4 Gevoelige bestemmingen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het verslag van een schriftelijk overleg met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over het Besluit gevoelige bestemmingen (30175, nr. 121).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. De filosofie van deze regering is dat in het algemeen verantwoordelijkheden op het laagst mogelijke niveau moeten worden gelegd en dat – dat is die van het CDA in het bijzonder – waar de burger iets zelf kan doen, hij het zelf móét doen. Bij veiligheid en luchtkwaliteit, bij gevoelige bestemmingen, gaat het echter om dingen die de burger niet voor zichzelf kan regelen. Burgers rekenen daarbij op de overheid. Uit het rapport van de rekenkamers van de G4 blijkt dat de luchtkwaliteit over de gehele linie niet op orde is; deze rekenkamers geven dat vrij duidelijk aan. Wij hebben verschillende discussies gehad over wat in dat heel brede dossier van gevoelige bestemmingen en luchtkwaliteit sneller en beter zou kunnen. Wij hebben van de staatssecretaris gehoord dat duurdere oplossingen niet tot de mogelijkheden behoren. GroenLinks heeft op verschillende momenten voor verschillende goedkopere maatregelen gepleit.

Onder deze regering worden op een heleboel gebieden maatregelen gedecentraliseerd. Daarom ook deze morgen dit pleidooi van GroenLinks: waarom niet decentraal laten experimenteren met één maatregel die voor de rijksoverheid geen extra financiële belasting meebrengt, namelijk rond gedifferentieerde parkeertarieven? Er is nog een wetsvoorstel uit 2007 van de staatssecretaris van destijds; ik zal maar eerlijk bekennen dat mijn beleidsmedewerker het voor mij heeft opgediept. De Raad van State heeft hierover geadviseerd, maar het heeft helaas nog steeds de Tweede Kamer niet bereikt. Vele GroenLinksfracties in de grotere steden vragen hier met enige regelmaat naar. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Rekenkamers van de vier grote steden eind juni 2011 gewaarschuwd hebben dat er meer maatregelen nodig zijn om te kunnen voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen;

constaterende dat de staatssecretaris erop gewezen heeft dat het lokaal mogelijk moet zijn om afwegingen te maken om gezondheid in het kader van luchtkwaliteit op de kaart te zetten;

constaterende dat de door toenmalig staatssecretaris van VROM in 2007 aangekondigde "Experimenteerwet differentiatie parkeertarieven" weliswaar door de Raad van State becommentarieerd is, maar nog altijd niet naar de Kamer is gestuurd;

overwegende dat het wenselijk is dat enkele gemeenten met serieuze problemen met luchtkwaliteit de ruimte krijgen, zelf af te wegen of zij bijvoorbeeld zeer schone auto's wensen te bevoordelen boven zeer vervuilende auto's;

verzoekt de regering, de Experimenteerwet differentiatie parkeertarieven zo spoedig mogelijk, maar ten minste voor de behandeling van de begroting van Infrastructuur en Milieu naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 122 (30175).

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Voorzitter. GroenLinks zegt algemene dingen over luchtkwaliteit. Daar moeten wij inderdaad naar kijken en daar gaan wij ook naar kijken. Vandaag hebben we het echter over gevoelige bestemmingen: scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen et cetera. Ik vraag me af hoe deze motie en de zaken die mevrouw Van Tongeren namens GroenLinks hier opnoemde, daar specifiek aan bijdragen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Er is natuurlijk een rechtstreeks verband tussen de locatie van deze gevoelige bestemmingen en de grote steden; over het algemeen staan scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen niet ergens verlaten op het platteland. Zoals ook uit de monitor van de G4 blijkt, doet de problematiek zich vooral voor rond en in de grote steden en in het wetsvoorstel staan er meer dan alleen de grote vier. GroenLinks is mee gaan zoeken naar mogelijkheden om dit te doen zonder dat de kosten enorm oplopen. In het GroenLinksverkiezingsprogramma staat een hele set maatregelen om de luchtkwaliteit in en buiten steden, bij gevoelige bestemmingen en elders, voor elkaar te krijgen. We hebben ook het een en ander gezegd over de rekenmodules. Dit leek ons een gemakkelijke en elegante, weliswaar misschien een wat kleine, bijdrage aan het probleem van de gevoelige bestemmingen.

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Dank voor de toelichting. Ik vind het jammer dat wij niet wat specifieker van de GroenLinksfractie iets horen over de gevoelige bestemmingen.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van der Werf.

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Voorzitter. Luchtkwaliteit gaat het CDA zeer aan het hart, en dan met name de luchtkwaliteit rond scholen. Kinderen in de groei, die buitenspelen, moeten voldoende frisse lucht binnen krijgen. Het is al aangetoond dat te veel fijnstof in de lucht leidt tot "kuchkwaliteit" en bijdraagt aan verslechtering van de gezondheid van kinderen. De Kamer moet daarvoor juist opkomen. Ook bij gevoelige bestemmingen wordt gemeten op basis van gemiddelden, wat betekent dat scholen gevestigd mogen worden op locaties waarvan de gemiddelden voldoen aan de norm. Feit is dat die gemiddelden ook gebaseerd zijn op metingen in het weekend, in de avond en in de schoolvakanties. Dat doet geen recht aan de luchtkwaliteit op scholen. Daarom vraagt mijn fractie via een motie aan de staatssecretaris om verfijning van de meetgegevens.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door het verdwijnen van het Besluit Gevoelige Bestemmingen met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gemiddelden genomen worden om blootstelling aan zwevende deeltjes en stikstofdioxide te berekenen voor de gebruikers;

overwegende dat basisscholen als gevoelige bestemmingen een andere positie innemen dan andere gevoelige bestemmingen gezien het feit dat de gebruikers slechts een deel van vijf etmalen op deze locatie verblijven;

overwegende dat het tijdstip en de plaats van metingen van belang zijn voor blootstelling aan schadelijke stoffen;

overwegende dat de lagere waarden die 's nachts en in het weekeinde gemeten worden geen effect hebben op de werkelijke belasting van kinderen gedurende de schooltijd;

verzoekt de regering om binnen de huidige meetsystematiek te streven naar gegevenslevering die de luchtkwaliteit bij scholen tijdens de feitelijke verblijfsduur zo nauwkeurig mogelijk in beeld brengt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Werf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 123 (30175).

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Voorzitter. Naast deze motie stel ik graag nog een vraag aan de staatssecretaris. Er wordt gesproken over compenserende maatregelen: hoe kunnen wij iets doen aan verbetering van de luchtkwaliteit op dit moment? Daarbij komt de mogelijkheid van het plaatsen van groen aan de orde; gerichte plaatsing van bepaalde soorten heesters, bomen, die fijnstof afvangen. De gegevens daarover die in Nederland vigeren, de rapporten, lopen zeer uiteen, van 1% tot 30%. Feit is dat veel gemeenten bij elkaar honderdduizenden euro's, misschien wel miljoenen, belastinggeld uitgeven aan vergroening van de openbare ruimte met dit doel. Aangezien daarover zoveel verschil van mening bestaat, vraag ik de staatssecretaris of hij voor zichzelf een rol ziet om vanuit de centrale overheid duidelijkheid hierover te scheppen zodat lokale bestuurders een gedegen besluit kunnen nemen over de vigerende opvatting in Nederland over de functie van groen ten opzichte van fijnstof.

De heer Leegte (VVD):

Voorzitter. Ik stel graag een korte vraag over de motie. Mag ik die zodanig interpreteren dat er geen extra geld nodig is voor wat daarin wordt gevraagd en er geen kop op Europese regelgeving komt bij de uitvoering of de resultaten van de motie? Anders wordt het misschien ingewikkeld.

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Op dit moment is dat zeker niet de bedoeling van de motie. Sowieso wordt met deze motie niets gedaan aan de normstelling, dus het wordt niet strenger dan Europa verlangt. Ik wil echter wel dat wij goede besluiten kunnen nemen en dat gemeenten goede besluiten kunnen nemen. Ik denk niet dat het juridisch bindend is, maar we moeten wel de gegevens op tafel kunnen krijgen over de luchtkwaliteit op bepaalde plaatsen zonder met extra meters aan de slag te gaan.

De heer Leegte (VVD):

De crux ligt natuurlijk in "op dit moment". Wij hebben met elkaar afgesproken dat wij geen kop plaatsen op Europese wetgeving. Ook als de motie doet vermoeden dat er een kop op zou moeten komen, dan nog realiseert de CDA-fractie zich dat daarvoor geen ruimte is in deze coalitie?

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Nee, zo lang deze coalitie duurt, zal daarvan ook geen sprake zijn. Ik wil wel dat de Kamer weet op grond waarvan er wordt geopereerd, hoe de werkelijke situatie is. Ik hoop dat de meetgegevens dat op dit moment aan het licht kunnen brengen.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Dit debat begon enige tijd geleden naar aanleiding van grote ongerustheid over de bouw van scholen naast snelwegen. De luchtvervuiling naast de snelweg is simpelweg te groot om je kind met een gerust hart naar school te sturen. Zo ervaren honderden, zo niet duizenden ouders dat. Van hen stonden velen hier toen op het Plein, samen met het Astmafonds en anderen die met verstand van zaken betoogden dat er toch een betere aanpak moet komen om ervoor te zorgen dat scholen gevrijwaard blijven van die luchtvervuiling.

Die betere aanpak was er ook, in het Besluit gevoelige bestemmingen, een prachtig woord voor een prachtig besluit, waarin de Kamer toen in overgrote meerderheid besloot om aan de Wet luchtkwaliteit iets toe te voegen, een uitzonderingsbepaling waarin stond dat als er binnen 300 meter van een snelweg of 50 meter van een provinciale weg een school zou worden gebouwd of een andere gevoelige bestemming, je dan extra goed moest kijken of de luchtkwaliteit wel op orde was.

Met dit verstandige, genuanceerde, proportionele, mooie besluit zijn helaas gemeenten aan de slag gegaan op een manier die zij zelf misschien ook niet bedoeld hadden, met berekeningen en gemiddelden van tijd en plaats, waardoor uiteindelijk toch scholen te dicht bij de snelweg kwamen.

Daarom deed mijn fractie al voor de zomer een poging om het besluit de invulling te geven waarvoor het ooit bedoeld was. Die poging strandde en er kwamen overigens andere pogingen om het besluit een wat bottere vorm te geven, namelijk gewoon een verbod op de bouw van scholen binnen 300 meter. Dat is nog steeds een onbevredigend antwoord op het probleem.

Daarom doe ik een nieuwe poging. Een aangehouden motie ligt hier aangepast en opnieuw ingediend, omdat de antwoorden van de staatssecretaris laten zien dat de praktijk van meten en rekenen over gemiddelden en tijden gewoon blijft doorgaan. Wij willen daaraan een einde maken. Dus doen wij weer een poging tot een proportioneel, effectief en genuanceerd antwoord op een groot probleem.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Besluit gevoelige bestemmingen de bouw van scholen en andere gevoelige bestemmingen verbiedt binnen 300 meter van een snelweg of 50 meter van een provinciale weg wanneer de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden;

constaterende dat gemeenten bij het vaststellen van de luchtkwaliteit gebruik maken van gemiddelden over plaats en tijd om zo binnen de grenswaarden te kunnen blijven;

constaterende dat er op deze wijze toch scholen en andere gevoelige bestemmingen worden gebouwd op plaatsen met te veel luchtvervuiling;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat bij het vaststellen van de luchtkwaliteit op deze gevoelige bestemmingen rekening wordt gehouden met de werkelijke verblijfplaatsen en tijden van personen, zodat de luchtvervuiling niet alleen rekenkundig, maar ook daadwerkelijk binnen de daarvoor vastgestelde normen blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Samsom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124 (30175).

De heer Samsom (PvdA):

Deze motie heeft een grote gelijkenis met de motie van mevrouw Van der Werf, maar gaat één slag verder. Mevrouw Van der Werf wil weten of het zo is, mijn motie verbindt daar, als het zo is, ook direct consequenties aan, de consequenties die de Kamer er een jaar of vier geleden al aan wilde verbinden, toen zij pleitte voor het Besluit gevoelige bestemmingen.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Het onderwerp fijnstofproblematiek is de afgelopen maanden ook in uw Kamer meerdere malen aan de orde geweest en ook tijdens het reces is daar in schriftelijke vorm nog een vervolg aan gegeven. Daar is dit het orgelpunt van, de stemmingen niet meegerekend. Het is goed om van de verschillende afgevaardigden nog eens benadrukt te krijgen hoe belangrijk het is dat zorgvuldig wordt omgegaan met de bouw van scholen in gebieden waar de luchtkwaliteit vragen oproept.

Juist vanwege die vragen over de luchtkwaliteit hebben wij een meetsysteem ingericht in Nederland waarbij wij registreren en meten en vervolgens voor alle locaties in Nederland doorrekenen wat de effecten zouden kunnen zijn. In die zin is het een meet- en berekeningssystematiek die aansluit bij datgene wat vanuit Europa is voorgelegd en waaraan ook Nederland zich heeft gecommitteerd.

De heer Samsom wees er terecht op dat onder het regime van een van mijn voorgangers – ik dacht mevrouw Cramer – uitgebreid gesproken is over de vraag hoe wij moeten meten en berekenen en hoe we ervoor zorgen dat wij dat, kijkend naar de gezondheidsrisico's, op een alleszins verantwoorde manier doen. In die zin houden wij vast aan een aantal uitgangspunten die ook door de Wereldgezondheidsraad zijn getoetst en vervolgens op Europese schaal zijn doorvertaald. Dat heeft geleid tot het rekenmodel dat Nederland hanteert bij de fijnstofdiscussie. Dit rekenmodel wordt overigens ook in andere landen gebruikt. In die zin heb ik geprobeerd goed te luisteren naar wat mevrouw Van der Werf van de CDA-fractie zegt. Zij wil niet aan de systematiek morrelen. Dat zeg ik vooraf, omdat ik dit toch belangrijk vind.

De heer Samson en mevrouw Van der Werf geven aan dat je meer zou moeten inzoomen op locaties waar en op tijdstippen waarop, in dit geval, kinderen buitenspelen. Dit zit niet in systematiek. Wij hebben een systematiek die is gebaseerd op de meetpunten en de doorrekenwijze. Vervolgens komen wij op een dagnorm. Op basis daarvan kunnen gemeenten voor elke bouwlocatie zien of er wel of niet gebouwd kan worden. Het is niet alleen aan ons, maar ook aan de gemeenteraden en anderen in de gemeenten om hun eigen bevoegde gezagsorganen erop te wijzen dat Nederland deze systematiek niet voor niets heeft geïntroduceerd met een duidelijke grenswaarde. De heer Samsom verwees daar ook naar. Daar moeten wij ons aan houden.

De CDA-fractie heeft gezegd: bekijk of je dat kunt verfijnen en dan zijn wij benieuwd naar de resultaten. De heer Samsom wijst in zijn motie terecht op het verschil. Ik heb dat althans zo opgemaakt uit zijn motie. Als dat zo is, moeten er consequenties aan verbonden worden. Ik blijf even weg bij deze discussie, want het gaat ten principale om de vraag of je inderdaad op een andere manier zou willen meten. Dat vragen mevrouw Van der Werf en de heer Samsom immers. Als je op een andere manier meet, betekent dat, zoals mevrouw Van der Werf zei, dat je moet kijken naar die momenten dat kinderen op het schoolplein zijn, dus wanneer de piekbelasting aan de orde is. Deze vraag hebben wij vijf à zes jaar geleden ook al gesteld en beantwoord. We hebben gevraagd – daar gaat het om – wat cruciaal is voor de gezondheid van kinderen, van kwetsbare groepen of van mensen in het algemeen; wat is een langdurige blootstelling aan fijnstof?

In die zin hebben wij ons heel bewust gericht op de meet- en rekenmethodiek zoals deze nu wordt gehanteerd. Het verfijnen van deze methodiek zou onherroepelijk betekenen dat wij bij elke school een meetinstrumentarium moeten plaatsen; anders kunnen wij niet doen wat zowel mevrouw Van der Werf als de heer Samsom vraagt.Een meetpunt plaatsen bij elke school heeft, nog even los van de vraag of het überhaupt kan, in elk geval tot gevolg dat wij een forse investering moeten doen. Er zijn 9000 scholen in Nederland, dus een investering van 9000 x € 100.000 voor meetpunten. Dat gaat om een bedrag van vele miljoenen. Nu zal het niet meteen om 9000 nieuwe meetpunten gaan, maar elk meetpunt kost veel geld. Je moet dat geld wel hebben. Er bestaat niet zoiets als een mobiel meetpunt dat je hiervoor kunt gebruiken. Bovendien is het waardevolle van de huidige systematiek van de 50 meetpunten juist dat wij permanent monitoren, rekenen en kijken naar de input die van invloed is op de kwaliteit. Wil je het goed doen, dan moet je het ook voor een lange periode doen, op die piekmomenten.

Dat is niet de systematiek van de wet. Dat is ook niet de systematiek waar de Kamer voor heeft gekozen en ik denk ook niet dat het verstandig om die weg in te slaan. Het heeft niet alleen financiële gevolgen. De heer De Leegte vroeg of dit een kop betekent op de Europese wet- en regelgeving. Als je anders gaat meten en rekenen, betekent dat inderdaad een aanpassing. Ik denk dus dat het niet kan – wij hebben immers het geld niet – dat het niet nodig is omdat wij een goed systeem hebben, en dat wij het niet moeten doen omdat het een wijziging is van wat wij al hebben ingezet.

Mevrouw Van der Werf (CDA):

De staatssecretaris heeft het, mede refererend aan de motie van de CDA-fractie, over een aanpassing van de meetsystematiek. Dat is nadrukkelijk niet wat met de motie wordt beoogd. Wij vragen om verfijning van de meetgegevens. Valt datgene wat op dit moment bij een locatie wordt gemeten zo nauwkeurig mogelijk verder uit te splitsen naar de uren dat de kinderen op school zitten? Het lijkt me dat wij een eind in die richting komen als wij spreken over dagwaarden. De bedoeling is om gemeenten zo goed mogelijk te informeren bij hun besluitvorming. Het gaat me dus niet om de systematiek maar om verfijning van de bestaande gegevens.

Staatssecretaris Atsma:

Juist daarom hebben wij gezegd dat het van belang is dat je op basis van de meetgegevens de doorrekeningen laat vertalen in dagwaarden. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat je alleen de nacht als vertrekpunt neemt, zoals mevrouw Van der Werf in haar bijdrage ook zei. Dit is dan ook bewust gedaan. Op basis van de gegevens die erin komen, wordt een dagwaarde bepaald. Op basis van die dagwaarde kan de conclusie worden getrokken of er sprake is van overschrijding van de fijnstofnorm.

Naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Van der Werf en de heer Samsom in een vorig debat, waarbij werd gevraagd om meer generiek te kijken naar de relatie tussen scholen en de fijnstofproblematiek, hebben wij het RIVM en het CBS gevraagd om in algemene zin nog eens voor ons in te zoomen op dit vraagstuk. Naar aanleiding van de gestelde vragen hebben wij hierover in juni een eerste overleg met de betrokken partijen gehad. Wij hopen tegelijkertijd met de monitor, die in november verschijnt, de gegevens van deze quickscan aan de Kamer te kunnen doen toekomen. Als dit voldoet aan het gevraagde omdat hiermee wellicht meer duidelijkheid kan worden verkregen, zoals ik mag hopen, komen wij heel dicht bij elkaar. Het is echter niet zo dat er nu specifiek op de schoolpleinen wordt gemeten tijdens de schoolpauzes of een kwartier voor aanvang van de eerste les. Dat gebeurt niet en dat kan ook niet. Het is fysiek bijna niet te doen, ook al zouden wij het willen, nog afgezien van het feit dat zelfs de pauzes en het gedrag van kinderen op schoolpleinen niet altijd hetzelfde zijn. Het gevraagde rapport van het RIVM en het CBS komt tegelijk met de monitor, ik meen in november. Wellicht voldoet dit aan het beoogde, namelijk aan de wens om iets meer inzicht te krijgen ten aanzien van de vraag of wij nu volstrekt op de verkeerde weg of juist op de goede weg zijn. Ik ben ervan overtuigd dat wij de goede weg hebben ingeslagen. Het is niet alleen aan het Rijk om er voortdurend op te wijzen dat het belangrijk is dat men zich aan afgesproken grenswaarden en normen houdt; ook andere overheden en bevoegde gezagen zullen hun bouw- en verbouwplannen daarop moeten inrichten.

Mevrouw Van der Werf heeft gevraagd of de aanleg van groen als wapen in de strijd tegen fijnstof echt werkt of niet. Zij zei terecht – ik heb het zelf ook vastgesteld – dat soms wordt gesuggereerd dat dit een geweldig instrument is. Het kost echter veel geld. Anderen zeggen dat het veel geld kost maar niets oplevert. Laat ik vooropstellen dat groen in de stad altijd goed is. Los van de discussie of groen tegen fijnstof helpt, denk ik dat het sowieso een belangrijke bijdrage levert aan het woon- en leefklimaat in elke wijk en elk stadsdeel; en dit geldt niet alleen voor steden en wijken. Het RIVM heeft onderzoek in gang gezet naar de effecten van groen in de stad op fijnstof. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De conclusie is dat dit niet werkt; ik zeg het maar zwart-wit en in mijn eigen woorden. Wij zullen ervoor zorgen dat de Kamer het deze week verschenen rapport krijgt. Wij zullen hieraan zo nodig een reactie van onze kant toevoegen. De hoofdconclusie is echter dat groen niet het effect heeft dat sommigen hopen in relatie tot de fijnstofproblematiek. Anderszins heeft het natuurlijk wel voordelen, zoals ik al zei.

Mevrouw Van Tongeren van de fractie van GroenLinks heeft gewezen op instrumenten die gemeenten in handen zouden moeten kunnen krijgen om de fijnstofproblematiek aan te pakken. Met name wees zij op de parkeerdifferentiatie, die daartoe een geëigend instrument zou kunnen zijn. Ik druk mij voorzichtig uit. Ik heb het rapport van de Rekenkamer natuurlijk gezien, maar ik heb ook kennisgenomen van standpunten van gemeentebesturen van grote steden, die hebben aangegeven dat het aanvankelijke enthousiasme voor parkeerdifferentiatie iets afgenomen is. Mevrouw Van Tongeren heeft dit ongetwijfeld ook meegekregen. Daarom hebben wij gezegd dat wij nog eens met alle partijen, inclusief de VNG, willen bekijken of parkeerdifferentiatie de best begaanbare weg is. Ik zeg mevrouw Van Tongeren toe dat wij royaal voor de begrotingsbehandeling zullen aangeven wat ons standpunt is. Mochten wij dit wetsvoorstel bij de Kamer neerleggen, dan zullen wij dit royaal voor de begrotingsbehandeling doen. Leggen we het wetsvoorstel niet voor, dan zullen wij duidelijk maken waarom niet. Mevrouw Van Tongeren kan verwachten dat wij dit binnen zes weken zullen organiseren, vóór de begrotingsbehandeling, al weet ik niet precies wanneer die is.

Dit onderwerp ligt dus niet diep weggestopt ergens in een kast, maar is onderdeel van een discussie met een aantal betrokken partijen. Ik hoop dat wij er op enig moment uitkomen. Dit laat onverlet dat parkeerdifferentiatie een van de instrumenten zou kunnen zijn. Gemeenten hebben daarnaast andere mogelijkheden om zelf stappen te zetten.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik ben blij met de toezegging dat dit vóór de begrotingsbehandeling zal gebeuren. Ik wil bij de staatssecretaris aftasten in hoeverre hij toezegt mijn motie te zullen uitvoeren. Als dit een toezegging is, kan ik mijn motie intrekken. Als dit geen toezegging is, wil ik de staatssecretaris erop wijzen dat het om een experimenteerartikel gaat, waarin niets wordt opgelegd aan de gemeenten. De gemeenten krijgen alleen de keuze of ze al dan niet willen experimenteren. Ik ben dus aan het zoeken of wij een mate van overeenstemming hebben of dat ik mijn motie moet handhaven.

Staatssecretaris Atsma:

U hebt goed geluisterd en hebt de juiste inschatting gemaakt: ik beantwoord uw vraag niet met een toezegging. Ik zeg alleen toe dat wij op tijd met een reactie zullen komen. Ik zeg nog niet toe dat het ook de kant opgaat die u wilt. Ik vind wel dat er alle reden is om er heel serieus naar te kijken. Ik heb al een van de overwegingen genoemd om nu opnieuw met een aantal betrokken partijen in gesprek te gaan, namelijk het signaal dat het niet meer zo nodig is. Je moet de plussen afwegen tegen de minnen. We kijken er echter met een open mind naar. Daarom zeg ik toe dat wij op tijd zullen berichten of wij het wetsvoorstel definitief aan de Kamer zullen voorleggen. Als wij dit niet doen, zullen wij met redenen omkleden waarom niet.

Ik kan het antwoord op de eerste vraag van mevrouw Van Tongeren op dit moment echter niet geven. Ik vind dat we hierover ordentelijk moeten blijven discussiëren. Dat hebben we met een paar partijen afgesproken.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik ben blij dat we het op tijd zullen horen. Dan weten we in ieder geval hoe het zit. Het bevreemdt mij wel een beetje dat gemeentebesturen allemaal zouden moeten instemmen met een experimenteerartikel. Dit artikel is immers juist bedoeld om gemeentebesturen een keuze te geven. Niets wordt opgelegd. Als één bestuur meent dat het niet helpt, dan hoeft het daar helemaal niets mee te doen. Ik heb toevallig contact gehad met een gemeentebestuur dat er veel brood in ziet en het graag wil. Ik dring er daarom bij de staatssecretaris op aan om in de overleggen met de gemeentebesturen duidelijk te maken dat het gaat om een experimenteerartikel. Als er geen begin van een toezegging is, handhaaf ik natuurlijk mijn motie.

Staatssecretaris Atsma:

Als mij nu wordt gezegd "u zult het wetsvoorstel op korte termijn aan de Kamer voorleggen", dan moet ik de motie ontraden. Ik zou het jammer vinden als het oordeel van de Kamer over de motie ertoe leidt dat wij met handen gebonden zullen zijn. Wij willen het overleg met de VNG op dit punt op een ordentelijke manier voeren. Er zijn plussen en minnen. Ik heb heel goed geluisterd naar het betoog van mevrouw Van Tongeren. Ik vind niet dat we onnodig iets onmogelijk moeten maken. Ik hoop daarom dat mevrouw Van Tongeren genoegen kan nemen met de toezegging dat wij haar royaal op tijd zullen laten weten wat er gebeurt. Als wij het wetsvoorstel niet indienen, zullen wij dat zeer duidelijk beargumenteren. Als mevrouw Van Tongeren haar motie handhaaft, moet ik haar motie ontraden. Ik zou het jammer vinden als zij de motie handhaaft.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Na enige coaching van een collega heb ik besloten de motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Tongeren stel ik voor, haar motie (30175, nr. 122) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Atsma:

Ik kom bij de motie van mevrouw Van der Werf. Ik heb al gezegd wat mijn inhoudelijke bezwaren zijn. Die ga ik niet herhalen. Ik kan niet anders dan aanneming van de motie ontraden. Dat geldt in nog sterkere mate voor de motie die door de heer Samsom is ingediend, omdat hij onmiddellijke consequenties eraan wil verbinden. Ik heb al beargumenteerd waarom ik dat niet kan steunen.

Mevrouw Van der Werf (CDA):

Ik ben een beetje verbaasd, omdat er een heleboel toezeggingen worden gedaan die al in het RIVM-rapport zullen komen. Die lijken in lijn te liggen met mijn motie; ik weet dat niet zeker. Ik twijfel nu de staatssecretaris mijn motie ontraad. Volgens mij komen er al een heleboel gegevens in het onderzoeksrapport. Ik zal dat afwachten en de motie tot die tijd aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van der Werf stel ik voor, haar motie (30175, nr. 123) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over de ingediende moties zijn volgende week dinsdag.

De vergadering wordt van 10.48 uur tot 11.00 uur geschorst.

Naar boven