5 Plaatsing vluchtelingen in gemeenten

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het verslag van een schriftelijk overleg met de minister voor Immigratie en Asiel over de directe plaatsing van vluchtelingen in gemeenten (19637, nr. 1432).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Spekman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil vijf moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit cijfers over 2010 en 2011 blijkt dat meer dan de helft van de vreemdelingen die naar de Vrijheidsbeperkende Locatie worden overgebracht, daar langer dan de toegestane drie maanden verblijft, dat slechts een derde van de bewoners daadwerkelijk terugkeert naar het land van herkomst en dat de grote meerderheid van de bewoners bestaat uit gezinnen met minderjarige kinderen;

van mening zijnde dat te lang verblijf in de VBL, dat niet leidt tot terugkeer, onwenselijk is en zo veel mogelijk moet worden voorkomen;

verzoekt de regering, een vergelijkend onderzoek in te stellen naar het voorbereiden en realiseren van terugkeer vanuit de VBL, vergeleken met het begeleid voorbereiden en realiseren van terugkeer vanuit de bestaande woonsituatie in bijvoorbeeld een AZC of woning;

verzoekt de regering tevens, bij dat onderzoek in elk geval te betrekken de te bereiken resultaten van terugkeer, de kosten, de risico's op het verdwijnen in de illegaliteit en de belangen van kinderen;

verzoekt de regering voorts, de Kamer uiterlijk eind 2011 over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Voordewind, Dibi en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1446 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering:

  • - het COA opdracht te geven het aantal verhuizingen van kinderen in opvangcentra vanaf aankomst In Nederland tot vertrek naar een reguliere woning of naar het land van herkomst, en de redenen voor deze verhuizingen te registreren;

  • - de Kamer halfjaarlijks te informeren over het aantal verhuizingen van kinderen tussen verschillende locaties en de redenen van deze overplaatsingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Dibi, Voordewind en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1447 (19637).

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Vanwege de tijd laat ik bij de overige moties de overwegingen maar weg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, zorg te dragen voor een adequate informatievoorziening aan kinderen in de centrale opvang over alle aspecten die voor deze kinderen van belang zijn, en de Kamer over de verbeteringen hieromtrent te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Voordewind, Dibi en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1448 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de voorbereiding door middel van culturele oriëntatietrainingen in het land van opvang te schrappen en de besparing aan de eerste opvang en begeleiding door gemeenten ten goede te laten komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Voordewind, Dibi en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1449 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, gemeenten een hoger bedrag toe te kennen voor de eerste opvang en begeleiding van uitgenodigde vluchtelingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Voordewind, Dibi en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1450 (19637).

De heer Spekman (PvdA):

Het is wel zeer onbevredigend, voorzitter.

De voorzitter:

Ik snap het wel. Het gaat erom dat er een traditie ontstaat om een aantal moties in te dienen, ongeacht het feit dat men maar twee minuten heeft. Ik heb u alle moties laten indienen. U komt daaraan dus niets tekort. Twee minuten zijn echter twee minuten en het staat in het Reglement van Orde. Als de Kamer het anders wil, moet zij met een voorstel komen om het Reglement te veranderen en dat voorstel heb ik nog niet gezien.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het fijn dat wij hier weer bij elkaar zijn om over ons favoriete onderwerp te praten in het nieuwe seizoen.

De fractie van D66 heeft zich ingespannen om twee moties te maken. De eerste motie gaat over onafhankelijk toezicht op opvang asielzoekers.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland op grond van artikel 3, lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) moet zorgen voor toezicht op de veiligheid en geschiktheid van de asielopvang;

overwegende dat het toezicht op de kwaliteit van opvang van kinderen in de huidige praktijk onvoldoende onafhankelijk geregeld is;

verzoekt de regering, het toezicht op de kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid van de opvang van asielkinderen onafhankelijk en in samenspraak met bestaande inspecties te organiseren en de Kamer hierover voor het kerstreces van 2011 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Spekman, Voordewind en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1451 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor de opvang van uitgenodigde vluchtelingen draagvlak onder gemeenten nodig is en de kwaliteit van opvang gewaarborgd dient te worden;

overwegende dat aan gemeenten zelf wordt overgelaten of zij uitgenodigde vluchtelingen wensen op te vangen;

overwegende dat er verschil van inzicht is over de randvoorwaarden voor goede opvang van uitgenodigde vluchtelingen;

verzoekt de regering, in samenwerking met de VNG, de opvang van uitgenodigde vluchtelingen te monitoren en de Kamer in januari 2012 te informeren over het aantal gemeenten dat opvang verzorgt en de kwaliteit die daarbij wordt geleverd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Spekman, Voordewind en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1452 (19637).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is goed om hier weer te zijn en om over het belangrijke onderwerp van asielzoekers en hun opvang te spreken. De fractie van de ChristenUnie steunt het beleid van de minister om de uitgenodigde asielzoekers direct op te vangen in de gemeenten, mits de opvang goed gegarandeerd kan worden. Daarom heb ik de moties daaromtrent van de collega's medeondertekend.

De fractie van de ChristenUnie heeft een eigen motie over de opvang van gezinnen. We hebben een gesprek met UNICEF over verhuisbewegingen gehad. Hier kwamen nogal verontrustende berichten uit voort, namelijk dat er in enkele gevallen sprake van is dat kinderen acht keer moesten verhuizen in een jaar. Dit moet zeer verontrustend en verwarrend zijn voor deze kinderen. Ik heb de beantwoording van de minister gezien. Hij zegt zelf ook dat we dit tot een minimum moeten terugbrengen. Om hier een ambitie aan te koppelen, heeft de fractie van de ChristenUnie de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het veelvuldig verhuizen van kinderen in de centrale asielopvang strijdig is met bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, waaronder het recht van kinderen op een ongestoorde ontwikkeling en op continuïteit in hun leven;

van mening dat het aantal verhuizingen van kinderen die in een asielzoekerscentrum in Nederland opgroeien dan ook tot een minimum teruggebracht moet worden;

verzoekt de regering, zich maximaal in te spannen om het aantal verhuizingen van kinderen binnen de asielprocedure in de schoolgaande leeftijd te beperken tot maximaal één, en een eventuele verhuizing met waarborgen te omgeven, waaronder een vroegtijdige aankondiging en een goede overdracht tussen scholen en eventuele hulpverlening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Spekman, Dibi en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1453 (19637).

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Nederland heeft in vergelijking met veel andere landen een zeer fatsoenlijk beleid ten aanzien van de opvang van asielzoekers en hun kinderen. Dit werd beaamd in een gesprek dat wij als algemene commissie voor I en A met de werkgroep Kind in azc hadden op 2 februari jongstleden. In het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind wordt gesteld dat ouders ook een primaire verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van hun kinderen bij het doorprocederen. Ook het COA zegt dit. Tijdens mijn bezoek aan Ter Apel heb ik gezien dat een aantal ouders hier toch bewust voor kiest, ondanks eerste indicaties dat het weinig kansrijk is. Dit is ook een appel aan die groep om de verantwoordelijkheid te nemen.

Tegelijkertijd heeft de Kamer zich breed uitgesproken over het belang van kortere procedures, zodat iedereen sneller duidelijkheid krijgt en de situaties waarover we nu spreken, kort zullen duren.

Ik heb naar aanleiding van het schriftelijk overleg met de minister nog een aantal vragen. Veel van de 65 aanbevelingen van het rapport Kind in het centrum zijn grotendeels al bestaande praktijk of worden gerealiseerd. Wij hebben tweeënhalve maand geleden gevraagd wat er na afloop van de projectperiode gebeurt als de Europese gelden wegvallen. Toen kon de minister daar nog niets over zeggen. Kan hij er op dit moment al iets over melden?

Hoe staat het met het leggen van contacten en met de samenwerking met lokale en maatschappelijke organisaties, bedrijven en ngo's om te komen tot verdere verbeteringen in de situatie van kinderen in de opvang?

Ten aanzien van de uitgenodigde vluchtelingen onderschrijven wij de nieuwe aanpak van rechtstreekse plaatsing in gemeenten in plaats van een aparte opvanglocatie. In de meeste andere hervestigingslanden gebeurt het overigens al op die manier. We doen een appel op gemeenten om daaraan mee te werken. Wij onderschrijven dus de oproep van collega Schouw aan gemeentebesturen om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.

Verder wachten wij de evaluatie af, die na een jaar plaats zou hebben. Gezien de datum van de brief mogen wij ervan uitgaan dat dit begin 2012 zal zijn.

De heer Spekman (PvdA):

Ik hoor het betoog van de heer Knops over kinderrechten. Constateert hij met mij dat Nederland in strijd handelt met artikel 6, lid 2 inzake de rechten van het kind? Het gaat daarin over het recht op een ongestoorde ontwikkeling en continuïteit in het leven. Ik doel op de vele verhuizingen. Een meisje moet bijvoorbeeld in drie jaar tijd negen keer verhuizen.

De heer Knops (CDA):

De heer Spekman noemt een voorbeeld waarvan ik uiteraard niet kan zeggen dat het een goede praktijk is. Hij noemt echter een uitzondering. De minister wil de verhuisbewegingen tot een minimum beperken. Ik zie ook wel dat die noch in het belang zijn van familie en kind, noch in het belang van de overheid. Er is dus ook een prikkel voor de overheid. Verhuisbewegingen an sich hoeven niet per se belemmerend te zijn.

Er zijn veel kinderen in Nederland die soms wel twee of drie keer per jaar verhuizen, bijvoorbeeld vanwege gebroken gezinnen. Dat zijn natuurlijk geen ideale situaties, maar we moeten de zaken wel in perspectief zien. Er ligt een prikkel bij de overheid om het goed te doen. Ik ben het helemaal met de heren Spekman en Voordewind eens dat het aantal verhuisbewegingen tot een minimum beperkt zou moeten worden. Ik wil dat echter niet koppelen aan keiharde cijfers, want er kunnen situaties zijn waarin het toch noodzakelijk is.

De heer Spekman (PvdA):

Wil de heer Knops wel weten hoe vaak er verhuisd wordt? Wil hij ook de motie steunen om dat te monitoren? Als we kinderen te vaak laten verhuizen, is dat wel degelijk in strijd met de rechten van het kind. Dat is echt anders dan bij scheidingen. Dan moet er misschien één of twee keer verhuisd worden. Dat is ook erg en sneu, maar bij dit onderwerp gaat het om grote aantallen. Ik hoop echt dat de heer Knops mijn motie gaat steunen zodat we te weten kunnen komen wat er gebeurt.

De heer Knops (CDA):

Ik kan de heer Spekman zeggen dat wij zijn motie niet zullen steunen. Wij vinden namelijk dat rapportages een doel moeten dienen. We willen geen bureaucratie optuigen voor slechts enkele gevallen, al ben ik het met de heer Spekman eens dat die niet voor zouden moeten komen. Daarnaast heeft de minister al een- en andermaal toegezegd dat het aantal bewegingen ook wat hem betreft tot een minimum beperkt moet blijven. Dat is niet alleen in het belang van de gezinnen en de kinderen, maar ook in het belang van de overheid. We willen die mensen namelijk zo efficiënt en zo goed mogelijk huisvesten. Onnodig verhuizen past daar niet bij.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Knops zegt dat het de inzet van de minister is om het verhuizen tot een minimum te beperken. Dat is nogal een breed begrip. Ik denk dat de hele Kamer dat wel wil. Het is natuurlijk de vraag of de heer Knops het zo belangrijk vindt dat hij ook vindt dat er een inspanningsverplichting met een ambitiegetal moet komen. Daarom heb ik een motie ingediend om het te beperken tot maximaal één verhuizing of in ieder geval tot een inspanning daartoe. Kan de heer Knops daarmee leven?

De heer Knops (CDA):

Als ik die motie goed lees, is het bijna een resultaatsverplichting in plaats van een inspanningsverplichting. Ik ben op zich wel voor een inspanningsverplichting, maar de minister heeft zijn bereidheid al toegezegd. In die zin is de motie overbodig of ondersteuning van beleid, al is het aan de minister om die kwalificaties te gebruiken. Ik interpreteer die motie in ieder geval zo en daarom steunen wij haar niet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister heeft het over een minimum. In mijn motie stel ik voor dat wij ons ervoor inspannen om maximaal één verhuisbeweging per jaar te laten plaatsvinden. Dat geeft een concrete invulling aan de wat vage toezegging van de minister.

De heer Knops (CDA):

We zullen zo horen wat de minister erover te zeggen heeft. Ik ga ervan uit dat de minister deze motie als overbodig of als ondersteuning van beleid zal betitelen. In het laatste geval is het nog steeds een overbodige motie omdat de minister heeft aangegeven dat hij ook wil dat het aantal verhuisbewegingen tot een minimum beperkt blijft.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Voorzitter. Ook de VVD-fractie vindt het van groot belang dat er goed gekeken wordt naar hoe er met kinderen wordt omgegaan in kwetsbare situaties. Asielzoekers zijn kwetsbare mensen en hun kinderen zijn het kwetsbaarst. Het is dus heel goed dat daar uitgebreid aandacht voor is en dat er organisaties zijn die zich daar specifiek op richten.

Dat brengt me op de verhuizingen. Wij hebben er alle vertrouwen in dat de mensen bij het COA heel gemotiveerd zijn om zo min mogelijk te leuren met kinderen. Dat zijn ze niet alleen vanuit efficiencyoverwegingen omdat extra verhuizingen niet het belang van de overheidsfinanciën dienen, maar vooral omdat zij begaan zijn met de mensen die zij opvangen en met hun kinderen. Waar ik ook kom, ik zie in alle azc's mensen die zich tot het uiterste inspannen om goed met die kinderen om te gaan, hen op hun gemak te stellen en een thuisgevoel te geven. Ik heb er dus alle vertrouwen in dat het staande beleid voldoende is.

Wij steunen ook het beleid van de minister wat betreft de directe plaatsing van uitgenodigde vluchtelingen in gemeenten. Kan de minister misschien al een eerste reactie geven op de Taskforce Thuisgeven? Wat wij horen over die pilot in het noorden, klinkt zeer bemoedigend. Natuurlijk komt de evaluatie pas in december of zelfs pas in het voorjaar van 2012, maar ik zou graag zien dat de minister de goede dingen die nu al naar voren komen, ter harte neemt. Asielzoekers komen soms min of meer tegen hun zin in krimpgebieden terecht, maar vaak blijkt dat in hun eigen belang te zijn omdat ze daar met open armen ontvangen worden en meer kans hebben op werk. Als die dingen goed gaan, moeten we niet wachten met de uitrol ervan tot na de evaluatie. Daar kan dan beter alvast een begin mee worden gemaakt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Leers:

Voorzitter. Ik begin met het danken van de geachte afgevaardigden. Ik vind het plezierig om allen weer te zien. Ik hoop van harte dat zij een goed reces hebben gehad. Hoewel ik ervan overtuigd ben dat ons beleid goed is en stevig staat, stel ik mij open voor verbeteringen ervan waar dat maar kan. Ik ben dus graag bereid om met de leden der Kamer te zoeken naar die mogelijkheden.

Veel van de ingediende moties hebben betrekking op de fase van terugkeer. Ik snap dat. Ik begrijp het heel goed omdat terugkeer in het algemeen het meest problematische onderdeel van de hele asielprocedure is. Als mensen eenmaal de procedure hebben doorlopen en uiteindelijk moeten terugkeren, is dat een vervelende boodschap voor deze mensen die hun hoop hadden gesteld op verblijf in Nederland. De terugkeer is daarom niet zo makkelijk.

In het eerste jaar van mijn aantreden heb ik mij als doel gesteld om vooral te starten met de aanpak van snelle procedures. Snelheid is naar mijn overtuiging de beste zorg die wij asielzoekers kunnen bieden. Mensen die hier naartoe komen, moeten snel weten waar zij aan toe zijn. Dat was voor mij een ontzettend belangrijk punt, met name voor de kinderen. Wij moeten mensen niet nodeloos hier houden. Hierbij moet overigens gezegd worden dat de overheid in de meeste gevallen niet de lengte van de procedures bepaalt. Vaak starten de mensen zelf weer nieuwe procedures omdat ze niet tevreden zijn met de uitkomst. Als de snelheid van procedures is gegarandeerd, biedt dit de mensen mijns inziens ook de meeste zekerheid. Zij weten dan immers waar zij aan toe zijn. Vervolgens moeten de mensen echter terug. Daar moeten wij nu veel aandacht aan schenken. Ik heb mij zelf voorgenomen om het accent in het komende jaar met name daarop te leggen. Dit wilde ik graag vooraf zeggen.

Nu ga ik in op de moties. De moties hebben voor een groot deel betrekking op het verblijf in de VBL en in de asielzoekerscentra. Voor een deel gaan de moties ook in op de uitgenodigde vluchtelingen.

Ik begin met de motie van de heer Spekman c.s. op stuk nr. 1446. In die motie wordt de regering verzocht om de terugkeer vanuit de VBL te vergelijken met de terugkeer vanuit een bestaande woonsituatie. Ik snap de achtergrond van die motie. Ik begrijp heel goed waarom de heer Spekman dat wil. Hij is namelijk een overtuigd voorstander van woonsituaties buiten de VBL. Hij is, zo begrijp ik, geen voorstander van de VBL. Toch denk ik dat het bijna niet doenlijk is om die vergelijking te maken. Het woord "bijna" zou ik ook nog weg kunnen laten. De VBL is namelijk een toezichtsmaatregel en dus niet bedoeld om opvang te bieden. Het doel van het verblijf binnen de VBL is juist om mensen die aan het eind van hun procedure zijn en die te horen hebben gekregen dat zij hier niet mogen verblijven, terug te laten keren. Dat doen wij met enige drang, omdat naar onze overtuiging de eigen verantwoordelijkheid van mensen om terug te keren gestimuleerd moet worden. Deze mensen zijn immers uitgeprocedeerd. De vergelijking die de heer Spekman c.s. in de motie voorstelt, is dus volgens mij onmogelijk. Er is geen vergelijking te maken tussen de bestaande woonsituatie in een azc of in een woning en het verblijf in de VBL. Dat zijn namelijk twee onvergelijkbare zaken.

De heer Spekman (PvdA):

Ik heb de minister aangehoord. Uiteindelijk gaat het om enkele doelen die de Kamer en de minister nastreven, namelijk dat mensen zo snel als het enigszins kan feitelijk terugkeren, als ze hier niet mogen blijven en dat die mensen niet in de illegaliteit verdwijnen. Dat is toch het doel? Of geeft de minister met wat hij nu uitspreekt, het eigenlijke doel van dit kabinet bloot? Is het doel een ontmoedigingsbeleid, een afschrikwekkende werking, de tactiek van de verschroeide aarde om het mensen moeilijk te maken, zodat zij vooral niet naar Nederland komen, omdat zij dan daar terechtkomen? Is dat het doel? Wees daar dan eerlijk in.

Minister Leers:

De heer Spekman moet mij kennen; ik zeg dit met nadruk. Dat kan nooit het doel zijn! Het doel is om mensen een eerlijke procedure te bieden, waarin wij hen snel duidelijkheid geven of zij mogen blijven. Als de mensen niet mogen blijven, moeten zij vertrekken. Dat is niet makkelijk, zoals ik net al heb uitgelegd. Veel mensen betalen namelijk veel geld om hier naartoe te komen. Als zij vervolgens horen dat zij niet mogen blijven, is dat een heel zure boodschap, maar toch zullen die mensen moeten vertrekken. Daar hebben we de VBL voor, een locatie met beperking van de bewegingsvrijheid. Dat heb ik bewust gedaan om niet al tot detentie te moeten overgaan. Daar is de heer Spekman helemaal tegenstander van en daar ben ik ook niet altijd een voorstander van. Als je mensen wilt verplichten om te vertrekken, moet daar enige drang achter zitten. Het is beslist niet zo dat dit uiteindelijk het instrument is om het beeld te laten ontstaan dat je niet naar Nederland moet komen omdat je dan in een VBL terechtkomt. Wij hebben in Nederland eerlijke procedures. Heeft men die procedures doorlopen en is er geen kans om te blijven, dan moet men vertrekken. Om dat laatste goed te reguleren hebben wij de VBL ingesteld. Dat is een alternatieve voorziening in plaats van detentie. Ik vind de VBL een aanzienlijk beter instrument dan detentie, waar de heer Spekman ook zulke bezwaren tegen heeft.

De heer Spekman (PvdA):

Ik constateer dat ik er niet doorheen kom. De VBL is duurder, mensonwaardig, leidt niet tot meer terugkeer en leidt tot evenveel illegaliteit. Als de Kamer en de minister niet eens bereid zijn om te zoeken naar verbetering, hebben we allen een plank voor onze kop; dat betreur ik zeer.

Minister Leers:

Ik ben altijd bereid om te zoeken naar mogelijkheden voor verbetering, maar we moeten wel eerlijk blijven. We moeten mensen niet de hoop geven dat ze in een AZC kunnen blijven terwijl iedereen weet dat ze moeten vertrekken. Op die manier houd je namelijk twee groepen door elkaar in dezelfde opvanglocatie, namelijk de mensen in procedure en de mensen die moeten vertrekken en uitgeprocedeerd zijn. Dan zeggen de mensen die in de procedure zitten namelijk dat het niet uitmaakt hoe die procedure afloopt, want ze mogen toch blijven zitten. Dat wil ik niet. Ik wil dat er een helder onderscheid komt tussen de mensen die in de procedure en dus in het AZC zitten en mensen die uitgeprocedeerd zijn en moeten vertrekken. Voor die laatste groep is de VBL naar mijn overtuiging het beste alternatief. Ik ontraad deze motie dan ook.

Dan kom ik bij de motie van de heer Spekman op stuk nr. 1447. Ook hiervan begrijp ik de achtergrond, het aantal verhuizingen van kinderen. Het is niet goed dat kinderen vaak moeten verhuizen, want kinderen hebben hun vriendjes, scholen en dergelijke in de omgeving waarin ze gehuisvest zijn. Het is zeer onprettig voor kinderen om telkens verplicht naar een andere locatie te moeten gaan. Daarom is het reeds staand beleid om asielzoekers, in het bijzonder gezinnen met kinderen, zo min mogelijk te laten verhuizen nadat ze vanuit de procesopvanglocatie in het asielzoekerscentrum zijn gehuisvest. Daarvoor hebben we al een aantal maatregelen genomen. Ik kan ze allemaal nog eens noemen, maar ze staan in de brief vermeld. Ik verwijs de heer Spekman dan ook naar deze schriftelijke beantwoording.

Natuurlijk ben ik altijd bereid om te zoeken naar manieren om het beter te managen. Ik zeg toe het COA opdracht te geven om het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen te registreren. Dan kan ik de Kamer daarover informatie geven zodat we beter weten waarover we praten. Ik wil dat eenmalig doen. Vervolgens kunnen we daar met elkaar over spreken. Ik ben ervan overtuigd dat de heer Spekman dan tot de conclusie komt dat het een reële benadering is. Veel gezinnen kiezen er zelf voor om te verhuizen. Het is niet altijd de minister, de IND of het COA die dit verplicht. Er zijn gezinnen die daar zelf voor kiezen. Ik ben ervan overtuigd dat ik als we die eenmalige registratie gedaan hebben, met de heer Spekman een goed overleg kan voeren.

De heer Spekman (PvdA):

Ik dank de minister. Ik beschouw zijn betoog deels als een tegemoetkoming aan mijn motie. Daarin wordt namelijk gevraagd om permanente registratie. De minister zegt toe om het alvast eenmalig te registreren. Is de minister wel bereid om gedurende een halfjaar te registreren wat de redenen zijn van de verhuizing? Vervolgens komen we er in de Kamer op terug. Als dat de interpretatie van de minister is, trek ik deze motie in.

Minister Leers:

Dat laatste zeg ik toe. Het lijkt mij logisch om daar niet alleen de aantallen verhuizingen bij te betrekken maar ook de reden.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 1448, over de adequate informatievoorziening. Opnieuw zeg ik tegen de heer Spekman dat het verbeteren van de informatievoorziening belangrijk is. Dat erken ik ook; ook dat heb ik in de schriftelijke beantwoording van de vragen aangegeven. Er wordt ook reeds aan gewerkt, onder andere door projecten waarmee de participatie van kinderen wordt verhoogd door het oprichten van kinderraden in de centra. Ook worden voorstellen besproken om websites te maken met informatie die ook van belang is voor kinderen, zodat ook kinderen sneller geïnformeerd kunnen worden over de zaken die aan de orde zijn. De motie nodigt mij daartoe uit. Ik ben daar al mee bezig en ik beschouw de motie als ondersteuning van mijn beleid en dus als overbodig.

De heer Spekman (PvdA):

Ik wil nooit nodeloze moties indienen. Mag ik de minister zo interpreteren dat alles wat in deze motie wordt gevraagd al gebeurt en dat de Kamer nog wordt geïnformeerd over komende extra verbeteringen? Ik heb een ansichtkaart meegenomen van een kindje en daar gaat het om. Er staat op "Toppunt van treurigheid: kind zijn in een asielzoekerscentrum". Het is gewoon geen prettig leven voor kinderen. Als wij dat ook maar enigszins kunnen verbeteren, moeten wij dat doen. Anders zijn wij geen knip voor onze neus waard. Als de minister mijn interpretatie deelt en ons op een goede manier informeert over die verbeteringen, zal ik deze motie op dit moment aanhouden.

Minister Leers:

De zorg die de heer Spekman uitspreekt over kinderen in azc's en tijdens de procedure, deel ik. Daarom heb ik regelmatig overleg met organisaties zoals Defence for Children en Unicef. Natuurlijk, als er dadelijk vooruitgang wordt geboekt wat de kinderraden betreft, zal ik de Kamer daarover informeren.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Spekman c.s. (19637, nr. 1447) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Op verzoek van de heer Spekman stel ik voor, zijn motie (19637, nr. 1448) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Leers:

Voorzitter. Ik kom bij de motie van de heer Spekman op stuk nr. 1449 betreffende culturele oriëntatie. Deze motie moeten wij zien in het licht van de discussie die dadelijk bij de andere moties nog aan de orde komt betreffende de uitgenodigde vluchtelingen. Nederland nodigt vluchtelingen uit die het ontzettend moeilijk hebben om naar ons land te komen. Om die mensen goed voor te bereiden op de komst naar ons land, is het goed om hen te informeren. Daarvoor is de culturele training van belang die tegelijkertijd plaatsvindt met een zorgvuldige selectie. Die training is juist bedoeld om aan de ene kant gemeenten goed voor te bereiden op de asielzoekers die naar de gemeenten zullen komen en aan de andere kant de mensen die het betreft goed voor te bereiden op datgene wat hun te wachten staat in Nederland. Ook andere landen doen dat. Ook in andere landen wordt een accent gelegd op die culturele oriëntatie. In de motie zegt de heer Spekman: geef de middelen die u daarvoor uittrekt, aan de gemeenten ten behoeve van de opvang van die uitgenodigde vluchtelingen. Als ik dadelijk mijn antwoord heb gegeven wat betreft de discussie over het hervestigingsbeleid – als u mij toestaat, wil er meteen toe overgaan – zal de heer Spekman inzien dat dit overbodig is.

Zijn motie op stuk nr. 1450 refereert aan een belangrijk discussiepunt. Nederland kent een lange traditie wat betreft de deelname aan het VN-programma voor uitgenodigde vluchtelingen. Sinds de jaren zeventig nodigen wij regelmatig vluchtelingen uit vanuit vluchtelingenkampen over de hele wereld. Het gaat daarbij vaak juist om de mensen die in een ontzettend kwetsbare positie zitten en die vaak zelf niet in staat zijn om bescherming in Nederland te zoeken. Het belangrijkste in dit debat vandaag vind ik om u mee te delen dat ook dit kabinet het instrument van de uitgenodigde vluchtelingen wil behouden en van belang vindt. Het quotum van 500 uitgenodigde vluchtelingen per jaar – dat doen wij vier keer, dus dat zijn 2000 uitgenodigde vluchtelingen – willen wij handhaven. De handhaving van het hervestigingsbeleid is een groot goed. Dat vind ik het belangrijkste nieuws van vandaag. Daarom ben ik zo teleurgesteld over de discussie die gaande is, omdat de discussie over de inhoud nu overschaduwd dreigt te worden door een discussie over de vorm die ook nog onjuist is. Hervestiging is voor mij ontzettend belangrijk en is daarom ook in het regeerakkoord opgenomen, omdat wij op die manier de meest kwetsbaren kunnen helpen. Het past ook bij onze opvatting om de vluchtelingbescherming in de regio's van herkomst te versterken. Vandaag spreken wij over de manier waarop wij de hervestiging in de praktijk willen brengen. Dan heb je het over: hoe gaan wij met die vluchtelingen om die vanuit een land waar het een barre ellende is naar Nederland komen? Vroeger brachten wij deze vluchtelingen eerst naar een tussenlocatie, het azc Amersfoort. Daar lieten wij deze mensen die hier binnenkwamen, wennen aan datgene wat hun in Nederland te wachten stond. Dat doen wij niet meer. Wij plaatsen de mensen nu rechtstreeks vanuit het land van herkomst in de nieuwe gemeente. De nieuwe gemeente kan zich voorbereiden op de mensen die komen en de mensen die naar Nederland komen, kunnen zich voorbereiden op Nederland.

Dat leidt ook tot een besparing, omdat wij het azc in Amersfoort niet meer nodig hebben. Wij doen het rechtstreeks. Voor een deel gaan de kosten die daarmee bespaard worden, op aan een versterkte culturele oriëntatie in het land van herkomst. Voor een ander deel is er inderdaad een kostenbesparing. Ook mijn portefeuille moet bijdragen aan onze generieke taakstelling in het begrotingsbeleid.

De VNG zegt: dat is mooi, minister, maar u verschuift een deel van de kosten naar ons. Wij krijgen die uitgenodigde vluchtelingen rechtstreeks en vinden dat wij nu ook een deel van het geld moeten krijgen. Daar heb ik begrip voor; daar wil ik voor een deel in meegaan. Ik heb structureel € 250.000 daarvoor vrijgemaakt. De gemeenten vinden dat niet genoeg. Zij denken dat er zeker in de eerste jaren een nieuwe aanpak moet komen. Daar hebben wij de afgelopen maanden over gesproken. In april is er een gesprek geweest en vlak voor het reces nog een keer. Ik kan mededelen dat ik afgelopen week opnieuw met de VNG om de tafel ben gaan zitten. Ik heb gezegd dat ik begrip heb voor de situatie en daarom eenmalig een extra bedrag van 2 mln. wil vrijmaken. Dat komt neer op gemiddeld € 50.000 per gemeente. Er doen er 40 mee. Ik betreur de berichtgeving in Trouw van hedenochtend zeer. Het is oud nieuws en stemmingmakerij. Er was met de gemeenten goed overleg. Dat overleg heeft de afgelopen week geleid tot een gezamenlijk standpunt. Er is 2 mln. extra ter beschikking gesteld.

Ik onderstreep dat het geen nieuwe taak voor gemeenten is. Het is een bestaande taak. Ik heb er echter begrip voor dat de gemeenten zeggen dat zij die vluchtelingen nu rechtstreeks krijgen: help ons de eerstkomende tijd nou even. Ik heb daarin voorzien met dat extra budget. Ik vond die berichtgeving niet juist, ik was er wat verstoord over. Die extra middelen voor de gemeenten moet je niet afdoen als een fooi. Er is geen sprake van een fooi. Het is een substantiële bijdrage, waarmee recht gedaan wordt aan de behoefte van een aantal gemeenten. De moties en de verzoeken van de Kamer zijn overbodig. Ik heb in de middelen voorzien.

De heer Schouw (D66):

Ik dank de minister voor deze uiteenzetting, maar ik wil even bekijken of ik het goed begrijp. De minister zegt dat hij overeenstemming met de VNG heeft. Is er een vervolgafspraak gemaakt om te bekijken of de gemeenten lopende het jaar uitkomen met het geld? Is er een soort evaluatieafspraak gemaakt?

Minister Leers:

Natuurlijk gaan wij monitoren of het goed gaat. De gemeenten moeten een bepaalde mate van verantwoording afleggen. Wat doen zij met het geld? Dat moeten wij overigens niet te zwaar maken, want dan krijgen wij een enorme bureaucratie, maar het gaat wel om gemeenschapsgeld. Het moet blijken dat het nodig is. Ik wacht af wat er de komende jaren gebeurt. Ik ben er echt van overtuigd dat dit goed beleid is, dat het voor de vluchtelingen en voor de gemeenten veel beter is. Ik ben er ook van overtuigd dat met deze eenmalige extra middelen de gemeenten een hele stap kunnen zetten. Natuurlijk evalueren en monitoren wij. Daar krijgt de Kamer aan het eind van het jaar of volgend jaar, wanneer wij enige ervaring hebben, informatie over.

De heer Spekman (PvdA):

Ik heb contact met de gemeenten gehad. Zij hebben eieren voor hun geld gekozen; zo krijg ik het te horen. Men zegt: als wij dit niet hadden gedaan, hadden wij helemaal niks gekregen en zouden wij hopeloos vastlopen met alle kortingen die wij krijgen. Ik steun de minister in zijn lijn om de asielzoekers direct in gemeenten te plaatsen. De minister moet zich met zijn oude pet op realiseren dat directe plaatsing in gemeenten andere kosten met zich brengt. Ik stel niet voor dat de minister niet bezuinigt, maar de culturele oriëntatie is echt veel en veel minder belangrijk dan de manier waarop de vluchtelingen in de gemeenten ontvangen worden. Ik vind mijn voorstel echt redelijk. Wij geven bakken met geld aan het COA; ik verbaas mij er iedere keer weer over. Nu gaat het om allemaal hobbyreisjes. Dat vind ik vreselijk. Laten wij er gewoon voor zorgen dat wij de mensen welkom heten in de gemeenten en daar het geld aan besteden en niet aan dit soort prietpraatreisjes.

Minister Leers:

Ik neem natuurlijk afstand van het begrip "hobbyreisjes"! Dat zijn het namelijk niet. Volgens mij is het juist een goed instrument om de mensen ter plekke te informeren, zodat er geen valse verwachtingen bestaan. Ik heb een deel van die programma's gezien, en dat zijn goede programma's. Dat neemt niet weg dat ik altijd bereid ben, te kijken hoe zich dat ontwikkelt. Gemeenten hebben daar al geld voor, want het is geen nieuwe taak. Ze krijgen, om het nu op te pakken, nog additioneel 2 mln. Laten we nu eens kijken hoe zich dat ontwikkelt, dan kom ik daarover verder te praten met de Kamer.

De heer Spekman (PvdA):

Ik wil het nog iets aanscherpen. Ik ben echt overtuigd tegenstander van die culturele oriëntatie, maar daar komen we niet uit. Maar ik ben er ook voorstander van dat deze mensen daadwerkelijk een kans krijgen in de gemeente waarin ze gewoond hebben. Het grote verschil zit hem erin dat ze eerst langdurig in Amersfoort zaten, wat – los van mijn sceptische blik daarop – niet wordt ondervangen door die culturele oriëntatie, zodat de gemeenten een extra taak krijgen. Dat willen ze graag. Vluchtelingenwerk en vrijwilligers willen dat ook allemaal graag, maar daar hebben ze wat centen voor nodig, terwijl er nu alleen een incidenteel bedrag is. Stelt u dan ook voor dat dat incidentele bedrag structureel wordt?.

Minister Leers:

Daarmee loop je vooruit op de evaluatie, wat natuurlijk onzinnig is. Laten we nu eerst eens kijken hoe het zich ontwikkelt om te kijken of gemeenten die die taak al hadden, met het extra geld de aanloopproblemen kunnen voorkomen. Laten we dan ook eens kijken wat de toegevoegde waarde is van die culturele oriëntatie, bovenop datgene wat we nu doen. Daar komen we beslist nog eens over te praten. Ik ben ervan overtuigd dat we elkaar kunnen vinden.

Dat brengt me bij de motie op stuk nr. 6, over het onafhankelijke toezicht op de kwaliteit van de opvang. Dat onafhankelijke toezicht is er al, namelijk de raad van toezicht COA. Daarnaast functioneert het directoraat-generaal vreemdelingenzaken van het ministerie van BZK als toezichthouder. Mij lijkt het niet zo verstandig om daar nog een toezichthouder bovenop te gooien, en de toezichthouder de toezichthouder te laten controleren. We hebben ook nog instanties als Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Kinderombudsman. We moeten, kortom, niet overdrijven. Ik ben niet gelukkig met die stapeling van toezichthouders, en ontraad daarom deze motie.

De heer Schouw (D66):

Ik houd ook niet van een stapeling, maar het moet maar eens gezegd worden dat ik de indruk heb dat, als we niet uitkijken, het COA zich een beetje ontwikkelt als een staat binnen de staat. De minister weet net zo goed als ik dat een raad van toezicht op het COA vooral toezicht houdt op aspecten van bedrijfsvoering. Ik kan me niet voorstellen, tenzij de minister het artikel uit de statuten van de raad van toezicht aan deze Kamer doet toekomen, dat de raad ook toezicht houdt op hoe het gaat met kinderen binnen het COA. Daarom is mijn concrete verzoek om te kijken of bijvoorbeeld de jeugdinspectie daarin een rol kan krijgen, tenzij de minister mij overtuigt en zegt: nee hoor, mijnheer Schouw, de jeugdinspectie is ten volle en systematisch betrokken bij het werk van het COA.

Minister Leers:

Ik herhaal wat ik al zei: de Inspectie gezondheidszorg, de belangenorganisaties en de kinderombudsman hebben al een rol. Ik weet niet wat u nog meer wilt. Daarnaast moet u van mij aannemen dat alleen een technische relatie tussen de raad van toezicht van het COA en het COA zelf niet volstaat voor deze minister. Ik spreek die raad van toezicht ook aan op de gang van zaken in het algemeen, en niet alleen in financiële zin.

De heer Schouw (D66):

Dit is voor ons wel een belangrijk punt, met name vanwege het feit dat we toch een beetje het idee hebben dat het COA een staat binnen de staat is. Wil de minister bewijsvoering daarvoor naar deze Kamer sturen? Wanneer heeft hij de raad van toezicht aangesproken op de wijze van bemoeienis met de jeugd? Hoe is de jeugdinspectie systematisch betrokken bij het werk van het COA?

Minister Leers:

Maar bewijsvoering doe je er als er gebreken zijn. Dan zeg je: ik wil een duidelijk bewijs van wat u allemaal hebt gedaan. U kunt het ook omdraaien, en mij vertrouwen geven. Ik begrijp uw signaal heel goed, maar ik zie het COA niet als een staat binnen de staat.

Ik wil ook duidelijk sturing houden en de controle op het COA, hoewel het COA natuurlijk zijn eigen positie heeft; dat deel ik met u. Ik wil mijn grip erop echter wel houden. Geef mij het vertrouwen dat ik dat goed zal doen en laat mij bewijzen dat het goed gaat, zodat een verdere versterking van de toezichtsrol niet aan de orde hoeft te komen.

De heer Schouw (D66):

Ik vind gewoon dat er systematisch toezicht moet komen op de manier waarop binnen de werkzaamheden van het COA met kinderen wordt omgegaan. Mijn stelling is dat dit nu niet het geval is. De minister heeft mij op dat punt helaas niet kunnen overtuigen, wat overigens losstaat van de vertrouwenskwestie.

Minister Leers:

Dank u daarvoor. Ik blijf bij mijn punt, maar wil de raad van toezicht voorstellen om de kinderen als bijzonder aandachtspunt te beschouwen. Dat zeg ik de heer Schouw dus toe. Maar geef mij het vertrouwen dat de sturing, als deze plaatsvindt, goed plaatsvindt. Als het fout gaat, kan ik tot verantwoording worden geroepen.

Ik kom bij de motie van de heer Schouw met de vraag naar mijn bereidheid om het nieuwe beleid ten aanzien van uitgenodigde vluchtelingen te evalueren. Dat is gepland, dus dat gaan wij doen. Wat mij betreft, is deze motie overbodig, want het beleid ligt in dezelfde lijn als hetgeen wordt gevraagd.

De heer Voordewind gaf in zijn motie aan dat asielzoekerskinderen te vaak verhuizen. Hij wenst de afspraak dat verhuizen maximaal één keer mag voorkomen. Dat is bijna een onmogelijke afspraak, omdat asielzoekers soms zelf willen verhuizen. Ik kan dan moeilijk zeggen dat ze daarvoor maar één keer de kans hebben. Dit lijkt mij dus niet zo verstandig. Ik heb net een analyse toegezegd, mede naar aanleiding van de motie van de heer Spekman. Ik kan verder toezeggen dat ik misschien daarna kan bezien of nadere maatregelen nodig zijn, mocht daartoe aanleiding bestaan. We hebben al een aantal maatregelen genomen om de verhuizingen zo veel mogelijk te beperken; ik deel namelijk de opvatting dat het in het belang van de kinderen is om een vaste plek te houden. Wij zitten dus wat dat betreft op dezelfde lijn, maar we moeten eerst de cijfers eens laten spreken en dan bekijken of nadere maatregelen gewenst zijn. Ik wil deze motie dus ook ontraden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Nu de minister heeft toegezegd dat hij bereid is om te registreren, ligt het voor de hand deze motie aan te houden, de cijfers af te wachten en daarna te bekijken hoe erg het is.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Voordewind stel ik voor, zijn motie (19637, nr. 1453) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Sorry voor deze secundaire reactie, maar dat komt doordat de herfst eraan zit te komen. De minister zei dat mijn motie overbodig is. Heeft hij daarmee toegezegd dat hij in januari 2012 met iets als een monitoringsbericht naar deze Kamer komt? Dan kan ik mijn motie namelijk intrekken.

Minister Leers:

Januari 2012 is al over een paar maanden. U wees er al op dat de herfst in aantocht is en dan zitten we zo in de winter. Zo snel hebben we echt geen beeld van de gang van zaken rond de uitgenodigde vluchtelingen. Geeft u daar dus wat meer tijd voor, dan kan ik ook beoordelen of de discussie over de middelen, waarover ik het net had met de heer Spekman, zinvol is, evenals de vraag wat we moeten doen met de culturele ondersteuning. Eerlijk gezegd lijkt dit mij dus wat krap.

De voorzitter:

Wat stelt de minister dan voor?

Minister Leers:

Een jaar later, dan heb ik pas echt een goed inzicht. Dan hebben we een jaar gehad, is de zaak op gang gekomen en weten we wat er speelt.

De heer Schouw (D66):

Persoonlijk zou ik dat iets te laat vinden. Zou de minister daar april of mei van kunnen maken?

Minister Leers:

Ik ben zo bang dat we dan tot de conclusie moeten komen dat we nog niet de goede cijfers hebben. Wat hebt u dan aan een evaluatie? Ik zeg u toe dat die evaluatie er komt, maar zo'n evaluatie kun je pas doen als je gerichte informatie hebt.

De heer Schouw (D66):

Dit is een misverstand. Ik hoef geen evaluatie, ik wil monitorgegevens. Dit is een dringend punt. De minister verwees zelf al naar de maandenlange discussie met de VNG hierover. We kunnen dus niet zeggen: we zien dit komend najaar wel weer.

Minister Leers:

Misschien kunnen wij elkaar vinden in het volgende tussenvoorstel. Ik informeer u over het verloop. Ik stel mij voor binnen nu en een halfjaar een tussenbericht te sturen over het verdere verloop, de uitwerking. De evaluatie en de discussie over hoe het verder gaat met de inzet van de middelen doen wij dan een jaar later.

De heer Schouw (D66):

De indieners van deze motie vinden dat een prima voorstel. Ik trek de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Schouw c.s. (19637, nr. 1452) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Ik kan wellicht de vierde en vijfde motie intrekken. Ik vind het lastig om van mijn opvatting af te stappen en hoor dus graag dat bij de evaluatie van de inzet van de middelen het effect van die culturele oriëntatie wordt betrokken.

Minister Leers:

Ik sta daarvoor open. Ik ben altijd bereid om te kijken of ingezette middelen effectief zijn. Dat punt kan daarbij dus worden betrokken.

De heer Spekman (PvdA):

Dat is heel goed. Het gaat om 5 mln. dus om meer dan de gemeenten krijgen. Ik kan dan de vijfde motie intrekken. De vierde motie houd ik vooralsnog aan, in afwachting van de evaluatie.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Spekman c.s. (19637, nr. 1450) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Op verzoek van de heer Spekman stel ik voor, zijn motie (19637, nr. 1449) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Leers:

Voorzitter. Mij resten nog twee antwoorden in de richting van de heer Knops. Ik dank hem zeer voor het uitgesproken vertrouwen. Hij vraagt wat er dreigt te gebeuren als internationale middelen wegvallen. Daarin kan ik hem zeer geruststellen. Voor zover ik kan overzien, is er geen sprake van het wegvallen van Europese middelen. Het Europees Vluchtelingenfonds gaat door. Sterker nog: dat wordt verhoogd. Ik zie dus nog steeds goede mogelijkheden om van daaruit middelen te betrekken die wij goed kunnen inzetten ten behoeve van met name de kinderen. Ook wat dat betreft dus geen zorgen. Als ik aanleiding zou hebben om te veronderstellen dat er toch middelen gaan verdwijnen, dan stel ik u daarvan uiteraard zo snel mogelijk op de hoogte.

Ik kom ten slotte te spreken over mevrouw Van den Nieuwenhuizen en de Taskforce Thuisgeven. De eerste tekenen zijn hoopvol. Onderdeel van de deal met de gemeenten, de 2 mln., is dat ik van de gemeenten verwacht dat zij steviger en sneller de huisvesting op zich nemen van statushouders, dus van mensen die uitgeprocedeerd zijn en een status hebben gekregen. Zij moeten definitief gehuisvest worden. Dat is van belang omdat wij binnen het COA bezuinigingen moeten realiseren. Daar moeten zo weinig mogelijk doorlooptijden zijn. Men moet zo snel mogelijk op de uiteindelijke plek komen. De eerste ontwikkelingen zijn zeer hoopvol en wij gaan een en ander natuurlijk toespitsen. Ik wil dat ook goed monitoren en bijhouden. Mevrouw Van den Nieuwenhuizen kan daarover gerust zijn en positief zijn. Ik zal haar verder blijven informeren over de gang van zaken.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

De minister sprak ten onrechte over mevrouw Den Nieuwenhuizen; het blijft een lastige naam. Hij geeft aan dat de signalen van de Taskforce Thuisgeven hoopvol zijn. Ik hoor daarover ook goede dingen. Ik vraag de minister om de dingen die goed gaan, al zo ver mogelijk uit te rollen en door te zetten. Laat dat niet in de pilotgebieden hangen tot de evaluatie in 2012 helemaal is afgerond en hier is besproken. Zet alle dingen die nu goed lijken te gaan, met volle kracht door.

Minister Leers:

Allereerst merk ik op dat ik met u meevoel op het punt van de naamdiscussie. Ik word ook "Van Leers" en dergelijke genoemd. Uw suggestie neem ik graag mee. Als het mogelijk is om dingen uit te rollen buiten de pilotgemeenten, dan zullen wij dat doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden en ik dank de leden voor hun inbreng. Over de moties die resteren, wordt volgende week dinsdag gestemd.

De vergadering wordt van 12.05 uur tot 13.00 uur geschorst.

Naar boven