5 Vragenuur

Vragen van het lid Çelik aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de adjunct-schooldirecteur uit Nieuwegein, die is opgepakt na een "hardhandige verwijdering" van een leerling.

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. Vorige week woensdag is het nogal uit de hand gelopen in Nieuwegein, om precies te zijn bij het Anna van Rijn College, toen een adjunct-directeur door de politie werd opgepakt en enkele uren werd opgesloten. Eigenlijk was er niet veel aan de hand; het had anders moeten lopen. Een leerling deed niet wat een docent vroeg en werd tot tien keer gevraagd om de klas te verlaten. Toen kwam de adjunct-directeur erbij. Om het gezag te handhaven, vroeg hij terecht of de leerling naar buiten wilde gaan. Dat deed de leerling niet en toen werd de leerling bij de kraag gepakt en naar buiten begeleid. Dat zou de normaalste zaak van de wereld moeten zijn, want zo zijn de huisregels: leerlingen behoren te doen wat een docent vraagt. Het is echter anders gelopen. Na de aangifte van de ouders heeft de politie gemeend de adjunct-directeur aan te moeten houden. De rest kennen we met elkaar.

Ik zou graag van de minister willen weten hoe zij tegen dit voorval aankijkt. Hoe had de politie dit volgens haar moeten aanpakken en is zij tevreden over de wijze waarop de politie tot op heden met deze zaak is omgegaan? Ik koppel daar de opmerking aan dat ouders en docenten op deze manier redelijk uit elkaar blijven groeien. Ik wil graag van de minister weten hoe zij dit wil oplossen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik dank de heer Çelik voor de vragen. Het is terecht dat dit punt op dit moment aan de orde is in de Kamer, want ik begrijp heel goed dat er veel onrust is ontstaan over wat er in Nieuwegein is gebeurd. Het is ook niet niets als de politie op school komt om een adjunct-directeur aan te houden. Ik heb vrijdag direct aan de inspectie gevraagd om mij nauwgezet op de hoogte te houden van deze kwestie. Op dit moment loopt er nog een onderzoek van het Openbaar Ministerie. Gelet op de maatschappelijke verontwaardiging, zet het Openbaar Ministerie daar vaart achter. Dat is goed om te weten en dat vind ik een goede zaak. Lopende dit onderzoek kan ik mij hier dus nog niet over uitlaten. Dat houdt ook in dat ik de expliciete vraag van de heer Çelik wat ik van het handelen van de politie vind, hier niet kan beantwoorden.

Ik stel wel voorop dat ik deze kwestie in algemene zin zeer zorgelijk vind. Binnen de muren van de klas is de leraar de baas. Laten wij dat nou eens gewoon helder met elkaar afspreken; punt uit. Leraren moeten de ruimte krijgen om hun gezag waar te maken. Dat is op dit moment juist de grote zorg van leraren naar aanleiding van wat er in dit geval gebeurd is. Ik begrijp die zorg. Als een kind uit de klas wordt gezet en als ouders daar vraagtekens bij zetten, verwacht ik dat de ouders in eerste instantie het gesprek aangaan met de school.

Dit brengt mij op een breder thema, namelijk de relatie tussen ouders en scholen. Dat vraagt om duidelijkheid vooraf over wat je van elkaar mag verwachten. Dat is erg belangrijk. Op heel veel plekken in Nederland mag dat misschien best wel weer wat nadrukkelijker op de agenda komen: er moeten tussen ouders en school heldere afspraken zijn in het belang van het kind.

Laat één ding heel helder zijn: de positie van de leraar moet buiten de discussie staan. Een leraar moet zijn gezag in de school in algemene zin meer dan tot nu toe waar kunnen maken. Het verloop dat wij nu hebben gezien, vind ik zorgelijk.

De heer Çelik (PvdA):

Ik ben blij met het antwoord van de minister. Zij slaat de spijker op zijn kop. Dit neemt niet weg dat een zorgelijke situatie is ontstaan. Als ik alleen al kijk naar de kranten van de afgelopen week, dan lees ik dat in Ridderkerk drie vwo-leerlingen van school zijn gestuurd omdat zij met een speelgoedpistool speelden buiten het zicht van school, dat zwarte pieten worden aangehouden omdat zij op een bepaalde wijze demonstreren en dat hier ook iets gebeurt. Dit zijn uiterste gevallen en uiterste maatregelen. Ik constateer alleen maar dat partijen uit elkaar dreigen te groeien terwijl zij met elkaar zouden moeten samenwerken. Ouders, docenten en school moeten een blok vormen in het voordeel van de leerling. Dit loopt echter iedere keer anders en dit is een zorgelijke ontwikkeling. Hoe kijkt de minister tegen deze zorgelijke ontwikkeling in den brede aan? Hoe zal zij dit probleem tackelen, want dit is toch niet de weg die wij met elkaar zouden moeten opgaan?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik onderschrijf de zorg van de heer Çelik. Het is inderdaad heel belangrijk dat wij leraren werkelijk steunen in een gezaghebbend opereren. Wij mogen er geen enkele twijfel over laten bestaan dat zij die ruimte hebben. Dat ouders daarvoor op een goede manier respect moeten hebben in algemene zin, is ook heel wezenlijk, want wat de ouder als belangrijk rolmodel uitstraalt naar het kind, zal het kind uiteindelijk oppakken. Daarom moeten wij de positie van de ouders in algemene zin veel beter in beeld krijgen. Ik ben van mening dat wij de positie van de ouders moeten versterken. Ik zal daartoe de komende weken voorstellen doen; ik heb dat ook al hier en daar aangekondigd. Er komt een reactie op het advies van de Onderwijsraad over ouders. In de komende tijd zal ik de positie van ouders in het licht zetten. Zij hebben toch een beetje een vergeten rol en soms zijn zij te veel in een consumentenrol vervallen. Ik zal dit uitgebreid beschrijven. Ik zal laten weten: er wordt van u ook wat verwacht voor wat betreft uw bijdrage aan het leerproces en uw rol in en bijdrage aan de gemeenschap die een school uiteindelijk is, een gemeenschap van leraren, leidinggevenden, leerlingen en ouders, maar ook voor wat betreft het erkennen en positief bejegenen van het gezag. Dat is een algemeen punt.

De heer Çelik (PvdA):

Dat wij in dit geval achter de docent staan, staat buiten kijf. Daarin steunen wij de minister volkomen. Ik was ook verheugd toen ik in de krant las dat de school een soort time-out heeft genomen en de zaak even een week laat rusten om daarna met de partijen aan tafel te gaan zitten om het probleem op te lossen, want, zo zeggen zij, wij moeten verder met elkaar. Ik zou graag tot slot van de minister horen of zij het met mij eens is dat de leerling in ieder geval wel op school hoort te blijven, ondanks hetgeen is gebeurd, maar dat hij wel recht heeft op onderwijs en op betere burgerschapslessen, om het zo te zeggen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

In de individuele situatie van deze school en dit kind is het voor mij wat lastig om dit te zeggen, want daar was al een proces gaande om vast te stellen waar het kind het beste onderwijs kan krijgen, heb ik begrepen. In algemene zin ben ik het met de heer Çelik eens. Kinderen hebben recht op onderwijs, maar men dient zich wel te voegen naar het gezag. Ik ben van mening dat wij dat veel meer dan nu weer scherper moeten uitstralen.

De heer Elias (VVD):

Wat hier is gebeurd, is natuurlijk de wereld op zijn kop. De leerling die rotzooi trapt, gaat naar huis en de adjunct-directeur die wil ingrijpen, wordt opgepakt en meegenomen. De minister heeft heel goed en snel gereageerd door de inspectie in te schakelen en te zeggen dat zij precies wil weten wat is gebeurd. Het lijkt er toch erg op dat de politie in dit geval een stommiteit heeft uitgehaald. Ik weet het niet 100% zeker, maar het lijkt er wel op. Wat doet de minister om, eventueel in overleg met haar collega van Veiligheid en Justitie, herhaling te voorkomen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb afgelopen vrijdag direct contact gezocht met mijn collega van Veiligheid en Justitie om hem de zorg over te brengen over wat is gebeurd. De minister van Veiligheid en Justitie heeft direct opdracht gegeven aan het Openbaar Ministerie om een en ander goed uit te zoeken. Daarmee is men nu bezig en naar verwachting komt men deze week met de uitkomsten van het onderzoek. Ik kan niet anders zeggen dan dat mijn collega onze zorg deelt, maar wij hechten beiden aan een zorgvuldig beeld voordat wij uiteindelijk zeggen waar mensen excuses zouden moeten aanbieden.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb twee vragen aan de minister. Ik ben met haar eens dat het van de gekke is dat dit zo heeft kunnen gebeuren. Het moet duidelijk zijn dat de docent de baas is in de klas en niet een opstandige leerling.

Mijn eerste vraag: als de politie zo snel kan beslissen dat iemand even achter de tralies moet worden gegooid – om het even plat te zeggen – waarom moet het dan een week duren voordat geanalyseerd en gemotiveerd is waarom dat is gebeurd?

Dan mijn tweede vraag. Van docenten hoor ik steeds dat door de bezuinigingen op het passend onderwijs – wat ons betreft zijn die buitenproportioneel – dit soort leerlingen steeds vaker in de klas zullen zitten. De kans dat dit soort zaken gebeurt, wordt zo vergroot.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, u bent echt door uw tijd heen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Bij dat laatste punt is het veel te gemakkelijk om die dingen een-op-een op elkaar te leggen. Het gaat om veel meer zaken, met name de positie van ouders ten opzichte van leerkrachten en het gezag van de leraar. Als je vroeger op school op je kop had gekregen en dat thuis vertelde, kreeg je daar nog een keer op je kop omdat het wel aan jou zou hebben gelegen. Dat was helder, dus je gedroeg je redelijk. Tegenwoordig is het te vaak zo dat als een kind thuiskomt en vertelt dat hij op zijn kop heeft gekregen, de ouders daartegen in verzet komen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat is wel even een heel andere benadering.

Voorzitter, nog even over het Openbaar Ministerie.

De voorzitter:

Nee minister, in dit huis is de voorzitter de baas. Dank u wel.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

U hebt gezag. Dank u wel.

Naar boven