Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Tweede aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland - A (Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba - A) (32368);

het wetsvoorstel Tweede aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland - B (Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba - B) (32419);

het wetsvoorstel Derde aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Derde Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32428).

De voorzitter:

Dit is een plenaire afronding. Ik heb begrepen dat u met zijn allen een uitgebreid wetgevingsoverleg hebt gevoerd. Gezien het tijdstip en de stem van de minister, doe ik een dringend beroep op u om zo efficiënt mogelijk uw tijd in te delen.

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van Gent van GroenLinks.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wij hebben hier maandag inderdaad uitgebreid met elkaar over gesproken in een overleg. Op zich is het bijzonder nieuws dat minister Donner zijn stem kwijt is. Misschien kunnen wij dit debat dan toch nog voor elf uur afronden.

Voorzitter. Ik heb toch nog een paar opmerkingen. De fractie van GroenLinks maakt zich grote zorgen over de concrete uitwerking van de wetgeving zoals wij die nu hebben behandeld. Minister Donner gaf in het overleg van maandag zelf aan dat als het gaat om de BES het kleine stippen kunnen worden bij de afzonderlijke departementen. Het is namelijk een klein onderdeel van het geheel. Voor de Kamer kan het dan onoverzichtelijk worden hoe wetten werkelijkheid worden. Ik heb het dan over onderwijs, zorg, sociale maatregelen en natuurbehoud. Kan minister Donner toezeggen dat de zaken die de BES betreffen ook echt afzonderlijk en apart in de verschillende begrotingen terecht komen, zodat die informatie snel en overzichtelijk tot ons kan komen?

Het komt er nu op aan dat het voorzieningenniveau voor de bevolking op peil komt, zowel kwantitatief als kwalitatief, want daar is deze operatie ook om begonnen. Daarom zou de GroenLinksfractie graag coördinatie willen zien. Natuurlijk heeft de Rijksvertegenwoordiger daar een rol in. Elk half jaar wordt er gerapporteerd. Ik zou het op prijs stellen als wij dat in één keer met elkaar kunnen bespreken en het niet geheel versnipperd aan de orde komt. Ik zal daar zo een motie over indienen.

Ik heb nog een paar kleine opmerkingen over het homohuwelijk, abortus en euthanasie. Dat gaan wij daar ook invoeren. Het homohuwelijk zou, als dat zou moeten, zelfs door de Rijksvertegenwoordiger kunnen worden gesloten, zo heeft minister Donner mij verzekerd. Dat komt dus hopelijk allemaal goed. Om het draagvlak voor deze maatregelen ook actief te vergroten, heb ik een motie van de heer Recourt, waarin wordt gevraagd om daar werk van te maken, mede ondertekend. Als het gaat om behoud en investeren in natuur op de BES-eilanden, dan heb ik ook een motie van hem ondertekend. Daarin wordt gevraagd om per 1 maart 2011 de status Nederlands nationaal park toe te kennen aan de natuurlandschappen op de BES-eilanden. Ook de natuur lijkt namelijk een beetje te versloffen. Dat zou toch heel erg jammer zijn, want wat wij daar aantreffen, is heel waardevol. Dat moeten wij dan ook behouden.

Tot slot dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk der Nederlanden met ingang van 10 oktober 2010 zijn gewijzigd, waardoor Curaçao en Sint-Maarten als land worden aangemerkt en Bonaire, Sint-Eustatius en Saba nauwere banden als een openbaar lichaam aanhalen met Nederland;

overwegende dat de bijzondere geografische en sociaaleconomische omstandigheden van de BES-eilanden eraan in de weg staan om deze eilanden als gewone openbare lichamen te behandelen;

overwegende dat het gewenst is dat de werkzaamheden van de afzonderlijke vakministeries ten aanzien van de BES-eilanden zullen worden gecoördineerd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

overwegende dat het voorts gewenst is dat de Kamer regelmatig geïnformeerd wordt over de uitvoering van de gestelde doelen en de ontwikkelingen rondom de nieuwe staatkundige verhoudingen;

verzoekt de regering om de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen als coördinerend minister voor de BES-eilanden voor de afzonderlijke vakministeries en de Kamer halfjaarlijks te informeren over de in- en uitvoering van wet- en regelgeving en andere ontwikkelingen rond de nieuwe staatkundige verhoudingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(32368,32419,32428).

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. Voor de VVD is de bijzondere positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba een positieve. Dat wil niet zeggen dat inwoners van het Caraïbisch Nederland tweederangsburgers zijn. Sterker nog: de VVD wil graag extra aandacht voor de bewoners van de BES-eilanden. De VVD maakt zich namelijk ernstig zorgen over het feit dat de belangen van de inwoners van de BES-eilanden tekort wordt gedaan als zij alleen maar worden ingevoegd bij alle andere wetgevingsoverleggen en begrotingen en dat daarbij wetgeving voor de eilanden verloren gaat op de grote hoop van de rijksbegroting. De schaal van de BES-eilanden is te klein en de situatie te verschillend van Nederland. Het is daarom goed dat de Kamer via de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties de vinger aan de pols kan houden. Het is van belang om goede nulpunten te creëren en doelen te stellen. De nulpunten dienen als uitgangspunt om te zien hoe de vooruitgang in de verbeterslagen is. De doelen die gesteld worden, moeten haalbaar en reëel zijn. Daarmee doel ik op het terugdringen van schooluitval, het niveau van de opleidingen en de beschikbaarheid van de opleidingen, om er een paar op onderwijsgebied te noemen.

Aan dit alles moet een goede opleidingsagenda ten grondslag liggen. Ik ben blij met de toezegging van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat deze agenda zo vroeg mogelijk beschikbaar zal zijn, niet voor het plezier van deze Kamer maar voor het nut van de bewoners van de BES-eilanden. Wij hoeven echter niet te wachten op alle plannen en agenda's om verbeteringen te implementeren. Ook zwangere meisjes hebben recht op onderwijs en kinderen die het funderend onderwijs afronden, dienen te kunnen lezen, schrijven en rekenen. Daarvoor hebben wij geen plannen en agenda's nodig.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb goed nieuws. In het overleg van afgelopen maandag is mij verzekerd dat deze meisjes niet meer van school hoeven.

De heer Bosman (VVD):

Daar ben ik heel blij mee!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ook.

De heer Bosman (VVD):

Dank. Dan zijn wij het eens!

De voorzitter:

Ik constateer dat u samen blij bent. De bewindslieden zijn dat overigens ook. De heer Bosman kan dan ook vrolijk verder gaan.

De heer Bosman (VVD):

De VVD kijkt met belangstelling uit naar de rapportages van de Rijksvertegenwoordiger over de voortgang op de BES-eilanden. Ik hoop dat uit die rapportages naar voren komt dat er op de verschillende ministeries een helder beeld is van wat op de BES-eilanden speelt en dat zij daarmee weten wat er nodig is voor de mensen op de BES-eilanden. De minister heeft aangegeven dat op ministerieel niveau geen coördinerende rol is weggelegd. De VVD vindt dat jammer. Daarom doen wij het nu op deze wijze. Kan de minister toezeggen dat die rapportages worden doorgestuurd naar de leden van de commissie voor Koninkrijksrelaties?

Het is goed om te realiseren dat wij hier aan het begin staan van een nieuwe manier van werken. Het is van belang dat wij elkaar wederzijds helpen met informatie en begrip en ik kijk ernaar uit om samen te werken met de mensen op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

De heer Van Bochove (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Met de behandeling van de voorliggende wetsvoorstellen zijn wij ver op weg met de totale wetgeving voor de BES-eilanden, maar wij zijn er nog niet: er komen nog een paar wetten. Door een samenloop van omstandigheden ontbrak de CDA-fractie maandag jongstleden bij het wetgevingsoverleg. Dat zal ik vanavond niet "goedmaken" met een uitgebreid betoog. In de schriftelijke inbreng heeft de CDA-fractie al verschillende vragen gesteld en zijn kanttekeningen geplaatst die door het kabinet in de beantwoording afdoende aan de orde zijn gesteld.

De CDA-fractie stemt in met de voorliggende wetsvoorstellen. Ons past dank voor de inzet van velen die zich in de afgelopen periode hebben ingezet voor het tot stand komen van de wetten. De veranderingen zullen ook voor de Kamer betekenen dat zaken veranderen: niet meer één aanspreekpunt, maar alle bewindslieden verantwoordelijk voor hun eigen terrein. Ik onderstreep overigens dat het op prijs wordt gesteld als de rapportage van de Rijksvertegenwoordiger op de BES-eilanden ook aan de commissie voor Koninkrijksrelaties wordt doorgestuurd. De minister heeft daar in het wetgevingsoverleg min of meer een toezegging over gedaan; zo heb ik het althans begrepen. Het zou misschien helder zijn als de minister dat nog eens onderstreept.

Ook voor de commissie voor Koninkrijksrelaties ontstaat dus een nieuwe werkwijze. Dat is aan de ene kant een kans en aan de andere kant tegelijkertijd een uitdaging: hoe gaan wij dat invullen? Ik zie er overigens naar uit om mijn collega's die woordvoerder zijn in de andere commissies, op scherp te zetten om de belangen van de BES-eilanden en in het bijzonder van de inwoners optimaal te dienen bij hun verschillende ministers. In het wetgevingsoverleg is dit punt nadrukkelijk aan de orde geweest. We zullen overigens werkendeweg moeten ervaren hoe wij dit precies gaan aanpakken. Ik zou het kabinet ertoe willen uitdagen – ik vraag de minister op dat punt om een toezegging – om in de toekomst per begroting een apart BES-hoofdstukje op te nemen, zodat wij duidelijk kunnen waarnemen welke onderwerpen per departement op de BES-eilanden worden behandeld. Als wij het op die manier doen, slaan wij volgens mij twee vliegen in één klap: het is voor de leden van de commissie duidelijk wat er op de onderscheiden departementen gebeurt en zij kunnen de woordvoerders die over het algemeen niet direct betrokken zijn bij de BES-eilanden scherp houden op dat punt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik verexcuseer mijn collega Ortega-Martijn. Zij is helaas nog ziek. Zij is vandaag nog wel naar de Kamer gekomen, maar er kwam geen geluid meer uit haar mond. Minister Donner zal dat herkennen. Misschien hebben zij deze week met elkaar gesproken.

De voorzitter:

Ik hoop niet dat het heel erg besmettelijk is. Ik blijf een beetje uit de buurt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik kan op dat punt geen enkele garantie geven. U zult het in elk geval vanavond met mij moeten doen. Drie weken geleden was ik nog op een van de BES-eilanden. Ik heb daar gesprekken gevoerd. Mede om die reden ben ik zeer gemotiveerd om dit debat van mijn collega over te nemen. Het gaat immers wel ergens over, zoals vorige sprekers al benadrukten.

Maandag heeft de fractie van de ChristenUnie tijdens het wetgevingsoverleg al uitgesproken dat zij enige zorg heeft over de wijze waarop met de aanpassingswetgeving met betrekking tot de BES-eilanden wordt omgegaan. Dat raakt het punt dat mevrouw Van Gent inbracht met betrekking tot de coördinatie. Die is niet altijd even zichtbaar. Dat betekent dat je verschillen ziet waarvoor de ratio niet altijd te vinden is. Het is ook van belang dat wij de wetgeving, ook die met betrekking tot de BES-eilanden, altijd toetsen. Een van de belangrijke ijkpunten daarvoor is de slotverklaring van oktober 2006, die toch een beetje het spoorboekje is van wat er daarna nog zou moeten gebeuren. Daar is de wetgeving op geënt. Deze slotverklaring is destijds nog ondertekend door de toenmalige minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties de heer Nicolaï, nu een van onze collega's.

In de slotverklaring staat onder punt A, nr. 5: "Bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie zal de Nederlands-Antilliaanse wetgeving die op de drie eilanden van kracht is, van kracht blijven. Geleidelijk zal deze wetgeving worden vervangen door Nederlandse wetgeving. Gezien onder meer de bevolkingsomvang van de drie eilanden, de grote afstand met Nederland en het insulaire karakter, zullen echter van de Nederlandse wetgeving afwijkende voorzieningen worden getroffen. Er zal zorgvuldig worden geanalyseerd op welke punten afgeweken zal moeten worden."

Als ik dat nog eens even tot me door laat dringen en het projecteer op wat er nu met betrekking tot de onderwijswetgeving gebeurt – nagenoeg alle Nederlandse onderwijswetgeving wordt nu ook op de BES-eilanden van toepassing verklaard – vraag ik het kabinet nog eens heel indringend hoe deze zaken zich tot elkaar verhouden. Wij hebben hier toch moeite mee, want wij hebben de indruk dat dit niet de route is die is afgesproken. In mijn gesprekken een paar weken geleden heb ik gemerkt dat er op de eilanden op deze wijze naar wordt gekeken. Dat raakt ook het vertrouwen dat wij onderling zouden moeten hebben.

De Raad van State was kritisch over de voorgestelde wetgeving met betrekking tot het onderwijs. Deze heeft letterlijk gezegd dat het niet verstandig is om de Nederlandse onderwijswetten als voorbeeld te nemen voor de BES-wetsvoorstellen: "Gelet op de kleine aantallen scholen en de specifieke problemen in het onderwijs in de openbare lichamen dient het onderwijs niet te worden geregeld in grote onderwijswetten, met de bijbehorende uitvoeringsregelingen, op dezelfde voet als in het Europese deel van Nederland. Het zou, zo oordeelt de Raad, overzichtelijker zijn om te volstaan met korte, sobere wetten – waarvan de kernbepalingen eventueel ontleend kunnen worden aan de Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen en de Europees-Nederlandse onderwijswetten – aangevuld met afspraken met afzonderlijke scholen; zulke afspraken kunnen dan snel worden aangepast aan de voortgang in het realiseren van de noodzakelijke kwaliteitsverbetering." De vraag is hoe de regering is omgegaan met deze toch wel redelijk kritische opmerkingen van de Raad van State, die min of meer in het verlengde liggen van hetgeen voortvloeit uit de afspraken die bij de slotverklaring zijn gemaakt.

De heer Van Bochove (CDA):

De heer Slob citeerde net het slotakkoord. Uit dit citaat blijkt nadrukkelijk dat zo nodig de Nederlandse wetten van toepassing zijn omdat de Nederlands-Antilliaanse wetgeving niet in alle gevallen toereikend is. Het is hem toch niet ontgaan dat wij sinds de tijd dat de slotverklaring is opgesteld een aantal ontwikkelingen hebben meegemaakt? Wij hebben onder andere geconstateerd dat het met het onderwijs op de Nederlandse Antillen op dat moment nog en nu op de BES-eilanden alles behalve florissant gaat. Dat is een van de redenen dat wij nu tot de conclusie komen dat wij een aantal stappen moeten zetten. Dat kan hem toch niet ontgaan zijn?

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is mij zeker niet ontgaan. Een van mijn volgende zinnen zou zijn geweest dat de kwaliteitseisen op een heel hoog niveau moeten worden vastgesteld en dat wij uiteraard moeten werken aan een verdere verbetering van het onderwijs op de BES-eilanden, zoals die de afgelopen jaren al is ingezet. De minister heeft bijvoorbeeld met betrekking tot de kwaliteit van het personeel, de docenten, een aantal opmerkingen gemaakt die als positief kunnen gewaardeerd. De noodzaak daarvan wordt bij ons ook niet betwist. In dat opzicht zijn we ook blij met het feit dat de minister een agenda heeft toegezegd met als doel om ook die verbeteringen verder in gang te zetten. De grote vraag blijft echter of dat traject ook niet gewoon ingezet kon worden als je verder had doorgeborduurd op onder andere de landsverordeningen met betrekking tot onderwijs. Ik vraag mij af of je daarvoor bijna de complete implementatie van de Nederlandse onderwijswetgeving nodig hebt. Daar leg ik de vinger bij en ook bij het traject dat daarover is gevoerd.

Wij hebben erover nagedacht of wij met een amendement iets moesten doen op het terrein van onderwijs. Wij liepen echter het risico dat het als een destructief amendement werd gezien. Dat willen wij natuurlijk niet als verwijt krijgen. De vraag is natuurlijk wel wie er begonnen is als het om destructiviteit gaat. Op dit moment volsta ik met de volgende motie op dit punt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een complex geheel van Nederlandse onderwijswetgeving van toepassing wordt op de BES-eilanden;

overwegende dat wetgeving uitvoerbaar moet zijn op de eilanden en dat er rekening moet worden gehouden met de afwijkende situatie op de eilanden;

van mening dat wetgeving moet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden;Slob

van mening dat het monitoren van de invoering van de onderwijswetgeving in een vroeg stadium de mogelijkheid biedt om bij te sturen in verband met de afwijkende situatie op de eilanden;

verzoekt de regering om de invoering van de onderwijswetgeving te monitoren en daarvan periodiek verslag te doen aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(32419).

De heer Slob (ChristenUnie):

Dit zou uiteraard ook kunnen aansluiten bij de verantwoordelijkheden die de inspectie op dit punt krijgt, maar de regering begrijpt dat wij hiervoor heel specifiek voor deze eilanden aandacht willen vragen.

Als wij proberen om de ratio te ontdekken tussen het een en het ander, valt ons ook op dat er voor een heel uitgebreid invoeringstraject wordt gekozen ten aanzien van de sociale regelingen. De minister heeft daarover afgelopen maandag gezegd dat het wel twintig jaar zou kunnen duren voordat de in Nederland gebruikelijke sociale regelingen ook op de BES-eilanden van toepassing zijn. Dat betekent dat wij wat het onderwijs betreft alle wetgeving van toepassing verklaren en dat we hiervoor wat meer tijd nemen. Dat zou wat meer in de lijn liggen van het Statuut. Het is wel volslagen onduidelijk wanneer wat gaat gebeuren. Dat we daarop meer zicht krijgen is ook van belang om de rechtszekerheid van de burgers in Nederland te waarborgen. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het Europese deel van Nederland tal van sociale regelingen zijn waar burgers een beroep op kunnen doen;

overwegende dat de sociale regelingen op de BES-eilanden afwijken van het in Nederland gangbare stelsel van regelingen;

van mening dat er binnen Nederland gelijke rechten behoren te gelden voor de toegangen tot sociale zekerheid door burgers;

verzoekt de regering om met een overzicht te komen van alle sociale regelingen en de Kamer te informeren op welke termijn de verschillende in Nederland geldende regelingen voor de BES-eilanden van kracht worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Ortega-Martijn, Van Gent en Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(32428).

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik maak nog een paar opmerkingen.

Maandag is het antwoord op de vraag gegeven of er al hbo- of wo-instellingen zijn die begonnen zijn met een vestiging op de eilanden. Dat antwoord was ontkennend. Die vestigingen zijn er dus nog niet en het ligt ook niet voor de hand dat die er op korte termijn komen. Wij hebben inmiddels wel van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) begrepen dat ze op Bonaire nu al onderwijs sph aanbieden, maar dat dit niet zonder problemen gaat. De deelnemers worden niet bekostigd aan de school, omdat de eis is dat de studenten in Nederland woonachtig zijn. Dat is toch wel wat vreemd, want Bonaire is in elk geval sinds 10 oktober een openbaar lichaam. Het is een bijzondere gemeente, dus de vraag is of je op deze manier dat onderscheid mag maken. Ik verzoek de minister om dit verder op te pakken. Wil zij nagaan of het probleem dat er nu is, kan worden weggenomen? Graag wil ik een toezegging op dit punt.

We hebben een amendement ingediend over de Wijziging wet vestiging bedrijven BES, Burgerlijk Wetboek BES. Wij vinden dat ook op de BES-eilanden de burgers hetzelfde recht moeten krijgen of hebben om een onderneming te starten. Ik hoop op een positieve reactie van de regering en anders wel van de Kamer.

Tot slot dien ik nog een motie in die ik nu voorlees. Die betreft de communicatie en de eisen die daaraan mogen worden gesteld, ook als het gaat om onze rijksambtenaren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op de BES-eilanden naast het Nederlands de talen Papiaments en Engels gebruikt worden;

overwegende dat er taaleisen gesteld worden aan ambtenaren die op de BES-eilanden in een publieksfunctie werken;

overwegende dat taalvaardigheid in de lokale taal een voorwaarde is om goed te functioneren in de lokale samenleving;

van mening dat de eisen op het terrein van de taalvaardigheid niet alleen behoren te gelden voor ambtenaren in een publieksfunctie maar ook voor de uitgezonden rijksambtenaren;

verzoekt de regering om zorg te dragen dat de lokale ambtenaren en de uitgezonden rijksambtenaren taalvaardigheid in Papiaments en Engels hebben of leren wanneer ze in overheidsdienst op de eilanden werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(32428).

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik zal mijn tekst stevig inkorten maar desalniettemin de kern overeind houden.

Minister Donner heeft maandag duidelijk gemaakt dat hij zich vooral ziet als hoofdaannemer, waarbij hij de vakministers als onderaannemers wil inschakelen. Het is verstandig om specialistische klussen over te laten aan specialisten, maar zonder regie van die hoofdaannemer is dit gedoemd om te mislukken. Ik spreek de minister dan ook aan op zijn regie als hoofdaannemer. Daar zullen wij de komende tijd op letten. Mevrouw Van Gent heeft ook een motie ingediend die eigenlijk die regiefunctie nog eens benadrukt. Deze regie is namelijk een punt van zorg voor mijn fractie. Ook de ambitie vormt een punt van zorg. Het is te vroeg om op basis van één overleg een definitieve conclusie te trekken, maar de antwoorden maandag gaven geen reden tot optimisme. Daarom zullen wij de minister blijven aanspreken op dit onderwerp, zodat het de aandacht en ambitie krijgt die het verdient en zodat de verschillende onderwerpen niet verdwijnen bij de verschillende vakcollega's.

Naast deze aansporing heb ik een compliment voor de minister. Hij sprak uit dat hij wet- en regelgeving zo veel mogelijk wil aanpassen aan en laten aansluiten bij de kleine schaal en de eigenheid van de eilanden. Daarmee geeft deze minister aan dat hij niet in de val wil trappen de eilanden te zien als kleine stukjes Nederland aan de andere kant van de oceaan. Ik meen dat de minister ook als ambitie heeft uitgesproken dat er wordt gewerkt aan, op termijn, een zo groot mogelijke inzet van lokaal personeel in overheidstaken. Ook dat steunen wij en wij zullen dat blijven aanmoedigen.

Ik kom toe aan enkele inhoudelijke punten. De afstandelijke houding van deze minister ten opzichte van het Caribisch deel van het Koninkrijk, zeker in vergelijking met zijn voorganger, blijkt onder andere uit zijn positionering in de discussie met betrekking tot de legalisering van abortus, euthanasie en de invoering van het homohuwelijk. De staatssecretaris heeft inzake het amendement betreffende het homohuwelijk van mevrouw Van Gent en de heer Remkes het oordeel aan de Kamer gelaten en verklaard dat invoering binnen twee jaar mogelijk moest zijn, maar dan wel met draagvlak. Zij zou zich ervoor inzetten om dat draagvlak te scheppen.

De minister doet deze toezegging van de staatssecretaris niet gestand, zo heeft hij uitdrukkelijk gesteld. Anders dan deze minister is mijn fractie wel van oordeel dat voor wetgeving bij voorkeur draagvlak moet worden gezocht. Dit draagvlak is op de eilanden zeer beperkt aanwezig voor wat betreft het homohuwelijk, maar ook voor wat betreft euthanasie en abortus. Hier wordt herhaald dat de weerstand tegen deze onderwerpen een wissel trekt op de gehele samenwerking met lokale bestuurders. Het trekt een wissel op het algemene draagvlak aldaar voor de nieuwe staatkundige vernieuwingen, ook elders binnen het Koninkrijk.

Daarom dien ik met mevrouw Van Gent de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er op grond van amendementen van Van Gent en Remkes op de BES-eilanden wetgeving moet zijn gerealiseerd binnen de termijn van één jaar voor wat betreft abortus en binnen de termijn van twee jaar voor wat betreft het huwelijk voor mensen van gelijk geslacht en euthanasie;

van oordeel dat een zo groot mogelijk draagvlak voor voornoemde wetgeving onder de bevolking van deze gebiedsdelen de acceptatie en de uitvoering van deze wetten ten goede komt;

verzoekt de regering, zich in te spannen om voor invoering van de voornoemde wetten het draagvlak voor deze wetten actief te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(32368,32419,32428).

De heer Slob (ChristenUnie):

Denkt de heer Recourt dat het draagvlak onder de bewoners van de eilanden vergroot is door het amendement dat destijds is ingediend om af te wijken van het afgesproken tijdpad en dit zo drastisch te verkorten?

De heer Recourt (PvdA):

Nee. Het is natuurlijk een lastige afweging. Dit betreft namelijk enkele grondrechten die deze Kamer van groot belang acht, en het draagvlak voor die grondrechten elders. Veel van die wetgeving is ook hier in Nederland nog niet zo heel lang van kracht. Vandaar dat op instigatie van mijn fractie de onmiddellijkheid van de amendementen is afgezwakt tot één respectievelijk twee jaar. In die periode zal draagvlak gerealiseerd moeten worden. Dit was ook de inzet van de staatssecretaris wat betreft het homohuwelijk.

De heer Slob (ChristenUnie):

Even los van de gevoelens die wij bij deze wetgeving hebben; wij hebben er in Nederland bij wijze van spreken twintig jaar over gedaan om uiteindelijk tot de wetgeving te komen die nu gangbaar is. Wij proberen dit in een heel korte tijd op deze eilanden erdoor te krijgen, terwijl de weerstand vanuit de bevolking groot is. Men voelt zich hierdoor namelijk heel erg overvallen, met name door het feit dat de periode ook nog eens ingekort is door een amendement vanuit de Kamer. Die schade is al aangericht. Nu vraagt de heer Recourt per motie aan de regering om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat de mensen dit wel allemaal heel plezierig zullen vinden. Zij voelen zich – ik zeg dit even vrij plat – gewoon geschoffeerd. Ik heb dit letterlijk uit de mond van mensen gehoord. Dit is niet zo omdat zij niet begrijpen dat dit soort wetgeving daar uiteindelijk een plekje zou moeten krijgen, maar wel door de wijze waarop die door het amendement van de heer Remkes en mevrouw Van Gent tot stand is gekomen. Als de heer Recourt nu per motie vraagt om ermee op te schieten en eindelijk eens aan de slag te gaan, dan wordt de schade alleen maar groter.

De heer Recourt (PvdA):

De motivatie om deze motie in te dienen ontstaat uit dezelfde emotie die de heer Slob is tegengekomen, namelijk de omstandigheid dat mensen zich geschoffeerd voelen. Het is een feit dat het amendement is aangenomen. Daarmee moet je het beste doen wat op dit moment mogelijk is. Wij geven de minister met deze motie alle ruimte om de middelen te kiezen die hij daarvoor geëigend acht, maar er moet actief iets aan het draagvlak gedaan worden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb nog één vraag. De heer Recourt heeft zelf ook geconstateerd wat dit op de eilanden heeft aangericht. Stel dat er nu toch iets meer tijd voor nodig is. Is de heer Recourt dan ook bereid om die tijd te geven?

De heer Recourt (PvdA):

Ik denk hardop. Mijn afweging is dat het om een grondrecht gaat. Dat moeten wij gewoon regelen en daar moet tijd voor worden genomen. Die tijd is met deze amendementen gegeven. Ik wil daarvoor dan ook niet extra ruimte toestaan.

Afgelopen maandag heb ik aangekondigd, twee amendementen te zullen indienen. Dat heb ik inmiddels gedaan. Beide amendementen zijn een voortzetting van de regelgeving die op de Nederlandse Antillen gold. Het uitgangspunt voor wetgeving voor de BES-eilanden – de heer Slob heeft dit geciteerd – is om vooralsnog zo veel mogelijk aan te sluiten bij de oude regelgeving. Beide amendementen hebben tot doel om schooluitval tegen te gaan en jongeren in een strak en dringend kader naar de arbeidsmarkt te leiden. Zij hebben bovendien tot doel om kansloosheid tegen te gaan en een goede toekomst te bieden.

Het eerste amendement ziet toe op de handhaving van de leerplicht door de douane. Iedereen die een van de eilanden wil verlaten, moet in beginsel immers langs de douane. Op deze wijze wordt de leerplichtambtenaar het meest effectief ondersteund.

Het tweede amendement is een voortzetting van de sociale vormingsplicht die al enige tijd op de Nederlandse Antillen bestond. In de memorie van toelichting is te lezen dat deze plicht een succes is. Het lijkt mijn fractie dan ook een slecht idee om deze maatregel het dwingende karakter te ontnemen, zoals in het voorliggende wetsvoorstel is gedaan. Sociale inburgeringstrajecten bieden perspectief en structuur. Zij lijken een effectieve aanpak van achterstand te zijn. Stellen wij niet de moeilijkste groep jongeren die minder snel te motiveren is, terzijde door deelname vrijwillig te maken? De deelname aan het traject afhankelijk te maken van het recht op een uitkering, zoals in Nederland, lijkt vanuit Nederlands perspectief een goede oplossing. Op de BES-eilanden ontneemt dit de maatregel echter vrijwel alle effectiviteit, omdat maar zeer weinig schoolverlaters een uitkering hebben. Men valt namelijk terug op de familie of men komt rond van klusjes in het informele en soms het illegale circuit. Van strijd met onder meer het EVRM, waarin het verbod op dwangarbeid is neergelegd, kan geen sprake zijn. In het amendement wordt arbeid namelijk nadrukkelijk uitgezonderd van de sociale vormingsplicht.

De voorzitter:

Mevrouw Van Gent heeft een vraag. Ik kon haar bijna niet verstaan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik voel dat mijn verkoudheid heviger wordt. Ik vrees dat de bacteriën door de zaal zweven. Maar daar gaat het nu even niet om. Maandag leek het in het overleg aanvankelijk dat ik de amendementen van de heer Recourt medeondertekend had, maar ik heb inmiddels mijn handtekening eronder vandaan gehaald. Het leek mij goed om dat op deze plek nog even duidelijk te maken.

De voorzitter:

Dat is hierbij vastgesteld.

De heer Recourt (PvdA):

Ik kom te spreken over de kwetsbare natuur en de natuur die zo belangrijk is voor de economie van de BES-eilanden. In de huidige wetgeving lijkt de bescherming heel matig. Onderhoud en bescherming moeten worden bekostigd uit de vrij te besteden gelden, maar de concurrentie op die gelden is groot. In de schriftelijke stukken vind ik dat het verlenen van de status van nationaal park aan die gebieden volgens de huidige, thans niet voorliggende Europees-Nederlandse regelgeving, niet mogelijk is. De minister heeft mijn vraag op dit punt doorverwezen naar zijn collega die natuurbeheer in zijn portefeuille heeft. Dit brengt ons direct in de situatie dat de Kamer op dit moment geen spijkers met koppen kan slaan, omdat nog niet met die bewindspersoon is gesproken en wij dus onvoldoende zijn geïnformeerd over mogelijkheden en onmogelijkheden van het toekennen van de status van nationaal park aan de natuurgebieden. Maar desalniettemin is het nu wel aan de orde. Ik heb samen met mevrouw Van Gent een motie voorbereid, die ik zal voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met de toetreding van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel Nederland het beheer heeft gekregen over waardevolle natuurlandschappen;

overwegende dat de effectieve bescherming van deze natuurlandschappen van groot belang is voor de lokale economieën;

overwegende dat in de voorgestelde Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES en Wet maritiem beheer BES de mogelijkheid ontbreekt om deze natuurlandschappen in aanmerking te kunnen laten komen voor de status van Nederlands nationaal park;

verzoekt de regering om voor 1 maart 2011 te komen met een brief waarin uiteen is gezet welke maatregelen genomen moeten worden om de status van Nederlands nationaal park te kunnen toekennen aan natuurlandschappen op de BES-eilanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.Recourt

Zij krijgt nr. 14(32368,32419,32428).

De heer Recourt (PvdA):

Klussen in de tropen is niet eenvoudig. We zijn nog hard aan dit gebouw aan het klussen. Het zweet breekt je binnen de kortste keren aan alle kanten uit. Dat vraagt doorzettingsvermogen. Is die betoond, dan mag het resultaat er zijn: drie kleurige, frisse huizen in Caribische stijlen, geschikt voor het klimaat en fijn om in te wonen. Laten we dat voor ogen houden in de komende jaren.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Dank voor de reacties in de termijn van de Kamer en voor het betrokken debat tijdens het algemeen overleg. Het is inderdaad goed dat we de komende jaren heel scherp blijven op de BES-eilanden, vanuit de zorg die we hebben voor de eilanden. De heer Bosman bracht dit terecht naar voren. Gelukkig kan zo nu en dan iemand in de Kamer zich vrijmaken om even naar de BES-eilanden toe te gaan. Dat is natuurlijk een prachtige plichtsbetrachting. Het is heel fijn dat wij dat dan terugkrijgen en daar vervolgens heel scherp beleid op kunnen formuleren. Dat is buitengewoon welkom.

Mevrouw Van Gent had geen enkele opmerking aan mijn adres. Dank voor het grote vertrouwen dat u in mij stelt, mevrouw Van Gent, wij hadden ons pittige debat al gehad.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Maak er geen misbruik van.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik zou het niet durven. Niet bij u!

De voorzitter:

Mag ik u erop attent maken dat u alleen spreekt via de voorzitter?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

U hebt helemaal gelijk, excuus voorzitter. Ik trapte er ook in.

De voorzitter:

Geen uitlokking, mevrouw Van Gent! Ik weet hoe zorgvuldig u met uw stem moet zijn vanavond.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ook een voorzitter kan uitlokken, merk ik nu. Dat is een interessant fenomeen waar ik iets van kan leren. Ik zei tegen de minister, mevrouw de voorzitter, dat ze er geen misbruik van moest maken.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

En toen zei de minister, voorzitter, dat zij dat bij mevrouw Van Gent nooit zou durven.

De voorzitter:

Waarvan akte.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. De heer Bosman herhaalt dat we komen met een agenda waarin een aantal zaken gewoon uitgewerkt wordt. Ik heb hem beloofd dat dit uiterlijk 1 april zal zijn, maar zo mogelijk eerder. We willen het echter wel, ook in de geest van de heer Slob, goed afstemmen met de mensen op de eilanden.

De zwangere dames horen gewoon op school te zitten. Laat dat klip-en-klaar zijn. De leerplichtambtenaren die straks vanuit de gemeente aan de slag gaan zoals we dat ook in Europees Nederland gewend zijn, zullen dat moeten oppakken. De inspectie zal erop toezien dat dit gebeurt.

De heer Van Bochove hield een helder betoog, hartelijk dank daarvoor. Ik heb er niets aan toe te voegen. Ook dat zou ik niet durven, laat ik het zo maar zeggen.

Dan kom ik toe aan de bijdrage van de heer Slob. Hij bracht een wat fundamenteler verhaal naar voren rondom het onderwijsonderdeel van de BES-wetgeving. Dit punt is ook door zijn collega mevrouw Wiegman, namens mevrouw Ortega, aan de orde gesteld tijdens het AO. Nu stelt hij het hier aan de orde. Het is inderdaad zo dat de slotverklaring de elementen bevat die hij zojuist noemde. Echter, de heer Van Bochove maakte terecht het punt dat er na die tijd echt iets is gebeurd in het onderwijs. We hebben namelijk een inspectierapport gekregen waar we allemaal ongelofelijk van geschrokken zijn. Het niveau van het onderwijs was hier en daar desastreus. Dat kwam doordat de landswetgeving was zoals zij was. Er werd heel erg dicht op het "hoe" van de school gezeten, zoals het niet mogen benutten van boeken en het niet mogen toetsen: al die dingen die wij juist wel goed vinden om te benutten om het onderwijs de kwalitatieve slag te geven die het daadwerkelijk nodig heeft.

Dit heeft ertoe geleid dat we het met de bestuurders van de BES-eilanden eens geworden zijn over de inzet van de onderwijswetgeving die er nu ligt. Sterker nog, we hebben dat ook in een transitieprotocol gevat – ik heb het hier voor mij liggen – dat keurig is ondertekend door de gedeputeerde en de SG van het ministerie van OCW die namens de minister daar was. Dat is keurig afgehandeld. We hebben ook gezegd dat het inderdaad start op 1 januari 2011 en vervolgens gefaseerd – dat is een van de concessies aan de Raad van State – zal worden ingevoerd. We zitten dus echt op een lijn die bestuurlijk wordt gedragen, omdat onze wetgeving ruimte biedt voor de professionaliteit van de docenten op de BES-eilanden. Deze professionaliteit is naar de mening van de inspectie voldoende. Dat is de reden dat we het gedaan hebben zoals we het gedaan hebben. Dan denk ik: nou, dan is het prima.

De heer Slob komt echter met een motie over monitoring. We moeten sowieso zorgvuldig bezien hoe al die stappen zich ontwikkelen. De zorg van de heer Slob is natuurlijk ook de mijne. Het moet goed gebeuren. Als ik de motie zo mag vertalen, dat wij de komende drie jaar in de inspectierapporten specifiek aandacht schenken aan de invoering van de wetgeving en dan over drie jaar de inspectie vragen om een themaonderzoek te doen? Als het zo mag, kan de heer Slob de motie misschien intrekken. Hij heeft dit punt dan helder geagendeerd. Dat is mijn voorstel. Ik ben niet voor aparte monitoring. We weten allen dat we het aantal ambtenaren aan het afbouwen zijn. We moeten dus nuchter de zaken combineren. Naar mijn gevoelen – de heer Slob gaf het zelf aan, dus ik haak daar op aan – kan de inspectie met haar rapport een goede geste doen.

Van het punt over de Hogeschool Ede was ik niet op de hoogte. Het maakt wel de vraag van mevrouw Wiegman duidelijk waarom al die ho-wetgeving nodig is. Dat is omdat we mogelijk willen maken dat straks geaccrediteerde organisaties met diploma's met civiele waarde, hun diensten kunnen verlenen. Ik zal de zaak uitzoeken – ik ben altijd buitengewoon tegemoetkomend naar de Christelijke Hogeschool Ede – zoals ik overal waar het nodig is de zaak zal uitzoeken. Dit valt, realiseer ik mij nu, sinds een paar weken overigens wel onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Ik zal hem dat meegeven. In het kader van mijn BES-coördinatieverantwoordelijkheid zal ik erop toezien dat we er iets op bedenken. Maar ik moet mij er wel even in verdiepen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Wat het eerste punt betreft, ik neem dit toch mee terug naar mijn fractie. De staatssecretaris kan ook zeggen: als ik de motie zo mag verstaan, laat ik het oordeel aan de Kamer. Dan kunnen wij de afweging maken hoe om te gaan met de wetgeving, ook in het kader van het aanvullende verzoek dat we in de motie hebben gedaan. Bij de Christelijke Hogeschool Ede, een van de beste hogescholen in Nederland volgens de onderzoeken, zitten we met de bekostigingseis dat men op Nederlands grondgebied moet wonen. Maar van de BES-eilanden als openbaar lichaam kun je natuurlijk niet zeggen dat ze niet op Nederlands grondgebied wonen. Ze horen erbij, al ligt het ongeveer 8000 km hiervandaan. Zou de minister daar ook naar willen kijken, zodat we dat hobbeltje ook wegnemen en men daar op een ordentelijke wijze kan starten met dit duale traject?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik ben niet gehinderd door al te veel kennis van de omstandigheden waaronder het verkeert. Ik zal het in kaart brengen en de Kamer daarover informeren. Ik ga echter niet even toezeggen dat ik het oplos. Ik moet eerst zien hoe zich dat relateert aan de wettelijke kaders. Rond bekostiging weet ik dat er allerlei dingen van macrodoelmatigheid en weet-ik-veel-wat spelen. Ik moet die in kaart brengen voordat ik hier even snel ja zeg.

De heer Slob (ChristenUnie):

Kan de minister toezeggen dat de regering, staatssecretaris of wie dan ook de Kamer zal informeren voor het wetgevingsoverleg hoger onderwijs? Als we voor die tijd duidelijkheid hebben over dit onderwerp, kan het daarbij betrokken worden.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De hogeronderwijswetgeving ligt hier gewoon voor.

De heer Slob (ChristenUnie):

Er is nog een apart wetgevingsoverleg. Als de regering ons informeert per brief, kunnen we die daarbij betrekken.

De voorzitter:

Eind november is er een wetgevingsoverleg.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

We krijgen dus nog een overleg. Prima. Ik zorg dat de Kamer voor die tijd geïnformeerd wordt over hoe het ermee zit.

Ik wil de motie dan wel scherp uitleggen. Ik heb de afgelopen week geleerd dat moties die in het vage blijven, heel eigen werelden kunnen gaan bewandelen. De uitvoering is dan wat mij betreft zoals ik zojuist gezegd heb en in de Handelingen vastligt. Ik laat het dan verder aan de Kamer.

De heer Van Bochove (CDA):

Als de minister duidelijkheid wil, moet ze die ook wel creëren. Wat wil ze nu precies?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

U hebt gelijk. Mijn vraag aan de heer Slob is of hij de motie wil aanpassen conform de uitwerking die ik heb gegeven. Als hij dat niet doet, kan het verzoek vertaald worden naar een aparte monitor. In dat geval ontraad ik aanneming van de motie, want dan creëren we extra bureaucratie. Het is dus of het een of het ander. Ontraden als het extra bureaucratie wordt, ondersteunen als de heer Slob haar aanpast conform mijn aangegeven mogelijke uitvoering, die aanhaakt op zijn eigen suggestie. Volgens mij ben ik dan helder, mijnheer Van Bochove.

De voorzitter:

Voor de Handelingen merk ik op dat de heer Van Bochove knikt.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De heer Recourt heeft een tweetal amendementen ingediend die mijn verantwoordelijkheid raken. Het eerste betreft de vormingsplicht. Het is belangrijk dat de regering, ook de rechtsopvolgende regering, consistentie betracht ten opzichte van eerdere wetgeving. Een aantal jaren geleden hebben wij gesproken over de kwalificatieplicht. Hoewel er eerst een ander type wet naar de Raad van State was gegaan, hebben wij er uiteindelijk voor gekozen om die plicht tot achttien jaar te laten gelden. Gelet op het EVRM plaatsen wij grote vraagtekens bij de mogelijkheid om boven de achttien jaar een dergelijke plicht op te leggen. Wij hebben toen ook niet voor een verlengde leerplicht gekozen. Mede met het oog op gelijkwaardige behandeling van de BES-eilanden, lijkt het mij het beste om dit ook in dit geval te doen. Wij gaan aan de gang met de kansprojecten. In Nederland doen wij dit via de rmc's en dat is succesvol. Jongeren worden actief benaderd en krijgen een traject aangeboden. Heel veel jongeren willen helemaal niet thuis op de bank zitten. Zij zijn blij dat er kansen worden geboden, dat zij aandacht krijgen en dat zij zich kunnen ontwikkelen. Dat is ook hier de bedoeling. De heer Recourt heeft een punt dat het succesvol moet zijn. Als die jongeren er zijn, moet de opleiding ook succesvol zijn. Op dit moment wordt er echter niet gehandhaafd op aanwezigheid. Laten wij het dan houden op de actieve aanpak die wij ook in Nederland kennen.

De heer Recourt (PvdA):

U sprak over consistentie. Het uitgangspunt was inderdaad dat er voor consistentie zou worden gekozen, maar dan niet aansluitend bij de Nederlandse regelgeving, maar bij de oude Nederlands-Antilliaanse regelgeving. Waarom wordt daarvan afgeweken?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Als gemeenten vallen zij onder de Nederlandse regels. Een jaar of drie geleden hebben wij gezegd dat de kwalificatieplicht tot achttien jaar geldt. Dat besluit is zeer weloverwogen genomen na het advies van de Raad van State dat duidelijk maakte dat er haken en ogen aan een hogere leeftijdsgrens zaten. Ik vind niet dat wij dan hier het onzekere juridische pad op moeten om het wel te proberen. Als je die plicht keihard wilt handhaven en de jongeren bij hun lurven erbij haalt, kan je in allerlei juridische procedures terechtkomen. De vraag is ook wat voor voorziening daarvoor nodig is. De heer Recourt heeft het over een leervoorziening, zonder stages. Dat moet allemaal gefinancierd worden. Bij de vormingsplicht gaat het om leren en werken. Daar zitten ook goedkopere onderdelen bij. Ik heb het geld daar niet voor en ik weet niet hoe de heer Recourt zijn voorstel wil dekken.

De voorzitter:

Nog een korte vraag, want u hebt al een uitgebreid wetgevingsoverleg hierover gehad. Ik hoop dat wij een beetje snelheid kunnen blijven betrachten.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb de verplichting tot werk juist uit mijn amendement gehaald. Waar zit dan de strijd met het EVRM?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Die zit hem in de vraag of je een onderwijsplicht mag opleggen. Mag je dat doen voor mensen die ervoor kiezen om rustig op de bank te zitten, niemand kwaad doen en ook geen uitkering vragen? Dat laatste is het verschil met de WIJ, het vehikel dat wij gebruiken om jongeren te laten kiezen tussen school of werken. Mag je dan zeggen: u dient van die bank af te komen om in een schoolbank te gaan zitten? Dat is de vraag. Dat hebben wij ons bij de kwalificatieplicht ook afgevraagd. Uiteindelijk hebben wij ervoor gekozen om dat ongewisse traject niet te volgen. Bovendien wil de heer Recourt het alleen invullen met onderwijs en dat is heel kostbaar.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter.

De voorzitter:

Wij gaan niet nog een rondje doen, mijnheer Recourt.

De heer Recourt (PvdA):

Dit debat is nog niet gevoerd.

De voorzitter:

Er is mij door u allen gevraagd om vanavond een beetje vaart te maken. Daar probeer ik u bij te helpen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Tijdens het wetgevingsoverleg hebben wij wel degelijk over dit punt gesproken. De heer Recourt heeft dit naar voren gebracht en ik heb met dezelfde argumenten daarop gereageerd als nu, behalve dat van de financiën. Dat argument voer ik aan omdat ik er nu achter kom dat hij een volledig leertraject wil en dat is kostbaarder. Ik ontraad aanneming van dit amendement.

Met het tweede amendement kan ik de heer Recourt misschien gelukkig maken. Daarover laat ik het oordeel aan de Kamer. Ook ik vind het een goede zaak dat het gebeurt. Ik heb inmiddels begrepen dat ook vanuit BZK – de minister zit naast me – en Defensie is aangeven dat er geen bezwaar tegen is om het te doen. Ik denk dus dat we dit fijn moeten uitvoeren en dat het echt een bijdrage kan leveren om die jongelui op school te houden, zoals we dat in andere gemeenten in Nederland ook doen, maar dan vaak door grote hoeveelheden leerplichtambtenaren die we in dit geval natuurlijk niet hebben. Het is een prachtige manier van het een met het ander verenigen. Ik kan het oordeel over de motie dus van harte aan de Kamer laten.

De voorzitter:

Dank u wel. We gaan over naar de minister van BZK, naar wie we met extra veel belangstelling zullen luisteren vanwege de toonhoogte van zijn stem.

Minister Donner:

Voorzitter, dank u. Ik begin mij inderdaad steeds meer als Zacharias te voelen na het gezicht over de aankondiging.

Door mevrouw Van Gent is een motie ingediend. Als zij mij toestaat ga ik in op de punten die zij heeft genoemd ten aanzien van het huwelijk tussen personen van gelijke kunne in antwoord op de motie Recourt/Van Gent op stuk nr. 13. Op de punten ten aanzien van het behoud van natuur zal ik ingaan in antwoord op de motie-Recourt/Van Gent op stuk nr. 14. Op de punten ten aanzien van de voorzieningen zal ik ingaan in reactie op de opmerkingen van de heer Slob en de motie-Slob c.s. op stuk nr. 14 over de sociale zekerheid.

Het punt dat mevrouw Van Gent in het bijzonder heeft opgebracht, is de zorg. De aandacht voor de problematiek op de eilanden en de samenhang zouden verloren gaan in de totale aandacht voor de afzonderlijke begrotingen en het beleid van de afzonderlijke ministers. Het is een punt dat de heer Bosman ook heeft opgebracht. In die zin ben ik ook niet geheel zonder zorgen als het erom gaat dat de eilanden als beleidsterrein natuurlijk altijd een heel klein deel zijn van het totale pakket van de verantwoordelijkheid van een minister hier. Toch moet ik de motie op stuk nr. 12 die mevrouw Van Gent op dit punt heeft voorgesteld ten stelligste ontraden, omdat het kabinet daarin wordt gevraagd om de minister van BZK een coördinerend minister te maken. Er valt op dit punt ook vrijwel niets te coördineren. Wat mevrouw Van Gent zoekt is een aanspreekpunt. Dat betekent dat men de minister van BZK aanspreekt en dat die alleen kan meedelen: ik ga hier niet over; ik zal uw vraag doorgeven aan de betrokken ministers.

Dat is de reden waarom ik vanuit de zorg op zichzelf met betrekking tot die aandacht heb toegezegd dat ik het verslag van de Rijksvertegenwoordiger, dat halfjaarlijks komt, zal toezenden aan de Kamer, en dat ik de komende tijd beschikbaar ben om dat met de Kamer op dat moment te bespreken in het licht van de ontwikkelingen die er dan zijn. Tot het tweede verzoek in de motie, namelijk het bespreken, het halfjaarlijks informeren en het erover met de Kamer spreken, ben ik dus bereid, maar niet vanuit een coördinerende bevoegdheid op dit terrein. Dat grijpt ook in in de verdeling van taken van ministers. En zoals de heer Van Bochove heeft gezegd is dit de keuze die de wetgeving heeft gemaakt ten aanzien van de verantwoording voor het beleid op de eilanden. Die ligt bij de afzonderlijke ministers.

Ook is er nu al, voor zover ik weet, in de begrotingen van de afzonderlijke departementen een paragraaf gewijd aan de situatie en het beleid op de eilanden. Voor wat betreft Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties treft u deze paragraaf aan in hoofdstuk 7. Het is bij uitstek een vraag die in de komende tijd bij afzonderlijke ministers moet worden neergelegd, om er niet alleen dit jaar maar ook in de komende jaren op in te gaan in hun begroting en er aandacht aan te geven. Maar ook dat valt niet op te lossen door de minister van BZK een coördinerende bevoegdheid te geven, want het betreft dan de verantwoording van de afzonderlijke bewindspersonen.

De heer Van Bochove (CDA):

Mijn vraag was of de minister kan bevorderen dat zijn collega's dat doen. De minister legt nu de verantwoordelijkheid bij de Kamer. Wij kunnen gaan shoppen bij de ministers en het gaan bepleiten met alle gevolgen van dien. Het is veel gemakkelijker als de minister in het kabinet coördineert hoe men dat gaat doen.

Minister Donner:

Ik zal dit punt in het kabinet aan de orde stellen, of de motie nu wordt aangenomen of niet, want het is een geldig punt. De heer Van Bochove gebruikt ook de term "coördineren". Ik heb geen doorzettingsmacht om ervoor te zorgen dat de ministers het dan ook doen. Ik ga er trouwens van uit dat ze het doen, dus dat is geen punt. Ik moet de motie zoals die er nu ligt, waarin gevraagd wordt om een coördinerende bevoegdheid te scheppen bij de minister van binnenlandse zaken, echter ontraden. Ik dacht dat ik hiermee ook de specifieke vraag van de heer Bosman heb beantwoord. Ik ben het met hem eens dat het ook de komende tijd zaak zal zijn om te bekijken of het in de praktijk goed loopt. In de kern zijn dat ook de vragen en de opmerkingen van de heer Van Bochove.

De heer Slob wees terecht naar de aanvaarde slotverklaring en naar de inzet van Nederland om aan te sluiten bij de wetgeving op de eilanden. Ik geloof dat er met de minister van onderwijs is gewisseld waarom er desondanks goede redenen zijn om op het terrein van de onderwijswetgeving niet in die lijn door te gaan. Des temeer bevreemd het mij dat hij vervolgens een amendement indient, op stuk nr. 11, dat nu juist getoetst aan die slotverklaring, niet aanvaardbaar is. Er is met de eilanden afgesproken dat het stelsel van vestigingsvergunningen zoals het bestaat, inderdaad wordt gecontinueerd. Zij het dat in de wetgeving de gronden voor weigering van de vergunning worden beperkt. Toch is de schaal op de eilanden bijzonder. In het wetgevingsoverleg heb ik het voorbeeld van Saba genoemd. Niemand is ermee gediend als daar een tweede benzinepomp zou komen. Het is goed dat daar enige controle op is, juist om te voorkomen dat voorzieningen op die eilanden, die ten dele in die situatie voorzieningen zijn van algemeen economisch belang, door de vestiging van meer dan één installatie het risico gaan lopen dat het draagvlak zou verdwijnen.

Tegelijkertijd is dat de reden waarom in artikel 5 lid 2 wordt bepaald dat als een vergunning geweigerd zou worden omdat er al een soortgelijk bedrijf gevestigd is op de eilanden, die weigering door de minister van ELI moet worden bekrachtigd. Die zekerheid zit dus in de wetgeving. Ik moet het amendement zoals het er nu ligt, ten stelligste ontraden. Ik zou haast zeggen dat het getuigt van een opvallende neoliberale inzet van de ChristenUnie met betrekking tot de eilanden. Daar zou ik toch voor willen waarschuwen, zeker bij deze kleine eilanden. Ik bevind mij in de geheel vreemde situatie dat wij deze discussie op deze wijze met elkaar moeten voeren.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vind dat het stemgeluid van de minister nog redelijk overkomt op de plek waar ik zit. Ik heb kennisgenomen van zijn oordeel over dit amendement. Ik zal het uiteraard mee terugnemen naar mijn fractie en naar degene die het amendement als eerste heeft ingediend. De minister heeft, denk ik, ook wel de toelichting bij het amendement gelezen. Wij vinden namelijk dat als mensen willen terugkeren naar de eilanden, en daar is geregeld sprake van, er geen onnodige drempels moeten zijn om een bepaalde bedrijfsvoering uit te kunnen oefenen. Dat is de andere kant van de medaille. Wij moeten natuurlijk proberen om in evenwicht met elkaar tot een gerichte keuze te komen.

Minister Donner:

Dat klopt. Dat is dan ook de reden waarom in artikel 5, eerste lid, is bepaald dat het gaat om de weigering om reden dat er onvoldoende deskundigheid of onvoldoende financiering is. In artikel 6 is bepaald dat alleen op die punten nadere voorwaarden kunnen worden gesteld. Het gaat om de financiële draagkracht of überhaupt de professionaliteit van betrokkene. Dat vind ik geldige punten waarop wordt getoetst. Voor het overige geldt de beperking in artikel 5, tweede lid, die ik net heb aangegeven.

De heer Slob heeft een motie ingediend met betrekking tot de sociale regelingen. Als hij een overzicht wil van de sociale regelingen op de eilanden, kan die gegeven worden. Als hij een overzicht wil van de sociale regelingen die in Nederland gelden, kan die ook verstrekt worden. Het grote obstakel dat is ontstaan bij de besprekingen over de invoering van Nederlandse sociale regelingen op de eilanden, is dat ze als vertrekpunt zijn gerelateerd aan het minimumloon. Het minimumloon dat wij in Nederland hebben, is ten enenmale niet bruikbaar op de eilanden. Dat betekent dat iedere economische activiteit daar bijna onmiddellijk zou verdwijnen en dat men in het totale Caribisch gebied op een inkomensniveau zou komen dat daar niet draagbaar is. Dan moet je zoeken: wat is daar het economisch mogelijke peil van het minimumloon, zodat het nog wel bescherming biedt zonder dat het economisch onhoudbaar is? In de wetgeving is uitgegaan van het minimumloon zoals het daar gold. Maar vervolgens was het niet mogelijk om de systematiek van de sociale regelingen in Nederland toe te passen, omdat dat betekend zou hebben dat de algemene ouderdomsvoorziening bijna of meer dan gehalveerd zou moeten worden ten opzichte van het niveau dat er nu al is, waarvan geconstateerd is dat het te laag is. Daarom is nu een regeling ingevoerd met bedragen die inhouden dat de AOV voor een gehuwd echtpaar op ongeveer 150% van het minimumloon uitkomt. Daarom is naar mijn mening terecht – uiteraard, want ik heb zelf onderhandeld – ervoor gekozen om nu niet en ook niet in een voorzienbare toekomst in het vooruitzicht te stellen dat de Nederlandse regelgeving op dit terrein in alle variatie wordt ingevoerd. Dat is de reden waarom wordt vastgehouden aan de regeling van onderstand en er niet afzonderlijke regelingen zijn ingevoerd zoals de Wajong en de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Gegeven de schaal en omvang zou dat niet bruikbaar zijn. In dezelfde verklaring waarnaar de heer Slob heeft verwezen, is afgesproken om een periode van legislatieve rust in te voeren gedurende de eerstkomende vijf jaar – die zal zeker ook gelden voor de sociale regelingen – teneinde te kijken op welke wijze dit op de eilanden zal uitwerken. Het laat onverlet, zoals ik heb uiteengezet in het wetgevingsoverleg, dat er op dit moment overleg plaatsvindt tussen de departementen van Sociale Zaken, Onderwijs en Binnenlandse Zaken in hoeverre de verschillende subsidieregelingen op het terrein van met name sociale ondersteuning, bijvoorbeeld kinderopvang, kunnen worden gebundeld in één regeling op de eilanden. Ook daarover is met de eilanden afgesproken: wij streven wel naar een bepaalde voorziening op dit niveau, maar dat kan nooit de Nederlandse regelgeving in alle variëteit zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb er alle begrip voor dat op een gegeven moment maatwerk moet worden geboden dat ook reëel is ten opzichte van datgene wat op de eilanden geldend is. Maar op dit moment is het redelijk mistig hoe dat zich in de toekomst zal ontwikkelen. De minister heeft maandag zelf aangegeven dat het wel eens twintig jaar zou kunnen duren.

Minister Donner:

Die twintig jaar is ontleend aan de afspraken die er zijn: we convergeren over een periode van twintig jaar.

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij willen dat u meer en duidelijkere contouren schetst hoe het in de komende jaren zal gaan, zonder dat we van u vragen dat u het tot op de laatste komma gaat invullen. Daar hebben we behoefte aan en daarom hebben we deze motie ingediend. Ik denk dat de mensen op de eilanden er ook recht op hebben dat we hierover duidelijkere taal gaan spreken.

Minister Donner:

Ik kan u slechts aangeven dat het antwoord ten aanzien van een groot aantal sociale regelingen dus zal zijn dat niet voorzienbaar is dat die ingevoerd zullen worden. Dat kan eventueel schriftelijk bevestigd worden. Dat zal aan de minister van Sociale Zaken moeten worden doorgegeven als de motie wordt aanvaard. Ik heb toegelicht waarom we hiertoe gekomen zijn. Als het om het specifieke punt in de motie gaat wanneer die in Nederland geldende regelingen worden ingevoerd op de BES-eilanden, moet ik de motie ontraden. Die informatie kan nu namelijk niet worden gegeven, maar er kan wel een overzicht van sociale regelingen worden verstrekt. Op het punt van de invoeringstijden moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Mijnheer Slob, ik zie u bij de interruptiemicrofoon staan. Ik verzoek u om vaart te maken. Dat heb ik anderen ook gevraagd en u hebt het mij eerder gevraagd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat zal ik doen. Het is logisch dat we dat overzicht van regelingen kunnen krijgen. Als we even achter de computer gaan zitten, hebben we het ook. Het ligt zelfs bij ons in de kast. Het hoeft niet tot in de details, dat heb ik net al gezegd. We willen echter wel de contouren geschetst zien van de wijze waarop dit de komende jaren zal gaan. Op welke momenten zullen bepaalde onderwerpen verder worden opgepakt en uitgewerkt? Dat kan toch gewoon worden toegezegd? Ik begrijp niet dat de minister in dezen zo afhoudend is.

Minister Donner:

Vanwege het feit dat niet bekend is wanneer ze worden ingevoerd. Als oplossing stel ik voor dat de motie wordt aangehouden tot de behandeling van de begroting van de minister van Sociale Zaken. Daarbij kan in detail worden gediscussieerd over deze punten. Naderhand kan altijd nog bekeken worden of de motie een functie heeft of niet.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik neem dit voorstel van de minister over en houd deze motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Slob stel ik voor, zijn motie (32428, nr. 14) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Donner:

De volgende motie is de motie waarin de heer Slob de regering verzoekt ervoor zorg te dragen dat de ambtenaren Papiaments en Engels kunnen spreken. Het is vrijwel zeker dat ambtenaren die daarheen gaan Engels spreken. Dat er ook van hun kant een zekere bereidheid wordt gevraagd om Papiaments te leren, zeker als ze daar voor langere tijd zijn, lijkt me redelijk. Als de heer Slob het met mij eens is dat zulke eisen niet kunnen gelden voor ambtenaren die daar tijdelijk heen gaan, bijvoorbeeld voor onderhandelingen, omdat zij geen Papiaments kunnen spreken, zie ik de motie als ondersteuning van beleid. Ik zal de motie dan ook gebruiken in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn naar aanleiding van de opmerkingen van de commandant van de zeemacht op de eilanden over de inburgering van militairen op het eiland.

De heer Recourt sprak mij aan op een regiefunctie. Waar ik geen coördinerende functie heb, heb ik al helemaal geen regiefunctie. Ik laat me dus graag op mijn regiefunctie aanspreken, want die heb ik niet. Ik heb reeds uitgelegd dat de zorg over de vraag hoe we de aandacht hierbij houden, op zichzelf terecht is. Dat is echter primair een zaak van de Kamer. Die kan niet worden opgelost door één minister eruit te plukken en die erop aan te spreken. Hij valt namelijk alleen aan te spreken op de bevoegdheden die op zijn terrein liggen.

Ik kom vervolgens bij de motie van de heer Recourt waarin hij de regering verzoekt om zich in te spannen om draagvlak te scheppen voor de invoering van wetten met betrekking tot abortus en het huwelijk van personen van gelijke kunne. Ik ben blij dat de indieners van deze motie erkennen dat het amendement waarmee deze zaken zijn ingevoerd, ondoordacht was. Eigenlijk vragen zij nu aan de ministers om hun onberadenheid te corrigeren. Ik deel in dit opzicht de analyse van de heer Slob over het bevorderen van draagvlak voor deze wetten. Dat kan het beste gedaan worden door te zwijgen. In die zin valt de motie zeker uit te voeren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb het gevoel dat met het verliezen van zijn stem, ook het gevoel voor humor van de minister een beetje weg is. Toen de amendementen werden ingediend, is dit uitgebreid ter sprake gekomen. Ik vind het niet zo gepast om hier grapjes over te maken. Wij hebben altijd aangegeven dat het draagvlak aanwezig moet zijn. Wij hebben de afweging gemaakt dat wij de amendementen wilden indienen. Ze hebben vervolgens een meerderheid gekregen. Er zijn heldere termijnen afgesproken. In deze motie wordt gevraagd om in de voorlichtende sfeer indianenverhalen over deze kwesties weg te halen. Dat bedoelen wij met de motie. Dit soort flauwe grappen vind ik als het over dit soort thema's gaat niet zo leuk.

Minister Donner:

Het was geenszins mijn bedoeling om flauwe grappen te maken. Het was een serieuze constatering dat de Kamer hiermee erkent via een amendement wetgeving te hebben ingevoerd waarvan nu vastgesteld moet worden dat er geen draagvlak voor is. Ik denk dat het geen verkieslijke wijze van invoering was. Zoals de heer Slob aangeeft, is er zeker weerstand op de eilanden. Op dit punt voelt men dat men iets opgedrongen krijgt. Om die reden is het allerminst bevorderlijk om, conform de motie, het draagvlak actief te vergroten. Ik zou ook niet weten hoe dat moet. Mevrouw Van Gent spreekt nu van het wegnemen van indianenverhalen. Ik kan haar verzekeren dat dat al wordt gedaan. De verantwoordelijke ministers voor deze wetgeving, de minister van VWS en van Veiligheid en Justitie, zijn zich alleszins bewust van de gevoeligheden op dit terrein op de eilanden. Het moet zorgvuldig gebeuren. Er moet juiste voorlichting worden gegeven over de implicaties. Deze motie met deze formulering moet ik ten stelligste ontraden, omdat zij het gevoel op de eilanden zal creëren dat de heer Slob daarnet formuleerde: wij krijgen de wet opgedrongen en nou moeten wij het nog leuk vinden ook.

De voorzitter:

Ik heb niet het idee dat u elkaar nog gaat overtuigen. De minister heeft zijn oordeel gegeven. Ik geef de heer Recourt als indiener van de motie nog de gelegenheid om een vraag te stellen en dan stoppen wij met dit debat.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister geeft echt een verkeerde voorstelling van zaken over het debat rondom deze amendementen. Dat vind ik echt kwalijk. Daar mag ik dan toch een vervolgvraag over stellen?

De voorzitter:

Nee, ik heb de heer Recourt net het woord gegeven.

De heer Recourt (PvdA):

Ik wilde de minister vragen, maar volgens mij heeft hij daar al op geantwoord, of hij het woord "actief" heeft gezien. Niets doen is dus niet de strekking van de motie.

Minister Donner:

Dat klopt. Zoals bij alle wetgeving wordt gezorgd voor zorgvuldige invoering. In die zin is de motie niet nodig. Zij bergt wel het risico in zich dat zij een averechts effect op de eilanden heeft als het gaat om de gevoeligheden op dit terrein.

De voorzitter:

Ik stel vast dat de indieners van de motie aangeven dat zij het niet eens zijn met deze voorstelling van zaken.

Minister Donner:

Ik kom op de motie van de heer Recourt waarin de regering verzocht wordt om vóór 1 maart te komen met een brief met maatregelen die nodig zijn om de status van Nederlands park toe te kennen aan de natuurlandschappen op de BES-eilanden. In het wetgevingsoverleg heb ik de redenen uiteengezet waarom op het terrein van de natuurwetgeving ervoor gekozen is om niet zonder meer de Nederlandse wetgeving van toepassing te verklaren. Ik heb verder aanbevolen om die discussie te voeren met de bewindspersonen die verantwoordelijk zijn voor het natuurbeleid. Wat de motie betreft, laat ik het oordeel over aan de Kamer. Ik denk dat er alleszins voor 1 maart een brief geschreven kan worden, waarin wordt aangegeven wat er nodig zou zijn om tot die aanwijzing te komen.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de beantwoording.

De minister van Onderwijs heeft nog een half minuutje nodig om een laatste opmerking te maken.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Dat scheelt dan een brief. Tegen de heer Slob zou ik het volgende willen zeggen. Vanaf 1 januari, als de Kamer de wetgeving goedkeurt – ik hoop van harte dat dat toch gaat gebeuren – is het mogelijk om bekostiging aan te vragen voor studenten voor de CHE. Dan zal natuurlijk wel de macrodoelmatigheidstoets plaatsvinden. Dat is het gewone traject dat ook voor andere scholen geldt. De Kamer is nu op de hoogte. Dit scheelt weer een brief.

Bedankt, voorzitter, dat ik de gelegenheid kreeg om deze opmerking te maken.

De voorzitter:

U bedankt dat u binnen de halve minuut bent gebleven.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de stemmingen aanstaande dinsdag zullen worden gehouden. Hiermee sluit ik voor vandaag, nog net voor twaalven, de vergadering.

Sluiting 23.49 uur

Naar boven