6 Vragenuur

Vragen van het lid Slob aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de afwijzende reactie van de minister op pogingen om tot een verbetering van de sterk verslechterde verhouding tussen de politiek en het onderwijs te komen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Het vriest in ons land dat het kraakt. De temperatuur is tot ver onder het vriespunt gedaald. Dat is geen probleem als het om de meren, vaarten en sloten in ons land gaat. Het wordt echter wel een probleem als de temperatuur, niet letterlijk maar figuurlijk, fors begint te dalen in de verhouding tussen de politiek en het onderwijs. Helaas is dat de situatie waarmee we nu te maken hebben.

In het onderwijs is veel onbegrip over een groot aantal onderwerpen die ook in de Kamer aan de orde zijn geweest. Wij kennen de voorbeelden natuurlijk, zoals de invoering van de 1040 urennorm en de grote zorgen over de gevolgen van de aankomende forse bezuinigingen op het passend onderwijs. Onder docenten heerst een sterk gevoel van miskenning van hun professionaliteit en een grote onvrede over oplopende regeldruk.

De fractie van de ChristenUnie maakt zich zorgen over deze verstoorde verhoudingen. Dit is voor niemand goed: niet voor het onderwijs, maar ook niet voor de politiek. Wij vinden dat deze negatieve spiraal moet worden doorbroken. Daarom heb ik twee vragen aan de verantwoordelijk minister van Onderwijs. Hoe taxeert zij, vanuit haar verantwoordelijkheid, de huidige situatie? En wat doet zij vanuit haar verantwoordelijkheid om die verstoorde verhoudingen te verbeteren?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik dank de heer Slob voor zijn vragen. Hij geeft aan dat er op een aantal onderdelen onvrede is in het onderwijsveld. Dat kan ik slechts bevestigen, want dat hebben wij gezien bij de demonstratie. In het kader van de behandeling straks van het wetsvoorstel passend onderwijs is ook reeds een demonstratie aangekondigd. Het is waar dat er op dit moment een aantal zaken in het onderwijs gebeurt waar leraren zich heel erg bij betrokken voelen en waar leraren het op onderdelen niet mee eens zijn. Dat is wellicht inherent aan het feit dat we aantal moeilijke beslissingen nemen. Daarbij zijn ook ombuigingen aan de orde en het is belangrijk om te zien dat wij die ombuigingen in het onderwijs herinvesteren.

Wat gaat de minister doen om ook in de toekomst die verhoudingen op een goede manier overeind te houden? Dat doe ik door een deel van de middelen die wij ombuigen elders te investeren in de kwaliteit van de leraar. Dat doen we volop. Het actieplan blijft ondanks de bezuinigingen overeind. Dat is een heel belangrijk onderdeel van dit kabinetsbeleid. We investeren dit jaar 100 mln. extra en vanaf volgend jaar 150 mln. jaarlijks in de kwaliteit van de leraar, en in vorming en opleiding. We investeren 85 mln. via de lerarenbeurs. We gaan het lerarenregister nog deze maand starten. Dat is een belangrijke impuls. De uitvoering vindt plaats door de Onderwijscoöperatie. We zijn bezig met het structureel en duurzaam maken van echt hrm-beleid binnen de scholen. Kortom, allemaal zaken die de kwaliteit van het leraarschap zullen bevorderen en die ik als minister van Onderwijs erg belangrijk vind.

Hoe taxeert de minister de huidige situatie? Dat heb ik net al aangegeven. Er is op dit moment sprake van verschil in zienswijzen tussen bepaalde partijen in Den Haag én het onderwijsveld. Dat is wellicht ook inherent aan een periode waarin moeilijke besluiten worden genomen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik hoor de minister zeggen: ik herken de onvrede, maar vanuit het kabinet wordt flink geïnvesteerd in de kwaliteit van leraren. Dat weten de leraren ook. Desondanks maken zij zich grote zorgen, juist over de onderwerpen waarbij zij dingen zien gebeuren die naar hun mening schade aanbrengen aan het onderwijs. Is de minister dus bereid om met een open houding in gesprek te gaan met het onderwijsveld en haar beleid, indien dat mogelijk, nodig en wenselijk is, eventueel op onderdelen te wijzigen? Is de minister ook bereid om op uitnodigingen in te gaan als er momenten worden gecreëerd om politiek en onderwijs weer meer met elkaar in gesprek te brengen om zo te proberen de onderlinge verhoudingen te verbeteren? Dat is namelijk uiteindelijk in het belang van de kinderen aan wie we onderwijs geven.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik dank de heer Slob voor zijn vragen. Ik waardeer de zorg die hieruit spreekt. Natuurlijk is die zorg ook de mijne. Dat is bijvoorbeeld ook de reden dat ik de afgelopen weken overleg heb gehad met onder meer het CNV over het tot stand brengen van een overeenstemming over hoe we in de toekomst omgaan met de expertise en de mensen die met al hun kwaliteiten het onderwijs zouden verlaten vanwege de ombuigingen in het passend onderwijs. Daar heb ik een heel goede overeenkomst over kunnen sluiten. Ik investeer er ook wat extra geld in. Ik heb de Kamer daarover onlangs geïnformeerd. Het is een voorbeeld van hoe ik probeer op een goede manier te handelen binnen mijn kaders en de mogelijkheden die ik binnen het regeerakkoord heb. Zo heb ik in april natuurlijk naar aanleiding van de gesprekken met leraren en schoolbestuurders meer temporisering aangebracht in de aanpak van het passend onderwijs, omdat ik wat ik hoor in het veld zeker ter harte neem. Dat is mijn inzet en dat zal het ook blijven.

De heer Slob (ChristenUnie):

De minister zegt dat zij met het onderwijs in gesprek wil gaan en dat zij dit ook al doet. Dat waardeer ik. Afgelopen vrijdag heeft zij echter afwijzend gereageerd op een initiatief om 10 maart bij elkaar te komen. Het onderwijs gaat hier samen met de politiek aan werken. Het is een soort nationale onderwijsdag. Dat is een moment om met elkaar in gesprek te gaan. Mag ik de minister zo begrijpen dat zij, als haar agenda het toelaat, er gewoon is, in gesprek gaat en probeert uitleg te geven? Verder hoop ik dat zij dan ook naar de mensen luistert en wil bekijken of we verstandige besluiten kunnen nemen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik kan dat hier niet zo een-twee-drie zeggen, omdat ik mijn agenda niet in beeld heb. Ik heb natuurlijk momenten waarop ik spreek met de diverse partijen in het veld. Dat is zeer frequent. Toevallig heb ik nog vanmiddag weer een overleg met een van de vakbonden. Ik kan dus niet zo een-twee-drie zeggen of ik daar present kan zijn. De bijeenkomst op 10 maart was mij ontgaan. Ik heb de heer Slob gewezen op de feiten. Ik wil best een keer met hem van gedachten wisselen over de vraag hoe we daar nog een extra impuls aan kunnen geven. Dat kan in de Nationale OnderwijsWeek, met de Dag van de leraar. Daar kunnen we misschien nog eens nadenken over de vraag of er activiteiten zijn die dat beeld kunnen versterken. Over 10 maart kan ik op dit moment echter niets zinnigs zeggen. Ik hoor de uitnodiging en ik zal die in overweging nemen.

De heer Slob (ChristenUnie):

De laatste opmerking is goed. Zij zal de uitnodiging in overweging nemen. Ze kan een uitnodiging verwachten. Ik hoop dat zij erbij zal zijn. Het zou fantastisch zijn als de heer Elias en de heer Beertema, die nu achter de interruptiemicrofoon staan, er dan ook zouden zijn. Dan hebben we volgens mij een heel goed gesprek.

De heer Elias (VVD):

Mijn opmerking sluit wellicht aan op die van de heer Slob. De scholen voor voortgezet onderwijs hebben uitgesproken dat zij, wanneer wetgeving wordt aangenomen die hun niet bevalt, ook in de Eerste Kamer, die niet zullen uitvoeren. Deelt de minister de analyse van de VVD-fractie dat dit een van de grote problemen is die op dit moment bestaan tussen "de politiek", om het zo maar even te zeggen, en het onderwijsveld? Is zij met mij van mening dat dit principieel onaanvaardbaar is?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Daarover ben ik helder geweest tegen de VO-raad. Ik heb aangegeven dat, als zaken in de wet geregeld zijn, de democratie zo werkt dat de burgers in Nederland daarnaar moeten handelen.

De heer Beertema (PVV):

Wij zijn het erover eens dat de boel gepolariseerd is. Dat is absoluut het geval. Deelt de minister mijn analyse dat niet wij die polarisatie hebben gezocht en wij niet voor die verhoogde zuurgraad zorgen, maar dat dit de AOb en de VO-raad zijn? Vooral de AOb heeft nogal flink om zich heen geslagen. De PVV-fractie is te allen tijde bereid tot een gesprek, maar dan moet er eerst ruiterlijk afstand worden genomen van de gekke beschuldigingen. Deelt de minister die analyse?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Op dat punt heb ik al het nodige uitgesproken naar aanleiding van de brief van de AOb. Het lijkt mij wijs dat ik het daarbij laat.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik hoorde net de heer Beertema tegen de minister zeggen dat het aan anderen ligt dat het gepolariseerd is. Als er zoveel hervormingen zijn, zullen er aan beide kanten stevige woorden klinken. Maar het woord "geschift" dat de heer Elias gebruikt in de richting van docenten helpt de minister toch niet om een goede verstandhouding te hebben met dit soort docenten?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voor mij is investeren in de verstandhouding met de docenten daadwerkelijk boter bij de vis doen. Als wij zeggen dat zij echt professionele ondersteuning verdienen, investeren wij erin. Dat doe ik. Als wij zeggen dat het een vak is waarin men die professionaliteit moet onderhouden zoals in dat soort vakken het geval is, investeren wij in het register. Kortom, boter bij de vis wanneer het gaat om de goede verhoudingen met de leraren.

De voorzitter:

De heer Elias voelt zich aangesproken.

De heer Elias (VVD):

Ja, ik vraag aandacht voor een persoonlijk feit. Ik accepteer niet dat ik verkeerd word geciteerd. Ik heb gezegd: als leraren staken en dat gebeurt op kosten van onderwijsgeld, zou dat geschift zijn. Ik heb tegen geen enkele leraar gezegd dat hij geschift is. De heer Van der Ham moet mij niet verkeerd citeren, moet niet doen aan in een hokje duwen. Dat is onjuist.

De voorzitter:

Uw punt is gemaakt.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Op 6 maart zijn weer stakingen aangekondigd tegen de bezuinigingen op het passend onderwijs. Op dit moment ligt er een soort handreiking. Kan er iets gebeuren met de gelden die nu zijn gereserveerd voor de prestatiebeloning? Kan in ieder geval worden gekeken of een deel daarvan toch toegeschoven kan worden om de pijn te verlichten in het passend onderwijs? Is de minister bereid om er nog een keer naar te kijken?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik moet hier vaststellen dat ik die bereidheid al heb gehad en dat de coalitiefracties die bereidheid ook hebben gehad, want er is bij de vertraging in april jongstleden ook geld gehaald vanuit de prestatiebeloning. Uiteindelijk willen wij een aantal doelen bereiken. Die doelen wil ik overeind houden. Wat mij betreft, moet na die temporisering nu de slag worden gemaakt om de zaak daadwerkelijk uit te voeren. Dat zijn wij ook verplicht aan de mensen in de regio's, die aan de slag willen en na vele jaren discussie die helderheid willen hebben.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de beantwoording.

Naar boven