5 Collegegeld langstudeerders

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wet verhoging collegegeld langstudeerders (32618).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

StaatssecretarisZijlstra:

Voorzitter. Ik zal langzaam door de papieren heen bladeren, omdat ik vanwege een kleine handicap aan de uitgestoken hand niet altijd zelf in vol tempo kon meeschrijven!

Ik vond de beeldspraak van de heer Van der Ham wel mooi. Hij sprak over een goochelaar en over een olifant die, terwijl de aandacht werd afgeleid, werd binnengereden. In zijn visie was de olifant de maatregel voor langstudeerders, en de brief van het kabinet van gisteren werd vergeleken met een vogeltje dat de aandacht moest afleiden. In de loop van het verhaal van de heer Van der Ham werd mij duidelijk dat hij eigenlijk zelf bezig was met een goocheltruc, waarbij de olifant van het sociaal leenstelsel in de bachelorfase langzaam werd binnengereden, terwijl de langstudeermaatregel als een soort vogeltje als afleiding werd gebruikt. De heer Van der Ham kwam met een buitengewoon interessant argument: het is geen lening, want er staat een boete op, en daarom hebben wij er problemen mee. Maar ja, de boete kan geleend worden. Daarmee wordt op basis van draagkracht afbetaald. De heer Van der Ham zei toen dat het sociaal leenstelsel veel meer geld opbrengt. Ik hoop dat wij tijdens dit debat af komen van het argument dat de financiële overwegingen geen onderdeel van de argumentatie mogen zijn.

De heerVan der Ham (D66):

De staatssecretaris komt terug op de olifant. De olifant is het enorme gewicht dat hij gaat leggen op het goede onderwijs dat wij hopen te krijgen en te behouden in Nederland. Daar gaat het mij om. Het is een maatregel ter verlichting van de langstudeermaatregel die heel veel aandacht krijgt en een goede stap in de juiste richting is. Dat heb ik gisteren ook al gezegd. De financiële visie van de staatssecretaris op het onderwijs vind ik een monstrum, zeker in het licht van wat een aantal partijen tijdens de Tweede Kamerverkiezing heeft beloofd. Het is het donkere monster dat wordt binnengereden, terwijl wij even heel blij zijn met een kort uitstel. Het sociaal leenstelsel was inderdaad een deel van de dekking voor de investeringen, maar dat staat los van het feit dat wij daarbovenop nog veel meer willen investeren. Niet alleen de D66-fractie wil dat, maar ook de partij waartoe de heer Zijlstra behoort qua bloedgroep.

StaatssecretarisZijlstra:

Zoals de heer Van der Ham weet, sta ik hier als dienaar van de Kroon. Ik wil dit beeld toch even neerzetten. Ik verdedig deze maatregel, omdat er ook iets anders aan de hand is. De heer Rouvoet en de heer Beertema hebben al gezegd dat wij nu de financiële maatregel neerleggen bij studenten die niet binnen een redelijke termijn afstuderen en niet bij alle studenten. Ik wijs dan ook toch nog even op de olifant die de heer Van der Ham zelf heeft binnengereden. Ik weet niet welke keuze studenten die binnen een redelijke termijn afstuderen, zullen maken. Het is een keuze tussen de langstudeermaatregel en het sociaal leenstelsel. Ik kan het echter wel redelijk voorspellen.

De heerVan der Ham (D66):

Politiek is niet voor bange mensen. Een aantal oppositiepartijen, zoals de PvdA, GroenLinks en D66, maar ook mevrouw Lucas van de VVD-fractie heeft gezegd dat het sociaal leenstelsel om meerdere redenen goed is en dat het financieel meer oplevert. De fracties van D66 en de VVD hebben tijdens de afgelopen Tweede Kamerverkiezing gezegd dat het bedrag dat het oplevert, een-op-een moet worden teruggesluisd ten behoeve van de kwaliteit van het hoger onderwijs. De maatregel van de staatssecretaris is een streven, maar zekerheid wordt er niet gegeven. Daarom zeg ik dat het een monstrum is. Wij gaan iets invoeren, terwijl de zekerheid dat het geld daadwerkelijk wordt gebruikt om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, niet wordt gegeven. Zolang de staatssecretaris dat niet kan garanderen, zal ik hem zeer kritisch volgen.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik zou bijna ongerust worden als de heer Van der Ham dat niet zou doen. Mevrouw Lucas gaf al aan dat de brief die wij gisteren hebben verstuurd nog een ander effect heeft. Waar sprake was van een incidentele dip bij instellingen, hebben wij ervoor gezorgd dat deze instellingen geen financieel gat in de begroting meer hebben. Ik ga straks nog uitgebreid op de brief in, want er zijn veel vragen gesteld. Het betekent dat wij de komende jaren op instellingsniveau geen min hebben en langjarig structureel een plus krijgen. Naar mijn mening is dit wel degelijk investeren.

Devoorzitter:

Wilt u een indeling van uw betoog geven?

StaatssecretarisZijlstra:

Ik ga nu in op de verschillende woordvoerders. Als ik overga op een andere woordvoerder, merkt u vanzelf dat ik een blokje heb afgesloten. Ik heb geen inhoudelijke blokjes.

Devoorzitter:

Dat is jammer.

De heerVan der Ham (D66):

De investeringen worden niet onmiddellijk gedaan. Daarbij zijn ze ook te gering, in vergelijking met de commissie-Veerman. Wat de ambities voor het hoger onderwijs betreft, bestaat er echt een verschil van mening tussen het kabinet en de D66-fractie. Ik neem aan dat dit genoteerd wordt.

Devoorzitter:

Alles wordt hier genoteerd!

De heerVan der Ham (D66):

Fijn.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Ik heb de staatssecretaris nog niet expliciet gehoord over een punt waarover wij eerder hebben gesproken.

Devoorzitter:

Nee, die is net begonnen!

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Ik bedoel: ook niet in eerdere debatten. Het gaat over het punt van de zekerheid van de bezuinigingen en de besparingen. Die staan overeind. De zekerheid van de investeringen is afhankelijk van de vraag of de staatssecretaris het geld op de relevante momenten loskrijgt van de posten van de minister van Financiën. Hoeveel zekerheid heeft de heer Zijlstra, die het geld niet op zijn begroting heeft staan, dat de investeringen als het tegen zit niet in de zak van de minister van Financiën verdwijnen?

StaatssecretarisZijlstra:

Het is volgens mij gebruikelijk dat als er enveloppemiddelen gereserveerd staan, die ook worden uitgekeerd. Daar moet dan wel het in het regeerakkoord afgesproken beleid onder zitten. Dat beleid ben ik van plan om uit te voeren. Ik ga er dan ook van uit, als de heer Rouvoet het mij niet euvel duidt, dat de in het regeerakkoord afgesproken investering, waar ook de minister van Financiën aan gehouden is, wordt uitgekeerd. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat het niet zal gebeuren.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Laat ik de staatssecretaris een kleine waarschuwing meegeven. Het werkt namelijk niet altijd zo. Laat ik het zo zeggen: ik ken een minister voor Jeugd en Gezin die om die reden het geld op zijn begroting had staan. Het komt nogal eens voor dat, als het tegenzit, de minister van Financiën ondanks afspraken in regeerakkoord, het geld niet uitkeert. Ik zou het inhoudelijk doodzonde vinden als de bezuinigingen gegarandeerd doorgaan en de staatssecretaris vervolgens tevergeefs aanklopt bij de minister van Financiën omdat het geld voor andere prioriteiten bestemd wordt. Vandaar dat ik hem zou willen adviseren toch het geld op zijn begroting te krijgen. Dan gaat hij er namelijk wel zelf over.

StaatssecretarisZijlstra:

Zodra wij inhoudelijke voorstellen hebben, dienen wij die natuurlijk in. Ik vind het ook gezond dat een minister van Financiën vindt dat geld pas beschikbaar moet worden gesteld als er voorstellen zijn. De heer Rouvoet kan ervan op aan dat ik, vanuit mijn hoedanigheid, daarvoor ga staan. Ik wijs de heer Rouvoet er op dat zowel de minister van Financiën als de premier in debatten heeft gezegd dat als zich financiële problemen voordoen de systematiek niet zal zijn dat eerst de enveloppemiddelen verdwijnen en dat pas daarna breder wordt gekeken. Ook daarin ziet deze staatssecretaris een borging dat niet eerst de investeringen wegvallen. Ik dank de heer Rouvoet echter voor de waarschuwing. Ik zal met extra alertheid in de gaten houden dat de middelen ook naar de begroting van OCW toe komen, maar dan wel gedekt met voorstellen.

Als kleine inleiding dient het volgende. Wij hebben al vaker debatten gevoerd over langstudeerders. Ik ga dus niet een enorme uitweiding houden over waarom wij het ook alweer doen. Ik noem toch een paar zinnen, omdat een aantal leden erop in is gegaan. De langstudeerdersmaatregel draagt niet bij aan de 18 mld. bezuinigingen. Daarover hebben wij nog een spoeddebat gevoerd. Die belangrijke constatering hebben wij met zijn allen gedaan. Doordat wij 18 mld. moeten bezuinigen om Nederland er op de lange termijn economisch goed voor te laten staan, en in het onderwijs een aantal zaken veranderd moet worden en een aantal punten aangezet moet worden, moet binnen het onderwijs tot ombuigingen worden gekomen. Onder de langstudeerdersmaatregel liggen twee doelen. Het gaat om een financiële maatregel om zo investeringen in het kader van de agenda-Veerman te kunnen doen. Het gaat ook om een maatregel op het gebied van studierendement, omdat het sowieso verstandig is om de druk erop te houden. Dat is de context. Ik denk dat wij dat in de gaten moeten houden.

De heer Van Dijk en anderen, zoals mevrouw Jadnanansing, vragen zich af hoe het kan dat ik een half jaar heb volgehouden dat de wet is zoals die is en een dag voor behandeling in de Kamer een brief stuur waaruit anders blijkt. De wet is vanaf het begin al anders dan in het regeerakkoord staat. Mevrouw Lucas wees er al op dat op een aantal momenten tot een aanpassing van de wet is gekomen. Zo is C plus 1 afgesproken, dus een jaar na de bachelor en de master in plaats van alleen één extra jaar, zoals uit het regeerakkoord afgelezen kon worden. Wij willen het bachelor/mastersysteem goed bedienen. Wie één jaar mag uitlopen en dan zijn bachelor heeft, is direct aan de beurt voor een masterstudie. Ik kom zo nog op een aantal voorstellen die zijn gedaan. Die hebben namelijk ook met dit principe te maken.

Een andere aanpassing heeft te maken met de nota van wijziging die wij hebben gestuurd. Wij zagen namelijk dat er een probleem aankwam op het gebied van de mogelijkheden om geld te lenen voor het extra hoge collegegeld. Wij hebben die nota van wijziging gestuurd zodat men dat de komende jaren over een langere periode kan doen.

De wijziging van gisteren is van een iets grotere orde. Waarom die wijziging op dat moment? Het betreft toch een kernpunt van de vragen die door vele leden zijn gesteld. Er zijn een aantal oorzaken te noemen. Grofweg zijn er twee lijnen. Allereerst hebben wij de signalen uit de Kamer natuurlijk al in diverse debatten kunnen opvangen. Wij hebben daar redelijk uit kunnen filteren hoe partijen erin staan, maar een kabinet dient alleen voorstellen te steunen indien daarvoor middelen beschikbaar zijn. In de brief heb ik al gewezen op de begrotingsbehandeling 2012; ik geef aan de heer Rouvoet toe dat een en ander niet pas afgelopen maandag is begonnen. De cyclus daarvoor is nu op gang gekomen, waardoor er duidelijkheid is over tegenvallers, meevallers en beschikbare ruimte. Daar kwam bijvoorbeeld uit dat wij 120 mln. aan meevallers hebben gevonden in de financiële dekking op de prijsbijstelling – dat laatste stond er trouwens niet bij, maar dan weet de Kamer dat nu – waardoor nu ruimte vrijkomt.

In een debat in het vragenuurtje waarin ik de minister verving, is gevraagd hoe het zit met de extra opbrengsten voor passend onderwijs in het jaar voorafgaande aan de invoering. Dat aspect speelt ook bij de langstudeerders. Die maatregel gaat in bij aanvang van een collegejaar, dus in september. De financiële taakstelling echter geldt vanaf januari van het jaar daarop. Je hebt dus al een aantal maanden opbrengsten, die niet in de begroting staan. Ook daar hebben wij dus geld uit gehaald. Zo hebben wij allerlei zaken bij elkaar gebracht en helder gekregen wat mogelijk is.

Daarnaast hebben wij natuurlijk geluisterd naar de concrete geluiden uit de Kamer. Men mag rustig weten dat wij van de SGP-fractie signalen hadden gekregen waaruit blijkt dat zij het principe van het wetsvoorstel steunt, maar dat zij een probleem had met invoering per september 2011. Ik heb de heer Dijkgraaf gehint om te aan te geven op welke wijze hij dat precies zou willen vormgeven. Daarop heeft hij een amendement ingediend; aan de hand van dat amendement konden wij naar een oplossing zoeken. Zo simpel is het. Dat is de reden waarom dat amendement er op dinsdag was en de invulling daarvan op woensdag.

De heerVan der Ham (D66):

De heer Zijlstra geeft helder en transparant het proces aan. Hij geeft aan dat hij in dit geval naar de SGP heeft gekeken. Hij heeft ook naar andere fracties gekeken, maar met name naar de SGP. Is er, los van de publieke correspondentie tussen de Kamer en regering, ook niet-publiek overlegd, onderhandeld met de SGP?

StaatssecretarisZijlstra:

Met de SGP heb ik geen andere vorm van contact gehad dan met de andere leden van deze Kamer. Wij spreken wel eens met elkaar, maar wij hebben niet met de SGP in de rol van een soort gedoogpartner zitten onderhandelen. Wij hebben de signalen onderzocht die D66, de ChristenUnie en de SGP hebben aangedragen ten aanzien van langstudeerders. Ik noem deze partijen omdat zij in amendementen en in eerdere debatten níét hebben gezegd dat zij per definitie tegen deze maatregel zijn. Zij hebben wel aangegeven dat deze maatregel aspecten bevat waarmee zij problemen hebben. Wij hebben het amendement van de heer Van der Ham, het amendement van de heer Rouvoet en het amendement van de heer Dijkgraaf met buitengewone belangstelling bekeken. Wij hebben bekeken welke financiële mogelijkheden er zijn. Wij hadden namelijk twee problemen bij het onderwijs. De minister en ikzelf waren van mening dat wij die twee problemen in één keer moesten proberen op te lossen. Daarvoor hebben wij dus geschoven. Met het amendement van de heer Dijkgraaf – overigens zal ik de Kamer zo meteen aanraden om dat aan te nemen – konden wij daar een invulling aan geven. Daarmee konden wij ook een brief sturen, om het plaatje rond te krijgen. Ik heb een paar keer gehoord dat het voorstel een jaar wordt uitgesteld, maar het voorstel wordt ingevoerd per september van dit jaar en het extra hoge tarief is in dat eerste jaar nul euro. Dat was de gang der dingen.

De heerVan der Ham (D66):

De verhouding tussen de SGP en dit kabinet en gedoogpartner PVV wordt veel bediscussieerd in deze Kamer en daarbuiten, bijvoorbeeld in de media. Moet de bijzondere aandacht die u hebt gehad voor het SGP-amendement worden gezet in het rijtje van onderwerpen waarvan de minister-president ooit zei dat hij met een schuin oog naar de SGP zou kijken? Moet dit in het kader van dat schuine oog worden geplaatst?

StaatssecretarisZijlstra:

Nee. Ik wijs nogmaals op het feit dat we hiermee twee problemen hebben opgelost, ook dat op het gebied van het passend onderwijs. We hebben tevens gekeken naar wat de heer Rouvoet eerder stelde over de dekking. De heer Cohen diende een motie in over de fasering op het gebied van passend onderwijs en ook daarnaar hebben wij gekeken. In de brede oplossing die de minister en ikzelf gisteren presenteerden, is dus niet alleen naar de SGP gekeken. Nee, wij hebben gekeken naar de inhoud van de maatregelen en naar de lijnen in Kamer die wij konden gebruiken om het draagvlak te verbeteren en daarmee – ik wil daar heel duidelijk over zijn – ook een grotere zekerheid in te bouwen, zodat deze maatregelen niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook in de Eerste Kamer overeind zouden blijven. Het is dus heel simpel. Regeren is vooruitzien. Op 23 mei zijn de verkiezingen van de nieuwe Eerste Kamer door de Provinciale Staten. Wij weten geen van allen hoe die Eerste Kamer eruit komt te zien. Ik zou het risico kunnen nemen dat er een onwelgevallige situatie ontstaat als ik een maand later met mijn maatregel in de Eerste Kamer sta. Dat risico wil ik absoluut niet nemen en daarom heb ik bekeken hoe het draagvlak in deze Kamer kan worden vergroot, door aansluiting te zoeken bij de amendementen. Welnu, dat is gelukt.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Voor mij is het helemaal niet zo relevante wie, wanneer, waarover sprak bij de behandeling van een wetsvoorstel. Ik overleg ook wel eens over een wetsvoorstel met ambtenaren en op zich mag dat wel. Ik houd mij overigens ook aanbevolen voor een hint, waardoor ook ik bij een andere gelegenheid een ongedekt amendement zou kunnen indienen. Maar wat maakt dit amendement, dat in feite vastlegt wat wij allen al een tijdje zeggen – ervan afzien of dit in ieder geval uitstellen – nu zo bijzonder dat de staatssecretaris ermee uit de voeten zegt te kunnen en er een dekking voor gaat zoeken? Vanuit de wetgevingstechniek vind ik dat een relevante vraag.

Mijn tweede vraag heeft betrekking op dat nultarief, waarvan de staatssecretaris zegt dat dit wel per 1 september ingaat. Begrijp ik het goed dat de enige reden daarvoor is dat een jaar uitstel zou betekenen dat de staatssecretaris met een andere Eerste Kamer te maken zou hebben?

StaatssecretarisZijlstra:

Nee. Dit wetsvoorstel zal door de nieuwe Eerste Kamer worden behandeld. Het wordt ingediend bij de oude Eerste Kamer en daar zal het schriftelijke proces plaatsvinden, maar de nieuwe Eerste Kamer doet de plenaire bespreking. Ik houd daar juist rekening mee als ik kijk naar het draagvlak voor deze maatregel. Ik wil het draagvlak breder maken, omwille van de zekerheid dat de maatregel daadwerkelijk wordt doorgevoerd. Het kabinet vindt dit zeer belangrijk, want deze maatregel zorgt ervoor dat we de investeringen in het onderwijs op een aantal zeer belangrijke gebieden – bijvoorbeeld het onderwijs op het gebied van de Veermanagenda, maar ook andere investeringen – ook daadwerkelijk zullen kunnen doen. Daarom wil ik deze zekerheid. Ik vind dat mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid. Door aansluiting te zoeken bij een amendement dat al in de Kamer lag, heb ik die verantwoordelijkheid ingevuld.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Ik had het over een hint. Maar goed, ik kan hiermee leven, die uitleg begrijp ik ook. Maar wat was uw inhoudelijke reden om ervoor te kiezen, de inwerkingtreding van de wet niet een jaar uit te stellen, maar deze per 1 september te laten ingaan zonder dat dit enig effect sorteert? U komt namelijk met een nultarief, dus voor studenten en instellingen maakt het niet uit in het komende studiejaar. Wat is de prangende noodzaak om deze wet per 1 september te laten ingaan?

StaatssecretarisZijlstra:

Ik heb er het afgelopen jaar in de debatten over langstudeerders meermaals op gewezen dat langstudeerders zich kunnen voorbereiden op de komst van de langstudeerdersboete in september van dit jaar. Als ik dat zei, werd mij tegengeworpen dat studenten zich pas gaan voorbereiden als de wet is aangenomen. Ik wil niet weer in die situatie terechtkomen door pas in het najaar of volgend voorjaar het wetsvoorstel te behandelen, want dan krijgen wij alleen maar een herhaling van de discussie over het moment waarop studenten zich gaan voorbereiden. Als de wet door de Eerste en Tweede Kamer is vastgesteld is de parlementaire behandeling afgerond en dan moet het iedereen klip-en-klaar zijn dat de wet in werking zal treden op de in de wet genoemde datum. Vanaf dat moment gaat de overgangstermijn met een nultarief in. Volgens mij moeten wij het veld en de studenten die duidelijkheid gewoon bieden.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik pleit namelijk helemaal niet voor uitstel en ik zeg ook helemaal niet dat wij er in de herfst nog eens naar moeten kijken.

De hele Kamer steunt de staatssecretaris als hij zegt: in ieder geval niet per 1 september aanstaande. Pas daarna lopen de posities uiteen. Die duidelijkheid is er dus. Dat roept bij mij de vraag op wat erop tegen is om de wet vaststellen zonder een nultarief voor het academisch jaar 2011/2012, maar met de ingangsdatum 1 september 2012. Als wij het zo zouden doen, bieden wij precies dezelfde duidelijkheid. Wat kan daar nu op tegen zijn? Als de Eerste Kamer het voorstel voor de zomer behandelt, weet iedereen: de wet treedt op 1 september 2012 in werking. Waar is met andere woorden dat nultarief in het komende jaar voor nodig?

StaatssecretarisZijlstra:

De staatssecretaris en het kabinet zijn ervan overtuigd dat invoering op 1 september wetstechnisch mogelijk is. Ik heb daar ook nooit aan getwijfeld, zie mijn brief van afgelopen maandag waarin ik mijn standpunt nog eens helder uiteen heb gezet. Overigens zal ik zo dadelijk nog wel iets zeggen over de opmerkingen van Stibbe.

Zoals ik al zei, heb ik ook gekeken naar de politieke verhoudingen. Ik weet bijvoorbeeld niet hoe de Eerste Kamer er na 23 mei uit gaat zien. Ik wil geen risico's lopen en daarom heb ik geprobeerd om het draagvlak voor deze belangrijke maatregel te verbreden. Dat geldt zowel voor het studierendement als het geld dat de regeling oplevert, geld dat ik wil gebruiken voor investeringen.

Ik wil dus geen risico lopen en daarom sluit ik aan bij een amendement dat een overgangsrecht regelt van een jaar met een nultarief. Dat kan ook, want overgangsrecht was al voorzien in het voorstel. Overgangsrecht is verder niet hetzelfde als het opnemen van een latere invoeringsdatum. Overgangsrecht regel je op de netste manier door te zeggen: het parlement heeft ermee ingestemd dat op moment x het tarief naar € 3000 gaat.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Een conclusie. Ik kan mij allerlei redenen voorstellen waarom het kabinet eraan hecht dat het per 1 september ingaat en dat het iedereen duidelijk is vanaf welke datum er een boete moet worden betaald. Waarom het zo belangrijk zou zijn dat het iedereen duidelijk is dat die boete het eerste jaar nul euro bedraagt, ontgaat mij. Ik kan daarin geen enkele ratio ontdekken, anders dan het argument van de staatssecretaris dat hij geen risico's wil lopen in de Eerste Kamer. Maar zeg dat dan gewoon!

StaatssecretarisZijlstra:

Volgens mij was ik daarover volstrekt duidelijk. Ik wil inderdaad niet het risico lopen dat straks blijkt dat het draagvlak in de Eerste of de Tweede Kamer te klein is. Hoe breder het draagvlak, hoe beter! De minister van Onderwijs heeft hetzelfde gedaan. Zij heeft goed gekeken naar wat de PvdA in het verleden heeft gezegd. Ik heb iets vergelijkbaars gedaan: ik heb gewoon gekeken hoe ik zo'n groot mogelijk draagvlak kan krijgen.

Laat het helder zijn: wat mij betreft had de wet op 1 september 2011 in kunnen gaan. Ik steek dus, misschien ietwat gemankeerd, mijn hand uit door dit amendement te omarmen. Dat amendement is klip-en-klaar: de wet wordt per 1 september van kracht en in het eerste jaar geldt een nultarief. In 2012 gaat vervolgens het volledige tarief in. Het kabinet kan zich daarin vinden. Volgens mij zit hier echt geen woord Spaans bij.

De heerJasper van Dijk (SP):

Ik ben het volledig eens met de heer Rouvoet. Ik snap niet waarom er nu zo'n haast wordt gemaakt. Wat mij betreft zou het ook wat later kunnen gebeuren. Uiteindelijk is het aan de Kamer om daarover te beslissen, en wij zullen wel zien hoe dat loopt. Een andere opvallende zin die de staatssecretaris uitsprak was dat wat hem betreft de wet nog steeds per 1 september had kunnen ingaan. Ik heb het dan over de echte wet; de € 3000. Zegt de staatssecretaris nu dat de druk vanuit de samenleving, de protesten van studenten en de zorgen van de oppositie, hoogleraren, deskundigen en de Raad van State hem eigenlijk helemaal geen zier interesseren? Gaat het hem slechts om één ding, namelijk de zorg dat hij in de Eerste Kamer de steun krijgt van de SGP? Dat is dus 100% een machtsargument.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik neem echt afstand van de woorden dat het mij geen zier interesseert. Wij beoordelen alle signalen die ons bereiken. Van studentenbonden hebben wij een prachtig juridisch rapport gekregen met een aantal argumenten, waar wij tegenargumenten tegenover stellen. Ik ga op dat punt zo meteen nog een exercitie doen. Als er zaken worden ingebracht, door wie dan ook – het parlement of maatschappelijke groeperingen – is het niet zo dat wij meteen zeggen: wij hebben het argument aangehoord, dus dat gaan wij doen. Wij hebben altijd de bereidheid om ons te laten overtuigen door argumenten, maar wij hebben ook onze eigen argumentatie. Als wij bij een amendement kunnen aansluiten omdat het binnen onze argumentatie past, doen wij dat. Het debat in de Kamer heeft dus wel degelijk zin gehad; beter dan zo kan dit niet bewezen worden. Het is gewoon heel simpel: wij voeren nu iets uit dat door de Kamer is aangevoerd. Daarmee verbreed ik het draagvlak, wat politiek ook noodzakelijk is. Want het parlement is de representatie van de samenleving. De regering moet voorstellen tot wet maken door een meerderheid in de Kamers te krijgen. Ook daarmee heeft de regering rekening te houden.

Devoorzitter:

Als de staatssecretaris enig tempo wil maken, raad ik hem af om zulke lange antwoorden te geven.

Het woord is aan de heer Van Dijk. Ik wil van hem graag ook een korte vraag.

De heerJasper van Dijk (SP):

Dat bent u van mij gewend, voorzitter.

Devoorzitter:

Nee. Daarom zeg ik het.

De heerJasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris zei zojuist: als het aan mij lag, zou de wet wel degelijk per 1 september zijn ingegaan. Dat maakt het niet geloofwaardig dat hij zegt: wij hebben geluisterd naar de zorgen uit de samenleving. Nu wil ik graag een heel eerlijk antwoord. Als de staatssecretaris verzekerd was van een duidelijke meerderheid in de Eerste Kamer voor zijn coalitie, zou hij dan deze wijziging hebben ingevoerd, ja of nee?

StaatssecretarisZijlstra:

Inhoudelijk zag ik geen noodzaak tot latere invoering. Volgens mij heb ik dat helder aangegeven. Dat blijft overeind. Ik zal straks nog eens aangeven waarom ik dat vind. Daarom ook heb ik afgelopen maandag nog een brief gestuurd. Men mag daarin enige consistentie van mij verwachten. Dat u een andere mening hebt en dat partijen in het land op sommige plekken een andere mening hebben, snap ik. Overigens zijn er ook heel veel studenten die het prima vinden. Ik geloof dat de heer De Rouwe daarop wees. Zij hebben liever een langstudeerdersmaatregel dan een sociaal leenstelsel in de bachelorfase. Ook dat zijn argumenten die gewisseld worden en daar houden wij ook rekening mee. Volgens mij ben ik buitengewoon duidelijk geweest over de wijze waarop het kabinet de zaken weegt en wat de argumenten zijn om de brief te sturen die wij gisteren hebben gestuurd en die overigens niet alleen over langstudeerders gaat, zeg ik nogmaals, maar ook over passend onderwijs.

Devoorzitter:

Ik zeg het nog één keer. Ik begrijp dat een meerderheid het debat graag wil afronden. Dan moet het heel rap, want om vier uur staat het volgende onderwerp gepland, zoals u weet. Ik heb niet heel veel schuifruimte.

StaatssecretarisZijlstra:

Er is ook gevraagd hoe het zit met de financiën en wat er niet meer doorgaat. Ik wijs op het financiële overzicht dat is bijgevoegd. Een deel is meevaller en er zit een stukje in de prijsbijstelling. Tegen de heer Rouvoet zeg ik dat ik geen enkele reden heb om te twijfelen dat wij die uitgekeerd gaan krijgen. Formeel wordt daartoe pas besloten bij de Voorjaarsnota. Dat zijn de twee grote dekkingen. Wij hebben nog een paar incidentele bedragen genomen uit investeringen. Structureel gaat alles uit het regeerakkoord door. Er is bijvoorbeeld en vraag gesteld over de maatschappelijke stage. Daarmee is drie maal 10 mln. incidenteel gemoeid. Die maatschappelijke stage wordt gewoon ingevoerd. Ik heb zien aankomen dat het moeizaam zal worden om de experimenten met prestatiebeloning – de Kamer krijgt binnenkort een brief over leraren – per 2015 structureel in te voeren. In dat geval kun je een toekomstige meevaller organiseren of het probleem dat zich nu voordoet daarmee dekken. Wij hebben voor het laatste gekozen. Alle structurele maatregelen uit het regeerakkoord gaan door.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Ik begrijp en ken de procedure over prijsbijstelling, de Voorjaarsnota en formele besluitvorming. Dit is wel een belangrijk punt, ook omdat de discussie over prijsbijstelling ieder jaar terugkeert. Dat is een generieke maatregel. Mag ik uit de woorden van de staatssecretaris begrijpen dat dit jaar generiek de prijsbijstelling naar verwachting zal worden uitgekeerd, hoewel de minister van Financiën dit pas formeel bij de Voorjaarsnota doet? Of is het toch nog even afwachten? Ik vind het niet alleen voor dit debat van belang om dat te weten.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik kan alleen maar zeggen dat de minister van OCW en ik geen enkele reden hebben, echt geen enkele, om eraan te twijfelen dat bij de behandeling van de Voorjaarsnota de prijsbijstelling aan OCW voor de jaren 2011, 2012 en 2013 zal worden uitgekeerd. Dat is niet generiek.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Prijsbijstelling is natuurlijk wel een generieke maatregel waar als eerste naar wordt gegrepen. Het is aan de ministerraad of het kabinet om te zijner tijd te bezien of dat voor andere departementen niet het geval is. Het is dus een formeel voorbehoud. Ik vind dat wel van belang, omdat er anders waarschijnlijk een groot gat wordt geschoten in de dekking van deze maatregel. Daardoor zou ons oordeel hierover mogelijk anders kunnen zijn. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris niet met nadere voorstellen naar de Kamer hoeft te komen voor de dekking hiervan.

StaatssecretarisZijlstra:

Dat zou voor mij een grote verrassing zijn.

Er zijn vragen gesteld over het aantal langstudeerders, percentages en gedragseffecten. Het gedragseffect bedraagt 25%. De heer Van der Ham heeft gevraagd hoe het zit als dat percentage verandert. Laat ik het extreemste voorbeeld nemen: als 100% van de langstudeerders verdwijnt, en er dus nul langstudeerders zijn, moet er dan meer worden bezuinigd bij instellingen voor hoger onderwijs? Het antwoord daarop is nee. Er zijn ruim 60.000 langstudeerders die ieder voor € 6000 in de macrobekostiging zitten. Elke student in Nederland telt mee in de macrobekostiging. De macrobekostiging is wat anders dan een bekostigingsmodel. Dat is namelijk een verdelingsmodel. Het macrobekostigingsmodel is de wijze waarop de totale pot tot stand komt. Als er geen langstudeerders meer zijn, gaan die allemaal uit de bekostiging. Zij zijn er immers niet meer en kosten dus ook geen geld meer. Dat geld hoeft dus ook niet uitgekeerd te worden aan de instellingen.

Wij verwachten geen effect van 100%, anders hadden wij dat wel opgeschreven. Wij verwachten een effect van 25%, op grond van een onderzoek – er zijn eigenlijk twee onderzoeken, waarvan er een echt doorwrocht is – van het CPB uit 2004 naar efficiënt studeergedrag. Daaruit blijkt dat het verwachte gedragseffect van een dergelijke maatregel 25% is. Er is ook een onderzoek gedaan door de Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport. 25% van de respondenten in dat onderzoek geeft aan dat een dergelijke maatregel effect zal hebben.

Een aantal leden stelt dat dergelijke maatregelen in het verleden nooit gewerkt hebben. Die gingen echter altijd over andere onderwerpen. Die gingen over zaken waarbij men de keuze had om al dan niet te gaan studeren in plaats van om sneller of minder snel te studeren. Dat is dus anders dan in het verleden. Er liggen dus wel degelijk onderzoeken ten grondslag aan het percentage van het verwachte gedragseffect.

De heerKlaver (GroenLinks):

Is een gedragseffect van 25% ook de ambitie van dit kabinet?

StaatssecretarisZijlstra:

Ja.

De heerKlaver (GroenLinks):

Wordt dat gedragseffect bereikt doordat studenten sneller gaan studeren of ook doordat studenten afhaken?

StaatssecretarisZijlstra:

25% minder langstudeerders is de ambitie, anders hadden wij dat niet, ook financieel, in het regeerakkoord opgenomen. Dat was daaruit dus af te leiden. Wij gaan ervan uit dat studenten vooral sneller afstuderen. Dat is buitengewoon verstandig. Ik acht het echter niet uitgesloten dat er ook studenten zullen afhaken, zoals dat ook nu gebeurt.

De heerKlaver (GroenLinks):

Welk deel is dat van die 25%? Wat verwacht de staatssecretaris?

StaatssecretarisZijlstra:

Daar hebben wij geen schattingen van. Wij hebben gewoon een schatting gemaakt van het gedragseffect en dat is 25%.

De heerKlaver (GroenLinks):

Ik kan niet anders concluderen dan dat het onzorgvuldig is om niet te kijken hoeveel mensen er zullen uitvallen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van de langstudeerdersmaatregel? De samenleving als geheel en individuele studenten hebben er baat bij dat de studenten in elk geval afstuderen.

StaatssecretarisZijlstra:

Er zijn ook studenten die al vele jaren langstudeerder zijn. Op een gegeven moment moet je je afvragen of zij hun studie wel ooit afmaken. Als zij er dan inderdaad voor kiezen te stoppen met hun studie en aan het werk te gaan, dan vind ik dat niet bij voorbaat een slechte ontwikkeling.

De heerVan der Ham (D66):

Voor de laatste categorie studenten, voor degenen voor wie het tijd wordt om te stoppen met hun studie en te gaan werken, kun je het bindend studieadvies gebruiken; dat is het amendement-Van der Ham/Dijkgraaf. Kijk daar nog eens naar, zou ik zeggen.

Dan een vraag over die 25%. Ik heb de staatssecretaris gevraagd of hij dat kan uitsplitsen naar hbo- en wo-studenten. De populatie verschilt namelijk sterk, evenals de uitval. Kan de staatssecretaris dat nader toelichten?

StaatssecretarisZijlstra:

Over de motie-Van der Ham/Dijkgraaf heb ik al eerder toegezegd dat wij die meenemen in het totale pakket van de strategische agenda. Ik heb nergens gezegd dat ik dat niet ga doen.

Dan de uitsplitsing naar hbo en wo. Wij nemen wat dat betreft een generieke maatregel met een generiek percentage. Je moet dan niet per sector gaan kijken. Wij bekijken waar de langstudeerders zitten en daar korten wij de instellingen op. Daarmee hebben wij volgens mij een keurig lineair beleid.

De heerVan der Ham (D66):

De staatssecretaris baseert zich op onderzoek van een paar jaar geleden, maar hij weet niet precies hoe het met de uitval staat. Hij komt ook niet met een uitsplitsing tussen hbo en wo, terwijl daar een groot verschil tussen zit, ook wat betreft de problematiek.

StaatssecretarisZijlstra:

De heer Van der Ham kan dat in diverse stukken nalezen, want wij hebben dat al een aantal keren opgestuurd. Het staat onder andere in de nota naar aanleiding van het verslag. De percentages in de verschillende sectoren zijn ook bij een spoeddebat aan de orde gekomen.

De heer Van Dijk sprak over de parkeerstudies. Dat is een van de vele uitzonderingen die hij in een amendement heeft neergelegd. Het moet mij van het hart dat, toen ik alle amendementen naast elkaar legde, ik mij even afvroeg of dan überhaupt nog een student onder de langstudeerdersmaatregel gaat vallen, maar dat is misschien wel de bedoeling. We maken keuzen. Als wij elke uitzondering, bijvoorbeeld als men ervoor kiest om een andere studie te gaan doen, moeten afdekken, dan zijn wij volgens mij op de verkeerde manier bezig. Wij zijn niet van plan om die suggestie in te willigen. Hetzelfde geldt voor allerlei andere regelingen, bijvoorbeeld die voor topsporters en bestuurders, maar er zijn veel categorieën gepasseerd. Het kabinet vindt dat er een generieke regeling moet komen. Wat ons betreft wordt slechts één categorie in de wet uitgezonderd. Dat betreft de mensen met een lichamelijke aandoening. Denk aan mensen met reuma, astma, een handicap, slechthorendheid, fobieën, depressiviteit, adhd, dyslexie, dat soort zaken. Die zijn uitgezonderd, analoog aan hoe het in de studiefinanciering is geregeld. De rest moet via een profileringsfonds. Wij hebben er geen behoefte aan om voor specifieke groepen specifieke uitzonderingen te maken.

Dan de hardheidsclausule en het amendement van de heer Rouvoet. Hij vindt dat alle uitzonderingsgevallen bij alle instellingen op dezelfde manier moeten worden behandeld, althans als het vergelijkbare gevallen zijn. In de regeling voor het profileringsfonds hebben wij de randvoorwaarden aangegeven op basis waarvan dit fonds van toepassing is. Het is aan de instellingen – dat is hun autonomie – om er een besluit over te nemen. Als wij instemmen met het amendement van de heer Rouvoet, dan halen wij het profileringsfonds eigenlijk bij de instellingen weg, waarna de besluiten feitelijk op landelijk niveau worden genomen. Dat lijkt ons niet wenselijk, ook niet binnen een systeem met grote autonomie voor instellingen. Ik vind de huidige situatie rond het profileringsfonds goed en gewenst. Een recent inspectierapport heeft ook aangetoond dat het profileringsfonds prima werkt. Desgewenst kunnen wij dit rapport overigens naar de Kamer sturen, voor zover dit niet al is gebeurd Mijn ambtenaren beduiden mij dat dit rapport al gestuurd is.

Devoorzitter:

Is dit punt helemaal behandeld?

StaatssecretarisZijlstra:

Het is helemaal klaar, voorzitter.

Devoorzitter:

Ik geef de heer Jasper van Dijk en de heer Rouvoet gelegenheid tot het stellen van een korte vraag, waarop de staatssecretaris een kort antwoord kan geven,

De heerJasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris noemt één uitzondering, de studenten met een functiebeperking. Ik heb al duidelijk gemaakt dat ik niet goed snap waarom je een uitgelote student niet zou moeten vrijstellen. Ik heb dat heel goed geformuleerd in mijn amendement. De studieboete gaat hoe dan ook gelden voor die student, maar hij kan er niets aan doen dat hij wordt uitgeloot. Ik heb heel goed rekening gehouden met het uitgangspunt van de staatssecretaris dat het niet te gortig moet worden.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik houd ook rekening met ontwikkelingen die ik al heb genoemd, zoals die rond de strategische agenda. Wij willen bij studies met een numerus fixus af van het willekeurige systeem van loten; wij willen naar een systeem van selectie aan de poort bij dergelijke studies. Bij dit laatste systeem kunnen instellingen op basis van motivatie en cijfers – hierover ligt er een amendement van de Kamer – beoordelen of een student geschikt is voor een studie. Dit zal nog steeds betekenen dat niet iedereen binnenkomt, net als nu. Het zal alleen minder willekeurig zijn. Daarop preludeer ik. Er is geen enkele noodzaak om met het oog op de toekomst deze uitzonderingscategorie vast te stellen. In de toekomst word je namelijk aan de poort geselecteerd op motivatie, cijfers et cetera. Dan doet dit probleem zich wat mij betreft niet voor. Dan ben je door de instelling namelijk niet geschikt bevonden om de studie te volgen.

De heerJasper van Dijk (SP):

Dat biedt volgens mij een argument om juist wel goed naar mijn amendement te kijken. Als de staatssecretaris naar een ander model wil, ontstaat er een soort bezemcategorie van uitgelote studenten, een categorie van onschuldige studenten. Volgens mij is dit een argument om juist wel naar mijn amendement te kijken.

Ik ga een beetje gehaast praten, doordat ik zie dat u snel wilt, voorzitter. Ik heb twee punten genoemd. Het eerste gaat over de uitgelote studenten, het tweede over de deeltijders. Ik vind wel dat ik daar een fatsoenlijke tijd voor moet krijgen.

Devoorzitter:

Dat vind ik ook. Het spijt mij dat ik u zenuwachtig maak!

De heerJasper van Dijk (SP):

Dat doet u heel goed. Dan ga ik er nu even heel goed voor zitten om mijn vraag te stellen.

Een andere belangrijke groep zijn de deeltijdstudenten. Ik schat in dat de staatssecretaris deze niet wil uitzonderen. Ik heb een escape bedacht. Wil de staatssecretaris eens kijken naar de studenten die nu al deeltijdstudent zijn? Daarmee ontkomt hij namelijk aan het perverse effect dat voltijders zich als deeltijders zouden inschrijven.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik ga verder met het onderwerp van de deeltijders, tenzij de heer Rouvoet nog een vraag wil stellen over het andere onderwerp. Het lijkt mij handiger om dat eerst te doen. Maar daarmee treed ik bijna in de rol van u, voorzitter.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Het is allemaal aan u, voorzitter.

Ik heb een vraag naar aanleiding van mijn amendement en de opmerking van de staatssecretaris daarover. Het gaat mij niet om de reikwijdte van de bijzondere omstandigheden. Die kunnen we namelijk met elkaar afgrenzen. Als de formulering daar aanleiding voor geeft, ben ik bereid om daarnaar te kijken. Het is niet mijn intentie om allerlei groepen onder de uitzonderingspositie te brengen. Het gaat mij om de bijzondere omstandigheden, waardoor het van een bijzondere hardheid getuigt om van die studenten een boete te vragen.

Ik chargeer het even om het duidelijk te krijgen. Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat bij de ene instelling, vanwege de situatie van het profileringsfonds die daar bestaat, iemand om een triviale reden kan ontkomen aan de boete, terwijl bij de andere instelling, vanwege de situatie van het profileringsfonds daar, om een reden die we allemaal zouden kwalificeren als van een bijzondere hardheid – dat kan een bepaalde ziekte, aandoening of zwangerschap zijn – een student niet in aanmerking kan komen om aan de boete te ontkomen? Mijn amendement is erop gericht om het in ieder geval voor die situatie van bijzondere hardheid bij wet te regelen, zodat het gelijkheidsbeginsel daarin gestalte krijgt. Zou de staatssecretaris er nog eens met dat oog naar willen kijken?

StaatssecretarisZijlstra:

Mijn probleem met dit amendement is precies dat dit soort dingen daarmee op rijksniveau wordt geregeld. De heer Rouvoet zegt feitelijk dat de minister of de staatssecretaris een besluit moet nemen. Je moet dan heel duidelijk de gevallen beschrijven waarin je een uitzondering maakt, omdat er anders willekeur ontstaat. Het kernpunt van het profileringsfonds is juist dat je op het laagste niveau in staat bent om afwegingen te maken. Uit het inspectierapport is gebleken dat dit heel goed werkt. Gevallen die op papier misschien gelijk lijken, hoeven dit in de uitwerking niet altijd te zijn. Ik heb veel vertrouwen in decentrale beslissingen op gemeenteniveau of, zoals in dit voorbeeld, in decentrale beslissingen op instellingsniveau, omdat het gaat om instellingen waarin de medezeggenschapsraad een duidelijke stem heeft en waarin een beroepsmogelijkheid geldt als men het niet eens is met een afwijzing. Ik denk dat dit systeem juist waarborgt dat er op de best mogelijke manier wordt aangesloten bij een individuele situatie.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

De heer Zijlstra zegt dat hij geen willekeur wil. Daarom sluit ik in mijn amendement aan bij de bestaande formuleringen en definities van bijzondere omstandigheden uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Ik vraag graag nog een keer zijn aandacht hiervoor met het oog op de tweede termijn. Vindt hij het wenselijk dat het kan voorkomen dat, zoals mevrouw Lucas en de heer De Rouwe zeiden, een zwangere studente in de ene plaats, gesponsord door de lokale ondernemer, wel kan studeren zonder extra boete, maar in de andere plaats gewoon buiten de boot valt en € 3000 moet betalen?

StaatssecretarisZijlstra:

Geen geval is gelijk. Twee zwangere vrouwen kunnen ieder een totaal andere achtergrond hebben. Bij de een kan er bijvoorbeeld iemand thuis zitten die het de vrouw in kwestie mogelijk maakt te studeren, terwijl dat bij de ander niet het geval is. Ik vind dat we individuele gevallen juist moeten beoordelen op het niveau waarop deze het beste kunnen worden beoordeeld, zo dicht mogelijk bij de student. Dat beoogt een profileringsfonds. Als we het naar rijksniveau halen, omdat we het precies gelijk willen doen, moeten we ook andere consequenties nemen. Dan moet de overheid ook een deel van het budget sturen. We kunnen moeilijk zeggen dat wij besluiten nemen over andermans budgetten.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter, ik realiseer me dat dit de derde keer is en ik dank u voor uw coulance.

Dit kan ik niet accepteren. De staatssecretaris brengt nu een nieuw element in de boetecriteria, namelijk de persoonlijke omstandigheden van een student. De boete is gerelateerd aan de duur van het studeren, niet aan de inkomenssituatie. Dan hebben we namelijk een heel ander verhaal. Dat argument kan hij dus niet hanteren.

StaatssecretarisZijlstra:

Wij hebben op rijksniveau geborgd dat de criteria die gelden voor profileringsfondsen overal hetzelfde zijn. Het is niet zo dat bij het ene profileringsfonds criteria X gelden en bij het andere profileringsfonds criteria Y. Wij stellen de criteria landelijk vast. Die stelt de Kamer ook vast. Dan moeten we niet het besluit om het toe te kennen naar Den Haag halen, wat feitelijk in uw amendement wordt beoogd. Dat moeten de instellingen doen. De medezeggenschapsraad heeft daar een "say" in. Bovendien is er ook nog beroepsrecht. Op het moment dat de student of de studente het er niet mee eens is, kan hij of zij ook nog beroep en bezwaar aantekenen. Volgens mij is dat een goede borging van de werking van een profileringsfonds. Er bestaat bij ons geen behoefte nog meer zaken op rijksniveau te regelen.

MevrouwJadnanansing (PvdA):

Inmiddels is het profileringsfonds wel heel erg spannend geworden. Het lijkt alsof er heel veel miljoenen liggen, althans zo komt het op mij over. Ik heb geen inzicht in de hoeveelheid geld en volgens mij de mede-Kamerleden ook niet. Is het mogelijk dat wij inzicht krijgen per instelling wat er in het profileringsfonds zit? Inmiddels moet iedereen gebruik kunnen maken van het profileringsfonds. Daarom is het goed als wij precies weten wat erin zit.

StaatssecretarisZijlstra:

Het is aan de instellingen om de hoogte van het profileringsfonds te bepalen, maar wij kunnen natuurlijk achterhalen wat er op dit moment in de profileringsfondsen zit bij de diverse instellingen. Ik wil ervoor waken dat wij voorschrijven hoeveel miljoen er in het profileringsfonds moet zitten. Een van de Kamerleden – het is mij ontschoten wie het was – gaf aan dat men niet meer in aanmerking komt als het budget op is. Aangezien instellingen de vrijheid hebben de hoogte van het profileringsfonds vast te stellen, kunnen zij erop inspelen als er een grotere noodzaak is.

MevrouwJadnanansing (PvdA):

Het is wel heel belangrijk, juist omdat we er indringend met elkaar over spreken. Uit dit wetsvoorstel blijkt dat het profileringsfonds belangrijk wordt gevonden. Kunnen wij deze week nog een overzicht krijgen van de fondsen en hoeveel geld er precies in zit?

StaatssecretarisZijlstra:

Ik heb dat op dit moment niet paraat. Ik moet nakijken of het staat in het inspectierapport dat vorig jaar naar de Kamer is gezonden. Wij kunnen vragen aan universiteiten hoe groot hun profileringsfonds is. Wij constateren wel uit het inspectierapport dat het gebruik en dus ook het budget van het profileringsfonds in de loop der jaren een stijgende lijn vertonen. Het enige wat wij kunnen doen, is een belrondje doen met de vraag hoe hoog het profileringsfonds is bij instellingen, al zullen mijn ambtenaren daar niet heel blij van worden. Die informatie kan ik de Kamer dan schriftelijk doen toekomen. Dan weet zij het budget.

Devoorzitter:

Dank voor die toezegging. Het wordt genoteerd.

MevrouwJadnanansing (PvdA):

Dank voor de toezegging. Dan wil ik alleen nog weten wanneer precies.

StaatssecretarisZijlstra:

Dat zal niet enorm lang hoeven te duren.

Devoorzitter:

Voor de stemming, denk ik.

StaatssecretarisZijlstra:

Binnen een maand moet dat lukken.

De heerKlaver (GroenLinks):

Toen de heer Van der Ham vroeg naar de cijfers van de langstudeerders in het wo en het hbo deed de staatssecretaris hem een aanbod. Hij zei: ik kan het voor u uitzoeken, maar het staat ook in uw eigen stukken. Ik heb even gebladerd maar ik kan het niet vinden. Zou de staatssecretaris in tweede termijn kunnen terugkomen op de vraag hoeveel langstudeerders er precies in het wo zitten? Van het hbo weten wij het, maar niet van het wo.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik zal die percentages in tweede termijn keurig voorlezen.

Op het onderwerp deeltijders zijn diverse Kamerleden ingegaan. Wij moeten ons goed realiseren dat een deeltijder binnen ons bestel niet meer en niet minder is dan iemand die geen studiefinanciering ontvangt. Voor de rest heeft een deeltijder dezelfde rechten als een voltijder. Hij kan dus ook naar colleges en alles. Daarom maken wij daar geen onderscheid in. Als je langstudeerder wordt, ben je ook al uit de studiefinanciering. Dan ben je snel klaar en word je onmiddellijk deeltijder, omdat je dan nog overal gebruik van kunt maken rechtens de wet. Dan krijg je een enorme vluchtroute. Om te voorkomen dat er ongewenste effecten optreden, vonden wij het rechtvaardig om deeltijders en voltijders gelijk te stellen, daarbij in ogenschouw nemend dat de afstudeertermijn van deeltijders en voltijders in het hbo qua langstuderen ongeveer identiek is. Uit mijn hoofd studeert 75% van de voltijders binnen de termijn af en 56% van de deeltijders. Er is dus geen significant verschil. Ook daarin zagen wij geen aanleiding om een onderscheid te maken.

Ik ben het wel met de heer Dijkgraaf eens dat wij misschien een keer moeten kijken naar het verschil tussen deeltijd en voltijd aangezien er zo weinig onderscheid tussen is. Ook de Onderwijsraad heeft daar wat over gezegd. En mevrouw Jadnanansing vroeg of wij de Onderwijsraad op dat punt niet om advies zouden moeten vragen. Dat laatste is een suggestie. Laat ik de Kamer in ieder geval toezeggen dat het in een breder kader los van dit debat verstandig is om te bekijken wat een deeltijder eigenlijk is. Daarbij spelen allerlei dingen een rol. 85% van de deeltijders zit bijvoorbeeld überhaupt niet in het bekostigd onderwijs. Die zitten allemaal in het privaat onderwijs. Daar is dit soort dingen niet aan de orde. Nog een keer goed nadenken over voltijd en deeltijd is dus een verstandige exercitie. Die zullen wij ook gaan doen. Dat lukt overigens niet binnen een maand. Dat zal een tijdje gaan duren. Daar zal ik de Kamer over berichten.

De heerJasper van Dijk (SP):

Dat klinkt goed. Ik bespeur enige beweging op dit punt van de staatssecretaris, maar ik had specifiek gevraagd naar de huidige deeltijders. In alles wat hij zegt, wil ik best meegaan, maar je kunt een huidige deeltijder niet verwijten dat hij die keuze heeft gemaakt. De staatssecretaris komt met een voorstel voor een studieboete. Hij kan er niets aan doen dat voltijders misschien deeltijders zouden worden. Daar is in het Stibbe-advies ook op gewezen. De staatssecretaris moet dus zorgvuldig naar de huidige deeltijders kijken. Ik heb daar ook een voorstel voor gemaakt. De staatssecretaris zegt zelf ook nog eens goed naar de deeltijders te willen kijken. Wat heeft dat voor dit wetsvoorstel voor consequenties? Stel dat de staatssecretaris over twee maanden toch iets wil gaan bedenken voor deeltijders, hoe gaat dat dan? In ieder geval kijk ik met belangstelling uit naar het onderzoek dat hij gaat doen.

StaatssecretarisZijlstra:

Dat heeft geen consequenties voor dit wetsvoorstel omdat wij deeltijders en voltijders gelijkschakelen. Maar als wij toch gaan bekijken wat het verschil is tussen deeltijders en voltijders, dan is het verstandig om te bezien of je überhaupt een verschil moet blijven maken. Als je verschil maakt, is dit dan het verschil dat het beste aansluit bij de praktijk? Dit is een bredere exercitie die breed op de WHW van toepassing is. Het staat wat mij betreft los van dit debat. Voor zittende deeltijders geldt hetzelfde als voor zittende voltijders. We hebben een afweging gemaakt over de vraag in hoeverre je ze kunt aanspreken. Het is niet zo dat deeltijders altijd twee keer zo lang over hun studie doen als voltijders. Als ze werken, hebben deeltijders vaak het voordeel dat ze bijvoorbeeld geen stage hoeven te lopen, omdat ze de beroepspraktijk al kennen. Ze hebben vaak vrijstellingen op vakken vanwege ervaring en opgedane EVC's. Er zijn allerlei nuancerende zaken waardoor het kabinet vond en vindt dat het onderscheid tussen voltijdstudenten en deeltijdstudenten niet gerechtvaardigd is binnen dit wetsvoorstel. Daar houden wij, zoals de Kamer heeft kunnen zien, aan vast.

De heerJasper van Dijk (SP):

Ik ben het er niet helemaal mee eens. Een deeltijder is wel degelijk wat anders dan een voltijder. Daar heeft de Kamer ook brieven over gekregen. Dat lijkt me glashelder. Ik wil het nu heel helder horen. De staatssecretaris zegt dat hij de deeltijders nog apart wil bezien. Dat kan betekenen dat hij over twee maanden – ik noem maar een periode – zegt dat het kabinet daar iets voor gaat bedenken. Dan moet de staatssecretaris toch met een nota van wijziging of iets dergelijks komen? Anders heeft het geen enkele invloed. De staatssecretaris is degene die haast heeft. Hij is degene die het voor 1 september a.s. allemaal lopende wil hebben. Hoe gaat hij zijn onderzoek naar de deeltijders daar inpassen?

StaatssecretarisZijlstra:

Volgens mij gaf ik net al aan dat ik geen onderscheid maak. Ik vond het een verstandige suggestie van zowel de heer Dijkgraaf als mevrouw Jadnanansing om naar deeltijders te kijken vanuit een breder perspectief over de vraag in hoeverre de uitvoering van de WHW ten aanzien van deeltijders nog helemaal up to date is. Ik heb helder aangegeven dat dit wat mij betreft geen invloed heeft op dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel gaat namelijk uit van de huidige situatie. Als wij ooit tot een aanpassing voor deeltijders zouden komen, dan gaan we op dat moment bekijken wat voor invloed dat heeft op de vigerende wetgeving. Dat zullen we allemaal op dat moment bespreken. Anders komen we nooit meer tot een wet in dit land.

De heerJasper van Dijk (SP):

Ik vind het een beetje een halve toezegging, want aan de ene kant reikt de staatssecretaris nu de hand uit naar de deeltijders en aan de andere kant zegt hij dat het kabinet hoe dan ook doorgaat met dit wetsvoorstel waar de deeltijders ook in zitten.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik deed niet eens een poging tot een handreiking aan de deeltijders. Ik vond echter dat mevrouw Jadnanansing en de heer Dijkgraaf terecht op die bredere context wezen. Die ga ik invullen. Dat staat echter los van deze wetgeving. Ik heb geen handreiking gedaan aan deeltijders op welke wijze dan ook met betrekking tot dit wetsvoorstel. Het is op zich fijn dat de heer Van Dijk een toezegging proefde, want dat is altijd iets aangenaams, maar het was helaas niet het geval.

De heerJasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris heeft net duidelijk gezegd dat hij gaat kijken naar de deeltijders. Hij zei zelf dat het niet binnen een maand zou lukken en dat impliceert dat hij iets gaat doen. Dat was een toezegging.

StaatssecretarisZijlstra:

Die toezegging gold de brede discussie over de vraag in hoeverre de WHW nog helemaal sluitend is op het gebied van deeltijders. Dat is een heel brede discussie die voor allerlei zaken gevolgen zou kunnen hebben en die losstaat van deze wetsbehandeling.

Dan kom ik op de rechtszekerheid. Ik haal er één aspect uit. Ik zal niet alles uit het rapport-Stibbe gaan voorlezen, want de voorzitter kijkt al niet zo blij. Het argument rondom het verdrag van kosteloos onderwijs wil ik bespreken. Ik wijs op de wetsgeschiedenis op dit gebied. In de Eerste Kamer is bijvoorbeeld het volgende gezegd: "De kern van deze bepaling is het sociale grondrecht op toegankelijkheid van een ieder tot hoger onderwijs op basis van bekwaamheid. Niet het kosteloos maken van hoger onderwijs, maar het waarborgen van de toegankelijkheid voor een ieder die de bekwaamheid bezit om dat onderwijs te volgen, staat op de voorgrond." Dit is de uitwerking van het verdrag waarover het gaat. Over de uitwerking van het verdrag zelf moet ik helaas even op het Engels overschakelen. De oorspronkelijke tekst was: "higher education shall be made accessible to all on the basis of merit and shall be made progressively free". De eindversie is echter tot stand gekomen na amendering door de Nederlandse regering. De Nederlandse vertegenwoordiger, professor Beaufort, concludeerde naar aanleiding van de eindtekst: so it appears that in order to realise the object of our article it is not all necessary to grant free education in all cases. Het gaat dus om toegankelijkheid. Het vorige kabinet heeft nog een verhoging van het collegegeld aangekondigd. Dat zou dan ook gegolden hebben. Ook tijdens het vorige kabinet was het verdrag geen belemmering. Het verdrag is een belemmering op het moment dat de entree feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Dit is zeker niet aan de orde. We zorgen er juist voor dat mensen zonder enig probleem aan een studie kunnen beginnen. Zelfs als studenten een jaar langer doen over hun studie is er nog steeds niets aan de hand. Als ze te lang studeren, worden ze aangesproken. Wij zien dus geen enkel raakvlak met dit verdrag.

De heerKlaver (GroenLinks):

Ik wil nog wat vragen over de deeltijd. De staatssecretaris heeft me een fantastisch bruggetje aangereikt. In de schriftelijke beantwoording en in zijn reactie op het rapport van Stibbe geeft de staatssecretaris namelijk aan dat de toegang niet wordt belemmerd, onder meer omdat er ook nog een leenfaciliteit beschikbaar is. Zojuist vernauwde de staatssecretaris de definitie van een deeltijdstudent tot iemand die geen studiefinanciering ontvangt. Als we die redenering volgen, zouden we moeten concluderen dat deze maatregel ook voor deeltijdstudenten de toegang wel degelijk belemmert. Wat is de kijk van de staatssecretaris hierop? Is de staatssecretaris echt van mening dat een deeltijdstudent alleen maar iemand is die geen studiefinanciering ontvangt? Is het niet zo dat juist ook in de vormgeving van het onderwijs anders hiernaar wordt gekeken? Er wordt bijvoorbeeld meer met casussen uit de praktijk gewerkt en er wordt in de avonduren lesgegeven. Is iemand echt alleen deeltijdstudent omdat hij geen studiefinanciering ontvangt?

StaatssecretarisZijlstra:

Ik heb gewezen op het formele verschil in de wet tussen een voltijder en een deeltijder. Dat is niet anders dan dat er in de daadwerkelijke uitvoering verschillen bestaan. Daarom heb ik ook gezegd dat we de bredere discussie moeten aangaan. Dat onderken ik. Ik wil kijken in hoeverre we daar WHW-technisch iets aan moeten doen.

De heerKlaver (GroenLinks):

Ik vind het heel goed dat we hierover een bredere discussie zullen voeren. Het is prima hoe het in de wet staat, maar in de praktijk wordt het begrip "deeltijdstudent" veel breder opgevat dan alleen iemand die geen studiefinanciering ontvangt. Moeten we ons niet houden aan de huidige praktijk en daar de nieuwe wetgeving zo veel mogelijk op afstemmen? Als de staatssecretaris dit niet wil, moeten we dan niet het proces van de visievorming en het kijken naar de positie van de deeltijdstudent wat versnellen en verder naar voren halen, zodat we binnen een maand hierover van gedachten kunnen wisselen?

Mijn eerste vraag is ook nog niet beantwoord. Als de staatssecretaris echt zegt dat een deeltijdstudent iemand is die geen studiefinanciering ontvangt, wordt de toegang van deze studenten tot het onderwijs dan niet belemmerd omdat ze niet de mogelijkheid hebben tot het ontvangen van collegegeldkrediet voor de studieboete waar ze mogelijkerwijs tegenaan lopen?

StaatssecretarisZijlstra:

Het antwoord op de eerste vraag is heel simpel. De leenfaciliteit geldt voor beide groepen: voltijd en deeltijd. Er is ook een vraag gesteld over een leven lang leren, die we ook hieraan kunnen relateren. Het vorige kabinet heeft het juist mogelijk gemaakt dat mensen na hun 30ste ook tegen wettelijk collegegeld een studie kunnen volgen. Dat zorgt ervoor dat mensen de mogelijkheid krijgen om door te studeren. Dat doen zij soms in deeltijd. Volgens mij zijn wij het erover eens dat er – laat ik het ruim zeggen – enig licht zit tussen het verschil dat in de wet staat, dat overigens minimaal is, en de praktijk. Vandaar ook mijn eerdere antwoord aan mevrouw Jadnanansing en de heer Dijkgraaf. Volgens mij zit er niet zo veel verschil tussen wat de heer Klaver constateert en wat ik heb gezegd.

De heerKlaver (GroenLinks):

Wij constateren hetzelfde licht ertussen, maar zouden we daarom niet moeten aansluiten bij de praktijk? Is het ook niet de taak van de Kamer om aan te sluiten bij de praktijk van alledag, waarin mensen leven?

StaatssecretarisZijlstra:

Ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen. Als ik zeg dat ik constateer dat de wet iets zegt waardoor er feitelijk licht zit tussen de wet en de praktijk en dat we moeten uitzoeken hoe we daarmee om moeten gaan, dan doe ik toch wat de heer Klaver vraagt? Ik zeg niet meteen dat ik het op manier X ga aanpassen. Nee, ik wil eerst eens kijken wat verstandig is.

De heerKlaver (GroenLinks):

Begrijp ik dus goed dat de staatssecretaris in ieder geval bereid is om eventueel, nadat we hebben gekeken waar dat licht precies zit, met een nota van wijziging te komen om alsnog deze langstudeermaatregel aan te passen voor deeltijdstudenten?

StaatssecretarisZijlstra:

Ik weet niet hoe vaak ik het nog moet zeggen, maar ik heb deze twee dingen al een paar keer heel duidelijk losgekoppeld. Enerzijds hebben we de WHW, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en anderzijds het wetsvoorstel Wet verhoging collegegeld langstudeerders, een andere wet dus. In de WHW is het enige onderscheid tussen voltijd en deeltijd wel of geen studiefinanciering. Ik vind dat gerechtvaardigd. Een aantal leden heeft gevraagd of ik wil kijken of dit nog helemaal aansluit bij deze tijd. Daartoe ben ik bereid. Zoals ik al tegen de heer Jasper van Dijk heb gezegd staat dit alleen helemaal los van de behandeling van dit wetsvoorstel. Het is gewoon een andere wet.

Voorzitter. De heer Rouvoet heeft gevraagd naar mijn visie op het hoger onderwijs. Ik heb hierover al eens gesproken. In juni zal ik de Kamer de Strategische Agenda voor Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap sturen. In september zullen we die vermoedelijk bespreken. Daarbij zullen we het hele palet aan investeringen met de Kamer doornemen. De Kamer heeft er al een eerste blik op kunnen werpen. In de strategische agenda staat waar we op willen sturen, bijvoorbeeld rondom profilering, kortere hbo-opleidingen voor vwo'ers en meer masters in het hbo. Kortom: hoe kunnen we ervoor zorgen dat er beter, intensief onderwijs wordt gegeven in het hoger onderwijs? De heer De Rouwe vroeg letterlijk: die intensiveringen gaan toch door? Ja, die gaan gewoon onverkort door.

De heerRouvoet (ChristenUnie):

Maar wat is dan de urgentie van dit wetsvoorstel, dat nog geen effect heeft, het per 1 september door te voeren? Ik hoor de staatssecretaris nu zeggen: deze bezuiniging, deze boete heeft haast, dus dat doen we nu, en de visie komt in juni.

StaatssecretarisZijlstra:

Ook hierover hebben we eerder gesproken. Het kabinet heeft steeds aangegeven dat je intensiveringen en investeringen pas kunt doorvoeren als je geld hebt vrijgemaakt. Die volgorde hanteren we. Er komt eerst een wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat er geld is. Daarna gaan we pas geld uitgeven. Dat voorkomt situaties zoals in het verleden, waarin we vooral uitgaven terwijl de opbrengsten er af en toe bij inschoten. Dat levert een grote staatsschuld op.

De Harmonisatiewet is ook diverse keren voorbijgekomen. Er zijn een paar essentiële verschillen met dit wetsvoorstel. Bij de Harmonisatiewet ging het over het recht op inschrijven. Dat recht werd ingeperkt. Dit zorgde ervoor dat een student feitelijk niet meer kon studeren. Dat is hier niet aan de orde. Op een gegeven moment wordt van een student gevraagd om een hoger wettelijk collegegeld te betalen; niet het instellingscollegegeld, maar een hoger wettelijk collegegeld. Dat vinden wij een essentieel verschil. Wij vonden het daarom ook gerechtvaardigd om deze maatregel zonder overgangsrecht te laten ingaan. Daar hebben we het ook al over gehad.

Ik wil de Kamer er ook op wijzen dat de Hoge Raad uiteindelijk het vonnis overeind heeft gehouden in het Harmonisatiewet-arrest. Het was namelijk de belangrijke rol van de beide Kamers om principes als het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel te wegen. Het kabinet doet dat in zijn voorstellen en de Kamer doet dat in de controle. Daarna is het voorstel een wet en wordt het gehandhaafd. Op dat gebied wijken wij af van hetgeen bijvoorbeeld in het rapport van Stibbe is aangegeven. Overigens wordt daarin ook op dit principe gewezen. Dit is wel de kern van ons stelsel. We zitten hier dus niet juridisch te wegen, maar beleidsmatig. Daarna komt pas het juridische proces, en zoals ik al zei: zelfs de Harmonisatiewet bleef overeind in laatste lichting.

Dan kom ik te spreken over het toelatingsrecht tot het wo na het behalen van de hbo-propedeuse. Ten eerste leidt deze route tot erg veel langstudeerders. Wij hebben dus al aangegeven dat wij af willen van het recht op doorstroming. Er moet ook worden bekeken of een student in staat is om binnen een redelijke termijn tot een succesvol einde te komen. Tegen de heer Rouvoet, die de vraag hierover stelde, zeg ik ook dat je, als je na een jaar overstapt, één jaar hebt gebruikt en nog drie jaar wo-bachelor hebt. Die moet je gewoon binnen de nominale termijn halen, want anders word je langstudeerder. Dat is de uitwerking. De student moet hierover een afweging maken als hij of zij overweegt die stap te zetten.

Een aantal leden heeft ook gesproken over de moeilijkheid met de meerjarige masters. Men vindt het onterecht dat studenten die een meerjarige masters volgen, procentueel minder uitloop hebben dan studenten die een eenjarige master volgen. Wie een eenjarige master volgt, krijgt in feite één jaar extra, dus twee keer zo veel, terwijl degene die een twee- of driejarige master volgt nog steeds één jaar extra heeft. Wij kunnen het ook andersom bekijken. Hoe langer de master duurt, hoe geringer het percentage langstudeerders. Dat is vrij significant. Juist doordat een master langjarig is, is men veel beter in staat om de studie op tijd af te ronden. Ook daarin zagen wij geen aanleiding om een andere benadering te kiezen.

Ik kom op het collegegeldvrij studeren. Wij wachten het voorstel van mevrouw Lucas af. Zij heeft aangekondigd dat het binnenkort naar ons toe komt. Het amendement van de heer Van der Ham past er naar onze mening niet in. In het zoeken naar een oplossing hebben wij in de onderwijsmiddelen zitten schrapen. Het potje is gewoon leeg. Maar het collegegeldvrij studeren is in feite een contradictio in terminis, want je studeert of je studeert niet. Als je studeert, moet je collegegeld betalen. Wij blijven het vreemd vinden dat je wel gebruik kunt maken van de middelen van een instelling en toch vrijstelling kunt krijgen. Studenten die voltijds bezig zijn met een bestuursfunctie, worden door het Rijk betaald. Ik denk aan bestuursleden van ISO, LSVb, de landelijke kamers van verenigingen, een aantal christelijke verenigingen, een aantal politieke jeugdorganisaties. Zij krijgen vergoedingen die oplopen tot een bedrag van ruim € 1600 per maand. Ik vind dat een goede tegemoetkoming. Het zijn voltijdfuncties. Het kabinet heeft als uitgangspunt dat iemand een studie gewoon nominaal afrondt. In het vwo word je elk jaar afgerekend. Je gaat over of je gaat niet over. In het hoger onderwijs geldt kennelijk wat anders. Wij zien ook dat je openingen moet houden voor zaken als extracurriculaire activiteiten, zoals bestuursfuncties en sport. Studenten kunnen ook een verkeerde studiekeuze maken. Daarom gaan wij niet uit van nominaal, maar bieden wij twee keer een jaar uitloopmogelijkheid. Maar de student zelf profiteert natuurlijk wel van bepaalde zaken. Dat moeten wij ook in de gaten houden. Wij willen het mogelijk maken om dit soort activiteiten te doen, maar daarnaast profiteert de student er zelf van. Je mag hem dus wat vragen.

De heerVan der Ham (D66):

Het gaat om collegevrij besturen en niet om collegevrij studeren. Een student geniet dan geen onderwijs en kost dan niets, maar het is wel van belang om ingeschreven te staan. Het is een dilemma: hij kost niets, maar heeft er wel last van als hij niet ingeschreven kan blijven staan. Ik sta er heel open in, ook voor suggesties ter verbetering van de staatssecretaris. Hij zegt dat het veel geld kost. Ik ben benieuwd hoeveel. Bij bestuurders die landelijk worden betaald, is het bezwaar/probleem duidelijk. Hoe kunnen wij dat oplossen?

StaatssecretarisZijlstra:

Degenen die voltijds landelijk besturen, hebben wij keurig bediend. De voorzitter van de LSVb hoorde ik laatst in een interview op de radio. Hem werd gevraagd hoeveel hij kreeg. Het antwoord was: € 3,50 per uur. Daar moeten wij reëel in zijn. Wij betalen keurig nette vergoedingen voor werk dat wij belangrijk vinden en dat bewezen heeft dat het belangrijk is. Er is daarnaast een grote categorie bestuurders die feitelijk een deeltijdfunctie vervullen. Die kunnen dus ook studeren. Kennelijk nemen wij met z'n allen aan dat er een soort recht is om dan vrijgesteld te worden van je studie. Dat ziet de regering anders. Ik ben best bereid – dat heb ik al aangegeven aan het adres van mevrouw Lucas – om te bekijken of er iets mogelijk is als het gaat om een afgegrensde groep. Maar tot op heden is dat niet in te schalen, wat ik ook zie in het amendement van de heer Van der Ham. Er is niet goed te bekijken hoe groot de groep is, waarmee de financiële consequenties ook niet zijn in te schatten. Verder is het een regeling die wat mij betreft niet is uit te voeren. Ik zal het amendement om die reden ontraden.

De heerVan der Ham (D66):

Mijn amendement staat dus bij u ter discussie. Als u zegt dat een bepaald element eruit moet, sta ik daarvoor open, ook richting andere fracties. Maar in het amendement staat het vrij duidelijk: als een universiteit of hogeschool zegt gebruik te maken van het profileringsfonds – met andere woorden: de universiteit betaalt zelf die student – kan die ervan worden vrijgesteld. Dan kost het u dus niets. U doet net alsof u ervoor moet betalen, maar u betaalt dat niet.

StaatssecretarisZijlstra:

Dan nog kost het geld, vanwege het heel simpele feit dat, als je de student niet meetelt, je later uit de langstudeersituatie loopt. Waarom zouden we het bij de ene student die door een verkeerde studiekeuze, een bestuurlijke activiteit of een sportactiviteit het wel doen, en bij een andere student niet? Nogmaals, het gaat om voltijd of deeltijd, en dat is heel moeilijk te knippen. Ook deeltijdstudenten krijgen soms uit het profileringsfonds een vergoeding, waarmee ze onder uw amendement vallen, terwijl ze nog prima kunnen studeren. Waarom zouden we ze niet aanmoedigen om dat te doen?

MevrouwLucas (VVD):

Het is eigenlijk zonde van de tijd dat we hier nu een hele discussie over voeren, terwijl ik graag mijn voorstel nog even voorleg. Een heleboel dingen die ik hoor, kloppen gewoon niet. Waar het om gaat, is dat er nu in de Wet op het hoger onderwijs een verplichting is dat, als je gebruik wilt maken van het profileringsfonds, je ingeschreven moet staan. Daardoor moeten deze studenten collegegeld betalen, en moeten wij ze als overheid ook bekostigen, waardoor ze ook ons geld kosten, terwijl ze wel moeten betalen en wij dus ook voor iets wat ze niet krijgen, namelijk onderwijs. Dat is het principe. Ik leg de staatssecretaris dat graag uit in mijn voorstel, en zou er dan graag een keer een discussie over hebben, op basis van de juiste gegevens.

StaatssecretarisZijlstra:

Ik heb al eerder aangegeven dat ik dat voorstel afwacht. Er ligt alleen ook een amendement van de heer Van der Ham. We moeten de discussie natuurlijk wel binnen dat kader voeren. De heer Van der Ham zegt: indien profileringsfonds, dan een extra jaar. Maar er zijn ook deeltijders die uit het profileringsfonds worden gefinancierd. Dat is wat ons betreft niet de bedoeling.

De heerVan der Ham (D66):

Ik heb mevrouw Lucas even in de poppetjes van haar ogen gekeken. Wij vinden dit namelijk een belangrijk thema. Ik heb het gevoel dat de staatssecretaris ons amendement niet helemaal begrijpt. Ik wil constructief zijn. Maar mevrouw Lucas en ik willen haar voorstel, dat ik grotendeels deel, graag via schriftelijke vragen aan de staatssecretaris voorleggen. Ik wil mijn amendement op stuk nr. 25 daarom intrekken, waarna we er later apart op doorgaan. Maar bereid u dan beter voor, staatssecretaris.

Devoorzitter:

Niet bij dit wetsvoorstel!

De heerVan der Ham (D66):

Nee, dat kan niet.

Devoorzitter:

De heer Van der Ham wenst het amendement op stuk nr. 25 in te trekken.

StaatssecretarisZijlstra:

Voorzitter. Die toezegging had ik overigens al gedaan aan mevrouw Lucas, dus ik ga dat debat graag aan, op basis van het ingediende voorstel, waarvan we dan de concrete feiten kennen.

Als je 90 ECTS hebt, staat dat gelijk aan anderhalf jaar studietijd, wat betekent dat je twee jaar studie hebt, en dan krijg je nog een jaar extra uitloop. Dat is de praktijk. Dus niet anderhalf jaar en dan een half jaar, het is zelfs extra.

Ik kom toe aan de vraag van de heer Van der Ham over stages bij deeltijders.

De heerVan der Ham (D66):

Mensen kunnen alleen maar stage lopen als ze ingeschreven staan bij een instelling. Dat heeft ook gevolgen voor de stagevergoedingen. Dat geeft ook dilemma's, waardoor sommige mensen meer of juist veel te weinig geld krijgen. Hoe wilt u dat oplossen?

StaatssecretarisZijlstra:

Een stage is gewoon onderdeel van de opleiding, en dus moet je ingeschreven staan. Ik weet niet waar de heer Van der Ham naar toe wil, maar dat lijkt me toch een normale situatie.

De heerVan der Ham (D66):

Niet altijd is een stage verplicht. Dat geldt zeker voor het wetenschappelijk onderwijs. Als mensen dat wel willen doen – de staatssecretaris en ik zullen dat heel verstandig vinden – dan zitten ze toch in de fuik van bijna-tegenwerking. Ik hoop dat de staatssecretaris daarvoor aandacht heeft, want het kan de studie juist versterken.

StaatssecretarisZijlstra:

Wat ons betreft zijn stages een wezenlijk onderdeel van studies. Voor deeltijders is er ook een winstpunt, omdat ze vaak vanuit de praktijk kunnen worden vrijgesteld voor stages. Wij zijn het er dus snel over eens dat stages belangrijk zijn, maar ik probeer nog wel steeds uit te vinden waar de heer Van der Ham wil eindigen.

De heer Dijkgraaf zei heel terecht: langstuderen is geen recht. Het gaat erom dat wij feitelijk vinden dat iemand nominaal moet afstuderen. Het is ook niet dé oplossing, zei de heer Dijkgraaf. Ook dat ben ik met hem eens. Wij hebben niet de illusie – daarom hebben wij ook de 25% als doelstelling opgenomen in het regeerakkoord – dat alle langstudeerders zullen verdwijnen.

Dan de vormende activiteiten: ja, om allerlei redenen hebben wij dat extra jaar ingevoerd. Nee zeg ik op hetgeen de heer Dijkgraaf zei over het vrij inzetbaar maken van de twee jaren. Dan zou je namelijk het bachelor-mastersysteem onrecht aandoen. Dan gebruikt men bijvoorbeeld de twee jaren in zijn bachelor en als men dan een master wil doen, heeft men geen jaren meer. Dan gaat men naar een instelling toe die denkt: dan heb ik meteen een langstudeerder in huis. Dan wordt men bijna gedwongen om het in huis te blijven doen bij de desbetreffende universiteit. Nee, wij zeggen: er is een bachelor-mastersysteem en dan moet je het ook op die manier invullen. Dat betekent bachelor plus één en master plus één. Dat was al een uitbreiding ten opzichte van hoe het origineel in het regeerakkoord staat. Het lijkt ons dus zowel inhoudelijk als financieel niet verstandig om het op die manier te doen. Dit nog los van het feit dat het uitvoeringstechnisch nog wel een uitdaging zou zijn.

Meerdere leden hebben gevraagd naar de DUO-lening. Mijn ambtsvoorganger heeft al een set aan maatregelen genomen om studenten erop te wijzen dat lenen geen free ride is. Lenen is iets wat je moet doen om te investeren in je studie. Een lening moet je niet aangaan om daar een wereldreis van te maken of er een tv voor te kopen. Wij zullen – die toezegging doe ik graag – nog eens goed kijken of dat instrumentarium breed genoeg is, zonder daarbij een enorme bureaucratie te willen optuigen. De student die wil lenen om zijn of haar studie te doen, willen wij het natuurlijk niet onmogelijk maken om te gaan lenen of om het een enorme horde te laten zijn. Er zit een balans in, waarbij de verantwoordelijkheid van de student ook een belangrijke is. De student bepaalt uiteindelijk waar het geld aan uitgegeven wordt. Die moet je ook niet proberen weg te nemen. Wij zullen kijken in hoeverre wij bijvoorbeeld op het gebied van internet iets kunnen realiseren, in de zin dat je bijvoorbeeld een helder pop-upscreen krijgt zodat je voordat je het leningsscherm ingaat, kunt nagaan wat de hoogte van een lening betekent qua afbetalingstermijnen. Met het nieuwe systeem van DUO dat er aan zit te komen en dat wij de komende jaren hopen te gaan bouwen – ik hoop dan dat het een voorbeeld wordt van een goed ICT-systeem, zeg ik met een knipoog – zal dit soort zaken mogelijk worden en zullen wij er ook invulling aan geven.

De heerJasper van Dijk (SP):

Gaat dit ook over de tijdelijke regeling die u hebt gemaakt voor de zittende studenten, dus de driejarige gunstige leenvoorwaarde?

StaatssecretarisZijlstra:

De driejarige gunstige leenvoorwaarde die in het wetsvoorstel zit betekent dat we in tegenstelling tot de bestaande praktijk waarin je na zeven jaar niet meer kunt lenen, de periode voor een aantal jaren verlengen. Dat heeft niets te maken met het gemak waarmee je kunt lenen. De procedure blijft dezelfde. We verlengen dus alleen de mogelijkheid tot lenen met een aantal jaren. Naar aanleiding van argumenten vanuit deze Kamer en de maatschappij vonden we dat overgangsrechtelijk wel terecht. Vandaar de nota van wijziging.

De heerJasper van Dijk (SP):

Dat snap ik, maar dan blijft dus staan dat de nieuwe gevallen, na 2014, niet die gunstige leenvoorwaarden krijgen. Dat vond ik even botsen met uw redenering dat het stelsel toegankelijk bleef.

StaatssecretarisZijlstra:

Al in een eerder debat hebben wij aangegeven dat er een soort van trap van maatregelen is, waarbij de student steeds meer geprikkeld wordt om snel af te studeren. Overigens is het nu al zo – dat hebben wij niet ingevoerd – dat je na zeven jaar niet meer kunt lenen. Wij hebben gezegd dat het een beetje wringt met het voorstel zoals het er lag. Daarom hebben wij voor drie jaar een uitzondering gemaakt, zoals die ook is opgenomen in het wetsvoorstel. Het gaat er daarbij niet om dat je soepeler kunt lenen; je kunt wel wat langer lenen tegen dezelfde voorwaarden als ieder andere student, maar het is niet soepeler.

Devoorzitter:

Ik stel voor dat de staatssecretaris zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Wij zijn dan om 16.00 uur klaar voor het VAO, waarover ik met anderen een afspraak heb gemaakt. Wij kijken dan verder hoe het met dit debat gaat. Wij doen dat buiten de microfoon om.

StaatssecretarisZijlstra:

De heer Klaver vroeg of de brede vorming niet in gevaar komt; het laterale denken waarnaar de minister-president verwees. Dat is absoluut niet het geval. Een onderwijsstelsel in nominale studietijd is iets wat studenten juist wordt geleerd. Daarover is een discussie gevoerd. Een van de zaken die is genoemd, is het competentie gericht leren. Het gaat niet alleen om stampwerk; de studenten moeten ook leren hoe ze moeten interpreteren en analyseren. Dat dit niet altijd even soepel is ingevoerd, is al vaak aan de orde gekomen in deze Kamer. Door de wijze waarop in ons land wordt lesgegeven, leren studenten – en in een eerder stadium ook leerlingen – om niet alleen maar eendimensionaal te denken. Dat wordt niet alleen maar ontwikkeld buiten de studie. Het is integendeel juist een van de sterke punten van ons systeem dat dit binnen de studie wordt ontwikkeld.

Daarnaast moeten studenten, net als iedere werkende, natuurlijk ook nog van alles kunnen doen, zoals hobby's en bestuurswerk. Veel werkenden, ook onder de Kamerleden, zitten in allerlei besturen. Het zit met name in ons onderwijssysteem en ik zie daarin geen tegenstelling.

De heer Klaver wees nog op de houdbaarheid. Het is zowel op de korte als op de lange termijn houdbaar en daarom willen wij het bedrag van 18 mld. doorvoeren. Ik kan mij herinneren dat er allerlei discussies werden gevoerd tijdens de regeringsverklaring, waarbij werd gewezen op het feit dat het op korte termijn wellicht tot mindere economische groei zou leiden dan bij sommige andere scenario's het geval zou zijn. Ik heb gezegd dat dit juist op de lange termijn leidt tot een beter resultaat.

De heer Klaver vroeg of het Rijk minder geld kwijt is aan langstudeerders. Nee, want elke student, of het nu een langstudeerder is of niet, kost het Rijk € 6000. Als alle 60.000 langstudeerders weg zouden zijn, kosten zij de instellingen ook geen geld. Ik heb dit al eerder in het debat aangegeven.

De heer Klaver en de heer Rouvoet refereerden aan de doorwerkbonus. Het kabinet verwijt de oppositie niet dat er voorstellen zijn ingediend zonder dekking. Er is een politieke discussie gevoerd over de dekkingen, waarbij het kabinet en de coalitiepartijen regelmatig andere keuzes maakten dat de oppositie. Zo hoort het ook te gaan in het parlement, maar het kabinet apprecieert het bijzonder dat er alternatieve dekkingen worden aangegeven. Dat is beter dan geen dekking, zeg ik met een knipoog. Het betekent echter niet dat wij het altijd automatisch met de dekking eens zijn. De dekking van de doorwerkbonus heeft het kabinet al eerder om moverende redenen afgewezen en dat blijft overeind. Ik zeg de heer Klaver dat de appreciatie er niet minder om is.

Ten slotte zei de heer Klaver dat deze maatregel een boete voor ambitie is. Hij zei ook dat hij het sociaal leenstelsel wel goed vindt. Eigenlijk is het toch geen boete op ambitie. Eigenlijk zorgt deze maatregel ervoor dat studenten gewoon ambitieus en snel willen afstuderen, dat zij gaan voor de nominale studieduur en dat zij proberen om extracurriculaire activiteiten te verrichten. Ik heb het voorbeeld vaker gebruikt. Als werkgever keek ik naar cv's. Mevrouw Jadnanansing refereerde er nog aan. Ik keek bij cv's vooral of een student nominaal of redelijk nominaal afstudeerde en naast de studie dingen bleek te kunnen doen. Studeren en een jaar vrijaf nemen, is een stuk gemakkelijker dan dingen naast je studie doen. Dat zijn de onderscheidende elementen waarnaar werkgevers, althans ik toen ik dat nog was, kijken. Ook dat onderscheid moeten wij goed in de gaten houden.

De ambitie van afstuderen binnen de nominale periode zit erin. Mensen krijgen nog twee jaar de tijd als zij BA en MA doen. Dat lijkt mij juist. In die zin, zeg ik tegen de heer Van Dijk, vindt het kabinet het initiatief bij de Erasmusuniversiteit beloftevol. Je moet dat niet landelijk invoeren. Nee, het is een programma dat op een andere manier wordt neergezet en waarin studenten worden geprikkeld. De universiteit verwacht hogere rendementen, geeft extra lessen en doet allemaal extra dingen. Dat zit er allemaal aan vast. Daar moet je als student ook helemaal voor gaan. Wie zich daar niet goed bij voelt, moet naar een andere universiteit gaan. Mevrouw Lucas zei het ook al. Dat is prima. Hetzelfde geldt voor de topsportregelingen. Er zijn universiteiten en hogescholen die ze wel hebben en andere hebben die niet. De keuze van een student is ook een groot goed in dit land. De discussie over de commissie-Veerman staat voor de deur. Wij willen profilering en verschillen tussen instellingen. Wij moeten juist koesteren dat dit soort initiatieven er zijn. De student moet de keuze maken. De keuzevrijheid daarbij voor studenten vinden wij een groot goed. Wij houden die vrijheid graag overeind.

Ik was onaangenaam getroffen door het percentage van 51 aan langstudeerders in Nijmegen dat mevrouw Jadnanansing aanhaalde van de heer De Wijkerslooth. Ik herken het getal niet, zo moet ik eerlijk zeggen. Als het getal klopt, rechtvaardigt dat echter onmiddellijk de korting die wij bij instellingen neerleggen op het gebied van langstudeerders! Als 51% van je studenten langstudeerder is, is dat immers vrij veel. Maar misschien heb ik het verkeerd begrepen. Ik hoor "ja" roepen in de bankjes.

Mevrouw Jadnanansing ging wederom in op Stibbe. Ik heb er al een paar punten uit gepakt. Uit een aantal punten blijkt Stibbe de nota naar aanleiding van het verslag niet te hebben gelezen. Het percentage van 25 is volgens Stibbe nergens terug te vinden. Dat staat gewoon in de nota naar aanleiding van het verslag. Ook is opgemerkt dat de adviseurs kennelijk niet hebben gezien dat wij de Bologna-ambitie van het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag hebben gezet. Dat hebben zij gemist. Zo kan van allerlei zaken worden gezegd dat die "questionable" worden neergezet. Ik ga die exercitie niet geheel opnieuw doen. Wat het kabinet in de brief van maandag heeft geschreven, is geen mening zoals alles maar een mening is. Uiteindelijk blijkt pas bij afronding van een eventueel rechtsproces waaraan wij toe zijn. Het kabinet heeft echter inschattingen gemaakt, gefundeerd op bepaalde jurisprudentie. Ik wees net op het internationale verdrag. Op basis daarvan zijn wij tot allerlei conclusies gekomen, waarbij wij aangeven dat wat het kantoor Stibbe schrijft naar onze mening niet correct is. Dat geldt breeduit. Ik wil dat niet afdoen als "een mening".

Het CDA vraagt hoeveel ambitie er is. Bij andere fracties kwamen een aantal langstuderende kabinetsleden voorbij. Ik wijs erop dat de heer Teeven, die soms als langstudeerder wordt aangemerkt, in twee en een half jaar, in deeltijd, zijn studie tot meester heeft afgerond. De heer De Rouwe vraagt naar monitoring. Ja, dat gaan wij doen. Wij moeten altijd in de gaten houden hoe wetgeving zich ontwikkelt. Als overheid moet je openheid betrachten. Als er zaken gebeuren die we niet hadden verwacht, moeten we daarop in kunnen spelen.

De heer De Rouwe heeft een vraag gesteld over tandheelkunde: is het ook de overheid die dit verlangt of is het alleen de beroepsgroep? Het is alleen de beroepsgroep. De overheid is niet verplicht om tandheelkunde en kaakchirurgie te volgen. De beroepsgroep legt zich dit zelf op. Datzelfde komt bij andere studies voor. Sommige studies staan wettelijk voor 60 ECTS in de boeken, maar doen meer. Dat is echter niet wettelijk gevraagd. Ik hoop dat het mij niet euvel wordt geduid: ik stuur op basis van zaken die wij bij wet hebben geregeld. Wat instellingen extra doen, is aan de instellingen, of zoals in dit geval, aan de beroepsgroep.

De heer De Rouwe heeft ook gevraagd wat het verhoogde collegegeld voor Antillianen en Surinamers betekent. Niets meer of minder dan voor andere studenten die recht hebben op het wettelijk collegegeld. Langstudeerders betalen het verhoogde tarief. Antillianen hebben recht op studiefinanciering. Ze kunnen dus ook gebruikmaken van het langstudeerderskrediet. Surinamers hebben geen recht op studiefinanciering. Voor hen geldt dus een ander regime.

Devoorzitter:

Gezien de tijd geef ik eerst de heer Klaver en mevrouw Jadnanansing de gelegenheid om over de beantwoording aan hen vragen te stellen. Anders zitten zij echt op achterstand. Daarna stop ik, want dan moet ik echt verder met de VAO's; om 17.00 uur begint namelijk een AO met dezelfde minister. Buiten deze zaal overleggen wij even over het moment waarop wij hervatten met het oordeel over de amendementen – dat zou desnoods schriftelijk kunnen – en met de tweede termijn. Uiterlijk 16.10 uur stoppen wij.

Het woord is aan de heer Klaver.

De heerKlaver (GroenLinks):

Ik zal het echt heel kort houden. De staatssecretaris wees mij erop dat het voorstel over de langstudeermaatregel niet behoort tot de WHW. Volgens mij is dat wel zo, want het voorstel dat ik heb gekregen wordt aangeduid als "wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek". In de WHW wordt gesteld dat ook een lager tarief gevraagd mag worden dan het wettelijk collegegeld. In veel gevallen geldt dit voor de deeltijders. Vindt de staatssecretaris nog steeds dat het enige wat de deeltijders onderscheidt, het feit is dat zij geen studiefinanciering krijgen?

StaatssecretarisZijlstra:

Ja, dat is het onderscheid dat gemaakt wordt. Nogmaals, ik blijf bij de toezegging die ik heb gedaan. De leden Jadnanansing en Dijkgraaf hebben gevraagd om in een bredere discussie nog eens te bekijken in hoeverre dit aansluit bij de feitelijke praktijk. Ik ben altijd bereid om daarnaar te kijken. Je moet altijd nagaan of wetgeving in bredere zin nog up-to-date is. Dat staat voor mij echter helemaal los van de behandeling van deze maatregel. Ik zeg de Kamer toe dat wij die exercitie gaan uitvoeren; die staat echter los van de behandeling van het wetsvoorstel.

De heerKlaver (GroenLinks):

Dan verschillen wij van mening. Maar goed, dat zal ik laten passeren.

Ook sprak de staatssecretaris zojuist over het begrotingstekort versus het houdbaarheidstekort. Ik wijs hem erop dat het houdbaarheidstekort slechts met 3,1% van het bbp wordt teruggedrongen – dat is zo'n 20 mld. – terwijl een bedrag van zo'n 36 mld. nodig zou zijn geweest om Nederland echt toekomstbestendig te maken.

StaatssecretarisZijlstra:

Dat ben ik helemaal met de heer Klaver eens. Bij zijn aantreden heeft dit kabinet al aangegeven dat het een heel significante eerste stap gaat zetten, maar dat ook volgende kabinetten nog uitdagingen hebben om de staatsfinanciën weer op orde te krijgen. En dan hebben wij nog niet eens gesproken over het wegwerken van de staatsschuld.

Devoorzitter:

Ik vind dat zeer interessant, maar nu een beetje zonde van de tijd.

MevrouwJadnanansing (PvdA):

Volgens de procedure moet ik nu een aanvullende vraag stellen. Mag ik ook een aanvullend antwoord geven? Ik word namelijk plat ge-sms't met de vraag wat ik precies bedoel met de "uitspraak van collegevoorzitter Roelof de Wijkerslooth". Ik heb hem er even bij gehaald. Hij heeft tijdens een hoorzitting hier gezegd dat als de langstudeerdersboete nu zou ingaan, 51% van zijn deeltijdstudenten daar meteen onder zou gaan vallen. Dat voeg ik even toe voor de goede orde, zodat iedereen het begrijpt.

Devoorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

StaatssecretarisZijlstra:

Dat is niet nodig. Dit is namelijk geen vraag aan mij.

Devoorzitter:

Het kon zijn dat u toch had willen reageren, ook als het geen vraag is. De heer Klaver stelde zojuist ook geen vraag.

Dan schors ik nu de vergadering. Na de schorsing gaan wij direct beginnen met het VAO Ov-chipkaart, gevolgd door het VAO CBR.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven