22 Voortgezet onderwijs

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (32640),

(Zie vergadering van 3 november 2011.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Hartelijk dank voor de moties, de amendementen en de inbreng in tweede termijn van de Kamer. Ik ga graag op de punten in. Ik ben ook blij dat ik even de gelegenheid heb gehad om goed naar een paar punten te kijken. Het is een erg belangrijke wet en ik hecht eraan dit wetsvoorstel, dat veel voordelen heeft voor het onderwijs en voor de kwaliteit van het onderwijs – we zouden het soms bijna vergeten, maar daar gaat het over in dit wetsvoorstel – door de Tweede Kamer komt en straks ook door de Eerste Kamer.

In de tweede termijn van uw Kamer is nog een aantal vragen gesteld. De meeste van die vragen komen aan de orde bij het bespreken van de ingediende moties en amendementen. Een tweetal vragen wil ik er echter uithalen. Een daarvan is de vraag van de heer Van der Ham over de maatschappelijke stages. Ik heb die vraag al een keer beantwoord. U zat toen net achterin, mijnheer Van der Ham, maar ik dacht dat u het antwoord toch opgevangen had. We hebben die discussie eerder met elkaar gehad, nog heel kort geleden eigenlijk. Ik ben ervan overtuigd dat maatschappelijke stages en de uren die daaraan besteed worden, daadwerkelijk terecht op de stempel "onderwijstijd" mogen rekenen.

Twee vragen van mevrouw Ortega wil ik ook nu beantwoorden. Waarom telt de norm ook voor excellente scholen en hoe zit het met de WVO BES? Voor de excellente scholen is voldoende onderwijs ook belangrijk. Ik kom aan het eind van mijn betoog nog eens terug op hoe belangrijk een lesuur is. Als je meer uren les geeft, betekent dit dat je nog meer uit kinderen kunt halen. Ik vind dat je eigenlijk altijd moet proberen om grenzen te verleggen. We weten echter ook dat het niet alleen leerlingen waren die om voldoende uren vroegen. Ook de ouders wilden weten dat hun kinderen voldoende uren les kregen. Zij willen ook weten dat de kinderen voldoende tijd daadwerkelijk op school zijn. Zeker in deze tijd is dat voor ouders belangrijk. Ook voor de excellente school is het relevant om voldoende uren te geven en daar wordt dus ook op toegezien.

Het tweede punt zijn de BES-eilanden, de oproep om bij de implementatie rekening te houden met de BES-eilanden. Met het wetsvoorstel wordt de WVO BES gewijzigd op exact dezelfde wijze als de WVO. Het betreft een wijziging van de urennorm, van de vakanties en van de roostervrije dagen. Ik zou niet weten waarom we dat op de BES niet zouden doen. Ook daar verdienen kinderen voldoende uren les. Ook daar is het belangrijk om helder vast te leggen wanneer er wel en wanneer er niet les gegeven wordt, opdat er geen ongebreidelde groei van allerlei nevenregelingen ontstaat, zoals we die in de afgelopen jaren hebben zien ontstaan in de cao's. Dat is wat mij betreft nu echt afgelopen. Dat moet ook op de BES-eilanden zo zijn. De BES hebben weliswaar een andere uitgangspositie en daar zal de inspectie natuurlijk rekening mee houden, maar ook daar gaat de wet straks in werking treden.

Dan kom ik op de amendementen die aan de orde zijn gesteld. Ik begin met het amendement van de heer Dijkgraaf en mevrouw Ortega. Daarin wordt gevraagd om tien roostervrije dagen te plannen voor het verzorgen van andere taken dan onderwijs. Dit amendement druist in tegen de intentie van het wetsvoorstel om meer dagen voor onderwijs te creëren. Ik ben namelijk heel erg blij dat we in staat zijn om op deze wijze negen dagen meer onderwijs te creëren. Dit amendement maakt uiteindelijk te veel roostervrije dagen mogelijk, ten laste van de schooltijd. Aan de andere kant begrijp ik wel het punt dat de heer Dijkgraaf ingebracht heeft, het belang van voldoende dagen waarin je niet per se lesgebonden taken hoeft te doen. We weten immers dat we voldoende tijd moeten besteden aan teamvergaderingen, aan professionalisering, aan het opstarten en afsluiten van zaken. Ik heb een nota van wijziging om op dit punt in te gaan. Daar kom ik straks aan het eind van de behandeling van amendementen en moties uitgebreid op terug. Dan overhandig ik de nota ook direct aan u, voorzitter.

Mevrouw Smits vraagt in haar amendement om de huidige regeling te verheffen tot het niveau van wet en om de wettelijke basis voor vakantiedagen en andere vrije dagen niet te wijzigen. Dat ga ik niet doen – het was een motie van mevrouw Smits, die met verve verdedigd is door de heer Van Dijk – want zo kan ik niet de ruimte nemen die ik juist wil hebben voor het spreiden van de werkdruk over meer schooldagen heen. Wat mevrouw Smits vraagt, zou de gedachte erachter tegengaan en daarom doe ik er niet aan mee. Ik ontraad dus de aanneming hiervan.

De maatschappelijke stage van de heer Van der Ham heb ik net al toegelicht. Ik ontraad ook daarvan de aanneming.

De heer Çelik vraagt in zijn amendement om te zorgen voor een goede bekostiging van de vervanging van leraren. Dit amendement voegt niets toe aan de Wet op het voortgezet onderwijs. Daarin wordt namelijk al in algemene zin geregeld dat de bekostiging toereikend moet zijn voor het uitvoeren van de wettelijke taak. Daar hoort dit onderdeel bij. Gezien de gedachte van een lumpsum, vind ik het geen goede zaak om dit thema eruit te halen. Ik ontraad dit amendement dus.

Ik kom op het amendement-Çelik/Van Dijk op stuk nr. 15: tot onderwijstijd "worden slechts de uren gerekend waarin een leerling actief door een leraar wordt begeleid". Dit druist echt in tegen de kern van het wetsvoorstel, namelijk dat op schoolniveau wordt bepaald wat goed onderwijs is. Dit amendement vult het hoe heel centralistisch in, en dat vind ik geen goede zaak. Bovendien, wat wordt er, bij toetsing door de inspectie en op basis van de wet, uiteindelijk verstaan onder actieve begeleiding? De heer Van Dijk gaf dit zelf ook al aan. Juist daarom beperkt de wet zich tot "onder verantwoordelijkheid van" en "in schooltijd verzorgd" als kwalificatie. Het beoordelingskader van de inspectie geeft hieraan nog een nadere interpretatie.

Bovendien is het amendement inhoudelijk onwenselijk. Weliswaar geven de indieners aan dat het om actieve begeleiding zowel bij het onderwijs als bij maatschappelijke stages gaat, maar dit amendement sluit andere gebruikelijke of innovatieve vormen van onderwijs uit. Doordat de leraar erin is genoemd, sluit het bijvoorbeeld de tijd uit die leerlingen onder begeleiding van een amanuensis doorbrengen bij natuurkundeproeven, om maar een dwarsstraat te noemen. Ook toekomstige verantwoorde vormen van e-learning sluit het uit. Hiermee doorbreek je de innovatie dus. Ik denk ook dat het de heer Van der Ham, die sterk voor innovatie pleit, een gruwel is om het op deze manier te doen. Je moet ruimte houden. Dat is nu juist het mooie van dit dynamische kader. Daarom hecht ik ook zo enorm aan deze wet.

Tot slot kom ik op het amendement van de heer Beertema, die heeft aangegeven dat hij dit een stevig punt vindt. Ik begrijp zijn zorg heel goed. Laat het heel helder zijn: als minister ben ik altijd een groot voorstander geweest van de 1040 uur in de eerste twee leerjaren van het onderwijs, omdat kinderen dan goed worden begeleid. Zoals dit amendement er eerst lag – de heer Beertema had het al gemaakt – had ik het echt moeten ontraden. Ik ben echter blij dat wij uiteindelijk tot een goed vergelijk hebben kunnen komen. Met de 60 uur maatwerk, die nadrukkelijk worden gelabeld voor excellentie en het werken aan achterstand, vind ik het een evenwichtig verhaal. Daarbij gaat het om uren die, zoals wij dat kennen bij maatwerk, toegankelijk zijn voor iedereen maar niet verplicht voor iedereen; ik weet dat de heer Beertema met name dit aspect erg belangrijk vindt. Ik denk dat dit amendement een kwalitatieve plus biedt op het voorstel zoals het er ligt. Dit betekent dat ik het oordeel over de motie aan de Kamer overlaat. Ik ben er positief over.

De heer Çelik (PvdA):

Het is geen motie.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het amendement, excuus.

De heer Çelik (PvdA):

Wat is dit nu voor compromis om 60 uur maatwerk bij wet te regelen? Er moet toch altijd maatwerk worden verleend als leerlingen achter raken? De leerlingen staan toch centraal in het onderwijs? Dat betekent dat leerlingen, als zij een achterstand hebben, maatwerk behoren te krijgen, of dit nu 20 uur is, 80 uur of 200 uur. Dat maakt toch niets uit? Wat is dat voor wassen neus, dit compromis?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik moet de heer Çelik erop wijzen wij indertijd met de PvdA-fractie het belangrijke punt van de 40 uur gerealiseerd hebben. Dit gaat nu naar 60 uur. Ik denk dat dit een goede zaak is. In "Basis voor presteren" en met name in het programma "Beter presteren" voor het voortgezet onderwijs, vraag ik immers ook om extra inzet voor excellentie. Ik denk dat het heel goed is dat scholen deze ruimte krijgen. Men heeft daar ook om gevraagd. Er komt immers uiteindelijk een einde aan het aantal uren dat je kunt investeren. Ik denk dat dit een heel mooi compromis is: meer lesuren in het begin van het voortgezet onderwijs, maar ook wat meer ruimte om in te spelen op specifieke groepen binnen het onderwijs. Nogmaals, deze uren zijn toegankelijk voor alle leerlingen. Dit is echt de meerwaarde.

De heer Çelik (PvdA):

Als dit inderdaad iets zou toevoegen, als iedereen 40 uur, of in dit geval 60 uur, meer les zou krijgen, dan is dit stevige taal. Dan wordt er een keuze gemaakt om de onderwijstijd op te hogen of op niveau te houden en om de onderwijstijd niet omlaag te brengen. In dat geval kan ik met de minister meeleven en kan ik hierover meepraten. Maar dit zijn maatwerkuren. Die zijn er niet voor iedereen, maar slechts voor een deel. Ik herhaal dat deze maatwerkuren er nu ook zijn. Of is dat niet het geval?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Nu zijn er 40 maatwerkuren. Dit is te danken aan de wens van de Partij van de Arbeid indertijd, die ruimte wilde bieden, maar deze ook gemaximeerd wilde zien. In de motie van de heer Beertema komen er per saldo twintig lesuren bij. Ik denk niet dat je kunt zeggen dat deze motie leidt tot minder lesuren. Deze motie leidt in de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs tot mooie onderwijstijd.

De voorzitter:

Het is een amendement, minister. U zei "motie".

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Excuus, voorzitter.

De heer Çelik (PvdA):

Ik concludeer dat er een slecht compromis op tafel ligt. Het doel van dit compromis is om de Partij voor de Vrijheid mee te krijgen om uiteindelijk toch voor wetswijziging te stemmen. Ik ben erg teleurgesteld over dit onderdeel en vind het akkoord zeer mager. Het zal uiteindelijk niets toevoegen aan de onderwijstijd.

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind het goed om eerst de indiener van het amendement het woord te geven.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil de minister het volgende voorleggen. In de huidige formulering van het amendement zijn de 60 uur bedoeld voor extra onderwijsactiviteiten, gericht op excellentie, achterstand en ander maatwerk. Deze specifieke groep leerlingen is met dit amendement in beeld. Is de minister het met mij eens dat deze specifieke groep leerlingen volgens deze definitie inderdaad heel erg groot kan zijn? Als leerlingen en ouders op basis van vrijwilligheid voor leerlingen met specifieke problemen kunnen kiezen voor onderwijs op het gebied van spelling, taal en tafels, dan vallen ook die leerlingen onder dat regime.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat klopt.

Voorzitter: Berndsen

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Ham

De heer Van der Ham (D66):

Ik had gehoopt dat mevrouw Berndsen en mevrouw Verbeet als voorzitters samen mij het woord zouden geven. Dat had ik zo mooi gevonden, maar dat kan staatsrechtelijk waarschijnlijk niet.

In de oorspronkelijke wet stond 1000 uur. Daarvan waren 40 uur maatwerkuren. Als we dit amendement aannemen, komen er met andere woorden twintig echte lesuren bij.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ja, in de onderbouw van de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs.

De heer Van der Ham (D66):

Dat zijn dus twintig uur minder vrij in te vullen uren ten opzichte van het oude wetsvoorstel.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De onderwijstijd gaat terug naar de oude norm van 1040. Binnen die oude norm mag maximaal 60 uur gebruikt worden voor maatwerkuren. Dit mag echter ook minder zijn. Wij hebben de maatwerkuren over de gehele vo-periode. Dat geldt ook voor deze situatie.

De heer Van der Ham (D66):

De minimale lesuren die in eerste instantie in het wetsvoorstel stonden, kwamen neer op 1000–40=960. Nu is het 1040–60=980. Dat is dus per definitie meer.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Volgens mij hebt u heel goed gerekend.

De heer Van der Ham (D66):

Dat is mooi. Is er ook bekostiging voor? Dit kost natuurlijk geld. Waar haalt u dat vandaan?

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, ik haal nergens wat vandaan. Ik vraag u om via de voorzitter te spreken.

De heer Van der Ham (D66):

Waar haalt de minister het geld vandaan?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mijns inziens moet het heel goed mogelijk zijn om dit op een goede manier op te vangen. Vroeger was het 1040, zelfs 1067. Bovendien ontstaan er meer maatwerkuren over de gehele periode van het voortgezet onderwijs. Er gaat dus ook wat meer flexibiliteit ontstaan in de bovenbouw. In dat opzicht is het volgens mij heel goed met elkaar in evenwicht.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham. We hadden afgesproken dat elke woordvoerder twee interrupties zou krijgen.

De heer Elias (VVD):

Nee.

De voorzitter:

Jawel. Ik heb net van de voorzitter gehoord dat dit de afspraak was.

De heer Elias (VVD):

Dat is niet het geval.

De voorzitter:

Mijnheer Elias, wat bent u opgewonden! Ik zit hier net. Vertelt u mij dan even wat volgens u de bedoeling is.

De heer Elias (VVD):

De bedoeling is dat wij proberen om preciezer te horen te krijgen wat de minister van plan is. Daar zijn misschien iets meer interrupties voor nodig. Hiermee willen wij een derde termijn vermijden. Dat was de afspraak.

De voorzitter:

En toch vraag ik u om uzelf wel een beetje in acht te nemen. Er moet namelijk geschorst worden en om 19.30 uur staat een volgend debat gepland. Anders loopt dat ook weer heel erg uit.

De heer Van der Ham (D66):

De minister zegt dat dit allemaal wel uit kan, maar heeft zij daar enige berekening van? Ik vind het niet per definitie onsympathiek, maar kan het ook uit?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Er zijn al jarenlang scholen die de 1040 urennorm keurig hebben gehaald. Toen hebben wij nog maatwerkuren toegepast. Nu worden de maatwerkuren nog wat sterker, niet alleen in de onderbouw maar ook in de bovenbouw. Dat geeft dus ook ruimte. Naar mijn idee is het evenwichtig. Ik vind het een mooie toevoeging en daarom vind ik het winst. Enerzijds worden daarmee immers echt extra lesuren gegeven aan jongere kinderen. Anderzijds worden daarmee iets meer maatwerkuren gegeven, waar ik om heb gevraagd in de nota Beter Presteren. Daarmee wordt ook meer ruimte gegeven aan wat de heer Van der Ham belangrijk vindt. In die zin ben ik buitengewoon tevreden met wat hier uitkomt. Ik vind het winst ten opzichte van het vorige voorstel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de tweede termijn vorige week kregen wij ineens een behoorlijk heftige motie van de PVV-fractie waarin stond: de 1040 urennorm blijft gewoon gehandhaafd. Er was namelijk een kenniscrisis. Die was volgens de PVV-fractie reden om niet te tornen aan de lesuren. Duidelijke taal. Toen is de heer Beertema even wat gaan babbelen met de minister – dat kan niet anders – en nu is er ineens een gewijzigd voorstel en is de minister ineens zeer tevreden over het gewijzigde amendement. Kan zij mij uitleggen waarom zij niet blij was met het aanvankelijke voorstel en wel met het huidige?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Absoluut gesteld zou ik een en ander rond de 1040 urennorm met slechts 40 maatwerkuren te veel vinden ten opzichte van het compromis dat uiteindelijk binnen het voorstel van Clemens Cornielje was gesloten. Ik vind het nu acceptabel omdat er meer maatwerkuren bijgekomen zijn, niet alleen in de eerste jaren maar ook in de jaren daarna. Dat valt onder het toezichtskader van de inspectie. Daardoor vind ik het, alles bij elkaar opgeteld, winst.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat houdt het laatste amendement van de heer Beertema nou materieel in? Komen er nou echt extra uren voor alle leerlingen, zoals de heer Beertema aanvankelijk wilde, ja of nee?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Er komen extra lesuren in de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs. Dat heeft de heer Beertema aangegeven. Hij gaat van 1000 naar 1040. Dat is een sprong van 40 uren. En daarbinnen komen 60 maatwerkuren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maatwerkuren zijn wat anders dan gewone lesuren.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, mijnheer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Tot slot, ik vind het buitengewoon frappant dat deze wijziging op het wetsvoorstel van de minister ineens wordt doorgevoerd zonder een cent extra bekostiging, terwijl wij daar aanvankelijk een heftige discussie over voerden. De 1040 urennorm voldeed immers niet aan de financiering voor scholen. Daarom wil de minister die ook naar beneden halen. Nu komt dit er weer bij, maar zonder een cent extra. Dat is vreemd.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De heer Van Dijk heeft inderdaad heel forse discussies gevoerd over de financiering, ik niet. De heer Clemens Cornielje heeft uiteindelijk gezegd: ik zie dat deze uren gerealiseerd worden door scholen, dus ze kunnen door alle scholen worden gerealiseerd. Dan is het immers een kwestie van goed management en goed met je geld en je uren omgaan. Wij gaan niet boven de 1040. Wij blijven op die 1040. Daarnaast ontstaat er meer ruimte voor maatwerk in de jaren daarna. Dat vind ik de winst ten opzichte van het geheel dat er lag. Dat past ook heel goed bij mijn nota Beter Presteren, waarin die ruimte ook werd gevraagd. Ik vind het dus bij elkaar een evenwichtig voorstel. In die zin kan ik er positief over adviseren aan de Kamer.

De heer Klaver (GroenLinks):

In de politiek moet je flexibel zijn en alle kanten opgaan om je doelen te kunnen realiseren, maar soms vergeet je dan waarom je het ook alweer deed. Vorige week hebben wij toch met elkaar gedebatteerd – eigenlijk doen wij dat al jarenlang – over het gegeven dat het belang van dit wetsvoorstel is dat het aantal ophokuren wordt teruggedrongen en dat wij daarom teruggaan naar 1000 uur? Ik begrijp niet zo goed waarom de minister in één nacht weer om kan gaan, terug naar de 1040. Wat geeft haar toch nog het vertrouwen dat het aantal ophokuren met dit wetsvoorstel zal worden teruggedrongen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Omdat ik niet van mijn stoel val van twintig uren over een heel jaar. Daarnaast houdt dit wetsvoorstel nog veel meer in. Het verzuimbeleid van leerkrachten door ziekte is bijvoorbeeld goed voorbereid. Laten wij eerlijk zijn: het probleem is vaak dat iemand onverwacht ziek wordt –dat is meestal zo – en dat er dan niemand is om hem te vervangen. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat dit geregeld moet zijn. Daarnaast was er ook een ongebreidelde groei van vrije dagen, van vakantiedagen die gecompenseerd werden, van feestdagen binnen vakanties die gecompenseerd werden en van roostervrije dagen. Bij de ene school waren dat er twaalf, bij de andere vijftien en weer bij een andere tien. Ik leg dit allemaal heel scherp vast. Per saldo krijgen kinderen straks zo'n zeven dagen meer school. Dat vind ik gewoon winst.

De heer Klaver (GroenLinks):

Alle zaken die de minister noemt, worden ook geregeld. Het debat heeft zich volgens mij juist heel erg toegespitst op die 1000 uren en op het terugbrengen van het aantal ophokuren. Ik constateer echter dat wij gewoon de oude norm blijven hanteren. Er komen twintig vrij inzetbare uren of maatwerkuren, maar ik zie niet op welke manier dit nog bijdraagt aan het terugdringen van het eerdere probleem – de reden waarom wij dit deden – namelijk het aantal ophokuren. Dat vind ik een gemiste kans en een slap compromis.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb mijns inziens net heel duidelijk aangegeven waarom het 1040 wordt. Ik ben zelf altijd een fan geweest van 1040, maar ik heb destijds ook compromissen gesloten in dit wetsvoorstel. Het is belangrijk dat wij dit wetsvoorstel met elkaar goed verder helpen naar de Eerste Kamer toe. Ik vind dat een belangrijke stap. De waarde van dit wetsvoorstel is namelijk groot. Dit kan met een amendement dat extra ruimte biedt voor maatwerk. Ik hecht daaraan omdat ik wil dat scholen maatwerk kunnen leveren. Wij doen de scholen daarmee een goede dienst. Bovendien kunnen wij jongeren in de eerste twee jaar nog wat intensiever, maar ook bescheiden, helpen bij de lessen. Er is dus sprake van een win-winsituatie. De ophokuren zullen hier geen last van ondervinden. Dat gaat echt veel te ver. Ik begrijp de dramatiek die erbij gehaald wordt wel een beetje, maar ik vind dit echt een heel mooi compromis. Ik ben er dus blij mee.

De heer Biskop (CDA):

Ik begon mijn bijdrage in de eerste termijn met complimenten aan de minister omdat zij niet shopte in het advies-Cornielje, maar omdat zij dit als zodanig overnam. Nu ligt echter het gewijzigde amendement-Beertema op tafel. Kan de minister aangeven hoe de relatie dan ligt met het oorspronkelijke advies-Cornielje?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Volgens mij weet de heer Biskop dit zelf ook wel. Het voorstel was 1000 uren en het wordt hiermee 1040. In het toezichtskader van de inspectie ontstaat er echter voor scholen weer de ruimte voor 60 in plaats van 40 maatwerkuren. Daarmee komt het geheel weer goed in balans. Ik vind dit uiteindelijk winst. Wij moeten ook rekening ermee houden dat wij drie jaar verder zijn in deze Kamer. Dat is ook mijn politieke realiteit. Ik zal weer de stappen moeten zetten om ervoor te zorgen dat ik straks een wetsvoorstel met veel waardevolle elementen heb dat een meerderheid haalt. Soms moet je dit doen via een weg waarvan je denkt: zonde, ik had dit anders gewild. Soms doe je dit via een weg waarvan je denkt: oké, zo blijft het ook in balans. Dat laatste is wat mij betreft nu echt aan de orde.

De voorzitter:

Mijnheer Çelik, ik zie u staan, maar volgens mijn lijstje hebt u al uw interrupties gehad.

De heer Çelik (PvdA):

Ik heb maar één interruptie gehad.

De voorzitter:

Goed, vanwege de voorzitterswisseling krijgt u nu het voordeel van de twijfel. Ga uw gang!

De heer Çelik (PvdA):

Ik spreek altijd de waarheid, voorzitter. Ik heb slechts één interruptie gehad.

De voorzitter:

Daar twijfel ik niet aan. Dat is ook niet de insteek van mijn reactie.

De heer Çelik (PvdA):

Dank u wel, voorzitter.

De minister ging net bij de beantwoording van de vraag van de heer Klaver erop in dat het wetsvoorstel de opvang van het verzuim van docenten beter regelt. Dat brengt mij meteen bij mijn amendement waar de minister negatief over was. Ik heb hier een brief van de VO-raad. De minister zei dat de bekostiging toereikend moet zijn volgens de wet. De lumpsum zou dit moeten bekostigen. In de brief van de VO-raad staat echter dat de bekostiging geen enkele rekening houdt met daadwerkelijke verzuimvervangingen op school. Ik heb inderdaad naar al de bedragen gekeken waaruit de lumpsumbekostiging bestaat. Daar heb ik dit niet kunnen vinden. Hoe regelt het wetsvoorstel dit dan? Waar kan ik zien dat de bekostiging wel degelijk uitgaat van vervanging van verzuim, bijvoorbeeld?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik vind het erg knap dat de heer Çelik heeft gezien hoe de lumpsum is opgebouwd en precies weet waar alles naartoe gaat, want ik kan het niet eens meer vertellen. De lumpsum kent een historie van het steeds opnieuw opnemen van budgetten. Daarom is er op een gegeven moment geen echt verband meer tussen hetgeen gebudgetteerd wordt en het precieze, heel specifieke aantal uren. Dat is de reden dat wij er hier nooit uitgekomen zijn. Voor mij is echter één ding helder: ik ken scholen die het buitengewoon goed geregeld hebben, met hun eigen lumpsum. Zolang dergelijke scholen er nog zijn, verwacht ik het van alle scholen.

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. Ik heb nog een slotvraag. Daarna hoort u mij vandaag niet meer. Oké, ik erken dat er heel veel scholen zijn die het perfect hebben geregeld, maar ik heb toch een principieel punt. Wij constateren dat de lumpsum zulk detailwerk vereist dat zelfs de minister niet weet waar zij het punt kan vinden. Dat geldt ook voor mij. Er zijn echter professionals die zeggen dat zij het van A tot en met Z hebben uitgezocht, maar dat zij niet konden vinden of er in de bekostiging van de lumpsum rekening mee wordt gehouden. Dat zou volgens de wet wel moeten. Mijn concrete vraag luidt daarom als volgt. De minister weet het niet, ik weet het niet, maar de VO-raad weet het wel. Wat zal de minister doen om de rare methodiek die is ontstaan, waardoor wij door de bomen het bos niet meer zien, recht te breien? Dan kan iedereen zien dat er rekening mee wordt gehouden en dat er ook geld is voor de vervanging van docenten.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Daar kan ik heel kort over zijn: daar zal ik als minister niks aan doen. Ik houd het zoals wij het nu hebben. Ik zie heel veel scholen die het daarmee prima doen. Voor mij is dat het beste bewijs, net als voor de heer Clemens Cornielje, dat het gewoon kan. Natuurlijk, wij van WC Eend pleiten voor WC Eend en wij van de VO-raad pleiten voor meer geld. Dat begrijp ik helemaal, maar dat neem ik wel met een paar korreltjes zout. Ik pleit ook graag voor mijn belang – dat is nu eenmaal zo – maar wij hebben checks and balances en daardoor weet ik dat heel veel scholen het heel goed doen met de middelen die wij hebben.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over het aantal maatwerkuren. In mijn betoog heb ik de minister heel duidelijk gevraagd of zij 40 uren voldoende vond. De minister antwoordde toen vol overtuiging dat 40 uren op dat moment voldoende waren. Ik heb zelfs nog van haar te horen kregen dat zij een vinger aan de pols hield als het meer uren zouden worden. Daarom ben ik heel benieuwd op basis van welke nieuwe informatie de minister binnen een paar dagen er wel voor heeft gekozen om van 40 maatwerkuren 60 maatwerkuren te maken.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mijn wens heb ik al eerder uitgesproken in Beter Presteren, het plan voor het voortgezet onderwijs. Ik meen dat ik gereageerd heb op de vraag van mevrouw Ortega: als ik het zo beluister, komt daar geen meerderheid voor. Ik heb in dit kader echter een goede deal met de heer Beertema kunnen sluiten. Ik hoop dat die deal breed gesteund wordt. Dan zeg ik: oké, ik gun het voortgezet onderwijs deze ruimte. Daar komt namelijk iets voor terug dat voor de eerste twee jaar heel belangrijk is: voldoende lesuren voor onze jongeren. Daarmee vind ik het een evenwichtig voorstel dat zowel recht doet aan ruimte voor scholen als aan voldoende intensieve onderwijstijd in de eerste twee jaar.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik ben benieuwd of de VO-raad akkoord is gegaan met dit compromis.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik doe eerst met u zaken in de Kamer. Het zou een slechte zaak zijn als ik het steeds allemaal voorkook. Ik heb echter de indruk dat men ermee uit de voeten moet kunnen.

De voorzitter:

Ik zie de heer Van Dijk bij de interruptiemicrofoon staan. Heeft hij nog een vraag over hetzelfde blokje?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik constateer meer dat het zo heel merkwaardig gaat. Wij hebben een advies van de commissie-Cornielje gekregen over een grote discussie over de ophokplicht en de 1040 urennorm. Er komt een advies uit dat de minister vol trots overneemt, maar een dag voor de tweede termijn, voor de afsluiting van het grote debat, zegt zij: nee, we gaan het allemaal anders doen, we gaan naar 1040 uren, waarvan 980 … De minister verandert het totale wetsvoorstel! Erkent zij dat?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Die is leuk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, kijkt u maar naar het amendement!

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, ik wil het hierbij laten, want het was een constatering. De minister gaat verder met haar tweede termijn.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik laat het bij deze constatering, waar ik een beetje om moet grinniken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit vind ik een provocatie. Volgens mij is er niet veel te lachen. Het wetsvoorstel stort langzaam in elkaar, het begint op een gedrocht te lijken, en de minister lacht.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, u stelde geen vraag, dus de minister hoeft niet te antwoorden. Ik stel voor dat zij haar tweede termijn afmaakt.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik ben toe aan de moties en begin met de motie van de heren Van der Ham en Biskop op stuk nr. 16. De regering wordt daarmee verzocht om het mogelijk te maken om ook lesuren die op een hoger niveau worden aangeboden, mee te tellen. Als die lesuren binnen het voortgezet onderwijs aangeboden worden, tellen ze mee. Lesuren die buiten het voortgezet onderwijs gevolgd worden, bijvoorbeeld colleges aan een universiteit, tellen mee als ze onderdeel zijn van het geplande onderwijsprogramma. De leerlingen moeten de colleges volgen onder verantwoordelijkheid van een vo-leraar. De heer Biskop gaf aan dat het vaak gaat om een groep die naar een universiteit of hbo-instelling gaat. Dat kan binnen de wetgeving. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer. Het punt past in het idee van het versterken van de loopbaan- en beroepsoriëntatie en van de verbanden tussen havo en hbo en vwo en universiteit. Ik sta positief tegenover de motie.

Ik kom op de motie op stuk nr. 17. De heer Biskop bepleit het starten met pilots voor 52 weken per jaar lesgeven en uren die meetellen conform de urennorm. Ik lees de motie als een oproep aan de regering om te onderzoeken of daartoe mogelijkheden bestaan. Ik ben bezig met een experimenteerartikel. Het streven is erop gericht, dit per 1 augustus volgend jaar in werking te laten treden. Ik ben bereid om te bekijken of de mogelijkheid van de scholen in het primair onderwijs – ik heb daar heel rustig aan gekozen voor tien scholen – ook benut kan worden in het voortgezet onderwijs. Ik kan dus met deze motie leven.

In de motie op stuk nr. 18 verzoekt de heer Biskop de regering om in goed overleg met de VO-raad, het LAKS en de ouderverenigingen nut en noodzaak van de medezeggenschapsraad breed onder de aandacht te brengen en het voortouw te nemen voor een voorlichtings- en wervingscampagne. Ik zal dit punt met de genoemde instellingen oppakken. Ik zie de motie als ondersteuning van beleid. Deze mogelijkheid zie ik als het grote waardevolle van deze wet. Ik wijs ook op de planning van de uitval van leraren, op het verminderen van de vrijheid om vakanties zomaar via cao's in te vullen. Het zijn allemaal heel waardevolle onderdelen van de wet. Het zijn belangrijke punten die keurig overeind blijven. Daarover moeten wij goed communiceren.

Met de motie op stuk nr. 19 vragen de heer Van Dijk en mevrouw Smits mij om ervoor te zorgen dat er binnen vijf jaar onderwijsactiviteiten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van daartoe bevoegd onderwijspersoneel. Ik zou kunnen zeggen: het lijkt mij geen probleem, want binnen vijf jaar zal dat vast heel vaak gebeuren. Maar dat is niet wat bedoeld wordt. Ik ontraad de motie. In de wettelijke systematiek wordt niet uitgegaan van bevoegdheid, maar van bekwaamheid. En bekwaamheid is omvattender dan bevoegdheid. De staatssecretaris en ik zetten wel in op maatregelen om leraren sneller te laten voldoen aan de bekwaamheidseisen. De Kamer weet daarvan. De Kamer heeft de mogelijkheid om een amendement in te dienen op een voorliggend wetsvoorstel. Ik hoop van harte dat zij dat doet, want het kan echt een kwaliteitssprong zijn. Ik ondersteun dus de gedachte achter de motie, maar het is te scherp gesteld. Nogmaals, ik ontraad de motie.

Dan de motie op stuk nr. 20 van de heer Van Dijk en mevrouw Smits. Daarin wordt de regering verzocht, te komen met een heldere uitwerking van de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel. Deze motie is overbodig. In de Wet op het voortgezet onderwijs staat in het artikel over de inzet van personeel wie onder welke voorwaarden ingezet mogen worden voor het verzorgen van onderwijs.

In het Beoordelingskader onderwijstijd van de inspectie wordt bovendien nog invulling gegeven aan kwalitatief goed onderwijs. De motie is ook onwenselijk omdat de vraag gaat over verdere detaillering van het hoe. We hebben er bij de Wet op het onderwijstoezicht net een discussie over gehad dat de pedagogisch-didactische aanpak een zaak is van het onderwijs, maar dat de inspectie toeziet op de effectiviteit, een heel belangrijk punt dat de heer Dijsselbloem samen met de heer Dijkgraaf scherp heeft ingebracht.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister zegt dat de motie overbodig is, omdat dit al wordt geregeld, en vervolgens zegt zij dat deze onwenselijk is, omdat er te veel in wordt geregeld. Wat is het nu?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De motie is onwenselijk, omdat deze te veel regelt. Wat we eraan kunnen doen, binnen hoe en wat, dat doen we al. U hebt gelijk dat ik even niet consequent was, maar zo bedoelde ik het. Dank voor die verheldering.

Ik ontraad de motie-Ortega-Martijn op stuk nr. 21, die de regering verzoekt onderzoek te doen naar de toereikendheid van de bekostiging. Ik heb hiervoor al heldere argumenten gegeven in de richting van de heer Çelik.

De motie-Ortega-Martijn op stuk nr. 22 verzoekt de regering om in overleg met lokale eilandsbestuurders en schoolbesturen realistische tijdstippen van inwerkingtreding van nieuwe onderwijswetgeving op de BES-eilanden te hanteren. Deze motie is onnodig, maar ik wil het oordeel aan de Kamer laten. Ik heb de komende dagen weer videoconferenties met onze bestuurders van de BES-eilanden, waarbij ik dit punt ook aan de orde zal stellen. Bij het inspectietoezicht kijken wij hier ook goed naar, omdat de scholen op de BES-eilanden vanuit een andere positie komen dan die in Nederland. Uiteindelijk verdient ook de leerling in Caraïbisch Nederland het onderwijs, de structuur en de afspraken die wij nu maken voor het Europese deel van Nederland.

Dan kom ik op de motie-Klaver op stuk nr. 23 over het klachtrecht. Deze verzoekt de regering ouders en leerlingen op de hoogte te stellen van de mogelijkheid zich tot de inspectie te wenden wanneer zich onoverkomelijke problemen voordoen in de horizontale dialoog. Hij verwijst naar de motie paarse krokodil. Ik laat het oordeel aan de Kamer, omdat ik denk dat het belangrijk is dat men dit inderdaad goed weet. Wij zullen dat meenemen bij de informatieverstrekking aan de daartoe geëigende organisaties, zodat men dat weet. Ik sta dus positief tegenover deze motie.

Ik ontraad de motie-Klaver op stuk nr. 24, die de regering verzoekt eerst een proef te doen met de inkorting van de zomervakantie en deze te evalueren, voordat deze maatregel voor het gehele voortgezet onderwijs wordt doorgevoerd. Ik wil het echt nu zo regelen met die vakanties. Ik zal straks aangeven dat ik dat ook echt nodig heb om op een verantwoorde manier tegemoet te komen aan een deel van de vragen van de heer Dijkgraaf. Ik heb geen mogelijkheden om met proefprojecten te werken. Dit is de lijn wat mij betreft.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de minister op het amendement van de heer Dijkgraaf. Ik kom hiermee, omdat de sector nu al heeft laten weten dat die vijf vrije dagen gewoon worden gebruikt als vakantie, dus dat er geen draagvlak is. Ik heb deze motie ingediend, omdat ik dit zie als een mogelijke escape om de sector binnenboord te trekken, want uiteindelijk heb je deze wel nodig. Als ze afspraken blijven maken in de cao's die niet conform zijn met wat de minister beoogt met dit wetsvoorstel, heb je toch een probleem. Hoe wil de minister proberen om de sociale partners binnenboord te trekken, zodat zij gaan meewerken?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik ben buitengewoon gecharmeerd van dit wetsvoorstel, omdat we daarmee doen wat er gedaan behoort te worden, namelijk heel helder vastleggen wanneer er wel of niet vakantie is, hoeveel vakantie er is, hoeveel dagen er zijn dat leraren wel moeten werken, maar geen lesgebonden activiteiten behoeven te doen, wat wij in de wandeling roostervrije dagen noemen, en hoeveel dagen er zogezegd tussen werkgevers en werknemers bepaald kunnen worden. Dat ga ik hard vastleggen, omdat ik het geen goede zaak vind dat er in de loop van de tijd gewoontes zijn ontstaan die zomaar ten koste gaan van lesdagen van kinderen. Men heeft dat nu wel gedaan voor een eenjarige cao. Dat overleef ik wel, simpelweg, omdat die cao is afgerond voordat deze wet in werking treedt. Ik ga daar inderdaad in zekere zin wel op ingrijpen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Hoe grijpt de minister hierop in? Volgens mij kunnen scholen er nog steeds voor kiezen om die vijf dagen als vakantie te laten staan.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat brengt mij bij de nota van wijziging. Ik heb natuurlijk nagedacht over wat door de heer Dijkgraaf naar voren is gebracht. Die vroeg om vijf extra roostervrije dagen, dagen waarop leraren werken en hun tijd besteden aan niet-lesgebonden taken, zoals professionalisering, teamvergaderingen, opstarten et cetera.

Ik heb een nota van wijziging meegenomen. Wat regelt die nota van wijziging, die ik straks graag teken en de Kamer aanreik? Die regelt het aantal dagen waarop leraren andere taken kunnen verrichten dan het verzorgen van onderwijs en waarop zij kunnen werken aan hun professionalisering. Het aantal dagen wordt uitgebreid ten opzichte van het oorspronkelijk ingediende wetsvoorstel. Het worden negen werkdagen, waarop geen onderwijs hoeft te worden gegeven. Maximaal zes daarvan mogen rondom de zomervakantie worden ingezet. In het wetsvoorstel waren het er vijf. Dat worden er zes. Deze dagen kunnen leraren benutten voor het afronden en opstarten van het schooljaar. Maximaal vijf dagen, met een totaalmaximum van negen, mogen verspreid door het jaar voor andere werkzaamheden worden ingepland. Het zijn dus werkdagen voor leraren en onderwijsvrije dagen voor leerlingen.

Waar komen die dagen vandaan, mijnheer Dijkgraaf? Die dagen wil ik niet volledig van de lesdagen af halen. Ik vind echt dat de winst van dit wetsvoorstel is dat er meer lesdagen zijn voor kinderen en dat leraren de ruimte krijgen om hun uren beter te spreiden. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat dit helpt voor de werkdruk. Ik heb dus een andere manier gevonden om tegemoet te komen aan de vraag. Ik kom niet geheel tegemoet aan de vraag. Het zijn er geen vijf, maar vier geworden. Vier dagen extra dus. Twee dagen komen van het deels blijven compenseren van de feestdagen, die vroeger gewoon per cao uitgedeeld waren aan leerkrachten en ook tegelijk voor de leerlingen meegenomen werden. Voor de leerlingen houd ik daarvan twee dagen overeind. De leerkracht blijft gewoon werken conform het wetsvoorstel, maar kan die twee dagen benutten voor niet-lesgebonden taken. De andere twee dagen komen van de vijf roostervrije dagen waarover werkgevers en werknemers voor de komende cao een afspraak hadden gemaakt. Die ga ik afronden met twee dagen. Dan blijven er in de toekomst drie dagen over. De cao is eenjarig. Ik grijp niet in de huidige cao in. Dat geeft een hoop gedoe, alhoewel men daarin natuurlijk wel vooruitliep op wetgeving. Laat ik dat eerlijk vaststellen. Met die twee dagen is het ook klaar. Ik sluit overigens niet uit dat wij in de toekomst ook die drie dagen in beeld brengen, als dat nodig is voor het onderwijs.

Laten wij één ding helder voor ogen houden. Wij hebben hier veel met elkaar gesproken over een fundamenteel punt, namelijk kwaliteit van onderwijs en voldoende tijd voor onderwijs. Mij valt op dat door diverse partijen in de Kamer veel gesproken is over vakantie, vrije dagen en hoe wij uiteindelijk iedereen daarvan voorzien. Voor mij gaat het om de kwaliteit van het onderwijs. Ik hecht er zeer aan om dit punt scherp te maken. Ik ben bereid, mijnheer Dijkgraaf, om een oplossing te zoeken. De invulling daarvan is dan wel de invulling die ik zojuist heb gegeven. Eenieder binnen het onderwijsveld draagt er zo dan wat aan bij.

Als ik kijk naar het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, stel ik vast dat het duidelijkheid en voorspelbaarheid heeft voor alle partijen. Iedereen weet waaraan hij of zij toe is. Ten minste 1040 uur onderwijstijd voor de kinders in de eerste twee jaar. Een stabiel aantal vrije dagen en minder dagen vermorst; dagen waarop wij eigenlijk geen zicht meer hadden. Een fatsoenlijk lesuitvalbeleid. Dat is erg belangrijk. Ouders en leerlingen komen meer in positie om ook daadwerkelijk betrokken te zijn bij de kwaliteit van de onderwijsuren. Die hebben aan aantal jaren geleden gezegd dat buitengewoon belangrijk te vinden. De definitie van onderwijstijd waarborgt uiteindelijk dat het altijd onder verantwoordelijkheid van een leraar gebeurt.

Tot slot, ik zie de heer Van der Ham al staan, biedt het wetsvoorstel ook meer ruimte voor innovatie en maatwerk. Kortom: meer les, minder uitval, meer ruimte voor professionalisering, meer ruimte voor innovatie, excelleren, maatwerk, betere onderwijskwaliteit én ouders en leerlingen in positie. Daarmee vind ik het uiteindelijk een heel mooi voorstel geworden. Ik kan ook leven met de punten die er in het politieke debat aan zijn toegevoegd. Dat is ook mijn werkelijkheid.

De voorzitter:

De minister dient deze nota in en daarom maakt zij onderdeel uit van de beraadslaging. De nota zal zo dadelijk rondgedeeld worden. Ik kijk even naar de leden. Is er behoefte aan een korte schorsing voordat u daarop reageert?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Graag. Het lijkt mij heel goed om deze nota even tot ons te nemen en dan het debat te hervatten.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik heb nog één klein punt om mee af te ronden.

De voorzitter:

We hebben nu de procedure zo vastgesteld dat wij, zodra u klaar bent met uw tweede termijn, de vergadering een paar minuten schorsen. De leden kunnen dan kennisnemen van de nota en vervolgens kunnen er vragen aan de minister worden gesteld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is het tweede grote wijzigingsvoorstel op deze wet dat er vandaag doorheen wordt gehaald. We hebben inderdaad nog niets op papier. De Kamer moet zichzelf serieus nemen en hierover goed debatteren. Wat mij betreft hoeven we hierover niet vandaag door te praten. Er moet rustig op gestudeerd kunnen worden.

De voorzitter:

Voordat we een proceduredebatje houden, wil ik graag dat de minister haar betoog afmaakt. Vervolgens bekijken we hoe we de nota gaan behandelen.

Ik geef de minister het woord voor haar afronding.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mijn inhoudelijke punten heb ik eigenlijk allemaal wel besproken. Ik heb aan het eind van de rit nog een paar noties. Als we het debat op een bepaald moment voortzetten, wacht ik daar even mee. Ik had namelijk nog een afrondend statement. Ik wacht dus even af wat de Kamer doet. Het is mij allemaal om het even. Mijn lijn is in ieder geval klip-en-klaar. Dit zijn mijn voorstellen en wat mij betreft kan het wetsvoorstel voor de Kamer overeind blijven, maar wel onder deze condities.

De voorzitter:

Ik vraag de woordvoerders even bij mij te komen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van der Ham, die hiervoor al als eerste bij de microfoon stond.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik wil graag voorstellen om, als er deze week geen andere gelegenheid is, dit debat in ieder geval volgende week voort te zetten. Dit is een forse en zeer technische nota van wijziging, die wij echt goed willen kunnen bestuderen. Het voorstel is dus: volgende week doorgaan.

De heer Elias (VVD):

Naar mijn idee hoef je geen raketgeleerde te zijn om dit te begrijpen. We zouden dit van mij dus nu mogen afmaken. Maar als de oppositie het idee heeft dat haar iets door de strot wordt gewrongen, lijkt het mij verstandig om te doen wat de heer Van der Ham zei. Ik wil echter niet dat daardoor het idee wordt gewekt dat de heer Van Dijk gelijk heeft met zijn opmerking dat dit een totale wijziging van de wet zou zijn; dat valt namelijk allemaal reuze mee.

De voorzitter:

Die discussie gaan wij nu niet voeren, wij zijn nu bezig met een ordevoorstel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. De heer Elias formuleerde het exact zoals ik het zou willen zeggen: het gaat om een totale wijziging van de wet. Het lijkt mij ook redelijk jegens het onderwijs om even de tijd te nemen om hiernaar te kijken. De minister hecht zelf ook altijd veel waarde aan draagvlak, dus hier moeten we even de tijd voor nemen. Ik ben het eens met het voorstel om dit op zijn minst tot volgende week uit te stellen.

De heer Çelik (PvdA):

Ik ben het eens met het voorstel van de heer Van der Ham.

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Ik heb niet direct de behoefte om de zaak nu niet af te maken vanwege deze kleine wijziging van de wet. Als collega's echter daaraan behoefte hebben, kan ik ermee leven als dit debat op een wat later tijdstip wordt vervolgd.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik geloof dat ik de nota begrijp, dus ik zou het debat graag nu met de minister aangaan. Ik begrijp de geluiden van de anderen echter ook wel, dus ik sluit mij aan bij de vorige spreker.

De heer Klaver (GroenLinks):

Van mijn kant het verzoek om dit debat volgende week te vervolgen. Ik heb de nota inmiddels uitgelezen, maar zou er graag nog verder over denken.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Volgens mij gaat het allemaal om plussen en minnen; zo veel verandert er inderdaad niet. Ik sluit mij wel aan bij de vorige sprekers die het debat graag later willen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik had dit debat het liefst vandaag afgemaakt, maar ik zie ook dat er erg veel behoefte aan is dat dit indaalt. Helaas, het is niet anders.

De voorzitter:

Ik concludeer dat er al lang op deze wet wordt gebroed. Ik schors nu de behandeling. Er zal een derde termijn worden ingepland. Wij hopen dat dit volgende week lukt, want wij weten allen dat de agenda erg vol zit. Wij zullen een en ander doorgeleiden met het verzoek om het zo snel mogelijk te doen.

Ik dank de leden voor hun inbreng, de minister voor haar reactie en de mensen op de publieke tribune voor hun aanwezigheid.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven