Noot 1 (zie blz. 1933)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris voor Europese Zaken op vragen gesteld in de eerste termijn van debegroting van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009 (31 700-V).

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Deelt de regering de opvatting dat absoluut voorkomen moet worden dat het conflict in Afghanistan overslaat naar Pakistan?

Antwoord: De regering hecht vanzelfsprekend aan het principe van territoriale integriteit van Pakistan en van Afghanistan. Omdat er echter extremistische groeperingen zijn die destabiliserende acties uitvoeren aan beide zijden van de grens, heeft het conflict deels een grensoverschrijdend karakter. Samenwerking tussen Afghanistan en Pakistan in de aanpak hiervan is daarom geboden.

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Wanneer krijgt de Kamer de Nederlandse inzet voor de discussie over het nieuwe Strategisch Concept van de NAVO? Deelt de regering de opvatting dat het van belang is de bevolking breder te betrekken bij de discussie over het nieuw strategisch concept van de NAVO?

Antwoord: In NAVO-verband is tot dusverre niet besloten of er een nieuw strategisch concept moet komen. Mogelijk wordt tijdens de NAVO Top in Straatsburg, in april volgend jaar, besloten om de herziening van het bestaande Strategisch Concept in gang te zetten. De positie die Nederland in de aanloop naar de Top van april hierover zal innemen wordt op de gebruikelijke wijze voorafgaand aan de Top besproken met de Kamer. Mocht tot herziening van het Strategisch Concept worden besloten, dan zal de Kamer daar bij worden betrokken. In dat geval zal de regering ook streven naar een publieke betrokkenheid.

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Deelt de regering de visie dat het multilateralisme effectief moet worden hersteld door een accentverschuiving van de NAVO naar de VN als platvorm voor gesprekken over veiligheid?

Antwoord: De NAVO en de VN zijn beide van groot belang voor de effectiviteit van het multilaterale systeem en zij opereren complementair aan elkaar. Er is geen sprake van een accentverschuiving van de ene naar de andere organisatie.

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Waarom heeft de regering ingestemd met het kernenergieverdrag tussen India en de VS?

Antwoord: India heeft in een politieke verklaring een aantal vergaande toezeggingen op het gebied van non-proliferatie gedaan. Mede door Nederlandse inzet is er een sterke relatie gelegd tussen deze verklaring en het besluit van de Nuclear Suppliers Group (NSG) om in te stemmen met de overeenkomst tussen India en de VS. De regering is van mening dat het nettoresultaat van de overeenkomst inzake nucleaire samenwerking positief is. India wordt zoveel mogelijk ingebed in het internationale non-proliferatiestelsel en heeft zich politiek gecommitteerd aan de internationale normen op dat terrein. Mocht India de gedane toezeggingen niet nakomen, dan zal Nederland dat binnen de NSG aan de orde stellen. De grond voor verdere samenwerking vervalt dan.

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Veel Arabische landen hebben gevraagd om kernontwapening in het hele Midden-Oosten. In oktober is daarover nog een resolutie aangenomen bij het International Atoom- en Energie Agentschap. Wat is de opvatting van de regering over dit thema?

Antwoord: Ten aanzien van het Midden Oosten acht Nederland het van belang dat op een constructieve wijze gesproken blijft worden over ontwapening en een Midden-Oosten vrij van kernwapens en andere massavernietigingswapens.

Door Egypte is tijdens de laatste General Conference van het Internationaal Atoomagentschap IAEA traditioneel een resolutie ingediend over de toepassing van IAEA-safeguards in het Midden-Oosten. In deze resolutie wordt o.a. opgeroepen te komen tot een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten. Nederland heeft evenals de andere EU-lidstaten voor deze resolutie gestemd. De resolutie is aangenomen met 82 stemmen voor, geen tegenstemmen en 13 onthoudingen (o.a. VS, Israël, Syrië, Libië, India, Pakistan, Mexico, en Canada).

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Wat doet de Minister van Buitenlandse Zaken om de tournee van de Palestijnse theatergroep te helpen bewerkstelligen?

Antwoord: De Nederlandse vertegenwoordigingen in Tel Aviv en Ramallah hebben de achtergronden van het uitreisverzoek van het Gazaanse theatergezelschap nader toegelicht bij de Israëlische autoriteiten en aangedrongen op goedkeuring hiervan. Dit heeft geen positief resultaat kunnen opleveren vanwege het oplaaien van gevechten tussen Israël en Hamas in de voorbije week en de daarop volgende sluiting van de grensovergangen tussen Israël en Gaza voor alle verkeer. Vervolgens is een verzoek gedaan aan Egypte of het bereid zou zijn om dit gezelschap toe te staan om Gaza via de grensovergang bij Rafah te verlaten.

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Met betrekking tot het bloedbad te Rawagedeh op 9 december 1947 vraagt de SP-fractie of de feiten nu zijn vastgesteld en of de excessennota en andere latere mededelingen een juist beeld schetsten. Tevens wordt gevraagd of Nederland bij de herdenking op 9 december a.s. vertegenwoordigd zal zijn door de Nederlandse ambassadeur. Zijn de veteranen aanwezig en kan de regering dat faciliteren?

Antwoord: De regering gaat uit van de feiten zoals beschreven in de excessennota.

Nederland zal, net zoals in 2007, ook dit jaar vertegenwoordigd zijn bij de herdenkingsbijeenkomst in Rawagedeh.

Wij zien aanwezigheid van veteranen in de eerste plaats als een persoonlijke overweging voor de veteranen zelf. Van het ministerie van Defensie is vernomen dat het veteranenplatform desgevraagd heeft laten weten dat bij Nederlandse (Indië-)veteranen geen behoefte bestaat bij de herdenking in Rawagedeh aanwezig te zijn.

Vraag van het lid Van Bommel (SP)

Vraag: Wanneer kan de Eerste Kamer aan de slag met het onderzoek naar de achtergronden van de Nederlandse steun aan de inval in Irak? Wanneer krijgt RTL de gevraagde documenten?

Antwoord: De minister-president heeft de Eerste en de Tweede Kamer op 27 juni per brief laten weten dat de beantwoording van de ruim 200 vragen van de Eerste Kamer over de besluitvorming van het Nederlandse kabinet met betrekking tot de in 2003 verleende politieke steun aan de inval in Irak, uiterlijk in het begin van het Kerstreces aan de Eerste Kamer zal worden toegezonden. De procedure rond het WOB verzoek van RTL is in behandeling. Deze zal op de gebruikelijke wijze worden afgehandeld.

Vraag van het lid Irrgang (SP)

Vraag: Is reeds begonnen met de evaluatie van NCDO? Wanneer kan deze worden verwacht? Door wie wordt de evaluatie uitgevoerd? Wie heeft binnen het NCDO de beslissingsmacht: de directie of de bestuursvoorzitter? Wanneer komt er een voorstel om de subsidie aan NCDO in te perken?

Antwoord: Het draagvlakbeleid voor ontwikkelingssamenwerking wordt door IOB geëvalueerd. In het voorjaar 2009 wordt de Kamer geïnformeerd over het resultaat. Deze evaluatie heeft ook betrekking op de NCDO. De directeur van NCDO geeft leiding aan de organisatie. Het bestuur houdt hierop toezicht en legt jaarlijks verantwoording af. NCDO heeft een subsidiebeschikking die loopt tot en met 31 december 2010. De brede draagvlakevaluatie die voorjaar 2009 gereed zal zijn, zal tevens aanbevelingen doen voor het nieuwe beleid en de organisatie van het draagvlakbeleid.

Vraag van het lid Irrgang (SP)

Vraag: Heeft u kennis genomen van het onderzoek, uitgevoerd door hetBank Information Centre (BIC) en Global Witnessin 57 landen, naar grondstoffen en ontwikkelingslanden? Welke rol is hier voor Nederland weggelegd en wat zijn de concrete voorstellen hiervoor?

Antwoord: Ja. Het onderzoek van de BIC en Global Witnessvormt een kritische analyse van de aanpak van de Wereldbank en het IMF in het beleid ten aanzien van grondstoffenexploitatie in ontwikkelingslanden. Nederland verwelkomt deze analyse. De Wereldbank werkt met Nederlandse steun aan het versterken van de eigen «governance and anti-corruption agenda». Die agenda beoogt de kwaliteit van Wereldbankprogramma’s te verhogen door verscherpte aandacht voor goed bestuur en anti-corruptie aspecten.

Daarnaast is Nederland in multilateraal verband actief betrokken bij het Extractive Industries Transparency Initiative dat nu reeds in een aantal landen inzicht geeft in de inkomsten uit de export van grondstoffen.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Het CDA vraagt de minister voortvarend aan de slag te gaan met het bezoekersprogramma studenten en jonge potentiële toekomstige leiders.

Antwoord: De Minister van Buitenlandse Zaken spant zich er actief voor in om het bezoekersprogramma zo spoedig mogelijk van start te laten gaan. We hebben de gelegenheid te baat genomen om te kijken of meer synergie kan worden bereikt tussen een aantal binnen de rijksoverheid reeds bestaande bezoekersprogramma’s. Op dit moment is het ministerie in overleg met de EVD, dat bezig is met het opstellen van een offerte voor het Dutch Visitors Programme. We zetten ons ervoor in is dat we in 2009 met het nieuwe programma zullen starten.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Kan de minister met collega minister van OCW de gegevens van internationale studenten die in Nederland hebben gestudeerd achterhalen en met ambassades delen?

Antwoord: Wij delen de mening dat het netwerk van buitenlandse alumni buitengewoon belangrijk is voor Nederland. Er zijn dan ook initiatieven ontplooid om de banden met deze groep te verstevigen. Zo is uit het budget voor publieksdiplomatie een financiële bijdrage verleend aan de EVD voor het opzetten van een «social networking site» waar Nederlandse onderwijsinstellingen, teruggekeerde buitenlandse alumni en Nederlandse en buitenlandse bedrijven elkaar kunnen ontmoeten. Ook in het nieuwe bezoekersprogramma zal specifiek aandacht worden besteed aan alumni.

Waar alumni-verbanden dat wensen is men van harte welkom deze gegevens te delen met ambassades. Gezien wettelijke regelgeving is voorzichtigheid geboden.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Om de uitwisseling van mensen en ideeën te verbeteren, moet in bijvoorbeeld het geval van Indonesië dat op de zwarte lijst vliegmaatschappijen staat, wel bereikbaar zijn. Wij vragen de minister in overleg met de Europese Commissie te kijken of voor bepaalde toestellen een uitzondering gemaakt kan worden, omdat die wel aan de eisen voldoen. En er weer op Europa kan worden gevlogen.

Antwoord: Op advies van het Air Safety Committee, waarin de 27 lidstaten van de EU zijn vertegenwoordigd, beslist de Europese Commissie periodiek welke landen of luchtvaartmaatschappijen op basis van positieve dan wel negatieve ontwikkelingen respectievelijk van de zogenaamde zwarte lijst (no fly list) kunnen worden afgehaald of eraan moeten worden toegevoegd. De eerstvolgende vergadering van het Air Safety Committee zal in maart 2009 plaatsvinden. Bij de beoordeling door het Air Safety Committee wordt niet alleen gekeken naar de technische staat van de vliegtuigen, maar ook naar het toezicht op de veiligheid door de luchtvaartmaatschappijen en de luchtvaartautoriteit van het betreffende land.

De Nederlandse inspanningen ten aanzien van het verhogen van de vliegveiligheid in Indonesië beperken zich thans tot het verbeteren van de toezichthoudende functie van het Indonesische Directorate General of Civil Aviation van het Ministerie van Transport, aangezien dit aspect één van de meest kritische factoren is van het overheidstoezicht op de luchtvaartveiligheid. Naast het verbeteren van het feitelijke toezicht is door de Indonesische overheid een traject van aanpassing van de luchtvaartwetgeving in gang gezet, in overeenstemming met aanbevelingen van ICAO, om de toezichthoudende functie beter tot haar recht te doen komen. Naar ik heb begrepen worden deze voorstellen thans besproken in het Indonesische Parlement. Gezien de voortgang op deze terreinen is er dan ook thans geen aanleiding om te pleiten voor een onafhankelijke luchtvaartautoriteit.

Het is niet uitgesloten dat, indien de reeds ingezette verbeteringen ten aanzien van de toezichthoudende functie van het Indonesische Directorate General of Civil Aviation de komende maanden worden gecontinueerd, het Air Safety Committee in maart zou kunnen besluiten te komen tot een gedeeltelijke opheffing van het Indonesische embargo. Bij een gedeeltelijke opheffing is het wel noodzakelijk dat het toezicht voldoet aan de door ICAO (International Civil Aviation Organization) gestelde standaarden. Deze benadering is te verkiezen boven het van de lijst halen van bepaalde toestellen, omdat dit de operationele vrijheid van de luchtvaartmaatschappijen ernstig zou belemmeren en voorbij gaat aan het feit dat het toezicht van de overheid te wensen overlaat.

De zwarte lijst is overigens alleen van toepassing op de geregelde burgerluchtvaart. Militaire en staatsvluchten vallen hier derhalve niet onder.

Vraag van de leden Haverkamp (CDA) en Voordewind (CU)

Vraag: Heeft de regering nog steeds aandacht voor de mensenrechtenverdedigers? Werken we samen met andere (EU) landen in het monitoren van deze kwetsbare groep, niet alleen in China maar ook in andere landen? Hoe krijgen de inspanningen in China een vervolg, denk bijvoorbeeld aan de Wereldtentoonstelling Shanghai, en is de regering bereid binnen de EU te pleiten de druk op China te handhaven in de aanloop naar de Wereldtentoonstelling?

Antwoord: Het ondersteunen van mensenrechtenverdedigers wereldwijd maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het mensenrechtenbeleid. Vanuit het Mensenrechtenfonds vinden verschillende activiteiten plaats ter ondersteuning van mensenrechtenverdedigers. Een overzicht van activiteiten uit het Mensenrechtenfonds gaat als bijlage bij deze beantwoording. Naast ondersteuning vanuit het Mensenrechtenfonds wordt ook politieke steun gegeven aan mensenrechtenverdedigers. Voor wat betreft de voorbereiding van de Wereldtentoonstelling in Shanghai zal de regering de gehanteerde aanpak blijven volgen. Dat betekent dat gebruik gemaakt wordt van verschillende kanalen om de voorbereiding van de Wereldtentoonstelling met China te bespreken. Ook de aankomende EU-China Top vormt hiervoor een goede gelegenheid. Indien sprake blijkt te zijn van censuur op stukken die tentoongesteld worden, zal de regering niet aarzelen dat aan de orde te stellen.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Kan de minister toelichten wat er concreet door de ambassades zal worden gedaan op 10 december, de dag van de mensenrechten, dit jaar 60 jaar de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens?

Antwoord: Aan alle Nederlandse vertegenwoordigingen is gevraagd stil te staan bij het feit dat het op 10 december a.s. 60 jaar geleden is dat de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens werd overeengekomen. De nadruk ligt op universaliteit: mensenrechten gelden voor iedereen, overal en altijd. De activiteiten zijn zeer uiteenlopend, van het uitnodigen van mensenrechtenverdedigers en organiseren van lezingen tot aan vieringen gezamenlijk met internationale organisaties. Bij wijze van voorbeeld: ambassade Brasilia organiseert een activiteit gericht op schoolkinderen, terwijl ambassade Rome een lunchlezing organiseert met mensenrechten-NGO’s.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Wat kan de minister aanvullend doen om het proces om R2P te operationaliseren in VN-verband vlot te trekken? Ondersteuning van VN SG Ban-Ki-moon is nodig omdat hij het beginsel verder wil vormgeven.

Antwoord: De regering is het ermee eens dat de SGVN en anderen die het beginsel van de Responsibility to Protect verder vorm willen geven, steun verdienen. Tijdens de Algemene Vergadering van de VN in september jl. heeft de minister van Buitenlandse Zaken een openbaar rondetafelgesprek over de operationalisering van R2P georganiseerd. Hij had daarvoor zijn collega’s uit Costa Rica en Bangladesh uitgenodigd als co-referenten op te treden. Verder namen onder meer deel de ministers van Buitenlandse Zaken van Australië en van België, staatssecretarissen uit Groot-Brittannië, Denemarken, Zuid-Korea en Mexico alsook de voorzitter van de International Crisis Group, Gareth Evans.

Het is belangrijk dat de operationalisering van R2P internationaal breed gedragen wordt. De regering hoopt dat het rapport over R2P van de SGVN, dat hij eind dit jaar wil presenteren, elementen aandraagt die effectieve toepassing van R2P bevorderen. De Algemene Vergadering zal vervolgens dat rapport bespreken. Bij die bespreking zal Nederland erop inzetten om de internationale consensus over R2P uit 2005 te bestendigen en uit te bouwen.

Verder stelt de minister van Buitenlandse Zaken R2P aan de orde in zijn contacten met andere landen, met als doel het internationale draagvlak ervoor te verbreden en misverstanden erover weg te nemen. R2P betekent in de eerste plaats dat staten zelf verantwoordelijk zijn voor de bescherming van hun eigen burgers. In de 21e eeuw betekent soevereiniteit «responsible sovereignty» en dat is iets wat Nederland wil bevorderen.

Ten slotte, het maatschappelijk middenveld speelt een belangrijke rol bij het versterken van het draagvlak voor R2P. Mede daarom heeft de minister van Buitenlandse Zaken het Global Center for R2P een half miljoen euro extra toegezegd.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Wat is de reactie van de regering op een op te richten platform Economische Wederopbouw waarin actoren van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Economische Zaken, het bedrijfsleven en NGO’s zitting hebben?

Antwoord: Intensief overleg over economische wederopbouw met alle relevante spelers is van groot belang. De regering is van mening dat hiervoor inmiddels voldoende fora bestaan. Kern is de interdepartementale stuurgroep wederopbouw, waarin diverse ministeries (BZ, DEF, BZK, JUS, FIN) in vertegenwoordigd zijn. Ook bestaan er overlegfora op landenspecifieke basis waarin de overheid met NGO’s en het bedrijfsleven overlegt. De Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA) brengt ministeries en het bedrijfsleven samen.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Kunt u een tipje van de sluier oplichten aangaande de festiviteiten in het kader van 400 jaar bilaterale betrekkingen tussen Nederland en de VS?

Antwoord: Verwijzend naar de Kamerbrief d.d. 30 oktober 2008 die uw Kamer reeds is toegegaan en die is geagendeerd voor overleg met uw Kamer op 19 november a.s. kunnen wij u het volgende melden. Het feit dat het volgend jaar 400 jaar geleden is dat kapitein Henry Hudson met zijn schip van de VOC «de Halve Maen» het huidige New York aandeed, biedt een unieke gelegenheid om een impuls te geven aan de politieke, economische en culturele banden tussen Nederland en New York casu quo de Verenigde Staten van Amerika. De nadruk van de viering zal liggen op de gedeelde identiteit en geschiedenis tussen onze landen en de gedeelde waarden van openheid, internationale oriëntatie, creativiteit, diversiteit en tolerantie.

Een aantal centrale thema’s is: gemeenschappelijk erfgoed en gemeenschappelijke waarden («shared history, shared values») en water («water front development, water management»).

De NY 400 viering is bedoeld om een katalysator te zijn voor een meer intensieve samenwerking tussen Nederland en New York casu quo de Verenigde Staten.

Zodra het programma is vastgesteld, zal de Kamer daarvan op de hoogte worden gesteld. Zoals het zich nu laat aanzien zal dat eind januari 2009 het geval kunnen zijn.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Klopt het dat er twaalf civielen in Uruzgan zitten? Bevindt zich onder hen een gender expert?

Antwoord: De regering zal volgende week tijdens het AO Afghanistan uitvoerig ingaan op de actuele stand van zaken ten aanzien van de operatie in Uruzgan.

Thans beschikt de Task Force Uruzgan over een civiele staf van 13 personen, waarin niet langer alleen personeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar ook extern ingehuurde experts en een drugsbestrijdingsexpert van het KLPD zijn vertegenwoordigd. Ook op het gebied van politieopbouw wordt de inzet van de Koninklijke marechaussee binnenkort aangevuld met adviseurs van het KLPD, die worden ontplooid in het kader van EUPOL.

Twee medewerkers zijn specifiek gespecialiseerd in ontwikkelingssamenwerking. Als zodanig houden zij zich ook bezig met de gender-aspecten, die integraal deel uitmaken van ontwikkelingsprojecten. Overigens is het afgelopen jaar een Nederlandse gender expert werkzaam geweest binnen het EUPOL hoofdkwartier in Kaboel.

Vraag van het lid Haverkamp (CDA)

Vraag: Graag een reactie van het kabinet hoe de land- en eigendomsrechten van ontheemden te garanderen.

Antwoord: Nederland erkent de wereldwijde problematiek van ontheemden. Ontheemden ontvangen humanitaire hulp van VN-organisaties, IOM, Rode Kruis en NGO’s. Nederland ondersteunt deze humanitaire inspanningen.

Zodra sprake is van terugkeer van ontheemden en van structurele wederopbouw na conflict of ramp is het primair de verantwoordelijkheid van nationale en lokale autoriteiten om de landen eigendomsrechten van ontheemden te garanderen. In de praktijk kunnen nationale autoriteiten van betreffende landen een beroep doen op expertise van VN-organisaties en (inter)nationale NGO’s voor ondersteuning van nationale programma’s, maar dat is op initiatief van het land zelf.

Vervolgens kan Nederland direct bijdragen aan nationale programma’s dan wel (co)financiering verlenen aan VN-organisaties en aan (internationale) NGO’s voor de verbetering van land- en eigendomsrechten. Zo ondersteunt Nederland in Burundi zowel de nationale overheid als UNDP bij de uitvoering van het Peace Building Initiative, waarin veel aandacht wordt besteed aan de landrechtenproblematiek. In Ethiopië en in Soedan levert Nederland via de FAO een actieve bijdrage aan respectievelijk de bevordering van de nationale beleidsdialoog over landrechten en de verbetering van landrechten voor veehouders.

Vraag van het lid Ferrier (CDA)

Vraag: Wat zijn de criteria voor begrotingssteun, wat zijn de criteria voor de politieke dialoog en wat zijn de criteria om ermee te stoppen?

Antwoord: Of een land in aanmerking komt voor Nederlandse begrotingssteun is afhankelijk van de beoordeling in het Track Record. Het Track Record kijkt naar vier verschillende deelonderwerpen. Ten eerste het armoedebestrijdingsbeleid en de uitvoering daarvan. Ten tweede het macro-economische beleid en het beleid inzake het ondernemingsklimaat. Ten derde naar de mate van goed bestuur, waaronder de openbare financiën. Ten vierde naar de kwaliteit van de dialoog met het partnerland. Het Track Record wordt afgesloten met een risico-analyse. De ambassades stellen het Track Record op en geven scores, waarbij gebruik wordt gemaakt van internationaal geaccepteerde benchmarks. Indien een partnerland op alle vier de onderdelen voldoende scoort, dan kan begrotingssteun worden gegeven. Een voldoende wil in dit geval niet zeggen dat alle zaken in het partnerland daarmee op orde zijn. Het karakteriseert juist een ontwikkelingsland dat dit veelal niet het geval is. Een voldoende wil zeggen dat de risico’s van het geven van begrotingssteun voldoende beperkt zijn.

Er bestaan geen algemene criteria voor het voeren van een politieke dialoog. Dit wordt bepaald door enerzijds de doelstellingen die een partnerland zich heeft opgelegd in het kader van een armoedestrategie (het Poverty Reduction Strategy Paper) en anderzijds door lopende of actuele onderwerpen betreffende noodzakelijke hervormingen, misstanden die zijn aangekaart of bepaalde politiek relevante gebeurtenissen. Teneinde voortgang te meten worden voor de meeste onderwerpen indicatoren vastgesteld die op jaarbasis worden gemonitord. Deze gezamenlijke set van indicatoren wordt een Performance Assessment Framework (PAF) genoemd.

Uit de beoordeling van Track Records en de risicoanalyse worden onderwerpen afgeleid die voor de dialoog van belang zijn. Het betreft verbeteringen die Nederland graag uitgevoerd zou zien. Deze beoordeling, de inbreng voor de beleidsdialoog en de resultaten daarvan weegt de regering mee bij het besluit over vrijgave van de jaarlijkse betalingen.

Er bestaan geen vaste criteria voor het stoppen met begrotingssteun. Tot stopzetting wordt overgegaan indien er geen basis meer is om de samenwerking in deze vorm met het partnerland voort te zetten. Dit kan betekenen dat afspraken niet meer worden nagekomen en dat er geen bereidheid bestaat bij het partnerland om in samenspraak met de gezamenlijke donoren voortgang te boeken op de armoedestrategie. Dit was bijvoorbeeld het geval na het aantreden van de Hamas regering in de Palestijnse Gebieden in 2006. Een en ander is vastgelegd in het sanctiebeleid. Indien reeds enige tijd begrotingssteun wordt gegeven, is een onvoldoende score op één van de onderdelen van het Track Record niet meteen aanleiding om de begrotingssteun stop te zetten. In dat geval wordt een zogenaamd graduele benadering toegepast. Dit is toegepast in het geval van Uganda en recentelijk nog in Nicaragua. Echter, indien wordt vastgesteld dat bij het partnerland geen bereidheid bestaat om zich te verbeteren, dan zal uiteindelijk worden overgegaan tot beëindiging van de begrotingssteun. Misbruik leidt tot onmiddellijke beëindiging.

Vraag van het lid Ferrier (CDA)

Vraag: Komen er voorstellen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking t.a.v. Sport en OS met het oog op het wereldkampioenschap in Zuid-Afrika?

Antwoord: Ja. Voor financiering van Sport en Ontwikkeling activiteiten in de aanloop naar het WK is 825 000 euro gereserveerd (275 000 euro per jaar t/m 2010). Daarnaast beschikt de ambassade in Pretoria over een (regulier) Sport & OS budget ter hoogte van 225 000 euro per jaar (t/m 2011).

De ambassade werkt samen met Zuid-Afrikaanse organisaties, de betrokken ministeries en Nederlandse organisaties zoals de KNVB en de Johan Cruijff Foundation, aan de invulling van de voorstellen. Een concreet voorbeeld daarvan is een sportproject in een achterstandswijk in Johannesburg (een van de belangrijkste speelsteden), gericht op onderwerpen als gezondheid en empowerment van meisjes en gehandicapten. NCDO werkt aan een programma om Nederlandse supporters te betrekken en via de media de rol van sport in ontwikkeling in beeld te brengen.

Vraag van het lid Ferrier (CDA)

Vraag: De CDA-fractie is van mening dat internationale samenwerking een strategie moet zijn gericht op versterking van het eigen probleemoplossend vermogen van samenlevingen en dat dit inhoudt dat ontwikkelingslanden vertegenwoordigd moeten zijn in multilaterale organisaties. Daarnaast moet geïnvesteerd worden in relaties en contacten door een ontwikkelingssamenwerking die gericht is op o.a. het versterken van verbindingen en netwerken tussen mensen met als doel kennis en kunde te delen. ICT kan hierbij een veel grotere rol spelen dan nu het geval is. Graag een reactie van de regering hoe deze visie in het beleid kan worden opgenomen.

Antwoord: Multilaterale organisaties dienen zich aan te passen aan de veranderde internationale context, onder meer door meer zeggenschap te geven aan opkomende landen en ontwikkelingslanden. Onlangs heeft Nederland laten zien bereid te zijn hier een aandeel aan te leveren door een deel van ons stemgewicht in te leveren bij het IMF en de Wereldbank ten behoeve van ontwikkelingslanden. Het moet duidelijk zijn dat meer zeggenschap – met name voor opkomende landen – tegelijkertijd betekent dat meer verantwoordelijkheid dient te worden aanvaard.

Nederland zoekt in internationaal verband op ad hoc basis en rond specifieke thema’s samenwerking. Kennisuitwisseling is daar een belangrijk onderdeel van. Nederland werkt samen met gelijkgezinde donoren, maar investeert ook nadrukkelijk in coalities met ontwikkelingslanden. Coalitievorming, kennisuitwisseling en standpuntvoorbereiding vindt op verschillende niveaus plaats: in internationale vergaderingen, in de contacten van onze ambassades en vertegenwoordigingen én direct dankzij de steeds betere mogelijkheden – ook in ontwikkelingslanden – voor communicatie via ICT-middelen.

Informatievoorziening, kennis en communicatie zijn essentieel voor ontwikkeling en als het goed wordt ingezet kan het de levensomstandigheden van velen in ontwikkelingslanden verbeteren. Nederland steunt uit het programma voor medefinanciering (MFS) een aantal organisaties dat erop is gericht met inzet van ICT te komen tot verbetering in de economische, sociale en politieke positie van mensen in ontwikkelingslanden. Deze ontbreekt het veelal aan toegang tot overheidsdiensten, zijn uitgesloten van politieke processen en kunnen hun mening niet uiten over vraagstukken als armoede, analfabetisme en het gebrek aan ontwikkeling. ICT kan een krachtig middel zijn om toegang te krijgen tot informatie en om het snel en op grote schaal te verspreiden en daarmee uitsluiting te doorbreken. De toenemende mogelijkheden die ICT biedt om dit middel in te zetten worden door het beleid krachtig ondersteund.

Vraag van het lid Van Baalen (VVD)

Vraag: Bent u bereid om op EU-niveau te pleiten voor een opheffing van het vliegembargo tegen Indonesische luchtvaartmaatschappijen (zwarte lijst)? Bent u bereid om Indonesië te ondersteunen bij het opzetten van een onafhankelijke nationale luchtvaartautoriteit? Kunt u bevestigen dat Nederlandse diplomaten en regeringsfunctionarissen gewoon met Indonesische lijndiensten kunnen vliegen, indien veilig, ook als deze op de zwarte lijst staan? Betekent dit dat Tweede Kamerleden dit ook kunnen gaan doen?

Antwoord: Op advies van het Air Safety Committee, waarin de 27 LS van de EU zijn vertegenwoordigd, beslist de Commissie van de EU periodiek welke landen of luchtvaartmaatschappijen op basis van positieve dan wel negatieve ontwikkelingen respectievelijk van de zogenaamde zwarte lijst (no fly list) kunnen worden afgehaald of eraan moeten worden toegevoegd. Nederland hecht groot belang aan een spoedige oplossing van het probleem tussen de Europese Commissie en Indonesië inzake de luchtvaartveiligheid. In dat kader is de afgelopen maanden door het ministerie van Verkeer en Waterstaat technische assistentie en expertise aangeboden aan het Indonesische ministerie van Transport en hebben in dat kader inmiddels meerdere bezoeken aan Indonesië plaatsgevonden. Op welke terreinen Indonesië wordt ondersteund wordt door Indonesië zelf bepaald (vraaggestuurde aanpak).

De Nederlandse inspanningen ten aanzien van het verhogen van de vliegveiligheid in Indonesië beperken zich thans tot het verbeteren van de toezichthoudende functie van het Indonesische Directorate General of Civil Aviation van het Ministerie van Transport, aangezien dit aspect één van de meest kritische factoren is van het overheidstoezicht op de luchtvaartveiligheid. Naast het verbeteren van het feitelijke toezicht is door de Indonesische overheid een traject van aanpassing van de luchtvaartwetgeving in gang gezet, in overeenstemming met aanbevelingen van ICAO, om de toezichthoudende functie beter tot haar recht te doen komen. Naar ik heb begrepen worden deze voorstellen thans besproken in het Indonesische Parlement. Gezien de voortgang op deze terreinen is er dan ook thans geen aanleiding om te pleiten voor een onafhankelijke luchtvaartautoriteit.

Op de zwarte lijst van de Europese Commissie staan maatschappijen die door de EU als onveilig worden beoordeeld. Het is vervolgens aan en voor verantwoordelijkheid van betrokkene(n) zelf een afweging te maken om al dan niet met deze maatschappijen te vliegen.

Vraag van het lid Van Baalen (VVD)

Vraag: Ook andere EU-lidstaten kampen met de problemen van dubbele paspoorten, terrorismebestrijding en de inmenging van Marokkaanse autoriteiten in de islamitische geloofsgemeenschap. Bent u bereid om deze problemen op EU-niveau te bespreken?

Antwoord: De samenwerking tussen Marokko en de EU op het terrein van terrorismebestrijding is onderwerp van overleg in Brussel. Er vindt regelmatig overleg plaats over de voortgang van die samenwerking. De overige zaken die worden genoemd betreffen bilaterale aangelegenheden die dan ook in de bilaterale sfeer worden besproken.

Vraag van het lid Van Baalen (VVD)

Vraag: Bent u van mening dat gezien de ontdooiing van de relatie tussen China en Taiwan, China de op Taiwan gerichte raketten kan ontmantelen, de relatie van Taiwan met de WHO kan worden versterkt en Taiwanese functionarissen vrij moeten kunnen reizen? Bent u bereid om hieraan op EU-niveau aandacht te besteden?

Antwoord: De regering is verheugd over de recente positieve ontwikkelingen in de relatie tussen Peking en Taipei. De overeenkomsten over directe transport- en handelsverbindingen in de Straat van Taiwan kunnen worden gezien als een doorbraak. De regering dringt er zowel in bilateraal als in EU-kader bij beide partijen op aan nieuwe vertrouwenwekkende maatregelen te nemen. Een reductie van de militaire opbouw zou zo’n stap kunnen zijn, omdat het zal leiden tot een vermindering van de spanningen tussen beide zijden van de Straat van Taiwan. Daarnaast hoopt de regering dat in het komende voorjaar in WHO-kader een stap gezet kan worden naar verdere participatie van Taiwan in de WHO.

Vraag van het lid Van Baalen (VVD)

Vraag: Welke resultaten heeft de versterkte dialoog met Israël concreet opgeleverd?

Antwoord: Het is nog te vroeg om concrete resultaten te kunnen aanwijzen. De eerste bilaterale politieke consultaties tussen Nederland en Israël hebben plaatsgevonden in juni 2008 en deze zullen in de loop van deze maand in Israël vervolgd worden. De motie van het lid Van Baalen van 24 juni 2008 is richtinggevend voor de inrichting van deze dialoog. Deze dialoog richt zich o.m. op mensenrechtensituaties, op regionale ontwikkelingen, alsook op het beleid van derde landen in de regio, waaronder Iran; ook het vredesproces komt aan de orde. Dat neemt niet weg dat Nederland er voordien in geslaagd was om Israël te bewegen tot versoepeling van de blokkade van Gaza, zoals een verbetering van de brandstofleveranties voor de elektriciteitscentrale zodat water en elektriciteitsvoorziening voor de inwoners van Gaza is verbeterd. Ook is bewerkstelligd dat de grenzen voor de in- en uitvoer van producten samenhangend met het door Nederland gesteunde bloemenproject geopend zijn.

Vraag van het lid Van Baalen (VVD)

Vraag: Deelt u het standpunt dat Israël haar burgers moet kunnen beschermen?

Antwoord: Israël heeft het volste recht zich te verdedigen tegen de aanvallen op zijn grondgebied en tegen zijn burgers. Israël dient daarbij wel proportioneel en doelgericht op te treden.

Vraag van het lid Boekestijn (VVD)

Vraag: Is de regering bereid om een onafhankelijke organisatie op te richten die het OS-beleid evalueert?

Antwoord: Met de Kamer is uitgebreid gesproken over de evaluatiedienst IOB. De regering heeft de Kamer concrete toezeggingen gedaan om de evaluaties van IOB onafhankelijk te laten plaatsvinden en die worden nu uitgevoerd. Het feit dat IOB nu verantwoordelijk is voor de OS evaluatieprogrammering en voor het vaststellen van zowel determs of reference als de methodologie, getuigt hiervan. Voor wat betreft de institutionele onafhankelijkheid zijn nu voldoende garanties ingebouwd om te waarborgen dat de professionaliteit en onafhankelijkheid van evaluaties gewaarborgd blijft. Een volledige loskoppeling van IOB van het departement acht de regering niet wenselijk, omdat dit de leerfunctie van evaluaties kan ondermijnen. IOB is echter binnen de departementale structuur een apart organisatieonderdeel. APE, een extern bureau voor beleidsonderzoek, heeft voor het ministerie van Financiën een tussenevaluatie van beleidsdoorlichtingen uitgevoerd en kwalificeert IOB als onafhankelijk.

Vraag van het lid Boekestijn (VVD)

Vraag: Kan de regering ingaan op het artikel «Where does the money go?» van Easterly?

Antwoord: In het artikel «Where does the money go» omschrijven Easterly en Pfutze vier dimensies van «best practice» in ontwikkelingssamenwerking; specialisatie, selectiviteit, ineffectieve hulpkanalen en overheadkosten. Deze vier dimensies komen voort uit een grootschalige vergelijking van zowel bilaterale als multilaterale hulporganisaties. Specialisatie verwijst naar de mate waarin hulp niet gefragmenteerd is over te veel donoren, te veel landen en te veel sectoren. Nederland scoort minder goed vanwege instrumenten als ORET, PSOM, PUM, NUFFIC die eigen landenlijsten kennen. Overigens heeft de regering deze landenlijsten het afgelopen jaar veel nauwer op elkaar aangesloten om zo fragmentatie tegen te gaan. Het bilaterale programma is tot 40 landen beperkt. Selectiviteit kijkt of de hulp niet gaat naar «corrupte autocraten». Hier scoort Nederland relatief goed als derde bilaterale donor. De dimensie Ineffectieve Hulpkanalen beoordeelt in hoeverre de hulp gebonden is aan politieke doelstellingen of bestaat uit voedselhulp of technische assistentie, kanalen die Easterly & Pfutze als weinig effectief beschouwen. Nederland neemt met de 11e plaats een midden positie in op deze ranglijst. De dimensie Overheadkosten vergelijkt de administratieve kosten van de organisatie met de hoeveelheid hulp die wordt gegeven. Nederland scoort hierop heel laag. Echter, het aangegeven percentage van 19% is onjuist en dient ten rechte 3,9% te zijn. Het verschil wordt waarschijnlijk voor een groot deel veroorzaakt doordat Easterly alle administratieve kosten van Buitenlandse Zaken heeft meegenomen. Van de totale administratieve kosten van BZ wordt echter 30% toegerekend aan ODA. Bij een juist cijfer zou Nederland de 5e plaats op de ranglijst innemen. Op basis van deze vier dimensies stellen de auteurs ranglijsten op van 39 hulporganisaties. In de overkoepelende ranglijst bezet Nederland de 20e plek.

Het is moeilijk de waarde in te schatten van de conclusies van Easterly & Pfutze omdat hun onderzoek aanzienlijk lijdt onder zeer gebrekkige informatie. Bovendien is het onderzoek subjectief te noemen als gevolg van de gekozen wegingen en criteria waarop de uiteindelijk ranglijsten van hulporganisaties gebaseerd zijn. Dit alles wordt ook (veelvuldig) door de auteurs erkend; zij stellen dat «the data are terrible», maar menen dat «a summary of partial data is better than no data».

Overigens is Nederland volgens de EU-donor atlas een van de meest efficiënte bilaterale donoren, als het gaat over administratieve kosten. Ook stelde de OECD/DAC in de recente «peer review» dat Nederland vooruitloopt op het gebied van effectiviteit en kwaliteit van hulp.

Vraag van het lid Gill’ard (PvdA)

Vraag: Is de minister van Buitenlandse Zaken bereid seksuele en reproductieve rechten expliciet op te nemen in zijn mensenrechtenbeleid?

Antwoord: In het Nederlandse mensenrechtenbeleid wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de bevordering van rechten van vrouwen. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten vormen daarvan onlosmakelijk onderdeel, zoals weergegeven in de Mensenrechtenstrategie van deze regering.

Vraag van het lid Gill’ard (PvdA)

Vraag: Is de minister bereid organisaties die strijden voor reproductieve rechten in Oost-Europa financieel te steunen?

Antwoord: De Nederlandse regering steunt al structureel organisaties zoals de International Planned Parenthood Federation en het VN Bevolkingsfonds (UNFPA), die ook actief zijn in Oost-Europa. Daarnaast organiseerde Nederland eind 2007 een workshop voor de nieuwe EU-lidstaten over Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR). Het doel van deze bijeenkomst was enerzijds capaciteitsopbouw, anderzijds het verdiepen van kennis op gebied van SRGR. Nagenoeg alle nieuwe lidstaten namen deel aan deze bijeenkomst.

Vraag van het lid Gill’ard (PvdA)

Vraag: Is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bereid de Amerikanen te laten weten dat Nederland het niet eens is met de beslissing van de VS dat Afrikaanse landen geen Amerikaans geld mogen inzetten voor Marie Stopes International?

Antwoord: De Nederlandse ambassadeur in Washington DC zal in haar kennismakingsbezoek met USAID Administrator Henrietta Fore de Nederlandse zorgen over de ban van USAID op verstrekking van voorbehoedsmiddelen aan Marie Stopes International in ten minste zes Afrikaanse landen uitspreken. Ook andere Europese landen hebben hierover hun zorgen geuit bij de Amerikaanse autoriteiten.

Vraag van het lid Gill’ard (PvdA)

Vraag: De EU-gedragscode voor ontwikkelingssamenwerking zegt dat per ontvangend land er één lead donor is, dat elk donorland zich richt op maximaal drie sectoren en dat begrotingssteun wordt gegeven waar mogelijk. Nederland moet inzetten waar het goed in is. Wat vindt de minister hiervan?

Antwoord: De regering is groot voorstander van harmonisatie. Nederland is ook nu al actief in een beperkt aantal sectoren per land. De EU-gedragscode voor ontwikkelingssamenwerking is vorig jaar mei met actieve steun van Nederland aangenomen in de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB). De lidstaten zijn bezig met de uitvoering van die gedragscode. In mei dit jaar is Commissaris Michel een initiatief gestart voor versnelde uitvoering van de gedragscode. Nederland heeft zich bereid verklaard in acht landen (Benin, Bolivia, Burkina Faso, Ghana, Mozambique, Nicaragua, Oeganda, Senegal, Tanzania en Zambia) een actieve rol te spelen bij de uitvoering. Daarnaast vervult Nederland in Mali, Bangladesh en Burundi de leidende rol.

Vraag van het lid De Roon (PVV)

Vraag: Grote mensenrechtenschendingen worden in de VN-Mensenrechtenraad niet veroordeeld. Deelt de regering deze mening en wat vindt de regering van het functioneren van de Mensenrechtenraad?

Antwoord: De discussies die in de VN-Mensenrechtenraad plaatsvinden zijn een afspiegeling van het internationale denken over mensenrechten en worden door Nederland niet uit de weg gegaan. Nederland is van mening dat de Raad nog steeds voldoende mogelijkheden biedt om de universaliteit van de mensenrechten te blijven benadrukken en de effectiviteit en geloofwaardigheid van de Raad te bevorderen. Nederland is als lid binnen de Raad een actieve speler en hecht met name groot belang aan het behandelen van landensituaties in de Raad, het behoud van landenrapporteurs, een goede uitvoering van de Universal Periodic Review, betekenisvolle participatie van NGO’s en de onafhankelijkheid van het kantoor van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten. De afgelopen sessies van de Raad (eind september is de negende sessie afgerond) hebben aangetoond dat deze doelstellingen bereikbaar blijven, maar dat waakzaamheid, met name waar het de evenwichtigheid van resoluties betreft, consistentie en creativiteit in het vinden van nieuwe modaliteiten en partnerschappen van belang zijn.

Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer over het verloop van de 9e sessie van de Mensenrechtenraad van 9 oktober jl. zal er meer dan voorheen gezocht moeten worden naar nieuwe allianties. Sterker dan in het verleden zal gezocht moeten worden naar de gematigde krachten binnen de andere machtsblokken zoals de landen van het OIC in de Raad. Nieuwe thematische onderwerpen als giftig afval, voedselzekerheid, en recht op ontwikkeling kunnen in dat opzicht gebruikt worden om aansluiting te vinden met swing voters of gematigde leden van de Afrikaanse Groep of het OIC-blok. Ook thema’s als vrouwen – en kinderrechten lenen zich voor verdere samenwerking met niet traditionele partners. Momenteel wordt bijvoorbeeld gesproken over een meer structurele samenwerking met Brazilië op het thema weeskinderen.

Overigens wordt verwezen naar Kamerstuk 31 700 V, nr. 14, inzake de beantwoording van schriftelijke vragen over de BZ begroting. Hierin zijn wij ook ingegaan op het functioneren van de Mensenrechtenraad.

Vraag van het lid De Roon (PVV)

Vraag: Onlangs heeft de Nederlandse ambassade in Londen het Britse Ramadan festival mede gefinancierd. Waarom?

Antwoord: Wij verwijzen u naar het antwoord op eerdere Kamervragen over deze kwestie van het lid Wilders.

Vraag van het lid De Roon (PVV)

Vraag: Kunt u drie voorbeelden noemen waarbij mensenrechtenschendingen Saoedi-Arabië zijn aangekaart.

Antwoord: De bevordering van mensenrechten is een integraal onderdeel in het regeringsbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië. Op 6 november jl. zijn de zorgen van de regering over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, in het bijzonder over het hoge aantal executies, aan de Saoedische Ambassadeur in Den Haag overgebracht. Daarnaast heeft de minister van Economische Zaken mensenrechten tijdens haar bezoek aan Saoedi-Arabië op 12 en 14 oktober jl. ter sprake gebracht.

De EU is eveneens actief. Op 3 juli heeft de EU op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken gedemarcheerd bij de Saoedische autoriteiten over de arrestatie van de mensenrechtenverdediger Matrouk al-Faleh. En op 4 november heeft de EU in een verklaring zorgen uitgesproken over het hoge aantal executies en een recent geval van onthoofding veroordeeld. Hier zal het niet bij blijven. In februari 2009 zal de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië in het kader van de Universal Periodic Review van de VN-Mensenrechtenraad aan de orde komen.

Vraag van het lid De Roon (PVV)

Vraag: Deelt de regering de opvatting dat kandidaten voor een ambassadeurschap voorafgaand aan een eventuele aanstelling gehoord dienen te worden door de Tweede Kamer?

Antwoord: Nee, ambassadeurs en andere hoge ambte lijke functionarissen worden zoals bekend benoemd door de Ministerraad.

Vraag van het lid De Roon (PVV)

Vraag: Het ligt voor de hand dat op korte termijn een aanval van Israël op Iran is te verwachten. Waar staat Nederland in deze? Hoe bereidt de regering steun voor aan Israël als Israël een aanval uitvoert op Iran?

Antwoord: De regering deelt de verwachting van de heer De Roon van een aanstaande Israëlische aanval op Iran niet. Het is begrijpelijk dat Israël de militaire optie niet uitsluit tegen een land dat regelmatig oproept tot vernietiging van Israël, maar ook voor Israël staat een diplomatieke oplossing voor de problemen rond het nucleaire programma van Iran voorop.

Vraag van het lid Voordewind (CU)

Vraag: Bent u ervan op de hoogte dat een delegatie van leden van het Europees Parlement onlangs heeft gesproken met een parlementslid van Hamas en deze heeft uitgenodigd in Brussel te komen spreken? Kan de minister in EU-kader dit bezoek afhouden? Hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse beleid aangaande Hamas?

Antwoord: Nee, net zomin als de Nederlandse minister gaat over individuele bezoeken van Nederlandse Kamerleden en gesprekken tussen Kamerleden en Hamas klaarblijkelijk plaatsvinden, dit ondanks de opstelling van Geachte Afgevaardigde en van de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken.

Vraag van het lid Voordewind (CU)

Vraag: Klopt de berichtgeving dat voor geloofsafval in Iran de doodstraf wordt ingesteld? Geeft dit aanleiding tot aanpassing van het ambtsbericht?Klopt de berichtgeving dat voor geloofsafval in Iran de doodstraf wordt ingesteld? Geeft dit aanleiding tot aanpassing van het ambtsbericht?

Antwoord: Op 23 december 2007 heeft de Iranese president een wetsontwerp tot wijziging van het wetboek van Strafrecht aan het Iranese parlement ter goedkeuring voorgelegd, waarin onder meer afvalligheid, godslastering, hekserij en ketterij met de doodstraf zouden worden strafbaar gesteld. Voor zover bekend is het wetsontwerp op het Wetboek van Strafrecht nog niet aangenomen. Eventuele nieuwe ontwikkelingen zullen zoals gebruikelijk in een volgend ambtsbericht worden meegenomen.

De Nederlandse regering heeft meerdere malen in bilateraal en multilateraal verband bezorgdheid over dit wetsvoorstel geuit en Iran opgeroepen zich te houden aan zijn internationale verplichtingen. Zo is deze kwestie aangekaart in het recente gesprek met de Iraanse DG mensenrechten, mevrouw Nazari, en heeft de EU inmiddels meerdere verklaringen uitgegeven, waarin bezorgdheid wordt geuit over dit wetsontwerp.

Vraag van het lid Voordewind (CU)

Vraag: Wat doet de Nederlandse regering aan de verslechterende situatie van christenen in Indonesië? Waarom gaat er niet meer OS-geld naar mensenrechtenactivisten en de bevordering van vrijheid van meningsuiting?

Antwoord: Indonesië is een belangrijk voorbeeld van een multireligieuze samenleving. Het belang dat de Indonesische regering hieraan hecht wordt onderstreept door het voeren van een constructieve interreligieuze dialoog met o.m. verschillende EU-lidstaten, ook met Nederland. In een aantal regio’s is helaas sprake van een toenemende interreligieuze intolerantie gericht tegen religieuze minderheden, zoals tegen christenen, waarbij christelijke gebedshuizen hun deuren de afgelopen jaren hebben moeten sluiten. Met de inwerkingtreding van nieuwe regels voor de opening van gebedshuizen is de situatie inmiddels iets verbeterd, maar incidenten komen nog steeds voor. Nederland en de EU hebben hierover hun zorgen kenbaar gemaakt aan de Indonesische autoriteiten. De Nederlandse regering volgt de ontwikkelingen in Indonesië nauwgezet en zal ook in de toekomst aandacht blijven vragen voor het respecteren van godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Indonesië.

De Indonesische regering besteedt overigens in toenemende mate aandacht aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in het land en heeft laten blijken serieus werk te willen maken van hervormingen en internationale betrokkenheid op dit vlak. In EU-kader maar ook bilateraal wordt gewerkt aan het invullen van een structurele mensenrechtendialoog. De Nederlandse programma’s ondersteunen dit belangrijke proces d.m.v. mensenrechtenprogramma’s waaronder een nieuw programma via HIVOS («Human Rights for All») waar capaciteitsversterking wordt geboden aan lokale mensenrechtenorganisaties en mensenrechtenactivisten. Hiermee is een verhoging van ruim 4 miljoen euro gemoeid voor de periode 2008 – 2010. Via het democratiseringsprogramma van de Asia Foundationlevert Nederland een bijdrage aan verdere democratisering, participatie en vrijheid van meningsuiting (2008 – 2012 – euro 2 542 579)

Vraag van het lid Voordewind (CU)

Vraag: Bent u bereid om een OK-unit toe te voegen aan het door Zweden opgezette veldhospitaal in Soedan?

Antwoord: Net als Zweden, dat al in de tijd van AMIS dit veldhospitaal in El Fasher heeft gefinancierd, heeft ook Nederland veel financiële ondersteuning gegeven aan AMIS. Er is op dit moment geen verzoek van de VN om dit hospitaal te versterken met een OK-unit. Overigens ligt dit veldhospitaal buiten de militaire compound van de hybride VN/AU-macht UNAMID, waardoor de veiligheidssituatie er minder zeker is. UNAMID voorziet daarnaast binnen de compound een Level II veldhospitaal.

Vraag van het lid Voordewind (CU)

Vraag: Wat is de positie die NL zal innemen tijdens de tweede Durban-conferentie?

Antwoord: Nederland zet in op een Durban conferentie die vasthoudt aan haar oorspronkelijke doelstelling om racisme te bestrijden. Een herhaling van de vorige conferentie in 2001, welke uiteindelijk verworden is tot een anti-Israëlisch forum, moet worden vermeden. Om dat te bereiken kiest Nederland in het huidige voortraject expliciet voor actief engagement. Nederland is van mening dat actieve betrokkenheid bij de voorbereidingen het meest effectief is om uiteindelijk tot een werkbare en waardevolle Durban conferentie te komen. Nederland heeft nog geen beslissing genomen over deelname. Indien Durban-II dreigt te verworden tot een anti-Israëlisch forum zal Nederland afzien van deelname.

Vraag van het lid Voordewind (CU)

Vraag: Hoe staat het met de uitvoering van de motie over de rol van ambassades bij de bestrijding van kinderarbeid en over de ketenaansprakelijkheid van bedrijven?

Antwoord: De motie van de heer Voordewind over de rol van ambassades bij de bestrijding van kinderarbeid (motie 31 200 V 45) is volop in uitvoering. Samen met EZ zijn zogenaamde tool kits voorbereid voor landen waarmee Nederland veel handel drijft op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Die tool kits besteden ook aandacht aan kinderarbeid. In 2009 zal bovendien voor alle ambassades een tool kit over MVO maar dan specifiek in relatie tot mensenrechten worden opgesteld. Kinderarbeid is daarbij een cruciaal onderwerp. Daarnaast hebben ambassades ook nu al de opdracht in de landen waar kinderarbeid voorkomt, hieraan speciale aandacht te besteden in het kader van het mensenrechtenbeleid, en hierover een dialoog aan te gaan met Nederlandse bedrijven die in deze landen actief zijn. In het jaarrapport van de Mensenrechtenstrategie zal daaraan aandacht worden gegeven. Tenslotte zullen in 2009 bij vijf ambassades proefprojecten worden gestart waarbij de samenwerking met het bedrijfsleven ter versterking van hun MVO-activiteiten in relatie tot mensenrechten, inclusief kinderarbeid, zal worden geïntensiveerd.

Voor wat betreft de motie van de heer Voordewind over de ketenaansprakelijkheid van bedrijven (motie 31 263 nr.16) het volgende. De motie raakt aan het werk van verschillende ministeries, en hierover moeten goede werkafspraken worden gemaakt. Kernvragen zijn wat precies van bedrijven wordt gevraagd en hoe de overheid daar effectief toezicht op kan houden. Hierover wordt momenteel interdepartementaal gesproken. Deze ambtelijke voorbereiding van de motie zal voortvarend worden afgerond.

Vraag van het lid Voordewind (CU)

Vraag: Wat is de stand van zaken m.b.t. noodhulp die NL zou kunnen geven aan vluchtelingen op de Ninevé vlakte in Irak? Wat zijn de mogelijkheden om internationaal steun te geven aan de Irakese autoriteiten om deze te beschermen?

Antwoord: De Nederlandse regering heeft aandacht voor de humanitaire situatie en noden van ontheemden in Noord-Irak, inclusief de Ninevé vlakte, waar overwegend religieuze en etnische minderheidsgemeenschappen wonen. In lijn met het amendement Van der Staaij en de motie Voordewind en in aanvulling op de hulpinspanningen waarover de regering u reeds heeft bericht in bijvoorbeeld de Kamerbrief van 18 augustus jl. zal Nederland bijdragen aan twee projecten van de hulporganisaties Open Doors en DorcasAid (in totaal circa euro 800 000) voor humanitaire hulp aan ontheemden in Noord-Irak, met name op de Ninevé vlakte.

Naast de humanitaire hulp aan Irakese vluchtelingen en ontheemden neemt Nederland ook deel aan de NAVO trainingsmissie NTMI-I en het EUJUST LEX -«rule of law»-programma. Deze programma’s richten zich op capaciteitsopbouw bij de Irakese veiligheidsinstanties en in de justitiële sector. Het functioneren van deze instanties is van essentieel belang om de Irakese regering in staat te stellen om de Irakese bevolking, inclusief de ontheemden, de nodige bescherming te kunnen bieden.

Vraag van het lid Diks (GroenLinks)

Vraag: De fractie van Groen Links vraagt of elke brief aan de Tweede Kamer over de stand van zaken in een specifiek land een paragraaf moet bevatten over de situatie waarin vrouwen zich daar bevinden.

Antwoord: De regering geeft hoge prioriteit aan vrouwenrechten en de positie van vrouwen. Dit komt reeds tot uitdrukking in tal van beleidsdocumenten. Waar relevant wordt in brieven aan uw Kamer aan dit onderwerp aandacht besteed.

Vraag van het lid Diks (GroenLinks)

Vraag: Heeft de minister invulling gevonden voor teruggevorderd geld dat oorspronkelijk gereserveerd was voor transitional justice in Afghanistan (15M Euro)?

Antwoord: De 15 mln. die via het ARTF zou worden bijgedragen aan de juridische sector is niet doorgegaan omdat de Afghaanse regering niet heeft voldaan aan de voorwaarde werk te maken van de implementatie van het Transitional Justice Action Plan. Helaas heeft Nederland moeten concluderen dat er geen noemenswaardige vooruitgang is geboekt. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft tijdens zijn recente bezoek aan Afghanistan onder meer gesproken over versterking van de rule-of-law sector. Thans wordt bezien hoe in samenwerking met de Afghaanse autoriteiten met gerichte projectfinanciering alsnog hervormingen en ontwikkeling kan worden ondersteund, met name gericht op opsporing en vervolging.

Vraag van het lid Diks (GroenLinks)

Vraag: Groen Links vindt dat (nieuw) EU-beleid getoetst moet worden op het effect op OS (Koenders criteria).

Antwoord: De regering steunt de stelling van Groen Links dat nieuw EU-beleid moet worden getoetst op effecten op OS. Dat gebeurt ook al. Elk voorstel van de Europese Commissie wordt intern – zowel binnen de Commissie als in Nederland – getoetst op ontwikkelingsaspecten. Toetsing alleen is niet voldoende, het gaat ook om het gewicht dat OS krijgt in de belangenafweging. Zoals u weet zet Nederland zich al jaren in voor een coherent beleid. Mede door de Nederlandse bemoeienissen is dat nu ook in Brussel aardig op de kaart gezet. Sinds een aantal jaren is er in de EU een formele structuur voor de inbreng van OS-belangen in de besluitvorming. Daarnaast zijn steeds meer lidstaten zoals Finland en Zweden inmiddels ook doordrongen van de noodzaak van een coherent beleid.

Door de actieve opstelling van Nederland is bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de richtlijn biobrandstoffen rekening gehouden met de belangen van ontwikkelingslanden.

Vraag van het lid Diks (GroenLinks)

Vraag: Hoe staat het met de motie Vendrik en Irrgang over een importverbod voor producten die zijn gemaakt met kinderarbeid?

Antwoord: Op initiatief van Nederland heeft de Raad van Ministers van de EU de Europese Commissie verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheid een verbod in te stellen op het op de Europese markt brengen van producten die tot stand zijn gekomen door de ergste vormen van kinderarbeid. De regering wil graag druk op de ketel houden zodat het onderzoek er zo spoedig mogelijk komt en om er voor te zorgen dat het onderzoek inhoudelijk de goede kant uitgaat en er geen mogelijkheid tot het instellen van een dergelijk verbod ononderzocht blijft. Hiertoe is onlangs met de Commissiediensten uitvoerig gesproken. Naast het benadrukken van het grote belang dat Nederland hecht aan dit onderwerp, zijn concrete suggesties gedaan voor elementen die volgens Nederland in het onderzoek expliciet aan de orde moeten komen. De Commissie heeft toegezegd de Nederlandse input te betrekken in het onderzoek. In vervolg op het gesprek van de minister van Buitenlandse Zaken eerder dit jaar had met Commissaris Mandelson, zal hij binnenkort met de nieuwe Commissaris Ashton spreken over het Nederlandse standpunt ten aanzien van kinderarbeid en de Nederlandse wens om Europa vrij te maken van producten die door kinderarbeid tot stand zijn gekomen, te beginnen met producten die door ergste vormen van kinderarbeid zijn geproduceerd.

Vraag van het lid Pechtold (D66)

Vraag: Proces van vervanging F16 en kijken naar de alternatieven: wanneer en hoe is M hierbij betrokken?

Antwoord: De Minister en Staatssecretaris van Defensie zijn eerstverantwoordelijken voor de verwerving van nieuw defensiematerieel. Dat geldt ook voor de vervanging van de F16. Bij de besluitvorming over een dergelijk project wordt vanzelfsprekend het hele kabinet betrokken dus ook de Minister van Buitenlandse Zaken. Dat is in het verleden zo gegaan en zal in de toekomst niet anders zijn.

Vraag van het lid Pechtold (D66)

Vraag: Hoe ziet u de rol van de NAVO versus de rol van de EU in fragiele landen, zoals Afghanistan?

Die rollen zijn in hoge mate complementair aan elkaar: de NAVO zorgt voor de «hard security» en de EU zet haar uitgebreide «soft power» instrumentarium in, waaronder wederopbouwactiviteiten, humanitaire hulp, etc. Dat softe is trouwens erg relatief: zo omvat het in Afghanistan ook de EUPOL-politiemissie, die er mede op Nederlands initiatief is gekomen, en die vanaf volgende maand geleidelijk in omvang zal worden verdubbeld. Bovendien wordt in fragiele staten en aangrenzende regio’s steeds vaker het militaire EVDB-instrumentarium ingezet, zoals bijvoorbeeld op dit moment in Tsjaad, en vanaf volgende maand in de wateren rond Somalië tegen piraterij.

Vraag van het lid Pechtold (D66)

Vraag: Waarom niet, net als bij de meeste andere landen, in het ENP-Actieplan specifieke acties optekenen die van de Israëlische regering verwacht worden op het gebied van mensenrechten?

Antwoord: In het ENP-Actieplan met Israël nemen de mensenrechtenparagrafen een prominente plaats in. Dat de acties minder specifiek van aard zijn dan die van een aantal andere ENP-partners heeft ermee te maken dat in Israël over de hele linie genomen de binnenlandse mensenrechtensituatie beter op orde is dan in de andere betreffende landen. Overigens zal het momenteel in onderhandeling zijnde subcomité mensenrechten met Israël, waar m.n. Nederland op heeft aangedrongen, de mensenrechtendialoog met Israël verder versterken. Dit zal ook leiden tot nadere toespitsing van verplichtingen die partijen in het kader van de uitvoering van het Associatieakkoord en het ENP op zich nemen.

Vraag van het lid Pechtold (D66)

Vraag: Zal de minister van Buitenlandse Zaken zich ervoor inzetten dat het grensoverschrijdende Europese initiatief ten aanzien van de Roma er komt?

Antwoord: Op Europees niveau zijn er veel lopende initiatieven van verschillende organisaties om de situatie van Roma in Europa te verbeteren. Tijdens de Roma-expertgroepbijeenkomst van de Raad van Europa heb ik een aanzet gegeven om op Europees niveau tot een betere coördinatie te komen op dit gebied. Ik heb bij de opening van de expertgroep bijeenkomst expliciet de aandacht gevraagd voor een betere Europese samenwerking en ik heb op eigen initiatief en marge van de expertgroep bijeenkomst een internationale coördinatie bijeenkomst belegd met de internationale organisaties die in Europa actief zijn: OVSE, EU, RVE, maar ook UNHCR, UNDP en de Wereldbank. Alle organisaties toonden zich bereid om intensiever samen te werken ter bevordering van de situatie van de Roma in Europa, waaronder insluiting in sociale basisvoorzieningen en in het onderwijs. Samen met het Tsjechische en Spaanse voorzitterschap zal ik mij blijven inzetten om de Europese aanpak van de Roma problematiek op de internationale agenda te houden.

Vraag van het lid Pechtold (D66)

Vraag: Kan de minister uiteenzetten op welke wijze hij ervoor zorgt dat alle handelsmissies van het ministerie van Economische Zaken en lagere overheden doordrongen zijn van de mensenrechtenstrategie? Is het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken bij de gesprekken die deze overheden gaan voeren over mensenrechten? Worden er cursussen gegeven? Hoe gaat dat?

Antwoord: Bij handelsmissies wordt er door het ministerie van EZ in nauwe samenwerking met BZ een landenspecifieke «Maatschappelijk Verantwoordelijk Ondernemen»-toolkit opgesteld. Daarin wordt standaard uitvoerig ingegaan op de mensenrechtensituatie en de betekenis daarvan voor het zaken doen in het betrokken land. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven of kinderarbeid voorkomt, of er sprake is van vrijheid van vakvereniging etc. Handelsmissies dragen hiermee direct bij aan de bewustwording van het zakenleven op het gebied van mensenrechten.

Buitenlandse Zaken is, anders dan via de ambassades, meestal niet betrokken bij bezoeken van lagere overheden aan het buitenland. De regering deelt echter de mening van de heer Pechtold dat ook deze bezoeken een bijdrage zouden kunnen leveren aan de implementatie van de mensenrechtenstrategie en zal hierover met de VNG in gesprek gaan. Inzet daarbij is dat lokale overheden beschikken over voldoende informatie over de mensenrechtenstrategie en de lokale mensenrechtensituatie en hiervoor in hun gesprekken aandacht vragen.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP)

Vraag: Middelen ter bestrijding van kindersekstoerisme vormen een druppel op een gloeiende plaat. Kan het beleid niet naar meer landen worden uitgerold? Kan er op EU-niveau beleid worden geformuleerd?

Antwoord: Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer (d.d. 11 november 2008, 31 700 V, nr. 19) is gekozen voor een geïntegreerd programma ter bestrijding van kindersekstoerisme in Cambodja en enkele buurlanden. Het programma richt zich voornamelijk op training van opsporingsdiensten en ambtenaren van de relevante ministeries, informatieverschaffing, begeleiding van slachtoffers en de families en professionalisering van de dienstverlening.

Onderzocht wordt of de geïntegreerde aanpak kan worden uitgebreid naar andere delen van de wereld waar het probleem van kindersekstoerisme speelt. In dat verband wordt ook gewezen op het aanstaande wereldcongres op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen dat van 25–28 november in Brazilië plaatsvindt. De Nederlandse delegatie, met onder andere de Mensenrechtenambassadeur, zal het onderwerp van kindersekstoerisme actief onder de aandacht brengen.

In EU-verband maakt seksuele uitbuiting van kinderen, waarvan kindersekstoerisme een onderdeel is, deel uit van de richtlijnen inzake kinderrechten die in december vorig jaar zijn aanvaard. Nederland neemt actief deel aan de EU-taakgroep over kinderen die de implementatie van de richtlijnen vorm geeft en zal er op toezien dat de bestrijding van kindersekstoerisme ook op EU-niveau prioriteit krijgt.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP)

Vraag: Zijn er ook dit jaar voldoende middelen voor opvang- en uitwijkmogelijkheden voor Assyrische christenen in Irak, waaronder bijv. werkgelegenheidsprojecten?

Antwoord: Op de vraag over de Nederlandse humanitaire hulp aan Irakese vluchtelingen en ontheemden is hiervoor reeds ingegaan naar aanleiding van een vraag van het lid Voordewind (CU).

De Nederlandse ambassade in Bagdad geeft steun aan een Irakese NGO die, naast het geven van mensenrechtentrainingen in heel Irak, ook in twee overwegend christelijke dorpen op de Ninevé vlakte trainingsactiviteiten in jongerencentra zal uitvoeren ter vergroting van hun kansen op de arbeidsmarkt.

Mensenrechtenfonds 2008

Naar boven