming met gemeenten, zeker in verband met de jeugdzorg. Wat vindt de minister van de suggestie van het CDA om eind 2013 in de eerste evaluatie heel nadrukkelijk de samenwerking tot op dat moment mee te nemen? Vragen die wij tegen die tijd beantwoord willen zien, zijn bijvoorbeeld: zijn er problemen met de grenzen van de samenwerkingsverbanden? Uit Rotterdam hebben ook ons bezorgde geluiden bereikt dat de regio-indeling van passend onderwijs tot problemen leidt bij het vinden van synergie tussen jeugdzorg en passend onderwijs. Graag een reactie van de minister.

Een andere zorg, die ik met eigen ogen heb geconstateerd en al meerdere jaren uit het veld hoor, is dat er schotten zijn tussen de middelen die van OCW en de middelen die van VWS komen. Ook de samenwerking van de Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie van het Onderwijs is niet optimaal. Voorbeelden van scholen die hierbij problemen ondervinden, zijn scholen, verbonden aan residentiële jeugdinstellingen en tyltylscholen, waarbij naast onderwijs ook veel zorg komt kijken. Graag een reactie van de minister hoe zij hier tegenaan kijkt en hoe zij die schotten gaat wegnemen.

Wij krijgen met enige regelmaat enerzijds beleidsstukken van OCW waarin ook een verband met de jeugdzorg wordt gelegd en anderzijds beleidsstukken van VWS waarin zijdelings passend onderwijs wordt genoemd. Maar zelden zien wij hier een gezamenlijk beleidsstuk. Wij hebben af en toe ook de indruk dat de afstemming tussen beide departementen niet geheel vlekkeloos verloopt. Nu passend onderwijs binnenkort wordt ingevoerd en de contouren van het nieuwe stelsel van jeugdzorg steeds duidelijker worden, zouden wij als CDA graag een hoofdlijnenbrief willen ontvangen van de minister van OCW, samen met de staatssecretaris van VWS, over de kansen en knelpunten rond de samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs. De heer Dijsselbloem sprak hier ook al over.

Wij denken dan bijvoorbeeld aan een overzicht van welke gemeenten met meerdere samenwerkingsverbanden te maken hebben en andersom, een overzicht van het tijdpad passend onderwijs naast decentralisatie van de jeugdzorg met gevolgen voor de gemeenten et cetera.

Ik ga afronden. Passend onderwijs is een goed wetsvoorstel, dat inhoudelijk op veel steun kan rekenen in de Kamer en in het veld. Wij zijn blij dat deze minister zo betrokken en doortastend deze verbetering voor veel ouders, kinderen en docenten wil doorzetten. Dat neemt echter niet weg dat wij de terechte zorgen uit het veld begrijpen en serieus nemen. Wij zullen de komende jaren de ontwikkelingen goed volgen en ongetwijfeld komen wij in deze Kamer nog meerdere keren hierover te spreken.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dan zijn wij hiermee aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. Ik dank de leden voor hun inbreng, de minister voor haar aanwezigheid en onze bezoekers op de publieke tribune. U hebt het lang moeten uithouden maar het gaat wel ergens over.

Sluiting 23.29 uur.

Naar boven