4 Schadefonds geweldsmisdrijven

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een dergelijke uitkering, aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere aanpassingen (32363).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

MevrouwHelder (PVV):

Voorzitter. Het uitbreiden van de categorie van personen die een beroep op het schadefonds kunnen doen alsmede de uitbreiding van het aantal gevallen waarin een beroep op het schadefonds kan worden gedaan, is een verbetering. De PVV kan dan ook instemmen met het wetsvoorstel. Toch zijn er twee kleine punten van kritiek.

Ten eerste het al dan niet tot stand komen van een overeenkomst tussen de dader en het slachtoffer. In het voorgestelde artikel 51h van het Wetboek van Strafvordering staat in het tweede lid dat de rechter bij het opleggen van een straf rekening houdt met een bereikte overeenkomst. In de memorie van toelichting staat dat de rechter zelf bepaalt in welke mate. Dat laatste is goed, het eerste is nog maar de vraag. De rechter is verplicht om rekening te houden met een overeenkomst. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of daarover goed is nagedacht. De dader heeft op deze wijze immers invloed op de strafmaat. Een niet-kapitaalkrachtige dader is in het nadeel, want hij of zij kan een schadevergoeding aan het slachtoffer mogelijk niet betalen. Iemand die iets meer in de slappe was zit, kan dat wel.

Ten tweede maakt het wetsvoorstel geen einde aan de huidige praktijk dat het schadefonds nooit verhaal zoekt op de dader. In veel gevallen is het te begrijpen. Die gevallen staan in de memorie van toelichting. Dat er nooit verhaal wordt gezocht, is naar de mening van de PVV toch iets te kort door de bocht. Natuurlijk dienen slachtoffers zo veel mogelijk gecompenseerd te worden. Daar gaat het ook niet om. Als het schadefonds nooit probeert, de aan het slachtoffer betaalde schadevergoeding van de dader terug te krijgen, komt dat voor de rekening van de belastingbetaler. Dat kan toch ook niet de bedoeling zijn. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook of hij bereid is om te bewerkstelligen dat het schadefonds de betaalde schadevergoedingen zo veel mogelijk op de dader gaat verhalen. Dat moet het ook zelf doen en niet via behoud van het vorderingsrecht van het slachtoffer. Op die wijze snijdt het mes namelijk aan twee kanten. Het slachtoffer kan het gebeurde achter zich laten. De Nederlandse belastingbetaler hoeft minder bij te dragen.

De heerVan der Steur (VVD):

Voorzitter. Het leed dat ervaren wordt door slachtoffers en nabestaanden van ernstige misdrijven is onbeschrijfelijk. Ik had mij dat nog niet in die mate gerealiseerd, totdat ik samen met een aantal collega's bij een bijeenkomst aanwezig was van de Stichting Aandacht Doet Spreken. Mij is duidelijk geworden dat in het regeerakkoord terecht bijzondere aandacht is besteed aan de positie van het slachtoffer en de nabestaanden. Het is goed dat deze regering expliciet heeft uitgesproken dat die positie moet en zal worden verbeterd.

Het doel van deze wetswijziging wordt door de VVD-fractie uiteraard onderschreven: het verbeteren van de reikwijdte van degenen die in aanmerking komen voor een uitkering, het vereenvoudigen en verruimen van de toewijzingscriteria en ook het vergemakkelijken van de procedure om bezwaar in te dienen. Dat zijn belangrijke elementen waarom dit een goed en duidelijk wetsvoorstel is. Mijn collega Rik Janssen van de SP-fractie zal dadelijk meer zeggen over het amendement dat wij gezamenlijk indienen. De strekking kan ik in één zin zeggen, maar ik laat hem graag de eer. Hij is met het idee gekomen om een hardheidsclausule in de wet op te nemen die het mogelijk maakt om in schrijnende gevallen nog een extra stap te zetten.

Een vraag aan de staatssecretaris is wat wij in de toekomst moeten doen met schrijnende situaties ingeval er sprake is van dood door schuld. Volgens de letter van de wet wordt nu geen mogelijkheid geboden voor een uitkering. Dat is met name schrijnend bij dood door schuld in verkeerssituaties waarbij sprake is van bestuurders die ofwel zonder rijbewijs, ofwel onverzekerd, ofwel onder invloed van alcohol of drugs aan het verkeer deelnemen en in die staat een slachtoffer maken. Wij kennen daarvan een aantal zeer schrijnende gevallen. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven dekt die schade op dit moment niet omdat dood door schuld niet in de wet is opgenomen. Dat is voor een deel begrijpelijk, maar juist in gevallen die grenzen aan een echt misdrijf is de vraag of de staatssecretaris bereid is om het beleid ten aanzien van deze specifieke situatie in de toekomst te heroverwegen. In de tussentijd is de hardheidsclausule daarvoor een tussenoplossing.

Ik ben zeer benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris op de opmerkingen van mevrouw Helder over de verhaalbaarheid. Voor de VVD-fractie zou het uitgangspunt moeten zijn dat het passend is, als een dader zodanig ernstige schade berokkent dat er smartengeld wordt uitgekeerd, dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven er alles aan doet om dat geld en die uitbetaalde schade te verhalen op die dader, hoe lang dat ook moge duren. De dader en niet de belastingbetaler heeft immers die schade veroorzaakt.

Voorzitter: Verbeet

De heerRik Janssen (SP):

Voorzitter. De voorgestelde aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven had bijna een hamerstuk kunnen worden. Ik zeg "bijna", omdat er nog aanvullende verbeteringen mogelijk zijn. Daarom is het goed dat wij dit vandaag plenair bespreken, temeer daar het de mogelijkheid biedt om aandacht te vragen voor de positie van de slachtoffers en nabestaanden die na geweldsmisdrijven veel te vaak ontredderd en in verwarring achterblijven. Daarom is het goed dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven er is om een uitkering te doen wanneer het verhalen van schade op de dader niet zal slagen, of lang op zich zal laten wachten. Natuurlijk kan daarmee het aangedane leed niet worden tenietgedaan, maar voor slachtoffers en nabestaanden betekent het wel dat zij zich gehoord en begrepen kunnen voelen.

Het Schadefonds Geweldsmisdrijven kan niet alle slachtoffers van alle misdrijven bedienen. Er zijn grenzen. Daarmee zijn onlosmakelijk ook grensgevallen verbonden. Het dilemma dat mensen net niet in aanmerking komen voor een vergoeding zullen wij altijd houden, maar het dwingt ons als wetgever om zorgvuldig te blijven onderzoeken of die grens nog past in de tijd en binnen de maatschappelijke ontwikkeling. Uit gesprekken met slachtoffers en nabestaanden blijkt dat er schrijnende gevallen zijn die net buiten de formele reikwijdte van de wet vallen. Het fonds kan voor hen geen uitzondering maken. De aanvraag voor een uitkering uit het fonds moet dan worden afgewezen, omdat de letter van de wet zo'n uitkering nu eenmaal niet toestaat. Ik ben van mening dat in voorkomende gevallen naar de geest van de wet moet kunnen worden gehandeld; dus niet alleen naar de letter, ondanks het feit dat de uitkering niet past bij de letter van de wet. Daarom heb ik samen met collega Van der Steur het initiatief genomen om een amendement in te dienen om een, in juridische termen, hardheidsclausule in de wet op te nemen, die hiervoor een oplossing biedt. Schrijnende gevallen moet ook kunnen worden geholpen, ook als ze niet helemaal passen bij de letter van de wet. De juridische term is "hardheidsclausule", maar om misverstanden te voorkomen zou ik in dit soort gevallen liever spreken van een "mildheidsclausule", zodat duidelijk is dat het niet de bedoeling is dat we strenger worden, maar juist minder streng.

Zijn dan alle problemen opgelost? Nee, zeker niet, verre van dat. Er zijn situaties waarin de rechter besluit om delicten niet te kwalificeren als doodslag maar als dood door schuld, waarbij het wel gaat om verwijtbaar gedrag, maar zonder opzet. Voor nabestaanden en slachtoffers is dat vaak juridische abracadabra, maar zoiets betekent wel dat er geen uitkering uit het schadefonds kan volgen. Opzet bij delicten is namelijk een voorwaarde voor een uitkering. Dat zit ons niet lekker, en met "ons" bedoel ik zeker ook de heer Van der Steur, maar ik denk dat er meer collega's zijn. Wij hebben gekeken naar mogelijke oplossingen daarvoor. Er zijn nogal wat gradaties aan te brengen in dood door schuld, dus je kunt het niet te generiek maken: gaat het over bewuste schuld, onbewuste schuld; een nalaten of juist een handelen? De tijd is te kort gebleken om, in het kader van dit wetsvoorstel, met een oplossing hiervoor te komen, maar als het aan de SP en de heer Van der Steur ligt, komt die oplossing er wel. Ik sluit daarom ook graag aan bij de vraag van de heer Van der Steur aan de staatssecretaris, of deze kan meedenken aan een oplossing voor die gevallen waarbij dood door schuld juridisch zo dicht aanschuurt tegen doodslag, dat een uitkering uit het schadefonds redelijk en billijk zou zijn. In dat licht moet ook de hardheidsclausule worden gezien, die wellicht kan worden gebruikt om het in de tussenliggende periode voor het schadefonds mogelijk te maken om ook in dit soort schrijnende gevallen een uitkering te bieden.

Het volgende begrijp ik nog niet goed en mevrouw Helder sprak daar ook al over. De SP heeft in het schriftelijk overleg over dit wetsvoorstel nadrukkelijk aan de orde gesteld dat het fonds niet vaak verhaalt op de dader. Ook voor de SP is het duidelijk dat de dader opdraait voor de schade en niet de belastingbetaler. Ik wacht de reactie van de staatssecretaris hierop af.

Een ander belangrijk punt zijn de slachtoffer-dadergesprekken. Vrijwillige slachtoffer-dadergesprekken hebben in het verleden goede resultaten laten zien. Uit onderzoek blijkt dat vrijwel alle slachtoffers hierover tevreden waren en dat het hen helpt bij de verwerking van het misdrijf en de gevolgen ervan. In 2009 diende mijn oud-collega Arda Gerkens, samen met mevrouw Azough van GroenLinks, een motie in, die ook werd aangenomen, waarin de toenmalige minister werd opgeroepen om de mogelijkheid van die gesprekken nadrukkelijker onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld bij gevangenissen en reclassering. Mijn vraag is: gebeurt dit inmiddels, welke actie is daarop ondernomen?

Tot slot iets wat ik niet ongenoemd mag laten. Mij bereiken verontrustende berichten over de uitvoering van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces. Ik hoop dat daar niets van waar is, maar zou dat graag van de staatssecretaris horen. Klopt het dat de rechtspraak heeft aangegeven dat er 10 mln. nodig is om aan die wet, die per 1 januari in werking is getreden, daadwerkelijk een goede inhoudelijke invulling te kunnen geven? En zou het kloppen dat de staatssecretaris niet bereid is om die financiering toe te zeggen? Dat zou namelijk heel wrang zijn. Ik hoop dat dit niet waar is en dat de staatssecretaris die berichten kan ontkrachten, maar ik hoor graag zijn antwoord.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Voorzitter. De afgelopen jaren heeft de zorg voor slachtoffers steeds meer centraal gestaan, heeft deze steeds meer aandacht gekregen en is de hulpverlening aan slachtoffers toegenomen. Ook nabestaanden van overleden slachtoffers en naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel, krijgen terecht meer aandacht; want ook zij zijn slachtoffer, ook zij ervaren zeer direct het leed dat de dader heeft toegebracht. De CDA-fractie heeft die zorg en aandacht voor slachtoffers en hun naasten en nabestaanden vaker bepleit. Opeenvolgende CDA-verkiezingsprogramma's getuigen daarvan. Het vorige kabinet heeft al werk gemaakt van de versterking van de positie van het slachtoffer. Die wet is onlangs in werking getreden en wij moeten daar natuurlijk uiteindelijk de effecten van kunnen zien. Het huidige regeerakkoord geeft aan dat slachtoffers een sterkere positie en nog meer ondersteuning moeten krijgen en dat daders harder worden aangepakt. Wij zijn het daarmee hartgrondig eens. De vraag is wanneer de Kamer de verdere uitwerking van die regeerpassage tegemoet kan zien.

In dat verband verwijs ik ook naar het leed dat door Robert M. is aangericht, in de Amsterdamse zedenzaak. Die zaak is onder de rechter en terughoudendheid is daarom geboden. Hoe urgent het is om de kring van personen die in een rechtszaal mogen spreken uit te breiden, is wel opnieuw bewezen. De ouders van de jonge slachtoffertjes mogen dat nu namelijk niet en de kinderen zelf kunnen het niet. De CDA-fractie vindt dat geen goede zaak. Zij wil spoedig met de staatssecretaris in debat over dat spreekrecht. De kring moet worden uitgebreid en ook bij andere ernstige delicten moet kunnen worden gesproken. Wat mijn fractie betreft, mag de verdachte ook zelf direct worden aangesproken.

Slachtoffers zijn er in veel hoedanigheden. Slachtoffers van geweldsmisdrijven, verkeersdelicten, eergerelateerd geweld, vrouwenbesnijdenis, mensenhandel, seksueel geweld, geweld tegen homoseksuelen, geweld tegen politie-, brandweer- en ambulancepersoneel, geweld tegen conducteurs en chauffeurs in het openbaar vervoer enzovoort. Statistisch gezien mag Nederland veiliger lijken te worden, maar gelet op het gevoel in de samenleving lijkt het aantal slachtoffers soms toe te nemen. Niet alleen moeten die slachtoffers kunnen rekenen op een snelle, adequate vergoeding van schade, maar ook moeten hun naasten en nabestaanden financiële compensatie en genoegdoening kunnen krijgen. Het voorliggende wetsvoorstel is in dat opzicht een stap in de goede richting. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding al instemming betuigd met het voorstel. Op haar vragen en opmerkingen is afdoende gereageerd. Ik kan daarom volstaan met een aantal punten.

Het is een goede aanvulling op de bestaande mogelijkheden om een vergoeding voor de geleden schade te verkrijgen als iemand buiten zijn schuld slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf waarbij de schade niet of onvolledig op de dader kan worden verhaald omdat deze niet kan worden opgespoord, zich blijvend aan vervolging onttrekt of over geen enkel vermogen beschikt. Wij zijn ook blij met de activiteiten die worden ondernomen om het gebruik van het schadefonds en de bekendheid daarvan te vergroten, niet alleen bij slachtoffers, maar ook bij diverse instanties: politie, ggz, advocaten, huisartsen en dergelijke, en vooral de slachtofferloketten. Een en ander heeft inmiddels geleid tot een breder bereik van de doelgroep. Dat is mooi. Het bereik besloeg evenwel slechts een vijfde. Hoe hoog is dat nu? Worden de middelen waarover het slachtofferfonds beschikt inmiddels beter benut?

Het maximum voor het uitkeringsbedrag voor de immateriële schade en het maximum voor de materiële schade zou worden verhoogd. De exacte hoogte zou worden bezien in het kader van de Justitiebegroting en de voorjaarsnota. Ik heb het even niet gezien. Kan de staatssecretaris aangeven of op dat punt meer duidelijkheid is?

Het uitgangspunt dat een slachtoffer eerst probeert om zijn schade te verhalen op de dader, rechtstreeks of via de verzekering, is prima. Het slachtoffer kan daarbij natuurlijk worden geholpen door politie en OM, door Slachtoffer in Beeld, schadebemiddeling, herstelgesprekken of overeenkomsten. Het ziet er op papier allemaal heel mooi uit, maar het is voor bepaalde slachtoffers, zeker bij ernstig lichamelijk of geestelijk letsel, wellicht toch een te grote mentale en financiële barrière om zo'n traject in te gaan en vol te houden. In de toelichting op het wetsvoorstel staat dat ook: een slachtoffer kan goede redenen hebben om de dader niet te durven of willen aanspreken. Het is daarom van groot belang dat de hulp en de bemiddeling in de praktijk goed uit de verf komen en slachtoffers niet het gevoel krijgen dat het allemaal te ingewikkeld en te bureaucratisch is, of dat het te veel geld kost om te procederen. De reactie die wij daarop hebben gekregen, is niet zo eenvoudig als op papier lijkt. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dat in de praktijk loopt? Kan het beter? Zijn er nog knelpunten? Wat kan er precies beter?

Het kan voorkomen dat de schadevergoedingsmogelijkheden van een slachtoffer niets opleveren, omdat er geen verdachte bekend is, hij onvoldoende middelen heeft et cetera. Het is echter niet de bedoeling dat iemand met schade blijft zitten. Men kan een tegemoetkoming krijgen. Waarom alleen een tegemoetkoming; waarom geen volledige vergoeding? Welke percentage wordt er dan vergoed? Aan de stelling dat de uitkering tevens een blijk is van erkenning door de maatschappij van leed dat is aangedaan, hebben slachtoffers soms weinig boodschap. Kan de staatssecretaris ook hierop nog ingaan?

Die schadevergoedingsprocedures moeten zo snel mogelijk worden afgedaan. Het streven is erop gericht om binnen twaalf weken na aanvang te beslissen. Hierop is de Wet dwangsommen van kracht. Kan de staatssecretaris aangeven of die termijn wordt gehaald? Als die termijn niet wordt gehaald, kan de verzoeker dan vragen om een beslissing? Hoe vaak gebeurt dat? Zijn er voldoende mogelijkheden om een en ander te versnellen? Het is belangrijk om te bekijken hoe het uiteindelijk werkt in de praktijk.

Dan tot slot nog twee punten waarop mijn collega's ook al zijn ingegaan. Het is onduidelijk in hoeveel gevallen het schadefonds uiteindelijk de schade verhaalt op de dader, want ook wat het CDA betreft, kan het niet zo zijn dat de overheid – dus de belastingbetaler – die schade betaalt, terwijl iemand dat gewoon prima zou kunnen doen wanneer de overheid al zijn macht en kracht inzet om die te verhalen. Wanneer gebeurt dat nu wel en wanneer gebeurt het niet? Daar is discussie over. Mevrouw Helder gaf aan dat zij dacht dat het nooit gebeurde, maar uit de stukken blijkt dat het wel gebeurt. Dat is eens temeer reden om aan de staatssecretaris te vragen hoe het nu zit.

Artikel 3 van de wet bepaalt dat uit het fonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan iedereen die ten gevolge van een in Nederland gepleegd delict zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Daar zijn voorbeelden van, zoals diefstal met geweld en straatroof. Levert die definitie in de praktijk nu uitvoeringsproblemen op? Daarover is vandaag al gesproken. Zou niet moeten worden gekeken naar een eventuele hardheidsclausule? Hoe zit het wanneer iemand in het verkeer is overleden door de schuld van een bestuurder? Zijn er nu, om het even heel simpel te zeggen, een soort crepeersituaties waarvan de staatssecretaris zegt: daar levert de wet misschien geen ruimte op, maar het kan eigenlijk niet zo zijn dat iemand dan met de schade blijft zitten?

Kortom, dit is weer een stapje op weg naar meer recht doen aan slachtoffers wie al zo veel leed is aangedaan en waarbij de overheid een stevige schouder kan bieden. Dank daarvoor.

Devoorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de laatste spreker wil ik graag mijn collega, de heer Uhlenberg, van het parlement van Nordrhein-Westfalen van harte welkom heten. Fijn dat u er bent!

De heerRecourt (PvdA):

Voorzitter. Ook de PvdA is blij met de aanpassing van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het is een volgende stap in de verbetering van de positie van slachtoffers. Volgens mij wordt het lot van slachtoffers Kamerbreed gedeeld. Daar wordt ook al sinds lange tijd aan gewerkt, niet in de laatste plaats door deze staatssecretaris in zijn vorige functie. Dit wetsvoorstel is daar ook het resultaat van, doorlopend uit het vorige kabinet.

De belangrijkste winst is de verruiming van de criteria. Meer mensen kunnen geld krijgen uit het fonds. Bijvoorbeeld de ouders van iemand die door geweld om het leven is gekomen. Of de kosten van de lijkbezorging van een geweldsslachtoffer, ook als je geen familie bent.

Al deze stappen helpen of kunnen helpen bij het moeilijke proces van acceptatie en verwerking van een geweldsmisdrijf. Terecht dus dat deze verruiming wordt gefinancierd uit de onderuitputting van het fonds. Op zichzelf is het mooi dat er geen geld bij hoeft. Als er nog geld over is, is het goed dat je dat op een zinnige manier inzet. De vraag is dan eigenlijk of de grenzen goed gekozen zijn. Want het zijn altijd grenzen, als je de grens verlegt, kom je opnieuw grenzen tegen en zijn er weer mensen die daar net buiten vallen. De PvdA is van mening dat dat het geval is.

Die grenzen worden nog wat meer verruimd, opgerekt, door het amendement van de VVD en de SP, ook op goede gronden. Maar ik zou graag van de staatssecretaris willen horen of het fonds daarvoor nog wel voldoende dekking biedt.

Er is recent een nota van wijziging gekomen, met een onderwerp dat hiermee eigenlijk maar zijdelings verband houdt, namelijk de verplichting van ouders om aanwezig te zijn bij de zitting van hun kind. Dat steunen wij ook, terwijl het eigenlijk een inperking is een amendement van CDA en PvdA. Een- en andermaal heb ik gehamerd ik op het leveren van maatwerk. Die verplichting leek in de praktijk neer te komen op veel aanhouden. In de nota van wijziging blijft de strenge norm staan dat ouders verplicht zijn te komen. Er blijft staan dat zij opgehaald kunnen worden door de politie als zij niet komen, maar het geeft enige ruimte – zo heb ik het tenminste gelezen, ik hoor graag van de staatssecretaris of ik het goed heb gelezen – aan de praktijk om in gevallen waar dat aanhouden echt niet zinvol is daar dan overheen te stappen. Ik heb tenminste een kanbepaling gelezen, het is geen moetbepaling meer.

Een andere doorn in mijn oog, waarover in dit wetsvoorstel ook gesproken wordt, blijft het niet goed regelen van immateriële schade, schade waarvoor je geen bonnetje kunt indienen, namelijk leed. Hierover was een mooi wetsvoorstel. Dat wetsvoorstel kwam door de Tweede Kamer, maar struikelde in de Eerste Kamer. Nu is de praktijk nog niet goed geregeld en dat gaat ten koste van de slachtoffers. Ik vraag de staatssecretaris of de regering binnen afzienbare tijd met een nieuw wetsvoorstel komt om dit te regelen. Ik heb hiertoe een motie voorbereid die ik eventueel kan indienen. Ik wacht uiteraard eerst het antwoord af.

In de memorie van toelichting lees ik ook dat veel slachtoffers die het gesprek willen aangaan met de verdachte of de dader, er de voorkeur aan geven om te wachten tot de zitting geweest is. Dan staat namelijk vast of de verdachte het ook werkelijk gedaan heeft en is het makkelijker en beter praten dan wanneer een verdachte kan zeggen: ik wil wel met u spreken, maar u hebt de verkeerde voor u, want iemand anders heeft het gedaan. In dat kader vraag ik de staatssecretaris of hij nog heeft nagedacht over mijn eerdere voorstel om in het kader van een snelrechtzitting of een supersnelrechtzitting eerst de schuldvraag af te handelen en de schadevergoeding voor het slachtoffer, inclusief een gesprek tussen slachtoffer en dader, pas op een later moment gekoppeld met een heleboel andere, vergelijkbare zaken op zitting af te doen.

De vergadering wordt van 11.25 uur tot 11.35 uur geschorst.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Zoals ik eerder ook al heb kunnen vaststellen aan de hand van de schriftelijke wisseling tussen de regering en de Kamer, bestaat er voor dit wetsvoorstel brede steun onder de fracties. Daar ben ik heel blij om. De heer Recourt haalde aan dat een aantal dingen goed wordt geregeld. Het is niet nodig om nog eens te gaan opsommen wat er allemaal beter wordt geregeld, denk ik. Een aantal van de leden heeft dat al gedaan. Ook in de nota naar aanleiding van het verslag is dat duidelijk naar voren gekomen. Ik vind het wetsvoorstel ook echt een stap voorwaarts. Mevrouw Van Toorenburg sprak over een "stapje" voorwaarts. Dat is maar hoe je het bekijkt. Het wetsvoorstel dat wij hier vandaag bespreken, is natuurlijk in grote mate ook het product van het werk van mijn voorganger. Alle hulde overigens aan hem daarvoor. Daarnaast spreek ik waardering uit voor de fracties, want het wetsvoorstel is naar mijn mening ook het product van alle fracties in de Kamer, die vanuit wisselende gezichtspunten de positie van het slachtoffer iedere keer onder de aandacht van de verantwoordelijke bewindspersonen brengen, ook bij die van het vorige kabinet. Hun ging dit onderwerp na aan het hart en zij deden er alles aan; hetzelfde kan de Kamer van collega Opstelten en mij verwachten.

Ik vind het dus een stap voorwaarts. Er kan nog een aantal stappen worden gezet. In die zin is het amendement van de heren Janssen en Van der Steur een heel belangrijke stap voorwaarts, omdat dit het in zeer bijzondere gevallen mogelijk maakt dat er door het Schadefonds Geweldsmisdrijven op een andere wijze wordt omgegaan met heel specifieke omstandigheden. Ik zou er alleen voor willen waken om die zeer specifieke omstandigheden hier vandaag helemaal met de Kamer te gaan afpellen, want dat maakt zo'n algemene hardheidsclausule nu juist weer wat lastig. Bij de beantwoording zal ik straks echter wel een aantal zaken aanstippen. De heer Van der Steur en de heer Janssen hebben dat al gedaan toen zij spraken over dood door schuld. Ik zal dit ook voor een aantal andere situaties doen. De heer Recourt heeft eerder ook wel eens gesproken over de vraag hoe te handelen met betrekking tot iemand die in het buitenland slachtoffer wordt van excessief geweld, waarbij dat land zijn verantwoordelijkheid niet neemt en bijvoorbeeld niet handelt in het kader van de richtlijn uit 2005. Het kan ook zijn dat een feit dateert van voor 2005, waardoor zo'n land kan zeggen dat het niets met die richtlijn heeft te maken, omdat het feit daarvoor heeft plaatsgevonden. In die zin moeten wij onze hoop een beetje vestigen op de nieuwe Europese richtlijn die in voorbereiding is. De Nederlandse regering zal daaraan ook een bijdrage leveren. Daarbij zal de positie van slachtoffers, ook van slachtoffers in het buitenland, nog eens nadrukkelijk onder de aandacht worden gebracht.

De heerRecourt (PvdA):

Ik was bezig om een amendement op dit punt voor te bereiden. Daarbij liep ik tegen wat technische punten op. Mag ik de staatssecretaris zo begrijpen dat in bijzondere hardheid ook die gevallen een beroep op de hardheidsclausule kunnen doen?

StaatssecretarisTeeven:

Ik had eigenlijk een beetje de hoop dat de heer Recourt dat niet zou vragen. Een kenmerk van de zeer specifieke omstandigheden van een hardheidsclausule zoals die door de heer Janssen en de heer Van der Steur is voorgesteld, is nu juist dat dit ter beoordeling staat van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Laat ik het in de volle algemeenheid zo formuleren. Ik zou mij situaties kunnen voorstellen, in zeer uitzonderlijke gevallen, waarbij een buitenland zijn verantwoordelijkheid niet neemt en waarbij alles is uitgeprobeerd. Je zou dan kunnen zeggen dat die hardheidsclausule wellicht een uitkomst zou kunnen bieden. Ik ben daar echter zeer voorzichtig mee, omdat ik me heel wel realiseer dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven in eerste instantie de instantie is die dit moet beoordelen. Wij moeten dit dus wel voorzichtig doen. Ik denk namelijk dat in eerste instantie het buitenland ook zijn verantwoordelijkheid moet nemen in dat soort gevallen.

Ik zal ingaan op de vragen van de leden. Mevrouw Helder heeft het standpunt naar voren gebracht dat het schadefonds zo veel mogelijk verhaal zou moeten zoeken op de dader. Artikel 6, lid 3 van de wet biedt de mogelijkheid van verhaal op de dader, na toestemming van de verantwoordelijke bewindspersoon. In de praktijk maakt het schadefonds hiervan echter zelden gebruik, aangezien het fonds het slachtoffer wil garanderen dat er geen contact wordt opgenomen met de dader. Om deze reden maakt het fonds hier vaak geen gebruik van. Voor het slachtoffer is het van belang dat de dader geen weet heeft van de uitkering aan het slachtoffer.

Deze regering heeft als uitgangspunt dat mensen die schade toebrengen, daarvoor ook moeten betalen. Mevrouw Van Toorenburg heeft daar ook aandacht voor gevraagd. Ik zeg mevrouw Helder graag toe dat wij zullen bekijken of er meer mogelijkheden zijn om verhaal te zoeken en of dit via het CJIB zou kunnen lopen. Het CJIB heeft hier namelijk ervaring mee. Ik ben er niet zo'n voorstander van om de taak van het verhalen helemaal bij het schadefonds neer te leggen. Voor het schadefonds zou dit een heel nieuwe taak zijn, die een aanzienlijke investering zou vragen. Dit zou betekenen dat het schadefonds ook zelf de dader moet zoeken en de civiele procedure zelf moet starten. Ik zeg toe dat ik zal bekijken wat de mogelijkheden zijn om dit via het CJIB alsnog te regelen. Ik zal de Kamer hierover ook rapporteren. In eerste instantie moet het zo zijn dat de dader betaalt in de strafprocedure, zodat we daarna zo weinig mogelijk nog via de civiele procedure hoeven te doen. Nu al verhaalt het CJIB een schadevergoedingsmaatregel op de dader. Als de opbrengst van deze maatregel aan het slachtoffer ten goede komt, wordt dit uiteraard in mindering gebracht op de uitkering door het schadefonds. Een apart schadeverhaal door het schadefonds zou de strafrechtelijke procedure kunnen doorkruisen, wat niet in het belang is van het slachtoffer. Je moet de zaken niet door elkaar laten lopen. Ik ben met mevrouw Helder van mening dat er zo weinig mogelijk situaties moeten zijn waarbij een dader zonder betaling van de schade wegkomt, of deze nu via de strafrechtelijke weg of langs de civielrechtelijke weg gaat.

Mevrouw Helder heeft verder gevraagd of een verdachte invloed heeft op het oordeel van de rechter bij de bepaling van een vergoeding. De kapitaalkracht van de verdachte of de veroordeelde heeft in de praktijk niet of nauwelijks invloed op de hoogte van de vergoeding. Een rechter is natuurlijk wel onafhankelijk en maakt zijn eigen afweging over de hoogte van de vergoeding. De ernst van het geweldsmisdrijf is natuurlijk altijd doorslaggevend. Mevrouw Helder weet uit haar vroegere professie ook dat in strafzittingen over geweldsmisdrijven en andere vormen van misdrijven de vraag aan de orde komt of de verdachte nog contact heeft gehad met het slachtoffer, of hij dit uit zichzelf heeft gedaan, of dat hij daartoe gepusht is en of hij een aanbod heeft gedaan om de schade te vergoeden. Al dat soort vragen in strafzittingen komt normaal gesproken aan de orde. Als een verdachte de nodige acties heeft ondernomen tegenover het slachtoffer, door te vragen hoe het ermee gaat of door een aanbod van betaling van schade te doen, kan dit van invloed zijn op de uiteindelijk door de rechter op te leggen straf. Berouw, spijt en de bereidheid om een schadevergoeding te betalen kunnen een omstandigheid zijn waardoor de straf uiteindelijk lager wordt.

De heer Van der Steur heeft vragen gesteld over dood door schuld. Hij sprak over de heel onbillijke situatie waarin iemand die zonder rijbewijs rijdt, slachtoffers maakt. Ik zie nadrukkelijk ruimte dit punt te onderzoeken en daar op relatief korte termijn de Kamer over te berichten. Ik zal daarbij natuurlijk wel de reikwijdte en de bijbehorende financiële consequenties ook in kaart moeten brengen. De heer Recourt heeft gevraagd wat de financiële ruimte is van het fonds. Als je dood door schuld eronder gaat brengen, vraagt dat wel enige kijk op de financiële consequenties.

Ons departement is bezig met de voorbereidingen van het wetsvoorstel voor de verruiming van het spreekrecht, zowel voor de kring van nabestaanden als voor de wettelijk vertegenwoordiger van kinderen. Mevrouw Van Toorenburg sprak ook over de zaak die op dit moment dient in Amsterdam. Ik denk dat het goed is dat ik de consequenties met betrekking tot dood door schuld betrek bij de voorbereiding van het wetsvoorstel. Dat is een heel pakketje dat gaat over slachtoffers; over spreekrecht, maar ook over andere voorzieningen. De Kamer krijgt daar dan duidelijkheid over als het wetsvoorstel naar buiten komt.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Wij hechten heel erg aan dit punt. Iedere dag worden mensen slachtoffer. Wij vinden met elkaar dat zij een rol zouden moeten hebben die zij niet kunnen krijgen. We hebben begrepen dat in juli mogelijk al een voorstel in consultatie gaat. De CDA-fractie en ik denk veel andere Kamerfracties hebben er dringend behoefte aan om nog vóór de zomer met de staatssecretaris te spreken over de uitbreiding van het spreekrecht. Dat kan aan de hand van een voorstelbrief. Anders duurt het allemaal zo lang: eerst de consultatie, dan de Kamerbehandeling; we zijn zomaar bijna twee jaar verder. Daar kunnen we eigenlijk niet op wachten.

StaatssecretarisTeeven:

Ik heb het in voorbereiding op dit debat nog even teruggekeken. Ik heb op 19 november de Kamer bij brief geïnformeerd dat er plannen waren. Vervolgens zijn we onderzoek gaan doen naar de consequenties, naar hoe de partners in de rechterlijke macht erover denken en naar de mogelijkheden. Dat is inmiddels afgerond. We zitten nu in de fase dat we bezig zijn met de voorbereiding van het wetsvoorstel. Wat ik vandaag toezeg, is dat ik de vragen van de heer Van der Steur over dood door schuld daarbij betrek. Het wetsvoorstel hoeft daar geen vertraging door op te lopen. Mevrouw Van Toorenburg, u en ik zien beiden de urgentie die het onderwerp heeft. Daar verschillen we echt niet van mening over. Het hangt zeker niet van de regering af of dit onderwerp snel op de agenda komt.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Zo kennen we de staatssecretaris ook. Hij is hier zeer mee begaan. Dat is het punt van discussie ook niet. Wij willen alleen de tijd zo effectief mogelijk benutten. Kan de staatssecretaris de Kamer alvast de uitkomsten sturen van het onderzoek op basis waarvan het kabinet nu een voorstel maakt? Dan krijgen we er meer zicht op en kunnen we bezien of er behoefte bestaat om er van tevoren al over te spreken.

StaatssecretarisTeeven:

Ik heb in november al bericht waar ik aan dacht: de kring van nabestaanden uitbreiden en het spreekrecht uitbreiden tot de wettelijk vertegenwoordiger. De heer Van der Steur, de heer Janssen en anderen hebben daar vandaag dit punt aan toegevoegd. Misschien kunnen we dat er allemaal bij betrekken. Maar op dit moment heb ik natuurlijk nog niet veel concreets toe te voegen aan mijn brief van november.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

De staatssecretaris zei toch dat hij een onderzoek heeft gedaan en dat de bevindingen daarvan bekend zijn? Dan kan de Kamer toch die bevindingen krijgen?

StaatssecretarisTeeven:

Natuurlijk hebben het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur er een mening over gegeven. Ik kan die aan de Kamer berichten. Maar dat is het dan op dit moment ook. Concrete wetsteksten gaat u uiteraard nog krijgen.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Wij zouden daar prijs op stellen. Dan kunnen we er als we het nodig zouden vinden, over in gesprek gaan.

Devoorzitter:

Dat is een toezegging van de staatssecretaris.

De heer Janssen.

De heerRik Janssen (SP):

Ik herinner de staatssecretaris aan een motie van de SP die tijdens de behandeling van de Justitiebegroting 2009 is aangenomen, om het spreekrecht uit te breiden met de wettelijke vertegenwoordigers. Daarover heeft de toenmalige minister Hirsch Ballin gezegd dat hij haar zal uitvoeren. Dat was in 2009, het is nu 2011. Er heeft van alles tussen gezeten. Dat snap ik. De staatssecretaris heeft in november in zijn brief daaraan nog gerefereerd. Omdat het nu op een hoop wordt gegooid met wat de heer Van der Steur en ik zojuist hebben gezegd over die doodslag, ben ik bang dat het misgaat in die verschrikkelijke zaak in Amsterdam. Wij hebben dat gezien in de zaak van Benno L., waarin de ouders nog geen spreekrecht hadden. Ik ben bang dat het vooral met het spreekrecht voor die ouders misgaat. Ik wil voorkomen dat dit vertraging oploopt door andere zaken die nu worden toegevoegd. Ik heb liever dat dit onderdeel naar voren gehaald dan dat het vertraging oploopt door het te mengen.

StaatssecretarisTeeven:

Ik begrijp de urgentie die de heer Janssen nogmaals onder mijn aandacht brengt. Zonder om te kijken naar wat mijn voorgangers hebben gedaan, herinner ik mij de motie van zijn fractie heel goed. Die staat mij scherp op het netvlies. Ik moet echter wel constateren dat dit kabinet medio oktober is begonnen. Het is dus niet te wijten aan de voortvarendheid op dit punt. Ik denk dat ik in staat ben, zoals ik al tegen mevrouw Van Toorenburg heb gezegd, om wat de heer Van der Steur en anderen over dood door schuld hebben gezegd, echt goed te combineren met het spreekrecht.

Ik denk dat voor die vreselijke zaak in Amsterdam de tijd wel te kort is. Laten wij daarover realistisch zijn, dat realiseren wij niet meer. Dan zou het voor de zomer door beide Kamers heen moeten. U weet net als ik dat zaken die wij voor de zomer door de Eerste Kamer behandeld willen hebben, daar voor 28 april moeten zijn. Laten wij daarover eerlijk zijn. Ik denk dat het te ambitieus is om het nog voor de zomer te willen behandelen.

De heerRik Janssen (SP):

Betekent dit dat de staatssecretaris zegt dat in die Amsterdamse zaak de ouders er niet meer op hoeven te rekenen dat zij op enige manier van hun spreekrecht, van enige vorm van spreekrecht, gebruik kunnen maken? Voordat dit een eigen leven gaat leiden, wil ik dat wel graag helder hebben.

StaatssecretarisTeeven:

Wij moeten vaststellen dat uiteindelijk de rechter bepaalt hoeveel spreekrecht hij toekent in concrete strafzaken. De vraag van de heer Janssen was hoe het zit met het wetgevingstraject. Dat was ook de vraag van mevrouw Van Toorenburg. De heer Janssen en ik weten beiden dat wij voor 28 april de wetsvoorstellen die wij daar nog voor de zomer behandeld willen zien, bij de Eerste Kamer aangemeld moeten hebben. Wellicht zijn wij in staat om dit snel te doen, maar ik kan er geen zinnig woord over zeggen of het snel genoeg is om het wettelijk te borgen voordat die zaak daar feitelijk wordt behandeld. Dit los van de beslissing die een rechter in een individuele zaak kan nemen, want daar treed ik niet in.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Is het mogelijk dat de rechter in de Amsterdamse zaak zegt dat de ouders wel mogen spreken en dat het dan meer zegt over de verdachte, of hij het goedvindt of niet, dan over de ruimte die de rechter gebruikt?

StaatssecretarisTeeven:

Op het gevaar af dat ik het uit mijn hoofd fout zeg, maar ik denk dat een rechter in een individuele zaak zou kunnen beslissen dat meer personen spreken. De wet stelt echter wel beperkingen op dit moment. De wet spreekt over "het slachtoffer" en niet over "wettelijke vertegenwoordigers". Dat is wel een probleem. Ik zeg niet dat wij deze discussie moeten voeren, maar tijdens de zitting zou je een discussie kunnen krijgen of de wet het wel toelaat, want de wettelijke vertegenwoordiger is niet het slachtoffer. Dat is ook de reden waarom wij het willen regelen. Ik kijk nu even met een schuin oog naar de heer Recourt of ik het goed doe, maar aan zijn reactie te zien, doe ik het wel een beetje goed.

Devoorzitter:

Mocht het niet correct zijn, dan kunt u het in tweede termijn nog herstellen.

StaatssecretarisTeeven:

Ik krijg zojuist de informatie dat voor 1 mei een wetsvoorstel over het spreekrecht en de andere punten in consultatie komt. Indiening voor de zomer bij uw Kamer is dan mogelijk, voorzitter, maar dat betekent natuurlijk niet dat wij het dan ook nog voor de zomer in de Eerste Kamer zouden kunnen afronden. Dat gaat gewoon echt niet.

Om de vraag van de heer Janssen concreet te beantwoorden – ik heb het net niet gezegd, maar hij weet dat natuurlijk ook – de ouders hebben altijd de mogelijkheid om met een schriftelijke verklaring te komen. Die mogelijkheid is er altijd. Zijn vraag zag echter op het spreekrecht. Het antwoord daarop is iets anders.

De vraag van de heer Van der Steur over dood door schuld heb ik beantwoord. Het amendement heeft dus onze warme ondersteuning.

De heer Janssen heeft een vraag gesteld over de uitvoering van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces. Er is inderdaad een gesprek geweest met de vertegenwoordiger van de Raad voor de rechtspraak die het slachtofferbeleid in zijn portefeuille heeft. Die heeft aangekaart dat er financiële problemen kunnen ontstaan, als die wet in werking moet treden. Het departement heeft gezegd dat wij op voorhand niet dat geld geven; dan willen wij ook een onderbouwing waar dat probleem heel concreet zit. Als je een lagere instroom van strafzaken hebt, wat ik op dit moment in sommige rechtbanken zie gebeuren, zou ik mij kunnen voorstellen dat er meer tijd is om aandacht te besteden aan dit soort onderwerpen die voortvloeien uit die Wet versterking positie slachtoffers. Wij zoeken gezamenlijk naar een oplossing. De minister en ik hebben niet gezegd dat er geen geld bij komt. Wij hebben wel gevraagd om het te onderbouwen, want wij trekken niet op voorhand meteen de beurs. Wij moeten in een tijd van bezuinigingen natuurlijk wel kijken, ook bij de zittende magistratuur, hoe dat geld moet worden besteed. Dat heeft ook te maken met de instroom van strafzaken. Wij moeten kijken of wij met een efficiëntere werkwijze meer soelaas kunnen bieden.

De heer Janssen heeft gevraagd wat er gebeurt met het onder de aandacht brengen van de slachtoffer-dadergesprekken. De stichting Slachtoffer in Beeld begeleidt de contacten tussen slachtoffers en daders. Zij onderhoudt ook de contacten met de inrichtingen, met de FPC's, met de reclassering en met de Raad voor de Kinderbescherming om die mogelijkheden onder de aandacht te brengen. Ik wil wel benadrukken dat slachtoffer-dadergesprekken altijd de instemming moeten hebben van slachtoffers en/of nabestaanden. Dat is de lijn van dit kabinet. Het wil absoluut niet dat er dingen gebeuren die tegen de wil van het slachtoffer ingaan, zoals je in ons omringende landen wel ziet. Ik kijk ook even naar mevrouw Helder om de zorg die wellicht bij haar bestaat meteen weg te nemen. Wij willen dus geen verplichte, semiverplichte of opgedrongen slachtoffer-dadergesprekken. Laat ik dat hier duidelijk zeggen.

De heerRik Janssen (SP):

Mijn zorg was juist dat in het verleden is gebleken dat met name slachtoffers er veel baat bij hadden en dat het nog onvoldoende bekend was. Het is dus altijd op basis van vrijwilligheid in het belang van slachtoffers en nabestaanden.

StaatssecretarisTeeven:

Wij moeten niet vergeten dat een dader – in eerste instantie een verdachte, maar later een dader – die een gesprek aangaat ook als motief kan hebben het halen van een wit voetje bij de rechter; laten wij dat maar gewoon even zo zeggen. Dat soort motieven moeten wij, zonder nu meteen altijd van kwaadwilligheid uit te gaan, wel helder meenemen in de discussie die wij hier voeren.

Ik kom bij de vragen van mevrouw Van Toorenburg, maar zij heeft alweer een nieuwe vraag.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Ik schrok even. Ik vind het belangrijk dat, wanneer een verdachte en uiteindelijk een dader er echt alles aan zou willen doen om het goed te maken maar het slachtoffer dat niet aankan, wij dat niet alleen maar duiden als "een wit voetje halen". In alle inrichtingen wordt er juist aan gewerkt dat de daders tot inzicht komen en soms kunnen slachtoffers dat helaas niet verwerken, maar dat moeten wij wel allebei positief duiden.

StaatssecretarisTeeven:

Ik kan deze opmerking van mevrouw Van Toorenburg alleen maar zien als ondersteuning van het beleid van het kabinet. Het kan twee kanten op. Een dader kan dat doen omdat hij echt tot inkeer komt; laten wij eerst het positieve noemen. Maar wij moeten ook het andere niet vergeten: daders die zeggen dat zij tot inkeer komen, maar in werkelijkheid helemaal niet tot inkeer komen. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg eens dat het twee kanten heeft.

Mevrouw Van Toorenburg sprak over het bereik van de doelgroep van het schadefonds; ook de heer Recourt sprak erover. Uit het onderzoek 2008 kwam naar voren dat het bereik 20% was. Hoe groot is dat nu? Volgens de cijfers uit 2010 is het bereik nu zo'n 25%. Wij zien dus een stijgende trend. Er is nog ruimte voor verbetering die het schadefonds samen met anderen in de justitieketen zeker zal benutten: de bredere bekendheid van het schadefonds, een betere samenwerking, ook bij het verhalen – ik zeg dat nogmaals tegen mevrouw Helder – op de dader binnen de wettelijke mogelijkheden; kortom, de verdere intensivering van het slachtofferbeleid.

Mevrouw Van Toorenburg heeft ook gevraagd of de definitie in artikel 3 problemen oplevert. Zijn er gevallen die buiten de boot vallen? In dergelijke gevallen kan de algemene hardheidsclausule uitkomst bieden. De heren Janssen en Van der Steur hebben daartoe een amendement ingediend.

Is de begroting toereikend? Tot op heden wel, maar met het aannemen van dit wetsvoorstel zullen de kring van gerechtigden en de gronden voor toekenning groter worden. Dat betekent dat er meer beroep op het fonds zal worden gedaan. Als het nodig is, is de regering uiteraard niet onwillig – ik spreek het woord in de meest zuinige vorm uit – om het budget aan te passen, maar op voorhand lijkt dat mij niet nodig.

Halen wij de termijnen waarbinnen beslist moet worden? Het schadefonds slaagt er tot nu toe in om over het overgrote deel van de gevallen – ik zie de directeur van het fonds knikken – binnen de wettelijke termijn te beslissen. Soms was nader onderzoek nodig, maar dat is altijd in het belang van het slachtoffer. Het belangrijkste is dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen bij overschrijding van de termijn nog niet is ingeroepen. Met mevrouw Van Toorenburg ben ik bekend met gevallen waarin mensen zich afvragen of het niet een tandje sneller kan. De medewerkers en de directeur van het fonds horen vandaag dat wij daarover praten. Bij het schadefonds ontbreekt het zeker niet aan enthousiasme om deze werkzaamheden te verrichten.

De heer Recourt heeft expliciet gevraagd naar iets waarover wij bij de behandeling van de Justitiebegroting hebben gesproken: de problemen rond het (super)snelrecht. Wij zijn bezig om te inventariseren hoeveel extra zittingsruimte je bij de rechtbanken nodig hebt, als je constateert dat door die snelrechtzittingen en de korte doorlooptijden een aantal schadevergoedingszaken buiten de boot valt. Die inventarisatie wordt op dit moment verricht. Wat valt er buiten de boot, waar kunnen slachtoffers hun schade niet goed verhalen? Het is zeer lastig. Soms gaat het om relatief geringe schades, waarbij het slachtoffer meer baat heeft bij een snelle bestraffing van de dader. De vergeldingscomponent telt bij sommige slachtoffers zwaarder dan de vergoedingscomponent. Je kunt niet zomaar zeggen: mensen hebben een schadevergoedingsclaim ingediend, maar vallen buiten de boot door die snelle doorlooptijden bij snelrecht. Soms zien mensen af van hun claim. Dat maakt de inventarisatie wel een beetje ingewikkeld, maar ik sluit niet uit dat wij aparte schadevergoedingszittingen bij rechtbanken krijgen. Op vrijdag gaan wij dan voor daders die al veroordeeld zijn, oordelen over de schadevergoeding.

Komt er een nieuw wetsvoorstel vergoeding immateriële schade? Na de verwijzing van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer ziet het kabinet op dit moment af van de opstelling en indiening van een nieuw wetsvoorstel. De huidige situatie wordt dus gecontinueerd. De heer Recourt gebruikte de woorden "binnen afzienbare tijd". Ik weet dat een wedervraag niet heel gebruikelijk is, maar ik vraag hem wat hij daaronder verstaat. De regering heeft er niet voor gekozen om dit allemaal in 2011 te gaan regelen. Er ligt immers een uitgebreid wetgevingsprogramma. Als "binnen afzienbare tijd" echter binnen de huidige regeerperiode betekent, zie ik wél mogelijkheden om dit te realiseren. Ik hoor graag van de heer Recourt hoe hij daartegen aankijkt.

De heerRecourt (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Dit voornemen hoeft niet in te breken op bestaande wetgevingstrajecten; ik begrijp dat de agenda voor 2011 vol zit, maar ik denk dat het kabinet voornemens is om zijn termijn vol te maken. Dan is er dus nog ruimte van 2012 tot 2014. Ik zou het op prijs stellen als "binnen afzienbare tijd" betekent dat het 2012 wordt.

StaatssecretarisTeeven:

Als de heer Recourt dat onder "binnen afzienbare tijd" verstaat, gaan wij elkaar wel vinden. Het is namelijk wel een probleem dat speelt. Die immateriële schade is nog niet goed geregeld. Ook naar het oordeel van dit kabinet is het niet op de meest elegante wijze afgehandeld.

Daarmee heb ik alle vragen van de leden beantwoord. Over het ingediende amendement heb ik me uitgelaten.

MevrouwHelder (PVV):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik ben echter niet helemaal tevreden, want op mijn vraag of er goed is nagedacht over het feit dat een kapitaalkrachtige dader in het voordeel is, gaf de staatssecretaris als antwoord: een dader die berouw toont, heeft dat ook. Het is prima als iemand berouw toont. Daar kan het slachtoffer zeker ook wat aan hebben. Dat is hier ook besproken. Daarbij gaat het initiatief van de dader zelf uit. Dat is ook goed voor het slachtoffer. Daarbij heeft de dader de keuze, maar iemand die, plat gezegd, veel poen heeft, is in het voordeel ten opzichte van een niet-kapitaalkrachtige dader. Mijn vraag is of daar goed over is nagedacht: daarop heb ik niet helemaal een antwoord gekregen.

Ook heb ik gevraagd of de staatssecretaris wil bewerkstelligen dat het schadefonds zo veel mogelijk regres neemt op de dader. Het antwoord van de staatssecretaris daarop dekte echter niet de gehele vraag. Hij zegde toe – daar ben ik overigens blij mee – dat het CJIB daarin meer betrokken gaat worden. Ik hoorde de staatssecretaris zojuist echter zeggen dat er een amendement is ingediend, maar daarmee miste hij het mijne. Daarin wordt aan artikel 6 van het wetsvoorstel een lid 5 toegevoegd. Dat behelst een beetje een codificatie van de bestaande praktijk, en de PVV hecht daar wel aan: het schadefonds neemt zo veel mogelijk, dus niet in alle gevallen, regres op de dader met inachtneming van de positie van het slachtoffer. Dat is natuurlijk wel belangrijk, en het is ook niet de bedoeling om het schadefonds op kosten te jagen als gevolg van allerlei procedures, maar om het te doen waar het kan. Nogmaals: de PVV hecht aan de codificatie daarvan, want wij moeten geen nieuw slachtoffer maken, namelijk de Nederlandse belastingbetaler.

De heerVan der Steur (VVD):

Voorzitter. Namens de VVD-fractie zal ik graag kort het woord voeren, om de staatssecretaris te danken voor zijn beantwoording van de vragen. De VVD-fractie herkent in de bewoordingen van de staatssecretaris de urgentie die het kabinet geeft aan de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafrecht. Dat is heel belangrijk. Wij zijn verheugd met de omarming van het amendement, zoals dat door de SP-fractie en onze fractie samen is ingediend, een samenwerking die niet veel voorkomt, maar die in dit geval vruchten heeft afgeworpen. Ik ben ook zeer tevreden met de beantwoording van vragen over onderzoek naar dood door schuld. Wij zijn zeer benieuwd naar de resultaten daarvan, omdat wij denken dat dit een schrijnende situatie is die in de tussentijd misschien door een hardheidsclausule kan worden opgelost, maar mogelijkerwijs een wat helderder vastlegging in het fonds rechtvaardigt, als daartoe de middelen toereikend zijn.

De heerRik Janssen (SP):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de heldere antwoorden die hij gegeven heeft, en dank voor de steun voor het amendement van VVD-collega Van der Steur en mijzelf. Iedere stap voorwaarts voor slachtoffers is een belangrijke stap. Er zijn geen kleine stappen, alleen stappen voorwaarts. Ik onderstreep dat nogmaals. Het is goed dat het voorstel voor het spreekrecht nu zo snel naar de Kamer komt. Ook wat mij betreft is dat liever vandaag dan morgen. Ik ben blij met alles wat daarin wordt meegenomen. Alle collega's hebben evenveel aandacht voor dit onderwerp, en hechten daar evenveel belang aan. Het is goed dat we hierin zo eensgezind optrekken.

MevrouwVan Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Dank voor de beantwoording. Hij wees me er terecht op dat wij mogen spreken van een stap voorwaarts. Helemaal prima, maar er mogen er meer volgen wat de CDA-fractie betreft om de positie van het slachtoffer te versterken. Het amendement van SP en VVD is een mooie aanvulling, waaraan wij van harte onze steun zullen verlenen. Wij vinden het goed dat er een tandje bijkomt ten aanzien van het verhaal op de dader. Het kan inderdaad niet zo zijn dat iemand die welvermogend is er fluitend mee wegkomt en de schade niet hoeft te betalen. Wij zijn zeer ingenomen met het feit dat wij nog voor de zomer meer zicht krijgen op de plannen met de verruiming van het spreekrecht, iets waar wij zeer aan hechten. De staatssecretaris spreekt met enige regelmaat met al die partijen in de keten van de rechtspraak. Kan hij steeds op de agenda houden hoe het gaat met de uitvoering van de wet als het gaat om de versterking van de positie van het slachtoffer? Wij krijgen namelijk vanuit Aandacht Doet Spreken, maar ook vanuit andere lotgenotengroepen, signalen dat het niet overal even vlekkeloos loopt. Dat is natuurlijk logisch: die wet is er sinds 1 januari. Wij zouden graag willen dat de staatssecretaris de vinger aan de pols houdt om ervoor te zorgen dat wat we met elkaar beoogden, ook daadwerkelijk vorm wordt gegeven.

De heerRecourt (PvdA):

Voorzitter. Een eensgezinde Kamer en regering. Dat is om twee redenen bijzonder: de eerste reden is dat we eindelijk eens kunnen spreken over het uitgeven van geld in deze tijden van bezuinigingen, omdat dat nu eenmaal nog in het potje zit. De tweede reden is dat we het van links tot rechts erover eens zijn waaraan wij dat geld uitgeven, namelijk aan de positie van slachtoffers. Zij verdienen dat ook, want dat is een historisch verklaarbaar, desalniettemin onderbelicht onderdeel van ons strafprocesrecht.

Meer persoonlijk ben ik blij met de twee handreikingen van de staatssecretaris. In een interruptiedebatje heb ik al gezegd dat ik bezig was met een amendement over de verlegging van de grenzen voor slachtoffers en familie daarvan in het buitenland. Die deur is terecht op een heel kleine kier gezet, want de hardheidsclausule gaat nu juist altijd om zaken die je nu niet kunt voorzien. Anders had je ze nu wel geregeld. Met die heel kleine kier ben ik heel blij.

Het tweede element waar ik heel blij mee ben, is dat er serieus gekeken wordt naar het opknippen van de strafzaak zelf: schuldig, onschuldig en de mogelijkheid van een schadevergoeding. Bij die schadevergoeding hoort natuurlijk ook het gesprek tussen dader en slachtoffer. Ik denk dat slachtoffers gebaat zijn bij de rust en de zekerheid dat de dader de dader is. Als een dader inmiddels schuldig verklaard is, dan is het mogelijk valse argument dat hij dat doet om de rechter te paaien ook nog eens van tafel. Dat komt het contact alleen maar ten goede in het geval van snelrecht. Ook dat gesprek met het slachtoffer moet natuurlijk wel redelijk snel gebeuren, het kan geen jaren duren.

Devoorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de tweede termijn van de kant van de Kamer.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Mevrouw Helder heeft terecht geconstateerd dat ik niet volledig antwoord heb gegeven op haar vragen. Ik heb het wel geprobeerd, maar dat was niet goed genoeg. Ik zal nog een poging wagen.

Zij stelde vragen over de kapitaalkrachtige dader. Ik wil daarbij wel opmerken dat de rechter de mogelijkheid heeft om die andere zelfstandige hoofdstraf, zijnde de geldboete, naar rato van de draagkracht aan te passen. Dat kan een rechter doen. Daarmee benadeel je iemand met meer vermogen niet, want het is zeer wel mogelijk om iemand die dat op een andere wijze financieel kan dragen via die geldboete zwaarder te straffen. Ik denk dat het correctiemechanisme niet ontbreekt zoals mevrouw Helder stelt, want de rechter en de officier zijn in staat om de correctie op die wijze aan te brengen. Ik ben daar minder bevreesd voor en om die reden zou ik het ook niet willen zien.

Mijn excuses dat het mij niet duidelijk was dat het amendement van mevrouw Helder uiteindelijk toch is ingediend. Ik heb al gezegd in de eerste termijn dat ik heel graag wil dat de schadevergoeding op de dader wordt verhaald. Als dat niet linksom kan, dan moet dat maar rechtsom. Ik heb tegelijkertijd ook gezegd dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven daarvoor pogingen moet ondernemen. Ik wil dat de directeur van het Schadefonds Geweldsmisdrijven de verbinding maakt met het Centraal Justitieel Incassobureau om te zorgen dat men de schadevergoeding in een zo vroeg mogelijk stadium verhaalt. Maar ik wil niet – en daarin verschillen wij echt van mening – dat dit in de wet wordt opgenomen als vijfde lid bij artikel 6. Daarin staat "zo veel mogelijk op de dader" en dat is een keiharde inspanningsverplichting. Ik denk dat het grote problemen gaat geven om dat regresrecht via civielrechtelijke weg uit te oefenen. Dat heb ik de eerste termijn wel proberen te beantwoorden.

Ik omarm het voorstel van mevrouw Helder materieel wel. Ik heb het hier toegezegd en ik zal ook zorgvuldig bewaken dat het ook gebeurt. De activiteiten van het Schadefonds Geweldsmisdrijven om uiteindelijk dit verhaal mogelijk te maken door informatie te verstrekken aan het Centraal Justitieel Incassobureau of aan anderen, worden in een vroegtijdig stadium nadrukkelijk meegenomen. Wij zijn het eens over de intentie, maar ik wil het niet wettelijk opleggen. Om die reden ontraad ik het amendement. De gedachte vind ik sympathiek, maar de verplichting die erin zit vind ik niet zo sympathiek. Daarom steun ik het niet.

Ik dank de heren Van der Steur en Janssen voor hun vriendelijke woorden. Het streven om per 1 mei met dit wetsvoorstel te komen is al behoorlijk ambitieus. Zonder iedereen over de kop te willen jagen, zal ik kijken naar die tweefasenstroom. Als we de inventarisatie op tijd kunnen afronden, kunnen we bezien of alles bij elkaar kan. Ik kan dit de heer Recourt op dit moment echter niet hard toezeggen. In dat geval hebben we drie onderdelen: het spreekrecht, de dood door schuld en de tweefasenstructuur. Maar om dat te laten gebeuren, moet je het wel wettelijk mogelijk maken.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg nog of ik ervoor wilde zorgen dat het programma op de agenda blijft. Uiteraard spreken wij daarover met de leiding van de Raad voor de rechtspraak en met de individuele voorzitters. Uiteraard heeft dit ook de aandacht van de minister, in zijn contacten met onder andere het OM. Om de implementatie van de Wet versterking positie slachtoffers goed te kunnen bezien, is er ook de monitor. De monitor is er ook om te kunnen ingrijpen als wij vinden dat alles niet helemaal gelukkig verloopt.

Mevrouw Van Toorenburg zei dat zij veel contacten heeft met lotgenotengroepen. Die heb ik ook. Wij moeten er natuurlijk wel op bedacht zijn dat de snelheid die lotgenoten willen, in de praktijk vaak niet kan worden gerealiseerd. Ondanks de eensgezindheid tussen Kamer en regering, moeten we hen af en toe ook tegenspreken, om daarmee alleen maar aan te geven dat de praktische uitvoering niet altijd met de snelheid gaat die mensen willen. Van de week heb ik dit ook weer moeten constateren met het spreekrecht. Soms bestaat daar wel eens wat misverstand over, zeg ik tegen de heer Janssen. Soms kan de indruk bestaan dat dit kabinet geen oog heeft voor de belangen van de lotgenoten en slachtoffers. En tegen mevrouw Van Toorenburg zeg ik: ik denk dat het kabinet die belangen wel degelijk goed ziet, ook al lees je op websites weleens wat anders. Mijnheer Janssen springt op, dus hij voelt zich blijkbaar aangesproken.

De heerRik Janssen (SP):

Ik hoorde mijn naam, dus ik dacht: laat ik eens reageren. Over de misverstanden heb ik van de week aanvullende vragen gesteld. Ik wacht de antwoorden daarop even rustig af, misschien worden de misverstanden daarmee opgehelderd.

StaatssecretarisTeeven:

De slachtoffergroep is een kwetsbare groep, zeker de ouders die zeer dierbaren hebben verloren door een geweldsmisdrijf. Het is dus ook goed dat wij heel voorzichtig omgaan met die groep en geen beloftes doen die we niet kunnen waarmaken. Het kabinet beseft dat.

De heerRik Janssen (SP):

Dat begrijp ik ook. Niet alleen het kabinet voelt zich daarvoor verantwoordelijk en wil daarmee zorgvuldig omgaan; wij doen dat ook. Ik heb net alleen gewezen op die motie uit 2009. Het kan geen kwaad om zaken af en toe naar boven te halen.

StaatssecretarisTeeven:

Ik ben blij met de opmerking van de heer Janssen, dat we die verantwoordelijkheid allemaal delen. Dat is een heel goede zaak.

Ik dank de heer Recourt voor zijn opmerkingen. Ik denk dat ik over het verleggen van de grenzen en het opknippen van de schadevergoeding al voldoende heb gezegd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 12.23 uur tot 13.30 uur geschorst.

Devoorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven