10 Opleggen taakstraf

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (32169).

(Zie vergadering van 16 maart 2011.)

Devoorzitter:

Ik begrijp dat u allen enigszins lijdt onder de druk van de agenda, maar we gaan om te beginnen luisteren naar de staatssecretaris, die antwoord gaat geven op de vragen door u gesteld in eerste termijn.

Het woord is aan de staatssecretaris. Hij zal een indeling maken. We proberen gelijkmatig te interrumperen.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Ik heb eerst een aantal algemene opmerkingen. Daarna licht ik toe over welke ernstige zeden- en geweldsmisdrijven het gaat. Daarna behandel ik de vraag in welke gevallen van recidive geen taakstraf kan worden opgelegd. Vervolgens maak ik enkele opmerkingen over de motiveringsplicht, waarna ik kom tot de beantwoording van de vrij uitvoerige vragen door de leden gesteld in eerste termijn.

Allereerst dank ik de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Vorige week hebben zij uitgebreid gesproken over dit onderwerp. Het is met groot genoegen dat ik vandaag met de Kamer mag spreken over dit wetsvoorstel, dat erin voorziet dat de taakstraf niet langer kan worden opgelegd voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Ik heb de Kamer op 21 maart, afgelopen maandag, twee stukken doen toekomen. Het eerste is de derde nota van wijziging, waarin ik enigszins heb geanticipeerd op de opmerkingen die door mevrouw Gesthuizen zijn gemaakt in eerste termijn. Ik heb dit echter wel op een wat andere wijze gedaan. Ik zal hier zo meteen nog iets over zeggen. Ook de heer Recourt heeft iets gezegd over dit onderwerp. Het tweede stuk dat ik eerder deze week naar de Kamer heb gestuurd, is een brief met feitelijke gegevens over de taakstraf. De Kamer had om die gegevens gevraagd. Ook op deze brief zal ik een korte toelichting geven.

Het kabinet staat een daadkrachtige bestrijding van ernstige zeden- en geweldscriminaliteit voor. Dergelijke misdrijven zijn zeer ingrijpend en traumatisch voor slachtoffers en hun naaste omgeving, met name als het toegebrachte leed onherstelbaar is. Dergelijke misdrijven raken ook in brede zin het vertrouwen in de rechtsorde en de veiligheidsbeleving van burgers. De bescherming van de samenleving tegen daders maakt toereikende straffen en maatregelen daarom noodzakelijk. De taakstraf is in de visie van dit kabinet een geschikte straf voor naar verhouding lichte strafbare feiten. Dat is niet nieuw. In 1989 is dit al door de toenmalige minister gewisseld met de Kamer. Ook in 1999, toen er sprake was van de omzetting van de arbeid ten algemene nutte naar de taakstraf, is dit punt nadrukkelijk opnieuw aan de orde gekomen in de discussie met de toenmalige minister van Justitie, de heer Korthals. Het opleggen van een taakstraf vormt naar ons oordeel geen toereikende bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Een dergelijke bestraffing voldoet niet aan de eisen die gelet op de ernst van dat soort delicten en met het oog op de vergelding en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten moeten worden gesteld.

Voorzitter. Ik zie dat de fractie van GroenLinks door een ander is vertegenwoordigd dan in eerste termijn. Ik zie nu zelfs dat er helemaal geen vertegenwoordiger van GroenLinks aanwezig is; degene die ik op het oog had, behoort tot de fractie van D66 …

Devoorzitter:

De heer Dibi komt eraan. Hij is iets verlaat.

StaatssecretarisTeeven:

Oké. Zo zie je maar: je kunt fouten maken. Soms zie je de een voor de ander aan.

Voorzitter. Dat de taakstraf niet geschikt is voor de bestraffing van ernstige misdrijven, is een door de regering en parlement sinds de invoering van de taakstraf breed gedeelde opvatting. De toenmalige minister van Justitie, de heer Korthals, was er zo'n tien jaar geleden heel helder over, toen hij zei, zoals vermeld in de Handelingen van 1999, dat het bij zeden- en geweldsmisdrijven gaat om strafbare feiten "die ernstig zijn". De lichamelijke integriteit van het slachtoffer wordt geschonden, maatschappelijke onrust is vaak groot en taakstraffen, aldus Korthals, zijn daarmee een afdoeningsvorm voor plegers van naar verhouding lichtere delicten. Dat is toen ook al met de Kamer gewisseld.

In de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie is in 1999 ook al opgenomen dat het onwenselijk is om bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven een taakstraf te vorderen. Omdat het om zo'n belangrijk uitgangspunt gaat en er toen ook in de Handelingen uitvoerig aandacht aan is besteed, lijkt het mij niet meer dan vanzelfsprekend dat we het nu opnieuw vastleggen in het Wetboek van Strafrecht.

Voor het behouden van het politieke en maatschappelijke draagvlak voor de taakstraf acht het kabinet een duidelijk wettelijk kader voor de toepassing van deze straf aangewezen. Die wettelijke positionering die er in 1999 al was, en waarover ook van gedachten is gewisseld, biedt voor alle betrokkenen in de strafrechtspleging, voor de justitiabelen en voor de burgers, helderheid over de toepassing van de taakstraf. Ze geeft naar ons oordeel daarnaast een duidelijk signaal dat de taakstraf nuttig is in een goed werkend sanctiestelsel en dat ook kan blijven, doordat de toepassing ervan plaatsvindt voor naar verhouding lichtere en eenvoudiger strafbare feiten.

De taakstraf levert naar het oordeel van de regering ook nu een substantiële bijdrage aan vermindering van recidive onder plegers van lichte misdrijven, maar wel met de notie die de heer Van der Steur al in eerste termijn aanbracht, dat de pakkans daarop natuurlijk wel van invloed is. Daar staat tegenover dat het onderzoek van het WODC naar zevenjarige recidive nadrukkelijk rekening houdt met de pakkans van misdrijven. Dat wordt ook verwerkt in de berekeningen over recidive. Ik anticipeer even op een interruptiedebat in eerste termijn tussen de heer Van der Steur en ik dacht de heer Recourt door op te merken dat het probleem daardoor niet helemaal uit de wereld is, want het beeld is nog vertekend. Desondanks kun je, ook met de door het WODC aangebrachte correctie, wel vaststellen dat een taakstraf zeker geen negatief effect heeft op recidive bij first offenders en plegers van lichtere misdrijven.

De heerVan der Steur (VVD):

Dat betekent dus dat het cijfer van 75% recidive bij veelplegers relatief gezien waar is, dus klopt. Dat geeft ook aan dat dit wetsvoorstel nuttig is naar het oordeel van mijn fractie. Waarom echter altijd die termijn van zeven jaar? We moeten die discussie wat mij betreft nu niet voeren, maar je zou ook tien jaar kunnen nemen. Ik ben benieuwd wat het cijfer dan is. Ik ben blij met de opheldering van de zijde van de staatssecretaris.

StaatssecretarisTeeven:

De termijn van zeven jaar is genomen omdat je dan een duidelijker beeld kunt krijgen. Mensen hebben op een gegeven moment een onherroepelijk opgelegde straf uitgezeten waarbij er enige tijd is ingebouwd waarin eventueel opnieuw strafbare feiten worden gepleegd of kunnen worden gepleegd. Het effect op recidive is voor meer zaken van belang. In het algemeen overleg van vanmiddag over tbs hebben wij ook over de recidivecijfers gesproken en ook in dat kader zijn zij van belang. De nieuwe recidivecijfers over de termijn van zeven jaar zullen opnieuw eind 2011/2012 door het WODC worden berekend. Dan hebben we weer een nieuwe meting. Er is ook een kortlopende berekening, maar hoe langer de termijn is – dat geef ik de heer Van der Steur toe – hoe duidelijker het beeld van recidive is.

Dit leidt ook tot de conclusie dat de tijd rijp is voor de regeling ter zake van de taakstraf. Tien jaar geleden vond de wetgever het niet nodig om de taakstraf voor ernstige misdrijven uit te sluiten. Ik zeg daar wel bij dat dit te begrijpen was, omdat de toepassing van de taakstraf toen nog niet zo'n enorme vlucht had genomen. Voor 1999 was het geen separate hoofdstraf, maar erna wel. Ik heb in de brief van 21 maart inzichtelijk gemaakt dat de toepassing van de taakstraf een grote vlucht heeft genomen.

Inmiddels worden er jaarlijks enkele tienduizenden taakstraffen opgelegd door veroordeling door de rechter of inmiddels ook aangeboden bij transactie door het Openbaar Ministerie. De laatste jaren schommelt het aantal taakstraffen alles bij elkaar, dus rechter en Openbaar Ministerie, rond de 40.000.

Uit het door het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak uitgevoerde onderzoek bleek dat het rekwireren en het opleggen van een taakstraf bij ernstige delicten geen uitzondering was. In 41% van de onderzochte gevallen van veroordeling voor ernstige misdrijven werd een taakstraf opgelegd. In 6% van die gevallen was dat in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zo zeg ik tegen mevrouw Van Toorenburg, in 21% van de gevallen was dat in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en in 14% van de gevallen werd een kale taakstraf opgelegd. Die cijfers vindt u terug in de brief die ik u afgelopen maandag heb gezonden. Dat vindt het kabinet te veel. Daarom is dit wetsvoorstel naar ons oordeel ook noodzakelijk. Het gaat naar het oordeel van het kabinet niet om gelegenheidswetgeving, zo duid ik de karakterisering van het wetsvoorstel door de heren Dibi en Recourt maar. Ik kom daar nog op terug bij de bespreking van de vragen van de heer Recourt en de heer Dibi. Wij stellen nadrukkelijk dat het geen gelegenheidswetgeving is. Ik moet vaststellen dat wij daar misschien ten principale anders over denken. Dat zou onze verschillen in opvatting verklaren.

Het is goed om het nog even samen te vatten. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat een taakstraf niet meer kan worden opgelegd in geval van: ten eerste, een veroordeling wegens een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf, en ten tweede een veroordeling voor een misdrijf als de veroordeelde in de vijf voorafgaande jaren al eerder is veroordeeld tot een taakstraf voor een soortgelijk misdrijf, dus als er sprake is van recidive. Dit waren mijn algemene opmerkingen. Ik bespreek nu om wat voor soort ernstige zeden- en geweldsmisdrijven het gaat.

In de eerste plaats gaat het om een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Wij praten dan bijvoorbeeld over zware mishandeling, doodslag, moord, diefstal met geweld, afpersing, verkrachting en aanranding. Al dat soort delicten valt eronder. Voor de omschrijving van de misdrijven waarvoor een taakstraf niet meer kan worden opgelegd, is dus gekozen voor een combinatie van twee criteria. Het eerste is een formeel criterium: misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Het tweede is een materieel criterium: ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voor deze combinatie van een formeel en een materieel criterium wordt in de toekomst ook bij andere wetsvoorstellen van dit kabinet gekozen.

In de tweede plaats zijn in de voorgestelde regeling een aantal specifieke misdrijven opgenomen waarvoor het opleggen van een taakstraf sowieso wordt uitgesloten. Ik som die misdrijven nog maar even op: ambtsdwang en wederspannigheid met letsel tot gevolg, kinderpornografie, verleiding van een minderjarige tot ontucht, jeugdprostitutie, opzettelijk aanwezig zijn bij ontuchtige handelingen door een minderjarige en koppelarij. Ik roep de Kamer daarbij in herinnering dat de afgelopen jaren in de gedachtewisseling met het vorige en dit kabinet van SP tot PVV, dwars door de Kamer heen, altijd de opvatting is gehuldigd dat bijvoorbeeld een vermeende overtreding van artikel 240b, dat gaat over het in bezit hebben, produceren of verhandelen van kinderporno, onvoldoende werd bestraft door de zittende magistratuur en dat de eisen die het Openbaar Ministerie stelde, vaak te laag waren. Naar mijn waarneming werd dat gevoelen breed in de Kamer gedeeld.

Ik wil wat opmerkingen maken over de vraag in welke gevallen van recidive geen taakstraf meer kan worden opgelegd. Ik dacht dat de heer Dibi vorige week vroeg om met concrete voorbeelden of zaken te komen waarbij dit een rol speelt. Dat is overigens ook in de gedachtewisseling tussen de leden van de verschillende fracties aan de orde gekomen. Als een veroordeelde binnen vijf jaar nadat hem een taakstraf is opgelegd, wederom een misdrijf pleegt, kan hij niet opnieuw worden bestraft met een taakstraf. Dat misdrijf kan dus elk misdrijf zijn. Dat hoeft geen zeden- of geweldsmisdrijf te zijn. De regering heeft namelijk als oordeel dat de taakstraf bij die veroordeelde kennelijk geen effect heeft gehad en dat een tweede taakstraf dan geen passende bestraffing zou zijn. De voorwaarde is wel dat het oude en het nieuwe misdrijf soortgelijk moeten zijn.

De heerRecourt (PvdA):

Als bij recidive geen taakstraf meer mag worden gegeven, dan moet de rechter uitwijken naar een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een boete zal dan helemaal niet aan de orde zijn. Dat betekent ook dat de rechter zal uitwijken naar een voorwaardelijke gevangenisstraf als hij vindt dat de zwaarte van het feit relatief zo gering is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te streng is, ook al is er sprake van recidive. Dan komt die veroordeelde met een te lichte straf op straat. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn? Ook dat is onrecht.

StaatssecretarisTeeven:

Dat gaat uit van de premisse, die ik niet deel met de heer Recourt, dat een voorwaardelijke straf een lichtere straf zou zijn dan een taakstraf. Dat is zeker niet zo als wij kijken naar wetsvoorstel 32319, dat voorligt en dat wij aanstaande maandag met elkaar gaan bespreken, over bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke straffen. Daarin regelen we juist dat we langere proeftijden hebben bij voorwaardelijke straffen en dat we daarbij ingrijpende maatregelen kunnen nemen zoals gebiedsverboden, contactverboden en gedragsmaatregelen. Dat zou weleens kunnen betekenen dat men er met een taakstraf van 120 of 160 uur makkelijker af komt dan met een voorwaardelijke straf met een lange proeftijd waarbij men zich aan een aantal bijzondere voorwaarden zou moeten houden. Met de constatering dat dit onrecht zou zijn en dat een voorwaardelijke straf lichter zou zijn ben ik het al niet zo eens. Immers, als de proeftijd lang is, hangt die voorwaardelijke straf boven het hoofd. Zeker in de nieuwe situatie, als wij komen tot de aanvaarding van wetsvoorstel 32319, zal een voorwaardelijke straf met die bijzondere voorwaarden juist te zien zijn als een zwaardere straf dan een werkstraf.

De heerRecourt (PvdA):

Ik ben het geheel met de staatssecretaris eens dat de rechter het allemaal zo kan aankleden dat ook een voorwaardelijke straf een aardige substantie heeft, mits de bijzondere voorwaarden maar zwaar worden ingekleed. Dat is alleen niet de essentie van mijn vraag. Mijn vraag is of het gevaar bestaat dat de rechter in plaats van naar de zwaardere optie, waar dit wetsvoorstel op gebaseerd is, juist naar de lichtere optie grijpt omdat de passende optie wordt afgesloten.

StaatssecretarisTeeven:

Nee. De heer Recourt zegt dat we niet snel zullen denken over een geldboete. Je zou echter situaties kunnen hebben waarin de geldboete in combinatie met een voorwaardelijke straf met al dan niet bepaalde voorwaarden veel passender is dan 120 uur koffie rondbrengen of in de bossen van Schoorl houthakken. Ik zeg daarmee overigens niet dat een taakstraf niet waardevol is. Voor de Kamer is in het verleden de combinatie van de verdenking met een taakstraf en de uitvoering daarvan vaak aanleiding geweest om te zeggen: dit is toch geen passende bestraffing bij dat delict? Ik verwijs daarbij naar de delicten die ik zojuist heb opgesomd. Ik deel de vrees niet dat de rechter in een individueel geval niet meer zou kunnen komen tot een goede toepassing en een goede straftoemeting en dat een en ander niet zou kunnen leiden tot een goede straf voor een bepaald individu.

De heerSchouw (D66):

Het woord "geldboete" kwam nu even op, net als vorige week. Mij interesseert het wat de visie van het kabinet is op het opleggen van geldboetes bij zedenkwesties.

StaatssecretarisTeeven:

De heer Schouw weet dat een geldboete op zich een zelfstandige hoofdstraf is. Bij bepaalde delicten kan het verkregen voordeel worden ontnomen. In andere gevallen kan de link tussen het behaalde voordeel en het gepleegde delict echter niet direct worden aangetoond. Ik zou mij heel goed kunnen voorstellen dat het bij bepaalde verdachten heel goed mogelijk is om een geldboete naast een andere hoofdstraf op te leggen. Ik denk dat daar geen bezwaar tegen is. Bij geen enkel delict is daar op zich een objectief bezwaar tegen.

De heerSchouw (D66):

Als we de taakstraffen en de geldboetes wegen, proef ik toch enigszins uit de woorden van de staatssecretaris dat geldboetes misschien prevaleren boven taakstraffen. Als dit in zedenzaken zo zou zijn, zou ik dat, vanuit mijn politieke filosofie, toch een heel merkwaardige weging vinden. Versta ik de staatssecretaris juist? Vorige week ging de vertegenwoordiger van de PVV ook enigszins die kant op. Het lijkt erop dat men een zedenzaak straks kan afkopen met een geldboete. Dat willen we toch ook niet in dit land?

StaatssecretarisTeeven:

Dat is ook niet wat ik heb gezegd tegen de heer Schouw. Ik heb gezegd dat de geldboete een zelfstandige hoofdstraf is. Daarnaast heb ik gezegd dat ik mij situaties kan indenken waarin die zelfstandige hoofdstraf, een geldboete, naast een onvoorwaardelijke celstraf of naast een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden waar we komende maandag over spreken, een veel treffendere bestraffing en straftoemeting zou kunnen zijn dan het enkel verrichten van een taakstraf.

Voorzitter. Ik zei al: voorwaarde is wel dat het oude en het nieuwe misdrijf soortgelijk zijn. Pleegt een persoon een winkeldiefstal waarvoor hij wordt bestraft met een taakstraf en pleegt hij binnen vijf jaar opnieuw een diefstal, dan kan geen taakstraf worden opgelegd. Hetzelfde geldt voor iemand die opnieuw een gewelds- of zedenmisdrijf pleegt. Een persoon die enige jaren geleden, vóór de invoering van dit wetsvoorstel, een taakstraf kreeg opgelegd voor een ernstig zedenmisdrijf en opnieuw een zedenmisdrijf pleegt, kan niet met een taakstraf worden bestraft, ook niet als het tweede misdrijf een relatief licht zedenmisdrijf is. Ik zal nog een ander voorbeeld geven: een persoon die in het verleden voor diefstal met geweld een taakstraf kreeg en zich binnen vijf jaar schuldig maakt aan bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, kan geen tweede taakstraf krijgen, ook niet als de gevolgen van die mishandeling voor het slachtoffer beperkt waren. Dat vloeit voort uit de bepaling die thans voorligt.

Over de motiveringsplicht merk ik het volgende op. De rechter zal het opleggen van een taakstraf in geval van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf steeds moeten motiveren. Als in de wet is bepaald dat een taakstraf in bepaalde gevallen niet kan worden opgelegd, is de rechter gehouden, te motiveren waarom de hem voorgelegde zaak wel of niet bij die gevallen hoort. In het vonnis dient te worden vermeld tot welke conclusie de rechter is gekomen na toetsing aan het nieuwe artikel 22b. De regeling in het wetsvoorstel geldt overigens niet alleen voor de rechter, maar ook voor het Openbaar Ministerie, dat in de genoemde gevallen geen transactie meer kan opleggen, ook niet in het kader van een strafbeschikking. De strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie betreffende taakstraffen is in 2009 al aangescherpt en zal verder worden aangescherpt als dit wetsvoorstel is aanvaard.

Nu ga ik in op de door de verschillende leden gestelde specifieke vragen en gemaakte opmerkingen. Eerst ga ik in op de vragen van de heer Van der Steur. Vorige week, bij de behandeling in eerste termijn, is heel vaak de vraag teruggekomen hoe het zit met de opgedrongen of afgedwongen tongzoen, of hoe de leden het ook hebben genoemd. In strafrechtelijke zin is bij een opgedrongen tongzoen sprake van verkrachting, een misdrijf waarop een gevangenisstraf is gesteld van ten hoogste twaalf jaar. Ook het stoppen van een vinger in iemands mond of oor zonder instemming van de betrokkene, is, als die handeling een seksuele lading heeft, strafrechtelijk te kwalificeren als verkrachting. Hoewel deze handelingen zeker een inbreuk vormen op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – dat valt niet te ontkennen – gaat het niet om de ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit die de term "verkrachting" oproept. Dat is vorige week in de gedachtewisseling tussen de Kamerleden ook aan de orde geweest. In de voorgestelde regeling kan de opgedrongen tongzoen nog steeds worden bestraft met een taakstraf – laat dat helder zijn – omdat in die concrete situatie, hoewel de zoen wel valt te kwalificeren als verkrachting, geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit.

De heer Van der Steur heeft voorts gevraagd naar de relatie tussen de recidivecijfers en de pakkans. Ik heb hierover al een brief aan de Kamer gestuurd. Het ophelderingspercentage heeft een opstuwend effect, maar er is wel een correctiemogelijkheid. Dat heb ik zo-even al gezegd.

De heer Van der Steur heeft ook gevraagd of de taakstraf wel een geschikte straf is voor veelplegers. Naar mijn mening is dat niet het geval. Veelplegers zijn mensen die steeds opnieuw strafbare feiten plegen. Het voorstel sluit een taakstraf uit in geval van recidive. Het moet dan wel soortgelijke misdrijven betreffen, maar daar is bij veelplegers vaak sprake van. Vaak gaat het om een reeks van bijvoorbeeld vermogensdelicten, die in een vrij korte periode achter elkaar worden gepleegd.

Voor de ernstigste categorie veelplegers is er in het strafrecht een bijzondere maatregel, namelijk de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Deze maatregel kan zo nodig en indien passend worden opgelegd naast hetgeen wij nu bespreken. In de aanwijzing taakstraffen van het Openbaar Ministerie is vastgelegd dat verdachten met een ernstige verslavingsproblematiek niet in aanmerking komen voor een taakstraf. Zoals bekend, hebben veelplegers vaak een ernstige vorm van verslaving.

Nu kom ik toe aan de bespreking van de vragen van de heer Van der Staaij. Hij heeft gevraagd waarom het nodig is om in artikel 22b, lid 2, onder 2 – zo zei hij het expliciet – te bepalen dat de veroordeelde de taakstraf heeft verricht, dan wel dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. De regering wil met dit onderdeel van het wetsvoorstel het opnieuw opleggen van een taakstraf uitsluiten, voor het geval de eerder opgelegde taakstraf kennelijk geen effect heeft gehad. Je kunt twee situaties onderscheiden. In de eerste situatie heeft de veroordeelde de eerder opgelegde taakstraf verricht, maar dat heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk misdrijf te plegen. Een nieuw taakstraf is dan uitgesloten. In de tweede situatie heeft de veroordeelde de eerder opgelegde taakstraf niet, of niet naar behoren, verricht, waarna de ten uitvoerlegging van de voorlopige hechtenis bevolen is. Ook dan is het opleggen van een nieuwe taakstraf voor het nieuwe soortgelijke misdrijf uitgesloten.

In de over het wetsvoorstel ontvangen adviezen is voorts gewezen op de situatie dat de veroordeelde buiten zijn schuld de taakstraf niet heeft kunnen verrichten. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren bij een ernstig ongeval of een ernstige ziekte, waardoor de uitvoering van de taakstraf gedurende langere tijd niet mogelijk is geweest. Ik wijs er in dit verband op dat een taakstraf moet worden verricht binnen een jaar nadat de rechter de taakstraf heeft opgelegd, dan wel binnen zes maanden als de taakstraf door het Openbaar Ministerie bij transactie of strafbeschikking is opgelegd. Dat staat in artikel 22c. Deze termijn kan ook nog met eenzelfde periode worden verlengd. Het Openbaar Ministerie kan in een dergelijk geval tot de conclusie komen dat het bevelen van vervangende hechtenis zinloos is. Voor deze situatie heeft de voorgestelde bepaling tot gevolg dat opnieuw een taakstraf kan worden opgelegd.

Met de nota van wijziging die ik jongstleden maandag naar de Kamer heb gestuurd, wordt het volgende beoogd. In eerste instantie was het de bedoeling dat er altijd tot omzetting zou worden gevorderd, maar er zijn omstandigheden van zwaarwegende aard die tot een heel onbillijke uitkomst kunnen leiden. Ik kijk daarbij naar mevrouw Gesthuizen, want zij heeft daar in eerste termijn een aantal opmerkingen over gemaakt. Daarom moet het Openbaar Ministerie bij nader inzien toch enige beleidsruimte worden geboden. Ik zeg nadrukkelijk tegen de Kamer dat het in totaal om slechts 1,2% van de gevallen gaat. Het gaat dan wel om situaties die tot heel onbillijke uitkomsten kunnen leiden als je zou bevelen dat het Openbaar Ministerie moet overgaan tot omzetting zoals in het wetsvoorstel staat, los van de nota van wijziging. Het zou ook tot onnodig werk voor het Openbaar Ministerie en de rechter kunnen leiden. Op die punten is er voor het Openbaar Ministerie nog ruimte en opportuniteit om tot een andersluidende beslissing te komen.

De heerSchouw (D66):

Langs welke lijnen voltrekt die beleidsvrijheid, die afwegingsvrijheid, zich? Kan de staatssecretaris daar een beetje meer invulling aan geven?

StaatssecretarisTeeven:

Het Openbaar Ministerie neemt kennis van het feit dat de reclassering terug meldt dat een taakstraf niet is voltooid, niet volledig is voltooid of dat iemand helemaal niet is komen opdagen. Er zijn daarbij een aantal verschillende modaliteiten denkbaar. Het Openbaar Ministerie neemt daar kennis van. Op dit moment gaat het Openbaar Ministerie in 1,2% van de gevallen niet over tot het omzetten van een taakstraf in een celstraf. In het wetsvoorstel stond in eerste instantie dat daar in alle gevallen wel toe overgegaan moest worden – er zat geen enkele ruimte in – maar de nota van wijziging schept enige ruimte om de bestaande beleidsvrijheid te behouden. Het Openbare Ministerie hecht eraan die beleidsvrijheid te behouden. Daarmee veroorzaken wij ook geen onnodige werkdruk. Er is dus een kleine ontsnappingsclausule om zaken waarvan je op voorhand al kunt inschatten dat ze tot onbillijke uitkomsten leiden, niet aan de rechter voor te leggen.

De heerSchouw (D66):

Om wat voor gevallen gaat het dan? Die vraag stel ik om een beeld te krijgen van de discretionaire bevoegdheid van de rechter.

StaatssecretarisTeeven:

Het gaat meer om een bevoegdheid van het Openbaar Ministerie; die krijgt in eerste instantie de ruimte. Je kunt denken aan een situatie waarin iemand getroffen is door een ongeval, waardoor diegene zich niet van huis kan verplaatsen; diegene is aan huis gekluisterd. Het betreft vaak omstandigheden die zijn opgekomen na de oplegging van de taakstraf. Ik heb dat ook in de nota van wijziging aangegeven. In een dergelijk geval is een wijziging ontstaan in de persoonlijke omstandigheden van de dader die in eerste instantie een taakstraf kreeg, waardoor het voor diegene onmogelijk is om die taakstraf naar behoren te voltooien. In dat soort situaties moet je niet coûte que coûte overgaan tot het omzetten van een niet-voltooide taakstraf of een in het geheel niet-uitgevoerde taakstraf, maar moet je die ruimte aan het Openbaar Ministerie laten. Dat is beoogd met de nota van wijziging.

De heerSchouw (D66):

Dan gaat het altijd om een wijziging van de omstandigheden na het opleggen van die eerste taakstraf?

StaatssecretarisTeeven:

De regering ziet in dit wetsvoorstel met name op omstandigheden die zijn opgekomen na het moment dat de rechter de taakstraf heeft opgelegd, want voor dat moment heeft de rechter natuurlijk rekening kunnen houden met die omstandigheden of kunnen constateren dat er geen feitelijke omstandigheden zijn waarom een taakstraf niet zou kunnen worden opgelegd. Die kunnen op dat moment voor het opleggen van de taakstraf worden aangevoerd op de zitting of, als het gaat om een zaak die bij transactie door het Openbaar Ministerie wordt opgelegd, op een TOM-zitting worden aangevoerd.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Je ziet nog wel eens bij wat jongere mensen, zo tussen de 18 en 23 à 24 jaar, dat zij ineens het licht zien en denken: "misschien moet ik wel iets van mijn leven maken". Dan kiezen zij er uiteindelijk serieus voor om te werken en te leren. Dan kan het wel eens problematisch zijn om in diezelfde tijd een taakstraf uit te voeren. Is er dan een mogelijkheid om die taakstraf op een andere manier in te vullen, niet meer de hele week maar bijvoorbeeld alleen in het weekend? Kan die extra ruimte worden geboden? Wij kijken nu naar ellendige situaties, maar het kan natuurlijk ook zijn dat iemand eindelijk inziet dat hij iets beters van zijn leven moet maken.

StaatssecretarisTeeven:

Het is niet de bedoeling om zaken te verruimen waar al bij de zitting rekening mee wordt gehouden. Je moet echt denken – en zo staat het ook in de nota van wijziging – aan zwaarwegende omstandigheden die tot een apert onbillijke uitkomst of tot onnodig werk zouden leiden, omdat het daarbij niet mogelijk is, een straf om te zetten. De zaken die mevrouw Van Toorenburg aanvoert, zijn zaken die op de zitting aan de orde kunnen komen, waar op de zitting al rekening mee kan worden gehouden en dan kan de rechter zeggen: die taakstraf moet je elke week zoveel uur doen of die gaan we spreiden over de periode van een aantal maanden. Overigens is het kabinet er geen voorstander van dat taakstraffen over een wat langere periode worden uitgesmeerd, maar het is de rechter die daar in het individuele geval uiteindelijk een beslissing over neemt.

Voorzitter. Ik kom nu toe aan de vragen van mevrouw Gesthuizen in eerste termijn. Zij vraagt zich af of het wetsvoorstel niet het risico meebrengt dat een rechter te licht of te zwaar zal straffen omdat het opleggen van een taakstraf niet mogelijk is. Dat risico zie ik niet. De rechter behoudt met dit wetsvoorstel ruime mogelijkheden om een passende straf op te leggen. Hij kan bijvoorbeeld een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een pakket bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering.

De heerRecourt (PvdA):

In dat kader heb ik een vraag aan de staatssecretaris naar aanleiding van het voorbeeld van de winkeldiefstal, waarbij een jongen voor de tweede keer een winkeldiefstal pleegt. Hij komt voor de rechter en die rechter mag dan geen taakstraf opleggen. Die rechter wil dan een passende straf opleggen, waarbij hij de jongen disciplineert. Hij maakt de afweging dat er omstandigheden zijn die in het voordeel van de jongen werken. Normaal gesproken zou de rechter een stevig zwaardere taakstraf hebben opgelegd, maar hij legt in dit geval een voorwaardelijke straf op met een bijzondere voorwaarde. Die bijzondere voorwaarde luidt dat de jongen 120 uur werk moet verrichten, te organiseren door de reclassering. Is dat mogelijk?

StaatssecretarisTeeven:

Het is eigenlijk een beetje vooruitlopen op de discussie die we aanstaande maandag zullen voeren over het wetsvoorstel voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden. In lid 2 van een nieuw artikel is die categorie van bepaalde bijzondere voorwaarden opgenomen. Onder punt 14 van lid 2 is een restcategorie opgenomen waarin wordt gesproken over "overige bijzondere voorwaarden". Dat overleg van aanstaande maandag lijkt mij de plaats om dit uit te discussiëren. Wij discussiëren vandaag over de vraag of wij taakstraffen gewenst vinden voor bepaalde delicten en of wij vinden dat een taakstraf in geval van recidive herhaald moet worden. Dan lijkt het mij wat bijzonder als wij hier als wetgever uitmaken dat dit voor bepaalde delicten niet gewenst is, maar dat wij via de mogelijkheid van een restcategorie bijzondere voorwaarden de mogelijkheid zouden scheppen om die taakstraf alsnog voor soortgelijke delicten op te leggen. Het is juist de bedoeling van de wetgever om dat niet meer mogelijk te maken.

Laten we die winkeldiefstal van de heer Recourt eens als voorbeeld nemen. De veroordeelde, die daar een taakstraf voor heeft gekregen, heeft blijkbaar niet onderkend dat hem daarmee een kans werd geboden. Hij heeft daar niets van geleerd. Dan kun je twee dingen doen. Je kunt ervoor kiezen om weer een taakstraf op te leggen. In de praktijk komt het ook voor, zoals in mijn brief te lezen is, dat er soms tot zeven keer toe in Nederland taakstraffen worden opgelegd aan veroordeelden. Je zou echter ook over kunnen gaan tot een langere voorwaardelijke straf, met een aantal gedragsinterventies, met een langere proeftijd en je zou dan kunnen zeggen: we hangen hem iets anders boven het hoofd. Ik denk niet dat wij dit via de omweg van de rechtscategorie, waar de heer Recourt over spreekt, binnenboord moeten brengen. Ik heb het artikel even niet paraat, maar het is lid 2.14. Dat lijkt mij niet de bedoeling van de wetgever op dit punt.

De heerRecourt (PvdA):

Ik ben het helemaal met de staatssecretaris eens. Wie niet horen wil, moet maar voelen. Daar komt het op neer. Ik constateer echter wel, net als de staatssecretaris, dat die achterdeur via een volslagen juiste juridische procedure wel openstaat.

StaatssecretarisTeeven:

Een van de redenen voor deze gedachtewisseling is dat degenen die de wet moeten toepassen – dat zijn ook officieren van justitie en rechters – kennisnemen van de gedachtewisseling in het parlement. Als wij het met elkaar eens zijn dat dit niet de bedoeling van de wet kan zijn, en dat zegt de regering, dan zullen degenen die de wet moeten toepassen daar ook rekening mee houden bij het toepassen van de wet.

Ooit was het de bedoeling dat de taakstraf voor lichte, eenvoudige misdrijven zou worden gebruikt. Daarmee kom ik eigenlijk terug op mijn algemene inleiding. Het is van belang om dat te onderstrepen. Daarom heb ik ook 1999 aangehaald. Ik heb nog eens teruggelezen wat toen is gezegd. De regering en het parlement van toen hebben daartoe in hun volle verstand besloten. Wij hebben een ontwikkeling gezien die anders is. Hoe je het ook wendt of keert, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, maakt het aan die ontwikkeling een einde. Dan moeten wij niet nog allerlei mogelijkheden openlaten. De vraag is of je dat in de wet moet regelen dan wel of je kunt zeggen dat dit niet de bedoeling van de wetgever is geweest. Ik spreek dat vanavond duidelijk uit en ik hoop ook dat de Kamer daarmee akkoord gaat.

Mevrouw Gesthuizen en mevrouw Van Toorenburg hebben vragen gesteld over het schrappen van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf, maar dan in combinatie met een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Mevrouw Van Toorenburg heeft daarover ook een amendement ingediend. Laat helder zijn dat het kabinet de taakstraf geen passende straf vindt voor ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. Bij dergelijke misdrijven past een gevangenisstraf of een strafrechtelijke maatregel zoals tbs of isd. Dat kan ook een deels of soms geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zijn, maar dan wel met bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering, en onder reclasseringstoezicht. De zwaarte van die voorwaardelijke straf moeten wij niet onderschatten. Zo kan een veroordeelde door middel van bijzondere voorwaarden worden verplicht om deel te nemen aan gedragsinterventie, om zich onder behandeling laten stellen of om zich met het oog op een behandeling op te laten nemen. Ook kan de rechter door middel van het opleggen van locatieverboden en -geboden de bewegingsvrijheid van de veroordeelde aanzienlijk beperken. Het toezicht op de naleving van al die voorwaarden is bij de reclassering neergelegd.

Afhankelijk van het risico op overtreding van de voorwaarden, variëren de aard en de intensiteit van het toezicht. Bij het meest intensieve toezichtniveau moet de veroordeelde zich wekelijks melden en kan de reclasseringsmedewerker het huis of de werkplek van de veroordeelde bezoeken. Daarnaast kan elektronisch toezicht aan de bijzondere voorwaarden worden verbonden, waardoor een veroordeelde eventueel ook permanent kan worden gevolgd.

De combinatie van een aantal in voorkomende gevallen ook vergaande voorwaarden tezamen met ruime mogelijkheden voor een lange proeftijd, maken naar ons oordeel de voorwaardelijke straf in die gevallen tot een ingrijpende vorm van bestraffing. Aanstaande maandag praten we daar verder over. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was inderdaad voorzien in de mogelijkheid om bij veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf toch een taakstraf op te leggen, maar dan in combinatie met een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Die mogelijkheid is geschrapt. Deze zette naar mijn oordeel namelijk de deur open voor een bestraffing waarbij de taakstraf die bestraffing te veel zou domineren – dat gebeurde ook in de praktijk – en bijvoorbeeld een tevens opgelegde geheel voorwaardelijke straf in die bestraffing aan de taakstraf onderschikt zou zijn. Dat zag je ook vaak omdat de voorwaardelijke straf er dan nog een beetje bij gedaan werd. Dat strijdt ook met het huidige voorstel van het kabinet om in de wet vast te leggen dat de taakstraf geen passende straf is voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven.

Aan het eind van mijn beantwoording zal ik ingaan op de ingediende amendementen.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de evaluatie van de aanscherping van de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie en de onderhavige wetswijziging. Ik verwacht dat bij beide maatregelen een blijvende aanpassing zal plaatsvinden van het toepassingsbereik van taakstraffen. Het gecombineerde effect van deze maatregelen zal dus ook in samenhang moeten worden bezien. Het effect van beide maatregelen zal ook worden geëvalueerd. Ik heb al met de heer Van der Steur gewisseld dat het doorgaans pas na enige jaren zin heeft om dat te doen, doorgaans vijf jaar na inwerkingtreding van een wetswijziging, zodat de gevolgen volledig tot uiting zijn gekomen. Dat is ook de termijn waaraan ik denk; vijf tot zeven jaar. Daarna zal er een evaluatie zijn van wat nu wordt voorgesteld. Het is jammer dat de evaluatie met betrekking tot de taakstraf sinds 1999 nooit in uitgebreide vorm heeft plaatsgevonden. Wij hebben wel gereageerd op incidenten, zoals de Kamer in eerste termijn al constateerde. Ik noem het onderzoek van Zembla. Naar aanleiding van een aantal incidenten zijn wij opnieuw gaan spreken over de taakstraffen. Ik denk dat het goed is om nu alvast met elkaar af te spreken dat als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, er na vijf tot zeven jaar daadwerkelijk een evaluatie plaatsvindt. Zo kunnen wij erachter komen wat er is veranderd in het toepassingsbereik.

Mevrouw Helder heeft gezegd dat zij de beperking in het wetsvoorstel tot ernstige zeden- en geweldsmisdrijven onjuist vindt omdat – ik vat haar woorden maar even samen; ik merk dan wel of ik het juist heb – deze misdrijven naar haar mening altijd ernstig zijn en de beperking er dus niet in hoeft. Ik ga graag in op deze toch wel belangrijke opmerking. De beperking tot ernstige zeden- en geweldsmisdrijven is naar de mening van de regering nodig omdat er onder het begrip zeden- en geweldsmisdrijven een groot aantal feitelijke gedragingen schuilgaat – ik sprak daar al over naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van der Steur – die in veel gevallen wel ernstig zijn maar in sommige gevallen ook niet. Als in het wetsvoorstel het criterium van de ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer niet was opgenomen, had je dus ook allerlei feitelijke handelingen gekregen die – vergelijkbaar met de opgedrongen tongzoen – ook kwalificeerbaar zijn als bijvoorbeeld verkrachting, wat leidt tot een uitkomst die niet redelijk is. Er zijn echt wel zaken waarvoor een taakstraf een goede straf is.

Verder kan er bij de zeden- en geweldsmisdrijven waarop dit wetsvoorstel ziet, ook sprake zijn van een situatie waarin de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid. Ik heb het dan over de poging. In dergelijke gevallen kan er wel een voornemen zijn geweest om een ernstig misdrijf te plegen, maar is het beoogde resultaat niet bereikt. Er is dan bijvoorbeeld in het geheel geen sprake van een inbreuk op de lichamelijke integriteit. De wetgever kan het naar mijn mening aan de rechter overlaten om met de feitelijke omstandigheden van het geval rekening te houden. Daar waar de feitelijke gevolgen van een misdrijf voor het slachtoffer zijn uitgebleven of zeer beperkt zijn gebleven, moet voor de rechter de mogelijkheid blijven bestaan om een taakstraf op te leggen. Ik zeg nadrukkelijk niet dat dan steeds een taakstraf moet worden opgelegd; ook een gevangenisstraf kan in dat soort gevallen zeer passend en wenselijk zijn. De mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf in dat soort situaties kan echter moeilijk worden gemist, zo zeg ik tot mevrouw Helder.

Verder wijs ik mevrouw Helder erop dat door naast het formele criterium ook het materiële criterium te hanteren, de rechter met de variatie aan strafbaar gestelde gedragingen rekening kan houden en in een zaak waarbij geen sprake was van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, eventueel kan volstaan met het opleggen van een taakstraf. Op die manier voorkomen wij dat de rechter geen recht kan doen aan de feiten en omstandigheden van het individuele geval.

Mevrouw Helder heeft geconstateerd dat het wetsvoorstel het jeugdstrafrecht naar haar mening onterecht ongemoeid laat. Het jeugdstrafrecht kent een eigen regeling voor straffen en maatregelen die aan jeugdigen kunnen worden opgelegd. Het wetsvoorstel bevat – dat is een juiste constatering van haar – geen regeling om ook voor het jeugdstrafrecht de mogelijkheden in te perken om een taakstraf op te leggen. Het jeugdstrafrecht kent een nadruk op de heropvoedende aspecten van de bestraffing. Voorkomen moet worden dat een sanctie de normale ontwikkeling van een jeugdige meer negatief dan positief beïnvloedt. Uiteraard gaan wij hierop nader in bij de ontwikkeling van het adolescentenstrafrecht en de strafdienstplicht.

Bij jeugdigen die een taakstraf krijgen voor een zeden- of geweldsmisdrijf gaat het in een aantal gevallen om impulsief gedrag of experimenteergedrag. Een voorbeeld is een uit de hand gelopen vechtpartij. Wanneer jeugdigen daarbij grenzen overschrijden die ontoelaatbaar zijn, kan het noodzakelijk zijn dat ter correctie een taakstraf wordt opgelegd. Als in die gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming echter wordt gesignaleerd dat er sprake is van achterliggende problemen en een ernstige gedragsproblematiek, komt dat ook tot uiting in het strafadvies van de Raad en kunnen ook andere instrumenten worden ingezet, zoals jeugddetentie.

Ik wijs erop dat jeugdigen wel met de beperking van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen te maken kunnen krijgen, namelijk in die gevallen waarin de rechter besluit de jeugdigen overeenkomstig het strafrecht voor meerderjarigen te berechten. In die situatie treedt artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht in werking en dan gelden weer de bepalingen die wij vandaag bespreken.

Mevrouw Helder vraagt naar het beperken van de mogelijkheden om bij jeugdigen een taakstraf op te leggen. Dat onderwerp wordt nadrukkelijk betrokken bij de totstandkoming van het adolescentenstrafrecht, omdat wij daar zoeken naar maatregelen en materiële bepalingen die hout snijden in de leeftijdsgroep van 15 tot 23 jaar. Daarbij kan het, als wij komen met bepaalde maatregelen, noodzakelijk zijn om te bepalen dat er dan geen taakstraf wordt opgelegd. Het is echter niet zo dat zulks op dit moment onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel.

De heerRecourt (PvdA):

Voorzitter. De nieuwe adolescentenwetgeving, die ik toejuich, lijkt te worden gebaseerd op de gedachte dat 18 een willekeurige grens is en dat iemand van 19 of 20 niet of misschien juist wel te vergelijken is met iemand van 16. Ik juich het toe dat onder dit wetsvoorstel de jeugdigen niet onder die beperking vallen. Als je er echter van uitgaat dat iemand van 19 misschien te vergelijken is met iemand van 16 en dat precies dezelfde argumenten gelden die de staatssecretaris net opnoemde om dat bij jeugdigen niet te doen, waarom wordt dan toch de keiharde grens op 18 gesteld?

StaatssecretarisTeeven:

Wij spreken nu over het volwassenenstrafrecht. Wij hebben nu te maken met de grens van 18-plus. Wij willen op dit moment de algemene regeling introduceren voor de ernstige gewelds- en zedenmisdrijven en de misdrijven die in lid 2 van dit wetsvoorstel zijn genoemd. Ik kan mij een situatie voorstellen waarin in een bepaalde leeftijdscategorie een combinatiestraf mogelijk is van een taakstraf en strafdienstplicht. Dat kan bijvoorbeeld een combinatie zijn van nachtdetentie en overdag een taakstraf, maar ook is een combinatie mogelijk van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en nachtdetentie. Een aantal mogelijkheden bestaat nu al in de justitiële jeugdinrichtingen. Wij moeten dat allemaal afwegen. Daarom maak ik dat voorbehoud en wil ik niet de stap zetten die mevrouw Helder wil zetten. Ik wil het opleggen van een taakstraf handhaven voor de groep 18-plus in zijn algemeenheid voor die concrete misdrijven. Het zou kunnen zijn dat wij naar aanleiding van de ontwikkeling van het adolescentenstrafrecht nog met bijzondere bepalingen moeten komen in het jeugdstrafrecht.

De heerRecourt (PvdA):

Wij wachten dat wetsvoorstel af.

MevrouwHelder (PVV):

Voorzitter. Ik kan de staatssecretaris enigszins volgen, maar heb toch een vraag. Je zou in het jeugdstrafrecht best het opleggen van een taakstraf voor ernstige gewelds- en zedendelicten kunnen uitsluiten, omdat je toch ook de voorwaardelijke veroordeling hebt met het pakket maatregelen dat wij maandag gaan behandelen. Dat kan voldoende zijn of er kan een meer passende sanctie worden opgelegd. Dan kan de taakstraf voor jeugdigen bij ernstige gewelds- en zedendelicten wel verdwijnen.

StaatssecretarisTeeven:

Daarom heb ik die opmerking gemaakt. Wij moeten dit bespreken bij de ontwikkeling van het adolescentenstrafrecht. De fracties van PVV en CDA hebben gevraagd om voortgang op dat terrein. Wij komen met beleidsvoornemens op dit punt en daarbij zal dit aspect nadrukkelijk worden meegenomen. Er zitten echter wel wat haken en ogen aan, onder meer de zaken die de heer Recourt aankaart. Bij een bepaalde maatregel die over de grens van 18 heen gaat, zou het wel eens noodzakelijk kunnen zijn het al of niet totaal uit te sluiten. Ik vraag op dat punt geduld tot de uitkomsten rondom het adolescentenstrafrecht bekend zijn. Er zitten nog wat haken en ogen aan die wij nog niet hebben opgelost.

Mevrouw Helder heeft mij ook gevraagd waarom het bij recidive om een soortgelijk delict moet gaan. De soortgelijkheid van strafbare feiten is in de recidiveregeling van het Wetboek van Strafrecht altijd een belangrijk uitgangspunt geweest. Met het uitsluiten van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen in het geval van het opnieuw plegen van een soortgelijk strafbaar feit worden gevolgen verbonden aan de constatering dat de taakstraf de veroordeelde er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een vergelijkbaar feit te plegen. In geval van een andersoortig feit ligt dat anders. Het uitsluiten van een taakstraf in ongelijksoortige gevallen kan leiden tot onrechtvaardige uitkomsten.

Ik zal mevrouw Helder in dat verband een voorbeeld geven, om het te preciseren, voordat zij daarom vraagt. Stel dat je in het verleden een taakstraf hebt opgelegd aan een persoon wegens eenvoudige belediging, op grond van artikel 266 WvS. Enkele jaren later maakt hij zich schuldig aan de diefstal van een flesje frisdrank uit een winkel. Daarop heeft artikel 310 betrekking. Het gaat dan om totaal verschillende strafbare feiten, maar wel om feiten waarbij in beide gevallen voor een "first offender" een taakstraf een passende straf is. Via u, mevrouw de voorzitter, kijk ik nu even naar mevrouw Helder. Ik denk dat zij het wel met mij eens zal zijn dat moeilijk valt in te zien waarom dan niet binnen een periode van vijf jaar nogmaals een taakstraf zou kunnen worden opgelegd. Ten slotte zou in een dergelijke situatie, waarbij sprake is van ongelijksoortige delicten, ook twee keer een geldboete of een gevangenisstraf kunnen worden opgelegd.

In het geval van een nieuw strafbaar feit van een andersoortig karakter moet naar het oordeel van de regering, met name wanneer er sprake is van een minder ernstig delict, de mogelijkheid behouden blijven dat dit delict wordt bestraft met een taakstraf, als dat de meest passende straf is voor het gepleegde delict.

Mevrouw Helder heeft ook aangegeven dat het opleggen van een taakstraf ook zou moeten worden uitgesloten als de veroordeelde in de vijf voorgaande jaren tot een gevangenisstraf is veroordeeld. De regeling in het wetsvoorstel beoogt te voorkomen dat er in geval van recidive van een soortgelijk misdrijf een tweede taakstraf wordt opgelegd. Daarmee kan worden bereikt dat, als een persoon opnieuw een soortgelijk misdrijf pleegt, niet opnieuw een taakstraf wordt opgelegd, maar een gevangenisstraf. Afhankelijk van de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, kan die gevangenisstraf eventueel gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd. Voor de situatie waarin aan iemand een gevangenisstraf is opgelegd en betrokkene opnieuw in de fout gaat en een soortgelijk misdrijf pleegt, geeft de algemene recidiveregeling van artikel 43a aan dat de maximale gevangenisstraf met een derde wordt verhoogd. Daarmee heeft de wetgever naar ons oordeel al op duidelijke wijze vastgelegd dat in dergelijke gevallen een zwaardere gevangenisstraf een passende bestraffing zal zijn.

In het wetsvoorstel over minimumstraffen zal, zoals is afgesproken in het regeerakkoord, worden geregeld dat in gevallen van recidive van zware misdrijven ten minste een gevangenisstraf van een bepaalde duur moet worden opgelegd. Daar zullen wij in een later stadium natuurlijk nog uitgebreid over komen te spreken. Wij gaan nu de fase van consultatie in. Men heeft daarover iets kunnen lezen in de media. Ook bij de minimumstraffen is er sprake van een combinatie van een formeel en een materieel criterium.

Tot slot heeft mevrouw Helder ervoor gepleit dat ook bij ernstige verkeersdelicten geen taakstraf meer kan worden opgelegd. Waar er in het verkeer sprake is van bijvoorbeeld zware mishandeling, doodslag of een poging tot doodslag, valt dat onder de uitsluiting van het wetsvoorstel en kan er geen taakstraf worden opgelegd, mits het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit tot gevolg heeft gehad. Als het gaat om een veroordeling voor dood door schuld – artikel 307 WvS heeft daarop betrekking – blijft een taakstraf wel mogelijk. De wettelijke strafbedreiging van dood door schuld is een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar en in geval van roekeloosheid vier jaar. Dat valt dus niet onder de beperking van het eerste lid van het nieuwe artikel 22b.

Dan kom ik nu toe aan de beantwoording van een aantal vragen van de heer Dibi en de heer Recourt. De heer Dibi heeft in het debat van vorige week meermalen gevraagd om een lijst met zaken waarin onterecht een taakstraf is opgelegd, zoals hij het formuleerde in zijn eerste termijn. Ook de heer Recourt heeft hiernaar gevraagd. Ik kan natuurlijk niet in het hoofd van beide sprekers kijken om te weten wat zij precies onder "onterecht" zouden verstaan, want dat hangt af van de individuele situatie en van de feiten en omstandigheden van het geval.

Wat ik wel kan doen, en dat heb ik ook gedaan in de brief van afgelopen maandag, is verwijzen naar het rapport "Moord, doodslag, taakstraf?". In hoofdstuk 5 van dat rapport zijn de resultaten van de kwalitatieve analyse opgenomen die is uitgevoerd door twee externe beoordelaars. Uit de beperkte steekproef van zaken waarin er sprake was van een vervolging wegens een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf en waarin de rechter in zijn vonnis afweek van de eis van het OM tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, kwamen zij tot de conclusie dat zeven zaken twijfel toelieten over de zwaarte van de straf.

Waar praten we dan over? In hoofdstuk 5 van het rapport gaat het om beschreven zaken van ernstige misdrijven. Ik noem er een aantal: poging tot doodslag, poging tot moord, verkrachting, bedreiging, meermalig gepleegde mishandeling, ontucht met een minderjarig kind, ontucht met een wilsonbekwame en ontucht met misbruik van gezag. Kinderpornografie komt voor – daar heb ik al een aantal woorden aan gewijd – evenals de feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Ik laat het aan de heren Dibi en Recourt over of zij het eens zijn met de conclusie van de externe beoordelaars dat er nog wel meer zaken zijn opgenomen in hoofdstuk 5 die twijfel kunnen toelaten over de opgelegde straf.

Ik constateer dat de externe beoordelaars uit een beperkte steekproef al tot zeven zaken zijn gekomen die op zijn minst zonder enige discussie twijfel toelaten. Dat aantal van zeven op zich vind ik al eenvoudigweg te veel. Daarom denk ik dat dit wetsvoorstel een noodzakelijke maatregel is. Het gaat niet om de hoeveelheid voorbeelden die je kunt noemen. We hebben een steekproef. We hebben een aantal voorbeelden. Daar zit een aantal gevallen bij dat zo evident is dat ze op zich dit wetsvoorstel al rechtvaardigen. De heer Van der Steur heeft daar overigens in eerste termijn ook al een aantal opmerkingen over gemaakt.

De heerSchouw (D66):

Voorzitter. We zijn nu bij wat volgens mij de enige, maar dan ook echt de enige, onderbouwing is voor dit wetsvoorstel: een survey van een aantal mensen die een aantal dossiers bekeken hebben. In 4% van die dossiers is er twijfel. Als er twijfel is, staat daarmee echter nog niet vast dat de straf te zwaar is of te licht. We hebben het al gehad over het jeugdstrafrecht. Is de staatssecretaris van plan om in de toekomst, als er weer een percentage van 3 of 4 uitkomt van gevallen waarin er twijfel is, een heel systeem van wetgeving in te richten en op te pakken, omdat het kabinet kennelijk van mening is dat rechters niet goed omgaan met de vrijheid die ze hebben gekregen?

StaatssecretarisTeeven:

Ik roep in herinnering waar ik mijn inleiding mee begonnen ben. We moeten eerst even kijken naar de bedoeling van de wetgeving. Laten we uitgaan van waar die taakstraf voor bedoeld was. Daar ben ik mee begonnen. De heer Schouw heeft dat ook aangehoord vanavond. Dan heeft hij ook gehoord dat het heel duidelijk de bedoeling van de wetgever is geweest dat het zou gaan om lichte misdrijven, om eenvoudige misdrijven. Dat is in 1989 met elkaar gewisseld en dat is in 1999 met elkaar gewisseld. Vervolgens is geconstateerd dat de taakstraf zich heeft ontwikkeld op een manier die de wetgever in 1999 niet heeft bedoeld. Dat heeft in 2010 een aantal uitkomsten gekend. De heer Schouw noemt 4%, maar dat was ook het enige onderzoek dat toen is gedaan. We kennen de bedoeling van de wetgever en het is een feit dat er in deze Kamer en ook in de Eerste Kamer in de afgelopen jaren een aantal keren is geconstateerd – ook door de fractie van D66 – dat bij de bestrijding van kinderporno de bestraffing in Nederland zeer te wensen overliet. Als we dat met zijn allen constateren en de bedoeling van de wetgever meenemen, evenals de constatering dat de bestraffing van een aantal delicten te wensen overlaat en de uitkomst in hoofdstuk 5 van dit concrete onderzoek, dan denk ik niet dat je kunt zeggen dat deze regering het wetsvoorstel onvoldoende onderbouwt. Daar kun je van mening over verschillen, maar het is niet het oordeel van de regering dat het onvoldoende is onderbouwd.

De heerSchouw (D66):

Het is wel het oordeel van de fractie van D66 dat deze regering ons gewoon zand in de ogen probeert te strooien als het gaat om de onderbouwing van dit verhaal. Dat is ook precies de kern van mijn inbreng hier geweest. Ik moet helaas constateren dat de staatssecretaris op dat punt eigenlijk geen verhaal heeft. Het enige wat hij doet, is herhalen wat de wetgever in 1999 heeft gevonden. De wetgever zit nu hier en is altijd actueel, dus argumentatie van toen is niet geldig. Dat het aantal taakstraffen is toegenomen, hangt ervan af hoe je dat kwalificeert. De staatssecretaris kwalificeert het kennelijk als kwalijk of als onwenselijk, zonder dat daar een inhoudelijke onderbouwing voor is. De Raad voor de rechtspraak en de Raad van State vroegen zich af welk probleem er in 's hemelsnaam moest worden opgelost. Kennelijk is dat dit probleem: in 3% à 4% van de gevallen is er twijfel. Wil de staatssecretaris op deze manier omgaan met het strafrecht en met de vrijheid van de onafhankelijke rechter in dit land? Wil hij een bron creëren om straks met totaal nieuwe en strengere wetgeving te kunnen komen, na deze actuele en nieuwe wetgeving?

StaatssecretarisTeeven:

De wetgever heeft de rechter een bepaalde ruimte gegeven. Dat heeft de wetgever gedaan in 1989 en 1999. Ondertussen zijn er maatschappelijke ontwikkelingen geweest en heeft de rechter die ruimte steeds meer gepakt, ook bij delicten waarvoor de wetgever de rechter die ruimte niet heeft gegeven. Wij moeten op dit moment vaststellen dat de rechter meer ruimte heeft genomen dan de wetgever op enig moment heeft bedoeld. Ik stel vast dat er ook delicten werden bestraft met taakstraffen waarvan de Kamer de afgelopen jaren herhaalde malen heeft gezegd dat de samenleving en het slachtoffer zich er niet in herkennen. Wij constateren dat het in een aantal gevallen gaat om ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Dat wil dit kabinet niet – wij blijven een beetje in cirkels redeneren – en dat is ook niet de bedoeling geweest van de wetgever in 1999.

Ik ben het niet eens met de heer Schouw dat wat de wetgever in 1999 heeft gezegd, niet meer geldt in 2011. Volgens mij zit het systeem niet zo in elkaar. Ik denk dat wij wel degelijk moeten kijken wat de doelstelling is geweest van het opnemen in de wet van een taakstraf als hoofdstraf, in 1999 en toen wij arbeid en algemeen nut hebben geïntroduceerd in 1989. Het verbaast mij een beetje dat de heer Schouw zich daar niet in herkent, in de bedoeling van de wetgever in eerdere jaren.

De heerSchouw (D66):

Het is betrekkelijk simpel. Wie wetgeving maakt voor iets wat geen probleem is, is een beetje gek bezig. Dat is een beetje een bureaucraat. Dat heeft VVD de PvdA altijd verweten en nu is zij er zelf mee bezig. Waar ik de vinger op wil leggen, is dat er eigenlijk geen probleem is. De staatssecretaris suggereert wel dat de rechter voortdurend afwijkt van de wens van deze Kamer. Uit het materiaal waarover wij beschikken – feiten liegen niet – blijkt dat er in 4% van de gevallen twijfel is. Dat zijn de feiten. Het zou de staatssecretaris en het kabinet sieren als zij uit zouden gaan van de feiten en niet van de beeldvorming.

StaatssecretarisTeeven:

Ik constateer dat de heer Schouw mij geen vraag stelt. Ik denk dat wij in herhaling vervallen en dat moeten wij niet doen. Ik benadruk dat het niet alleen gaat om de uitkomsten op dit moment, in 2010, maar ook om de beleving van slachtoffers en in de samenleving van de bestraffing van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Het gaat ook – wij moeten onszelf hier ook een beetje serieus nemen, het parlement en de regering – om de oorspronkelijke bedoeling.

Ik ben met de heer Recourt van mening dat de rechter vertrouwen verdient. Aan het respecteren van de rol van de rechter, wat de regering uitdrukkelijk wel doet, doet dit wetsvoorstel naar mijn mening niets af. Dat betekent niet dat er geen taak meer is voor de wetgever waar het gaat om sanctietoepassing. De rechter kan door de wetgever bij de straftoemeting worden beperkt. Dat kan zowel in hoogte als in soort. Wat betreft de hoogte zal de regering nog initiatieven nemen. Die voorstellen krijgt de Kamer nog. Het voorliggende wetsvoorstel betreft de soort.

In het wetsvoorstel is naar mijn oordeel nadrukkelijk een balans gezocht tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter. De wetgever moet in algemene zin duidelijkheid bieden over de vraag voor welke misdrijven de taakstraf een passende straf is. Tegelijkertijd moet de rechter in individuele gevallen voldoende ruimte worden gegeven om te bepalen wat een passende straf is, gelet op de ernst en de aard van het feit, de persoon van de dader en rekeninghoudend met de verschillende strafdoelen. Dan gaat het niet alleen om generale preventie en individuele preventie, maar ook om vergelding. Op dat terrein is er een ontwikkeling geweest in de periode van 1999 tot nu. Naar mijn mening leidt dit wetsvoorstel er dus niet toe dat de rechter niet langer in staat zou zijn, een straf op te leggen die recht doet aan de omstandigheden van het concrete geval. De regeling in het wetsvoorstel vormt eigenlijk een begrenzing van de straftoemetingsvrijheid die in overeenstemming is met de aard van de taakstraf.

Ik roep het toch maar in herinnering, ook van de heer Schouw: twintig jaar geleden kon de rechter eenvoudigweg geen taakstraf opleggen omdat de wet de mogelijkheid daartoe niet bood. Daarna maakte de wetgever het opleggen van een dergelijke straf wel mogelijk en nu brengt diezelfde wetgever een beperking op die mogelijkheid aan, niet meer en niet minder. Dat kan allemaal; daardoor valt de rechtsstaat niet meteen om. Ik denk dat we de zaak vanavond niet op die manier moeten voorstellen, want dat is niet aan de orde.

De heerSchouw (D66):

Ik heb het volgende in het betoog van de staatssecretaris tot nu toe gemist: is die taakstraf zo slecht? Ik heb dat de heer Van der Steur horen zeggen. Er zijn hier zelfs partijen die vinden dat we van die taakstraffen af moeten. Het kabinet zegt dat het aantal taakstraffen maar toeneemt, terwijl het eerst niet mogelijk was om ze op te leggen en nu wel. Het doet alsof er een tsunami aan taakstraffen is. De toon waarop het dat zegt, suggereert van alles en nog wat. Daarom daag ik de staatssecretaris uit om toch ook eens de waarde, de effectiviteit en het rendement van taakstraffen over het voetlicht te brengen. Kan de staatssecretaris daarop zijn visie geven, zijn standpunt ter zake?

StaatssecretarisTeeven:

De heer Schouw heeft het niet gemist, want hij was aandachtig aan het luisteren. Ik ben vanavond begonnen te zeggen dat ik niets wil afdoen aan de waarde van de taakstraf voor recidivebeperking of het effect dat een dergelijke straf op first offenders kan hebben. Ik verschil daarover misschien zelfs een klein beetje van mening met de heer Van der Steur. De taakstraf kan een heel nuttige correctie zijn en kan mensen afhouden van het opnieuw plegen van eenvoudige delicten of lichte misdrijven. Daarover verschillen wij niet van mening. De heer Schouw hoort mij niet zeggen dat de taakstraf helemaal nooit een nuttig instrument is; wel dat die zich in tegenstelling tot de wens van de wetgever heeft ontwikkeld tot een correctiemiddel dat de rechter ook voor zwaardere misdrijven is gaan hanteren. De heer Schouw heeft het over 4%, maar we hebben het de afgelopen jaren ook gehad over een onderwerp als kinderporno, dat van links tot rechts in deze Kamer als zeer belangrijk wordt ervaren, althans de bestrijding daarvan. Nu is het moment gekomen dat de regering voorstelt om die ontwikkeling te stoppen en te zeggen: we gaan terug naar waar die taakstraf ooit voor bedoeld is. Ik doe dus helemaal niets af aan de goede dingen die de taakstraf oplevert. Ik ben het met de heer Schouw, de reclassering en heel veel andere instanties zeker eens dat die heel goede effecten heeft gehad. Een taakstraf vind ik echter niet geschikt voor alle delicten, niet ten opzichte van alle slachtoffers afzonderlijk en ook niet voor de slachtoffers als we kijken naar de samenleving in haar geheel.

De heer Dibi heeft nog gevraagd om een plan van aanpak om de kwaliteit van de uitvoering van de taakstraf te verbeteren. Met de heer Dibi ben ik het eens dat de kwaliteit van de uitvoering van de taakstraf omhoog kan. Mij lijkt dat daarover geen discussie hoeft te zijn. De heer Dibi suggereerde een nieuw plan van aanpak, maar dat is daarvoor niet nodig, want ik heb al een aantal maatregelen genomen om dat te bereiken. Die maatregelen worden dit jaar ingevoerd. Het gaat onder meer om een aangescherpt protocol voor het geven van waarschuwingen aan taakgestraften, controlebezoeken bij ziekmeldingen door taakgestraften – dit zeg ik ook tegen de heer Van der Steur – onaangekondigde inspecties van werkstrafprojecten, aangescherpte en uniforme afloopberichten aan het Openbaar Ministerie, aangescherpte normen voor wacht- en doorlooptijden, een verbetering van de samenwerking binnen het Veiligheidshuis met als doel, het efficiënter achterhalen van contactgegevens van werkgestraften, en de uitvoering van intakes door reclasseringsmedewerkers, direct aansluitend op de taakstraf-OM-zittingen, de zogenoemde TOM-zittingen. Van al die maatregelen verwacht ik dat de kwaliteit van de uitvoering van de taakstraf nog meer omhoog gaat.

Ik denk dat ik alle vragen heb beantwoord. Rest mij nog een reactie te geven op de ingediende amendementen, allereerst op het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Gesthuizen en de heer Recourt. Via dat amendement wordt de tweede nota van wijziging teruggedraaid en wordt de uitzonderingsmogelijkheid om toch een taakstraf op te leggen hersteld, mits gecombineerd met een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Ik moet de aanneming van dit amendement ontraden, omdat het de wijziging van het wetsvoorstel door het huidige kabinet feitelijk ongedaan maakt. Het kabinet staat een daadkrachtige bestrijding van ernstige gewelds- en zedencriminaliteit voor. De bescherming van slachtoffers en de samenleving tegen daders maakt die toereikende straffen noodzakelijk. Het kabinet acht het niet passen bij het karakter van de taakstraf – ik verval in herhaling – dat die toch zou kunnen worden opgelegd bij een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf. Ik zie daarom geen ruimte om positief te adviseren over dit amendement.

MevrouwGesthuizen (SP):

Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat hij zich kan voorstellen dat er een onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd. Uiteraard is dat het geval, want dan gaat het om een gevangenisstraf. Ik heb hem ook horen zeggen dat hij zich kan voorstellen dat er een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarbij allerlei voorwaarden gelden. Wat ik erg vreemd vind, is dat de staatssecretaris de combinatie ervan een stap te ver vindt gaan. Kan hij mij dat uitleggen? Waarom is alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf wel goed, maar is zo'n straf ineens niet meer goed als we die opplussen met een taakstraf?

StaatssecretarisTeeven:

We spreken hier over de ernstige gewelds- en zedenmisdrijven en de limitatieve lijst die in lid 2 is opgenomen. Daarvoor wil het kabinet geen taakstraf. Wij willen dat niet als kale taakstraf – dat wilde ook het vorige kabinet niet – maar ook niet in het combinatiemodel met een voorwaardelijke straf. Daarnaast is het heel goed mogelijk dat er sprake is van geweld bij zedenmisdrijven zonder dat een ernstige inbreuk is gemaakt. Ik heb dat deze avond al gezegd. In die gevallen zou een voorwaardelijke straf heel goed een passende straf met bijzondere voorwaarden kunnen zijn. Ik heb dit gewisseld met de heer Recourt. Het kabinet wil dus geen taakstraf bij de delicten die op de limitatieve lijst staan. Het wil ook geen taakstraf als er sprake is van ernstige gewelds- en zedendelicten met een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarin verschilt het kabinet echt met mevrouw Gesthuizen van mening. Het kabinet wil die combinatie niet.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 11, van mevrouw Gesthuizen en de heer Recourt. In dat amendement wordt de tweede nota van wijziging teruggedraaid. De discretionaire bevoegdheid van het OM om van een bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis af te zien, wordt hersteld. Dit amendement gaat iets verder dan wat ik zelf in de nota van wijziging heb geschreven. Met dit amendement wordt de wijziging van het wetsvoorstel door het huidige kabinet ongedaan gemaakt. De wijziging had tot doel om vast te leggen dat het niet of niet naar behoren verrichten van een taakstraf door de veroordeelde dient te worden gevolgd door een bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Het feit dat er nog enige beleidsvrijheid was, heb ik willen corrigeren met de derde nota van wijziging. Ik ben van mening dat het amendement dat thans voorligt, een verdergaande strekking heeft. Daarmee wordt namelijk de hele tweede nota van wijziging op dit punt teruggedraaid. De derde nota van wijziging, die ik heb ingediend, heeft een meer beperkte werking.

MevrouwGesthuizen (SP):

Ik heb een vraag over de derde nota van wijziging. Er komt dus te staan dat vervangende hechtenis altijd wordt toegepast, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Dat staat in de nota. Ik vraag de staatssecretaris of het oordeel daarover aan de rechter is, of aan het Openbaar Ministerie.

StaatssecretarisTeeven:

Wij willen in dit geval voorkomen dat het Openbaar Ministerie zaken aanbrengt waarmee de rechter niets kan. De bedoeling van deze nota van wijziging is ook, dat in zaken waarin het Openbaar Ministerie normaal gesproken gebruik zou maken van zijn opportuniteit om niet te vervolgen, die opportuniteit blijft bestaan. Het gaat dus om de 1,2% van de gevallen waarin het niet werkt. Dat hebben wij vanavond gewisseld. Ik meen dat de regering zo ook tegemoetkomt aan wat mevrouw Gesthuizen in haar amendement heeft bedoeld.

Ik kom op het amendement van mevrouw Van Toorenburg. In dit amendement wordt het mogelijk gemaakt dat bij een veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf toch een taakstraf wordt opgelegd, maar dan wel gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ik kan de Kamer zeggen dat ik dat amendement steun. De combinatie van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verzekert een adequate en passende bestraffing van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven naar ons oordeel wel, ook in het geval van recidive. Ik merk echter op dat er hierbij wel sprake is van de beperking als opgenomen in artikel 9, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat het tot maximaal 6 maanden onvoorwaardelijke hechtenis gaat, niet verder. Het amendement kan een toepassingsbereik krijgen op zaken waarbij ik mij kan voorstellen dat voorlopige hechtenis wordt toegepast voor een periode van bijvoorbeeld 90 dagen. Op de pro forma zitting kan men van mening zijn dat de voorlopige hechtenis lang genoeg heeft geduurd en dat geanticipeerd moet worden op artikel 68, lid 3, waarbij het gaat om zaken waarbij de voorlopige hechtenis niet lang duurt, dus waar geen zeer hoge onvoorwaardelijke straf uitkomt. Die combinatie kan dan een nuttig effect hebben.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik kan mij voorstellen dat u bij dit antwoord helemaal duizelig wordt van wat de staatssecretaris bedoelt met alle juridische ingewikkeldheden, maar wat hij zegt, is precies wat ik bedoel. We zijn het dus helemaal eens. Het gaat erom dat je aan de ene kant rekening kunt houden met voorlopige hechtenis en aan de andere kant met korte detentie. Ook de reclassering heeft erop gewezen dat niet ieder ernstig delict in zijn uitvoering altijd een ernstig feit is. Juist die kleine marge moet er kunnen zijn voor dergelijke situatie. Ik denk dat de staatssecretaris en ik elkaar goed begrijpen.

Devoorzitter:

Ik begrijp u beter!

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Ik probeer altijd zo begrijpelijk mogelijk te zijn, maar ik zal het nog begrijpelijker zeggen.

MevrouwGesthuizen (SP):

Als de rechter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt van enkele dagen?

StaatssecretarisTeeven:

Artikel 9, lid 4, biedt die mogelijkheid, maximaal zes maanden.

MevrouwGesthuizen (SP):

Met aftrek van het voorarrest kom je dan feitelijk uiteindelijk op de taakstraf uit.

StaatssecretarisTeeven:

Het amendement van mevrouw Van Toorenburg ziet op een niet-ernstig gewelds- of zedendelict. In dat geval is de combinatie die u beschrijft mogelijk. Daar hebt u gelijk in.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 13 van de heer Dibi waarin het uitsluiten van een tweede taakstraf bij recidive wordt geschrapt. Ik ontraad dit amendement. Het kabinet hecht er nu juist aan dat die tweede taakstraf in geval van recidive voor soortgelijke misdrijven wordt uitgesloten. De bestraffing door middel van een taakstraf heeft dan immers niet geleid tot de beoogde gedragsverandering. Een gevangenisstraf, al dan niet voorwaardelijk, vormt dan de passende bestraffing.

Ik wil het oordeel over het amendement op stuk nr. 14 van de heer Van der Staaij overlaten aan de Kamer. Inhoudelijk wijzigt het amendement op zich niets aan het wetsvoorstel. Ik geef wel de voorkeur aan de bestaande tekst van het wetsvoorstel, want die geeft in één heldere bepaling de beperking van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf. Ik wil de uitzondering op de hoofdregel zo beperkt mogelijk houden. Ik vraag de heer Van der Staaij om daar nog eens over na te denken. Ik heb uitgebreid stilgestaan bij de combinatie van het formele en het materiële criterium. Bij het wetsvoorstel inzake minimumstraffen is voor eenzelfde combinatie gekozen. Ook uit het oogpunt van de systematiek van de wet verdient dit de voorkeur. Voor de motivering van het opleggen van de taakstraf door de rechter maakt dit geen verschil. Ik heb al aangegeven dat de rechter het opleggen van een taakstraf in geval van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf steeds moet motiveren. Daar waar in de wet is bepaald dat een taakstraf in bepaalde gevallen niet kan worden opgelegd, is de rechter gehouden te motiveren waarom de aan hem voorgelegde zaak wel of niet bij die gevallen hoort. In het vonnis zal steeds vermeld moeten worden tot welke conclusie de rechter na toetsing van het nieuwe artikel 22b is gekomen, hoe je het ook doet in deze concrete situatie.

De heerVan der Staaij (SGP):

Ik volg wat de staatssecretaris zegt. Er is volgens mij qua motivering een belangrijk verschil. In het wetsvoorstel staat dat bewezen moet zijn dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en in mijn amendement moet uitdrukkelijk bewezen worden dat dit niet aan de orde is.

StaatssecretarisTeeven:

Daar heeft u gelijk in. Dat is een verschil. Ik geef aan dat de regering ook bij wetsvoorstellen die nog in de pijplijn zitten, zal kiezen voor eenzelfde combinatie van een formeel en een materieel criterium. Die keuze hebben wij gemaakt. In de uitwerking maakt het niet veel verschil, maar wel bij de motivering. Ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer.

Met de amendementen op stuk nrs. 15 tot en met 18 van mevrouw Helder wordt het wetsvoorstel gewijzigd overeenkomstig de punten die zij in haar eerste termijn al naar voren heeft gebracht. Ik ben daar bij de bespreking van die punten al uitgebreid op ingegaan. Ik kan die wijzigingen niet steunen en heb aangegeven waarom. Mevrouw Helder heeft ervoor gekozen om die amendementen toch door te zetten. Ik zal ze daarom moeten ontraden. Dat doe ik bij dezen.

Ik wil hiermee de beantwoording afronden en hoop dat die ook nog voor iedereen een beetje begrijpelijk is geweest.

Devoorzitter:

Ja hoor. Ik maakte eerder een grapje, althans dat was een mislukte poging, begrijp ik.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heerVan der Steur (VVD):

Voorzitter. Allereerst bijzonder hartelijk dank namens de VVD-fractie voor de grondige en uitvoerige beantwoording van de staatssecretaris.

Voor de VVD-fractie is dit een belangrijk wetsvoorstel, waar zij dan ook mee kan instemmen. Wel zou zij graag twee moties willen voorleggen aan de Kamer. Die luiden als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een taakstraf een goed corrigerend middel kan zijn voor degenen die voor het eerst met justitie in aanraking komen;

overwegende dat in de praktijk blijkt dat een taakstraf niet in alle gevallen zowel door de gestraften als de slachtoffers als "straf" wordt ervaren;

roept de regering op, ervoor zorg te dragen dat de taakstraf door zowel de gestrafte als het slachtoffer als een straf wordt ervaren en niet als verplicht vrijwilligerswerk,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Steur en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (32169).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een taakstraf een goed corrigerend middel kan zijn voor degenen die voor het eerst met justitie in aanraking komen;

overwegende dat de tijd tussen het vonnis en/of de OM-afdoening of de OM-strafbeschikking en de uitvoering van de taakstraf zo kort mogelijk moet zijn om het effect van de straf te optimaliseren;

roept de regering op, ervoor zorg te dragen dat de tijd tussen het vonnis en/of de OM-afdoening of de OM-strafbeschikking en de uitvoering van de taakstraf zo kort mogelijk is zodat het effect van de straf wordt geoptimaliseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Steur, Van Toorenburg, Van der Staaij, Schouw, Recourt en Gesthuizen.

Zij krijgt nr. 27 (32169).

De heerVan der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de staatssecretaris graag bedanken voor zijn heldere en uitvoerige beantwoording.

Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat wij de strekking en vormgeving van dit wetsvoorstel zullen steunen.

Ik heb nog één amendement ingediend op stuk nr. 14. Daar hebben wij net een en ander per interruptie over gewisseld. Mocht dit amendement een meerderheid krijgen, dan zou dat vanzelfsprekend ook gevolgen moeten hebben voor teksten die in andere wetsvoorstellen gevolgd zouden worden. Ik ben het immers met de staatssecretaris erover eens dat, hoe je ook kiest, vanuit wetsystematisch oogpunt wel dezelfde formuleringen moeten worden gekozen, ook in andere wetgeving.

MevrouwGesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik herhaal wat ik in eerste termijn al heb gezegd: de SP vindt taakstraffen geen geschikte straf voor ernstige delicten, zowel gewelds- als zedenmisdrijven. Ook ernstige fraude kan niet alleen met een taakstraf bestraft worden. Dat laatste gebeurt nu helaas wel. Zelfs zonder dat er een strafrechter aan te pas komt, komen witteboordencriminelen weg met schikkingen. Ik heb daar eergisteren ook mijn verontwaardiging over uitgesproken in het vragenuur. Er moeten geen taakstraffen opgelegd worden voor ernstige fraude. Ik vind de verontwaardiging van met name rechtse partijen op dat punt altijd een beetje selectief.

Dit wil niet zeggen dat taakstraffen in het geheel geen goede straf zijn. Sommige partijen doen alsof het altijd gaat om een paar uurtjes schoffelen of koffie schenken in het buurthuis. Uit onderzoek blijkt echter dat gestraften dit wel degelijk als een echte straf ervaren. Ook zitten er veel positieve kanten aan de taakstraffen. Zo is er aantoonbaar minder recidive dan na gevangenisstraffen. Verder kan de aangerichte schade ermee worden hersteld. Bovendien is een taakstraf vele malen goedkoper dan een gevangenisstraf.

De heerVan der Steur (VVD):

Ik heb mevrouw Gesthuizen in eerste termijn voorgelezen dat taakgestraften het feit dat zij op moesten staan ook al als straf ervaren. Dat zo zijnde, vind ik de redenering van mevrouw Gesthuizen niet zo overtuigend. Daarom heb ik expliciet in mijn motie op stuk nr. 26, waarvan ik hoop dat die op steun van mevrouw Gesthuizen kan rekenen, gezet dat het ook gaat om de slachtoffers. De slachtoffers vinden koffie schenken in een buurthuis, het schilderen van een bankje of het snoeien in de open, frisse buitenlucht geen straf maar verplicht vrijwilligerswerk.

MevrouwGesthuizen (SP):

Het is verplichte arbeid. Dat is het principe van een taakstraf. Ik heb de heer Van der Steur al eerder bij interruptie uitgedaagd om eens te vertellen welk werk hij als dermate vervelend beschouwt dat het geschikt zou zijn voor een taakstraf. Als hij een aantal voorbeelden kan geven, kan ik bekijken of ik een eind met hem mee kan gaan.

De heerVan der Steur (VVD):

De heer Recourt gaf een voorbeeld, waar ik het overigens niet mee eens ben, namelijk dat schoonmaken per definitie een passende taakstraf zou zijn. Er zijn legio andere voorbeelden die dat wel zijn, zoals het schoonmaken van straatmeubilair en het verwijderen van graffiti; zaken die gerelateerd zijn aan de gepleegde misdrijven. Verder denk ik aan het ophalen van vuilnis en het opruimen van zwerfafval langs bijvoorbeeld snelwegen. Dat zijn voorbeelden van zaken waarvan je kunt zeggen dat iedereen herkent dat het een taakstraf is. Dat geldt niet voor, hoe nuttig overigens ook, het koffie schenken in het buurthuis.

MevrouwGesthuizen (SP):

Er zit altijd een risico aan dit soort gevallen en daarom vind ik het ook goed dat de heer Van der Steur het nu expliciet zegt. Het is ontzettend risicovol om bepaalde soorten werk weg te zetten als werk dat eigenlijk altijd een straf is om te doen. Er is bijvoorbeeld altijd een groep mensen te vinden die het wel ontzettend leuk vindt om graffiti van muren te verwijderen. Je kunt niet per definitie zeggen dat het ene soort werk niet voldoende straf zou zijn. Natuurlijk zijn er grenzen aan. Sommige zaken zijn zelfs uitermate ongeschikt om als taakstraf op te leggen. Het is alleen niet zo zwart-wit als de heer Van der Steur het wil doen geloven.

De heerVan der Steur (VVD):

Dat ben ik helemaal met mevrouw Gesthuizen eens. Dat is ook exact hetgeen mijn interruptie bij de heer Recourt heeft opgeleverd. Het doet alleen niets eraan af dat het verwijderen van graffiti een kwestie is van het opruimen van de rommel die men zelf heeft gecreëerd: de vervuiler betaalt en lost het ook weer op. Daar is dus een ander argument voor. Ik ben het volledig met mevrouw Gesthuizen eens. Dat is ook precies de reden waarom ik geen voorbeelden heb gegeven in de motie. Daarin verzoek ik de regering om er samen met de reclassering voor te zorgen dat het ook door het slachtoffer wordt herkend. Dat is het criterium. Het gaat niet om wat ik ervan vind. Het gaat erom wat de slachtoffers ervan vinden, of zij vinden dat de taakstraf die is opgelegd voor het leed wat hen is aangedaan, passend is. Dat kun je wat mij betreft dan ook in overleg met de slachtoffers, desnoods met een klankbord van de slachtoffers, uitzonderlijk goed doen via Reclassering Nederland.

MevrouwGesthuizen (SP):

Ik vind het slecht dat met de motie van de heer Van der Steur wordt gepretendeerd een soort van algemene standaard te kunnen verheffen boven iets wat volledig subjectief is. Dat vind ik heel kwalijk. Mijn fractie zal deze motie dan ook niet steunen.

MevrouwHelder (PVV):

Ik heb dit interruptiedebat goed gevolgd. Ik haal eruit dat de heer Van der Steur vindt dat het als straf moet worden ervaren, terwijl mevrouw Gesthuizen dit subjectief vindt; zo vat ik het maar even samen. Ik ben dit op zichzelf met mevrouw Gesthuizen eens, maar zij zegt dat de verplichting de straf zou zijn. Zij zei: er zijn ook mensen die het heel leuk vinden om graffiti van de muur te halen. Dan zeg ik – dat sluit aan bij wat de PVV-fractie vindt – dat een taakstraf geen straf is, want hier kun je nooit uitkomen.

MevrouwGesthuizen (SP):

Dit is inderdaad een heel lastig dilemma. Het belangrijke van een taakstraf is, dat iemand verplicht aan het werk moet. Dat is het element van de straf. Ik kan het niet verzinnen. Moet je mensen dan met opzet iets heel erg vies laten doen? Moet je ze zinloos werk laten doen? Dan kan ik nog wel een stukje verdergaan: moet je ze pijnlijk werk laten doen? Is het dan een straf? Het komt erop neer dat er normaal werk wordt gedaan, dat in principe ook door heel normale mensen wordt gedaan: mensen die normaal in de vuilnisophaaldienst zitten, voor de gemeente werken en graffiti verwijderen of kauwgom van bankjes afkrabben. Het feit dat iemand het moet doen als straf en dat hij, als hij het niet doet, bijvoorbeeld de bajes in kan draaien, maakt het tot een taakstraf.

MevrouwHelder (PVV):

Dat ben ik helemaal met mevrouw Gesthuizen eens. Zij onderbouwt het echter op haar manier en ik onderbouw het met het standpunt van de PVV-fractie dat een taakstraf niet als een straf wordt ervaren. Over de voorbeelden zijn wij het volstrekt met elkaar eens.

MevrouwGesthuizen (SP):

Dat is in ieder geval mooi.

Met een taakstraf kun je bovendien de door jou aangerichte schade herstellen; dat heb ik net al gezegd en dat voorbeeld haalde de heer Van der Steur ook aan. Dit is een bijkomend voordeel dat de dader niet per se extra straft, maar het is wel iets waar het slachtoffer of de samenleving mogelijk profijt van heeft. Daarnaast kan een bijkomend voordeel zijn dat degene die de taakstraf moet uitvoeren er iets van opsteekt. Is het kwalijk dat hij dan gratis wordt geschoold? Ik zou er niet heel veel bezwaar tegen hebben, maar ik weet niet hoe de beide fracties waarvan de woordvoerders net interrumpeerden hierover denken. Het lijkt mij een mooie manier waarop zo iemand verder kan in de maatschappij.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Het is vele malen goedkoper dan de gevangenis. Ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat ik het voorstel van voormalig minister Hirsch Ballin veel beter vond dan het door de regering gewijzigde voorstel. De uitzonderingsmogelijkheid dat een taakstraf wel kan worden opgelegd zolang dit in combinatie met een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gebeurt, had niet mogen worden geschrapt. Vandaar dat ik, samen met de heer Recourt, het amendement op stuk nr. 10 heb ingediend. De taakstraf kan juist een strafelement toevoegen. Ik illustreer dit met een voorbeeld. Een man wordt veroordeeld: zes maanden voorwaardelijk en 120 uur werkstraf. Als bijzondere voorwaarden gelden een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod. De behandeling gaat vervolgens goed: de dader krijgt inzicht in zijn delictgedrag. De werkstraf voegt hieraan een strafelement toe. De werkstraf valt hem zwaar. De combinatie van het toezicht op de voorwaarden en de werkstraf zorgt hier voor een juiste balans tussen een vergeldende straf en resocialiseren. Dit is een eerlijk, feitelijk verslag van de wijze waarop degenen die de taakstraf hebben begeleid, dit aan ons hebben gemeld.

Wat ik oprecht niet begrijp, is de vreemde redenering van de staatssecretaris dat een voorwaardelijke straf of een gevangenisstraf van bijvoorbeeld één dag met een taakstraf wel kan worden opgelegd, maar alleen een taakstraf niet. De staatssecretaris zegt dat dit alleen kan als het gaat om minder ernstige delicten, zoals in het voorbeeld van het amendement van mevrouw Van Toorenburg. Ben ik nu op mijn achterhoofd gevallen? Wij spreken vandaag toch juist over ernstige delicten en recidive? Met het lid dat mevrouw Van Toorenburg aan artikel 22b wil toevoegen, kan de rechter toch zeggen: ik kan nu weer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, dus dat doe ik voor één dag, met daarnaast een taakstraf? De staatssecretaris zegt: dit zijn ernstige delicten, ernstig genoeg om er geen taakstraf voor op te willen leggen. Feitelijk staat er dan echter toch weer een taakstraf tegenover. Ik kan die redenering gewoon niet volgen. Ik was het met de eerdere redenering niet eens, maar nu lijkt het alsof de staatssecretaris zichzelf tegenspreekt. Wellicht kan hij dit nader uiteenzetten. Ik meen dat wij nu de hele tijd spreken over ernstige delicten. Als ik ernaast zit, hoor ik dat graag.

Het tweede amendement dat ik samen met de heer Recourt heb ingediend, het amendement op stuk nr. 11, trek ik in. Met de derde nota van wijziging en de toelichting die de staatssecretaris net gaf, is het overbodig geworden.

Devoorzitter:

Mevrouw Gesthuizen wenst het amendement op stuk nr. 11 in te trekken.

De heerSchouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie heeft ook na de beantwoording van de staatssecretaris in eerste termijn slechts één bezwaar tegen dit wetsvoorstel. Wij kunnen echt niet ontdekken welk probleem hiermee moet worden opgelost. Er zit een verhaaltje achter, want hoe motiveer je een wetsvoorstel? Ik heb in eerste termijn en in verschillende interrupties al gezegd dat de argumentatie een beetje bij elkaar is gezocht en gerommeld. In 96% van de gevallen gaat het uitstekend met de strafmaat, in 4% van de gevallen is er twijfel.

Als je een wetsvoorstel naar de Kamer stuurt, moet er sprake zijn van een serieus probleem dat moet worden opgelost. Je dient geen wetsvoorstel voor de bühne in. Wij kunnen ons echter niet aan de indruk onttrekken dat dit kabinet er een professie van maakt om wetsvoorstellen op het terrein van het strafrecht vooral voor de bühne in te dienen. Daar doet de fractie van D66 niet aan mee.

Wij zien uit naar de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer, want het zal wel aangenomen worden. Zoals ik de Eerste Kamer ken, zal de Eerste Kamer zich niet voegen naar een rommelige argumentatie voor een wetsvoorstel waarvoor een feitelijk probleem eigenlijk ontbreekt. De Eerste Kamer zal zich helemaal niet voegen naar een beperking van bevoegdheden van de rechter als er geen aanleiding voor is of als er geen probleem is.

Ik leg met genoegen twee moties aan de Kamer voor. De eerste motie die ik indien, is medeondertekend door de heer Recourt en luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering een taakstraf erkent als nuttig instrument;

overwegende dat de regering het van belang vindt dat maatschappelijk draagvlak bestaat voor de taakstraf;

constaterende dat in de publieke opinie het draagvlak voor de taakstraf onder druk staat;

verzoekt de regering, op basis van feitelijke gegevens en voorbeelden het publiek door middel van voorlichting te informeren over de toepassing en effectiviteit van strafrechtelijke sancties en van de taakstraf in het bijzonder;

verzoekt de regering, de Kamer vóór het zomerreces te informeren over de wijze waarop zij hieraan invulling zal geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (32169).

De heerSchouw (D66):

Ik dien nog een motie in, waarmee ik poog de omissie in dit wetsvoorstel verder bloot te leggen. Ook deze motie is medeondertekend door de heer Recourt en hij is lid van de Partij van de Arbeid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de onderbouwing van het onderhavige wetsvoorstel is gebaseerd op gegevens uit met name 2006;

overwegende dat deze gegevens de noodzaak en urgentie van het wetsvoorstel ten opzichte van de situatie in de praktijk niet duidelijk maken;

constaterende dat de kosten en de effectiviteit van voorwaardelijke en onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ten opzichte van de taakstraf niet in de toelichting op het wetsvoorstel zijn genoemd;

verzoekt de regering, de noodzaak van het wetsvoorstel met actuele gegevens te onderbouwen en de kosten en de effectiviteit van de voorwaardelijke en onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ten opzichte van de taakstraf voor de Kamer inzichtelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (32169).

MevrouwHelder (PVV):

Voorzitter. Allereerst dank ik de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat dood door schuld in Wegenverkeerswetsituaties niet onder het wetsvoorstel valt. Dat had ik ook gezien. Daarom vroeg ik of de staatssecretaris bereid is om dit alsnog onder het wetsvoorstel te brengen, zodat dood door schuld in dit soort situaties niet meer kan worden afgedaan met een kale taakstraf. Op die vraag heb ik nog geen antwoord gekregen.

Daarnaast kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het materiële criterium, de ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, erbij is gehaald om de tongzoen uit te kunnen sluiten, want een ander voorbeeld heb ik niet gehoord voor de ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.

Ten slotte heb ik de staatssecretaris horen zeggen dat taakstraffen wel goed zijn maar niet voor alle delicten. De PVV is het hier niet mee eens en komt dan ook met de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de taakstraffen in 1989 zijn ingevoerd als alternatieve sanctie waar voldoende preventieve werking van uit zou moeten gaan;

constaterende dat onder de Nederlandse bevolking onvoldoende draagvlak is voor de taakstraf als sanctie bij strafbare feiten;

verzoekt de regering, de taakstraf als hoofdstraf, zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, sub 3, uit het Wetboek van Strafrecht te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (32169).

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Helder geeft vrij direct aan dat zij van mening is dat er in de samenleving geen draagvlak is voor de taakstraf. Ik vraag mij af waar zij dat op baseert, vooral ook omdat ik erachter kwam – ik wist dat eerlijk gezegd voor vandaag niet – dat het WODC sinds een paar weken een grootschalig onderzoek instelt naar onder meer draagvlak voor de taakstraffen en dat men hoopt in oktober/november met een rapport te komen. Hoe kan het dat mevrouw Helder dit al weet, terwijl het WODC nu een groot onderzoek doet?

MevrouwHelder (PVV):

Omdat mevrouw Helder dit uit het rapport van de Raad voor de rechtspraak heeft gehaald. Dit staat in Rechtstreeks 2010, nr. 3. Ik heb daar in mijn eerste termijn aan gerefereerd. Daar staat het in.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Dat gaat vooral over de taakstraf bij ernstige delicten. Het wordt juist onderzocht of een taakstraf in het algemeen niet op draagvlak in de samenleving kan rekenen. Ik denk dat we nu verschillende dingen met elkaar vergelijken.

MevrouwHelder (PVV):

Nee, daar stond het echt zo in, hoor. Dat is onderzocht omdat er een ware hausse aan taakstraffen zou zijn voor allerlei ernstige delicten, maar ook in algemene zin is dat onderzocht. Daar staat echt de zinsnede in dat er onvoldoende draagvlak zou zijn. Maar goed, als uit het WODC-onderzoek iets anders blijkt, moeten we maar verder zien. Ik baseer me voorlopig even op dit rapport.

De heerSchouw (D66):

Dit is een duidelijk ideologisch gedreven standpunt van de PVV. Dit zou betekenen dat een kleine 40.000 transacties zich verplaatsen van de taakstraf naar de gevangenis. Is dat effectiever? Wat mag dat kosten van de PVV? Waar halen we de dekking daarvoor vandaan?

MevrouwHelder (PVV):

Ik heb bij een eerdere interruptie van u al gezegd dat ons standpunt is dat van een straf speciale preventie uit moet gaan. Een straf moet een straf zijn. Wij zijn van mening dat een taakstraf niet als zodanig te kwalificeren is. U zegt dat mijn standpunt ideologisch gedreven is. Daar hebt u wel een punt, want wij geloven niet in de taakstraf. Dan mag dat in de optiek van de PVV ook iets kosten. Ik heb de cijfers niet voorhanden, maar ik heb gezegd dat het mogelijk is om in een vrijheidsstraf te variëren, dat je inderdaad niet zegt dat we van nu af aan levenslange gevangenisstraffen gaan opleggen. Ik heb daarbij gezegd dat er voldoende preventie van uitgaat, waardoor mensen zich nog wel eens bedenken om een eerste en zeker om een tweede keer een strafbaar feit te plegen. Wij zijn van mening dat dit zich uiteindelijk terugbetaalt.

De heerSchouw (D66):

Ik vind het prima als een partij een door ideologie gedreven opmerking maakt. Daarna volgt echter stap twee. Volgens mij is die stap dat meer moet worden geïnvesteerd in gevangenissen. Wat ik probeer te achterhalen is of mevrouw Helder die lijn consistent zal doortrekken, bijvoorbeeld door dit jaar bij de begrotingsbehandeling amendementen in te dienen waardoor daarvoor meer geld wordt vrijgemaakt et cetera. Anders blijft het een beetje bij roeptoeteren, terwijl de consequenties niet echt worden getrokken. Misschien kan mevrouw Helder daar nog iets over zeggen. Kunnen wij op dat punt bij de begrotingsbehandeling van haar amendementen verwachten?

MevrouwHelder (PVV):

Voor zover ik dat heb begrepen, is er celcapaciteit. Het zou dus kunnen. Mocht die er niet zijn, dan zal ik zeker overwegen om namens de PVV amendementen in te dienen. Ik zie graag dat de heer Schouw mij dan tegemoetkomt.

De heerRecourt (PvdA):

Mevrouw Helder heeft opgemerkt dat de afschrikkende werking van onvoorwaardelijke gevangenisstraf ertoe leidt dat veel minder mensen delicten plegen. Ik ken zelf de situatie in de Verenigde Staten. Daar wordt almaar harder gestraft: three strikes and you're out. De Verenigde Staten hebben het grootste aantal gedetineerden ter wereld. Tegelijkertijd duiden de cijfers erop dat het er daar niet veiliger op wordt en dat niet minder mensen delicten plegen. Hoe past dat in de eerdere constatering van mevrouw Helder?

MevrouwHelder (PVV):

Wij zijn hier niet in de Verenigde Staten. In de eerste termijn heb ik gezegd dat een rechter voldoende straffen heeft waar hij uit kan putten. Als de taakstraf er niet meer is, hoeft hij dus niet steeds een gevangenisstraf op te leggen. Ik ga ervan uit dat iemand zich na een keer wel bedenkt en helemaal geen strafbaar feit meer begaat. Mocht dat wel zo zijn, dan moet je nog maar afwachten of het delict hetzelfde, ernstiger of minder ernstig zal zijn. Dat kan ik zo niet zeggen. Ook zonder de taakstraf heeft de rechter iedere keer de mogelijkheid om al naar gelang het delict en de persoon van de dader afdoende te bestraffen.

De heerRecourt (PvdA):

Dat het laatste gelukkig zo is, ben ik met mevrouw Helder eens. Is zij het met mij eens dat hard straffen in de vorm van lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen niet helpt om het aantal strafbare feiten terug te dringen?

MevrouwHelder (PVV):

Misschien kun je dat in het algemeen stellen, maar hier gaat het om ernstige gewelds- en zedendelicten. De PVV vindt dat je dan met zwaarder materieel mag komen.

MevrouwGesthuizen (SP):

Ik heb het onderzoek er even bij gepakt. Je kunt altijd je eigen ding lezen in datgene wat er staat. "Anders dan vaak wordt gedacht", ik citeer nu, "wordt het geven van taakstraffen door veel Nederlanders geenszins volledig afgekeurd; mits zwaar genoeg kan de taakstraf bij verschillende delicten een rol spelen." Zo staan er nog een aantal opmerkingen in het onderzoek. Ik vraag mij dan wel af hoe het kan dat mevrouw Helder tot een conclusie komt die totaal afwijkt van wat ik net heb voorgelezen. Waar heeft zij dan precies gelezen dat wordt geconstateerd dat er absoluut geen draagvlak is voor taakstraffen?

MevrouwHelder (PVV):

Ik meen echt dat ik de passage die ik net aanhaalde, namelijk dat er onvoldoende draagvlak is, wel in het onderzoek heb gelezen. Ik heb niet gezegd "totaal niet". Ik heb wel gezegd "onvoldoende". Dat haal ik daar echt wel uit.

MevrouwGesthuizen (SP):

Kan mevrouw Helder nog één keer zeggen welke passage dat is?

MevrouwHelder (PVV):

Nee, want ik ken het onderzoek niet uit mijn hoofd. In eerste termijn heb ik er ook aan gerefereerd. Het zou prettig zijn geweest als mevrouw Gesthuizen dat toen had opgemerkt. Toen had ik het namelijk voor me liggen, maar nu niet. Ik heb het er wel degelijk uit gehaald.

Devoorzitter:

Ik stel voor dat u dat samen een keer gaat bekijken.

MevrouwHelder (PVV):

Prima, voorzitter. Ik ben klaar met mijn betoog. Mijn motie heb ik ingediend.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ter voorbereiding op mijn tweede termijn ben ik eens nagegaan hoe het in 1987 was, toen ik ging studeren. Toen wij het vak strafrecht, penitentiair recht en strafrechtmodaliteiten kregen, kwam deze wet aan de orde. Eigenlijk denk ik dat wij vandaag weer teruggaan naar wat ooit bedoeld was. Bij lichte delicten kunnen mensen een taakstraf krijgen. Daarvan kunnen zij iets leren; daarmee kunnen zij iets bijdragen aan de samenleving. Ik denk dat wij nu, een behoorlijk aantal jaren later, weer terug zijn op het punt dat ooit was bedacht. Wij kunnen daarmee zeer content zijn. Ik dank de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van de vragen. Ik ben met name ingenomen met het feit dat hij het amendement dat ik heb voorgesteld, zo ondersteunt.

Eén punt blijft nog liggen. Wij hebben intensief contact gehad met de reclassering, ook tijdens deze beraadslagingen, en hebben gevraagd waarmee wij haar nog in het bijzonder van dienst konden zijn. Het werd ons duidelijk gemaakt dat het nogal eens voorkomt dat iemand bij de reclassering binnenwandelt en dat men daar denkt: hemeltje lief, hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze persoon een taakstraf heeft gekregen, want dat wordt helemaal niets, het kan niet, om wat voor reden dan ook. Daarom dien ik samen met de heer Van der Steur de volgende motie in om hiervoor misschien een oplossing te bieden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in ieders belang is dat een opgelegde taakstraf uiteindelijk naar behoren wordt uitgevoerd;

constaterende dat het voorkomt dat de reclassering wordt geconfronteerd met een veroordeelde die een taakstraf opgelegd heeft gekregen, terwijl de kans van slagen hiervan nihil is, bijvoorbeeld omdat de veroordeelde helemaal niet van plan lijkt om de taakstraf uit te voeren;

verzoekt de regering, te bevorderen dat het Openbaar Ministerie in relevante gevallen, voorafgaand aan het formuleren van de eis, advies vraagt aan de reclassering over de uitvoerbaarheid en wenselijkheid van de taakstraf,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg en Van der Steur. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (32169).

De heerRecourt (PvdA):

De motie gaat inderdaad weer terug naar het verleden. Zo ken ik het verleden ook: een taakstraf kon niet worden opgelegd als niet van tevoren was gecheckt of degene aan wie de straf moest worden opgelegd, het daar ook mee eens was. Om efficiency te bevorderen is dat element juist losgelaten. Denkt mevrouw Van Toorenburg dat het heel kleine aantal gevallen opweegt tegen de lasten die deze motie mogelijk met zich meebrengt?

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Zo is de motie niet bedoeld. Het is terecht dat de heer Recourt hiervoor aandacht vraagt. Het gaat ons erom dat in relevante gevallen, wanneer er dus twijfel is of het wel gaat werken, er wat sneller voor kan worden gekozen om de reclassering om advies te vragen. Wij krijgen dan niet de situatie die nu weleens voorkomt, dat er iemand binnenwandelt en dat het niets wordt, en dat wij dat hele circus dan weer opnieuw moeten optuigen. De heer Recourt maakt een terechte opmerking. Het gaat er niet om dat het een automatisme wordt. Het gaat erom dat wanneer er twijfel is of het wat gaat worden, er wat sneller kan worden doorgeschakeld naar de reclassering voor advies.

De heerRecourt (PvdA):

Op basis waarvan zou die twijfel dan moeten rijzen bij de officier van justitie? Als hij die twijfel op zitting al heeft, zal hij niet om een taakstraf vragen.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Nu is er misschien twijfel, ook bij de rechter, en wordt er toch doorgepakt in de snelheid van de zaken. Dat snap ik ook wel. Het zou misschien toch goed kunnen zijn als de deur weer op een kier werd gezet om advies te kunnen inwinnen. Dat hoeft allemaal niet heel uitvoerig, maar zo kunnen wij toch proberen om ervoor te zorgen dat mensen die een taakstraf opgelegd krijgen, die ook daadwerkelijk succesvol kunnen uitvoeren. Dat was de gedachte achter de motie.

De heerRecourt (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik begin mijn tweede termijn met de opmerking dat iedere straf zo zijn eigen voor- en nadelen heeft. Bij de taakstraf staat het punitieve karakter niet direct op de voorgrond, maar deze straf heeft een heel aantal andere voordelen en is niet geheel zonder strafkarakter. Bij de gevangenisstraf staat het strafkarakter veel meer voorop, maar zijn er weer andere nadelen. De gereedschapskist die de rechter ter beschikking heeft, bevat allemaal instrumentjes die hij zo goed mogelijk op iedere individuele zaak moet toepassen. Die instrumenten kunnen wat mijn fractie betreft best beter worden uitgelegd aan de samenleving.

Ik ben het eens met het gegeven dat de taakstraf niet is bedoeld voor delicten waarbij ernstig geweld is gebruikt of voor ernstige zedenzaken. Ik ben het ermee eens om niet eindeloos taakstraffen op te leggen bij recidiverende, herhalende daders. Met het signaal dat met dit wetsvoorstel wordt gegeven, ben ik het ook eens. De taakstraf is namelijk bedoeld voor relatief lichte vergrijpen. Gecombineerd met de feitelijke mogelijkheid om ook na invoering van dit wetsvoorstel toch een taakstraf op te leggen, namelijk via de route van de bijzondere voorwaarden, zou ik alles binnen hebben wat ik binnen wilde hebben. Ik ben het echter met de staatssecretaris eens dat wetgeving daar niet voor bedoeld is. Als de wetgever een gedachte uitdrukt, moet je die niet via de achterdeur weer ongedaan maken.

Ik ben dus niet blij met dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel doet namelijk nog één ding extra en dat is maatwerk onmogelijk maken. Vanmiddag heb ik gesproken met gezinsbezoekers en buurtvaders uit Amsterdam-West. Een aantal wist mij te vertellen dat sommige jongeren boven de 18 liever een paar maanden gingen zitten dan papiertjes prikken in de wijk. Dat geeft aan in hoeverre de werkelijkheid veel kleuriger en genuanceerder is dan wij hier nu doen denken en dat juist in alle gevallen maatwerk mogelijk moet zijn. De rechter moet uit de gereedschapskist kunnen putten, want wij kunnen niet bedenken hoe gek de werkelijkheid is en wij moeten wel een passend antwoord geven. Dat passende antwoord wordt door dit wetsvoorstel onmogelijk gemaakt.

Wij zijn het helemaal eens met de instelling om slimmer te straffen, iets waarover wij maandag gaan spreken. Als een taakstraf de eerste keer niet werkt, laten wij dan een voorwaardelijke straf opleggen met een bijzondere voorwaarde die aansluit. Fantastisch, maar wij moeten niet de gereedschapskist beperken.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdragen in tweede termijn. Voordat ik kom tot een bespreking van de moties, begin ik met een expliciete reactie op de opmerkingen van de heer Recourt, de heer Schouw en mevrouw Gesthuizen. Tegen de heer Schouw zal ik nog een aparte algemene opmerking maken, omdat hij nog een tandje verder gaat. Ik zal op dat punt een explicietere toelichting geven.

De benadering van de drie zojuist genoemde vertegenwoordigers gaat volgens de regering te veel uit van de vraag wat een verdachte of een dader ervan vindt. De regering wil met dit wetsvoorstel duidelijk tot uitdrukking brengen dat het er niet alleen om gaat om vanuit de positie van de verdachte of de dader te kijken – een rechtstreekse reactie op de woorden van de heer Recourt een minuut geleden – maar dat het ook om gaat om de vraag wat het slachtoffer ervan vindt.

Het zou inderdaad wel eens zo kunnen zijn dat bij een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf of in een zaak van een van de delicten die in lid 2 van het wetsvoorstel worden genoemd, mensen die worden veroordeeld door de rechter, liever gaan zitten dan de taakstraf verrichten. Ik sluit dat met de heer Recourt niet uit. De regering beoogt echter nu juist met dit wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen dat het niet alleen gaat om wat de dader of verdachte ervan vindt of om de vraag wat voor hem de beste straf zou zijn. Het gaat er in dit concrete wetsvoorstel ook om – en daarvoor heeft het Europees Hof in de zaak Doorson heel lang geleden ook al aandacht gevraagd – wat slachtoffers ervaren. Het gaat niet alleen om de individuele resocialisatie en de individuele preventie of de vraag wat een verdachte of dader ervan weerhoudt om opnieuw in de fout te gaan. Het gaat er ook om wat door het slachtoffer als voldoende vergelding wordt ervaren. Ik kan niet genoeg tot uitdrukking brengen dat de regering echt heeft geprobeerd om een balans te zoeken tussen die twee wensen. Het gaat dan om de individuele preventie. Ik ben het met de heer Recourt eens dat het soms wel eens zo zou kunnen zijn dat sommige jongeren uit Amsterdam-West, Amsterdam-Oost, Amsterdam-Zuid of Amsterdam-Centrum het naarder vinden om in zo'n hesje papier te gaan prikken of een taakstraf te vervullen, die daadwerkelijk als een straf wordt gezien, maar dat het door het slachtoffer in die individuele concrete zaak niet als een straf wordt gezien. Ik denk dat wij daarmee ook rekening moeten houden en ik denk dat dit het verschil is met 1989 en 1999, toen de positie van het slachtoffer in het strafproces veel meer onderbelicht was. De heer Recourt en ik hebben beiden nog de tijd meegemaakt dat dit zo was en dat er eigenlijk alleen aandacht was voor de dader. Wij zijn nu bezig om de balans iets anders te leggen. Ik denk dat dit ons een beetje scheidt bij dit wetsvoorstel.

De heerRecourt (PvdA):

Dat denk ik niet, want ik ben het helemaal met de staatssecretaris eens dat het element van vergelding belangrijk is. Sterker nog, je mag daarin niet te ver zakken, want dan werk je eigenrichting in de hand. Ik heb het dan ook niet over die ernstige zedenzaak of dat ernstige geweld. Ik heb het over de persoon die drieënhalf of vier jaar later weer een winkeldiefstal pleegt. Waar zou de winkelier, die in dit geval het slachtoffer is, het meest blij mee zijn? Zou dat zijn met een zo klein mogelijke kans dat er nog een keer wordt gestolen in zijn winkel, in de wetenschap dat die persoon het prikken in de buurt erger vindt dan een paar weken zitten? Of zegt hij: nee, laat betrokkene maar een paar weken zitten, want dat vind ik als slachtoffer het prettigst?

StaatssecretarisTeeven:

Ik denk dat de winkelier het meest gebaat is met een situatie waarin hij niet te maken krijgt met winkeldiefstal. In de veelplegeraanpak zien wij bij veelplegers, ook bij mensen die bij herhaling een winkeldiefstal plegen en vervolgens met een isd-maatregel te maken krijgen, dat het effect van die isd-maatregel is dat de inbraken en diefstallen in een bepaalde wijk of buurt – laten wij het voorbeeld van Amsterdam maar nemen – exponentieel afnemen. Ik denk dat de winkelier er dan meer bij gebaat kan zijn dat de zich herhalende dader inderdaad een celstraf krijgt opgelegd. Hoewel die persoon dat niet zo vervelend vindt, zou dat in ieder geval betekenen dat de winkelier hem niet meteen dezelfde dag tegenkomt.

In de veelplegeraanpak zien wij dat het enkele verwijderen van iemand gedurende een langere periode uit de samenleving, uit zo'n stad, wijk of buurt, ertoe leidt dat de criminaliteit wel degelijk afneemt en dat de politie wel degelijk te maken krijgt met minder aangiften in zo'n buurt. Het is altijd een kwestie van zoeken naar balans. Natuurlijk speelt mee wat de dader die onherroepelijk veroordeeld is, vervelend vindt. Maar ook speelt mee wat werkelijk effectief is. Het is niet op voorhand te zeggen dat een taakstraf altijd effectiever is dan een celstraf.

De heerRecourt (PvdA):

Wederom constateer ik dat wij het met elkaar eens zijn, want ik had het niet over de veelplegers, maar juist over iemand die een keer een winkeldiefstal had gepleegd en dat vier jaar later weer deed.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Ik meen dat mevrouw Gesthuizen zich in tweede termijn een beetje heeft tegengesproken, toen zij zei dat een taakstraf door iedereen anders kan worden ervaren. Ik meende dat ik haar dat hoorde zeggen in een interruptiedebat met mevrouw Helder. Wat voor de een geen straf is, kan dat voor de ander wel zijn. Tegelijkertijd heb ik haar in haar tweede termijn een paar zinnen eerder horen zeggen dat wij een en ander bij bepaalde ernstige fraudedelicten – even anticiperend op de discussie die zij met de minister van Veiligheid en Justitie heeft gehad – niet zouden moeten doen. Ik kan me heel goed voorstellen dat er mensen zijn die worden veroordeeld voor een fraudedelict en die het als een heel erge straf ervaren als zij 240 uur taakstraf moeten verrichten, in combinatie met een zeer hoge geldboete, waarbij ze ook nog het voordeel dat zij hebben genoten, moeten terugbetalen. Ik kan me heel goed voorstellen dat een taakstraf in die situatie als een bijzondere straf wordt ervaren. Ik denk inderdaad dat je die maatstaf eroverheen moet leggen. Daarom hebben we ook gekozen voor ernstige gewelds- en zedendelicten. Daar komt een derde speler in het spel, om het maar zo te zeggen, namelijk het slachtoffer dat rechtstreeks met fysiek geweld te maken heeft gehad. Dat geldt overigens ook voor een aantal van de delicten die in het tweede lid staat. Om nu echter te zeggen dat je bij geen enkel fraudedelict een taakstraf zou moeten opleggen, vind ik weer wat ver gaan. Het is een redenering die niet logisch volgt uit wat ik uit de bijdrage van mevrouw Gesthuizen in tweede termijn heb begrepen.

MevrouwGesthuizen (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft ook helemaal gelijk. Hij heeft helemaal gelijk, met deze grote kanttekening: het gaat mij om zeer grootschalige fraude, waarvoor in principe niet wordt geschikt, maar waar dat dan toch gebeurt. Het gaat mij om die schikkingen.

StaatssecretarisTeeven:

O, ik had het anders begrepen. Ik meen dan wel te constateren dat de taakstraf in grote fraudezaken wel een passende straf zou kunnen zijn, in combinatie met een hoge geldboete. Dat is nieuw, maar de regering neemt daar kennis van. Over die schikkingen heeft mevrouw Gesthuizen vorige week al uitgebreid gepraat met de minister. Daar heeft een uitgebreide discussie over plaatsgevonden.

Ik denk dat de heer Schouw en ik het gewoon niet eens zijn. De heer Schouw is vanavond hierheen gekomen en heeft gezegd: de regering heeft het wetsvoorstel onvoldoende onderbouwd. Ik heb geprobeerd, hem een aantal argumenten aan te dragen, maar ik wil wel tegen de heer Schouw zeggen: ken je klassiekers! Dat heb ik ook gehoord. Een van de klassiekers is wel dat je jezelf als wetgever serieus moet nemen. De heer Schouw vestigt zijn hoop op de Eerste Kamer en hij zegt: de Eerste Kamer houdt niet van wetsvoorstellen voor de bühne, ze houdt niet van rommelige argumentaties en ze houdt niet van wetsvoorstellen die oplossingen zoeken voor problemen die niet bestaan. Dan zeg ik: we hebben ook een Eerste Kamer – en de regering gaat er vanuit dat dit bij de Tweede Kamer niet anders is – die zichzelf als wetgever serieus neemt als ze met haar wetgeving een bedoeling heeft gehad in 1989 en in 1999. Ik daag de heer Schouw uit om nog eens na te lezen wat de bedoeling van de wetgever is geweest. Als zich de rechter bij de toepassing van de wet in individuele zaken te ver weg beweegt van de bedoeling van de wetgever, dan is er, denk ik, niet heel veel mis mee dat de wetgever dat weer een beetje corrigeert. Dat is wat ik vandaag wilde aangeven. Daar heb ik de argumentatie van gegeven. De heer Schouw blijft zeggen dat het wetsvoorstel onvoldoende is beargumenteerd, maar ik heb nadrukkelijk gewezen op waar die taakstraf ooit voor bedoeld was. Ik vind het jammer dat de heer Schouw daar niet op ingaat. Ik wijs hem overigens ook nog op mijn brief van maandag jongstleden, waar een uitgebreid exposé in staat van waarvoor de taakstraf allemaal wordt opgelegd. We kunnen als regering tot geen andere conclusie komen dan te zeggen: dat moeten we op deze manier niet gaan doen. Dat willen we dus ook echt niet.

Voorzitter. Als deze wet zou worden aangenomen in uw Kamer, waar ik toch enige steun voor proef, dan zie ik ook uit naar de gedachtewisseling met de Eerste Kamer. Ook zij zal immers haar eigen wetgeving uit 1989 en 1999 zeer serieus nemen.

De heerSchouw (D66):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de passie waarmee hij het wetsvoorstel in elk geval hier verdedigt. Dat is heel erg mooi.

Wat de onderbouwing van en de argumentatie voor het wetsvoorstel van het kabinet betreft, kijk ik naar het hier en nu en vraag ik mij af wat in het hier en nu het probleem is. Dan kan ik niet anders dan constateren – het zou de staatssecretaris sieren als hij dat toegaf – dat de rechter zich in 96% van de gevallen gewoon houdt aan de kaders die de Kamer politiek heeft meegegeven. Dan hoeft er dus eigenlijk geen probleem opgelost te worden. Als ik het heb over een wat rommelige argumentatie van het kabinet, bedoel ik daarmee dat ik het weinig valide vind als de staatssecretaris de context van eind jaren tachtig en van eind jaren negentig moet gebruiken om de inhoud van zijn huidige wetsvoorstel te legitimeren. Daarover verschillen wij van mening. Ik had er behoefte aan om dat nog even toe te lichten.

StaatssecretarisTeeven:

Ik denk dat voor iedereen volstrekt duidelijk is dat de regering en de fractie van D66 het op dit punt niet eens zijn. Ik zie met de heer Schouw uit naar de discussie in zowel deze als ook de Eerste Kamer, om te bezien hoe daar tegenaan wordt gekeken. In die zin heb ik er ook vertrouwen in dat de Eerste Kamer de wetgeving die zij zelf ooit heeft goedgevonden, wel serieus neemt.

Dan wil ik ingaan op de moties die zijn ingediend. Ik geef als eerste een reactie op de motie van de heer Van der Steur. Ik wil onderstrepen, evenals de motie dat doet, dat de taakstraf daadwerkelijk als een straf moet worden ervaren, zowel door daders als door slachtoffers. Ik denk dat daarin met dit wetsvoorstel een belangrijke stap wordt gezet. Resultaten van recent onderzoek laten zien dat 80% van de werkgestraften de werkstraf daadwerkelijk als straf ervaart. Met de invoering van dit wetsvoorstel denk ik dat dit percentage nog hoger wordt. De taakstraf moet daarnaast ook strikt worden uitgevoerd. Dat is heel belangrijk. Ik heb al aangegeven dat wij een aantal maatregelen hebben genomen, zoals een aanscherping van het protocol, controlebezoeken aan werkgestraften bij ziekmelding en onaangekondigde inspecties, om te controleren of dit gebeurt. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van het beleid.

In zijn motie op stuk nr. 27 verzoekt de heer Van der Steur om de taakstraf zo snel mogelijk uit te voeren om het effect ervan te optimaliseren. Hij zal weten dat het kabinet er buitengewoon van is gecharmeerd dat aanhouding, berechting en executie van straffen in welke vorm dan ook zo korte mogelijke doorlooptijden kennen. Niet alleen de hoogte van de straf is immers van belang, maar ook het tijdstip dat verstrijkt tussen het moment van berechting en het moment van bestraffing. Het is heel belangrijk dat de tijd daartussen zo kort mogelijk is. Deze motie heeft in die zin heel veel raakvlakken met de motie op stuk nr. 26.

Om een snelle uitvoering van de taakstraf te bevorderen, wordt in 2011 een aantal maatregelen ingevoerd. Ik heb al een aantal zaken genoemd, zoals dat intakes door reclasseringswerkers direct aansluitend aan de transactiezittingen van het Openbaar Ministerie plaatsvinden en de start met het versnellen van de tenuitvoerlegging van onder meer taakstraffen in het kader van supersnelrecht en snelrecht in vijf arrondissementen. Ik heb ook al gezegd dat wij met het koppelen van de automatiseringssystemen van Reclassering Nederland en het Openbaar Ministerie een snellere doorstroming kunnen bevorderen. Als met de motie wordt bedoeld dat ik deze maatregelen moet uitvoeren en dat die versnelling op gang moet blijven, kan ik ermee instemmen en beschouw ik deze als ondersteuning van het beleid dat het kabinet al heeft ingezet. Als de heer Van der Steur nog aan andere zaken denkt, hoor ik graag hoe de eventuele uitvoering van de motie nader geconcretiseerd moet worden. Ik ben van mening dat het kabinet op dit punt al heel veel stappen heeft gezet. Dat het nog beter kan, ben ik met hem eens.

In de motie-Schouw/Recourt op stuk nr. 28 wordt de regering gevraagd om de toepassingspraktijk uit te dragen om het draagvlak voor de taakstraf te vergroten. Ik ben van mening dat het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan vergroting van het draagvlak. Het draagvlak en de effectiviteit van de sancties worden overigens onderzocht door het WODC. Medio 2011 kunnen de resultaten van dat onderzoek worden verwacht. Via publicaties van het WODC wordt het publiek geïnformeerd over de toepassing en de effectiviteit van sancties, waaronder de taakstraf. Dat WODC-onderzoek loopt al. Ik hoor graag van de heer Schouw of hij van mening is dat op deze wijze al uitvoering wordt gegeven aan zijn motie of dat hij denkt aan een aparte publiekscampagne.

De heerSchouw (D66):

Ik had gehoopt dat de staatssecretaris een charmante oplossing voor mij zou hebben door mij te vragen om deze motie aan te houden totdat het WODC-rapport beschikbaar is. Dat heeft hij niet gedaan. Ik heb echter zelf die conclusie getrokken. Ik houd de motie aan totdat wij het WODC-rapport met de staatssecretaris kunnen bespreken. Dan zullen wij kijken wat voor maatregelen hij gaat nemen rondom het draagvlak en hoe het daarmee zit.

Devoorzitter:

Op verzoek van de heer Schouw stel ik voor, zijn motie (32169, nr. 28) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

StaatssecretarisTeeven:

De heer Schouw verzoekt in zijn motie op stuk nr. 29 de regering om de noodzaak van het wetsvoorstel met actuele gegevens te onderbouwen en de kosten en de effectiviteit ten opzichte van de voorwaardelijke en onvoorwaardelijke vrijheidsstraf inzichtelijk te maken. Wij hebben hier al een aantal malen over van gedachten gewisseld. Ik denk dus dat wij op dit punt niet heel veel dichter bij elkaar komen, hoewel ik daar vanavond echt pogingen toe heb ondernomen. Naar mijn mening heeft het kabinet niet mis te verstane cijfers gegeven over de toepassing van de taakstraf in geval van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Die cijfers staan in de brief van afgelopen maandag. Het kabinet ziet echter ook principiële redenen om tot beperking van de opleggingsmogelijkheden van de taakstraf te komen. Daar hebben wij ook uitgebreid gesproken. Over de toepassing van sancties en de effectiviteit ervan informeer in de Kamer regelmatig door middel van verschillende onderzoeken van het WODC. Ik denk dat de regering er alles aan heeft gedaan om die onderbouwing te geven, dus in mijn ogen is deze motie al voor een groot gedeelte uitgevoerd. Mij lijkt dat de regering en de Kamer elkaar niet onnodig moeten lastigvallen met bureaucratie en papierwerk. Om die reden zie ik geen verdere noodzaak tot het geven van invulling aan die motie. De aanneming ervan ontraad ik dus, als de heer Schouw van mening blijft dat er niet voldoende aan is gedaan. Eigenlijk denk ik dat dit zo is, gezien de discussie die wij een aantal malen in twee termijnen met elkaar hebben gevoerd.

Mevrouw Helder verzoekt via haar motie om de taakstraf geheel te schrappen. De aanneming van die motie moet ik ontraden. Ik denk dat de taakstraf ten opzichte van andere sancties een aantal voordelen kent: er is minder kans op criminele besmetting dan bij de oplegging van een gevangenisstraf, de gestrafte maakt zich nuttig voor de samenleving indien hij door zijn handelen schade heeft toegebracht. Zoals ik vanavond al enkele malen heb gedaan, geef ik toe dat de recidivecijfers laten zien dat de kans op recidive na een werkstraf significant kleiner is dan na een gevangenisstraf, zelfs als je kijkt naar gecorrigeerde cijfers en zelfs als je rekening houdt met de pakkans als het gaat om een aantal minder ernstige delicten. In die gevallen is de taakstraf een passende straf. Er wordt op dit moment bovendien onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak verricht. De uitkomst van dat onderzoek komt medio 2011. Ik moet de motie dus ontraden.

Ik ben met de heer Recourt van mening dat de motie van mevrouw Van Toorenburg en de heer Van der Steur een beetje terug is naar af. Zij gaat namelijk om de situatie die we kenden tot 1999, waarin sprake was van arbeid ten algemenen nutte, in vakjargon bekend als ATAN, geloof ik. Ik zeg mevrouw Van Toorenburg toe, dat ik naga wat voor inspanningen en extra kosten dit soort adviezen meebrengt. Dit betekent wel een extra werkstroom. Ik ben met de heer Recourt wel een beetje van mening dat een Openbaar Ministerie dat zichzelf serieus neemt – en dat doet het – de rechter voorlicht en zijn kijk geeft op de mogelijkheden die iemand zou hebben bij het uitvoeren van zo'n taakstraf. Ik weet dat de reclassering graag zou zien dat die adviezen vooraf werden gevraagd. Dat betekent wel een extra werkstroom met extra kosten. Ik wil het dus wel onderzoeken, maar ik zie op dit moment nog niet à la minute een dekking, zeker niet nu het kabinet, zoals mevrouw Van Toorenburg weet, een aantal bezuinigingen op grond van het regeerakkoord moet realiseren, mede door de taakstelling voor de reclassering. Ik hoor dus graag hoe mevrouw Van Toorenburg dat voor zich ziet.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Ik denk dat het goed is, te luisteren naar de staatssecretaris. Ik ben zeer genegen, de motie aan te houden, ook omdat ik de staatssecretaris hoor zeggen dat hij weet waarom de reclassering dat wil weten. Ik vraag de staatssecretaris wel graag om de eerstvolgende keer dat hij met de reclassering spreekt, dit specifieke agendapunt er nog eens bij te pakken en te vragen wat maakt dat zij er nog eens zo indringend over spreekt met de Kamer. Misschien kan de staatssecretaris wel iets betekenen. Inderdaad, het is goed om nog eens te kijken naar wat daarvan het nut kan zijn. Wij houden de motie dus aan.

Devoorzitter:

Betekent dit dat er een brief over dit onderwerp komt?

StaatssecretarisTeeven:

Ik zal dit bespreken in het reguliere overleg dat ik met de drie reclasseringsorganisaties heb. De Kamer en ik spreken, geloof ik, ook nog in een AO over de reclassering, dus daarbij kan dit onderwerp worden betrokken.

Voorzitter. Ik heb alle moties besproken en alle vragen en opmerkingen die zijn gemaakt, naar mijn mening voldoende behandeld. Ik wil het dus hierbij laten.

Devoorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Toorenburg stel ik voor, haar motie (32169, nr. 31) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Devoorzitter:

Ik dank de staatssecretaris en de leden voor de buitengewoon efficiënte manier van vergaderen. Stemmingen over het wetsvoorstel en de moties zijn volgende week dinsdag.

Sluiting 21:00 uur.

Naar boven