Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 47, item 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 47, item 5 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming (32015).
De voorzitter:
Ik heet beide bewindslieden welkom. Omdat de heer Voordewind nog niet aanwezig is, is het woord aan mevrouw Van der Burg.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Voorzitter. Ik moet zeggen dat ik dit debat niet heel goedgehumeurd begin. Ik ben eigenlijk zelfs boos en vooral teleurgesteld. De VVD is al jaren bezig om een meldplicht voor kindermishandeling in de wet verankerd te krijgen. Het vorige kabinet was daar niet toe bereid. Na het aantreden van deze staatssecretaris leek dit even geregeld, maar dat bleek een misverstand te zijn. Vandaag ontvingen wij eindelijk een brief van de staatssecretaris. Dat gebeurde dus op een zodanig tijdstip dat wij de inhoud van die brief nauwelijks konden meenemen in dit debat. Helaas was al snel na lezing van de brief duidelijk dat de staatssecretaris ons met een heel klein kluitje in een heel grote bos riet stuurt. Op basis van een rapport uit 2002 en op basis van cijfers die niet eens terug te vinden zijn, zoals 79% ongegronde meldingen, serveert de staatssecretaris ook deze keer de in onze ogen noodzakelijke meldplicht af. Er is namelijk geen enkel onderzoek gedaan naar de effecten van de meldplicht. Toch constateert de staatssecretaris dat de meldplicht niet helpt en de meldcode wel. Waar baseert deze staatssecretaris dit op? In de brief en in de onderliggende onderzoeken staat dit immers niet. Graag antwoord.
Wel komt er een meldplicht voor professionals onderling om het niet-melden vanwege de reputatie van de instelling te doorbreken. Leraren die constateren dat een kind thuis wellicht wordt mishandeld, hoeven dit echter niet te melden. Dit geldt eveneens voor crècheleiders en al helemaal voor huishoudsters. Dit alles legt de staatssecretaris uit in de brief, waarin – op de eerste regel na – het belang van het kind in het geheel niet voorkomt. De brief staat bol van de verwijzingen naar hoe lastig een meldplicht is voor professionals en zelfs naar hoeveel administratieve lasten een meldplicht oplevert, maar er wordt geen woord besteed aan het schrikbarend toenemend aantal mishandelingen, seksueel misbruik en de toenemende hoeveelheid kinderporno en aan alternatieven die dit, in de ogen van de staatssecretaris, wel een halt toeroepen. Niets dan lovende woorden over het huidige, maar in onze ogen falende beleid. Ik kondig bij dezen dan ook aan dat ik geen gelegenheid voorbij zal laten gaan om die meldplicht alsnog geregeld te krijgen. Sterker nog: ik kom hier straks op terug.
Ik zet nu mijn boosheid en teleurstelling opzij, want wij hebben vanavond een heel belangrijk debat te voeren en daar heb ik ook deze staatssecretaris hard voor nodig. Vandaag gaat het namelijk specifiek over de jeugdbescherming. De VVD wil een jeugdbescherming waarin alle professionals die met kinderen werken, met betrekking tot kindermishandeling een meldplicht opgelegd krijgen in plaats van de voorgestelde meldcode. Dit geldt dus ook voor professionals die mishandeling in huiselijke kring constateren. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben zich in zeer recente onderzoeken uitgesproken voor een meldplicht, omdat professionals te lang wachten met melden of zelf naar een oplossing blijven zoeken zonder te melden. Bijkomend probleem van het niet melden is dat professionals die de risico-inventarisatie en -evaluatie moeten maken, zoals de gezinsvoogd, het AMK en de kinderrechter, de relevante informatie van die verschillende bronnen niet kunnen combineren. Dat kan leiden tot onnodige onveilige situaties en verkeerde besluiten. Daarnaast wil de VVD in dit kader dat het succesvolle protocol oudermeldingen, dat sinds 2009 in Haaglanden voor spoedeisende diensten geldt, op dezelfde wijze elders in het land wordt geïmplementeerd. Dit protocol regelt dat, als bij ouders sprake is van bijvoorbeeld drugs- of alcoholmisbruik of als ouders in de war zijn, bekeken wordt of er een risico is en dat er eventueel gemeld wordt, zodat ook bekeken kan worden of er kindermishandeling in het spel is.
Mevrouw Kooiman (SP):
Mevrouw Van der Burg spreekt over het advies van de Onderzoeksraad voor veiligheid. Die heeft een aantal zeer dringende adviezen gedaan, waaronder die over de informatieplicht. Dat is toch iets anders dan de meldplicht. Er ligt een amendement van de SP dat regelt dat er een informatieplicht komt. Mijn vraag is logischerwijs of mevrouw Van der Burg dat amendement steunt.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik kom nog te spreken over de informatieplicht. Ik vind die ook heel belangrijk. Ik wil echter de ruimte hebben en de afloop van dit debat afwachten alvorens ik mijn eindoordeel geef.
Mevrouw Kooiman (SP):
Mevrouw Van der Burg heeft een krachtig pleidooi gehouden voor uitwisselen van informatie en het signaleren van kindermishandeling. Daar moet alles aan gedaan worden. Nu ligt er een amendement en dan spreekt mevrouw Van der Burg zich niet uit. Dat vind ik toch een beetje gek. Kan zij niet een tipje van de sluier oplichten als het gaat over haar gevoelens over dit amendement? Ik kan mij niet voorstellen dat wie pleit voor een meldplicht dit amendement niet steunt.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik vind de informatie-uitwisseling buitengewoon belangrijk. Ik kan bij het SP-amendement de consequenties niet geheel overzien. Ik wil daarbij het oordeel van de staatssecretarissen afwachten. Ik vind het wel heel belangrijk. Dat kan ik hier zeggen. Ik wil echter weten wat de implicaties zijn.
In 98% van de meldingen bij de oude protocollen blijkt inderdaad sprake van kindermishandeling.
De VVD wil eindelijk dat bij de opleiding van artsen, verpleegkundigen, jeugdgezondheidswerkers, maatschappelijk werkers, crèchemedewerkers en leraren veel meer gerichte aandacht komt voor het herkennen van kindermishandeling en het nemen van actie hierop. Hierover is al vaak een toezegging gedaan. Er gebeurt ook wat. Kunnen de staatssecretarissen toezeggen dat hierbij eindelijk doorgepakt wordt? Dat is ontzettend belangrijk voor het oplossen van dit probleem.
Dan het punt van de informatie-uitwisseling. Mijn partij wil dat de samenwerking in de jeugdzorgketen en de jeugdbeschermingsketen veel beter wordt en dat actiever informatie wordt uitgewisseld in plaats van het soms zelfs achterhouden van informatie. En dat ondanks dat het College bescherming persoonsgegevens aangeeft dat uitwisseling van deze informatiewisseling mag en kan bij vermoedens van kindermishandeling!
Het is vijf over twaalf. In Nederland worden circa 100.000 kinderen per jaar mishandeld. Dat is gelijk aan het aantal inwoners van een stad zo groot als Zoetermeer. Minimaal 10.000 van die kinderen worden ernstig mishandeld. Bij het Openbaar Ministerie van Rotterdam en Dordrecht bijvoorbeeld wordt geconstateerd dat het aantal zaken van ernstig mishandelde kinderen ook dit jaar weer stijgt, evenals het aantal zaken van kinderen dat seksueel wordt misbruikt en het aantal kinderpornozaken. De politici in het veld mogen niet langer wegkijken en moeten hun verantwoordelijkheid nemen. De VVD hoopt dat de collega's in de Tweede Kamer dit ook doen, evenals de staatssecretarissen. Laat het bedreigde kind niet langer het kind van de rekening worden en zijn.
Dan het wetsvoorstel. Hierin zitten goede voorstellen die de VVD van harte steunt, maar ook voorstellen waarmee de VVD niet kan leven. Ik begin met de laatste. De VVD is tegen het ongewijzigd vaststellen van dit wetsvoorstel aangezien het wetsvoorstel ruimte gaat bieden om kinderen met relatief lichte problemen onder toezicht te stellen, onder voogdij te plaatsen en zelfs uit huis te plaatsen. Ondertoezichtstelling, ondervoogdijplaatsing en uithuisplaatsing zijn zeer ingrijpende maatregelen met verstrekkende gevolgen voor kinderen en ouders. De VVD is om de volgende redenen tegen deze uitbreiding.
Uit onderzoek blijkt dat ondertoezichtstelling weinig effectief is, zeker in de lichte gevallen. De ots lijkt namelijk in slechts 28% van de gevallen tot een verbetering. In 33% van de gevallen leidt het tot een verslechtering. In 38% van de gevallen blijft de situatie gelijk. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat bij de zware gevallen de meeste verbetering te zien is. Daarnaast geldt dat uitvoering en informatie-uitwisseling binnen de jeugdbescherming niet op orde is. Dat heeft onder andere te maken met gebrekkige samenwerking in de keten, onwilligheid om informatie uit te wisselen en zich aan te sluiten bij de verwijsindex voor risicojongeren.
Het feit dat kinderen niet altijd de zorg krijgen die zij nodig hebben, maar een secondbest- of zelfs een "tigbest"-behandeling is hier ook debet aan. De opleiding van gezinsvoogden moet, hoewel al een slag wordt gemaakt, verbeterd worden zodat deze mensen toegerust zijn voor hun taak. Dat betekent dat wij kinderen onder verantwoordelijkheid plaatsen van een jeugdzorg die niet op orde is. Uitbreiding van het aantal kinderen dat onder die verantwoordelijkheid valt, kan de effectiviteit van de jeugdbescherming zelfs verder onder druk zetten, hetgeen zeer ongewenst is.
De VVD-fractie vindt dat het kind niet automatisch de dupe moet zijn door het uit de vertrouwde omgeving te halen. Daarom stelt zij een tijdelijk huisverbod voor. Dat wordt nu vaak gebruikt voor een persoon die zijn partner mishandelt, maar is ook veel eerder en vaker in te zetten in gevallen van kindermishandeling. Dit tijdelijk huisverbod blijkt effectief te zijn en heeft het grote voordeel dat de dader tijdelijk uit huis gaat in plaats van het slachtoffertje. Er komt rust voor het slachtoffer. Er kan bovendien in alle rust worden gekeken naar de veiligheid van het kind en de wijze waarop het verder moet. Dit is een zeer rechtvaardige maatregel, die in lijn is met het beleid van dit kabinet en vooral van de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie om daders in plaats van slachtoffers het kind van de rekening te laten worden.
Mevrouw Kooiman (SP):
Wat mevrouw Van der Burg voorstelt, kan volgens mij al. Sinds twee jaar hebben wij de Wet tijdelijk huisverbod. Wat is precies haar voorstel? Wij kunnen daders van kindermishandeling immers al tijdelijk uit hun huis zetten.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik kom daarop terug in mijn vragen aan de regering. Ik weet dat het wettelijk mogelijk is, maar dit instrument wordt nu bijna niet gebruikt in gevallen waarbij kindermishandeling in het spel is. Bovendien wordt het nu alleen gebruikt als het heel, heel ernstig is. De bedoeling van de wet was om eerder te kunnen ingrijpen, om het instrument in een eerdere fase in te zetten. Het is dus een kwestie van de wijze waarop de wet wordt gebruikt. Ik vraag niet om een wetswijziging, want dan had ik wel een amendement ingediend.
Dit brengt mij bij een aantal vragen aan de regering. Is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bereid om samen met de staatssecretaris van VWS eindelijk te komen met een meldplicht kindermishandeling voor professionals betreffende de huiselijke kring? In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt immers geconstateerd: "Afwezigheid van kindermishandeling, inclusief verwaarlozing, is dan ook een randvoorwaarde voor iedere opvoedingssituatie. Andere criteria zijn relevant maar de invulling daarvan is ten dele tijd-, cultuur- en plaatsgebonden." Ik vraag mij af hoe het kan dat wij dat tot dusver op zijn beloop hebben gelaten.
Onderschrijft de staatssecretaris van VWS, net als de VVD-fractie, het belang van ouderprotocollen en gaat zij zich hier sterk voor maken bij de landelijke implementatie?
Hoe staat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegenover de drie amendementen die de VVD-fractie samen met de PVV-fractie heeft ingediend om uitbreiding van ondertoezichtstelling, voogdijbeëindiging en uithuisplaatsing terug te draaien? Is hij bereid om toe te zeggen dat hij deze uitbreiding naar lichtere gevallen niet door zal zetten?
Kan de staatssecretaris toezeggen op korte termijn met een voorstel te komen om de uitwisseling van gegevens door professionals bij vermoedens van kindermishandeling verplicht te stellen en de kring van organisaties die zich moeten aansluiten bij de verwijsindex risicojongeren uit te breiden?
Wanneer gaat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de toezegging uitvoeren dat hij samen met zijn collega van OCW gaat inzetten op betere scholing op het gebied van herkenning van mishandeling? Wanneer wordt actie ondernomen ten aanzien van professionals die met kinderen werken, zoals artsen, verpleegkundigen, medewerkers uit de jeugdzorg, gezondheidswerkers, maatschappelijk werkers, crèchemedewerkers en leraren? Als je het niet ziet, kan je er immers ook niets aan doen. Is de staatssecretaris bereid om samen met zijn collega van OCW zo snel mogelijk de verbeteringen in de opleiding tot gezinsvoogd te implementeren – daar zijn voorstellen voor – en deze verder aan te scherpen door de stages tijdens de studie op de werkpraktijk als gezinsvoogd te richten? Kan ervoor worden gezorgd dat gezinsvoogden in hun eerste jaar lichtere gevallen behandelen en niet gelijk de zwaarste gevallen krijgen?
Kan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toezeggen dat het tijdelijk huisverbod ook wordt ingezet in gevallen van dreiging, zoals onder andere bij een melding en/of ernstig vermoeden van kindermishandeling? Is hij bereid om hiervoor actief aandacht te vragen bij de professionals? Dit instrument moet niet pas in beeld komen als er al bijna een strafrechtelijk traject is ingezet. Uit onderzoek blijkt dat dit nu in 90% van de zaken het geval is.
Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat gezinsvoogden – deze mogelijkheid bestaat al in de wet – regelmatig onaangekondigd binnenstappen bij gezinnen die onder toezicht staan? Ik hoor hier graag een toelichting op.
De VVD is wel voorstander van de volgende maatregelen in het wetsvoorstel:
- het relateren van de duur van ondertoezichtstelling aan concrete bedreigingen conform de motie-Çörüz, die ook door de VVD is gesteund;
- de vereenvoudiging van de kinderbeschermingsmaatregel door invoering van één gezagsbeëindigende maatregel;
- het niet langer vereist zijn van instemming van de ouder met beëindiging van het gezag bij gezagsbeëindiging.
Het laatste voorstel vloeit voort uit het voorstel dat bij de begrotingsbehandeling 2007 door mijn collega Van Miltenburg is gedaan. Zij pleitte daarbij voor het maken van onderscheid tussen ouderschap en opvoederschap, indien ouders evident niet in staat zijn tot verantwoord opvoederschap. Ziet de VVD het juist dat met deze nieuwe gezagsbeëindigende maatregel ouders van wie duidelijk is dat zij hun kind niet verantwoord kunnen opvoeden, uit het gezag worden gezet, maar dat zij nog steeds betrokken kunnen blijven bij het leven van het kind?
Mijn laatste opmerking op dit vlak betreft het blokkaderecht, dat ervoor zorgt dat het moeilijker wordt om kinderen die één jaar of langer in een pleeggezin hebben gewoond, daar weg te halen. De VVD is er voorstander van dat het belang van de continuïteit en de stabiliteit van het kind meer voorop komt te staan en dat de positie van de pleeggezinnen hierdoor wordt versterkt.
Ten slotte heeft de VVD een aantal vragen over zaken waarvan wij de reikwijdte niet precies kunnen inschatten. Ten eerste: wat voor gevolgen heeft het feit dat verlenging van ondertoezichtstelling zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouders niet meer mogelijk is? Graag krijgen wij hierop een toelichting, evenals op de vraag wat dit betekent voor licht verstandelijk gehandicapte ouders die permanent lichte opvoedondersteuning nodig hebben.
Ten tweede: hoe staat de staatssecretaris tegenover de mogelijkheid om, net als in de gezondheidszorg, de ouders en/of de 12-plussers de mogelijkheid te bieden, een second opinion te vragen bij experts of eventueel een expertteam? Ook het AMK en eventueel de kinderrechter kunnen hiervan in bepaalde gevallen gebruikmaken. Wij vragen dit mede met het oog op het feit dat gezinsvoogden vooral kennis hebben van gedragsstoornissen maar geen of beperkte kennis hebben van medische stoornissen. Ons is verteld dat hierin wel eens een probleem ligt; vandaar deze vraag.
Ten derde: hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de informatie over de onveiligheid in recidivegezinnen geborgd gaat worden? Bij de pilot jeugdstrafrecht TIP Charlois in Rotterdam werd bijvoorbeeld aangegeven dat het zich niet richten op het gezin maar uitsluitend op elk individueel kind door de Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en dergelijke leidt tot zorgelijke situaties en het niet zien aankomen van recidive bij gezinnen. Men denkt dan: wij hebben één kind in behandeling; over het tweede kind wordt niet nagedacht. Ook de Onderzoeksraad Voor Veiligheid vraagt hiervoor expliciet aandacht.
Ik rond af. Voor de VVD staat het belang van het kind voorop. Wij laten professionals graag de ruimte om hun werk te doen, maar niet als het belang van het kind daarmee niet ten volle wordt gediend. Wij zijn tegen administratieve lasten, maar als daardoor een kind veilig kan opgroeien, dan moet het maar. Als het betekent dat een gewelddadige ouder het huis moet verlaten in plaats van een mishandeld kind, zijn wij daarvoor. Wij staan hier immers om het belang te verdedigen van het kind dat zichzelf niet kan verdedigen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Een kind heeft in Nederland het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling. Wanneer een kind in zijn of haar ontwikkeling bedreigd wordt, heeft de overheid een belangrijke taak om deze gezonde ontwikkeling zo veel mogelijk te waarborgen. Het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, zorgt ervoor dat kinderen beter beschermd worden als dat nodig is.
Dat deze wet nodig is, blijkt ook uit het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, dat aangeeft dat de overheid nu onvoldoende in staat is haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van jonge kinderen binnen gezinnen waar te maken. Zo zou de overheid soms te laat in grijpen om de veiligheid van kinderen te waarborgen. Deze wet zorgt ervoor dat hulpverleners nu wel op tijd kunnen ingrijpen en veel eerder kunnen handelen. De SP-fractie is dus blij dat we uit de grond voor de ondertoezichtstelling het woordje "ernstig" schrappen. Dat woordje zorgt er in de praktijk geregeld voor dat kinderen veel te laat hulp krijgen. Juist dat willen we voorkomen. Als zorg eerder wordt geleverd, kan dit veel ernstige ellende voorkomen. De onderzoeksraad adviseert de overheid eerder in te grijpen. Ik ben blij dat deze wet daarop aansluit.
De onderzoeksraad vormt zich ook een oordeel over het feit dat veel beroepskrachten die hulp verlenen aan het gezin, zoals artsen, maatschappelijk werkers en ggz-medewerkers, niet verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek van jeugdzorg. Wij hebben hier ook naar gevraagd in onze schriftelijke inbreng op deze wet en gevraagd dit in de wet aan te passen.
Het kabinet maakte duidelijk dat het blij was met de opmerking van de SP-fractie en dat het deze ook onderschrijft. De wet is hierop echter maar minimaal aangepast. Gegevensuitwisseling kan wel iets eenvoudiger als het om zaken van het kind gaat. Zo mag een hulpverlener een kind inschrijven voor een school, na tussenkomst van de rechter. Hier zit het probleem echter niet. Ik wil, in lijn met het advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid dat andere hulpverleners die betrokken zijn bij het gezin, ook informatie geven als dit in het belang is van het kind en de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. Ik geef een voorbeeld: de praktijk is dat een behandelend psychiater van moeder geregeld geen informatie geeft over de behandeling van moeder. Het kan zijn dat de betreffende gezinsvoogd dan niet weet of moeder suïcidaal of psychotisch is en mogelijk het kind wat kan aandoen. Deze levensbelangrijke informatie blijft dan achterwege. Zoals de Onderzoeksraad Voor Veiligheid concludeert, kunnen professionals hierdoor de risico-inventarisatie en -evaluatie niet naar behoren uitvoeren, omdat andere bij het gezin betrokken professionals niet verplicht zijn hieraan medewerking te verlenen. Daardoor mist de professional de mogelijkheid om namens de overheid daadwerkelijk de regie te nemen. We behandelen vandaag de wet die hierin iets kan veranderen. Daarom dien ik het amendement op stuk nr. 21 in. Dit doe ik samen met collega Van Toorenburg van het CDA. Defence for Children heeft vandaag uitgesproken dit amendement te ondersteunen. Daarbij breng ik de nuance aan dat dit ik door middel van dit amendement niet vraag om gehele dossiers op te sturen en uit te wisselen, maar enkel de noodzakelijke informatie die in het belang van het kind is. Mochten beide partijen er niet uitkomen of informatie-uitwisseling op haar plaats is, dan is er de mogelijkheid aan de kinderrechter deze vraag voor te leggen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Mevrouw Kooiman zegt dat er geen hele dossiers uitgewisseld moeten worden. Wie neemt het initiatief? Vindt er een onderzoek plaats en wordt de informatie dan gevraagd? Of is er een verplichte uitwisseling vooraf, waardoor alle informatie op één plek komt?
Mevrouw Kooiman (SP):
Het amendement regelt geen onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dit amendement heeft eigenlijk alleen maar betrekking op de ondertoezichtstelling. Gezinsvoogden die weten dat moeder in behandeling is vragen bijvoorbeeld bij de psychiater vragen om informatie, om te kunnen inschatten of een kind wel of niet thuis kan blijven wonen. Het verzoek wordt dus voornamelijk gedaan door de gezinsvoogd, maar niet is uitgesloten – in het veld zijn deze ontwikkelingen gaande – dat behandelaars zelf kunnen aankloppen bij jeugdzorg om de informatie uit te wisselen, nog voordat de gezinsvoogd er bijvoorbeeld om vraagt.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dank u wel voor dit antwoord. Dit verduidelijkt het amendement.
Mevrouw Kooiman (SP):
Wij hebben vanmorgen nog gesproken over de veiligheid van pleeggezinnen. Er is toen ook gesproken over de commissie-Samson. De SP en de Partij voor de Arbeid hebben vanmorgen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd of zij ervoor kan zorgen dat het Openbaar Ministerie ook de betrokken jeugdzorginstanties op de hoogte willen brengen van de 36 meldingen die het OM van de commissie-Samson heeft ontvangen. Deze jeugdzorginstanties moeten namelijk de inschatting kunnen maken of zij de betreffende hulpverlener of pleegouder gedurende het onderzoek op non-actief moeten zetten in het belang van de veiligheid van het kind. De staatssecretaris wilde dit wel toezeggen, maar graag in samenspraak met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Ik hoop dat beiden ons vanavond of morgen die toezegging definitief willen geven.
De jeugdzorg is aan grondige verandering toe. Er moet één financieringsstroom komen, zodat jeugdhulpverleningsorganisaties beter kunnen samenwerken. Er moet geen papieren werkelijkheid meer zijn voor gezinnen en hulpverleners. Gezinnen en jeugd moeten weer gehoord worden en zorg ontvangen, het liefst in het vrijwillige kader, laagdrempelig te vinden in het Centrum voor Jeugd en Gezin. De SP is van mening dat we zo veel mogelijk aan het begin van de jeugdzorgketen, in het vrijwillig kader, moeten investeren om een ondertoezichtstelling te voorkomen. Momenteel had een ondertoezichtstelling vaak voorkomen kunnen worden als de vrijwillige hulpverlening meer tijd had gehad om de gezinnen te begeleiden en goed is te bereiken. Maar het punt is dat voor veel ouders deze laagdrempelige zorg vaak niet te bereiken is. 40% van de aanmeldingen bij de Bureaus Jeugdzorg wordt afgewezen. 40% weet niet het Centrum voor jeugd en Gezin te vinden. Willen we voorkomen dat ouders te maken krijgen met een ondertoezichtstelling, dan moeten we er wel voor zorgen dat ouders die een hulpvraag hebben, gehoord en gezien worden en weten waar ze terecht kunnen komen. Ik hoor graag van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoe zij ervoor gaat zorgen dat ouders wel die laagdrempelige, vrijwillige zorg in de Centra voor Jeugd en Gezin gaan vinden.
Voorzitter. De jeugdzorg is enorm verbureaucratiseerd. Ik was erg blij met de opmerking van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in het algemeen overleg over de jeugdbescherming dat hij de bureaucratie wilde aanpakken. Ook in dit wetsvoorstel kunnen we de enorme papieren tijger in de jeugdzorg bestrijden. De parlementaire werkgroep Jeugdzorg heeft eerder geadviseerd om de indicatie af te schaffen. Maar in dit wetsvoorstel is nog steeds een indicatie noodzakelijk. Daarom heb ik in de lijn van de parlementaire werkgroep Jeugdzorg het amendement op stuk nr. 16 ingediend, dat ervoor zorgt dat een kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing kan uitspreken zonder dat er een indicatiestelling en indicatiebesluit ligt. Dit werkt momenteel enorm vertragend, en niemand zit op deze papierhandel te wachten. Daar komt bij dat een kinderrechter onder het strafrecht wel een behandeling kan uitspreken zonder indicatiebesluit, maar in het civiele kader niet. Dat is gek. Daarom deze aanpassing om deze onnodige bureaucratische handeling te schrappen. Daar kunnen beide staatssecretarissen toch niet tegen zijn?
De SP is erg blij dat de gezagspositie van pleegouders in dit wetsvoorstel duidelijk wordt versterkt. Zo krijgen pleegouders meer zeggenschap over hun pleegkind en krijgen zij een duidelijkere rol in de hulpverlening. Maar wat ik nog mis in het wetsvoorstel is dat pleegouders niet automatisch als belanghebbend bij de rechtbank worden aangemerkt. De SP heeft er altijd voor gepleit om pleegouders automatisch spreekrecht te geven voor de rechtbank. Het CDA heeft destijds deze aanbeveling ook overgenomen in haar initiatiefnota over de pleegzorg. Ik hoop dat de staatssecretaris en mijn collega's het amendement op stuk nr. 20, dat ik ook samen indien met mijn collega Van Toorenburg van het CDA, dan ook zullen ondersteunen.
Ik hoop natuurlijk ook op steun voor het amendement op stuk nr. 18, dat regelt dat de beëindiging van een langer durende pleeggezinplaatsing, de zogeheten perspectiefbiedende plaatsing, altijd door de rechter getoetst moet worden. Omdat er "family life" kan zijn ontstaan, hoort deze afweging ook juridisch bij een kinderrechter. Het blokkaderecht heeft als belemmering dat pleegouders het gevoel hebben te moeten procederen tegenover de biologische ouders. Zij weten namelijk dat als zij gebruik maken van het blokkaderecht, dit een procedure bij de rechter tot gevolg kan hebben waarin zij zullen worden opgeroepen als belanghebbende. Dat is niet alleen ongemakkelijk voor pleegouders, maar kan ook schadelijk zijn voor het pleegkind, gezien de mogelijke loyaliteitsconflicten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
U hebt ons enthousiasme gezien in het meeondertekenen van amendementen. Het is u dan misschien ook opgevallen dat we het amendement op stuk nr. 18 nog niet meeondertekend hebben. Dat komt omdat we twijfelen. Ik wil dan ook enige verduidelijking hebben. Krijgen we niet sowieso te maken met wat we zo vrezen, namelijk dat pleegouders komen te staan tegenover ouders? Want ook als een rechter zich erover moet uitspreken, zal een pleegouder erover spreken, dus voor een rechter de discussie voeren. Uiteindelijk komt men dus toch tegenover elkaar te staan. Waarom moet het dus automatisch naar de kinderrechter?
Mevrouw Kooiman (SP):
Pleegouders initiëren het blokkaderecht. Zij hebben het gevoel dat zij daarmee een rechtszitting veroorzaken. Als je dat wegneemt en het automatisch neerlegt bij de rechtbank, kan de kinderrechter in een conflictsituatie beide partijen op de rechtszitting uitnodigen. Het komt dan meer vanuit Bureau Jeugdzorg. Die zegt: dit is de huidige situatie, die leg ik voor aan de kinderrechter en die oordeelt. Het ligt dan niet meer bij de pleegouders, maar meer bij Bureau Jeugdzorg en de kinderrechter.
Voorzitter. Een grote bron van kritiek van veel ouders en jeugdhulpverleners is dat er momenteel een heel grote groep kinderen is die tussen wal en schip valt wanneer de ondertoezichtstelling wegvalt met 18 jaar. Al eerder heeft de SP gevraagd om de leeftijdsgrens voor een ondertoezichtstelling te verhogen naar 21 jaar. Meerderjarig zijn wil niet altijd zeggen dat betrokkene het ook alleen kan. Ik wil voorkomen dat jongeren letterlijk op straat of in de criminaliteit belanden. Daarom vraag ik beide staatssecretarissen waarom zij er niet voor kiezen om een maatregel eventueel door te laten lopen tot het 21ste levensjaar.
Ik heb nog een aantal kritische vragen. Wanneer de gronden van de ondertoezichtstelling worden verlicht, zal het voorkomen dat de ondertoezichtstelling juist voor een kortere periode uitgesproken zal worden. Mijn vraag is dan ook wat de gezinsvoogd in deze korte periode van bijvoorbeeld drie maanden kan bereiken? Ik vraag dit, rekening houdend met de lange wachtlijsten voor hulp, maar ook met het feit dat een gezinsvoogd met de Deltamethode een relatie opbouwt met het kind en de ouders om uiteindelijk te komen met een plan van aanpak, soms pas na een paar maanden.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik heb een vraag over het vorige punt. In het begin van haar betoog zei mevrouw Kooiman dat zij voor uitbreiding van de ots is. Nu hoor ik dat zij ook voor verhoging van de leeftijdsgrens tot 21 jaar is. Hoe moet het dan met de case load van gezinsvoogden in de jeugdzorg?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik zie de relatie niet.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Wij hebben al een probleem met het aantal gezinsvoogden en hun case load. Als de ots op twee punten wordt uitgebreid, wordt het probleem toch veel groter? Ik heb de effectiviteit genoemd als reden om niet tot uitbreiding over te gaan. Ik heb ook gezegd dat men de zaken niet op orde heeft in de jeugdzorg. Nu pleit mevrouw Kooiman voor uitbreiding van de ots op twee punten. Hoe zit het dan met de case load van die gezinsvoogden?
Mevrouw Kooiman (SP):
Uit onderzoek naar de Detlamethode blijkt dat wij uiteindelijk te maken zullen krijgen met kortere ondertoezichtstellingen en dat er minder snel tot uithuisplaatsing wordt overgegaan. Wanneer de term "ernstig" uit de criteria wordt geschrapt, kan je eerder ingrijpen, waardoor er minder uithuisplaatsingen en kortere ondertoezichtstellingen zullen zijn.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik vind dat nogal een veronderstelling van u. Ik begrijp wel dat u het lastig vindt om antwoord te geven op de vraag naar de case load, maar ik zou die redenering niet voor mijn rekening willen nemen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Als het tot meer zaken leidt, zal er boter bij de vis moeten komen. Dit is echter weer een bezuinigingsmaatregel omdat er minder uithuisplaatsingen zullen zijn. Uiteindelijk betekent dit meer efficiency.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
U pleit voor meer ondertoezichtstellingen omdat dit zou leiden tot minder uithuisplaatsingen. Dan gaat u ervan uit dat de ondertoezichtstelling heel effectief is. Uit de cijfers in de memorie van toelichting blijkt echter dat dit instrument helemaal niet effectief is. In mijn betoog heb ik die cijfers genoemd. Hoe kunt u dit combineren?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb u niet geïnterrumpeerd, maar ik heb mij er wel zeer over verbaasd dat de fractie van de VVD oude cijfers gebruikt, namelijk cijfers uit 2002. Er zijn nieuwe cijfers van Pi Research uit 2006 waaruit blijkt dat de Deltamethode een effectiviteit van 81% heeft ten opzichte van de controlegroep. Mevrouw Verburg gebruikt oude cijfers om haar standpunt te verdedigen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Die cijfers staan in de memorie van toelichting.
Mevrouw Kooiman (SP):
Daar staat een oud onderzoek uit 2002 in. Inmiddels is er een nieuw onderzoek van Pi Research uit 2006 waaruit blijkt dat de Deltamethode leidt tot effectievere ondertoezichtstellingen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Blijft onbeantwoord de vraag waarom verlaging van de drempel voor ingrijpen, leidt tot vermindering van het totaalaantal ingrepen. Die redenering heb ik nog niet uitgelegd gekregen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Uit eigen ervaring weet ik dat vrijwillige jeugdhulpverleners altijd zeggen dat zij zaken pas bij de Raad voor de Kinderbescherming kunnen melden als het eigenlijk al te laat is. Gezinsvoogden klagen over het algemeen dat zij pas een ondertoezichtstelling krijgen wanneer het te laat is, waardoor zij het kind uit huis moeten plaatsen. Wanneer het woordje "ernstig" wordt geschrapt, moet er nog steeds sprake zijn van een bedreigende situatie. Kinderen worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. Wij kunnen echter wel eerder het onderzoek starten en dus ook eerder ingrijpen in zeer ernstige situaties.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dan moet de conclusie zijn dat u verwacht dat het aantal ondertoezichtstellingen wel zal toenemen. Uw stelling is dat het aantal uithuisplaatsingen zal verminderen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ja.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dan heb ik nog een vraag over de maximale termijn voor de ots. Die is nu een jaar, toch?
Mevrouw Kooiman (SP):
De ots wordt elk jaar verlengd.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Na maximaal een jaar moet je terug naar de rechter als dat nodig is. Straks komt die termijn te vervallen. Vervolgens is uw stelling dat de ots dan zeker korter zal worden. Dat begrijp ik niet. Het was geen minimum, maar een maximum. Nu kan ook al korter ots worden opgelegd. Of zie ik dat verkeerd?
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat kan ook. Die trend zien wij steeds meer. Juist in die zaken waarin sprake is van een lichtere ondertoezichtstelling, wat nu ook al vaak voorkomt, zeggen ze: ik wil in ieder geval de eerste drie maanden en kom dan nog een keer terug als de rechter weer een toetsmoment heeft. Ik verwacht inderdaad dat als eerder wordt ingegrepen een kortere ondertoezichtstelling mogelijk is, omdat kinderrechters over het algemeen in dit soort gevallen sneller de zaak terug op zitting laten komen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Mijn stelling blijft staan dat dit nu ook al kan. Je kunt de ondertoezichtstelling korter opleggen en dus ook korter laten terugkomen, zo nodig. Nu gaat het maximum eruit en toch denkt u dat gemiddeld genomen de ots-duur zal worden verkort. Dat begrijp ik nog steeds niet. Is er geen groot risico dat rechters al te snel zullen zeggen: ik heb geen maximum meer; ik leg haar meteen voor anderhalf jaar op?
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat zou inderdaad niet wenselijk zijn. Rechters zijn echter gehouden om in proportie uitspraken te doen. Vanuit mijn ervaring kan ik zeggen dat gezinsvoogden juist klagen – mij hoort u overigens niet klagen – dat er te vaak een evaluatie in de rechtbank plaatsvindt. Ik zie die trend meer de andere kant opgaan dan dat de ots langer wordt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Bij de ots'en is er over een langere periode een enorme stijging te zien. De klacht van de kinderrechters is dat de werkdruk enorm hoog is. Zij zeggen dat zij te weinig tijd hebben om al die gevallen goed voor te bereiden en om een goed vonnis te vellen. Begrijp ik goed dat de SP vindt dat wij er nog een schepje bovenop moeten doen en nog meer ots'en moeten laten plaatsvinden en nog meer gevallen op het bordje van de kinderrechters moeten schuiven? Of moeten wij juist eerder aanwezig zijn en voorkomen dat uiteindelijk die ots'en uitgevoerd moeten worden?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik zeg niet dat wij heel veel meer ondertoezichtstellingen krijgen. Ik zeg wel dat de Raad voor de Kinderbescherming eventueel eerder onderzoek kan doen of dat wij eerder kunnen ingrijpen. Ik ben het helemaal met de heer Dibi eens. Als er een tekort is bij kinderrechters moeten wij meer tijd creëren voor kinderrechters – daar heeft de SP altijd voor gepleit – zodat zij voor een rechtszitting altijd goed kunnen bestuderen of die ondertoezichtstelling wel of niet nodig is.
De heer Dibi (GroenLinks):
Daarover zijn wij het eens. Dat is op veel plekken nu helaas niet de realiteit.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat klopt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Toch wil de SP dat de criteria om zo'n ots op te leggen versoepeld worden. Nu zie je dat iedereen in het veld, ook de Raad voor de rechtspraak, zegt: als u dat doet, betekent dat een toename van ots'en en een toename van de werklast, ook bij de rechters. Vindt mevrouw Kooiman dat echt wenselijk?
Mevrouw Kooiman (SP):
Een toename van de werklast van kinderrechters vind ik niet wenselijk. Ik vind het wel wenselijk dat kinderrechters uiteindelijk meer tijd krijgen; die is nu al te krap. Zeker als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, is het zeer belangrijk dat zij meer tijd krijgen. Dit verzoek leg ik neer bij de staatssecretaris.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De SP pleit voor ondersteuning van het wetsvoorstel en dus een uitbreiding van de ots, een verlaging van de drempel. Kan mevrouw Kooiman een voorbeeld geven van een situatie waarvan zij zegt: dat kan nu nog niet, maar dat zou ik graag wel onder de ots geplaatst zien, juist door die verlaging?
Mevrouw Kooiman (SP):
Het is zeer lastig, maar ik kan zelf wel een voorbeeld creëren. Ik heb zelf ooit een meisje begeleid van wie het duidelijk was dat het te maken had met loverboypraktijken en over wie de jeugdzorginstelling aangaf dat zij zich zorgen maakte: wij weten het niet zeker maar het kan zomaar zijn dat zij morgen in een sekskelder zit. Toen heb ik boos de Raad voor de Kinderbescherming opgebeld en gevraagd of ik een onderzoek mocht. De Raad voor de Kinderbescherming gaf toen aan dat men te weinig kindfactoren had om op dat moment te onderzoeken. Dat is de realiteit voor heel veel gezinsvoogden die aangeven dat zij ermee zitten dat zij pas veel te laat kunnen melden en de zaak veel te laat op hun bordje krijgen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik wil de zaak helder krijgen; mijn vragen zijn overigens puur informatief, want ik ben nieuwsgierig. U bent van de praktijk. In dat geval was u de gezinsvoogd of had de desbetreffende jongedame al een gezinsvoogd, dus was er al sprake van een ots. Het gaat mij echter om de verlaging die u graag wilt invoeren, zodat de overheid sneller zou kunnen ingrijpen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Mijn voorbeeld was uit het perspectief van een jeugdhulpverlener; dat ben ik ook geweest. Mijn voorbeeld kwam dus niet uit de gezinsvoogdij. Er was ook geen sprake van een maatregel. Het is ontzettend moeilijk om een zaak voorgelegd te krijgen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Hij is namelijk gebonden aan het criterium dat iets een ernstige bedreiging moet zijn voor de ontwikkeling van het kind. We schrappen nu het woordje "ernstig", maar we hebben nog steeds te maken met het feit dat een kind in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat vrijwillige hulpverlening niet mogelijk is.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
In een vrijwillig kader zou ik natuurlijk contact opnemen met de ouders om te bekijken hoe we hen erbij kunnen betrekken. Ik zou niet meteen naar de raad stappen om een onderzoek in te stellen zodat we een ots kunnen krijgen.
Misschien mag ik mevrouw Kooiman een ander voorbeeld voorleggen? Een moeder laat haar kind zonder ontbijt naar school gaan. Dat gebeurt vrij regelmatig. Bureau Jeugdzorg komt een keer kijken en zegt dat die moeder dat niet zo moet doen. De moeder heeft als weerwoord dat zij het meisje het eten niet door de strot geduwd krijgt. Daarmee weigert zij als het ware hulp. Moet er dan een ots komen?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik vind dit wel erg kortzichtig. Er is namelijk geen sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Als ouders bovendien aangeven dat zij het wel proberen, maar dat het niet lukt en om hulp vragen, dan willen zij dus hulp. Ik zie op basis van allebei de gronden geen reden voor een ondertoezichtstelling.
Is er vanuit de gezinsvoogdij, als ondertoezichtstelling voor een kortere periode wordt uitgesproken, ook niet een andere methodiek en aanpak nodig om deze kortdurende ondertoezichtstelling goed uit te voeren? Kan de staatssecretaris hier samen met het veld grondig naar kijken?
Ik wil het kabinet complimenteren met het feit dat het heeft besloten de rechter niet de mogelijkheid te geven om de kinderbijslag op te schorten. Zoals de SP-fractie eerder heeft aangegeven, zijn wij van mening dat het kind niet geholpen is als de kinderbijslag van de ouders wordt afgepakt. Ouders zullen hierdoor niet beter gaan opvoeden.
Ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 22 omdat op dit punt de huidige wet beter is dan het wetsvoorstel dat wij nu behandelen. Je kunt eigenlijk spreken over een klein schoonheidsfoutje of een juridisch foutje dat ik graag recht wil zetten omdat het anders grote negatieve gevolgen kan hebben. In de nieuwe grond voor de ondertoezichtstelling is opgenomen dat ouders noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteren. Dat betekent in de praktijk dat de kinderrechter geen ondertoezichtstelling kan uitspreken als hij ter zitting aan ouders vraagt of zij vrijwillig hulp willen accepteren en zij "ja" zeggen, ook al is in het verleden gebleken dat ouders niet meewerken terwijl zij zeggen dat wel te willen. Ouders zeggen dus a en doen b. Ondertussen wordt het kind wel in zijn ontwikkeling bedreigd. Wel dreiging signaleren maar geen ondertoezichtstelling kunnen uitspreken, lijkt mij niet de bedoeling van dit wetsvoorstel. Daarom wil ik de huidige grond graag terug in het wetsvoorstel. Het gaat mij om de zinsnede "andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen".
Deze wet heeft totaal geen meerwaarde als gezinsvoogden moeten gaan werken met wachtlijsten en een hogere caseload. Dan krijgen we te maken met langere ondertoezichtstellingen en meer en langere uithuisplaatsingen van kinderen. Ik weet dat staatssecretaris Teeven in gesprek zou gaan met de provincies om hierover afspraken te maken. Ik wil graag vragen naar de stand van zaken. Het duurt erg lang voordat we duidelijkheid hebben en ik wil graag dat alle hulpverleners snel weten waar zij aan toe zijn. Ik sluit mijn betoog af met een oproep aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om te regelen dat jeugdhulpverleners voldoende tijd hebben en om ervoor te zorgen dat er geen tekorten meer zijn. Stop het tekort aan hulp voor het gezin.
De heer Bontes (PVV):
Voorzitter. Kindermishandeling en kinderverwaarlozing is iets van alle tijden. De laatste jaren staan de kranten echter vol met problemen die betrekking hebben op de verwaarlozing en mishandeling van kinderen. Naar aanleiding van de dood van Rowena Rikkers in 2001, bekend als het meisje van Nulde, en het overlijden van de kleuter Savanna in 2004, die na langdurige mishandeling en verwaarlozing door haar moeder en vriend om het leven kwam, heeft de politiek behoefte om daadkrachtiger te kunnen ingrijpen bij probleemgezinnen. Ongeveer 350.000 kinderen hebben te maken met verwaarlozing. De eerder genoemde zaken zijn dus slechts het topje van de ijsberg. Al enige jaren is een nieuwe regelgeving in de maak die daarin moet voorzien. Met het nu voorliggende wetsvoorstel worden de juridische mogelijkheden verruimd om preventief in te grijpen als ouders falen. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de huidige wet is dat de ondertoezichtstelling een regulier instrument wordt in de hulpverlening in plaats van een uiterste maatregel. Een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken door de kinderrechter. De ouders zijn verplicht om begeleiding van een gezinsvoogd te accepteren. Het kind blijft in eerste instantie thuis wonen, maar later kan eventueel uithuisplaatsing volgen. Nu zijn alleen mishandeling, verwaarlozing, misbruik of anderszins zorgelijke situaties waarbij sprake is van een ernstige bedreiging van de geestelijke of lichamelijke gezondheid van het kind, grond voor overheidsingrijpen. De minister van Justitie is met het voorstel gekomen om optreden in een eerder stadium mogelijk te maken. De minister is van mening dat een kind al onder toezicht moet kunnen worden gesteld als het zich niet voldoende ontwikkelt en de ouders niet genegen zijn om hulp te accepteren.
Ouders hebben niet alleen de plicht maar ook het recht om hun kinderen te verzorgen en op te voeden op de manier die hun het beste lijkt. Hiertegenover staat het belang van het kind bij een opvoeding en verzorging die aan bepaalde minimumvoorwaarden voor de voorspoedige ontwikkeling voldoet. In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is het recht van het kind op welzijn, ontwikkeling en vrijwaring van mishandeling vastgelegd. Tevens heeft de overheid krachtens dit verdrag de plicht om ouders die problemen ondervinden bij de verzorging en opvoeding van hun kinderen te ondersteunen. De beslissing om al dan niet in te grijpen, kan door deze verschillende verdragsverplichtingen soms ingewikkeld zijn. Daarom dient er altijd een zorgvuldige afweging van te worden gemaakt of de situatie ingrijpen in het gezin door de overheid nodig maakt.
De PVV is tegen verruiming van de gronden voor de ondertoezichtstelling. Wij zijn van mening dat er met snellere ondertoezichtstelling een onaanvaardbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. De duur ervan dient dus niet langer te zijn dan strikt noodzakelijk. Het "laisser faireperspectief" moet volgens ons vooropstaan. De overheid dient de burgers vrijheid te geven en pas in te grijpen bij ernstige schade of bij lijden. Door de gronden van de ondertoezichtstelling uit te breiden naar kinderen met relatief lichte problemen zal een grotere groep jongeren dan nu het geval is, in aanmerking komen voor een ondertoezichtstelling.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb een kritische vraag aan de PVV-fractie. Wij zien af en toe, bijvoorbeeld in steden als Gouda, dat jongens helemaal niet door hun ouders worden begeleid. Uiteindelijk houden zij huis in de stad en zijn zij door niemand benaderbaar. Soms zitten zij tegen de criminaliteit aan, soms nog niet. Gaan wij dan allemaal zitten wachten tot zij zware criminaliteit plegen? Dan pakken wij ze op en treffen wij allerlei harde maatregelen. Waarom zouden wij niet proberen om dit juist bij dat soort jongens voor te zijn? Zou dit geen middel kunnen zijn om Gouda echt te helpen, voordat het kind en de gezinssituatie helemaal uit de hand loopt?
De heer Bontes (PVV):
Volgens mij haalt mevrouw Van Toorenburg twee dingen door elkaar. Wij hebben het hier over ernstige gevallen, namelijk over kindermishandeling en over onvoldoende zorg geven aan een kind. Mevrouw Van Toorenburg spreekt over straattuig. Daar heb ik maar één antwoord op: kei- en keiharde repressie! Alles wat je in zo'n geval uit de kast kunt halen, moet je uit de kast halen, maar niet dit instrument. Laten wij alsjeblieft kinderen die verwaarloosd of mishandeld worden, niet vergelijken met het straattuig dat in Gouda de boel op stelten zet. Mevrouw Van Toorenburg is totaal van slag als zij dit veronderstelt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wij hebben het over precies hetzelfde, alleen kiest de CDA-fractie voor een ander beginpunt. Als een jongen van acht totaal geen sturing krijgt van thuis – zijn vader of moeder kijken niet naar hem om – dan ontwikkelt zo'n jongen zich uiteindelijk op straat, daar is hij immers aan het overleven, tot een gruwelijk jong. Dan heb ik de PVV iedere keer aan mijn zijde. Dan zegt die: stevig ingrijpen! Inderdaad, dat moeten wij ook doen, heel hard, repressief. Dit zal moeten gebeuren. Zou het echter niet fijn zijn als wij proberen om er wat eerder bij te zijn? Kan de PVV nu ook dat stukje eens met ons meegaan? Dat laatste moet gebeuren, graag, maar alsjeblieft ook het eerste!
De heer Bontes (PVV):
Nee, absoluut niet. Absoluut niet. Het gaat hier om ernstige gevallen van kindermishandeling en het onthouden van zorg. In de voorbeelden van mevrouw Van Toorenburg is daar geen sprake van. Daarvoor geldt maar één ding, namelijk keihard optreden, en niet het gebruiken van dit instrument. Dit is een minachting van het instrument.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik constateer dat de PVV-fractie liever kinderen eerst jaren verwaarloost totdat ze terrorist worden, dan dat zij die verwaarlozing wil stoppen. Dat laatste zou de CDA-fractie heel graag doen.
De heer Bontes (PVV):
Natuurlijk zijn we er niet voor om kinderen te verwaarlozen, maar dat is hier niet aan de orde. Het ging over voorbeelden uit Gouda. Voor die voorbeelden geldt maar één ding: keiharde repressie. Daarvoor moet het instrument ondertoezichtstelling niet worden misbruikt. Ik zeg dat voor de derde keer, maar kennelijk wilt u het niet aannemen. Het gaat hier niet om ernstige gevallen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik val mijn collega van het CDA bij. Het gaat hier daadwerkelijk om dezelfde jongeren. Vaak hebben juist deze criminele jongeren te maken met problemen thuis en een gezinsvoogd. Vaak zijn er in dezen dubbele maatregelen. Als die er nog niet zijn, kunnen we hulp bieden. De heer Bontes wil geen hulp bieden; hij wil die kinderen liever opsluiten. Dat zegt hij toch?
De heer Bontes (PVV):
Ja, precies: repressie waar het kan, binnen de kaders van de wet. Als problemen thuis van dien aard zijn dat kinderen mishandeld worden of anderszins zwaar dingen tekortkomen, dan moet je inderdaad interveniëren met het instrument van ondertoezichtstelling, maar als dat niet aan de orde is, moet je naar andere mogelijkheden zoeken. Dat kan wat mij betreft vrijwilligerswerk zijn of werk voor de buurtregisseur, het kan allemaal, maar niet dit instrument. Dat is daar niet op van toepassing. Dit zou misbruik van het instrument zijn.
Mevrouw Kooiman (SP):
We behandelen vandaag een wetsvoorstel waarin we dit juist bij uitstek kunnen regelen. Als de politie een jongere in Gouda oppakt en ook ziet dat de moeder problemen heeft, dat het broertje uitvalt op school, dat de vader er niet is en dat er sprake is van verwaarlozing, dan kunnen we eerder ingrijpen. U wilt echter alleen maar aan repressie doen en geen hulp geven. Dat zegt u nu.
De heer Bontes (PVV):
Mijn criteria zijn duidelijk. Wij willen geen verruiming van de ondertoezichtstelling. Die is alleen bedoeld voor ernstige gevallen. Dit is geen ernstig geval. Er moet wel wat aan worden gedaan, dat ben ik met u eens, maar niet in dit kader.
Mevrouw Dijkstra (D66):
Wat is de definitie van de heer Bontes van kindermishandeling?
De heer Bontes (PVV):
Dat zal ik u vertellen, mevrouw Dijkstra. Ik heb 25 jaar bij de politie Rotterdam-Rijnmond gewerkt. Ik heb mishandelde kinderen gezien. Ik heb verdronken kinderen uit het water gehaald. Ik weet hoe ernstig het is als een kind wat overkomt, neemt u dat van mij aan. U hoeft mij niet wijs te maken wat kindermishandeling is. Het is het verschrikkelijkste wat er is. Ik bagatelliseer dat zeker niet. Sterker nog, ik weet als geen ander hoe ernstig het is. Het gaat mij echter om dit instrument. Dat moet je niet toepassen om jeugd uit Gouda op het goede spoor te krijgen. Kindermishandeling is verschrikkelijk en kan variëren van het kind rechten ontnemen en geestelijke mishandeling tot lichamelijke mishandeling waardoor gekneusde ribben of blauwe plekken ontstaan. Maak mij dus alstublieft niet wijs wat kindermishandeling is.
Mevrouw Dijkstra (D66):
Ik geloof niet dat ik ook maar één keer heb geprobeerd om de heer Bontes iets wijs te maken. Ik heb gewoon een vraag gesteld. Ik zal uitleggen waarom ik die gesteld heb. Overigens heeft hij er ook antwoord op gegeven. Hij zegt dat er ook sprake kan zijn van geestelijke kindermishandeling. Verwaarlozing is ook een heel belangrijk aspect van kindermishandeling. Ernstige gevallen van geestelijke verwaarlozing kunnen ertoe leiden dat een kind moet worden beschermd. Daarom stelde ik mijn vraag. Ik wil het niet hebben over Gouda; overal in Nederland zijn kinderen die ontsporen doordat ze in hun vroege jeugd zijn verwaarloosd. Is dat volgens de heer Bontes nooit van toepassing?
De heer Bontes (PVV):
Dat kan van toepassing zijn. Verzorging onthouden of geestelijke beperkingen opleggen kan zo ernstig zijn dat het onder de strekking van ons amendement valt.
Mevrouw Dijkstra (D66):
Ik constateer dat het toch wat genuanceerder ligt dan de heer Bontes zojuist in het debat met mevrouw Van Toorenburg vaststelde.
De voorzitter:
De heer Bontes gaat nu door met zijn eigen betoog.
De heer Bontes (PVV):
Voorzitter. De PVV is tegen verruiming van de gronden voor ondertoezichtstelling. We zijn van mening dat met snellere ondertoezichtstelling een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Zoals ik al heb gezegd, dient ondertoezichtstelling niet langer te duren dan strikt noodzakelijk. Het "laisser faire"-perspectief dient volgens ons voorop te staan. De overheid dient de burgers vrijheid te geven en pas in te grijpen bij ernstige schade of lijden.
Door de gronden van de ondertoezichtstelling uit te breiden naar kinderen met relatief lichte problemen, zal een grotere groep jongeren in aanmerking komen voor ondertoezichtstelling dan nu het geval is. De uitbreiding van de doelgroep zal de uitvoering van de jeugdzorg nog verder onder druk zetten. De conclusie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is dat de jeugdzorg professioneel gezien nog in de kinderschoenen staat; ze kan het helemaal niet aan. De jeugdzorg heeft te kampen met bureaucratie, wachtlijsten, een groei van het aantal zorgkinderen, een gebrek aan regie, een woud aan instanties en getouwtrek om geld. Tevens bleek onlangs uit cijfers van brancheorganisatie MOgroep Jeugdzorg dat Bureau Jeugdzorg bijna 40% van de aanmeldingen niet in behandeling neemt. Het totale aantal aanmeldingen steeg met ruim 70%, van 58.000 aanvragen in 2005 naar ruim 100.000 in 2009. Dat is nogal wat. Het aantal mensen dat daadwerkelijk hulp kreeg, steeg slechts met ruim 20%. De jeugdzorg dient eerst op orde te worden gesteld voordat wij kunnen overgaan tot ingrijpende wijzigingen op grond van de ondertoezichtstelling. De PVV-fractie zal samen met het lid Van der Burg drie amendementen indienen ter voorkoming van het uitbreiden van de doelgroep naar lichtere gevallen. Aangezien de grond van de ondertoezichtstelling samenhangt met de gronden van gezags- en voogdijbeëindiging, dienen ook de gronden van gezags- en voogdijbeëindiging aangepast te worden.
De PVV plaatst een kanttekening bij de vereenvoudiging van de gegevensuitwisseling tussen instellingen in de jeugdzorg bij een lopende ondertoezichtstelling. In het voorliggende wetsvoorstel hoeft de gezinsvoogd niet meer eerst toestemming van de ouders te hebben voordat hij informatie kan vragen bij andere betrokken partijen, zoals scholen, huisartsen et cetera. Bij de PVV heerst de vrees dat het verwerken van gegevens door Bureau Jeugdzorg een onaanvaardbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen met zich brengt. De PVV vraagt zich af waarom er niet wordt gekozen voor een meldplicht inzake kindermishandeling in plaats van de vrijblijvende meldcode en de nu voorgestelde vereenvoudiging van de gegevensuitwisseling. Mijn collega Willie Dille heeft daartoe een motie ingediend. Een zeer beperkt deel van de meldingen is thans afkomstig van professionals uit de jeugdzorg, terwijl het aantal meldingen bij de politie vele malen groter is. Als de politie het meldt, is het echter vaak al te laat. Zoveel mensen die worden betaald door de overheid dragen kennis van mishandeling, maar zij doen er niets mee. Organisaties zijn bang hun vertrouwensrol kwijt te raken of willen de eigen goede naam niet schaden.
De rechtspositie van pleegouders is kwetsbaar. Weliswaar nemen pleegouders de dagelijkse beslissingen over de opvoeding van het kind, maar wanneer het gaat om belangrijke zaken zoals schoolkeuze, werk of toestemming voor bijvoorbeeld een operatie zijn pleegouders afhankelijk van de beslissing van de ouders of de voogd. Het gezag over het kind ligt namelijk niet bij de pleegouder, maar bij anderen. Bij een vrijwillige plaatsing houden de ouders of de voogd het gezag over het kind; bij een gedwongen plaatsing neemt meestal Bureau Jeugdzorg de beslissingen. De PVV is voorstander van het versterken van de rechtspositie van de pleegouders. Wij vinden dit voorstel echter niet ver genoeg strekken en pleiten voor meer bescherming van de rechtspositie van de pleegouder. Wij zijn voorstander van het amendement van het lid Kooiman om pleegouders een spreekrecht voor de rechter toe te kennen. Ik wil graag weten of de staatssecretaris voornemens is om de rechtspositie van de pleegouders verder te versterken, bijvoorbeeld door de toekenning van rechten die de ouders ook hebben.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik ben wel verrast, want ik hoorde heel veel dingen waarmee de fractie van GroenLinks het gewoon eens is. Maar ik hoorde ook een aantal dingen niet. De 300 mln. bezuinigingen op de jeugdzorg hoorde ik niet, de 300 mln. bezuinigingen op passend onderwijs hoorde ik niet, de miljoenenbezuiniging op de sociale werkvoorziening hoorde ik niet. Dat zijn allemaal bezuinigingen die ertoe leiden dat nog meer kwetsbare jongeren de jeugdzorg ingaan. Ik hoorde dat de PVV vandaag een verkiezingsprogramma heeft gepresenteerd voor licht verstandelijk gehandicapten. Ik vroeg mijzelf af: wat is dit voor rare communicatie richting de kiezers? Aan de ene kant bezuinigt u alles weg en maakt u de jongeren nog kwetsbaarder en aan de andere kant probeert u ze via zo'n verkiezingsprogramma naar u te lokken.
De heer Bontes (PVV):
Wat een rare vraag van de heer Dibi. U knoopt de hele wereld aan elkaar: sociale zekerheid, verkiezingsprogramma's. Ik kan er geen touw aan vastknopen. Het spijt me zeer. Wat is uw concrete vraag?
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik ga het nog een keer proberen, dit keer in dezelfde jip-en-janneketaal als u in uw verkiezingsprogramma voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren hebt gepresenteerd. Het kabinet, waarvoor u uw handtekening hebt gezet, bezuinigt 300 mln. op de jeugdzorg. Die warme woorden die ik net hoorde, zijn niets waard als er gewoon op de jeugdzorg bezuinigd wordt. Daarnaast bezuinigt u op passend onderwijs. Dat is geld voor kwetsbare kinderen die wij het reguliere onderwijs in willen krijgen, maar die nu tussen wal en schip vallen. Daarbovenop bezuinigt u op sociale werkvoorzieningen. Het gaat om hetzelfde type jongeren, die allemaal op enig moment in hun leven te maken krijgen met jeugdzorg. Hoe kunt u aan de ene kant een warm pleidooi houden voor die jongeren en aan de andere kant gewoon keihard bezuinigen?
De heer Bontes (PVV):
Voor het verkiezingsprogramma voor licht verstandelijk gehandicapten moet u bij de campagneleider voor de Provinciale Statenverkiezingen zijn. Als het gaat om onderwijs, moet u bij de onderwijswoordvoerder zijn. Voor de sociale zekerheid moet u bij de woordvoerder sociale zekerheid zijn. En niet bij mij. Dit wetsvoorstel gaat om een uitbreiding van de ots. Het gaat om gezinsvoogden. En u komt met algemene vragen die in de context zelfs niet eens relevant zijn.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik probeer het nog een keer. De PVV maakt er de laatste tijd een gewoonte van om in de buitenwereld allerlei mooie woorden te spreken: wij zijn tegen megastallen, wij komen op voor kwetsbare jongeren. Maar hier in de Kamer bezuinigt de PVV keihard op diezelfde onderwerpen of steunt moties ineens niet. Ik hoor de heer Bontes en zijn collega's in de Kamer andere dingen zeggen dan zij in de media roepen. Ik pin hem nu even vast op die jeugdzorg. De PVV steunt een bezuiniging van 300 mln. op de jeugdzorg. Dat klopt toch? Dat leidt er toch toe dat gezinsvoogden nog meer werk krijgen, dat nog meer kwetsbare jongeren tussen wal en schip vallen?
De heer Bontes (PVV):
Er hangt een prijskaartje aan verantwoordelijkheid nemen. Er moet bezuinigd worden. Als het aan u zou liggen, zou Nederland op termijn failliet gaan. Er moet bezuinigd worden – dat is waar – maar er zijn tal van efficiency- en effectiviteitsmaatregelen mogelijk om die bezuinigingen te realiseren. U maakt mij niet wijs dat bezuinigingen niet kunnen plaatsvinden op efficiency.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dus wij kunnen 300 mln. bezuinigen op efficiency?
De voorzitter:
Nee, mijnheer Dibi. U hebt genoeg geïnterrumpeerd.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Wij spreken vandaag over de jeugdbescherming. Dat is een heel serieus onderwerp, omdat wij van de cijfers weten dat het gaat om 100.000 kinderen per jaar die met kindermishandeling te maken hebben. In de meerderheid van de gevallen gaat het om fysieke en emotionele verwaarlozing, maar in 20% van de gevallen gaat het om fysieke mishandeling en seksueel misbruik. Dat zijn verschrikkelijke getallen. Achter die getallen gaat een verschrikkelijk beeld in gezinnen schuil. Daar waar wij dachten dat kinderen het meest veilig waren, namelijk binnen de gezinnen, blijkt dat in heel veel gevallen niet zo te zijn.
De ChristenUnie kan zich in grote lijnen vinden in de visie die de regering in het wetsvoorstel uiteenzet. Veel ouders zijn prima in staat zelf de opvoeding op zich te nemen. Anderen ontvangen hulp via het vrijwillige kader. Wanneer kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd worden, kan er overgegaan worden naar het gedwongen kader. Zo is het nu. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt met name het woordje "ernstig" uit de wet gehaald.
De grote vraag waar de ChristenUnie mee worstelt, is: waarom, waartoe dit wetsvoorstel? Ik vraag de staatssecretaris van VWS om in haar eerste termijn drie, vier concrete voorbeelden te geven om inzichtelijk te maken wat in de praktijk de jeugdzorg aan haar vraagt. Vraagt men om een verlaging van de criteria voor de ots, zodat er sneller kan worden ingegrepen in situaties waarvan men denkt dat dat nodig is? Ik heb zelf geworsteld met voorbeelden. Wat gebeurt er als een kind dat regelmatig zonder ontbijt naar school wordt gestuurd en de ouders weigeren in te grijpen? Is dat een voorbeeld waar wij de ots-light voor hebben omdat sprake is van fysieke verwaarlozing van een kind?
Wij worden ook aangemoedigd door het onlangs verschenen rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de jeugdbescherming en de jeugdzorg in Nederland. De raad vindt namelijk dat de overheid en de jeugdzorg te terughoudend zijn met het ingrijpen in gezinnen. Bovendien vindt de raad dat de jeugdzorg kinderen vaak niet durft weg te halen bij de ouders. Die conclusie vind ik nogal opmerkelijk. Het rapport is gebaseerd op een analyse van 27 extreme gevallen. Moeten wij die situaties leidend laten zijn voor de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel? Moeten wij onze wet en ons beleid aanpassen aan deze extreme situaties, hoe triest zij ook zijn?
Daarnaast gaat het rapport ervan uit dat uithuisplaatsing de oplossing is voor heel veel gezinsproblemen. Onterechte uithuisplaatsing heeft echter ook negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van een kind, zoals onthechting uit een vertrouwd netwerk. Gaat het rapport niet te veel voorbij aan de vaak voorkomende opvoedonmacht van ouders en aan de kracht die bijvoorbeeld het sociale netwerk zou kunnen inbrengen? Voor hulpverleners is dit overigens geen gemakkelijke opdracht. Zij moeten onder grote druk een moeilijke afweging maken en krijgen achteraf vaak te horen dat zij te laat waren of dat zij een kind juist te vroeg uit huis hebben geplaatst. Een rapport zoals dat van de onderzoeksraad vergroot die druk en wekt bovendien de indruk dat de jeugdzorg verantwoordelijk zou kunnen zijn voor, in het ergste geval, het overlijden van een kind. Een kritische blik op de jeugdzorg mag, maar wij moeten oppassen met termen zoals "schuldigen".
De parlementaire commissie-Vliegenthart over kinderbescherming had het over ots-plus; nu spreken wij over ots-light of ots-min. Ik heb daar een aantal concrete vragen over. Is de juridische verruiming wel noodzakelijk? Het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen neemt toe. Komt dat door het toegenomen aantal problemen of het beter in beeld krijgen van die problemen? In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het nu al mogelijk is dat de voorgestelde verruiming van de grond voor ondertoezichtstelling in de praktijk wordt toegepast en dat de kinderrechter een verzoek tot ondertoezichtstelling eerder toewijst. Welke invloed heeft deze wijziging als het in de praktijk al zo kan gebeuren?
De verruiming van de ots en de uithuisplaatsing heeft mogelijk een aantal negatieve effecten. Daar heb ik ook een aantal vragen over. Betekent de verruiming niet een drempelverhoging voor de ouders die hulp zoeken? Juist ouders die zelf hulp vragen en die de wil tonen om hulp te aanvaarden, moeten niet in een gezagsbeëindiging verzeild raken. Ik ken situaties waarin de ouders inderdaad vrijwillig hulp hadden gezocht en kregen aangeboden, maar die specifieke hulp niet wilden. Dat werd vervolgens aangemerkt als "hulpweigering", waardoor zij uiteindelijk in de fuik terechtkwamen van een ots. Die kant moeten wij volgens mij niet op.
Wordt het voortraject – vroeghulp en begeleiding – niet naar de achtergrond verdrongen door het naar voren schuiven van de ots? En neemt de overheid niet te veel taken van de samenleving over? Het sociale netwerk is vaak prima in staat om beschermend op te treden voor het kind; ik kom straks terug op mijn amendement. Wij hebben in de Kamer tot nu toe altijd gesproken over een eventuele mogelijke dreiging van een ots. Dat zou mogelijk hetzelfde effect kunnen hebben als een ots-light. Daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.
Er is een spanningsveld met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het recht op gezinsleven. Ieder ingrijpen in het gezin moet worden getoetst aan het recht op gezinsleven. Daarbij moet bijvoorbeeld worden meegewogen of er onderzoek is gedaan naar de alternatieven, zoals zorg in het vrijwillige kader. Gebeurt dit voldoende? Komt die weigering niet juist verder onder druk te staan als er eerder wordt ingegrepen? Bovendien moet worden onderzocht wat voor het gezin de gevolgen zijn van ingrijpen: behoud van het gezinsverband is ook veel waard. Dit staat weliswaar in de wet, maar gebeurt dit ook structureel?
De lichte ondertoezichtstelling heeft tot slot als gevaar dat het een fuik kan zijn waarin het gezin lastig terug kan zwemmen; ik noemde zojuist al een voorbeeld. Het kabinet meldt dat ouders op termijn de verzorging en de opvoeding van hun kind weer op zich kunnen nemen. Dat is inderdaad zo, maar dit blijkt in de praktijk zeer weinig te gebeuren. Zelfs in gevallen waarin de oorspronkelijke indicatie wordt ingetrokken, blijkt dat de ouders alsnog niet in staat zijn om het kind weer naar huis te krijgen. Is die terugkeer naar het gezin een papieren werkelijkheid en welke invloed heeft dit op het voorstel om terug te kunnen keren naar het gezin? Het werkt verhelderend om ook eens te kijken naar de factoren die kinderen juist kunnen beschermen tegen kindermishandeling. Het Nederlands Jeugdinstituut noemt drie belangrijke factoren. Het hebben van een harmonieuze relatie met de ondersteunende partner, het zich bewust zijn van de eigen jeugdervaring en de invloed daarvan op het eigen handelen als opvoeder en praktische en emotionele steun vanuit het sociale netwerk. Ik kan mij in die visie vinden. Wij zien dat de opvoeding niet losgemaakt kan worden van de sociale context en het opgroeiklimaat. De ChristenUnie vindt het daarom ook belangrijk om in te zetten op positieve factoren voor gezinnen. In het regeerakkoord heb ik die beleidsvoornemens niet gezien. Ik vraag daarom de staatssecretaris hoe de positieve kracht van gezin en samenleving juist versterkt kan worden, bijvoorbeeld via de Centra voor Jeugd en Gezin.
In 2008 constateerde de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in een advies dat professionals de neiging hebben, zich te concentreren op het gezin. De sociale omgeving van ouders en het gezin is echter ook belangrijk. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen beschermende maatregelen in de thuisbasis. Worden veel van deze factoren niet uitgeschakeld door het weghalen van een kind uit de omgeving? Uithuisplaatsing doet soms meer kwaad dan goed, terwijl de oorspronkelijke bedoeling, snel veiligheid voor het kind bewerkstelligen, soms al niet meer relevant is. Verdient bijvoorbeeld het netwerk van pleegzorg altijd de eerste voorkeur? Er zijn voorbeelden van gezinssituaties waarbij het kind uit huis is geplaatst zonder het familienetwerk te raadplegen. Los daarvan moet natuurlijk altijd snel gehandeld worden als acute kindermishandeling in het spel is. Als daarvan geen sprake is, moet echter als eerste de familie worden geraadpleegd.
Ik kom bij mij amendementen. Om burgerschap te bevorderen en zeggenschap van mensen over hun eigen leven te vergroten, heb ik een amendement ingediend om de directe betrokkenen de kans te geven, een eigen plan te maken. Besluitvorming en uitvoering van een plan om gezinsproblemen aan te pakken, moeten in eerste instantie bij de samenleving liggen. Dat is beter voor het kind, omdat de veiligheid gewaarborgd wordt door toezien van de gezinsvoogd en het sociale netwerk. Bovendien kan het kind vaak in een vertrouwde omgeving blijven. Het vraagt wel een omslag in het denken. Op dit moment verwachten wij dat de overheid het probleem oplost. De ChristenUnie wil burgers juist meer zeggenschap geven over hun eigen leven. In Overijssel en Amsterdam zijn goede ervaringen opgedaan met de eigenkrachtconferenties, ook tijdens ots. De ervaring leert dat eigen plannen nauwelijks worden afgekeurd op veiligheid. Bovendien toont onderzoek aan dat gezinssituaties in heel korte tijd sterk kunnen verbeteren na zo'n eigenkrachtconferentie.
Een ander punt is dat hulpweigering een grond is voor dwangmaatregelen. Dat is op zich terecht. Ik heb echter praktijkvoorbeelden gezien waarbij een verschil van mening met de jeugdzorgmedewerker als hulpweigering werd uitgelegd. Via eigenkrachtconferenties stellen mensen zelf het plan op en kan ook volgens eigen voorkeur gekozen worden voor een bepaalde vorm van hulp. Van mijn amendementen richt zich een op het vrijwillige kader van de Wet op de jeugdzorg. Dat amendement is nog in ontwikkeling. Het andere amendement richt zich op het gedwongen kader, het Burgerlijk Wetboek. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dat amendement.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb een vraag over het amendement dat reeds in de Kamer is rondgedeeld. Wat bedoelt de heer Voordewind met ouders erbij betrekken en die de mogelijkheid geven om een plan te maken? De nu bij ondertoezichtstelling gehanteerde Deltamethode beoogt dat ouders altijd betrokken worden bij het plan van aanpak. Zij moeten input leveren voor het plan. Anders slaagt de deltamethode niet.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dit gaat veel verder. Het gaat niet zozeer om het betrekken van de ouders bij het plan dat door de hulpverlener wordt gemaakt en het hulptraject dat wordt ingezet via Bureau Jeugdzorg. Hier staat het sociale netwerk centraal. Dat betekent dat de ouders wordt gevraagd om samen met het sociale netwerk, in één conferentie, te bekijken wat het beste is voor het kind. Er zijn genoeg voorbeelden van bekend in de praktijk. Er is ook onderzoek naar gedaan. Men constateert dat deze methode veel sneller tot effect leidt, dat het goedkoper en ook duurzamer werkt. Een hulpverlener is voor een bepaalde periode betrokken bij een gezin. Als je de hulp zelf mobiliseert vanuit het sociale netwerk – ik doel op familie, vrienden, buren en kennissen – kan het traject veel langer zijn dan een hulpverlener betrokken kan zijn bij het gezin.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik ben groot voorstander van Eigen Krachtconferenties en ik wil er ook alles aan doen om die te stimuleren. Ik vraag me af – ik hoop dat de heer Voordewind daar meer duidelijkheid over kan geven – waarom wij dit moeten vastleggen in een wet. Bij een ondertoezichtstelling hebben wij vaak te maken met ouders niet kunnen of willen meewerken en wordt het kind echt in de ontwikkeling bedreigd. Het is dus niet altijd mogelijk om het hele netwerk erbij te betrekken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat klopt. Er is in dat geval echter nog geen sprake van uithuisplaatsing. De situatie is dus nog niet zo in de klauwen gelopen dat het kind niet in huis kan blijven. Er is specifiek onderzocht of er bij jeugdbescherming, dus nadat een ots is afgegeven, nog sprake kan zijn van een hulptraject in samenwerking met het sociale netwerk. Uit dit onderzoek blijkt dat dit heel goed mogelijk is. Het kan zelfs zo goed dat het een beter effect heeft dan de cijfers die mevrouw Van der Burg net voorlas.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik kan mij beter voorstellen dat de heer Voordewind hierover een motie indient. Dit amendement kan ik helaas niet steunen. De rechter spreekt vaak een ondertoezichtstelling uit met machtiging uithuisplaatsing. Dan is zo'n netwerkberaad als in het amendement wordt beoogd niet altijd mogelijk. Ik wil zien te voorkomen dat wij een soort conflict creëren in deze wet.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als er een gecombineerde uitspraak is van de rechter met betrekking tot uithuisplaatsing, is het nog verstandig om met de familie om tafel te gaan zitten om te bezien of kan worden overgaan tot een pleegzorgplaatsing. Dan is het dus ook belangrijk om te bezien of het sociale netwerk een rol kan spelen. Als er nog geen sprake is van uithuisplaatsing, zo blijkt uit het onderzoek, is het heel goed om met elkaar om tafel te gaan zitten. Dit leidt namelijk veel sneller tot een resultaat – het betreft immers vaak vertrouwenspersonen, een bekende van het kind zelf – dan een zorgtraject met af en toe hulp van Bureau Jeugdzorg.
Mevrouw Dijkstra (D66):
Ik wil nog even terugkomen op de vraag of je dit in de wet moet regelen. Ook ik ken de Eigen Krachtconferenties. Die zijn heel belangrijk en hebben een enorm goed effect. Dat heb ik zelf kunnen waarnemen. De vraag is of je op de stoel van de professionals moet gaan zitten. Is het nodig om dit in de wet vast te leggen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat is een goede vraag. Ik ben heb mij nu ongeveer drieënhalf jaar verdiept in de Eigen Krachtconferentie. De meeste gezinsvoogden zeggen dat zij het niet tussen de oren hebben zitten als een ots is uitgesproken. Zij zeggen dat zij de mogelijkheid kennen, maar dat zij heel snel naar hun contacten in de jeugdzorg gaan om een zorgtraject in te zetten. Dit amendement leidt er toe dat dit een eerste stapt wordt. Het is de bedoeling dat de gezinsvoogd eerst gaat kijken in het sociale netwerk om te bezien of er gezamenlijk een plan kan worden opgesteld. In de praktijk kan het. Ik wil het nu vastleggen zodat het een standaardprocedure wordt bij het verlenen van steun aan gezinnen.
Mevrouw Dijkstra (D66):
Wat mij betreft moet dit aan de orde komen bij het opleiden en bijscholen van gezinsvoogden en moet dit niet in de wet worden vastgelegd.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dit loopt al een hele tijd. Het is ook een grote zorg van gezinsvoogden. Zij hebben gezegd dat nu zij er ervaring mee hebben, zij het heel graag willen doen. Wij zien echter soms dat het nog te weinig prioriteit heeft, bijvoorbeeld bij de provincies. Overijssel heeft op dit punt een belangrijke voortrekkersrol gespeeld, maar andere provincies stappen eroverheen. Als wij het zo organiseren, zit er ook een bepaalde lijn in: je begint bij het sociale netwerk en daarna ga je door naar het professionele netwerk. Ik wijs erop dat de gezinsvoogd uiteraard bij het gezin blijft. Natuurlijk blijft hij toezien op de veiligheidssituatie van het kind. De hulpverlening wordt dus niet op afstand gezet. De hulpverleners blijven meekijken, maar eerst wordt de potentie in het sociale netwerk ingeschakeld.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Wij zijn er natuurlijk heel erg voor dat mensen in eigen kring organiseren dat iets wordt opgevangen. Wat ik niet helemaal begrijp, is waarom mensen dat niet in een eerdere fase doen. Je bent toch vrij om dat zelf te organiseren voordat het zover komt dat er een ondertoezichtstelling boven je hoofd hangt? Waarom gebeurt dat dan niet eerder?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Deze vraag is ook bij mij opgekomen toen ik in gesprek ging met de Eigen Krachtconferentie. Het blijkt dat er toch wel een drempel en schroom bestaan om naar vrienden en bekenden te gaan om bijstand te vragen als je in de problemen bent terechtgekomen. Men stelt dat uit, want men houdt liever de problemen binnen het gezin. Als de situatie uit de klauwen loopt, komt er een ots. Dan is het verstandig en wordt het ook vaak geaccepteerd dat familieleden eromheen worden gevraagd. Als zij dan worden gevraagd, is de ervaring dat die familieleden natuurlijk bereid zijn om dat te doen. Schroom is echter een belangrijke belemmerende factor.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Als dat het punt is, vind ik het heel ver gaan dat dit moet worden afgedwongen door het in een wet op te nemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Laat ik er helder over zijn: het gaat er natuurlijk niet alleen om, even wat familieleden bij elkaar te roepen en dan te bekijken hoe men er uitkomt. Het gaat om een heel concept. Dat kan een familienetwerkberaad zijn en het kunnen Eigen Krachtconferenties zijn. Die zijn uitgezet met een heel traject en een heel monitorsysteem, waarbij niet alleen wordt gezegd: kijk nou wat je zelf kunt doen. Het hele traject wordt begeleid door zo'n Eigen Krachtconferentie. Het is dus veel meer dan een keer bij elkaar zitten.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik ben wel enthousiast over het amendement. Ik vind het namelijk heel belangrijk om dit ook een plek te geven in de wet. Ik zou het zelfs mede willen ondertekenen, mocht de heer Voordewind dat op prijs stellen. Ik heb er ook een ander argument bij; mogelijk dat hij dit herkent. Ik heb met mensen in de jeugdzorg gesproken die zeggen dat zij de Eigen Krachtconferentie begrijpen en deze zelfs mooi en positief vinden, maar daarbij wel een aarzeling hebben. Die aarzeling is deze: als zij die weg opgaan en als het alsnog fout gaat, krijgen zij als professionals het verwijt dat zij niet genoeg de touwtjes hebben aangehaald, dat zij het uit handen hebben gegeven aan de sociale netwerken en daarmee risico's hebben genomen. Die vrees is in de jeugdzorg natuurlijk sowieso een probleem. Men doet aan risicovermijding en wil ervoor zorgen dat men er bovenop zit. De Eigen Krachtconferentie betekent dat de professional even een stapje terug doet om ruimte te geven aan het netwerk om in actie te komen. Er zijn professionals die in de huidige context, in de huidige sfeer in de jeugdzorg, daarvoor benauwd zijn. Herkent de heer Voordewind dat ook?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat herken ik ook. Ook daarop heb ik natuurlijk wel doorgevraagd. Het gaat hierbij immers om jeugdbescherming en niet alleen om het vrijwillige kader. Daarin zou het ook een plaats kunnen hebben, maar wij praten nu over jeugdbescherming. Ook de hulpverleners en de gezinsvoogden die wij hebben gesproken, hebben daarvan gezegd: het is niet zo dat wij een stap terug doen. Natuurlijk doen wij een stap terug om het initiatief aan het sociale netwerk te geven, zo zeggen zij, maar wij blijven gedurende het hele proces meelopen en wij blijven toezicht houden op de veiligheid van het kind, wij blijven toezicht houden op de vooruitgang en de verbeteringen van het kind en wij blijven toezicht houden op de ontwikkelingen. Er is een coördinator van de Eigen Kracht, die een soort facilitator, een begeleider van het traject is. De gezinsvoogd, de toezichthouder, blijft echter betrokken in het proces. Als het fout gaat, heeft hij, vanwege de ots-uitspraak, altijd het recht om in te grijpen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Wat de heer Voordewind beschrijft, is volstrekt juist. Zo werkt het ook. Daarom ben ik er ook zeer positief over. Er zijn alleen werkers in de jeugdzorg die tegen mij hun aarzeling om die weg op te gaan hebben verwoord met vragen als: ben ik daarmee niet eigenlijk aansprakelijk voor het inschakelen van allerlei mensen die afspraken niet nakomen en die niet bieden wat zij wel hebben afgesproken? Juist daarom zou ik het goed vinden om het in de wet vast te leggen. Als dan voor dit instrument wordt gekozen – ik hoop dat dit vaak gaat gebeuren – kan men zeggen: dit is de voorliggende maatregel. In de wet staat dan namelijk dat het een voorliggende maatregel is: eerst proberen wij dit. Natuurlijk gebeurt dat met de begeleiding zoals de heer Voordewind die beschrijft, maar dat is dan de volgorde.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan zijn wij het met elkaar eens. Dan kunnen de hulpverleners inderdaad naar de wet verwijzen. Dat ontslaat hen echter niet van de verantwoordelijkheid om te blijven meekijken en altijd de veiligheid van het kind centraal te blijven stellen en daarop te monitoren.
Bij dit hele traject heb ik verder de vraag in hoeverre deze "ots light" niet toch te veel het vrijwillige kader gaat vervangen. Ook de SP-fractie heeft gewezen op de langdurige ambulante begeleiding. Wij kennen deze vanuit de jeugdbescherming, vooral als een ots wordt afgesproken. In hoeverre is dit ook in het vrijwillige kader voldoende? Zou langdurige ambulante begeleiding niet een doorstroming naar een eventuele "ots light" kunnen voorkomen?
Wij kennen natuurlijk het vrijwillige kader. Daarin zien wij dat regelmatig hulp en ondersteuning worden gegeven. Op het moment dat een ots zou dreigen, zou ook het vrijwillige kader toch tot heel intensieve, misschien wel langdurige, ambulante zorg kunnen overgaan, zodat wij niet in die zwaardere categorie terechtkomen? Graag krijg ik hierop nog een reactie; ik overweeg om hierover eventueel een motie in te dienen in tweede termijn.
Ik heb nog een aantal afrondende opmerkingen over de rechtspositie van de ouders. Een conclusie van de commissie-Vliegenthart was dat de rechtspositie van de verweerder, in dit geval de ouder of de voogd, versterkt moet worden door de mogelijkheid van tegenonderzoek en getuigenverhoor te vergroten. Eerder is van mij een motie aangenomen die de positie van de ouders versterkt. In de wet zijn indertijd verbeteringen aangebracht, maar hebben ouders in deze tijd voldoende mogelijkheid tot verweer in rechtszaken? De ChristenUnie vindt in ieder geval dat het goed zou zijn om een second opinion tot de standaardprocedure te laten behoren. In het rapport wordt ook geconcludeerd dat de informatieverstrekking aan de ouders tekortschiet. Ook nu nog worden ouders en minderjarigen vaak overvallen door een gezagsbeperking. Zij weten vaak niet wat hun rechten zijn. Sterker nog, directe familieleden zoals grootouders mogen hun kinderen vaak niet meer zien en voelen zich vaak ook machteloos. Hoe ziet de staatssecretaris de informatiepositie van de ouders en de directe omgeving?
De belangrijkste vraag van de ChristenUnie in dit debat is waarom gekozen is voor de verschuiving van ernstige bedreiging naar bedreiging. Ik heb nog niet scherp wat de precieze situaties zouden kunnen zijn waartoe deze toch wel drastische maatregel zou moeten leiden. Ik hoor van de staatssecretarissen graag een aantal concrete voorbeelden van wat de jeugdzorg graag zou willen, maar op dit moment niet kan.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Kinderbescherming wordt traditioneel tot de belangrijkste taken van de overheid gerekend. In artikel 245 lid 1 Burgerlijk Wetboek Boek 1 staat het zo mooi geformuleerd: "Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen (…)". Ook mijn fractie gaat dit aan het hart. De vraag is hoe wij het systeem zo kunnen inrichten dat kinderen er het meest bij gebaat zijn.
Het gaat echter niet alleen om de kinderen. Andere belangrijke hoofdrolspelers zijn de ouders aan de ene kant en de hulpverleners aan de andere kant. De tweespalt tussen deze hoofdrolspelers kan in de praktijk tot duivelse dilemma's leiden. Dat hebben we de afgelopen jaren ook vaak gezien. Ouders zeggen dat de overheid hun kinderen afpakt en gezinsvoogden raken soms getraumatiseerd. Wanneer is een kind beter af: in een haperende natuurlijke opvoedingssituatie of in het hulpverleningscircuit? Beide situaties zijn niet perfect. Voor de GroenLinksfractie is het uitgangspunt dat een kind zo lang mogelijk thuisblijft en de ouders of de omgeving in staat worden gesteld om de primaire zorg op zich te nemen. Hulp, ook met drang, kan geboden zijn in het belang van het kind, in de omgeving. Vandaag hebben wij het over de situatie waarin een professional een professionele afweging maakt om iemand het ouderlijk gezag te ontzeggen. Dit vraagt om een uiterst zorgvuldige afweging. Als deze afweging nodig is, moet ze zeker gemaakt worden. Het aantal kinderen dat een ots heeft gekregen in de laatste negen jaar is toegenomen met 12.000. Eind 2009 stond de teller op 33.000. Ik ben benieuwd of er inmiddels wat meer actuele cijfers zijn, maar deze stijging is enorm. Ze wekt bij mij niet de indruk dat het voor gezinsvoogden moeilijk is om nu al in te grijpen in een opvoedingssituatie. Sterker nog, je zou juist het tegenovergestelde denken. De vraag is waardoor de stijging precies wordt veroorzaakt. Komt dit doordat kinderen steeds vaker in een onveilige situatie opgroeien? Is dit omdat professionals vanwege een enorme verbeterslag in de afgelopen jaren steeds sneller gevaren signaleren? Of is de oorzaak van de stijging het zogeheten en beruchte Savanna-effect: risicomijdend gedrag uit angst om persoonlijk aansprakelijk gesteld te worden na een fatale afloop?
Voor GroenLinks staat voorop dat professionals in staat moeten worden gesteld om hun vak uit te oefenen. Dit begint bij een goede opleiding. De commissie-Dijsselbloem heeft hier het een en ander over gezegd, net als de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg. Als de opleiding niet voldoende handvatten biedt voor een professional om zijn werk uit te oefenen, dan weet je vanaf het begin al dat het fout gaat. Er wordt door de Raad van State ook een aantal dingen over gezegd. Ik kom daar later op terug.
Weinig bureaucratie, dat is een andere kant van het verhaal. Er moet een-op-een contact zijn tussen hulpverlener en cliënt, tussen de gezinsvoogd en het kind en het gezin – op dit moment is daar nog te weinig sprake van – voor, en dat mogen we ook niet vergeten, een salarisstrookje waarmee je het gevoel krijgt dat je enigszins gewaardeerd wordt.
De afgelopen jaren is het besef ontstaan dat het stelsel van de jeugdzorg in zijn voegen kraakt. We staan daarom, mede op initiatief van GroenLinks, eindelijk aan de vooravond van grote veranderingen op alle terreinen van de jeugdzorg. De kern van die veranderingen is dat de lichte en laagdrempelige vormen van zorg dicht bij de ouders en de kinderen worden georganiseerd, en dat door die preventieve werking hulpverleners er snel bij zijn en kunnen voorkomen dat het fout gaat, of gewoon ook antwoord kunnen geven op heel normale vragen tijdens de opvoeding. Dat betekent dat naar alle waarschijnlijkheid de ondertoezichtstellingen en de uithuisplaatsingen zullen afnemen. Delen beide bewindslieden deze verwachting? Zijn de bewindslieden het met mij eens dat dit een positieve ontwikkeling zou zijn? Meer concreet: delen zij de opvatting van de GroenLinksfractie dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat kinderen onder toezicht worden gesteld of uit huis worden geplaatst?
In dat kader kijkt de GroenLinksfractie nog steeds uit naar het overgangsplan van het kabinet. Wij hebben daar een motie over ingediend. Die is helaas niet aangenomen, maar het wordt toch wel tijd dat het kabinet aangeeft hoe het denkt van het huidige stelsel stapsgewijs over te gaan naar het nieuwe stelsel, dichterbij de ouders en de kinderen.
Veel van de beoogde wijzigingen in het voorliggende wetsvoorstel kunnen rekenen op de instemming van de GroenLinksfractie. Zo zijn wij enthousiast over de versteviging van de positie van pleegouders. De waarde van pleegouders is bijzonder groot. Als een kind al uit huis moet worden geplaatst, is de eerste voorkeur van mijn fractie een pleeggezin; een warm gezin in plaats van een koude instelling.
Tot nu toe bestond de tamelijk onbevredigende situatie dat pleeggezinnen minderjarigen een veilig heenkomen boden, maar de facto op geen enkele zeggenschap konden rekenen. Ik steun dan ook een aantal amendementen, onder anderen van mevrouw Kooiman en mevrouw Van Toorenburg, die voorzien in een betere positie voor pleegouders. Ik doel dan op het spreekrecht.
Ook het blokkaderecht zie ik als een welkome aanpassing. Als een minderjarige langer dan een jaar in een pleeggezin woont, kan jeugdzorg niet zonder toestemming van de pleegouders of de kinderrechter zomaar een jongere uit huis plaatsen. Het is ook belangrijk dat kinderen in een pleeggezin duidelijkheid krijgen. De hoogleraar Hermans heeft daar het nodige over gezegd in het verleden. Je moet op een gegeven moment weten of je je kunt hechten aan je nieuwe thuissituatie, en niet constant leven in een schimmige tussensituatie waarin je niet weet of je teruggaat of blijft.
Ik kom bij een ander pluspunt: het uitwisselen van gegevens. Het is belangrijk dat hulpverleners over de juiste informatie beschikken om de juiste afwegingen te kunnen maken. Maar voor GroenLinks is dan wel altijd de vraag wie toegang krijgt tot de gegevens. Hoe is het gesteld met de privacy? Het is onwenselijk dat bij een verdenking of wat dan ook iedereen informatie uit allerlei databases kan plukken en daarbij informatie tegen kan komen die heel gevoelig en persoonlijk is.
Dan de grote kritiek, een punt dat zo zwaar weegt voor mijn fractie dat mijn fractie tegen het wetsvoorstel zou stemmen. Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel – het is door eigenlijk alle voorgaande sprekers al gezegd, al zijn er verschillen van mening – is dat kinderen onder toezicht kunnen worden gesteld zonder dat er een gegronde vrees hoeft te bestaan dat het kind in een onveilige situatie opgroeit. Wij hebben hier heel grote twijfels over, allereerst principieel. GroenLinks vindt dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen en dat de overheid pas in beeld komt als het echt noodzakelijk is. Wij willen dus een grote terughoudendheid van dit kabinet als het gaat om ingrijpen achter de voordeur. Natuurlijk willen wij dat dit wel gebeurt als er sprake is van een ernstige dreiging, maar die dreiging moet gegrond zijn en mag nooit schimmig zijn. Professionals moeten weten wanneer wij het wel of niet acceptabel vinden.
Er zijn ook praktische overwegingen bij onze twijfels over de wetswijziging. Ik zei al dat de jeugdzorg in haar voegen kraakt. Enkele jaren geleden luidden de kinderrechters al de noodklok. Zij gaven aan te weinig tijd te hebben om een zorgvuldige afweging te maken. Het staat mij nog bij dat kinderrechters uit de grote steden in een artikel in De Pers aangaven, 15 minuten voor één zaak te hebben. Het is geen lopendebandwerk. Rechters moeten zeer complexe afwegingen maken. Zij moeten over een compleet dossier beschikken voordat zij überhaupt een vonnis kunnen vellen. De Raad voor de rechtspraak schrijft in een brief aan de Kamer dat de werklast van de rechters zal toenemen en dat dit ten koste zal gaan van de kwaliteit van de rechtspraak. Graag een reactie van de staatssecretaris van Justitie op dit punt.
De werkdruk van gezinsvoogden neemt toe. De case load is nu al vaak te hoog. Onlangs hebben wij hier nog een debat over gevoerd. Wij hebben met zijn allen afgesproken dat een gezinsvoogd maximaal vijftien kinderen onder zijn hoede mag krijgen; de Deltanorm. Dit kabinet heeft daar een gemiddelde van gemaakt. De fractie van GroenLinks heeft daarop gezegd: vooruit dan maar, daar gaan wij niet heel moeilijk over doen. Als dit wetsvoorstel wet wordt, dan zal de case load alleen maar toenemen. Wil de staatssecretaris van Justitie daarop ingaan en ook op zijn toezegging aan mij om de Algemene Rekenkamer een onderzoek te laten doen naar de financiering van de jeugdzorg? Ik heb inmiddels begrepen dat dit verzoek is neergelegd bij de rekenkamers van alle provincies en dan weet ik al wat er gaat gebeuren. Ergens in 2020 krijgen wij dan de uitkomsten van dit onderzoek. Misschien zit de staatssecretaris er dan niet meer, maar misschien ook wel. In de tussentijd is de case load alleen maar opgelopen. In dit debat wil ik van de staatssecretaris horen hoe hij in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek om wil gaan met de ontoereikende tarieven. Ik wil nu van de staatssecretaris weten hoe hij ervoor gaat zorgen dat de case load niet toeneemt.
Er zijn grote twijfels over de wijze waarop voogden tijdens hun opleiding voor deze taak worden toegerust. De opleiding is te veel op basiskennis gericht, zij is te algemeen. Ik vraag de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor de jeugdzorg of zij bereid is om bijvoorbeeld in gesprek te gaan met de HBO-raad om de opleidingseisen eens goed tegen het licht te houden. Ik weet niet of de staatssecretaris op dit moment luistert, maar dit is een duidelijke vraag aan haar. Ga in gesprek met de HBO-raad en ga effe kijken of die opleidingen aan de eisen voldoen. "Effe" is misschien een beetje te populair. Ik bedoel: zorgvuldig kijken of de opleidingseisen wel overeenkomen met de eisen van het werk. De parlementaire werkgroep jeugdzorg heeft gezegd dat jonkies terechtkomen in situaties waar zij totaal niet op voorbereid zijn. Zij moeten kinderen uit huis plaatsen, terwijl zij vers van de hogeschool komen. Op dit punt wil ik een duidelijke toezegging van de staatssecretaris.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik heb dit punt ook naar voren gebracht. Is de heer Dibi het met mij eens dat de stages bij voorkeur in die sector gezocht moeten worden? Dan kunnen mensen kennismaken met de zwaarte van het beroep. Op grond daarvan kunnen zij een betere keuze maken en kan het verloop later worden beperkt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik wil niet vanaf de Haagse tekentafel voorschrijven hoe de opleidingen precies vormgegeven moeten worden. Het lijkt mij dat stages een belangrijk onderdeel zijn van de voorbereiding op dat zeer moeilijke werk.
Op dit moment is er al veel discussie over het effect van de huidige ots. In een derde van de gevallen komt de jongere er slechter uit. Degenen die er wel goed uitkomen, hebben met zeer zware problematiek te maken. Je zou denken dat het kabinet eerst werk maakt van het verbeteren van de huidige ots voordat het voorstelt om de grond voor het opleggen te verruimen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Wij moeten zorgvuldig omgaan met dit onderzoek. De conclusie dat een bepaald percentage er slechter uitkomt, wil niet zeggen dat dit veroorzaakt wordt door de ots. Sterker nog, het zou kunnen dat deze jongeren er zonder de ots nog veel slechter aan toe waren. U moet het onderzoek op een zorgvuldige manier in de discussie betrekken. Overigens kan uw conclusie dan overeind blijven. Ik deel die ook wel. Het onderzoek wordt nu echter een beetje opgerekt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Oké, laat ik duidelijk zijn. Het kan zijn dat de jongeren er zonder ots nog slechter aan toe zouden zijn. Ik heb er grote moeite mee dat jongeren die in handen van de overheid komen – in justitiële jeugdinrichtingen of via de ots – er slechter uitkomen. Dan vraag ik mij af wat de effectiviteit van de ots is. Die vraag leg ik bij het kabinet neer.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb er vrij veel moeite mee dat er achterhaalde onderzoeken worden genoemd. In de memorie van toelichting staan inderdaad cijfers uit een onderzoek uit 2002. Inmiddels werken gezinsvoogden met de Deltamethode waardoor de effectiviteit van de ondertoezichtstelling vooruit is gegaan. Ik zou het op prijs stellen als de heer Dibi dit ook meeneemt in zijn verhaal.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dat wil ik best meenemen in mijn verhaal. Ik heb er echter ook grote moeite mee dat mevrouw Kooiman geen enkel voorbeeld kon noemen toen de heer Voordewind haar vroeg wat er nu in de praktijk niet kan en wat de tekortkomingen zijn voor de gezinsvoogd die wil ingrijpen, maar dat zij wel een versoepeling van de ots-gronden voorstaat. Die bal kaats ik dan even terug.
De voorzitter:
Dat gevoel had ik al.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat is natuurlijk het goed recht van de heer Dibi. Ik heb een voorbeeld genoemd, maar – laat ik niet uit mijn eigen ervaring putten – gezinsvoogden en jeugdhulpverleners, mensen werkzaam bij de Centra voor Jeugd en Gezin, zeggen: wij kunnen pas melden wanneer het eigenlijk al te laat is omdat er dan pas genoeg factoren zijn. Gezinsvoogden zeggen dat zij het kind veel te laat krijgen en dan met een uithuisplaatsing te maken hebben. Juist dat laatste zou ik willen voorkomen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dit is een interessante discussie, want de parlementaire werkgroep jeugdzorg heeft heel veel gezinsvoogden gesproken. Ik praat zelf overigens heel vaak met gezinsvoogden. Er zijn op dit moment twee werkelijkheden. Aan de ene kant zeggen mensen dat gezinsvoogden kinderen te vroeg uit huis plaatsen of te snel onder toezicht stellen, en aan de andere kant zegt mevrouw Kooiman dat gezinsvoogden niet snel genoeg kunnen ingrijpen. Ik wil wel duidelijk weten wat nu precies de vraag is van de gezinsvoogd uit de praktijk. Ik kan er eerlijk gezegd geen touw meer aan vastknopen. Afgaand op de meest dominante geluiden is de grootste klacht dat men te weinig een-op-eencontact heeft, dat er te weinig persoonlijk contact is, te veel bureaucratie, waardoor men de ouders een keer ziet en men de tweede keer het kind al uit huis moet plaatsen. Dat zorgt voor heel veel onvrede bij die ouders en voor heel veel dilemma's bij de gezinsvoogden. Ik heb zelf nog niet de indruk en ben er nog niet van overtuigd dat gezinsvoogden nu niet snel genoeg kunnen ingrijpen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik ken die gezinsvoogden. Dat waren destijds contacten van mevrouw Langkamp. Het is daadwerkelijk een signaal vanuit het veld, maar ook van het voorliggend veld. Ik deel echter wel de conclusie van de heer Dibi dat we, als we investeren aan de voorkant – dat heb ik ook in mijn betoog aangegeven; ik wil het toch nog even meegeven – ondertoezichtstellingen ook al kunnen voorkomen, ook als we het woordje "ernstig" schrappen. Ik ben echter met de heer Dibi van mening dat de vrijwillige hulpverlening nu veel te veel zaken heeft en te weinig tijd voor gezinnen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik denk dat wij het op zich met elkaar eens zijn over de wens om professionals in staat te stellen gewoon hun werk te kunnen doen in plaats van papieren in te vullen. Wij zijn het echter oneens over de analyse. Kunnen wij nu niet snel genoeg ingrijpen? Ik denk dat wij nu wel degelijk snel genoeg kunnen ingrijpen. Dat zie je ook aan de enorme stijging van de ots'en in de afgelopen tien jaar of over een misschien wel langere periode.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Er werd net gezegd dat de ots uitgebreid moet worden. Via de heer Dibi wil ik de vraag stellen: als je de grond voor ots'en uitbreidt, breid je hem toch ook uit voor de uithuisplaatsing? Er werd namelijk gezegd dat mevrouw Kooiman dat niet wilde. Maar dat is toch het geval?
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik wil niet namens mevrouw Kooiman praten, maar volgens mij bedoelt zij: als je meer onder toezicht kunt stellen, kun je daarmee misschien voorkomen dat er meer uithuisplaatsingen plaatsvinden. Dit debatje moet echter tussen mevrouw Kooiman en mevrouw Van der Burg plaatsvinden en niet tussen mij en mevrouw Van der Burg.
Ik kom terug bij mijn betoog en herhaal de vraag: Is het niet de omgekeerde volgorde? Moeten wij niet eerst de huidige ots verbeteren, voordat wij de gronden gaan verruimen?
Dan kom ik bij de bezuinigingen. Het klinkt natuurlijk mooi en aardig dat dit kabinet het stelsel van de jeugdzorg en de positie van kwetsbare jongeren wil verbeteren. De bittere realiteit is echter ook, en dat staat niet in het programma voor verstandelijk gehandicapten, dat het kabinet heel veel centjes afpakt van diezelfde doelgroep en er heel veel bezuinigd wordt, namelijk 300 mln., terwijl wij ook een enorme stelselwijziging gaan laten plaatsvinden. Er wordt 300 mln. bezuinigd op passend onderwijs. Dat treft kwetsbare kinderen die ook heel vaak met de jeugdzorg te maken hebben. Ik kan die twee dingen niet met elkaar rijmen.
Sowieso vind ik het heel erg onverantwoord om te bezuinigen tijdens een megaoperatie waarop iedereen zich moet voorbereiden in het veld, namelijk het verplaatsen van de jeugdzorg van de provincies naar de gemeenten. De geschiedenis heeft ons geleerd dat bij grote stelselwijzigingen juist investeringen nodig zijn en tijd nodig is. Het omgekeerde gebeurt nu. Ik wil van de staatssecretaris weten wanneer het overgangsplan voor de jeugdzorg en de stelselwijziging er komen en hoe het met het financiële plaatje zit. Is het überhaupt wel haalbaar?
De voorzitter:
Mevrouw Van der Burg toch, u bent net geweest.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik heb een ander punt. Weet de heer Dibi dat de bezuinigingen pas in 2016 worden ingeboekt? We hebben dus nog vier jaar. Weet hij ook dat gemeenten zelf hebben gezegd dat zij het beter en efficiënter kunnen?
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik weet heel goed dat het beter en efficiënter kan. Dat is ook een belangrijke vraag die de GroenLinksfractie aan staatssecretaris Teeven heeft gesteld in het vorige debat. Volgens mij komen de euro's die naar de jeugdzorg gaan, lang niet altijd ten goede aan het primaire proces. Als het kabinet een enorme stelselwijziging gaat doorvoeren die echt veel rumoer in het veld zal veroorzaken, moet het daarbij ook rekening houden met investeringen. Dan kan het niet tegelijkertijd bezuinigingen inboeken.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
De bezuinigingen op de jeugdzorg vinden pas in 2016 plaats. Dat betekent dat in de komende periode dezelfde hoeveelheid geld beschikbaar blijft voor de jeugdzorg. Daar wil ik graag een reactie op.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dan negeert mevrouw Van der Burg wel erg gemakkelijk de bezuiniging van 300 mln. op passend onderwijs. Of zijn alle bezuinigingen die dit kabinet wil doorvoeren ingeboekt nadat het vertrokken is?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Passend onderwijs valt onder de begroting van OCW. Daar wil ik nu het debat niet over aangaan. Vandaag hebben we het over de jeugdzorg.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dit is nu precies een groot probleem in het debat over de jeugdzorg en het onderwijs. De fragmentatie tussen al die departementen is enorm problematisch. Het heeft allemaal veel met elkaar te maken. Kinderen die we met hun beperking in het regulier onderwijs een plekje willen geven, zitten vaak ook bij de jeugdzorg. Daarom willen we toewerken naar brede scholen waar jeugdzorg, onderwijs en allerlei andere zaken een plekje hebben. De GroenLinksfractie wil juist een einde maken aan de versplintering. Dan kun je de bezuinigingen op passend onderwijs niet zo maar even wegwuiven in dit debat. Die hebben heel veel effect op de instroom in de jeugdzorg.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik wilde alleen maar zeggen dat we daar vandaag het debat niet over voeren. Natuurlijk heeft het allemaal effect op elkaar. De Wajong heeft er ook mee te maken, maar daar spreken we vandaag niet over. Ik vind het dus niet fair dat de heer Dibi zo antwoordt.
De heer Dibi (GroenLinks):
De VVD-fractie voert daar misschien vandaag het debat niet over, maar de GroenLinksfractie wil het allemaal in samenhang bekijken. Ik dank mevrouw Van der Burg dat zij de Wajong er nog even bij haalt. Ik zou ook de bezuiniging op de sociale werkvoorziening nog kunnen noemen. Dat grijpt allemaal op elkaar in omdat het kinderen met een multiproblematiek zijn. Als je aan de ene kant bezuinigt, zie je een instroom aan de andere kant. Dat zagen we ook bij de AWBZ. Als je regeert, moet je vooruitzien. Dan moet je zien dat dit de mogelijke effecten zijn van je beleid.
De heer Bontes (PVV):
Dat bezuinigingen op de AWBZ gevolgen hebben voor de kinderbescherming en de jeugdzorg slaat nergens op. Het is amper ingevoerd. Hoe kan de heer Dibi daar nu al de effecten van zien? Graag krijg ik daar uitleg over.
Is de heer Dibi het eens met de manier waarop de jeugdzorg op dit moment qua financiën werkt? Is hij het eens met het aantal managers? Is hij het eens met de bureaucratie? Is hij het eens met de salarissen van bestuurders? Vindt hij dat de opgeëiste salarisklasse in verhouding is met dat van een buurtregisseur die dezelfde soort verantwoordelijkheden heeft, maar dan bij de politie?
De heer Dibi (GroenLinks):
De heer Bontes noemt enkele heel terechte zaken. Eerst zul je moeten analyseren waar er in de jeugdzorg inefficiënt met geld wordt omgegaan. Op basis daarvan bepaal je de bezuinigingen. Je kunt niet zomaar een zak geld weghalen en vervolgens zeggen dat je dat dekt vanuit de topsalarissen. Is de heer Bontes het met mij eens dat het schaamteloos is dat zijn partij een verkiezingsprogramma maakt voor een doelgroep en daarin zegt dat de PVV de allerbeste partij van Nederland is, maar in datzelfde verkiezingsprogramma geen woord wijdt aan de bezuinigingen op diezelfde doelgroep?
De voorzitter:
De heer Bontes stelt de vragen en u geeft antwoord. Dit gaat zo niet.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik heb volgens mij antwoord gegeven. Ik heb gezegd dat de heer Bontes een aantal terechte punten heeft genoemd waarop mogelijk bezuinigd kan worden. Dat steun ik. Je kunt echter niet beginnen met de bezuinigingen en vervolgens hopen dat het in de praktijk goed uitpakt en goed terechtkomt. Je moet eerst analyseren waar geld niet goed besteed wordt en vervolgens bekijk je hoeveel dat oplevert en boek je dat in. Nu is het omgekeerd gebeurd. Er is zomaar wat geld weggehaald bij de jeugdzorg zonder te kijken naar de effecten daarvan.
De voorzitter:
Hebt u nog een vraag, mijnheer Bontes?
De heer Bontes (PVV):
Ik ben blij dat de heer Dibi het met mij eens is. Er kan bezuinigd worden. Hij zei dat het schandalig is dat er geen cent vanaf gaat. Hij geeft nu zelf de voorbeelden. Hij is het met mij eens. Mijn vraag vervalt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik heb zelf in vorige debatten, allang voordat de heer Bontes Kamerlid was, vragen gesteld over het geld dat naar de jeugdzorg gaat, want daar hebben wij grote zorgen over. Wij weten immers niet of dat terechtkomt bij de kinderen en bij de professionals. Het blijft volgens ons steken bij te veel managementlagen. Daar mag het kabinet naar kijken. De PVV doet echter het volgende: zij bezuinigt zonder te kijken naar de effecten. Vervolgens, als er kritische vragen over diezelfde bezuiniging komen, zegt de PVV: ja, maar ze verdienen te veel of ja, maar er zijn te veel managers. De PVV moet eerst bezien waar het geld vandaan gehaald kan worden en dan pas de bezuiniging inboeken.
Ik kom nu op het initiatiefwetsvoorstel particuliere jeugdzorginstellingen. Ik ben bijna klaar met dit initiatiefwetsvoorstel. Ik heb het ook rondgestuurd, omdat op dit moment ontzettend veel particuliere jeugdzorginstellingen als paddenstoelen uit de grond schieten, zonder dat daarvoor kwaliteitseisen gelden en zonder dat er toezicht op is. De staatssecretaris heeft daaraan in een brief een aantal woorden gewijd. Ik ben benieuwd hoe zij daartegen aankijkt en op welke manier zij daar in de komende tijd werk van wil gaan maken.
Mevrouw Dijkstra (D66):
Voorzitter. Hoeveel actieplannen, programma's, publiekscampagnes, onderzoeksrapporten en wetswijzigingen zijn er nog nodig om kinderen te beschermen tegen mishandeling? De conclusies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid en van de Inspectie jeugdzorg liegen er niet om. Op fundamentele punten schiet de bescherming tekort. Wij hebben het hier over het nemen van verantwoordelijkheid, het tonen van professionaliteit en over het stellen van duidelijke kaders. Ik vind het nog steeds schokkend om te moeten vaststellen dat jonge kinderen, de meest kwetsbaren in onze samenleving, thuis soms niet veilig zijn. Zij weten zich niet beschermd door de overheid als dit nodig is. Professionals blijken onvoldoende toegerust om hun die bescherming te bieden.
De staatssecretarissen zeggen de harde conclusies van de onderzoeken uiterst serieus te nemen. Dat is heel terecht. Dit is wel het minste wat je zou moeten doen. De D66-fractie vraagt de beide staatssecretarissen om niet nog acht maanden te wachten, tot na het zomerreces, maar om nog voor het zomerreces concrete stappen te zetten en de huidige situatie zichtbaar te verbeteren. Mijn fractie wil geen plan. Mijn fractie wil actie.
Voor ons ligt de herziening van de maatregelen kinderbescherming. Naar die herziening kijken wij ook in het licht van de zojuist genoemde onderzoeksrapporten. De Raad van State trekt eigenlijk een voor de hand liggende conclusie: waarom de ondertoezichtstelling, de ots, de voogdijen en de mogelijkheden van gezagsbeëindigingen van de ouders nu al verruimen, terwijl de uitvoering van deze maatregelen in de bestaande situatie nog tekortschiet? Mijn fractie vraagt zich dan af of dit niet te voorbarig is. De Raad van State stelt vast "dat de geringe doeltreffendheid van de ots samenhangt met een gebrekkige uitvoering van de ots. Die gebrekkige uitvoering is, zo blijkt uit adviezen van verschillende zijde over het wetsvoorstel, onvoldoende verbeterd om nu een ingrijpende wetswijziging die opnieuw een grote omschakeling van de jeugdbescherming vergt, te entameren". Wat mij betreft is het volgende nog belangrijker. Ik citeer nogmaals de Raad van State: "Van de jeugdzorg en de jeugdzorgwerkers kan thans niet worden verwacht dat zij de belangrijkste elementen van de voorgestelde wetswijziging, zoals de verruiming van de ots en de verruiming van de mogelijkheden tot gezagsbeëindiging adequaat zullen kunnen uitvoeren."
Wat D66 betreft, is voor een goede uitvoering van de kinderbescherming het volgende uitgangspunt leidend: maatregelen moeten proportioneel zijn. Ze moeten passen bij het vraagstuk dat zich aandient. Ingrijpen in het gezinsleven van mensen raakt de betrokkenen diep. Zoiets ligt uitermate gevoelig. Als de overheid daartoe besluit, moet zij volgens mijn fractie de correcte uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel garanderen, zoals het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ons voorschrijft. Daar kunnen wij eenvoudigweg niet omheen. Zodra de overheid niet de volledige verantwoordelijkheid kan nemen voor de wettelijke taken die haar toegewezen zijn, is een pas op de plaats geboden. Uit de brief van de staatssecretarissen blijkt niet op welke manier tegemoetgekomen wordt aan het uitgangspunt dat ik zojuist noemde. Ik krijg graag van de beide bewindslieden een reactie hierop.
Aangezien die uitvoering van de jeugdzorg in de basis niet op orde is, is D66 van mening dat het onverstandig is om de voorgestelde verruimingen van bevoegdheden in de wet in dit stadium in te voeren. Ik kom nu terug op hetgeen ik zojuist van de bewindslieden heb gevraagd: niet nog acht maanden wachten, maar nog voor het zomerreces concrete stappen zetten. Mijn fractie wil dat professionals in staat zijn goede risico-inventarisaties en -evaluaties uit te voeren. Ze moeten daarbij kunnen beschikken over alle relevante benodigde informatie. We willen dat ze voldoende op de hoogte zijn van beschikbare forensisch-medische kennis, dat er toezicht is van een onafhankelijke instantie op de uitvoering van risico-inventarisaties en -evaluaties en dat vroegsignalering standaard onderdeel wordt in de opleiding van professionals. We willen dat er duidelijke normen zijn om vast te stellen wanneer er sprake is van fysieke veiligheid. Bij signalen dat het misgaat, moet worden gehandeld conform beschikbare meldcodes.
Kunnen de bewindslieden de Kamer toezeggen hierin de komende maanden, nog voor het zomerreces, zichtbare verbeteringen te bewerkstelligen? Als zij dit kunnen toezeggen en de situatie daadwerkelijk verbeterd is, kan de beoordeling van de voorgestelde wetswijziging veel beter dan nu tot haar recht komen. D66 geeft de bewindslieden deze overweging mee en vraagt hen om een reactie hierop.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als het kabinet voor de zomer een slag maakt met de verbeteringen die u voorstelt, wilt u dan wel instemmen met dit wetsvoorstel? Ook dan wordt er namelijk bezuinigd op de jeugdzorg en het passend onderwijs. We zien nu al dat er te weinig gezinsvoogden zijn. De caseload loopt op. Er is een tekort aan kinderrechters. Dat lost u voor de zomer niet op!
Mevrouw Dijkstra (D66):
Dat lossen we inderdaad niet voor de zomer op, maar het volgende is wel heel belangrijk. Als je met een wetswijziging maatregelen wilt aanscherpen en in het traject ervoor niet hebt geregeld dat dit ergens toe kan leiden, heeft zo'n wetswijziging weinig zin. Dat heb ik zojuist willen betogen. Ik roep de bewindslieden op om aan te geven dat die stappen wel degelijk zullen worden gezet. Daarna zullen we opnieuw naar die wetswijziging moeten kijken. We vinden het eigenlijk te vroeg om er nu op te reageren, maar we zijn ook niet voor de verruiming van de ots die hier wordt voorgesteld.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Voorzitter. We behandelen vandaag een forse wijziging van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten in verband met de herziening van de maatregelen voor kinderbescherming. Aan het debat is het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid toegevoegd. Over dat rapport zal mijn collega Khadija Arib na mij nog het woord voeren namens de PvdA-fractie.
Dit wetsvoorstel kent een lange voorgeschiedenis. In die jaren is het nodige gebeurd en veranderd in de jeugdzorg, soms ten goede en soms ten kwade. De eeuwige pendule tussen te snel en te langzaam ingrijpen die de discussie over de jeugdzorg kenmerkt, lijkt steeds sneller heen en weer te gaan. De aanleiding tot het voorliggende wetsvoorstel ligt in twee rapporten: de evaluatie van de herziening van de ondertoezichtstelling door het Verwey-Jonker Instituut en een onderzoek naar de doelmatigheid van ondertoezichtstelling door de Vrije Universiteit te Amsterdam. Het eerste rapport stamt uit 2000, het tweede uit 2002. Soms is een lang wetstraject een zegen omdat daardoor allerlei onverhoedse en ondoordachte wijzigingen kunnen worden voorkomen. Soms is het echter een vloek omdat de voorgestelde wijzigingen een alweer voorbije tijdgeest uitstralen. De grote vraag is wat hier van toepassing is.
Er is ondertussen veel gebeurd. De afgelopen jaren is bijvoorbeeld hard gewerkt aan de invoering van de Deltamethode. Mevrouw Kooiman noemde dat ook al. Er was ook verlaging van de caseload afgesproken, maar die staat nu weer fors onder druk. De caseload loopt op vanwege tekortschietende bekostiging. Heeft de staatssecretaris hierover al een afspraak kunnen maken met de sector? Ik begrijp dat de afspraak is verplaatst en dat er nog geen overleg plaatsvindt. Dat snap ik niet goed, want ik dacht tijdens het AO hierover dat de staatssecretaris het probleem helemaal tussen de oren had. Hij zei toen dat hij hiermee snel aan de slag zou gaan. Dit gaat over de tarieven kinderbescherming. Hij kijkt mij niet-begrijpend aan.
Staatssecretaris Teeven:
Nee hoor.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
U begrijpt het weer; graag een stand van zaken op dat punt. Wanneer er een verdere verruiming van de grondslag zou komen op basis waarvan in gezinnen kan worden ingegrepen zoals dit wetsvoorstel beoogt, betekent dit een nog verdere vergroting van de belasting van gezinsvoogden.
De komende jaren staan wij opnieuw voor ingrijpende veranderingen van de jeugdzorg. De parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg deed daarvoor aanbevelingen die brede steun kregen en zelfs in het regeerakkoord terugkwamen. Die uitwerking vergt natuurlijk nog vele hoofdbrekens, maar een van de belangrijkste elementen van die toekomstvisie is de wens om de aanhoudende druk op de hele sector te verlichten door een groter accent te leggen op preventief werken, liefst vrijwillig en zo lang mogelijk in het gezin, om daarmee zware ingrepen in een laat of te laat stadium voor te zijn. Dat is hoofdpunt van de toekomstvisie. De vraag is of de maatregelen in dit wetsvoorstel nu nog bij die toekomstvisie passen of toch duidelijk voortkomen uit studies van bijna tien jaar geleden.
De vele veranderingen in de jeugdzorg lijken soms ook regelrecht tegenstrijdig. Sommige zijn erop gericht ouders zelf langer in positie te houden dan wel direct hun sociale omgeving erbij te betrekken, alles om verder ingrijpen waar mogelijk te voorkomen. Andere voorstellen, waaronder nogal wat voorstellen in dit wetsvoorstel, lijken erop gericht eerder, maar nog steeds verplicht en stevig te kunnen ingrijpen. De grote vraag is of eerder ingrijpen altijd moet. In ernstige gevallen – zie het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid – zou je willen dat eerder en effectiever werd ingegrepen. Maar of dat wordt bevorderd door over de volle breedte eerder te kunnen ingrijpen? De werkdruk in de jeugdzorg staat al op twee manieren onder druk: er komen steeds meer kinderen en gezinnen bij de jeugdzorg terecht en de problematiek wordt ook zwaarder. Cijfers laten zien waartoe dat leidt. Zo is het aantal ondertoezichtstellingen tussen 1998 en 2008 met 59% toegenomen en het aantal uithuisplaatsingen in dezelfde periode met 35%.
Op de vraag van mijn fractie of de in dit wetsvoorstel gewijzigde grond voor ots zal leiden tot meer ingrepen, antwoordt de regering in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 15 dat dit niet te zeggen valt. Maar een pagina verder schrijft de regering dat er een stijging zal zijn als gevolg van de verruiming van de grond voor ots. Er zal ook een daling zijn van het aantal ots'en, omdat eerder zal worden overgegaan tot beëindiging van het gezag, een nog zwaardere maatregel. De conclusie moet dus zijn: ja, dit wetsvoorstel betekent dat wij nog meer zware ingrepen kunnen verwachten. Daarom luistert de discussie over de definitie van de grondslag tot ingrijpen zo nauw. De wet zegt tot op heden dat er sprake moet zijn van ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. In dit wetsvoorstel wordt op drie plekken het woordje "ernstig" weggehaald: een kleine wijziging, maar met grote gevolgen. Ik wil er uitgebreid bij stilstaan.
In de memorie van toelichting worden verschillende formuleringen gehanteerd. De ene keer is sprake van "bescherming tegen ouders die er onvoldoende in slagen om het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid van hun kind te realiseren". De andere keer gaat het in de memorie van toelichting om opvoed- en opgroeiproblemen die de ontwikkeling van het kind bedreigen. Dan lezen wij dat er sprake moet zijn van concrete bedreigingen en dan weer gaat het in plaats van "ontwikkeling" ineens over een "optimale ontwikkeling". Weer ergens in de memorie van toelichting staat dat het moet gaan om een opvoedingssituatie zonder vermijdbare bedreigingen. Ik vraag de staatssecretaris kritisch te kijken naar deze formuleringen in de memorie van toelichting, omdat ze echt onderdeel zijn van de wet. Iedereen die straks de wet ter hand neemt, zal ook kijken wat er wordt bedoeld met bepaalde formuleringen. Mogelijk is zelfs een nota van verbetering nodig om de veelheid van de gebruikte termen en definities ook in de memorie van toelichting op te schonen en daarvoor helderdere definities te hanteren. In de wet staat uiteraard maar een definitie: de nieuwe grondslag in artikel 255, onderdeel h, betekent dat ook kinderen met relatief lichte problemen onder toezicht kunnen worden gesteld. Deze hele discussie doet mij denken aan de discussie die wij hadden over het wetsvoorstel voor de verwijsindex, waarin de PvdA en de SGP de definities van de doelgroep voor die wet, de verwijsindex risicojongeren, aanscherpte om te voorkomen dat de jeugdzorg te ongericht, te veel en te snel alarm zou slaan.
De kwestie van de definitie van de grondslag is ook onderwerp van drie amendementen van mevrouw Van der Burg van de VVD. Zij draait het schrappen van het woordje "ernstig"op drie plekken terug. De meeste sympathie hebben wij bij voorbaat voor het amendement op stuk nr. 13. Het betreft de vraag wanneer het gezag van ouders kan worden beëindigd; dat is dus een zeer zware maatregel. Het komt ons voor dat bij zo'n maatregel altijd sprake moet zijn van een ernstige bedreiging. Graag een nadere motivatie van de staatssecretaris waarom hij zelfs in die situatie het gewenst vindt om de grondslag te versoepelen.
Het amendement van mevrouw Van der Burg op stuk nr. 12 roept meer vragen bij ons op. Ook hier brengt zij het woord "ernstig" terug in de wet, maar wel in een heel andere situatie, namelijk in een situatie waarin de rechter het nodig vindt om een voogdij te beëindigen. Er is een voogd aangewezen. Deze is verantwoordelijk gesteld voor verzorging en opvoeding van een minderjarige. Maar nu blijkt dat de voogd niet in staat is deze verantwoordelijkheid adequaat te dragen. De vraag is dan wanneer de rechter de voogdij kan beëindigen: pas bij ernstige bedreiging of ook bij een gewone of lichte bedreiging? Van de staatssecretaris hoor ik graag aan welk type situatie wij hierbij moeten denken. Betekent het snel wisselen van de voogd bij een lichte bedreiging niet opnieuw onzekerheid en onthechting voor de minderjarige en een verslechtering van de positie van de voogd? Of is het legitiem dat, wanneer een toch al kwetsbaar kind wordt ondergebracht bij een voogd en deze voogd niet voldoet, wij dat snel kunnen corrigeren en weer kunnen ingrijpen? Ik neig op dit punt tot de laatste opvatting. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af, maar ik zal het amendement op stuk nr. 12 niet steunen.
In haar amendement op stuk nr. 10 stelt mevrouw Van der Burg voor, de drempel voor het uitspreken van een ots niet te verlagen en ook hier het criterium "ernstige bedreiging" te handhaven. Daarmee kom ik op de oorsprong van dit wetstraject. Mijn fractie heeft er jarenlang voor gepleit om waar nodig eerder te kunnen ingrijpen, dus ook al voordat er sprake is van ernstige bedreigingen, maar dan zouden er ook lichtere maatregelen moeten kunnen volgen. Dat was de koppeling die wij altijd aanbrachten. Wij pleiten er bijvoorbeeld voor dat verplichte opvoedingsondersteuning wordt opgelegd. Op die manier was het ook opgenomen in het regeerakkoord van het vorige kabinet. Voor de staatssecretaris is dat niet relevant, maar voor sommige fracties misschien nog wel. Het wetsvoorstel komt daar vandaan; zo is de gedachte ontstaan.
Met het wetsvoorstel kan wel eerder worden ingegrepen, maar dat wordt niet per se gekoppeld aan lichtere vormen van ondersteuning, lichtere maatregelen. Sterker nog, ook de zwaarste maatregelen, zoals uithuisplaatsing of ontzetting uit de ouderlijke macht, zijn straks al mogelijk bij een lichte bedreiging. Het houdt onze voorkeur dat wanneer wij in een uitzonderingsgeval zouden willen ingrijpen bij gewone of lichte bedreigingen, de speelruimte voor het type maatregel dat kan worden opgelegd, beperkt wordt.
Samengevat: lichte bedreiging, dan ook licht ingrijpen. Op die manier kunnen wij werkelijk maatwerk verlenen. Dit vergt een vorm van voorwaardelijke ondertoezichtstelling, waarbij de rechter kan uitspreken dat een voorwaardelijke ots afhankelijk is van de deelname aan bijvoorbeeld verplichte opvoedingsondersteuning. Ik vraag de staatssecretaris om op deze benadering te reageren. Een lichte bedreiging? Dan ook een lichte maatregel.
Mijn pleidooi sluit aan bij de opmerkingen in het advies van de Raad van State (32015, nr. 4) op dit punt: "De vraag is naar het oordeel van de raad vooral waarom niet is gekozen voor een op het op te lossen probleem gerichte maatregel, ervan uitgaande dat het een reëel probleem betreft, in plaats van voor verruiming van de mogelijkheden tot ots. De raad adviseert dan ook voor de gevallen waarin het werkelijk nodig is om relatief kortdurend en beperkt dwingend in het gezin te moeten kunnen ingrijpen, een daarop gerichte (lichte) maatregel te creëren." Wij hebben geprobeerd om op dit punt zelf een amendement te maken, maar dat is tamelijk complex, want het zou in feite een nieuwe afdeling in de wet vragen, voorafgaand aan de huidige afdeling 4. Wij willen de benadering van mevrouw Van der Burg steunen. Daarmee brengen wij bij de ots het woord "ernstig" terug, maar voorafgaand creëren wij een nieuwe afdeling in de wet "Voorwaardelijke ondertoezichtstelling", op grond waarvan al in een situatie van gewone bedreiging kan worden ingegrepen, zij het met een lichtere maatregel. Vanwege het belang van zorgvuldige wetgeving heeft het onze voorkeur als de staatssecretaris bereid is om een nota van wijziging op dit punt te maken. Er is eerder over gesproken; het kan niet helemaal een nieuwe gedachte zijn. Anders zullen wij alsnog een amendement op dit punt proberen te maken.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik heb goed geluisterd naar collega Dijsselbloem en dit was inderdaad ooit het doel van deze wet. Zijn voorstel is op zich interessant, maar aan welke lichte maatregel denkt hij daarbij?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dat is zeer afhankelijk van de specifieke situatie. Ik heb het voorbeeld genoemd van verplichte opvoedingsondersteuning. Het kan ook gaan om specifieke vormen van begeleiding in het gezin. De heer Voordewind noemde het voorbeeld van eetpatronen. Afhankelijk van wat daarachter zit, zou je ook kunnen zeggen dat het gezin begeleiding krijgt op het punt van voeding. Het kunnen dus zeer specifieke maatregelen zijn die veel minder ver gaan dan een ots. In de ogen van mijn fractie is de ots al een zware maatregel. Er komt iemand in het gezin en die kan met aanwijzingen ingrijpen in de gezinssituatie op het totale front van opvoeding en verzorging. Soms is dat niet nodig. Soms kun je ook zeggen dat men moet meewerken aan bijvoorbeeld begeleiding of opvoedingsondersteuning op een bepaald punt of dat men moet deelnemen aan een training of coaching. Als men dat dan niet doet, gaan wij verder en komt er een ots. Een ots betekent echter dat over de volle breedte van het gezinsleven de gezinsvoogd aanwijzingen kan geven. Dat gaat al behoorlijk ver.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik constateer dus dat u met "een lichte maatregel" bedoelt dat de maatregel specifiek is gericht op een bepaald probleem. Die definitie geeft u daar dus aan.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Correct: passend bij het specifieke probleem dat je wilt aanpakken. Nu is er een vrij grote stap van het vrijwillige traject naar het verplichte traject, want de rechter kan op basis van de wet pas ingrijpen wanneer sprake is van ernstige bedreiging. Dan kan hij ook eigenlijk alleen ernstige maatregelen nemen, namelijk ots, uithuisplaatsing of ontneming van het gezag. Dat gaat allemaal meteen ver. Er zit niets tussen het lange traject van vrijwilligheid en dan ineens de verplichting, gepaard met heel stevig ingrijpen. De praktijk is nu – dat vinden wij soms ook gewenst – dat er wordt gedreigd met die zware maatregelen en dat de jeugdhulpverlening of de jeugdzorg in het staartje van "vrijwillig" kan zeggen: als u niet gaat meewerken, dan zullen wij … Dat kun je gewenst vinden; je kunt zeggen: als dat werkt, dan werkt het. Mijn fractie zou het echter goed vinden als wij een trapje zouden inbouwen tussen dat lange vrijwillige traject en die grote stap naar zware maatregelen. Dat is wel verplicht, maar gericht.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik begrijp uw pleidooi, maar hoe meer stapjes er zijn, hoe meer grijze gebieden, hoe meer problemen bij de afweging en hoe meer bureaucratie er vaak zijn. Men kan die afweging immers steeds ingewikkelder maken: waar hoort dit bij? Hoe kijkt u daartegen aan?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik vind juist dat wij nu een grijs gebied toestaan in de sfeer van drang en dwang, omdat het niet anders kan. In dat grijze gebied wordt het aan de individuele jeugdzorgmedewerker of jeugdhulpverlener overgelaten: hij of zij kan beslissen wanneer hij of zij gaat dreigen. Ik weet niet of dat altijd gewenst is. Ik heb liever dat in sommige situaties waarin een specifiek probleem aan de orde is, waarin de vrijwillige hulpverlening zo'n beetje is uitgeput of waarin mensen daar gewoon niet aan willen meewerken, de jeugdzorg naar de kinderrechter kan gaan en daar kan zeggen: mijnheer de rechter, we hebben hier een situatie waarin vrijwillige hulpverlening niet werkt en waarin sprake is van een specifiek probleem; we kunnen niet zeggen dat er al sprake is van ernstige bedreiging, maar er is wel echt sprake van bedreiging van de ontwikkeling; daarom verzoeken wij u om verplicht een specifieke maatregel op te leggen. Ik hoef niet te herhalen waarover wij het dan hebben.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik heb twee korte vragen. Op zich is dit een interessant voorstel. Ik wil er meer van weten voordat ik er echt een standpunt over kan innemen, maar de door u genoemde voorbeelden van lichte maatregelen zijn volgens mij nu al mogelijk, bijvoorbeeld door te dreigen met een echte ots. Hoe kijkt u daartegen aan? Daarnaast vraag ik u of dit het kabinet geen achterdeur biedt om alsnog die verruiming voor elkaar te krijgen. In de praktijk kan dan immers eerst zo'n lichte maatregel worden opgelegd en kan er worden overgeschakeld naar de zwaardere ots als men niet meewerkt.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Nee, dat is de redenering van de fuik: als je in de wet toestaat om iets te doen, zal de rest daarna automatisch volgen. Daar geloof ik niet per definitie in. Het zal een enkele keer gebeuren, maar niet per definitie. Ik denk dat wij het grijze gebied aan het staartje van "vrijwillig" – dat noemen wij "drang en dwang" – niet te groot moeten laten worden. Dat begint vaak, in onze beleving van hoe het nu werkt, erg groot te worden. Weet de heer Dibi waarom? Omdat de stap van een vrijwillige naar een verplichte maatregel zo groot is. Die kan namelijk pas als het ernstig is. Dan gaat het begrijpelijkerwijs meteen om heel zware maatregelen. Het enige wat ik wil, is juist het grijze gebied verkleinen en een tussenvorm inbouwen die voor ouders minder bedreigend is. Een ots gaat veel verder. Het kan echter wel gericht en het kan noodzakelijk zijn om het verplicht te maken.
De heer Dibi (GroenLinks):
Als die lichte maatregel en die tussenstap niet bevredigend werken, wat gebeurt er dan?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dan kan altijd een volgende stap volgen. Dat is nu ook het geval. Als iemand in het vrijwillige traject niet meewerkt, en als drang en dwang niet meer werken, wordt de kinderrechter ingeschakeld voor ots. Leidt dat ook nergens toe, dan kan iemand uit huis worden geplaatst. Dat zal altijd zo zijn. Als voorliggende maatregelen niet werken, kan het betekenen dat verdergegaan wordt. De vraag is of er voldoende opties zijn en of voldoende maatwerk mogelijk is met de voorliggende maatregelen. Ik ben op zoek naar meer maatwerk. Ik noem dat het inbouwen van een extra trapje, zodat meer maatwerk mogelijk is en niet meteen doorgeschakeld hoeft te worden naar ingrijpende maatregelen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik probeer een beetje mee te denken met de heer Dijsselbloem. Ik wil echter niet in de fuik terechtkomen van "een beetje zwanger". Dat kan immers niet. De heer Dijsselbloem gaat ots-light iets te ver. Het is hem iets te breed. Hij wil het specifiek toepassen bij een maatregel. De vraag is wat er gebeurt als die ene maatregel niet werkt en een gezinsvoogd een andere maatregel wil nemen. Komen wij dan toch niet in de wat bredere ots-lightsituatie van het kabinet terecht? Moeten wij dan terug naar de rechter om de volgende specifieke maatregel te nemen? Als er een paar zijn uitgeprobeerd, kom je toch weer uit bij de ots-lightcontext?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
De heer Voordewind vraagt of, als het niet werkt, doorgeschakeld wordt naar zwaardere maatregelen. Dat kan. Er wordt op basis van een gewone bedreiging een verplichte specifieke maatregel opgelegd door de rechter. Nu kan dat nog niet. Met deze wet kan de rechter dat wel. De heer Voordewind vraagt zich af wat gebeurt als die maatregel niet werkt. Dan kan de rechter om een ander type maatregel worden gevraagd. Ook kan in bredere zin ingegrepen worden als blijkt dat de ouders erg onwillig zijn. Dan kan een ots aangevraagd worden. Dan staat nog steeds in het ots-artikel van de wet de term "ernstig". Op dat punt steun ik het VVD-amendement. Voordat die grote stap gezet kan worden, moet het gaan om aantoonbaar ernstige bedreigingen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat begrijp ik. Als het om een andere maatregel gaat, zou het op hetzelfde niveau afgedaan kunnen worden. Beschrijft de heer Dijsselbloem het dan als een soort ots-light? Ik vraag dat voor mijn begrip. Het is dan een ots met een lagere drempel en alleen voor een specifiek geval. Begrijp ik dat goed?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Het gaat om een specifiek geval. Het gaat bij een gewone bedreiging om een specifieke maatregel die dus ook niet zo zwaar is als een ots et cetera. De heer Voordewind vraagt eigenlijk of deze voorwaardelijke ots niet zodanig herhaaldelijk ingevuld en aangevuld zal worden dat wij in feite terug zijn bij het wetsvoorstel van het kabinet. Als hij daarvoor bang is, moeten wij in de nota van wijziging vragen om hierbij een beperking aan te brengen. Dat kan een beperking in de tijd zijn. Een voorwaardelijke maatregel kan hoogstens één keer worden verlengd of één keer worden vervangen. Dat zijn allemaal zorgvuldigheidswaarborgen. Daarover wil ik graag met de heer Voordewind meedenken. Ook ik vind niet dat het een openeinderegeling moet worden waarbij wij met lichter criterium eindeloos veel maatregelen kunnen nemen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb goed geluisterd. Ik begrijp niet helemaal goed dat de heer Dijsselbloem om het woord "ernstig" weer in de wet terug te brengen. Mijn fractie steunt het wetsvoorstel op grond van dezelfde overwegingen als die van de heer Dijsselbloem. Wij zien het als een breekijzer, dat de rechter de mogelijkheid moet bieden om een kortere ondertoezichtstelling uit te spreken. Kan de heer Voordewind dat verhelderen?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Mijn fractie beschouwt ots, net als uithuisplaatsing en gezagsontneming, echt als een zware maatregel. Ook op grond van deze wet moet het pas mogelijk zijn om op een zware manier in te grijpen als er sprake is van ernstige bedreiging. Ik zit echter dicht bij u als het gaat om de vraag of er iets voor zit. Wij zien de professionals worstelen in gevallen waarin het vrijwillige traject eigenlijk is uitgeput, maar zij de ernstige bedreiging nog niet hard kunnen maken, waarin zij die zien aankomen en wel iets willen doen. Nu gaat dat in de sfeer drang en dwang, wat een schimmig gebied is. De individuele medewerker moet dan maar gaan dreigen, op eigen gezag. Er is niemand die het toetst. Niemand ziet dat dreigen gebeuren en bekijkt of het terecht is. Dan heb ik liever dat de jeugdzorgmedewerker de mogelijkheid heeft om naar de rechter te gaan, al dan niet via de raad. Hij kan daar stellen dat er nog geen sprake is van ernstige bedreiging, dus dat zwaar ingrijpen nog niet nodig is en kan dan vragen om verplicht een specifieke aanpak op te leggen omdat er een sprake is van een specifiek probleem.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik probeer mee te denken. Ik voel dat wij op dezelfde golflengte zitten en dezelfde analyse maken, maar wij kiezen voor een andere oplossing. Je kunt ervoor kiezen om het woordje "ernstig" te schrappen bij de ondertoezichtstelling, zodat je een breekijzer hebt en om bij de zwaardere maatregelen, zoals uithuisplaatsing en de voogdijmaatregel, het woordje "ernstig" erin te houden. Wij zouden ervoor kunnen kiezen om de kinderrechter de mogelijkheid te bieden om een wat lichtere ondertoezichtstelling op te leggen, zodat deze als breekijzer kan fungeren.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
In de huidige wet noch in het wetsvoorstel bestaat nu zoiets als een lichtere ots. Dan is het gewoon een ots. Zoals gezegd, vindt mijn fractie een ots al een behoorlijk ingrijpende maatregel. Daarom zoek ik naar een andere vorm. U noemt dat een lichtere ots en ik een voorwaardelijke ots. Die ots is voorwaardelijk in de zin dat er pas sprake is van een ots als men aan de specifieke maatregel, die dan verplicht wordt opgelegd, geen medewerking verleent. Dan kan er alsnog een ots komen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik voel dat wij dicht bij elkaar zitten. Stemt u wel in met het wetsvoorstel enkel voor het deel inzake ondertoezichtstelling, om dat breekijzer dat wij samen zoeken te bewerkstelligen? Wilt u, net als wij, de rechter de mogelijkheid geven om die ondertoezichtstelling voor een korte duur, bijvoorbeeld drie maanden, op te leggen? Na die termijn kan een tussenevaluatie plaatsvinden en kan worden gekeken of vrijwillige hulpverlening weer mogelijk is.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik kijk even of ik uw vraag begrijp. In de wet zit ook een mogelijkheid om van dat maximum af te komen. Bedoelt u dat aspect?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik zal mijn vraag verduidelijken. Je kunt er ook voor kiezen om het woordje "ernstig" eruit te halen waar het gaat om ondertoezichtstelling, zoals in de wet wordt beoogd, en waar het gaat om uithuisplaatsing of een voogdijmaatregel het woordje "ernstig" niet te schrappen. In dat geval kan een rechter een ondertoezichtstelling opleggen voor bijvoorbeeld drie maanden en na deze termijn bekijken of deze maatregel als breekijzer heeft gefunctioneerd en of eventueel verder kan worden gegaan in het vrijwillige kader. Daarom zal de SP-fractie voor dit wetsvoorstel stemmen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik zit er toch een slag anders in, maar misschien kunnen wij elkaar gaande het debat nog naderen. Een ots is een ots. Je kunt die wel beperken in de tijd, zoals u nu voorstelt: doe het kort en kom dan terug bij de rechter. Het blijft echter in de ogen van mijn fractie een zware maatregel waarbij degene die deze moet uitvoeren over de volle breedte aanwijzingen kan geven en in het gezinsleven kan interveniëren. Soms is dat gewoon niet nodig in de volle breedte. Dan is er op één punt aandacht of begeleiding nodig. Soms kan het gewenst zijn dat die verplicht wordt opgelegd. Dat is waar ik naar zoek. Ik zoek dus niet naar een beperking in de duur van de ots. Een ots is een ots, in onze ogen. Onze vraag is waarom de kinderrechter niet in voorliggende situaties, waarin het probleem nog niet ernstig is, voorliggende maatregelen kan opleggen. Ik vind de wet in die zin te beperkt. De kinderrechter kan pas iets doen als het ernstig is en dan meteen met een heel forse maatregel. Ik vind dat de kinderrechter soms – u hebt daar een mooi voorbeeld van gegeven – in staat zou moeten zijn om eerder te interveniëren, maar dan met een lichtere maatregel. Ik zoek naar een manier om dat in de wet in te bouwen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik wil het niet nog ingewikkelder maken. Wat de heer Dijsselbloem noemt, is ook al een hele tijd een worsteling van de CDA-fractie. Daarom heeft mijn collega Çörüz iedere keer zo gehamerd op de voorwaardelijke ots. Ik lees in de stukken dat dit volgens de staatssecretaris al lang kan, dat er al een voorwaardelijke ots is. Wij begrepen daar niets van, dus ik kom daar nog op terug op mijn inbreng. Ik zou hiervan graag nog een bevestiging krijgen. Is dit uiteindelijk datgene waarop wij eigenlijk altijd hebben gehamerd, volgens mij samen met de Partij van de Arbeid, namelijk de noodzaak om eens goed te kijken naar een voorwaardelijke ondertoezichtstelling? Blijkbaar kan zo'n voorwaardelijke ondertoezichtstelling al. Kinderrechters kunnen zeggen: komt u over drie maanden maar terug; ik wil dat dit gebeurt en over drie maanden kunnen wij het alsnog doen. Zouden wij, als wij die bevestiging van de staatssecretaris hebben, er niet al voor een stuk zijn in het voorliggende, lichtere veld?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dan is het nog steeds zo dat het om een ots gaat, en in dit wetsvoorstel wordt nog steeds voorgesteld om een ots al mogelijk te maken bij een gewone bedreiging. Ik verval nu in herhaling, maar ik probeer recht te doen aan wat mevrouw Van Toorenburg zei. De fractie van de Partij van de Arbeid blijft ots als een zware, ingrijpende maatregel in het gezinsleven beschouwen. Mevrouw Van Toorenburg heeft gelijk: je kunt het in de tijd beperken; ook de SP-fractie zei dat. Ik zoek echter naar mogelijkheden om in bepaalde situaties al eerder de rechter in te schakelen. Dan wil ik ook dat het type maatregel dat kan worden opgelegd, beperkter of specifieker of gerichter is. Daar ben ik naar op zoek.
Mevrouw Van Toorenburg en naar ik meen ook mevrouw Kooiman bepleiten het beperken van de ots door na drie maanden al terug te komen. Dat is inderdaad ook een beperking, maar ik zoek het meer in een inhoudelijke beperking. De Raad van State stelt dat ook voor. De argumentatie van de regering, ook tegenover de Raad van State, om het niet te doen heeft mij verre van overtuigd. Ik denk echt dat het mogelijk is om dit in de wet in te bouwen. Als ik de mening van de verschillende fracties goed heb beluisterd, willen sommige fracties dit deel van de wet echt niet – ik geloof dat er nu een meerderheid is die het "ernstig" gewoon in de wet wil houden – en vinden andere fracties dat er soms situaties zijn waarin je toch eerder wilt ingrijpen. Ik zeg het niet om een compromis te zoeken, maar het is wel een tussenvorm. Er kunnen namelijk situaties zijn waarin je wel eerder de rechter wilt inschakelen maar dan niet meteen met dit soort zware maatregelen. Ik hoop dat dit een tussenvorm is waarbij meerdere fracties zich thuis zullen voelen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Om het af te hechten: wij begrijpen heel goed de aarzeling bij echte uithuisplaatsingen. Wij dachten echter gerust te kunnen zijn omdat een voorwaardelijke ondertoezichtstelling al kan. Wij zullen de staatssecretaris daarop bevragen. Dit is precies wat met de motie-Çörüz werd beoogd. Als wij geen bevredigend antwoord krijgen, zullen wij daarop doorpakken. Dit moet er komen.
De voorzitter:
Wilt u uw eigen betoog afronden, mijnheer Dijsselbloem?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Afronden, voorzitter, bent u al zover?
De voorzitter:
Ik wel.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik nog niet!
Een van de middelen die een gezinsvoogd ter beschikking heeft om ouders weer in staat te stellen, de verantwoordelijkheid voor de zorg en de opvoeding op zich te nemen, is de schriftelijke aanwijzing. Dit wetsvoorstel geeft de gezinsvoogd de mogelijkheid om een schriftelijke aanwijzing ter bekrachtiging aan de rechter voor te leggen. Hierbij kan tevens een door de wet toegelaten dwangmiddel worden verzocht. Het eerste deel, de bekrachtiging, is een toevoeging die wij niet goed begrijpen. De rechterlijke uitspraak waarbij ots wordt opgelegd, geeft immers de aangewezen voogd of voogdijinstelling al de bevoegdheid om schriftelijke aanwijzing op te leggen. Die bevoegdheid is er dus al. Het mogelijk maken van de bekrachtiging lijkt dan dubbelop. Wij vrezen dat dit nog wel eens tot het tegenovergestelde effect zou kunnen leiden, namelijk dat ouders de aanwijzing alleen dan serieus gaan nemen wanneer er ook nog eens een bekrachtiging van de aanwijzing is geweest. Er is dus een ots opgelegd en eigenlijk is daarmee de mogelijkheid van aanwijzing geregeld; maar nu moet de voogd straks ook nog eens per aanwijzing een bekrachtiging gaan halen bij de rechter, want anders zeggen de ouders: laat je bekrachtiging maar zien. Goed bedoeld, maar het lijkt contraproductief. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris.
In een voorontwerp van de wet is een geschillenregeling overwogen. De uitvoerders van de maatregelen in de jeugdzorg voelden daar niet voor, maar ouders, pleegouders en cliënten waren er wel voor. Ook de inspectie verwachtte een positief effect van zo'n geschillenregeling. Hét argument om de regeling toch niet op te nemen, is dat men wil vasthouden aan de scheiding tussen rechtspraak en uitvoering. Op dit moment zijn, zoals ik het zie, de geschillencommissies allemaal onderdeel van de verschillende Bureaus Jeugdzorg; ergo, onderdeel van de uitvoering. Dat is nu juist het bezwaar van ouders en cliënten. De vraag is of er niet toch een nieuwe landelijke regeling in de Wet op de jeugdzorg zou moeten komen, zodat wij in ieder geval naar een landelijk uniform en onafhankelijk stelsel van geschillencommissies komen.
Ik kom te spreken over enkele andere onderdelen die onze steun verdienen. Het verlengen van een ots zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouders wordt onmogelijk. Na twee jaar moet worden overwogen wat de gevolgen zijn van aanhoudende onzekerheid voor het kind. Dan dient gezagsbeëindiging te worden overwogen, waarbij het gezag zo mogelijk wordt overgedragen aan de feitelijke opvoeders, zoals de pleegouders. Dit is wat ons betreft een belangrijke verbetering. Verder regelt het wetsvoorstel dat de kinderrechter bij het uitspreken van een ots de concrete bedreigingen waar het om gaat in de beschikking moet opnemen, alsmede de daarbij passende duur van de ots. Dat maakt het voor de gezinsvoogd, de ouders en de minderjarige inzichtelijk waaraan gewerkt moet worden. Dat is prima. Ook wordt de maatregel tot beëindiging van gezag geïntroduceerd, in plaats van ontheffing en/of ontzetting. Ook dat lijkt ons een verheldering en een verbetering.
Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om het gezag van ouders te beëindigen in die gevallen waarin gerede twijfel bestaat over de bereidheid van ouders om hun kind duurzaam in een pleeggezin te laten opgroeien. Het gaat om situaties waarin de ouders wel vrijwillig meewerken aan plaatsing in een pleeggezin en waarin tot op heden, vanwege dit vrijwillig meewerken, het gezag niet kon worden beëindigd. Een ander onderwerp in het wetsvoorstel is de verbetering van de positie van pleegouders. Zij krijgen een blokkaderecht indien zij een kind al een jaar of langer onder hun hoede hebben. Het kind mag niet langer zonder toestemming van de pleegouders of vervangende toestemming van de kinderrechter door jeugdzorg uit het pleeggezin worden gehaald. Dit is een waardevolle verbetering.
Verder heeft mijn fractie veel sympathie voor enkele voorstellen van mevrouw Kooiman, zoals het voorstel van spreekrecht voor ouders bij de kinderrechter en de plicht voor betrokken hulpverleningsorganisaties om gericht gevraagde informatie daadwerkelijk te verstrekken.
Wij hebben bij interruptie al even gesproken over het amendement van de heer Voordewind over de Eigen Krachtconferenties. Mijn fractie is ervan overtuigd dat het van belang is om dit instrument een plek te geven in de wet. Voor professionals biedt deze wet niet alleen een opdracht en een kader, maar ook een instrumentendoos, een gereedschapskist. Juist daarom is het zo belangrijk om de Eigen Kracht Centrale ook in deze wet op te nemen. Het geeft daarmee een plek aan dit belangrijke instrument in de volgorde van maatregelen. Er zal getoetst moeten worden of het een kansrijk instrument is in het specifieke geval. Wij denken dat er veel meer gebruik van gemaakt kan worden.
Ik vestig tot slot de aandacht op het enorme belang van scholing. Ook de heer Dibi heeft hierover gesproken. Wij hebben vanochtend een AO gehad over pleegzorg. Ik heb toen ook gezegd dat wij de professionals graag in een positie brengen waarin zij de ruimte hebben om hun werk te kunnen doen. Daar praten wij vaak over met elkaar. Om dit vertrouwen te kunnen onderbouwen, te kunnen staven en vol te houden, moeten de professionals goed geschoold zijn, bij de start en in de loop van hun carrière. Op dit vlak gebeurt er veel in de sector, maar het hangt allemaal ook nog wel een beetje. Er zijn ontwikkelingen in de richting van een register voor werkenden in de jeugdzorg. Organisaties zijn bezig met initiatieven, maar wanneer komt het register? Wanneer is het er? Moet het niet een wettelijke basis krijgen, zodat iedereen weet dat hij hierbij ingeschreven hoort te zijn? Hetzelfde geldt voor het tuchtrecht. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid maakt daarover opmerkingen waarmee wij het niet eens zijn. Wij denken dat tuchtrecht een belangrijk onderdeel is van de professionele standaard. Dit geldt ook voor het toetsen van professionaliteit waar dit nodig is. In het onderwijs kennen we de Wet BIO. In de gezondheidszorg kennen we de Wet BIG. Maar waar is de wet voor beroepen in de jeugdzorg of de wet voor onderwijs in de jeugdzorg? Er gebeurt veel in de sector, maar wij vinden dit onderwerp zo belangrijk dat dit zou moeten eindigen in een wettelijke basis voor de kwaliteit van de werkende in de jeugdzorg.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Mijn inbreng heeft vooral betrekking op het kindermishandelingsrapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Op 13 januari van dit jaar bracht de Onderzoeksraad Voor Veiligheid een rapport uit over kindermishandeling, waaruit blijkt dat de overheid onder de huidige omstandigheden onvoldoende in staat is om haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van jonge kinderen tussen nul en twaalf jaar binnen gezinnen waar te maken. In eerste instantie zijn de ouders verantwoordelijk voor onder andere de gezondheid en veiligheid van hun kinderen. Als ouders aan deze taak geen of onvoldoende inhoud geven, heeft de overheid, mede gebaseerd op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind de verantwoordelijkheid om deze kinderen te beschermen. Als melding wordt gedaan over mogelijke kindermishandeling of als er zelfs al sprake lijkt te zijn van letsel bij een kind, blijven de betrokken professionals van jeugdzorg de medewerking van de ouders naar de mening van de onderzoeksraad te lang vooropstellen en wordt aan de verantwoordelijkheid van de overheid onvoldoende invulling gegeven. Verder zijn andere beroepskrachten die hulp verlenen aan het gezin, zoals huisartsen, maatschappelijk werkers en ggz-medewerkers, niet verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de jeugdzorg.
De conclusies uit het rapport zijn niet nieuw. Al jaren worden verschillende onderzoeken en rapporten gepresenteerd waaruit blijkt dat de aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik in Nederland onvoldoende is, evenals de bescherming door de overheid van deze kwetsbare groep kinderen. Zo bleek onlangs uit een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar de rol van huisartsen bij kindermishandeling, dat geen enkele huisartsenpost voldeed aan alle gestelde normen om kindermishandeling te signaleren. Dit terwijl wij al jaren roepen dat huisartsen de eersten zijn die alert moeten zijn op signalen, omdat ouders altijd naar de huisarts gaan als er iets is met het kind.
Al jaren is bekend dat tussen de 100.000 en 170.000 kinderen slachtoffer zijn van kindermishandeling en dat kindermishandeling ernstige gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het kind en een groot maatschappelijk probleem en volksgezondheidsprobleem is. Nog steeds worden kinderen begraven of gecremeerd zonder dat wij weten wat de doodsoorzaak is. Verschillende schriftelijke vragen zijn hierover gesteld, debatten zijn hieraan gewijd en moties ingediend. Je zou verwachten dat dit kabinet gelijk daadkracht zou vertonen, maar helaas, elk gevoel van urgentie ontbreekt.
We hebben deze week twee brieven achter elkaar ontvangen. In de brief van tien pagina's van de staatssecretaris van 31 januari met de reactie op het rapport van Van Vollenhoven staat niets. Zij blijft steken in overleggen, het veld stimuleren en vooral veel vertrouwen hebben in de professionals. Vandaag hebben we een brief ontvangen waarin de staatssecretaris wel maatregelen aankondigt. Je vraagt je af waarom vandaag pas en waarom eerst een nietszeggende brief van tien pagina's. Ik ga nu alleen in op de brief die wij vandaag hebben ontvangen en dus niet op de brief van 31 januari.
Ik dacht dat de staatssecretaris eindelijk met concrete maatregelen zou komen en over zou gaan tot actie. Maar helaas, ook uit deze brief spreekt weinig daadkracht. Allereerst is er sprake van een babylonische spraakverwarring over meldplicht, meldcode, meldrecht enzovoort. Helaas wordt soms alles door elkaar gehaald zonder na te gaan wat precies wordt bedoeld en wat de consequenties zijn van al deze type meldingen.
Ik begin met de meldplicht. Ik hoor de staatssecretaris al zuchten. Ik doel op de meldplicht voor kindermishandeling of seksueel misbruik die door de zorgverleners aan wie kinderen zijn toevertrouwd, wordt gepleegd. Ik denk dan aan kinderen die worden misbruikt binnen de kinderopvang, de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptenzorg enzovoort. Hierover schrijft de staatssecretaris dat er eigenlijk al een meldplicht bestaat: de meldplicht kindermishandeling. Deze meldplicht is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg. Dat klopt. Dat is niet nieuw, want het was een amendement van mij en collega Van Vliet van D66 in 2002 bij de behandeling van de Wet op de jeugdhulpverlening. Dat amendement is opgenomen in de wet. Maar weet de staatssecretaris hoeveel meldingen sinds de invoering van de meldplicht zijn gedaan? Ik wil haar laten weten dat er nul komma nul meldingen zijn gedaan. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris daarop.
Ook wil ik weten waardoor het komt dat er ondanks de meldplicht geen meldingen worden gedaan, waar de staatssecretaris kennelijk alle vertrouwen in heeft. Sterker nog, er werken nog steeds mensen die zich aan kinderen hebben vergrepen, in de pleegzorg, zoals onlangs ook bleek uit het rapport van de commissie-Samson. Wij lezen bijna dagelijks in de kranten dat kinderen nog steeds worden misbruikt in instellingen, zoals in de gehandicaptenzorg, justitiële jeugdinrichtingen, maar ook bijvoorbeeld onlangs in Amsterdam in de kinderopvang.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
De vragen die u stelt, onderschrijf ik, maar ik heb een andere vraag. Vond u het ook niet raar dat, als er dan toch een meldplicht komt voor professionals, die meldplicht in het onderwijs anders wordt ingevuld dan in andere sectoren? Die is namelijk alleen voor seksueel misbruik. Er wordt gezegd dat dit volstaat. Is dat niet inconsequent?
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik kom straks te spreken over de meldcode en de meldplicht. Bij het onderwijs ligt het toch wat anders dan bijvoorbeeld bij huisartsen, ziekenhuizen of de jeugdgezondheidszorg. Ondanks dat kinderen worden mishandeld, blijken hun ouders toch met hen naar de huisarts te gaan. Het argument is dat invoering van een meldplicht ertoe leidt dat de ouders niet meer met het kind naar de huisarts gaan. Ik ben het daarmee eens.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dat was mijn vraag niet. De meldplicht voor professionals wordt in enkele sectoren voorgesteld en niet de sectoren die u noemt, zoals de huisartsen. Voor het onderwijs is die meldplicht beperkter dan voor bijvoorbeeld crèchemedewerkers. In het ene geval gaat het alleen om geweld en in het andere geval gaat het ook om seksueel misbruik. Vindt u dat niet inconsequent?
Mevrouw Arib (PvdA):
Dat is zeker inconsequent. Ik ben voor een meldplicht voor die instellingen voor kindermishandeling en seksueel misbruik van kinderen. Wat dat betreft, zijn wij het eens.
Er zijn ook verschillende moties, schriftelijke vragen en een debat aan de meldcode gewijd. Iedereen is het erover eens dat de verplichte meldcode er allang had moeten zijn. Het vorige kabinet had dit al toegezegd en ook aangekondigd. De staatssecretaris schrijft dat dit voor de zomer naar de Kamer komt. Waarom niet eerder? Waarom niet voor 1 maart aanstaande? Ik begrijp dat er al een wetsvoorstel ligt. Waarom kan dat niet meteen richting Kamer? Met een verplichte meldcode kan ervoor gezorgd worden dat alle instellingen waar kinderen verblijven signalen van kindermishandeling en -misbruik oppakken en dat er interne richtlijnen zijn voor de wijze waarop daarmee moet worden omgegaan. Door de wettelijke verplichting wordt de aanpak van kindermishandeling niet afhankelijk gemaakt van de bereidheid van instellingen, zoals nu nog het geval is. Ik noem het voorbeeld van een Riagg in Rotterdam. Wethouder Jantine Kriens heeft de meldcode ingevoerd door een convenant te sluiten met alle instellingen die met kinderen werken. De Riagg weigert daar echter aan mee te werken. Daarop wil Rotterdam als sanctie het bedrag van € 300.000 niet uitkeren. Nu dreigt de Riagg naar de rechter te stappen. Dit soort situaties willen wij niet. Door de verplichte meldcode worden alle instellingen daartoe verplicht.
De staatssecretaris kondigt aan de verplichte meldcode te willen invoeren voor instellingen voor gehandicaptenzorg en voor de ggz. Maar huisartsen en de jeugdgezondheidszorg, met name consultatieartsen, zijn te terughoudend met het melden van kindermishandeling. De staatssecretaris moet daar iets aan doen. De Landelijke Huisartsen Vereniging en de KNMG verzetten zich hevig tegen de meldplicht, maar doen weinig om deze beroepsgroep ertoe te bewegen om actief mee te werken aan het tegengaan van kindermishandeling. Graag een reactie van de staatssecretaris op het punt van de verantwoordelijkheid van huisartsen en met name van jeugdartsen.
Dan de strafrechtelijke kant van de aanpak van kindermishandeling. Van Montfoort heeft onderzoek gedaan naar de inzet van strafrecht bij de bestrijding van kindermishandeling. In oktober vorig jaar is daar een zeer interessant rapport over uitgebracht. Daaruit blijkt dat het aantal aangiften zeer hoog is. Er wordt geschat dat er per jaar ongeveer 817 keer aangifte van kindermishandeling wordt gedaan. Er zijn echter aanwijzingen dat het gemiddelde aantal aangiften per jaar in werkelijkheid hoger ligt. De aangiften zijn gedaan door het slachtoffer, een van de ouders of een enkele keer door een professionele instelling. Professionals doen eigenlijk weinig aangifte. Als reactie op dit rapport hebben wij een brief van de staatssecretaris gehad waarin zijn schrijft dat zij de inhoudelijke reactie op dit rapport zal betrekken bij de reactie die wij vandaag hebben gekregen op het rapport-Van Vollenhoven. In de brief van 2 februari wordt echter met geen woord gerept over het rapport-Van Montfoort. Graag ook hierop een reactie van de staatssecretaris.
Tot slot kom ik terug op een onderwerp dat ik jarenlang heb geagendeerd en dat ik via een wetsvoorstel wilde realiseren, namelijk het standaard inschakelen van een forensisch arts bij het overlijden van een minderjarige. Het vorige kabinet heeft 80% van mijn wetsvoorstel overgenomen, maar de zogenaamde NODO-procedure, nader onderzoek doodsoorzaak, die gevolgd zou moeten worden bij onverwacht en onverklaard overlijden van een minderjarige, is nog steeds niet ingevoerd. Uit het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid blijkt dat bij veel kinderen nog steeds de doodsoorzaak niet bekend is. Vaak bestaat het vermoeden dat het gaat om kindermishandeling. Al verschillende malen heb ik de minister, in dit geval de staatssecretaris, gevraagd of er nu voldoende waarborgen bestaan om te voorkomen dat gevallen van verwaarlozing of mishandeling van minderjarigen onopgemerkt blijven. Uit onderzoek blijkt ook dat er twijfel over bestaat of huisartsen en andere zorgverleners over voldoende kennis en ervaring beschikken om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling in alle gevallen te herkennen. Zonder NODO-procedure bestaat de kans dat de arts of de lijkschouwer ook bij twijfel een verklaring van natuurlijke dood zal afgeven. Ik vraag de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie nadrukkelijk om zo snel mogelijk de NODO-procedure in te voeren en ervoor te zorgen dat artsen en hulpverleners over voldoende kennis beschikken om verwaarlozing en mishandeling in zo'n vroeg stadium te kunnen herkennen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Mijn vraag gaat over het vorige punt. U constateerde dat professionals kindermishandeling heel weinig melden. Vond u het ook zo schokkend om te lezen dat bij strafrechtelijke kindermishandeling, dus bij de ergste gevallen, maar 7% door professionals werd gemeld? En dat nota bene het kind zelf bijna 50% meldt?
Mevrouw Arib (PvdA):
Ja.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Vindt u dan niet dat wij, politici, een keer onze verantwoordelijkheid moet nemen en door moeten pakken, bijvoorbeeld met een meldplicht kindermishandeling?
Mevrouw Arib (PvdA):
De kwestie die u aansnijdt, is een andere. Bij wat door Van Montfoort naar voren wordt gebracht, gaat het echt om ernstige mishandelingen; dat is gewoon strafbaar. 7% daarvan wordt door professionals aangegeven. Ik vind dat – die vraag had ik ook willen stellen, maar heb ik in de snelheid overgeslagen – bij zulke situaties zou moeten worden nagegaan of zo'n professional niet ook gesanctioneerd zou moeten worden. Het staat ook in de wet. Het gebeurt echter in de praktijk te weinig; het is net alsof je iemand niet helpt die in nood is. Dat is volgens mij ook strafbaar. Ik vind dat zorgverleners aangifte moeten doen als ze dit merken. Dat is echter wat anders dan de meldplicht waar mevrouw Van der Burg op doelt. Het gaat toch om aangifte?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ja, het gaat om aangifte, maar als je niet de plicht hebt om aangifte te doen, kun je ook geen sanctie opleggen.
Ik heb nog een andere vraag voor u. Als 50% van dit soort meldingen van het kind zelf moet komen, hoe erg moet het dan niet zijn? Ik heb zelf kinderen; kinderen zullen loyaal zijn – dat is uit alle onderzoeken bekend – tot het echt niet meer te houden is. Hoe ver laten wij die kinderen dan in de steek?
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik ben het met u eens dat het schokkend is dat hulpverleners nog steeds doen alsof ze niets zien. Je merkt echter wel dat waar heel actief met die meldcode wordt gewerkt, de meldingen ook toenemen. Onze inzet is: eerst die verplichte meldcode invoeren, het liefst zo snel mogelijk, daarna bekijken hoe dat gaat werken; de ervaring van Rotterdam leert dat dit heel goed werkt. Vervolgens kunnen we heel veel signalen oppikken en er iets mee doen. Het voert voor ons nu echter te snel en te ver om een meldplicht in te voeren voor alle zorginstellingen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Nog één keer. Hoelang gaat u nog wachten? Hoeveel kinderen moeten hiervan nog het slachtoffer worden?
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik hoop dat geen enkel kind, zeker als het gaat om vermijdbare zaken, mishandeld wordt en dat wij een ambitie met elkaar formuleren. Ik hoop dat zeker dit kabinet een ambitie formuleert voor een bepaalde termijn, zodat het aantal van 170.000 binnen een jaar misschien met de helft kan worden teruggedrongen. Dat is iets anders dan zeggen dat het probleem is opgelost als we een meldplicht invoeren. Daaraan zijn consequenties verbonden. Ik denk dat je kinderen daarmee kunt helpen, maar voor hetzelfde geld gaan ouders niet meer naar de huisarts of de eerste hulp. Dan zijn we helemaal ver van huis. Daarom vinden wij dat we zo snel mogelijk een verplichte meldcode moeten invoeren. Je moet vervolgens goed in de gaten te houden of het werkt. De ervaringen uit Rotterdam leren dat het heel goed werkt. Als er signalen zijn dat zelfs dat niet helpt, wil ik zeker met mevrouw Van der Burg bekijken of we tot een meldplicht moeten overgaan.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Van der Burg nog een vraag wil stellen, maar het is mooi geweest. U hebt overigens grotendeels gedebatteerd over een brief waarover vanochtend is afgesproken dat daarover een apart AO zal worden gehouden.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dat is mij ontgaan.
De voorzitter:
U was daar inderdaad niet bij.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Een goede jeugdbescherming is wat de CDA-fractie betreft, en wat de gehele Kamer betreft, een topprioriteit. Vandaag staat behalve het wetsvoorstel ook het rapport van Van Vollenhoven op de agenda. Daarin wordt snoeihard gesteld dat de overheid tekortschiet in haar taak kinderen te beschermen. Dat is een harde conclusie. Er worden echter goede aanbevelingen gedaan. Wat ons betreft moeten die zo spoedig mogelijk worden overgenomen. Daarom verheugt het ons dat het kabinet tot dezelfde slotsom is gekomen blijkens de brief die wij mochten ontvangen. Met name de informatie-uitwisseling en de professionalisering, waarmee al een begin is gemaakt, moeten hoog op de agenda blijven staan.
De brief ging ook over het rapport van de inspectie. Wij stemmen in met de lijn hoe een en ander wordt opgepakt. We hebben wel een vraag. In het rapport staat dat er goede afspraken zijn tussen de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg in Rotterdam. Als het daar zo goed werkt, vraag ik me af of de staatssecretaris ermee bezig is ervoor te zorgen dat zulke afspraken ook elders in het land gaan werken.
In het rapport van Van Vollenhoven wordt gesteld dat er een te grote afhankelijkheid van ouders is. We begrijpen wel dat je aan de ene kant terughoudend moet zijn, maar we zijn het ook met de opstellers van het rapport eens dat je niet te terughoudend moet zijn. Wij begrijpen dat, maar dan komt wel de behoefte aan een goede en snelle risicotaxatie bovendrijven. Is die nu op orde? We lezen daar verschillende dingen over. We zouden hierover graag duidelijkheid krijgen van de staatssecretaris. Is de risicotaxatie op orde zodat we vrij snel een inschatting kunnen maken van het gevaar? Laten we direct – we blijven daarop hameren – overgaan tot onaangekondigde huisbezoeken. Als er iets aan de hand dreigt te zijn in een gezin en er een gezinsvoogd is, moet die niet alleen aangekondigd komen. Ik weet dat het formeel al kan, maar het gebeurt niet. We hebben het geverifieerd: van onaangekondigde huisbezoeken is nauwelijks sprake. Het is inderdaad een inbreuk, maar er is waarschijnlijk een aanleiding.
In de brief staat dat er geen wettelijke belemmeringen zijn voor informatieoverdracht. Dat brengt me toch in verwarring. We hebben niet voor niets samen met de SP-fractie een amendement op dit punt ingediend. Is dat nu overbodig? We willen graag weten wat de staatssecretaris vindt van het amendement over de informatieoverdracht in relatie tot het wetsvoorstel dat mevrouw Kooiman samen met ons heeft ingediend. We lezen dat de staatssecretaris gaat spreken met het veld. Dat is helemaal goed natuurlijk. Kunnen we daarvan een terugkoppeling verwachten?
Er wordt ook gesproken over baby's en kinderen. Van die alinea begrijpen wij niets. We gaan eerder inzetten, direct melden aan de Raad voor de Kinderbescherming en er is geen rol voor het AMK meer. Is dat er helemaal uitgeschreven dan? Graag krijgen we hierop een toelichting van de staatssecretaris.
Eenzelfde onbegrijpelijke zin staat bij aanbeveling 2a over professionaliseren: de definitie "kindermishandeling" staat niet in de weg aan interveniëren als fysieke veiligheid wordt bedreigd. Graag krijg ik ook hier uitleg over.
Vervolgens wordt er ingegaan op het toestemmingsvereiste. Het is heel belangrijk dat professionals die met ouders werken en die zien dat het gevaarlijk wordt voor kinderen, ingrijpen. Wat doen wij eigenlijk als er nog geen ondertoezichtstelling is? Hoe organiseren wij dan het toestemmingsvereiste? Aan wie meldt men dan? Wij moeten bovendien leren van voorvallen. Waarom zou alleen de Inspectie jeugdzorg zich beter moeten richten op het onderzoek naar calamiteiten? Bureau Jeugdzorg moet dat toch ook doen, evenals het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming? Indertijd hebben wij met het Openbaar Ministerie gesproken. Als er dwalingen zijn bij het OM, wordt er van alles aan gedaan om intern tegenspraak te organiseren en zichzelf 25 keer tegen het licht te houden. Wij zien dit eigenlijk niet als er iets misgaat bij de jeugdzorg. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? Laten wij bovendien duidelijk zijn. Wat het CDA betreft, gaat het niet alleen over professionalisering, maar ook over tuchtrecht. Tuchtrecht is een wezenlijk onderdeel. Wij geloven daar in, maar dan wel naast de professionalisering.
In de brief wordt nog één punt expliciet genoemd: de meldcode en de meldplicht. Wij hebben daarover net al een discussie mogen aanhoren. Ik kan hier kort over zijn, want wij hebben al heel vaak gezegd dat wij ervan overtuigd zijn dat je de problemen niet oplost met een meldplicht. Wij zijn overtuigd door de argumenten. Een meldplicht is niet effectief. Als je de zaak internationaal bekijkt, is die plicht zelfs bewezen ineffectief. Hoe kan een professional gewoon zijn werk doen, als hij moet melden zodra hij een vermoeden heeft? Dan kan hij er dus niet echt naar kijken; hij kan het dan niet inschalen en mag zijn professionaliteit niet gebruiken. Hij zal dan uit angst maar melden en vervolgens alles uit zijn handen laten vallen. Het gaat erom dat professionals kunnen zien wat er gebeurt. Terecht wordt daar vandaag op gewezen. Dit schiet inderdaad tekort ten aanzien van de huisartsen. De huisartsen zeggen dit zelf ook. Men tekent niet eens in voor de cursussen om het te signaleren. Hoe is dit mogelijk? Deze dingen moeten wij oplossen. Mensen moeten weten wat zij kunnen zien. Zij moeten kunnen instappen als er iets aan de hand is. Zij moeten weten waar zij dan moeten zijn. Dit moet je echter niet oplossen met een plicht. Net werd een voorbeeld genoemd. Als een kind aangeeft dat het mishandeld is, kan het niet zo zijn dat iedereen achteroverleunt. Dit los je niet op met een meldcode of een meldplicht. Wij hebben immers een melding. Wat doen daarmee? Daar gaat het ons om.
Ik kom nu op de bespreking van het wetsvoorstel. Kinderen hebben recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling in hun groei naar zelfstandigheid. Ouders zijn hiervoor als eerste verantwoordelijk. Het kind hoort in principe bij de ouders thuis te wonen. Als zich binnen het gezin echter problemen voordoen en dit recht ernstig wordt aangetast, dan moet er worden ingrepen. Het gezin moet snel hulp op maat worden aangeboden. Wij komen in dit verband allereerst bij een stokpaardje van het CDA, namelijk de Centra voor Jeugd en Gezin. Wij kunnen het over van alles hebben, maar feitelijk hebben wij het hier over het oplossen van een drama. Dat moeten wij tegen elkaar blijven zeggen. Wat wij ook en nog veel meer moeten doen, is dit soort drama's voorkomen. Wij blijven ervan overtuigd – daarom zijn wij ook blij dat dit zo voortvarend is opgepakt door het vorige kabinet en het nu ook voortgaat – dat de Centra voor Jeugd en Gezin in de kern van de samenleving goed functioneren. Mensen die eigenlijk onmachtig zijn en niet zo goed weten hoe zij dingen moeten aanpakken, moeten snel ergens terechtkunnen om ervoor te zorgen dat zij bij machte zijn om een goede opvoeding te bieden. Op die manier ben je zoveel vóór.
Wij moeten onze ogen echter niet sluiten. Soms moeten wij hier ook spreken over kinderbescherming. De gronden voor kinderbescherming liggen in de wet vast. De kinderrechter zal steeds in het concrete geval beoordelen of een kind zodanig wordt bedreigd dat er aan de grond is voldaan en een kinderbeschermingsmaatregel dus gerechtvaardigd is. Als de ouders de aangeboden hulp niet vrijwillig accepteren, zal de overheid maatregelen moeten nemen om kinderen te beschermen. Deze in een memorie van toelichting geformuleerde uitgangspunten vormen de basis van de wijzigingsvoorstellen die wij vandaag bespreken. Zij worden door de CDA-fractie volledig onderschreven.
Over welke verbeteringen hebben wij het dan? Over een betere formulering van de gronden voor gezagbeperkende en bedreigende maatregelen en over een verplichting voor de rechter om in de beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind op te nemen, waardoor zo'n ots gericht kan worden uitgevoerd. Dit bevordert ook de transparantie en het vertrouwen van ouders om uiteindelijk weer zelf ouder te kunnen zijn. Zij zien dan namelijk beter waar het schort. Een andere verbetering is het recht van Bureau Jeugdzorg om informatie bij derden te vragen, buiten de ouders om. Er ligt een amendement van ons voor om daar nog een verbreding in uit te voeren. Verder is er de bepaling over de verantwoording over de uitvoering van de voogdij door de Raad voor de Kinderbescherming. Het is ook een verbetering dat de burgemeester de mogelijkheid heeft om de Raad voor de Kinderbescherming bij verschil van mening te dwingen om de zaak voor de rechter voor te leggen. Verder zijn we blij met de uitvoering van de motie-Çörüz om wanneer dat noodzakelijk is ook overige kinderen mee te nemen in de ondertoezichtstelling.
Omdat het CDA er in de vorige periode erg mee bezig is geweest, zijn we helemaal blij met de versterking van de positie van pleegouders, maar ook van gewone ouders. Vandaar onze notitie over de pleegzorg. We zijn blij met de mogelijkheden voor ouders en pleegouders tot medezeggenschap, tot het indienen van klachten, tot beroep tegen een rechterlijke beschikking en tot het inschakelen van deskundigen voor een second opinion. Ik begrijp dat daarover wat verwarring is. Ik heb de mogelijkheid tot een second opinion wel in het voorstel gelezen, maar mevrouw Van der Burg vraagt zich af of die erin staat. Het zou goed zijn als de staatssecretarissen daarover vandaag helderheid konden scheppen.
Wij waren echter nog niet helemaal tevreden. Daarom hebben wij enkele amendementen mede ondertekend en hebben wij ook zelf een amendement ingediend. De wijzigingsvoorstellen hebben een lange weg afgelegd. Veel mensen hebben geadviseerd en in de Kamer is op verschillende momenten over voorstellen gesproken. Toch hebben wij nog een paar punten.
Het gaat vandaag terecht over de vraag of het woordje "ernstig" moet blijven staan of niet. Ook voor de CDA-fractie is dit een worsteling. Aan de ene kant geloven wij in verruiming van de gronden voor ots. Daarom stond die in het vorige coalitieakkoord en hebben wij er zo'n punt van gemaakt. Je moet niet hoeven wachten tot de zaak uit de hand loopt; het is belangrijk om eerder in te grijpen. Ook in relatief lichte situaties zou je dus moeten kunnen ingrijpen. Ik begrijp de aarzelingen hierover. Daarom vind ik het heel verstandig dat er een amendement voorligt. Misschien moet je de uitbreiding van de gronden inderdaad niet direct doorschakelen naar uithuisplaatsing. Toch kan ik me die uitbreiding voor ondertoezichtstelling wel voorstellen.
Daarnaast worstel ik nog met het antwoord van de staatssecretaris over de motie-Çörüz. We hebben steeds gezegd dat we voorwaardelijke ondertoezichtstellingen willen. De staatssecretaris heeft gezegd dat dit allang kan en gebeurt en dat er dus geen enkel probleem is. Ik denk dat dit niet zo is. We moeten hier opnieuw over spreken. Vandaag is weer duidelijk geworden dat er behoefte is om in lichte situaties niet meteen te hoeven terugvallen op een ondertoezichtstelling. Je moet in de voorwaardelijke sfeer al iets kunnen doen. We willen dus nieuw licht op de motie-Çörüz. We vinden dit namelijk belangrijk. Anders zullen we met een motie komen of alsnog een amendement indienen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Mevrouw Van Toorenburg zegt dat ze het amendement van de heer Bontes en mevrouw Van der Burg waarin wordt voorgesteld om "ernstig" erin te houden, interessant vindt. Het is echter niet door het CDA ondertekend, terwijl het van een coalitiepartij en de gedoogpartij komt. Waarom niet?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Omdat wij een zelfstandige afweging maken. Wij vinden het belangrijk dat eerder kan worden ingegrepen. Er moet niet hoeven te worden gewacht tot er een hoop ellende is, waardoor iemand ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Wij willen dus wel dat er eerder wordt ingegrepen. Ik begrijp echter dat niet meteen moet worden opgeschaald naar uithuisplaatsing. Niet voor niets heeft de minister van Justitie het in 2006 in een brief aan de Kamer over aanpassen van de gronden, zodanig dat de maatregel ook voor relatief lichte zaken kan worden aangevraagd. Dat is noodzakelijk voor onbedreigd opgroeien, maar het gaat daarbij wel over het treffen van lichte maatregelen. Wij hebben ons altijd in die koppeling herkend, maar die lijkt er nu uit te zijn. Wij willen dat eerder kan worden opgetreden, maar er moet niet per definitie meteen kunnen worden doorgeschakeld naar uithuisplaatsing. Daar aarzelen wij dus. Wij zijn ervoor om "ernstig" eruit te halen bij de ondertoezichtstelling, maar willen expliciet horen dat de voorwaardelijke ondertoezichtstelling mogelijk is. Dan zijn de stapjes er die wij willen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Wij verschillen van mening, maar ik begrijp dat dit het CDA-standpunt is. Dat is prima, maar dit betekent een stijging van het aantal ots'en. De caseload van gezinsvoogden zal toenemen en de kinderrechters zullen met meer zaken te maken krijgen. Op dat vlak moet het CDA dan ook leveren. Gaat mevrouw Van Toorenburg daar nog op in? Wat vraagt de CDA-fractie van het kabinet aan investeringen in die kant van de zaak?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
We hebben in de procedurevergadering gesproken over het feit dat jeugdzorg en jeugdbescherming uit elkaar zijn gehaald. Eigenlijk voelt dat niet gelukkig. Dat merken we vandaag weer. We hebben het over jeugdbescherming. Daarbij gaat het over maatregelen op het minieme gebied waarop snel wordt ingegrepen, maar eigenlijk draait het natuurlijk om de Kamerbrede vaststelling dat er veel meer moet worden geïnvesteerd in preventie. Het is dus en/en. Dat stuk moeten wij erbij betrekken om – dat willen wij met elkaar, ook met de heer Dibi – ervoor te zorgen dat wij bij die Centra voor Jeugd en Gezin sneller kunnen ingrijpen, zodat je dit traject minder snel nodig hebt. Als het nodig is, moeten wij ze kunnen inzetten; daarvoor hebben wij deze wet. Maar wij denken niet dat er daardoor per definitie vreselijk veel meer ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen komen, omdat wij ook dat voorveld beter regelen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Wij zijn het op veel punten eens, maar mevrouw Van Toorenburg loopt weg van de gevolgen van haar keuze. Zij zegt: wij willen de gronden voor de ots verruimen. Dat betekent, of wij het leuk vinden of niet, een toename van het aantal ots'en, een extra stijging van de caseload van de gezinsvoogden en meer werk voor kinderrechters. Op dat punt blijft het akelig stil, dus ik vraag het nog een keer. Wat gaat zij daarin investeren? Of zegt zij: wij gaan het verruimen en wat dat vervolgens betekent voor de professionals kan ons niet zoveel schelen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
De toon wordt een beetje hoger, maar ik herken het probleem niet. Als je iets eerder ingrijpt, hoef je het iets later niet te doen. Ik denk niet dat er direct meer gevallen komen. Ik denk dat je eerder kunt ingrijpen waardoor je misschien wel sneller klaar bent; dat blijkt ook uit de Deltamethode. Misschien worden het wel minder ots'en. Laten wij de vinger aan de pols houden, maar ik herken het probleem niet. Ik wil dat wij niet gaan zitten wachten totdat problemen heel groot zijn, waardoor je heel zware middelen moet inzetten. Wij moeten de preventie beter op orde hebben en eerder ingrijpen. Dat is wel duidelijk.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik kom even terug op de voorwaardelijke ots. Mevrouw Van Toorenburg citeert de staatssecretaris en zegt: het kan al. De staatssecretaris bedoelt dat de rechter een verzoek tot ots kan terugwijzen: kom over zoveel maanden nog maar eens terug en kijk nog maar eens of er dan wel "vrijwillig" is meegewerkt. Dat kan, maar daarmee hebben wij niet – dat was oorspronkelijk wel de bedoeling – in de wet geformaliseerd dat bij een lichtere bedreiging ook een lichtere maatregel verplicht kan worden opgelegd. Dat doet de rechter dan niet. Hij zegt niet: u moet nu gewoon aan deze maatregel meewerken. Hij zegt: gaat u nog maar eens terug, over zoveel maanden zie ik u weer, maar u gaat nog even verder in het vrijwillige traject. Ook dat vind ik een vorm van drang en dwang. Ik zeg niet dat het niet toegestaan is. Natuurlijk kan alles in de sfeer van drang en dwang, maar ook dat is een informele manier van omgaan met de wet. In de wet zelf bestaat niet zoiets als een formele voorwaardelijke ots. In de wet en ook in het wetsvoorstel wordt niet formeel de mogelijkheid gecreëerd om bij een lichtere bedreiging ook een lichtere maatregel rechtstreeks op te leggen. Is mevrouw Van Toorenburg dat met mij eens?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, dat is ook precies de reden waarin ik de motie-Çörüz volgens mij voor de derde keer afstof. Wij blijven iedere keer weer in dat cirkeltje draaien: kan het nou, is het echt bijna een wettelijke mogelijkheid omdat het er ligt, maar even niet wordt ingezet? Daarom willen wij er vandaag opnieuw aandacht aan besteden. Laat ik er heel duidelijk over zijn. Wij willen eerst gewoon vrijwillige hulp en dan een voorwaardelijke ondertoezichtstelling zodat mensen wat dwang voelen. Dan kan er een ots komen, ook bij lichtere maar niet meteen die zware bedreigingen en dan kunnen wij opschalen. Volgens mij zijn wij het er allemaal over eens dat wij deze volgorde erin moeten brengen. Het is inderdaad onderwerp van debat hoe wij het beste daaruit kunnen komen. Daarop hoor ik graag de reactie van de staatssecretaris, want ik ben eigenlijk niet tevreden met zijn reactie op het opnieuw in stelling brengen van de motie van het CDA.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mevrouw Van Toorenburg heeft in de kantlijn een opmerking gemaakt dat het toch wel jammer is dat jeugdzorg en jeugdbescherming uit elkaar zijn getrokken. Het is jammer dat mevrouw Van Toorenburg dat nu pas zegt, want zij had dat misschien moeten doen in de coalitieonderhandelingen of bij het verdelen van de posten om vooral zo'n minister voor Jeugd en Gezin te bewaren, want die hadden wij daar toch juist voor. Maar goed, dat is verleden tijd; dat kunnen wij niet meer terugdraaien. Wij proberen dat natuurlijk wel te doen in de commissie voor Jeugdzorg om de integraliteit vast te houden.
Mevrouw Van Toorenburg pleit er erg voor om dit wetsvoorstel grotendeels te ondersteunen. Onder welke omstandigheden ziet zij dit gebeuren? Kan zij zelf een voorbeeld geven van die "ots light"?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Laat ik het voor de toeschouwer, zo die er nog is om kwart over tien, eenvoudig houden. Wij hebben een interruptiedebatje gehad met de PVV waarin wij zien dat wij vaak stevige taal spreken wanneer kinderen huishouden in de straten zonder dat zij direct megacriminaliteit plegen, maar totaal ontspoord zijn. Ouders spelen geen enkele rol. Is er dan sprake van een ernstige bedreiging? Daarover kun je discussiëren, maar ik wil die discussie niet. Ik wil gewoon dat wij heel kritisch kijken naar ouders die hun verantwoordelijkheid niet nemen. Mevrouw Dijkstra gaf net een voorbeeld waarin er ook al sprake is van een soort verwaarlozing. Misschien kunnen wij eerder optreden. Dat staat ook in de memorie van toelichting. Dat hebben wij al eerder met elkaar bedacht, ook in de vorige coalitieonderhandelingen met de ChristenUnie. Die lichtere opvoedondersteuning kun je dan wat meer gedwongen inzetten.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mevrouw Van Toorenburg zegt die discussie niet te willen, maar daar gaat dit hele wetsvoorstel om. Zij geeft een voorbeeld van jongeren die laat op straat lopen. Als wij die van de straat moeten halen en daar een ots-light voor moeten gaan organiseren, dan krijgt de Staat het heel erg druk. Ik mag toch hopen dat zij voor dergelijke jongeren geen ots wil opleggen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik ben het er niet mee eens dat wij het dan enorm druk krijgen. Ik ben het er zeer zeker mee eens dat wij dit wél doen. Ik ben niet voor niets vele jaren directeur van een jeugdinrichting geweest. Ik heb al die kinderen zien binnenkomen en gedacht: waarom is er nou toch niet eerder ingegrepen, waarom hebben wij met de armen over elkaar zitten kijken hoe zo'n kind zichzelf de vernieling in helpt en zijn wij pas gaan optreden toen het de boel ging slopen? Uiteindelijk komt zo'n kind dan via een strafrechtelijke maatregel in een instelling terecht. Dat willen wij gewoon niet meer. Laten wij nou toch eens eerder ingrijpen met elkaar.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het kan natuurlijk een andere cultuur zijn om laat op straat rond te lopen. Ouders moeten vooral in het vrijwillige kader erop worden aangesproken dat die kinderen misschien overlast geven, voordat wij overgaan tot een ots.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat heb ik ook gezegd. Dat is precies het stapje dat wij willen zetten. Daarom zijn wij als CDA zo bezig en heeft uw voorman dat nog netjes voor ons uitgewerkt in die Centra voor Jeugd en Gezin. Daar begint die vrijwillige hulpverlening. Natuurlijk ga je daar beginnen. Wij weten allemaal dat er categorieën van mensen zijn die daar niet komen, die zich daar niet mee bezig willen houden. Er zijn mensen die zich eigenlijk niets van hun kinderen aantrekken. Je kunt in eerste instantie proberen om daar vrijwillig binnen te komen. Daarna kun je een stok achter de deur zetten en dan kun je opschalen, net zolang tot ouders gewoon weer verantwoordelijkheid nemen, net zolang tot zíj weer met hun kinderen aan de slag gaan en niet de politie.
Wij willen die geschillenregeling misschien toch weer terug in de wet hebben. Er is verschil van mening. De rechters zeggen: niet doen, want anders krijgen wij weer die vermenging van uitvoering en rechtspraak. Jeugdzorg Nederland is er ook niet zo'n voorstander van. De cliënten zijn er echter heel erg enthousiast over. Pleegouders en inspectie vinden het ook een goed idee. De motivering in de stukken is een beetje arm. Het zijn allemaal pragmatische redenen waarom wij dat niet zouden willen doen, terwijl ik het argument van de inspectie heel valide vind. Zij zegt dat de hulpverlening op deze manier beter op gang kan worden gebracht. De geschillen gaan een goed einde van de ots niet in de weg zitten. Wij horen graag van het kabinet wat de inhoudelijke argumenten zijn om niet op de schreden terug te keren en de geschillenregeling weer op te nemen. Wij vinden de geschillenregeling in ieder geval interessant genoeg om haar in een amendement voor te leggen.
Ik kom op het serieus nemen van de ouders als belanghebbende. In de beantwoording van onze vragen op dit punt staat dat ouders heel erg serieus worden genomen. Er wordt gesproken over onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en over kinderbeschermingsmaatregelen en procedures voor de kinderrechter. Voor de kwaliteit van het raadsonderzoek wordt verwezen naar het kwaliteitskader en de protocollen, die een gedetailleerde beschrijving geven van hoe het allemaal moet. Gaan wij het serieus nemen van de ouders alleen maar in protocollen verwerken? Gaan wij door een enorme bureaucratie ineens zeggen: langs dit protocolletje gaan wij afvinken of wij papa en mama erbij hebben betrokken? Wij hikken hiertegen aan.
Over de voorwaardelijke ondertoezichtstelling heb ik al het een en ander gezegd. De CDA-fractie is er ook erg gelukkig mee dat een andere motie van de CDA-fractie, over de "flex"-ondertoezichtstelling, eindelijk een basis krijgt in de wet. Daarmee zal er meer van worden uitgegaan dat er wel een problematiek is waaraan iets gedaan moet worden, maar dat dit niet automatisch gedurende een jaar, steeds gevolgd door verlenging, gebeurt. Er moet veel meer maatwerk komen. Daarover hebben wij zojuist met elkaar gediscussieerd: opschalen met stapjes. Daarbij gaat het dus niet alleen om de ernst en de zwaarte, maar ook om de tijd. De motie van de CDA-fractie wordt dus eindelijk ook op dit punt uitgevoerd. Onze conclusie is dus dat wij zeer blij zijn dat het werk dat wij de afgelopen jaren hebben verricht om het kabinet op het punt van de jeugdbescherming goed op de rails te krijgen, zijn vruchten begint af te werpen. Er zijn nog wel wat dingetjes die verbeterd kunnen worden, maar ga zo door!
De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter. De heer Van der Staaij hoopt de tweede termijn te doen, maar kan vanwege andere verplichtingen nu niet aanwezig zijn. Ik ben woordvoerder op het terrein van vijf ministeries. Ik had niet per se de behoefte om daar een zesde aan toe te voegen, maar het gaat wel om een heel belangrijk onderwerp waar wij waarde aan hechten. Weinig gebeurtenissen zijn immers zo ingrijpend en spanningsvol als het inbreken van de overheid in de natuurlijke band van het gezin. Normaliter biedt dat gezin juist de basale bescherming die noodzakelijk is voor een evenwichtige ontwikkeling van kinderen. Het gezin biedt ook bescherming tegen de macht en de invloed van de Staat; in feite is dat precies het tegenovergestelde van waar wij het nu over hebben. Daarom is het juist ingrijpend als het gezin een ernstige bedreiging voor het kind wordt. Ingrijpen door de overheid kan dan helaas noodzakelijk zijn. Voor ons is van cruciaal belang dat de overheid zoveel mogelijk terughoudendheid betracht. Juist op dit punt hebben wij grote bezwaren tegen het wetsvoorstel. De amendementen van de fracties van de PVV en de VVD beschouwen wij als een noodzakelijke voorwaarde voor onze steun aan het wetsvoorstel.
Dit wetsvoorstel kent een bijzondere geschiedenis, die het afgelopen decennium gekleurd is door schokkende gezinsdrama's. Gevoelens van onbegrip, frustratie en verbijstering komen boven. Die gevoelens zijn herkenbaar en begrijpelijk en hebben doorgewerkt in het beleid. Sinds 2004 is stevig ingezet met het actieprogramma Beter beschermd. De Raad voor de Rechtspraak deed in dat jaar ook het voorstel om de eis van een ernstige bedreiging te laten vervallen. Die inzet is uiteindelijk in het coalitieakkoord van het kabinet-Balkenende IV gekomen. Het is belangrijk om te benoemen dat dit wetsvoorstel zich juist niet richt op ernstige gevallen, maar op de lichte. Het is de vraag of dit wetsvoorstel voldoende getuigt van evenwicht en bezonkenheid. Nog in 2001 constateerde de regering en de Gezinsraad immers dat een lichtere rechtsgrond voor ingrijpen in het gezin onhaalbaar was. Ook vinden in de loop der tijd correcties plaats op de beweging die met Beter beschermd is ingezet. In het actieplan was bijvoorbeeld de oneigenlijke tegenstelling te vinden dat niet langer het belang van de ouders maar het belang van het kind centraal staat. De regering neemt daar in de nota naar aanleiding van het verslag inmiddels afstand van, maar mijn vraag is of dit, als je dit doortrekt, juist niet voldoende aanleiding zou moeten zijn om de amendementen van de fracties van de VVD en de PVV op dit punt te omarmen.
Voor de overheid is het eerder een taak om ongeluk van burgers te voorkomen dan om geluk van burgers te bevorderen. De SGP-fractie vindt dat de overheid niet een te grote broek moet aantrekken op het punt van de gezondheid en kansen van kinderen, omdat zij deze verwachtingen niet kan waarmaken. Er is al het een en ander gewisseld over de effectiviteit en er zijn diverse studies aangehaald, maar het gaat juist om een verbreding. Dan heeft het niet veel zin om naar Nederlandse studies te kijken. Van de internationale literatuur word je niet heel vrolijk. Kelly en Ramsey concludeerden in 2009 bijvoorbeeld dat internationaal gezien de totale effecten, kosten en baten nauwelijks bekend zijn. Ja, blijkens internationale vergelijkende studies die gebruik hebben gemaakt van vele observaties, zijn er zelfs negatieve effecten. Je kunt je dus afvragen wat die effectiviteit precies is. Zolang je goede alternatieven hebt, moet je dit niet gebruiken. De stelling van pedagoog Levering dat het wetsvoorstel een fundamentele wijziging betekent van de pedagogische taak van de overheid, lijkt onbetwistbaar. Het verschil tussen een ernstige bedreiging en een bedreiging is geen nuance. De opvatting van de regering dat kinderen moeten opgroeien zonder vermijdbare bedreigingen is bijvoorbeeld zorgwekkend. Dat is namelijk simpelweg onmogelijk. Onderkent de staatssecretaris het risico dat deze onrealistische doelstelling het vizier gaat kleuren van degenen die in de jeugdbescherming werkzaam zijn?
Als de SGP-fractie de regering goed heeft begrepen, wil zij de ondertoezichtstelling in zeker zin van kleur laten verschieten door meer maatwerk mogelijk te maken. Ook voor lichtere gevallen is ondertoezichtstelling mogelijk, omdat de duur ervan beperkt wordt. Dat klinkt sympathiek, maar deze glijdende schaal staat op gespannen voet met de principiële grens die met opleggen van een ondertoezichtstelling wordt overschreden, zeker in de beeldvorming en de beleving van de ouders. Hoe houdt de regering rekening met deze realiteit?
In het commentaar bij het wetsvoorstel betoogt professor Wortmann terecht dat jeugdzorg eerst haar bestaande taken behoorlijk moet uitvoeren voordat aan nieuwe taken wordt begonnen. Hoe heeft de regering dit uitgangspunt bij het wetsvoorstel betrokken? Wij zijn verontrust door de conclusie van de inspectie dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg beslissingen nemen over een onderzoek onvoldoende is. De regering verwoordt omfloerst dat verbeteringen nodig zijn, maar is het gelet op deze fundamentele kritiek niet verstandiger om eerst het actieplan uit te voeren waarmee de bestaande problemen aangepakt worden voordat wij de ondertoezichtstelling verruimen?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
De heer Dijkgraaf gebruikt meerdere argumenten, die zich onderling slecht verhouden. Zijn eerste redenering is dat verruiming van de grondslag om in te grijpen ten principale niet gewenst is. Zijn tweede redenering is: zolang de zaak niet op orde is, moeten wij het niet doen. Dat roept de vraag op wat de heer Dijkgraaf wil als wij over een paar jaar de zaak wel op orde hebben. Vindt hij dan dat het criterium kan worden versoepeld? Ik vind deze vermenging van argumenten niet sterk.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik kan mij daarbij iets voorstellen. Het geeft aan dat, mocht iemand het al willen, het in ieder geval niet nu moet gebeuren. Die moet het dan voor zich uit schuiven en wachten tot de boel op orde is. Dat is echter zonder meer een andere discussie.
De regering geeft aan dat dit wetsvoorstel afzonderlijk van de herziening van het stelsel van jeugdzorg behandeld kan worden. Naar onze mening zorgt juist de uitbreiding van bevoegdheden in dit wetsvoorstel ervoor dat dit niet het geval is. De kans dat een ondertoezichtstelling uitgesproken wordt bij gebrek aan alternatieven neemt door dit voorstel verder toe. Ook dat is een reden voor uitstel. Onderzoek van DSP geeft aan dat nu al regelmatig ondertoezichtstellingen uitgesproken worden omdat aanbod voor vrijwillige hulpverlening ontbreekt. Het zou zelfs met 10% tot 20% kunnen dalen als dat wel op orde is. Waarom zet de regering dan de deur open naar nog meer ondertoezichtstellingen, terwijl de ondersteuningsstructuur nog niet op orde is? Is het niet verstandig om eerst de nieuwe structuur van de jeugdzorg fatsoenlijk te regelen?
De jeugdbescherming moet zo veel mogelijk aansturen op hulpverlening in vrijwillig kader. Het onderzoek van DSP laat zien dat er wat dat betreft nog een aantal drempels is. Zo wordt bij beëindiging van de ondertoezichtstelling niet gekeken of begeleiding in vrijwillig kader kan worden voortgezet. Er is bij voogden ook weinig zicht op mogelijkheden binnen het vrijwillige kader. Hoe wil de staatssecretaris de alertheid hierop vergroten?
Ook wordt geconstateerd dat bij verlenging van de ondertoezichtstelling de bereid van de ouders om in vrijwillig kader hulp te ontvangen nauwelijks wordt gewogen. Bij ouders die geheel bereid zijn tot medewerking is dat slechts in twee derde van de gevallen zo. Hoe reageert de staatssecretaris op deze cijfers en deze conclusie?
In diverse adviezen wordt aangegeven dat een toekomstbestendige jeugdzorg zich meer moet richten op de eigen kracht van sociale netwerken. De Raad voor de Kinderbescherming blijkt echter het informele netwerk in veel gevallen onbetrouwbaar te vinden. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen deze paradoxale situatie? Wordt aan informele netwerken voldoende rechtgedaan?
De SGP-fractie heeft bedenkingen bij de manier waarop de uitvoerende tak van de jeugdbescherming is ingericht. Wij vinden die behoorlijk onlogisch en bureaucratisch. Dat wordt door het wetsvoorstel alleen maar versterkt. Er worden allerlei verplichtingen en mogelijkheden geïntroduceerd voor de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg om elkaar de maat te nemen, terwijl zij beide deel zijn van de uitvoerende macht. Dat is wat ons betreft dubbel werk. Deze instanties moeten elkaar niet controleren, want dat is de taak van de rechter. Het getuigt bovendien van wantrouwen in het systeem. Als de Raad voor de Kinderbescherming is aangewezen om verzoeken te toetsen, is het merkwaardig om Bureau Jeugdzorg de bevoegdheid te geven de raad te omzeilen als de uitkomst hem niet bevalt. Waarom gaat de regering verder op dit pad? In veel andere landen bestaat één instantie voor jeugdbescherming. Waarom hebben wij er in Nederland per se twee nodig?
Dit wetsvoorstel voorziet in een bevoegdheid voor de burgemeester om een verzoek te doen aan de Raad voor de Kinderbescherming. Normaal is zo'n verzoek verbonden aan een probleem met betrekking tot de openbare orde. Daarvan is hier echter hier geen sprake, tenzij wij het vergroten naar Gouda. Dat laatste lijkt mij niet de meest ideale oplossing en ook niet de bedoeling van dit wetsvoorstel. In dit soort gevallen is meestal geen sprake van een probleem met de openbare orde. Moeten wij de burgemeester dan wel opzadelen met de taak van probleemoplosser? Wij ontmoeten heel veel burgemeesters die zeggen: jullie komen er niet uit, jullie weten niet precies hoe het moet en dus moeten wij het maar doen. Als wij het al bij de gemeente willen leggen, zou dan de wethouder jeugdzaken niet geschikter zijn om die taak uit te voeren of denkt de staatssecretaris dat dit binnen de structuur mogelijk is?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik heb niet in het wetsvoorstel gelezen dat de burgemeester iets moet. Het betreft een situatie waarin de burgemeester iets wil. Volgens mij kan dat wel degelijk te maken hebben met problemen met de openbare orde, waarbij het achterliggende probleem ook in het gezin zit. Het kan bijvoorbeeld zijn dat ouders niet optreden. Het is natuurlijk een noodverband, zo zeg ik er in alle eerlijkheid bij, voor een situatie waarin geen van de betrokken hulpverleners heeft doorgepakt, niemand heeft doorgeëxerceerd en niemand echt heeft ingegrepen in het gezin. Daarom is het een noodverband. In die noodsituatie moet een burgemeester aan de bel kunnen trekken en vragen om in te grijpen in het gezin, bijvoorbeeld vanwege de openbare orde.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Het zou mij al helpen als de staatssecretaris morgen antwoordt dat dit tot uitzonderingen beperkt is, bijvoorbeeld in relatie tot de openbare orde. Op dat gebied heeft de burgemeester immers een heel duidelijke taak. Ik ontmoet echter ook veel onvrede bij burgemeesters. Zij zeggen dat het in de wet wel zo kan zijn dat zij niets moeten, maar dat het netwerk ondertussen wel een beroep op ze gaat doen. Zij stellen dat zij de professionaliteit en de achtergrond niet hebben om tot een beslissing te komen. Ik ben benieuwd naar de visie van de staatssecretaris hierop. De vraag is of dit niet verder groeit dan wij eigenlijk zouden moeten willen.
De verhouding tussen de rechter en Bureau Jeugdzorg is vaak lastig af te bakenen. Eigenlijk moet het uitgangspunt zijn dat Bureau Jeugdzorg zich houdt aan de uitspraken van de rechter. In de praktijk komen wij echter gevallen tegen waarin dat niet zo is. Ik heb bijvoorbeeld een casus gezien waarin een gezinsvoogd expliciet tegen de vader zei dat het naleven van de door de rechter bekrachtigde omgangsregeling naar haar mening niet wenselijk was en dus niet zou gebeuren. Wat is de reactie van de staatssecretaris op dergelijke signalen? Hoe wordt dit tegengegaan? Naast het gegeven dat de wereld voor betrokkene al behoorlijk schudt, moet de rechtszekerheid in elk geval als een huis staan.
De SGP-fractie steunt graag verbeteringen in het stelsel van jeugdbescherming. Het wetsvoorstel bevat mooie aanknopingspunten. Kort samengevat zijn er drie verbeteringen nodig voor onze steun. Allereerst is het opnemen van de ernstige bedreiging noodzakelijk. Dat wordt via de amendementen geregeld. Verder zou de burgemeester niet met jeugdzorg moeten worden belast, of zou in elk geval een beantwoording in die richting moeten duiden zoals ik net heb geduid. Tot slot is het wat ons betreft wenselijk om nu al werk te maken van de structuur van de jeugdbescherming, al besef ik dat het inhoudelijke debat hierover in het kader van de toekomst van de jeugdzorg moet worden gevoerd.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dit was de eerste termijn van de Kamer. Morgenavond hopen wij de eerste termijn van de regering te kunnen houden. Ik wens de staatssecretarissen en hun staven succes met de voorbereiding daarvan.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter, u sprak zo expliciet over de eerste termijn. Betekent dit dat u er niet van uitgaat dat wij morgen de tweede termijn van de Kamer hebben? Het zou ons eigenlijk wel een lief ding waard zijn om die iets uit te stellen, zodat wij kunnen nadenken over eventuele moties of amendementen.
De voorzitter:
De planning is dat "de rest" zal plaatsvinden, zoals het geagendeerd is, dus inclusief de tweede termijn, maar uiteindelijk gaat u daar straks zelf over. Op het moment dat er van de kant van de regering is geantwoord, kunt u altijd nog afwegen of u vindt dat de tweede termijn direct moet plaatsvinden of niet. Als onpartijdig luisteraar naar dit debat vanavond, zou ik zeggen dat ik er, met de kennis van nu, eerst nog een schriftelijke ronde aan vooraf had laten gaan, want ik vind dat er ook wel heel veel feitelijk vragen zijn gesteld. Ik heb nu zelf het gevoel dat het niet helemaal klaar was voor behandeling. Maar goed, dit houdt in dat er dus een heel uitgebreid antwoord zal komen. Dan moet u zelf morgenavond de afweging maken.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dit wordt even een ordedebatje. Laat ik daarin alvast het signaal afgeven dat ik neig naar wat mevrouw Van Toorenburg zojuist zei, namelijk dat het vanwege de zorgvuldigheid misschien wel te verkiezen zou zijn om onze tweede termijn bijvoorbeeld volgende week te doen.
De voorzitter:
Nogmaals, daar gaat u zelf over. Dat kan morgenavond dus zo besloten worden.
Sluiting 22.41 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20102011-47-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.