3 Vragenuur

Vragen van het lid Van Bommel aan de minister van Defensie over het bericht dat Nederland de bereidheid heeft uitgesproken om mijnenjagers te sturen naar de straat van Hormuz.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. In januari vroegen de Amerikanen aan de minister van Defensie of hij bereid zou zijn om mijnenjagers te leveren om de Straat van Hormuz bij Iran vrij te houden. Nu zijn mijnenjagers geen oorlogsschepen, en Iran moet vooral de Straat van Hormuz niet afsluiten. Tegelijkertijd wordt er in Amerika en in Israël openlijk gediscussieerd en gespeculeerd over een oorlog tegen Iran. Er zijn Amerikaanse vliegdekschepen en fregatten met kruisraketten in de regio en er is een grote troepenmacht in Koeweit en in de Golfstaten. Zo langzamerhand ontstaat toch wel het beeld van oorlogsvoorbereiding. Daarom vraag ik de minister van Defensie of ook voor hem het uitgangspunt geldt dat er een volkenrechtelijk mandaat moet zijn voor de inzet van Nederlandse militairen voor militaire actie. Deelt de minister de opvatting dat er op dit moment geen legitimatie is voor militaire actie tegen Iran? Heeft de minister met zijn toezegging bij de Amerikanen de verwachting gewekt dat Nederland die mijnenjagers ook zal leveren op het moment dat daarom wordt gevraagd?

Minister Hillen:

Voorzitter. Ik dank de heer Van Bommel voor de vragen die hij heeft gesteld over de mijnenjagers. Wat ik tegen de krant heb gezegd en wat ik ook elders wel heb gezegd, is eigenlijk een verpakte boodschap. In de gesprekken die ik met de Amerikanen had toen ik in de Verenigde Staten was, ben ik gepolst of Nederland eventueel bereid zou zijn om, op het moment dat Iran de Straat van Hormuz zou afsluiten, te helpen met mijnenjagers. De verwachting van de Amerikanen was dat dit voornamelijk zou gebeuren met het leggen van mijnen in de Straat van Hormuz. Voor het handelsverkeer, voor tankers en dergelijke, zou dat natuurlijk levensgevaarlijk zijn. Onze Nederlandse mijnenjagers hebben ook in de Middellandse Zee, bij Libië, een heel goede rol vervuld. Dat de Amerikanen dit vragen is logisch, want Amerika heeft veel op mijnenjagers bezuinigd.

Ik heb toen gezegd dat ik het graag in overweging wilde nemen, omdat ook Nederland belang heeft bij een vrije Straat van Hormuz. Verder heb ik gezegd dat ik uiteraard niet zo uit de losse pols kan oordelen of wij dit zullen kunnen doen, omdat er nog veel voor moet gebeuren. In de eerste plaats moeten wij bezien of de schepen dan beschikbaar zijn. In de tweede plaats moet er een volkenrechtelijk mandaat zijn, en er moet toestemming zijn van de Kamer; allemaal zaken die ook de heer Van Bommel noemt. Ik heb er later bij gezegd, ook tegen de journalist van NRC Handelsblad, dat ik mij opeens realiseerde dat het aantal mijnenjagers dat wij hebben wel erg klein begint te worden. Als de bondgenoten op ons een beroep doen, terwijl de zeeën heel groot zijn en er snel mijnen gelegd worden – ook bij Libië was dat het geval – zitten wij zo langzamerhand wel "rock bottom", zoals dat in het Nederlands zo mooi heet. Wij zitten zo langzamerhand toch wel aan het laatste aantal om op dat punt voor onszelf en voor onze bondgenoten beschikbaar te zijn. Met andere woorden, ik realiseerde mij weer eens hoe ver wij al bezuinigd hebben. Dat heb ik toen willen zeggen. Er was een voor de hand liggende vraag bij een dreigend conflict. Toen dacht ik: Nederland, let op uw zaak.

De heer Van Bommel (SP):

De Amerikanen vroegen natuurlijk om die mogelijke bijdrage in het kader van de sancties en de mogelijke reactie van Iran daarop. Dan vraag ik de minister: is het niet beter om, voordat hij dit soort toezeggingen doet, af te wachten wat de diplomatieke inspanningen van het Internationaal Atoomenergieagentschap opleveren en wat een eventuele discussie in de VN-Veiligheidsraad oplevert? Die route is toch veel verstandiger in plaats van nu al toezeggingen te doen aan de Amerikanen om een bijdrage te leveren?

Minister Hillen:

Ik heb geen toezegging gedaan om een bijdrage te leveren. Ik heb gezegd, met alle mitsen en maren, het verzoek uiteraard in overweging te zullen nemen als het gedaan zou worden. Op dat moment, als je in zo'n gesprek zit met de Amerikanen, laat je een welwillende reactie horen. Die verplicht je op dat moment tot niets, maar geeft een geesteshouding aan. Die geesteshouding is positief ten opzichte van bondgenoten, afwachtend ten opzichte van een volkenrechtelijk mandaat en zorgwekkend ten opzichte van de beide jagers die Nederland op dit moment nog beschikbaar heeft.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ben blij met de uitspraak dat voor deze minister in ieder geval het uitgangspunt geldt dat er een volkenrechtelijk mandaat moet zijn en dat bovendien, voordat zoiets aan de orde zou kunnen komen, de Tweede Kamer daarover nog geraadpleegd wordt. Ten slotte hoop ik dat deze minister er ook toe zal bijdragen dat het diplomatieke spoor succesvol wordt gevolgd. Daar alleen kan immers de echte oplossing vandaan komen in het conflict dat er is met Iran.

Minister Hillen:

Het laatste ben ik met de heer Van Bommel eens. Als het enigszins mogelijk is, moeten we het diplomatieke spoor volgen. Dat is de beste oplossing voor dit soort problemen.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. De heer Van Bommel heeft het over een volkenrechtelijk mandaat dat nodig zou zijn om mijnen te vegen. Als Iran echter mijnen zou leggen in internationale wateren, dan is het toch alleen maar goed als we die mijnen daar met mijnenvegers weghalen? Daar is dan toch geen volkenrechtelijk mandaat voor nodig?

Minister Hillen:

In principe zou u gelijk kunnen hebben, ware het niet dat op het moment dat zoiets zou gebeuren, mijnenjagers daar niet in hun eentje zullen opereren. Anders zouden ze onder bedreiging vanaf de kust liggen. Dat zal altijd in een configuratie gaan met andere oorlogsschepen of onder inzet van andere middelen. Dan komt u toch gauw bij de artikel 100-brief uit.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording.

Eigenlijk zouden wij nu doorgaan met de derde vragenreeks van de heer Çelik van de PvdA aan de minister van OCW. Omdat de minister echter nog niet aanwezig is, gaan wij verder met de vragen van mevrouw Van Gent.

Naar boven