Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister van Economische Zaken over energie en gasopslag (31209, nr. 111).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Economische Zaken welkom in dit huis. Met de woordvoerders is een spreektijd van twee minuten per fractie afgesproken. Ik ga ervan uit dat de leden zich daarop hebben geprepareerd.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het is überhaupt al een luxe dat wij niet alleen maar een motie mogen indienen, maar daar ook nog een enkel woord aan kunnen toevoegen. Dat is volgens mij heel lang geleden. Ik heb de indruk dat het kerstregime nogal vroeg intrad vorig jaar.

De voorzitter:

Het is weer wennen, mijnheer van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

We hebben op 19 november overleg gevoerd over energie en gasopslag. Dat is ook alweer een flinke tijd geleden. Daarna vond er nog een vragenronde plaats en ongeveer half december zijn die vragen beantwoord. Vandaar dat het verslag van het AO pas op dit moment op de agenda is gezet.

Ik wil hier inzoomen op één onderwerp dat toen ook in het debat een prominente plaats innam, namelijk het CO2-project Barendrecht. De plannen om daar CO2 op te slaan roepen veel verzet op bij de bevolking en bij de betrokken bestuursorganen. De SGP-fractie is niet tegen het opslaan van CO2. Het is voor ons een bespreekbare tussenoplossing, tot we de volledige overstap naar duurzame energievoorziening kunnen maken. Wij kijken ook naar wat de Taskforce CCS daar in het verleden over heeft gezegd: er is wel draagvlak voor nodig. In dat kader moet ook de motie worden gezien die ik nu wil indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de vergunningverlening voor het CO2-opslagproject in Barendrecht door wil zetten;

constaterende dat de bevolking en het gemeentebestuur van Barendrecht en de provinciale staten van Zuid-Holland zich tegen het project gekeerd hebben;

overwegende dat de Taskforce CCS heeft aangegeven dat voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak voor CCS noodzakelijk is;

overwegende dat de gemeente Barendrecht al te maken heeft met diverse veiligheidsrisico's;

van mening dat de meerwaarde van het kleinschalige project in Barendrecht voor uitvoering van het grootschalige demonstratieproject in Noord-Nederland onvoldoende is aangetoond om onder de genoemde omstandigheden het project door te zetten;

verzoekt de regering, het besluit dat het kleinschalige project voor CO2-opslag onder Barendrecht doorgang kan vinden, te heroverwegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90(28982).

De heer Jansen (SP):

Ik heb een vraag aan de heer Van der Staaij. Op basis van de eerdere debatten zal hij weten dat de SP-fractie sympathiek tegenover zijn overwegingen staat, want eigenlijk zegt hij: ik zie het niet zitten. Wat verstaat hij onder de term "heroverwegen" in dit verband?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. "Heroverwegen" is een parlementair zeer gebruikelijke en vriendelijke term om tegen de regering te zeggen: keer op je schreden terug, ga niet op deze manier door.

De heer Jansen (SP):

Als de minister van Economische Zaken nu over een week of twee – daar neemt zij immers even de tijd voor – een brief stuurt waarin staat: ik heb het heroverwogen en ben tot de conclusie gekomen dat ik het toch maar doe? Wat is dan uw oordeel?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan is mijn oordeel dat dit voor ons alleen acceptabel zou zijn als zou blijken dat alle betrokken bestuursorganen helemaal overtuigd zijn en dat iedereen zegt: we hebben er nog eens heel goed over nagedacht en eigenlijk vinden we het een prachtig project. Die kans acht ik echter op dit moment zeer gering.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. De heer Van der Staaij geeft in zijn overwegingen aan dat CCS voor de SGP een bespreekbare optie is in de transitie naar een duurzamere energievoorziening. Er zijn ook initiatieven in het noorden van het land. Er liggen intentieverklaringen. Er komen mogelijk initiatieven van het bedrijfsleven. Wat als daarvoor op een gegeven moment ook onvoldoende draagvlak aanwezig zou zijn? Is voor de SGP-fractie het realiseren van CCS op land door heel Nederland heen voor 100% afhankelijk van draagvlak bij de betrokken bestuurders?

De heer Van der Staaij (SGP):

Je moet altijd oppassen om van besluiten te zeggen dat ze draagvlak moeten hebben in die zin dat iedereen in het betrokken gebied het ermee eens moet zijn. Anders komt er niets meer van de grond. Eendimensionaal zeggen "draagvlak betekent dat iedereen het ermee eens moet zijn, anders gaat het niet door" vind ik te gemakkelijk. Maar in deze casus hebben wij ten eerste te maken met een gebied, Barendrecht, waar al sprake is van een stapeling van risico's. Wij hebben de verhalen gehoord over de doorsnijding van wegen en van spoorlijnen. Dat vind ik een objectief punt dat ook vanuit dat gebied naar voren wordt gebracht. Wij hebben ook te maken met wat de minister zelf in het debat heeft gezegd. Zij heeft zoiets gezegd als: de aanvliegroute bij dit project had zorgvuldiger gekund. Met andere woorden: het is mede te wijten aan de manier waarop dit is aangepakt dat het draagvlak er niet is gekomen. Dat is een tweede factor. De derde factor is dat het voor ons ook niet overtuigend is dat dit project echt onmisbaar is in het totaal van de CCS-uitrol. Als je die factoren bij elkaar optelt, dan is dit project niet sterk genoeg om het tegen de zin van de betrokken bestuursorganen en de bevolking door te zetten.

Mijn antwoord luidt dus niet eendimensionaal: draagvlak betekent dat iedereen er altijd voor moet applaudisseren, maar je moet het wel heel serieus nemen en van heel goeden huize komen als ergens geen draagvlak voor blijkt te bestaan hoewel het hele proces keurig is verlopen en hoewel er geen objectieve tegenargumenten zijn.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. De SP-fractie vindt dat klimaatbeleid en energiebeleid hand in hand moeten gaan. Om die reden zou de overheid haar kaarten niet moeten zetten op CO2-afvang en -opslag, zelfs niet als overgangstechniek naar een echte duurzame energievoorziening. Wij kunnen onze schaarse publieke middelen beter inzetten voor energiebesparing en duurzame energie. Als bedrijven geld willen steken in CCS, alla, maar wij moeten geen subsidie geven aan een techniek die het energiegebruik met 25% verhoogt.

Ook is het naar onze mening niet verstandig om een experiment met deze onbewezen techniek te gaan doen onder een van de drukst bevolkte gebieden van Nederland. In de regio is er geen spoor van draagvlak voor het proefproject in Barendrecht, noch bij de bevolking, noch bij de gemeenteraad, noch bij provinciale staten. Vertegenwoordigers van partijen die hier vóór zijn, zijn daar tegen. Dat is zeer slecht voor de geloofwaardigheid van de politiek.

Samen met een aantal andere Kamerleden sprak ik enige tijd geleden de heer Wijffels, de formateur van dit kabinet. De heer Wijffels richtte zijn ogen in wanhoop ten hemel toen het onderwerp CCS ter sprake kwam in relatie tot duurzaamheid. Hij zei: hoe krijgen ze het verzonnen? Dus zelfs de formateur van dit kabinet zegt: begin er nu niet aan om daarin publieke middelen te steken en daarvan een speerpunt van beleid te maken. Niet doen.

Wat ons betreft zouden eventuele proeflocaties voor initiatieven van bedrijven moeten worden gezocht onder de Noordzee. Of beter nog: CO2 zou nuttig moeten worden gebruikt in de glastuinbouw. Daarom is de SP-fractie tegen een CO2-opslag in Barendrecht en leg ik de volgende motie aan de Kamer voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor de aanleg van een ondergrondse CO2-opslag in Barendrecht;

verzoekt de regering om af te zien van de aanleg van een CO2-opslag op deze locatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jansen, Vendrik en De Mos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91(28982).

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Met alle sympathie voor de motie van de heer Van der Staaij vind ik dat hij toch een beetje verstoppertje speelt. Als wij ertegen zijn, moeten wij dat duidelijk uitspreken en geen ruimte laten voor ontsnapping. Wat dat betreft, geef ik aan de formulering van mijn motie de voorkeur.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Over CO2-opslag heeft de fractie van de ChristenUnie altijd betoogd dat CCS slechts een onderdeel is van een transitie naar een duurzame energiehuishouding. Belangrijk is dat de regering in een proces van introductie en toepassing van CCS een regierol heeft. De rol van de regering is rond de proef in Barendrecht pas laat in beeld gekomen. Dat is te betreuren vanuit het oogpunt van communicatie en het verwerven van draagvlak.

Vandaag draait het voor de ChristenUniefractie om de vraag welke betekenis de proef in Barendrecht heeft bij het behalen van onze nationale CO2-reductiedoelstel­lingen. Het nut van de proef zit hem vooral in de procedurele ervaring, met daarbij de verwachting dat men door Barendrecht daarna sneller aan de slag kan. Barendrecht is voor ons niet onbespreekbaar, maar wij hechten wel heel sterk aan een goede en heldere volgordelijkheid. De Kamer is een brief toegezegd waarin de regering uiteen zal zetten hoe het proces in het noorden van het land om te komen tot CO2-opslag, al worden versneld.

In verband met de beoogde versnelling heeft de ChristenUniefractie op dit moment nog weinig concrete aanwijzingen gezien in termen van tijd en vervolgproces over hoe de projecten precies kunnen worden versneld. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op dit moment nog onduidelijk is hoe de proef in Barendrecht past in het traject om te komen tot grootschalige CO2-opslag in het noorden van het land, waardoor een aanzienlijk deel van de nationale CO2-reductiedoelstellingen behaald moet gaan worden;Wiegman-van Meppelen Scheppink

verzoekt de regering, de Kamer binnen drie maanden te informeren over de rol van CCS in het behalen van de Nederlandse klimaatdoelstellingen en het tijdpad en de volgorde die gevolgd worden van proef, via demonstratie tot aan verplicht toegepaste techniek;

verzoekt de regering voorts, pas te beslissen inzake de vergunningverlening voor CO2-opslag in Barendrecht indien vast is komen te staan dat in Noord-Nederland in de nabije toekomst een locatie voor grootschalige CO2-opslag wordt ingericht en de proef in Barendrecht daarvoor een noodzakelijke tussenstap is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92(28982).

Mevrouw Spies (CDA):

Ik heb er behoefte aan, mevrouw Wiegman enkele vragen te stellen. Door omstandigheden kon zij niet aanwezig zijn bij het algemeen overleg. In mijn beleving neemt zij nu een ander standpunt in dan wij op basis van berichten in de media over dat algemeen overleg van de ChristenUnie als signalen hebben gekregen. Zij zegt nu heel nadrukkelijk: de proef, het demonstratieproject, in Barendrecht is voor de ChristenUnie niet onbespreekbaar. Klopt dat?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voor de helderheid merk ik allereerst op dat er in commissieverband geregeld is gediscussieerd over de CO2-opslag. Daarbij hebben wij ook steeds kritische vragen gesteld over Barendrecht. Inderdaad was ik niet aanwezig bij het desbetreffende AO, omdat ik met koorts en zonder stem in bed lag. Mijn tekst die ik toen zou hebben uitgesproken, is niet rechtstreeks in de media terug te vinden. Vandaar dat ik het heel prettig vind dat vandaag de ruimte is om naast het indienen van een motie mijn overwegingen precies aan te geven. Mevrouw Spies hoeft zich dus niet te baseren op uitspraken die in de media verwoord zijn en die daar een eigen leven zijn gaan leiden. Er kunnen dan ook vragen gesteld worden over mijn inbreng nu en over wat ik in eerdere commissievergaderingen heb gezegd.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat is plezierig. Dit betekent dat wij uw motie zodanig moeten lezen dat u daarin een aantal voorwaarden formuleert voordat het demonstratieproject in Barendrecht uitgevoerd zou kunnen worden. Mijn vraag is dan wel: kunt u die voorwaarden preciezer aangeven? In mijn beleving geven de ministers dat al behoorlijk helder aan in hun brief. Er ligt ook een intentieverklaring met Noord-Nederland, dat daar ook proefdemonstratieprojecten op land gerealiseerd moeten kunnen worden. Bovendien heeft het bedrijfsleven zich daar positief over uitgelaten. Wat vraagt u in alle realiteit dus nog meer van het kabinet, voordat u eventueel een definitief besluit over Barendrecht zou willen nemen?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Mijn verzoek baseer ik eigenlijk op datgene wat het kabinet zelf al heeft aangegeven, en wel dat er nog een brief komt over de wijze waarop de processen in het noorden van het land versneld worden. Gezien deze toezegging is mijn reactie: laten wij dat moment aangrijpen om de dingen precies uit te zoeken en laat goede intenties van de desbetreffende bestuurders en van het bedrijfsleven bij elkaar komen. Vervolgens kan de precieze betekenis bepaald worden, alsook het startmoment en de plek die Barendrecht daar al dan niet in heeft.

Mevrouw Spies (CDA):

Is uw vraag aan het kabinet dan wel reëel? Het kabinet geeft namelijk aan, het proces te willen versnellen. Dat is ook de intentie die de bestuurders en de mogelijke initiatiefnemers in het Noorden hebben uitgesproken. Uiteindelijk zal die versnelling toch afhangen van het indienen van een vergunningaanvrage, om het zo maar even heel kort door de bocht samen te vatten. U kunt toch niet in alle realiteit van het kabinet vragen dat wij tussen nu en bij wijze van spreken acht weken een helder stappenplan hebben over de tijdstippen waarop vergunningaanvragen voor het Noorden worden ingediend? Ik ben op zoek naar de achtergrond van uw vraag. Vraagt u nu iets van het kabinet wat u wel in alle realiteit kunt vragen?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Vandaag verwijs ik alleen naar een brief die het kabinet heeft toegezegd en waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze het proces daar versneld wordt. Dat lijkt mij ontzettend goed en het lijkt mij ook heel belangrijk. Nu ligt er al een plan van aanpak voor Noord-Nederland. Daarin worden inderdaad intenties verwoord van bedrijfsleven en bestuurders. Dat is mooi. Er komt mijns inziens echter nog wel een stap na het uitspreken van intenties. Het vervolg is dat wordt aangegeven hoe de beoogde versnelling wordt uitgewerkt. Het kabinet geeft zelf ook aan dat het daar meer inzicht in zal geven. Daarna wordt gezamenlijk bepaald wat het doel is, namelijk dat CCS daadwerkelijk van de grond komt. De ChristenUniefractie hecht er grote waarde aan dat er in dat beeld duidelijk wordt gemaakt welke rol Barendrecht daarin precies speelt. Dan heb je namelijk helderheid over de volgorde en de te maken keuzes.

De heer Van der Ham (D66):

Tijdens het algemeen overleg hebben we het ook gehad over de twee locaties Carnisselande en Ziedewij, in die volgorde. Zit daar in de ogen van de ChristenUniefractie verschil tussen?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Die vraag kun je in die volgordelijkheid stellen. Je kunt eerst de vragen stellen hoe je kunt doorpakken in het noorden van Nederland en welke rol Barendrecht daarin heeft. Als het antwoord op die vragen is dat CCS in Barendrecht een noodzakelijke tussenstap vormt, kun je nagaan of er in Barendrecht een knip te maken is in het proces dat ingegaan wordt.

De heer Van der Ham (D66):

Dus u bent ervoor dat CCS snel wordt uitgerold in Carnisselande als het aan die voorwaarde voldoet, maar dat ten aanzien van CCS op de volgende locatie, Ziedewij, een aparte afweging wordt gemaakt en een zelfstandige beoordeling plaatsvindt?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer Van der Ham vraagt nu heel precies door. Op basis van de beschikbare informatie is daarop antwoorden lastig. Mij lijkt het belangrijk dat je in het proces nagaat waar je kunt doorpakken en welke stappen je daarin kunt zetten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw Wiegman zegt in feite: we sluiten mooi aan op wat de regering in het vooruitzicht heeft gesteld. Er zou namelijk al een brief komen. We hebben natuurlijk wel een algemeen overleg gehad naar aanleiding van een brief waarin het kabinet klip-en-klaar stelt dat het er heel goed over heeft nagedacht en dat het heeft besloten, Barendrecht door te zetten. Nu is het dus wel het moment om kleur te bekennen: zijn we het daarmee eens of zijn we het daarmee oneens? De fracties van de SP en de SGP hebben een motie ingediend om het kabinet op zijn schreden terug te laten keren. Wat is uw standpunt in dezen? Zegt u eigenlijk dat u uitstel wilt en er geen knoop over wilt doorhakken?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb de motie ingediend, omdat ik vandaag met het oog op de toegezegde brief nog even wil wachten in dat proces. Het is op dit moment dus meer een kwestie van een pas op de plaats maken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Een pas op de plaats maken is wel een alternatief voor het kabinetsbesluit. Zegt u dus dat de ChristenUniefractie het kabinetsbesluit waarover wij dit algemeen overleg hebben gehad, niet steunt?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De ChristenUniefractie doet in deze motie de suggestie om vandaag deze stap te zetten. Ik hoop daarvoor natuurlijk een meerderheid in de Kamer te vinden.

De heer Jansen (SP):

In het dictum staat een verzoek, net zoals altijd. Mevrouw Wiegman verzoekt de regering echter om pas te beslissen indien is komen vast te staan dat er in de nabije toekomst in Noord-Nederland een locatie voor grootschalige CO2-opslag wordt ingericht en de proef in Barendrecht daarvoor een noodzakelijke tussenstap is. De minister van Economische Zaken komt dan over een of twee weken met een prachtige brief – dat vertrouw ik haar wel toe – waarin staat: jongens, alles oké, de proef is noodzakelijk. Wat is de rol van de Kamer en met name van de ChristenUniefractie op dat punt? Zegt u: dan roepen wij de minister alsnog naar de Kamer toe om in een debat het standpunt dat zij allang heeft ingenomen, nogmaals te onderbouwen? Ik moet zeggen dat ik uw motie nu toch een beetje als een terugtrekkende beweging lees, de ketelmuziek van de afgelopen maanden beluisterd hebbend.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben geen type voor ketelmuziek, dus ik zou zeggen: lees de verslagen van de commissievergaderingen nog eens en met name de inbrengen die mijn fractie daarin keer op keer heeft geleverd. Het verzoek ligt er. Dit is wat mijn fractie verzoekt. Een oordeel over de brief kunnen wij volgens mij pas vellen als die brief er is. Dan kun je vaststellen of die een helder beeld geeft. Op dit moment doe ik dit verzoek om dat beeld helderder te krijgen.

De heer Jansen (SP):

Je kunt de formulering ook zo interpreteren dat de regering tegelijkertijd met het versturen van de brief de beslissing kan nemen. Daarop draait het uit als u nu niet zegt dat u het niet wilt. Zodra de brief komt, moet de ChristenUniefractie de gelegenheid nemen om een oordeel over de argumenten in de brief te vellen. Daarna kan de regering het besluit nemen. Dat is mijn interpretatie van de motie en die is in lijn met uw bijdrage van zojuist. Klopt die?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Telkens wanneer de Kamer een brief van het kabinet ontvangt, kan zij die agenderen, erover doorspreken en er eventuele besluiten en consequenties aan ophangen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik concentreer mij even op het tweede dictum van de motie van mevrouw Wiegman. Volgens mij heeft de minister al lang duidelijk gemaakt dat Barendrecht in de zienswijze van het kabinet een noodzakelijke stap is, ook voor eventuele grootschalige opslag in Noord-Nederland en op velden onder zee. Het kabinet vindt Barendrecht een noodzakelijke stap. Het verzoek van mevrouw Wiegman is dus al ingewilligd. Het kabinet heeft al duidelijk gemaakt wat het vindt. Het is nu aan mevrouw Wiegman, aan ons, aan het parlement om aan te geven het ermee eens te zijn of niet. Heeft de fractie van de ChristenUnie een standpunt over Barendrecht? Mag het daar gebeuren of niet?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Dat maak ik nu juist vandaag duidelijk. Barendrecht is voor ons niet bij voorbaat onbespreekbaar, maar het kabinet geeft zelf aan nog een brief te sturen over het vervolgproces in het noorden van het land, dus laten wij die brief afwachten en op basis daarvan goed beoordelen wat de rol van Barendrecht in dat proces precies is. Het kabinet geeft aan dit als een noodzakelijke tussenstap te zien. Wij wachten op de brief die door het kabinet is toegezegd en maken daarom vandaag een pas op de plaats.

De voorzitter:

Nog één maal, mijnheer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Mevrouw Wiegman probeert ons een procedure aan de broek te smeren waarop niemand zit te wachten, het kabinet niet en de Kamer niet. Het is al één minuut voor twaalf. Het wordt nu tijd om ja of nee te zeggen. Zo werkt dat nu eenmaal in een parlementaire democratie. Het kabinet heeft een duidelijke keuze gemaakt. Daarmee kun je het eens of oneens zijn. Het is nu aan de politieke fracties om daarover een oordeel uit te spreken. Mevrouw Wiegman wil echter uitstel. Zij hoopt waarschijnlijk dat er op 4 maart, de dag na de gemeenteraadsverkiezingen, nog een briefje komt van het kabinet, maar dat gaat niet. Dat gaat niet gebeuren. Het kabinet heeft heel duidelijk gemaakt dat Barendrecht in zijn ogen noodzakelijk is. Daarmee ben ik het als Kamerlid van GroenLinks oneens, maar daarover zeg ik zo meteen iets. Wat vindt de fractie van de ChristenUnie? Steunt de ChristenUnie het kabinet? Is Barendrecht noodzakelijk of niet? Doen wij het daar wel of niet?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik ben bang een beetje in herhaling te vervallen. Ik heb zojuist in een motie aangegeven wat de fractie van de ChristenUnie vindt. Ik vind het prima als de GroenLinksfractie aan die toegezegde brief helemaal geen behoefte heeft en vandaag een uitspraak doet. De fractie van de ChristenUnie is op dit moment nog niet zo ver. Wij hebben behoefte aan die toegezegde brief om op basis daarvan een eindoordeel te kunnen vellen. Dat leg ik vandaag in het midden en daarover spreken wij vandaag.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik doe nog maar een poging om er chocola van te maken. Begrijp ik het goed dat de fractie van de ChristenUnie Barendrecht niet noodzakelijk vindt als Barendrecht niet past in het hele traject waarin grootschalige opslag in Noord-Nederland moet plaatsvinden? Is dat hetgeen mevrouw Wiegman feitelijk zegt?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

In deze motie vraag ik het kabinet om duidelijk zichtbaar te maken wat de rol van Barendrecht in dat proces precies is. Daaraan heb ik behoefte. Ik vind dat op dit moment nog onvolledig. Ik heb natuurlijk al heel wat procedurele en juridische argumenten gehoord waarvoor veel te zeggen is, maar het is voor mij op dit moment nog niet helder hoe Barendrecht precies in het vervolgproces past en of Barendrecht nodig is.

De voorzitter:

Nog één maal, mijnheer Zijlstra.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. De minister zal zo antwoorden hoe Barendrecht in het hele traject past. Dat heeft zij volgens mij tijdens het AO ook klip-en-klaar gezegd, of je het er nu mee eens bent of niet. Mevrouw Wiegman heeft de behoefte om die rol zelf te definiëren, maar die behoefte komt voort uit een bepaalde twijfel of uit een bepaalde gedachtegang. Juist daarachter proberen wij de vinger te krijgen. Als ik mevrouw Wiegman goed heb beluisterd, zegt zij zich voor te kunnen stellen dat Barendrecht moet doorgaan als dat nodig is. Zij staat er niet per definitie afwijzend tegenover. Het omgekeerde geldt echter natuurlijk ook. Het zou betekenen dat de fractie van de ChristenUnie Barendrecht niet wil als het niet nodig blijkt te zijn. Mevrouw Wiegman, geeft u nu gewoon duidelijkheid, zodat ook de minister precies weet waarop zij moet antwoorden. Nu is het voor iedereen namelijk een beetje mistig.

De voorzitter:

Afrondend, mevrouw Wiegman.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb het verslag van het algemeen overleg en de brieven die daarna zijn gekomen over openstaande vragen met grote belangstelling gelezen. Het kabinet heeft zelf toegezegd nog meer informatie te geven over de wijze waarop zij het proces precies zal versnellen en over de wijze waarop zij dat zal doen. Ik vind die toezegging heel belangrijk voor een eindafweging.

Ik wil nog één motie indienen. De vergunningverlening wordt geclausuleerd afgehandeld en zal wel voldoen aan nog niet bestaande wetgeving. Ik ben benieuwd wat dit precies betekent voor mogelijke toetsing door een rechter. De fractie van de ChristenUnie wil graag duidelijkheid over het wettelijke kader dat van toepassing is, en dient daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering met het besluit een CO2-opslagproject in Barendrecht toe te staan, vooruitloopt op de implementatie van de richtlijn CCS in nationale wetgeving;

van mening dat een zorgvuldige wettelijke verankering van CCS wenselijk is alvorens te besluiten, een CO2-opslagproject in Barendrecht toe te staan;

verzoekt de regering, het wetsvoorstel voor de implementatie van de richtlijn CCS zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden en een eventuele vergunning zo nodig aan te passen indien de CCS-implementatiewet daar aanleiding toe geeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93(28982).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Over het thema CO2-opslag hebben wij een aantal weken geleden een algemeen overleg gevoerd. Ik kan mij goed voorstellen dat dit thema behoorlijk veel emoties oproept, vooral bij de bevolking van Barendrecht. Het onderwerp moet echter ook, en zeker door de Tweede Kamer, in een breder perspectief worden geplaatst. Hoe organiseren wij onze energiehuishouding in de toekomst en wat is de rol van CO2-opslag daarbij?

Bekend is dat D66 voorstander is van het principe van CO2-opslag geplaatst in dit brede perspectief. Wij vinden dat ook opslag onder land tot de mogelijkheden moet behoren. Je moet daarbij op een gegeven moment ergens beginnen. Je kunt zeker vraagtekens zetten bij de vraag of Barendrecht de ideale locatie voor de CO2-opslag is. De weerstand die de opslag in Barendrecht oproept en het draagvlak spelen daarbij een rol. D66 loopt niet weg van haar verantwoordelijkheid, ook niet als oppositiepartij. Wij hebben dit type projecten in het verleden altijd gesteund. Ook als oppositiepartij willen wij ons hierbij constructief opstellen.

Tijdens het algemeen overleg heb ik echter duidelijk gezegd dat wij een harde knip wensen tussen Barendrecht I, namelijk Carnisselande, en Barendrecht II, namelijk Ziedewij. Naar aanleiding van de vragen die ik daarover heb gesteld, heeft de minister de Kamer een brief gestuurd. Zij schrijft daarin dat Barendrecht I en Barendrecht II niet verbonden zijn en dat er wel degelijk een echt evaluatiemoment is. Dat is prachtig en is een antwoord op mijn vraag. Daarna heb ik erg veel mensen gesproken die stellen dat in de tender, waarover afspraken zijn gemaakt, Barendrecht I en II zo aan elkaar zijn gekoppeld, dat het maar de vraag is of deze twee projecten zo losgekoppeld kunnen worden. Ik wil graag dat de minister tijdens dit VAO daarop een duidelijke reactie geeft. Ook dien ik een motie in om deze knip hard te maken.

Een aantal organisaties keert zich tegen deze CO2-opslag. Mensen van deze organisaties zien dat er waarschijnlijk een meerderheid in de Kamer voor deze opslag is en stellen daarom dat, als het dan toch tot CO2-opslag komt, het van groot belang is dat in ieder geval het eerste project, Barendrecht-Carnisselande, echt goed wordt geëvalueerd. Er moet de tijd worden genomen om precies uit te zoeken wat de gevolgen van de opslag zijn. Ook voor de vergroting van het draagvlak vind ik dat de regering en de Kamer best in die richting mogen opschuiven. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering vergunning wil verlenen voor CO2-opslag bij de locatie Barendrecht-Carnisselande;

overwegende dat eveneens een optie wordt overwogen om CO2op te slaan onder de locatie Barendrecht-Ziedewij;

verzoekt de regering, niet eerder de vergunningverlening voor CO2-opslag onder locatie Ziedewij aan te vangen dan nadat de opslag onder locatie Carnisselande gedurende vijftien jaar is gemonitord, de resultaten hiervan zijn onderzocht en gewogen, en in de tussentijd naar alternatieve locaties is gezocht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94(28982).

Mevrouw Spies (CDA):

Dit is een dappere poging van de heer Van der Ham om elkaar ergens te vinden. De periode van vijftien jaar komt echter volgens mij volledig uit de lucht vallen. Misschien is dat ook zo. Ik ben zeer benieuwd naar een motivatie van de keuze voor een periode van vijftien jaar.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben geen deskundige op het terrein van de geologie. Ik heb mij laten informeren door mensen die dat wel zijn. Men heeft mij gezegd dat op een aantal punten na vijftien jaar conclusies te trekken zijn uit de monitoring. Het kan zijn dat deze periode twee jaar langer of twee jaar korter moet duren. Daar gaat het mij niet om en ik sta op dit punt zeer open voor suggesties. Er moet echter een goede tijd tussen de twee projecten zitten, zodat wij werkelijk kunnen zien welke effecten er zijn. Dat onderzoek moet in ernst kunnen worden gedaan.

De heer Zijlstra (VVD):

Hoe hard is deze eis voor de fractie van D66? Het kabinet heeft al toegezegd dat er een goede evaluatie zal zijn. Stel dat het kabinet niet bereid is om te kiezen voor zo'n lange rustperiode van vijftien jaar om een onderzoek naar de effecten in te bouwen, hoe hard is deze eis van de fractie van D66 dan?

De heer Van der Ham (D66):

Over de hoeveelheid jaren heb ik al gezegd dat je daar zeker tien, vijftien jaar voor nodig hebt. Dat is voor ons wel hard. Ik heb ook in mijn inbreng bij het algemeen overleg gezegd dat de harde knip niet cosmetisch moet zijn. De vrees is nu dat er wordt gezegd dat men goed gaat evalueren, maar dat dan eigenlijk impliciet al is ingestemd met het tweede veld. Dat wil D66 niet doen op dit moment, zoals D66 ook heeft gezegd bij het algemeen overleg. Wij vinden het van belang dat zo'n evaluatie op basis van een goede monitoring tot stand kan komen. Dat is heel hard voor ons. Ik begrijp dat onze stem er toe doet, dus ik hoop dat daarin wordt toegezegd.

De heer Zijlstra (VVD):

De heer Van der Ham noemt vijftien jaar, maar feitelijk zegt hij: een door relevante deskundigen te bepalen periode waarin deze effecten kunnen worden gemonitord.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb niet voor niets vijftien jaar gezegd. Dat heb ik wel degelijk gedaan na gesprekken ook met bewonersorganisaties. Daarin heb ik heel duidelijk heb aangegeven: dames en heren, wij zijn het niet eens over CO2-opslag, want D66 is daar een voorstander van, dus daarin steunen wij jullie niet. Vervolgens zeiden de bewoners: even ervan uitgaande dat het gebeurt, dan hebben wij het liever zo dat er een goed stuk tijd tussen de ontwikkeling van een tweede locatie zit. Ik ben een politicus die bij zijn standpunt blijft, maar die ook blijft luisteren om ervoor te zorgen dat wij dichter bij elkaar komen. Daarom neem ik zo'n periode van vijftien jaar serieus.

De heer Samsom (PvdA):

Ik waardeer de poging om dichter bij elkaar te komen. De vraag waar die vijftien jaar vandaan komen, is al gesteld. Mijn vraag is: is die periode zinvol? Dat bedoel ik als volgt. In de tussentijd van vijftien jaar zullen wij sowieso elders moeten doorzetten met de ontwikkeling van CO2-opslag, anders komen wij met ons allen veel te laat aan de finish van een schone energievoorziening. Is het dan niet veel relevanter om te stellen dat de voorwaarde voor de ontwikkeling van een tweede veld is dat zich ergens in de tussentijd de mogelijkheid voordoet om van Carnisselanden op te schalen naar een groter veld? Mocht zich dus ergens anders een mogelijkheid voordoen, dan nemen wij een kortere bocht door Barendrecht, dan slaan wij Ziedewij over en gaan wij in het noorden verder. Dat is toch veel zinvoller, ook in het licht van het einddoel, dan een toch wat arbitraire vijftien jaar?

De heer Van der Ham (D66):

Ik verzoek de heer Samsom om de motie even te lezen, want er staat dat er in de tussentijd moet worden gezocht naar andere locaties. Dat is precies wat hij zegt. Als blijkt dat er ergens anders een veel beter veld is, dan gaan wij het helemaal niet meer hebben over die tweede locatie in Barendrecht, behalve als blijkt dat het hartstikke goed kan.

Maar goed, de technologie van CO2-opslag hebben wij de aankomende decennia nog nodig. Vijftien jaar op die vele decennia dat wij ook nog CO2-opslag nodig hebben, is dan relatief kort. Wij kunnen er altijd nog gebruik van maken, als dat noodzakelijk of wenselijk mocht zijn. Ik ben het echter helemaal met de heer Samsom eens: als het elders sneller kan, waarom zouden wij het dan niet doen?

De heer Samsom (PvdA):

Dan doet zich de volgende merkwaardige situatie voor. Als het elders sneller kan en als na vijftien jaar monitoring blijkt dat Carnisselanden helemaal veilig is, dan mag van D66 gewoon worden doorgeschakeld naar Ziedewij, terwijl het elders in veel grotere omvang al mogelijk blijkt. In zekere zin draait de heer Van der Ham nu de voorwaarden om. Hij zou beide voorwaarden kunnen stellen in deze motie, waarmee hij haar overigens nog verder dichttimmert. Dat is dan weer een nadeel.

De heer Van der Ham (D66):

Kijk uit, zou ik zeggen.

De heer Samsom (PvdA):

De manier waarop hij de motie nu formuleert, vind ik merkwaardig. Het doorschakelen naar een groter veld elders vind ik belangwekkender in het licht van het einddoel dan die arbitraire vijftien jaar.

De heer Van der Ham (D66):

Dan wijs ik nogmaals op de tekst van de motie. Daarin staat dat er in de tussentijd moet worden gezocht naar andere locaties. Dan kom ik bij de redenering van de heer Samsom terecht.

Ik heb nog een laatste opmerking over andere locaties. Pernis is ook tijdens het algemeen overleg aan de orde gekomen. Waarom heeft Shell niet de mogelijkheid om sowieso al toe te zeggen dat daar het grotere project gaat plaatsvinden?

De heer Van der Staaij (SGP):

Als ik het betoog en de reacties van de collega's zo hoor, dan is er een flinke kans dat de motie van de heer Van der Ham geen meerderheid zal halen. Wat betekent dat dan voor de positiebepaling van D66-fractie, ook tegenover andere, verder strekkende moties?

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben niet zo van het dreigen, maar ik raad de collega's aan om mijn motie aan te nemen.

De heer De Mos (PVV):

Voorzitter. Gemeenten, provinciale staten en bewoners, niemand wil CO2-opslag in de lege aardgasvelden onder Barendrecht. Naast het feit dat helemaal niemand op de opslag van CO2zit te wachten, is het ook helemaal niet nodig. Er is namelijk geen enkele correlatie tussen de veronderstelde opwarming van de aarde en de hoeveelheid CO2. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat menselijk handelen leidt tot slechts 4% van de totale CO2-uitstoot en dat de overige 96% natuurlijke uitstoot is;

overwegende dat het niet zeker is of CO2 een meetbaar opwarmend effect op ons klimaat heeft;

overwegende dat het afvangen van CO2 onnodig veel energie kost die we beter kunnen benutten voor onze stroomvoorziening;

overwegende dat CCS gevaarlijk kan zijn en dat om die reden de bewoners van Barendrecht het opslaan van CO2 totaal niet zien zitten;

verzoekt de regering om af te zien van het opslaan van CO2onder Barendrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Mos en Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95(28982).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begrijp dat de heer De Mos opnieuw mede heeft gesproken namens de fractie van Saudi-Arabië. Die zal echt blij zijn met dit soort geluiden in het Nederlandse parlement.

Ik herhaal dat de fractie van GroenLinks met de grootst mogelijke tegenzin ruimte wil maken voor CCS-projecten, ook in Nederland. De bizarre reden daarvoor is dat wij vrezen dat een noodzakelijk, tijdig, effectief klimaatbeleid in Nederland en in de wereld niet snel genoeg van de grond komt. Wij willen klimaatverandering beheersbaar houden, dat wil zeggen dat de opwarming van de wereldwijde temperatuur het liefst binnen anderhalve graad blijft. CCS zou ergens in de komende 40, 50 jaar een noodmaatregel kunnen worden. Dan moeten wij hem klaar hebben staan.

Dit wil echter niet zeggen dat wij maar vrij gaan experimenteren overal in Nederland waar toevallig een leeg gasveld te vinden is. Dat betreft Barendrecht. In het algemeen overleg heb ik aangegeven dat mijn fractie het onverstandig vindt om een experiment met opslag van kooldioxide aan te gaan onder een dichtbevolkt gebied. Wij kunnen ons de bezwaren van de Barendrechters en de bestuurders daar heel goed voorstellen. Doe het daar niet. Zolang je nog aan het experimenteren bent, doe je dat niet waar veel mensen wonen.

Wij zijn wel iets verder gekomen sinds het laatste overleg. Als ik de meningen van de diverse fracties taxeer, is in ieder geval het veld Ziedewij voorlopig niet aan de orde. Het kabinet had daar ook niet onmiddellijk een positief besluit over willen nemen, maar ik geloof dat een Kamermeerderheid onderweg is om dat voorlopig helemaal niet te doen. In zoverre is er al iets gewonnen. Dan zou het ook logisch zijn om die laatste stap te zetten en het kleine project in Barendrecht ook niet door te laten gaan: niet experimenteren onder dichtbevolkt gebied. Dat is logisch. Ik snap ook niet dat het kabinet verwacht met zo'n opzet maatschappelijk draagvlak te organiseren. Dat is dus ook niet gebeurd.

Tot slot heb ik nog een punt dat in het overleg is blijven liggen en dat wat mij betreft, niet voldoende is beantwoord. Het kabinet heeft, meen ik, de Universiteit Utrecht opdracht gegeven om het toetsingskader CCS te evalueren, of nader te bekijken, en daarover een rapport te schrijven. Ik vind het dan logisch dat dit rapport beschikbaar is voor de Kamer alvorens het kabinet een besluit neemt over Barendrecht. Ik heb twee vragen. Waar is dat rapport? Ik heb het nog niet gezien. En hoe kan het kabinet een besluit nemen inzake Barendrecht, en dus een toetsingskader gebruiken, terwijl het rapport in ieder geval niet beschikbaar is voor de Kamer en zij ook nog niets vernomen heeft over de conclusies van het kabinet naar aanleiding van het nog in te zenden rapport? Graag antwoord op deze vragen.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik zou de redenering van de heer Vendrik zo kunnen verstaan dat hij zegt: ga niet experimenteren onder een dichtbevolkt gebied; doe het maar onder een dunbevolkt gebied. Als je niet overtuigd bent van de veiligheid van CCS, dan doe je dat toch ook niet onder een dunbevolkt gebied?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat is een terechte vraag van mevrouw Spies. Ik heb tijdens het overleg al gezegd – ik herhaal dat hier graag voor de volledigheid – dat ik het dus ook logisch vind om te starten met experimenten in lege gasvelden op zee. Dat lijkt mij eerlijk gezegd de koninklijke weg. Zolang CCS, opslag van kooldioxide, nog een experimentele status heeft en dus een proefproject betreft waarvan de investeerders en het kabinet moeten leren, doe je dat niet waar mensen wonen.

Mevrouw Spies (CDA):

De heer Vendrik zegt daarmee dus ook dat alle intentieverklaringen die het kabinet met Noord-Nederland is overeengekomen om tot volgende projecten in het noorden van Nederland te komen, wat de GroenLinksfractie betreft van de baan zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zolang die projecten nadrukkelijk de status van experiment hebben, waarvan geleerd moet worden en waarbij definitief duidelijk moet worden of er wel of geen risico's aan opslag van kooldioxide verbonden zijn, doet men er wijs aan gebieden uit te kiezen waar geen mensen wonen. Dat lijkt mij vrij logisch en ik vraag de CDA-fractie wat er tegen is om deze route te bewandelen. Kies eerst voor locaties waar experimenten gedaan kunnen worden, zonder dat daarbij eventuele risico's optreden, hoe klein ze volgens de informatie tot op heden waarschijnlijk ook zijn: het blijven experimenten, het blijven proefprojecten. Dergelijke proefprojecten voer je dan zeker niet uit onder een dichtbevolkt gebied als Barendrecht. Je moet dan ook niet gek opkijken als mensen heel boos worden en het maatschappelijk draagvlak voor, in dit geval opslag onder Barendrecht, ongeveer nul is. Daarmee bind je de kat op het spek en ben je bezig met een valse start. Ik roep het kabinet op, hier een andere route te bewandelen.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Ik sta hier met een bezwaard gemoed. Zo klinkt het niet alleen, maar zo voelt het ook. Bij de keuzes die ons vandaag voorgelegd worden, zou je niets liever willen dan dat de mensen in Barendrecht, het kabinet en de Tweede Kamer unisono tot de conclusie komen dat we hier met een goed project bezig zijn. Ik zou natuurlijk ook het liefste willen dat we binnen de CDA-familie elkaar daarin hadden gevonden, maar dat is tot op heden heel erg moeilijk gebleken. CDA Barendrecht en de CDA-fractie in provinciale staten hebben heldere standpunten ingenomen en die wegen vanzelfsprekend zwaar bij de besluitvorming van onze fractie in de Tweede Kamer. Laat ik u deelgenoot maken van onze overwegingen.

CCS is, wat het CDA betreft, een noodzakelijk kwaad. Onderweg naar een duurzame energievoorziening kunnen we ons niet permitteren CCS als optie uit te sluiten. Dat is nog eens bevestigd op ons congres in 2008. CCS moeten we dus op zee en op land tot ontwikkeling brengen. Op zee worden daarmee al stappen gezet, als gevolg van een Europese subsidie, ook in een Rotterdams project. Dat zou ook op land kunnen, in Barendrecht en wellicht op korte termijn ook in het noorden van Nederland.

Het project in Barendrecht heeft inmiddels een geschiedenis van enkele jaren. Vele onderzoeken zijn uitgevoerd. Op basis van die onderzoeken komen de ministers tot de conclusie dat het proefproject in Barendrecht op een verantwoorde wijze uitgevoerd kan worden. Naar aanleiding van tal van vragen vanuit Barendrecht hebben de ministers ook nog een aantal extra waarborgen voorgesteld, waardoor de uitvoering van het demonstratieproject met extra zorg is omkleed en het project als het ware in twee delen wordt geknipt.

Op basis van een tussentijdse evaluatie kan worden bezien of ook de tweede fase van het project uitgevoerd zal worden. Ook vragen rondom een eventuele aansprakelijkheid voor schade zijn door de ministers beantwoord. Mocht zich schade voordoen, dan staat, als ik het althans goed heb begrepen, in de eerste plaats de initiatiefnemer maar uiteindelijk het Rijk daarvoor aan de lat. Ik hoop dat dit ook antwoord geeft op vragen en zorgen die daarover binnen de gemeenschap in Barendrecht leven. Wij zullen op dat punt zo meteen samen met collega Samsom een motie indienen.

Vervolgens is de vraag of wij het project ook willen, zeker nu inwoners van Barendrecht, de gemeenteraad en het bestuur het project niet willen. Het zou misschien wel het gemakkelijkste zijn om op basis van die overwegingen nu te zeggen: haal een streep door het project. Wij zouden ook heel formeel kunnen zeggen dat het de verantwoordelijkheid van het kabinet is om een besluit te nemen en dat de Kamer daar niet over gaat. Dat is te gemakkelijk en doet ook geen recht aan de heftige discussie die gaande is.

Alles afwegende komt de CDA-fractie in de Tweede Kamer tot de conclusie dat het project in Barendrecht op een verantwoorde manier uitgevoerd kan worden en dat dit demonstratieproject een noodzakelijke stap is om CCS in Nederland verder te kunnen ontwikkelen. Dat betekent echter niet dat we ongeclausuleerd "ja" zeggen tegen de uitvoering van dit project. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Spies

overwegende dat CO2-afvang en -opslag als transitietechnologie naar een duurzame energievoorziening een noodzakelijk kwaad is;

overwegende dat initiatiefnemers een aanvraag hebben ingediend om in Barendrecht een demonstratieproject te kunnen uitvoeren;

overwegende dat studies, inclusief het milieueffectrapport, laten zien dat Barendrecht over geschikte locaties beschikt en het project verantwoord uitgevoerd kan worden;

overwegende dat het kabinet voornemens is, een vergunning voor dit project te verlenen en het project te faseren en daarom alleen de opslagvergunning voor het eerste (kleine) veld wil verlenen;

overwegende dat in Noord-Nederland ook initiatieven voor CO2-opslag zijn en het kabinet met initiatiefnemers overlegt om mogelijkheden tot versnelling vorm te geven;

verzoekt de regering om bij de evaluatie en eventuele vergunningaanvraag voor het grotere veld Barendrecht-Ziedewij niet alleen de veiligheid maar ook de beschikbaarheid van andere locaties, zoals in Noord-Nederland, te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spies en Samsom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96(28982).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb geprobeerd goed te luisteren, maar heb ik het goed begrepen dat het kabinet bij een eventuele vergunningverlening voor het tweede grote project voor Ziedewij expliciet de vraag moet betrekken of er alternatieve locaties zijn?

Mevrouw Spies (CDA):

Zo staat het in de motie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als dat kan voor de tweede locatie, waarom kan dat dan niet voor de eerste locatie?

Mevrouw Spies (CDA):

Omdat voor de eerste locatie op dit moment geen alternatieven beschikbaar zijn. Er is een initiatiefnemer die een concrete vergunningaanvraag wil indienen. Het kabinet heeft voorgesteld om in ieder geval de vergunning voor dat eerste veld te verlenen. Dat besluit steunen wij. Het kabinet heeft vervolgens gezegd te gaan evalueren. Ik voeg aan de evaluatie een criterium toe.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Wij staan vandaag voor een moeilijk besluit, dat valt in het kader van een nog moeilijkere en omvangrijkere opdracht, namelijk het in de hand houden van onze klimaatverandering, opdat ook onze kinderen van hun welverdiende welvaart kunnen gaan genieten. Wij beseffen dat Nederland een bijdrage moet leveren aan het in de hand houden van klimaatverandering. Er is een zeer breed gedragen opvatting, ook in deze Kamer, dat je daarbij niet ontkomt aan CO2-opslag. Zelfs GroenLinks heeft zich onlangs bij die consensus aangesloten. CO2-opslag is een noodzakelijk kwaad, zeggen mensen wel terecht, omdat we te laat zijn begonnen met het implementeren van alternatieve energiebronnen en energiebesparing.

Iedereen die deze consensus deelt, heeft dus ook de plicht om mee te zoeken en mee te doen aan het implementeren van een van die oplossingen of dat noodzakelijke kwaad. Daar hoort dus ook een moeilijke afweging bij. Iedereen die nu zegt: we slaan Barendrecht over, maar wel onderschrijft dat CO2-opslag nodig is, heeft dus de plicht om een alternatieve route te schetsen die tot hetzelfde resultaat leidt, niet uiteindelijk, maar in de juiste snelheid. Als we één ding weten bij klimaatverandering, is het dat snel handelen om CO2 te reduceren geboden is.

Ik heb van degenen die CO2-opslag als techniek wel accepteren, maar Barendrecht afwijzen, geen alternatief gezien dat leidt tot eenzelfde hoeveelheid CO2-opslag, in hetzelfde tempo. Ik zie non-verbale communicatie over het bouwen van een kerncentrale, maar zo'n koepeltje is heel ouderwets. Dat leidt ook niet tot CO2-reductie met dezelfde snelheid. Zelfs als er morgen mee wordt begonnen, begint zo'n kerncentrale pas te draaien na 2020 en we hebben de ontwikkeling van CO2-opslag tot die tijd al nodig.

Slechts één iemand kan zich aan die consensus onttrekken, namelijk degene die klimaatverandering afwijst en daardoor ook CO2-opslag afwijst. Deze persoon moet later echter aan zijn kinderen een heel ander verhaal vertellen, dus die laat ik even buiten beschouwing.

Aangezien de fractie van de Partij van de Arbeid, hoewel zij goed heeft gezocht, ook geen alternatieve route kon vinden voor de route langs Barendrecht, accepteert zij dus de besluitvorming die dit kabinet haar heeft voorgelegd. Daarbij maak ik de kanttekening dat het mogelijk is om een kortere route door Barendrecht te nemen. Indien deze route zich inderdaad aandient, wil mijn fractie die graag bewandelen, omdat zij rekening wil houden met gevoelens in Barendrecht. Daarom hebben wij de motie van het CDA medeondertekend.

Er is nog een afweging die in Barendrecht zwaar weegt: de angst voor economische schade door een omstreden project. Zo gaat dat bij omstreden projecten, die kunnen economische schade met zich meebrengen, bijvoorbeeld een waardedaling van onroerend goed. De minister heeft daarover een aantal toezeggingen gedaan, maar die wil ik namens mijn fractie toch wat aanscherpen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegend dat het CO2-opslagproject in Barendrecht mogelijk tot economische schade voor inwoners en ondernemers uit Barendrecht kan leiden;Samsom

van mening dat de huidige wettelijke regelingen, zoals die onder andere in de planschaderegeling in de Wro zijn vastgelegd, niet volledig aansluiten bij een project als CO2-opslag in Barendrecht;

verzoekt de regering, een schadefonds c.q. schaderegeling voor het CO2-opslagproject in Barendrecht in te stellen ter compensatie van waardedaling van onroerend goed in de omgeving van een CO2-opslaglocatie, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij regelingen zoals die elders in Nederland bij gasopslag c.q. gaswinning gelden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Samsom en Spies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97(28982).

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Ik ga niet het hele debat overdoen. De Kamer kent de mening van de VVD. Om twee redenen is mijn fractie op dit moment niet voor het project in Barendrecht. De eerste reden is dat zij meent dat er een volgorde is in de geprefereerde instrumenten die je kunt toepassen. Daarbij staat voor mijn fractie kernenergie boven CO2-opslag. De heer Samsom gaf net al aan dat een kerncentrale niet op tijd klaar zal zijn. Toch wijs ik de heer Samsom op de bij hem welbekende rapporten waarin wordt aangegeven dat de grootschalige toepassing van CO2-opslag niet verwezenlijkt zal zijn voor 2020. De bouw van een kerncentrale kan nog wel eens eerder gerealiseerd zijn dan zijn grootschalige projecten. Ik zou zeggen: als de nood zo hoog is, trek dan ook de conclusie eens op een ander terrein. Die discussie hebben wij hier inmiddels wel tien keer gevoerd, dus dat zullen wij niet overdoen.

De tweede reden is dat een groot aantal partijen het instrument van CCS-verplichting boven de markt laat hangen. Ik heb er geen zin in dat dit instrument op een gegeven moment toegepast wordt, waardoor de Nederlandse energiemarkt nog meer verstoord zal worden en waarbij nog meer perverse prikkels worden ingebouwd.

Dan wil ik een aantal opmerkingen maken over een paar moties. Ik heb er behoefte aan dat de minister daarop in kan gaan. Mijn eerste opmerking is gericht aan de heer Jansen. Als hij van de enige overweging in zijn motie een constatering maakt, dan krijgt hij mijn fractie mee. Voor ons is het immers een constatering dat er geen maatschappelijk draagvlak is. Wij stemmen niet per definitie tegen als er geen maatschappelijk draagvlak is. Die overweging geef ik de heer Jansen mee, voor het geval hij er nog 21 stemmen bij wil hebben.

De heer Jansen (SP):

Daar kan ik direct op reageren. Uiteraard ben ik tot deze aanpassing bereid, want het was gewoon een verschrijving. Voorzitter, moet de motie dan formeel opnieuw worden ingediend, of kan ik in de notulen laten vastleggen dat "overweging" wordt vervangen door "constatering"?

De voorzitter:

Dan moet u een nieuwe motie indienen.

De heer Jansen (SP):

Dat zullen wij doen.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik kom nog even terug op de twee redenen van de heer Zijlstra. Vanwege andere overwegingen die de hele energievoorziening in Nederland raken, roept de VVD-fractie het kabinet dus op om in reactie op een concrete vergunningaanvraag die vergunning niet te verlenen, ondanks het feit dat wet- en regelgeving het kabinet daarvoor wel de ruimte bieden? Dat is een politiek opportunistische overweging die losstaat van de inhoud van de vergunningaanvraag voor Barendrecht.

De heer Zijlstra (VVD):

Als u "opportunistisch" had weggelaten, had ik ja kunnen zeggen. Het is een politieke overweging. De heer Van der Ham redeneerde mijns inziens heel logisch toen hij zei dat er een volgorde der dingen is. Hij heeft altijd gezegd dat zijn steun voor kernenergie afhankelijk is van de vraag of de alternatieven zijn opgebruikt. Daarbij plaatst hij CO2-opslag boven kernenergie. Ik redeneer op dezelfde manier, maar ik plaats kernenergie juist wel bovenaan. Ik wil dat wij de volgorde omkeren en met kernenergie beginnen en pas overgaan op CO2-opslag als wij het met kernenergie ook niet kunnen rondbreien. CO2-opslag is voor mijn fractie namelijk een ultiem middel, omdat wij betwijfelen of deze vorm van opslag wel technisch haalbaar is.

De volgorde waaraan ik de voorkeur geef, is op dit moment helemaal niet aan de orde, want kernenergie staat bij uw coalitiegenoten laag op de agenda. U zult dan ook begrijpen – wij weten allebei hoe het werkt in de Tweede Kamer – dat ik geen enkele politieke reden heb om u een handje te helpen.

Mevrouw Spies (CDA):

Nee. Dat begrijp ik niet. Ik vind namelijk nog steeds dat iedere fractie op inhoudelijke gronden een afweging moet maken. Ik hoor u geen enkel argument naar voren brengen dat een relatie heeft met het onderwerp dat wij vandaag bespreken, namelijk de vergunningaanvraag voor Barendrecht. In het algemeen overleg hebt u aangegeven dat u geen enkele inhoudelijke reden ziet om het project in Barendrecht niet door te laten gaan. Dat is toch zeker wat u in het debat hebt gezegd?

De heer Zijlstra (VVD):

Ik herhaal vanochtend – overigens eerder ook op de radio – inderdaad wat ik al in het algemeen overleg heb gezegd. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de veiligheidsaspecten. Sinds vele jaren ligt er een pijpleiding naar het Westland en daarover heb ik nog nooit iemand gehoord. De veiligheid is dus niet het argument voor de VVD-fractie om tegen te zijn.

Onze reden om tegen te zijn, is heel duidelijk. Wij willen dat de instrumenten in een bepaalde volgorde worden toegepast, waarbij kernenergie boven CO2-opslag staat. Dat standpunt heb ik overigens in de vele debatten hierover uit-en-ter-na uitgedragen. U vraagt de steun van mijn fractie voor de omgekeerde volgorde. Dat vinden wij dus de verkeerde volgorde en daarom verlenen wij u geen steun. Daarmee ben ik volgens mij heel consistent. Overigens weet u nu gelijk ook waar de ruimte zit.

De heer Samsom (PvdA):

De werkelijke reden kwam aan bod in de laatste zin van uw antwoord op de vorige vraag. U zei namelijk dat u geen behoefte hebt om mevrouw Spies een handje te helpen, zolang dat niet aan de orde is. Die opmerking laat wel zien wat de werkelijke motivatie van de VVD-fractie is.

U hoeft ons echter helemaal niet een handje te helpen! U hoeft mij niet te helpen, u hoeft mevrouw Spies niet te helpen, u moet helpen bij het oplossen van een probleem. U moet helpen om een inhoudelijk vraagstuk, dat in Nederland en in het bijzonder in Barendrecht moeilijk ligt, op te lossen. Waarom kijkt u er niet eens op die manier naar? Bewandel met andere woorden niet langer de opportunistische weg: zolang u niet naar mij luistert, help ik u niet. Vergeet die opportunistische politiek, denk nog eens een keer na over dit probleem en geef dan uw oordeel over Barendrecht.

De heer Zijlstra (VVD):

U vraagt mij eigenlijk om de hele discussie nog eens over te doen.

De voorzitter:

Dat zou ik maar niet doen. Het is een VAO.

De heer Zijlstra (VVD):

Om misverstanden te voorkomen, ga ik toch maar even in op de vraag van de heer Samsom.

Als ik mee zou gaan in de redenering van de heer Samsom, dan zou ik breken met de lijn die mijn fractie al voor het aantreden van dit kabinet volgde. Wij geven namelijk al sinds jaar en dag aan dat er wat ons betreft maar één grootschalige, bewezen techniek is. En "mind you": CO2-opslag is geen bewezen techniek. Die bewezen techniek zouden wij moeten toepassen om dit probleem te tackelen. Dat is onze inhoudelijke oplossing en daar ga ik natuurlijk voor. Als de heer Samsom mij vraagt om hem te helpen zijn voorkeurstechniek te realiseren, dan verdwijnt de techniek waarin ik geloof, in de koelkast. Dat doe ik dus niet. Ik geloof in een andere oplossing en wel in kernenergie. Kernenergie stoot geen CO2 uit en wij willen die weg eerst bewandelen. Pas daarna zouden wij, eventueel, indien noodzakelijk, bij deze oplossing uit kunnen komen. Principieel wijs ik CO2-opslag dus niet af, maar dat heb ik al eerder gezegd.

De heer Van der Ham (D66):

U moet wel eerlijk zijn. Een paar maanden geleden hebben wij de Kernenergiewet behandeld. Zelfs fracties die heel erg tegen kernenergie zijn, hebben voor deze wet gestemd met als reden dat zij geen claim willen leggen op de toekomst. Voor mijn fractie, die ook voor deze wet heeft gestemd, is kernenergie geen taboe, maar wij hanteren wel een andere volgorde dan uw fractie. Wij hebben overigens tegen de amendementen gestemd die kernenergie absoluut onmogelijk maken.

Het kabinet heeft als beleid dat er in deze kabinetsperiode geen kerncentrale gebouwd zal worden, maar dat het voor de toekomst niets uitsluit. Overigens is er ook nog geen vergunning aangevraagd. Dus als we nu even heel eerlijk zijn en naar uw argumenten kijken, zien we dat kernenergie niet uitgesloten wordt voor de toekomst. Ook fracties die meer twijfels hebben dan uw fractie, zoals mijn eigen fractie, sluiten dit niet uit. Het veld in de Kamer denkt dus best genuanceerd over uw oplossing van kernenergie. Dan kunnen partijen als het CDA, de PvdA of D66 toch ook aan u vragen om een beetje redelijk te kijken naar het CO2-opslagverhaal en deze vergunningsaanvraag?

De heer Zijlstra (VVD):

U vindt dat eerst het CO2-traject bewandeld moet worden; wij blijven erbij dat eerst het andere traject bewandeld moet worden. Dat gebeurt nu niet en dan kent u mijn politieke conclusie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb een opmerking naar aanleiding van een ietwat radioactieve bijdrage van de heer Zijlstra. Begrijp ik het goed dat de VVD liever bijzonder gevaarlijk kernafval in de grond stopt dan CO2? Is dat de "bottom line" van het standpunt van de VVD?

De heer Zijlstra (VVD):

Als je kolencentrales neerzet, heb je een Amsterdam Arena vol met giftig afval. Daar zit overigens ook radioactief afval tussen. Je hebt dan ook CO2-uitstoot. Daar is CO2-opslag voor bedoeld. Bij een kerncentrale heb je inderdaad – dat ga ik niet ontkennen – hoog radioactief afval. Maar een kubieke meter van dat spul ten opzichte van een Amsterdam Arena vol, prefereren wij, ook in het kader van de klimaatproblematiek, als optie. Wij zijn niet meer in de situatie dat er oplossingen zijn waarbij iedereen in dit huis halleluja staat te juichen, anders zouden wij deze discussies überhaupt niet hebben.

Ik heb een vraag over twee moties, de motie van de heer Van der Ham en de motie van mevrouw Spies en de heer Samsom, in het bijzonder over de tender. Wij hebben dit ook al in een eerdere ronde aan de minister gevraagd. Zij heeft toen aangegeven dat de tender klopt door de koppeling tussen deze twee gebieden en dat het niet erg is dat er een evaluatie tussen zit. Maar de koppeling tussen deze twee gebieden is wel essentieel, volgens de VVD, om de tender te laten kloppen. Zien wij het juist dat bij een uitvoering van deze moties, ook in het licht van het feit dat ze naar andere locaties kunnen gaan, de tendervoorwaarden worden geschonden, waardoor we juridisch niet meer voldoen aan de voorwaarden en Barendrecht op losse schroeven komt te staan?

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar wat de leden van de Kamer gezegd hebben in de discussie met elkaar en naar de vragen die aan mij zijn gesteld. Ik houd een korte inleiding, omdat ik daarmee een aantal vragen beantwoord die ik niet bij de behandeling van de moties aan de orde kan stellen. Vervolgens reageer ik op de moties omdat daarin zaken aan de orde komen waarover vragen zijn gesteld.

Of wij het nu leuk vinden of niet, de kolen- en gascentrales maken de komende decennia onderdeel uit van ons productiepark. Als wij uitgaan van 20% duurzame energie in 2020, dan gaan wij daarmee ook uit van 80% fossiele brandstoffen. Investeringen in conventionele centrales zijn nodig voor een betaalbare energievoorziening, maar die centrales moeten natuurlijk wel zo schoon en efficiënt mogelijk zijn. Als er al grijs is, moet het zo schoon mogelijk zijn. CCS is een belangrijk instrument in de transitie naar een steeds schonere energievoorziening. CCS op zee en land kan de CO2-uitstoot in Nederland met zo'n 40 megaton per jaar reduceren. Dat is een aanzienlijk deel van de geschatte uitstoot in 2050. Op dit moment zijn de investeringskosten nog te hoog voor een rendabele toepassing van CCS. Kleinschalige projecten zoals in Barendrecht zijn nodig om de kosten in de toekomst te verlagen en het investeringsrisico te beperken.

Ik heb al meerdere keren gezegd, ook in Barendrecht zelf, dat de veiligheid voor mij voorop staat, hoe dan ook. Die veiligheid is altijd van belang, ongeacht of er op de grond boven zo'n veld gebouwd is of niet. Dat maakt niets uit; de veiligheid hoort gewoon 100% te zijn. TNO heeft onderzoek verricht naar potentiële opslaglocaties die vanwege bedrijfseconomische redenen niet te ver van de bestaande bron van zuivere CO2 gelegen mogen zijn, 150 km. In dat opzicht is de locatie Barendrecht veilig; die locatie is geotechnisch ook de meest geschikte op het land. Wij hebben daarom besloten om het project te laten doorgaan, inderdaad onder strikte voorwaarden.

Ik begrijp heel goed dat het besluit gevoelig ligt bij omwonenden. Ik benadruk evenwel dat het besluit genomen is in het algemeen beleid waarbij alle veiligheidsaspecten gewoon goed geregeld moeten zijn. Met het project in Barendrecht is een eerste stap gezet; het is kleinschalig en veilig. Ik onderstreep wat mevrouw Spies en de heer Samsom hebben gezegd: er is geen alternatieve route. Als die er wel was, dan lag de zaak anders.

De heer Van der Ham vroeg waarom Shell niet een groot project doet in Pernis. Het antwoord daarop is: omdat daar geen opslagmogelijkheid is. Dat weet de heer Van der Ham ook en dat blijkt ook uit het TNO-onderzoek. Verder heb ik aangegeven dat wij eerst praktijkervaring opdoen met die kleinschalige demonstratieprojecten. Daarna schalen wij op naar grootschalige projecten. Ik maak overigens bezwaar tegen het woord "experiment" dat met name door de heer Vendrik gebruikt is. Wij experimenteren niet met veiligheid. Een situatie is evident veilig of is niet veilig. Dat de situatie in dit geval veilig is, blijkt uit alle onderzoeken. Nogmaals, het gaat om een kleinschalig project om een grootschalig project mogelijk te maken. Dat is ook de volgorde der dingen: kleinschalig en dan opschalen naar grootschalig. Het is niet de bedoeling dat eerst wordt bepaald wat er grootschalig moet gebeuren en er vervolgens wordt bezien of kleinschalig nog nodig is. Dan wordt het een kip-of-eiverhaal, wat geen goede aanpak is, zo zeg ik tegen mevrouw Wiegman. Ik kom daar nog op terug in reactie op haar motie.

De heer Vendrik vroeg naar de stand van zaken in relatie tot de opdracht aan de Universiteit Utrecht. Er bestaat al een screeningmethode om een eerste selectie te maken van mogelijke nieuwe velden die eventueel in aanmerking komen voor CO2-opslag. Het doel van het onderzoek is om te bepalen of die methode verder verbeterd kan worden. Dat is de vraag geweest aan de Universiteit Utrecht. Dat staat los van Barendrecht. Uiteindelijk zal voor opslag in een specifiek veld altijd een MER worden opgesteld. Dat moet. Dat is veel gedetailleerder en nauwkeuriger. Dat is ook in het geval van Barendrecht opgesteld. Er is contact geweest met de Universiteit Utrecht. Het onderzoek is nog niet afgerond. Op het moment dat het er is, krijgt de Kamer er uiteraard de beschikking over. Nogmaals, dit is eigenlijk een onderzoek, een screeningmethode naar de eerste selectie. Die eerste selectie is echter allang achter de rug als het gaat om Barendrecht. Er bestaan al veel gedetailleerder en nauwkeuriger metingen. Er is al een MER gemaakt. Wij zijn daar dus al veel stappen verder dan hetgeen is gevraagd aan de Universiteit Utrecht. Ik heb de Kamer dat ook laten weten. Ik denk dat het goed is dat wij hierover in contact blijven. Zodra het onderzoek er is, krijgt de Kamer het uiteraard ter beschikking.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister verzet zich tegen de door mij gebruikte term "experiment". Dat snap ik niet. CCS is geen bewezen veilige technologie. De kans dat het fout gaat mag misschien heel klein zijn, maar het is geen bewezen technologie. De inherente veiligheid van de opslag van kooldioxide is niet bewezen. De risico's mogen waarschijnlijk klein worden geacht, maar het is niet bewezen. Daarmee is het niet inherent veilig. Ook daarom heeft het kabinetsvoorstel voor Barendrecht wat mij betreft de status van experiment, omdat dat de feitelijke stand van dingen is. Het is geen bewezen technologie. Ik vraag daarop de reactie van de minister.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp de opmerking van de heer Vendrik, maar ik ben het er niet mee eens. Ik ben het niet eens met het woord "experiment", omdat dat suggereert dat wij ergens een loopje mee zouden nemen. Dat is beslist niet het geval. De veiligheid is gegarandeerd; dat blijkt ook uit alle onderzoeken die er liggen. Ik heb ook aangegeven dat in de vergunningvoorwaarden juist rondom het aspect veiligheid nog een aantal extra voorwaarden zal worden geformuleerd, die onder andere te maken hebben met de monitoring van de injectiepunten en dat soort zaken. Dat is overigens gebeurd op uitdrukkelijk verzoek van met name de gemeente Barendrecht en de omwonenden. Ik wil hiermee aangeven dat het mij heel wat waard is om duidelijk te maken dat wij rondom veiligheid echt geen risico willen nemen. Om die reden had ik wat problemen met het door de heer Vendrik gebruikte woord "experiment".

De voorzitter:

Mijnheer Vendrik, wij gaan het debat niet herhalen. Wij zijn bezig met een VAO. Ik stel u in staat om nog één vraag te stellen. Daarna gaan wij door met de moties.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De laatste woorden van de minister nopen tot een interruptie die ik dan achterwege zal laten. Ik heb nog een vraag over het onderzoek van de Universiteit Utrecht. In het debat heb ik die vraag ook gesteld, maar hij bleef op dat moment onopgehelderd. Als ik het goed heb begrepen, kijkt men in Utrecht ook naar de toepassing van het toetsingskader naar de keuze van de locatie Barendrecht. Dat snap ik niet. Als het onderzoek nog niet is afgerond, waarom is de locatiekeuze Barendrecht dan al door het kabinet gemaakt? Hoe kan dat?

Minister Van der Hoeven:

Ik baseer mijn antwoord op de opdracht die aan de Universiteit Utrecht is verstrekt. Dat wil ik van "Utrecht" horen: een verbetering van de screeningmethode om een eerste selectie te maken. Dat de onderzoeker ook meent zich een aantal andere opmerkingen te moeten permitteren, is aan de onderzoeker. Het onderzoek is echter gericht op datgene wat ik daarnet zei. Daar wil ik antwoorden op hebben. Daar gaat het om.

Voorzitter. Ik kom tot de bespreking van de moties. Wat moet ik daar nu van zeggen? Laat ik beginnen met de motie van de heer Van der Staaij op stuk nr. 90: een verzoek om het kleinschalige project te heroverwegen. Ik heb heel goed geluisterd naar wat de heer Van der Staaij hierover zei. Hij zei dat iedereen het ermee eens moet zijn. Daarna zei hij in een interruptiedebatje met een van de leden dat dit natuurlijk niet overal geldt, omdat er anders niets gebeurt. Iedereen moet het ermee eens zijn dat niet iedereen het hierover eens wordt. Wat de heer Van der Staaij vraagt, heeft dus geen enkele zin, want eigenlijk staat bij voorbaat al vast dat ik er niet aan kan voldoen. In zijn toelichting heeft de heer Van der Staaij namelijk heel duidelijk gezegd dat iedereen het ermee eens moet zijn. Ik kan aanvaarding van deze motie dan ook alleen maar ontraden.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister zegt terecht dat deze motie in feite neerkomt op het stopzetten van het project in Barendrecht. Dat is inderdaad de strekking ervan, en die valt eigenlijk samen met het dictum van de motie van de heer Jansen, waarin het nog korter staat verwoord, met minder overwegingen. Ik ben dus bereid om samen met de heer Vendrik deze motie in te trekken. Ik zal dan de motie van de heer Jansen, met zijn toestemming, meeondertekenen, zodat er één duidelijk signaal komt uit de Kamer.

Minister Van der Hoeven:

U hebt het dan over de eerste motie die door de heer Jansen is ingediend, namelijk die op stuk nr. 91. Ik vind dit helder en het geeft precies aan waar u staat: u wilt het gewoon niet. Ik ben het daar niet mee eens en ik blijf dus bij het ontraden van de aanneming van de nieuwe motie die er dan nog moet komen, als ik het zo mag formuleren. Het staat haaks op het beleid dat ik voorstel en het staat haaks op datgene wat ik eerder heb aangegeven. Maar het is in elk geval helder; mijn dank daarvoor.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van der Staaij/Vendrik (28982, nr. 90) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De motie-Jansen c.s. (28982, nr. 91) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Jansen, Vendrik, De Mos, Van der Staaij en Zijlstra.

Zij krijgt nr. 98 (28982).

Minister Van der Hoeven:

De motie op stuk nr. 92, ingediend door mevrouw Wiegman, betreft het verzoek om pas te beslissen over de vergunningverlening voor CO2-opslag in Barendrecht indien is komen vast te staan dat er in Noord-Nederland in de nabije toekomst een locatie voor grootschalige CO2-opslag wordt ingericht en de proef in Barendrecht een daarvoor noodzakelijke tussenstap is. Laten wij elkaar niets wijsmaken: dit is een gewoon een uitstelmotie. Dat is ook door een aantal leden van de Kamer zo gezegd. Ik heb heel uitdrukkelijk aangegeven waarom de proefopstelling van het demonstratieproject in Barendrecht noodzakelijk is. Ik heb ook aangegeven dat er sowieso een proces op gang komt om de processen in Noord-Nederland te versnellen. Zoals mevrouw Spies al zei: ik kan een vergunningaanvraag niet afdwingen. Het versnellen van de processen in Noord-Nederland staat los van de demonstratielocatie. Die moet er namelijk sowieso komen. Met deze motie wordt er eigenlijk een kip-of-eisituatie gecreëerd. Ik ben het eens met een aantal andere leden van de Kamer dat dit geen heldere motie is. Het is ook geen helder signaal. Het werkt zo niet. Mevrouw Wiegman redeneert andersom. Zij wil eerst een bewijs van opschaling, voordat Barendrecht mag. Dat is echter geheel en al de omgekeerde wereld.

Over nut en noodzaak van CCS, over de rol van CCS in het behalen van de klimaatdoelstellingen, over het tijdpad en over de volgorde heb ik op 23 juni vorig jaar de Beleidsbrief CCS naar de Kamer gestuurd. Op 18 en 24 november en 11 december jongstleden heb ik de Kamer uitgebreid schriftelijk geïnformeerd over de achtergronden van het Barendrechtbesluit. In het algemeen overleg van 19 november 2009 hebben wij hierover uitgebreid met elkaar gesproken. Om al deze redenen ontraad ik de aanneming van de motie.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik vind het jammer dat de minister deze motie simpelweg bestempelt als een uitstelmotie. Deze motie is oprecht bedoeld als een verzoek om informatie, die de minister zelf namens het kabinet aan de Kamer heeft toegezegd, om de link tussen Barendrecht en Noord-Nederland verder zichtbaar te maken in de toegezegde versnelling van projecten. Ik ben niet zozeer degene die een kip-of-eidiscussie is begonnen, maar ik wil juist aanhaken bij wat het kabinet zelf aangeeft, namelijk dat Barendrecht nodig is voor het doorpakken in het noorden van het land. Ik zeg dan: maak dat nog verder zichtbaar in het versnellingsproces dat door het kabinet ook is toegezegd.

Minister Van der Hoeven:

Maar dan moeten wij het wel in de juiste volgorde doen, en u draait de volgorde gewoon om. Het kabinet heeft precies aangegeven wat het wil met CCS. Wij hebben ook het tijdpad aangegeven; het is allemaal bekend. In het debat hebben wij de Kamer inderdaad toegezegd dat wij hoe dan ook zullen proberen om het proces in Noord-Nederland te versnellen. Er is echter geen enkele reden om die toezegging te misbruiken – want dat is wat u doet – door te zeggen: het project in Barendrecht moet maar wachten totdat er weer een brief is, waarin niets nieuws staat ten opzichte van wat wij al gezegd hebben. Dat bedoel ik met een uitsteloperatie. U vraagt in feite een garantie met betrekking tot Noord-Nederland, die ik niet kan geven, terwijl Barendrecht met wat erbij hoort juist een essentiële voorwaarde is om in Noord-Nederland de zaken van de grond te trekken. U draait dus de zaken gewoon om. Zegt u dan gewoon dat u het niet wilt! Daar zit uw publiek misschien ook wel op te wachten, maar u moet ons geen rad voor ogen draaien. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

Minister Van der Hoeven:

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 93 van mevrouw Wiegman. Die motie begrijp ik en ik kan mij er ook iets bij voorstellen, al klinkt dat misschien een beetje raar. Het verzoek is om het wetsvoorstel voor de implementatie van de richtlijn zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen. Graag. Het ligt nu bij de Raad van State. Gevraagd wordt ook om een eventuele vergunning zo nodig aan te passen indien de CCS-implementatiewet daar aanleiding toe geeft. Ik vind dat een redelijk verzoek. Het betekent dat wij het traject kunnen voortzetten dat op dit moment loopt, maar dat we, mocht deze motie worden aangenomen, ook duidelijk in de richting van de vergunningaanvragen aangeven: let wel, op het moment dat er binnen de CCS-implementatiewet iets komt dat consequenties heeft voor de vergunning en de vergunningseisen als zodanig, dan nemen we dat mee. Het oordeel over deze motie laat ik aan de Kamer over.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Het is niet uw motie, maar u hebt toch een vraag?

De heer Jansen (SP):

De motie van mevrouw Wiegman vraagt erom, een eventuele vergunning aan te passen, dus met terugwerkende kracht, begrijp ik. Dat is een constructie die ik niet ken. Volgens mij is een verleende vergunning gewoon rechtsgeldig. Daar kun je niet meer aan sleutelen. Zegt u dus: dan gaan we die vergunning aanhouden totdat de wet vastligt?

Minister Van der Hoeven:

Nee.

De heer Jansen (SP):

Hoe gaat u dat dan doen?

Minister Van der Hoeven:

Dat gaan we als volgt doen. In de procedure zit er voldoende tijd om op het moment ... Nee, laat ik anders beginnen. Ik heb aangegeven dat de vergunningvereisten als zodanig sowieso zo veel mogelijk, een-op-een, gaan sporen met wat wij in de implementatiewet willen. Dat is sowieso zo. Mevrouw Wiegman stelt terecht dat zij dat stuk nog niet heeft en eigenlijk graag een soort vangnet wil hebben. Stel dat er door iets wat in de Kamer gaat gebeuren, iets aan wordt toegevoegd. Kan dan niet een zodanige constructie worden gekozen dat het alsnog in de vergunningsaanvraag, in de vergunningseisen wordt meegenomen? Dat vind ik een logische gedachte. Ik wil daar ook iets mee doen. Als deze motie wordt aangenomen, moet ik dit communiceren in de richting van de vergunningaanvragers. Dan moet ik precies aangeven wat dit eventueel voor consequenties kan hebben. Het kan niet zo zijn dat wij allerlei kerstballen aan de boom hangen, want dat is niet de bedoeling. De bedoeling is dat er, als de gehele implementatiewetgeving er ligt, geen licht is tussen wat daarin staat en wat er in de uiteindelijke eisen vastgelegd is die aan de vergunning gesteld moeten worden. Dat begrijp ik.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben blij met de instemming van de minister en ik ben blij dat zij dit heel redelijk vindt. Ik wil nog even teruggrijpen op mijn vorige motie, die vanuit dezelfde redelijkheid is ingediend. Ik heb nog een vraag voor dit moment. Als er nu een vergunning wordt afgegeven, zal die dan echt voldoen? Kan de rechter daarmee uit de voeten, zolang die CCS-richtlijn nog niet is geïmplementeerd? Weet de rechter wat hem vandaag te doen staat?

Minister Van der Hoeven:

Ik zal op deze vraag nog nader ingaan voordat de Kamer tot stemming komt, want u vraagt eigenlijk naar de houdbaarheid van een en ander. Ik kom daar nog op terug voordat u gaat stemmen. Ik neem aan dat dit toch pas volgende week dinsdag zal zijn.

Voorzitter. Dat brengt mij bij de motie van de heer Van der Ham op stuk nr. 94. Tja.

De heer Van der Ham (D66):

Mooi, hè?

Minister Van der Hoeven:

Nee, dat is helemaal niet mooi, mijnheer Van der Ham. Wat doet u nou? U maakt een standstill van 15 jaar. Ik kan dat echt niet rijmen met de inzet van het kabinet, ook door u ondersteund, om vanaf 2020 CCS grootschalig in Nederland toe te passen. Dat kan natuurlijk niet. Het is echt niet nodig om het hele proces van de afsluiting van het eerste veld af te wachten, voordat de opslagvergunning voor het tweede veld kan worden verleend. Mijn uitgangspunt is dat de vergunning voor het tweede veld, mits het veilig is, verleend kan worden. Natuurlijk gaan we monitoren hoe het eerste veld zich ontwikkelt na de opslag. De heer Van der Ham zegt eigenlijk: als je dit eerste veld vol hebt en je sluit het af, dan moet je nog eens vijftien jaar wachten en kijken hoe het veld zich gedraagt, voordat je de vergunning mag geven voor het tweede veld. Dat kan niet. Dat weet de heer Van der Ham natuurlijk ook.

De vraag is hoe dit zich verdraagt met de tendervoorwaarden. Dat was een van de vragen van de heer Zijlstra. Daarop kom ik straks terug, want er is nog een motie die daarover gaat.

De voorzitter:

Eén vraag, mijnheer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

De minister heeft een brief gestuurd, ook naar aanleiding van vragen die ik tijdens het AO heb gesteld, over consequenties voor de tender van het niet doorgaan van het tweede veld. De minister antwoordde: nee hoor, het kan allemaal, het is prima. Nu zegt zij: nee, eigenlijk is het met elkaar verknoopt. Hoor ik haar zo goed?

Minister Van der Hoeven:

De heer Van der Ham moet toch even kijken naar wat ik heb geantwoord in de brief die ik hem daarover heb geschreven. Ik citeer uit eigen werk. "De opslag in Barendrecht zou niet in lijn zijn met de tendervoorwaarden als wij nu al de opslag in het tweede veld zouden uitsluiten, dan wel op het moment van vergunningverlening voor het tweede veld om andere redenen dan vastgelegd in de Mijnbouwwet, deze vergunning niet zouden verlenen." Ik kijk ook in de richting van de heer Zijlstra. "Beide is niet ons voornemen."

De heer Van der Ham wil nu eigenlijk de tendervoorwaarden veranderen door de periode van vijftien jaar na sluiting van het veld te gebruiken voor het monitoren hoe het veld zich gedraagt. Daarmee verandert hij de tendervoorwaarden op een zodanige manier dat je echt niet meer kunt zeggen dat wordt voldaan aan de tendervoorwaarden. Dat kan niet. Ik heb ook aangegeven dat de vergunning voor het tweede veld kan worden verleend, mits veilig, en dat opslag in beide velden kan plaatsvinden. Dat is een fasering. Die fasering is wel in lijn met de tendervoorwaarde van minimaal twee megaton CO2. Het maakt voor het voldoen aan de tendervoorwaarden niet uit of deze opslag in een of meer velden zal plaatsvinden. Wat de heer Van der Ham doet, is de tendervoorwaarden veranderen. Dat verandert de zaak.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van der Ham, ik heb u in staat gesteld nogmaals een vraag te stellen. Ik stel voor dat de minister doorgaat met de behandeling van de moties.

De heer Van der Ham (D66):

Ik denk dat het in het belang van de minister is dat ik die vraag stel, maar daar bent u zelf bij.

De voorzitter:

Ik stel toch echt voor dat de minister doorgaat.

Minister Van der Hoeven:

Ik kom op de motie op stuk nr. 95 van de heer De Mos. Dit is eenzelfde soort motie als is ingediend door de heer Jansen, namelijk om af te zien van het opslaan van CO2 onder Barendrecht. Ik verwijs kortheidshalve naar de argumentatie die ik daarover heb gegeven. Ik ontraad deze motie.

Dat brengt mij tot de motie op stuk nr. 96, ingediend door mevrouw Spies en de heer Samsom. Het verzoek luidt om bij de evaluatie een eventuele vergunningaanvraag voor het grotere veld Barendrecht-Ziedewij niet alleen de veiligheid, maar ook de beschikbaarheid van andere locaties in Noord-Nederland te betrekken. Ook hierbij kom ik terug op de vraag van de heer Zijlstra, die hij als laatste zou stellen. Er is in de Mijnbouwwet en ook in de Implementatiewet CCS geen grondslag om een aanvraag van initiatiefnemers te weigeren op grond van de beschikbaarheid van een andere locatie. Die is er niet. Die is er alleen als het gaat over veiligheid. Als wij het tweede veld niet zouden toestaan om een andere reden dan de veiligheid, dan is dat niet in lijn met de tendervoorwaarden.

Daarmee kom ik terug bij hetgeen zojuist is gevraagd door de heer Zijlstra. Laten wij wel zijn. Je hebt als initiatiefnemer natuurlijk wel zekerheid nodig. Een van de zekerheden is dat wij ons zelf houden aan de juridische kaders bij de vergunningaanvraag. Er is wel een fasering. De fasering ziet toe op de zorgvuldigheid van het proces en het tijdstip waarop het tweede veld beschikbaar komt. Het uitgangspunt is, zoals ik zei, dat de vergunning voor het tweede veld zal worden verleend, mits dit veilig is, en dat de opslag in beide velden kan plaatsvinden. Voor het eerste veld heeft die veiligheidstoets concreet plaatsgevonden. Dat is afgerond. Voor het tweede veld moet die toets nog plaatsvinden, want de vergunningen voor het tweede veld zijn nog niet aangevraagd. Dat is het juiste moment om specifiek te toetsen op de aspecten rond veiligheid.

De tender is uitgeschreven voor opslag van twee megaton. Als wij nu zouden besluiten dat het tweede veld niet doorgaat, dan handel ik inderdaad in strijd met de tendervoorwaarden en ook in strijd met de gewekte verwachtingen. Ik denk dat ik hiermee ook de vraag van de heer Zijlstra heb beantwoord. Als deze motie wordt aangenomen, denk ik dat het nog maar de vraag is of de opslag in het eerste veld kan doorgaan, aangezien de business case voor de opslag in het eerste veld hiermee wezenlijk verandert.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat is helder.

Minister Van der Hoeven:

Ja.

De heer Zijlstra (VVD):

Wat mij betreft, ligt nu toch de vraag bij de minister. Een aanzienlijk deel van de Kamer heeft aangegeven, om het maar even huiselijk te zeggen: doe het niet. Het resterende deel van de Kamer, ook aanzienlijk en zelfs nog iets groter dan het andere aanzienlijke deel, heeft aangegeven: u mag het wel doen, maar alleen onder de voorwaarde dat u voor het tweede veld eventueel naar een andere locatie gaat. Daarmee gaat u wel tegen de tendervoorwaarden in. Eigenlijk zegt de voltallige Kamer: onder de huidige condities moet u het niet doen. Wat gaat u dus doen?

Minister Van der Hoeven:

Ik wacht de stemming door de Kamer af. Daarna laat ik u weten wat ik ga doen. Ik kan u nu al een ding verklappen. Op het moment dat de Kamer aangeeft "wij willen dit niet" voel ik er niets voor om op de een of andere manier aan bedrijven een CCS-verplichting op te leggen. Wat gebeurt er dan? Wij zijn als regering en parlement immers niet in staat om een van de noodzakelijke voorwaarden waar te maken die met zo'n verplichting samenhangen, namelijk voldoende opslagruimte creëren zodat men aan de wettelijke verplichting kan voldoen. Goed, ik wacht eerst de uitslag van de stemming af. U merkt wel aan mij: tja, het is het een of het ander.

De heer Van der Ham (D66):

De afgelopen maand is er nieuwe informatie gekomen; er is ook een brief ontvangen en er zijn allerlei andere ontwikkelingen geweest. Het is dus van belang om dit VAO-debat goed te voeren; het is niet alleen een herhaling, maar het is ook een vervolg van het AO. U zegt: ja, als u er niet mee instemt, gaan wij geen CCS-verplichting aan bedrijven opleggen. Dat vind ik toch niet helemaal fair. Er is hier namelijk een meerderheid van fracties, waartoe mijn fractie ook behoort, die zegt: ik wil mijn nek uitsteken voor CCS, maar ik vind het ook van groot belang dat wij bekijken hoe wij een draagvlak krijgen om echt verder te kunnen gaan. Voor de tender is afgesproken dat er een evaluatie komt nadat het eerste veld is opgevuld. U refereert aan mijn motie. Daarin staat echter alleen: zorg ervoor dat het monitoren/de evaluatie wat langer duurt dan wellicht tot nu toe is afgesproken. Tegen deze achtergrond en gezien alle moeite die u ook hebt gedaan, mogen wij toch van Shell, van de bewoners en van de Tweede Kamer verwachten dat die tijd iets wordt opgeschoven? Dit is ook ons verzoek aan u.

Minister Van der Hoeven:

Dat begrijp ik. Uw motie komt er echter op neer dat dit tien tot vijftien jaar, nadat het veld is afgesloten, moet wachten. Het is heel simpel: daarmee is het onmogelijk om vanaf 2020 in Nederland CCS grootschalig toe te passen. U maakt het namelijk afhankelijk van de langere evaluatie van het eerste veld.

Ik ben het met u eens, als het over monitoring gaat. Dat moet vanaf het eerste moment gebeuren. Laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Ik ben het ook met u eens dat er verder gekeken en verder geëvalueerd moet worden. Ook wat dat betreft, vindt u mij dus aan uw zijde. Waarbij u mij echter niet aan uw zijde vindt, is om volgtijdelijk een aantal zaken te doen. Ik doel op de stand still van zo'n vijftien jaar alvorens wij de opslagvergunning voor een tweede veld verlenen en alvorens wij verder kunnen gaan met opschaling onder land, elders in Nederland. Daar heb ik dus problemen mee. Misschien dat wij in de loop van de komende week daarvoor een oplossing kunnen vinden; dat weet ik niet. Hier zit wel mijn probleem en niet bij de evaluatie en niet bij de monitoring. Nogmaals, ik heb een probleem met de periode van vijftien jaar en de volgtijdelijkheid die daarmee samenhangt. Als u daarnaar wilt kijken, komen wij misschien dichter bij elkaar dan op dit moment lijkt.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter, als u mij toestaat, stel ik nog een vraag over de motie van mevrouw Spies en van de heer Samsom.

De voorzitter:

Dat is dan echt wel de laatste vraag!

De heer Van der Ham (D66):

Zij zeggen: als er elders in het land een alternatief beschikbaar is, moet dat voorrang krijgen op het tweede veld. Dat is dan toch in principe hetzelfde probleem in uw ogen? Dan gaat het tweede veld ook niet door, want dan gaan wij in Groningen of elders verder. Levert dat ook een probleem voor de tender op?

Minister Van der Hoeven:

Dat staat niet in uw motie. In uw motie staat dat niet eerder met vergunningverlening voor onder Ziedewij moet worden aangevangen dan nadat de opslag onder de locatie Carnisselande gedurende vijftien jaar is gemonitord, de resultaten zijn onderzocht en gewogen en er in de tussentijd naar alternatieve locaties is gezocht. Kijk, u vraagt toch echt iets anders dan wat er in de motie van mevrouw Spies en van de heer Samsom staat. Als de termijn en de volgtijdelijkheid in uw motie zouden kunnen worden aangepast, want die leveren mij gewoon problemen op, kan ik er beter mee uit de voeten dan met de motie van uw collega's. Dat zeg ik graag, omdat hier en met name in de motie van mevrouw Spies alleen maar sprake is van beschikbaarheid van andere locaties. Daardoor moeten de tendervoorwaarden wel heel nadrukkelijk worden aangepast. Ik denk dus dat het goed is dat daarnaar nog even gekeken wordt.

Dit brengt mij bij de motie op stuk nr. 97 van de heer Samsom. Hij verzoekt om een schadefonds c.q. schaderegeling in te stellen voor het CO2-opslagproject in Barendrecht ter compensatie van de waardedaling van onroerend goed in de omgeving van een CO2-opslaglocatie, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij regelingen die elders in Nederland bij gaswinning en gasopslag gelden. Ik heb goed geluisterd naar de argumentatie van de heer Samsom. Hij vraagt zich bezorgd af of er licht zit tussen enerzijds de mogelijkheden die de planschaderegeling biedt en anderzijds de mogelijkheden die elders ter compensatie van restschade worden geboden. Ik wil hier graag naar kijken en er helderheid over verschaffen, niet alleen aan de bewoners van Barendrecht, maar ook aan de bewoners van andere mogelijke locaties in de toekomst. Ik heb in Barendrecht gezegd dat ik vind dat hiertussen geen licht mag ontstaan, dus als deze motie wordt aangenomen, doe ik het als volgt. Ik ga na waar zich nog problemen voordoen en waar er licht zit tussen de planschaderegeling en de regelingen die elders bestaan ter compensatie van restschade. Daarna ga ik dat gat dichten. Op die manier wil ik de motie uitvoeren, als die wordt aangenomen. Dat betekent dat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer overlaat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij ontvangen voor aanstaande dinsdag nog een brief van de minister, zodat wij dan over de ingediende moties kunnen stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven