11 VAO Raad Buitenlandse Zaken

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 16 februari 2012 over de Raad Buitenlandse Zaken.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Wij hebben vanmiddag een algemeen overleg gehad met de minister van Buitenlandse Zaken over de voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken. Wij hebben daar allen onze afschuw getoond over de ontwikkelingen in Syrië. Ik dank de minister voor de toezegging die hij heeft gedaan, dat hij in principe bereid is om medische hulp in Nederland aan te bieden aan zwaargewonde Syrische burgerslachtoffers. Als we dan niet daar iets kunnen doen, kunnen we in ieder geval humanitair iets doen.

Ik heb de minister er ook op gewezen dat de CDA-fractie grote zorgen heeft omtrent ontwikkelingen ten aanzien van minderheden in de gehele Arabische regio. Wij vinden dat Europa daar iets aan moet doen. Europa en Nederland, als lidstaat van de Europese Unie, laten bijzonder veel geld in de richting van de Arabische regio stromen en daar hoort dan wat tegenover te staan. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de omwentelingen in verschillende Arabische landen hebben gezorgd voor een onaanvaardbaar niveau van geweld en intolerantie jegens christenen en andere religieuze minderheden, seksuele minderheden, liberale moslims en vrouwen;

constaterende dat de autoriteiten in deze landen zich op dit moment onvoldoende inzetten om veiligheid en mensenrechten van minderheden te waarborgen;

van mening dat deze minderheden recht hebben op een veilige plaats binnen de samenlevingen van deze landen en respectvol dienen te worden behandeld door de lokale autoriteiten;

verzoekt de regering, de bilaterale uitgaven aan de Arabische regio voorwaardelijk te maken aan aantoonbare inzet voor de bescherming van christelijke en andere minderheden door de ontvangende autoriteiten;

en verzoekt de regering bovendien, zich in Europees verband in te spannen voor een zelfde conditionaliteit voor de geldstromen die vanuit de Europese Unie naar de Arabische regio vloeien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Voordewind, Van der Staaij, Ten Broeke, Timmermans en Pechtold.

Zij krijgt nr. 1122 (21501-02).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben in het AO even gesproken over het vredesproces in het Midden-Oosten, maar er was geen tweede termijn, dus dan moet ik het maar afmaken met een motie over het trilaterale overleg tussen Israël, Amerika en de Palestijnse Autoriteit, om aan beide kanten te bekijken of je de verheerlijking van terrorisme en van geweld bespreekbaar kunt maken en kunt terugdringen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een aangenomen motie-Van der Staaij/Voordewind stelt dat subsidie aan de Palestijnse Autoriteit niet moet worden gegeven indien er geen concrete en effectieve maatregelen worden genomen om het verheerlijken en vergoelijken van terrorisme tegen te gaan;

constaterende dat zich nog steeds voorvallen van verheerlijking en vergoelijken van terrorisme voordoen bijvoorbeeld via de massamedia (onder andere PA tv) of door het vernoemen van pleinen naar (zelfmoord)terroristen;

constaterende dat overlegmechanismes tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit ter bestrijding van verheerlijking en vergoelijken van terrorisme niet functioneel zijn;

overwegende dat rechtstreekse dialoog en onderhandelingen tussen beide partijen de enige aangewezen weg zijn om het Israëlisch-Palestijnse conflict in al zijn aspecten op te lossen;

verzoekt de regering, partijen op te roepen via rechtstreekse onderhandelingen te komen tot een vredesregeling en om het trilaterale overleg Israël/Palestijnse Autoriteit/Verenigde Staten over het tegengaan van verheerlijking en vergoelijken van terrorisme te hervatten;

verzoekt de regering tevens, ook in EU-verband, partijen te blijven aanspreken op hun verplichtingen om terrorisme en geweld niet te financieren of faciliteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van der Staaij en Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1123 (21501-02).

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. De minister gaat zich weer op het Europese toneel begeven. Dat is deze week een roerig toneel als het om Nederland gaat. Ik heb de regering al eens eerder gevraagd om daarop te reflecteren. Daarom heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet naar eigen zeggen het Nederlands belang "meer dan in het verleden" centraal zet in het buitenlandbeleid;

constaterende dat na meerdere incidenten het kabinet niet bereid was, een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de Nederlandse reputatie in het buitenland;

constaterende dat het Europees Parlement, de Europese Commissie en tien ambassadeurs hun zorgen hebben uitgesproken over een nieuw initiatief van de gedoogpartner;

verzoekt de regering, alsnog een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de reputatie van Nederland in het buitenland en de effectiviteit van het Nederlands buitenlands beleid door de jaren heen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold en Albayrak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1124 (21501-02).

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de inbreng in dit voortgezet algemeen overleg.

Wat de motie van de heer Ormel op stuk nr. 1122 betreft, ga ik er maar van uit dat in de considerans in de motie absoluut niet de suggestie wordt gewekt dat we terug zouden moeten naar de tijden van de dictatuur. Zo mag ik dat bepaald niet lezen. Over de rest van de motie kan ik het volgende opmerken. Ik deel de zorgen over de positie van minderheden in de Arabische regio. Ik deel ook de opvatting dat we de strakke conditionaliteit van de Europese Unie – meer voor meer; minder voor minder – hierop van toepassing moeten verklaren. Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 1123 van de heer Voordewind spreekt mij op zichzelf aan. Dat geldt in het bijzonder voor de oproep die eigenlijk via mij wordt gedaan aan de Verenigde Staten, de Palestijnse Autoriteit en Israël om de werkzaamheden van die trilaterale commissie zelf echt weer serieus te nemen. Ook de andere overwegingen en het dictum spreken mij aan. Ik laat het oordeel derhalve graag aan de Kamer.

Wat de motie op stuk nr. 1124 van de heer Pechtold betreft, ga ik ervan uit dat een onafhankelijk onderzoek naar de reputatie van Nederland in het buitenland en de effectiviteit van het Nederlands buitenlands beleid door de jaren heen net zo min als vorig jaar nodig is. Ik vind het overbodig. Ik ontraad derhalve deze motie.

De heer Pechtold (D66):

Het gaat om het keuren van je beleid, om het betrachten van transparantie. Daar kun je toch alleen maar tegen zijn als je iets te verbergen hebt?

Minister Rosenthal:

Het gaat er niet om dat er iets te verbergen zou zijn. Ik heb vandaag in een algemeen overleg ter voorbereiding van de komende Raad Algemene Zaken gezegd dat, wat mij betreft, de relaties tussen Nederland en de tien desbetreffende landen goed zijn. Daar wordt immers in feite op gezinspeeld. Het enige wat wij moeten doen is er almaar voor zorgen dat ze nog beter worden dan ze al zijn. Dat betekent dus ook dat ik er geen enkele behoefte aan heb om onderzoek te laten doen naar iets waarvan ik weet wat er zo ongeveer aan de orde is, namelijk dat de reputatie van Nederland in het buitenland goed is en dat het Nederlandse buitenlandbeleid door de jaren heen zijn sporen heeft verdiend.

De heer Pechtold (D66):

Ik vraag de minister of hij de farce nu compleet vindt. Nadat er eerst in het binnenland terecht onrust was, vragen tien EU-ambassadeurs, drie Eurocommissarissen en nu het Europees Parlement onze premier om langs te komen om het buitenlandbeleid van Nederland te verklaren, terwijl de minister krampachtig blijft volhouden dat dat niet nodig is. Als hij denkt dat de Nederlandse reputatie in het buitenland door de jaren heen niet is veranderd en, sterker nog, dat zijn streven om het centraal te zetten alleen tot verbetering leidt, gaat hij met graagte zo'n onderzoek tegemoet.

Minister Rosenthal:

Naar aanleiding van deze interventie van de heer Pechtold kan ik slechts zeggen dat ik het met de inhoud noch met de strekking van zijn mededelingen eens ben. Ik houd het dus op het ontraden van deze motie.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het keuren maar ook het afkeuren van beleid gebeurt in deze Kamer en nergens anders. Het gebeurt door deze Kamer en door niemand anders. Dat zou zelfs een veilingmeester moeten weten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal vanavond worden gestemd.

De vergadering wordt van 18.55 uur tot 19.55 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven