Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009 (31700 V).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Wat jammer dat wij zo lang geschorst hebben, want nu is de helft van de tribune weer leeg, die daarnet zo geweldig gevuld was, terwijl dit toch interessante onderwerpen zijn.

Ik ben het met de leden van de Kamer eens dat wij ons grote zorgen hebben te maken over de situatie in Oost-Congo. Het zijn daar verschrikkelijke gebeurtenissen, met het verdrijven van mensen die gedwongen worden om wederom te vluchten nadat zij reeds gevlucht waren, werkelijk een afgrijselijke situatie. Een sterke eensgezinde betrokkenheid van de Europese lidstaten bij het vinden van een oplossing is ook noodzakelijk. Wij hebben u eerder gewezen op de drieslag politiek, humanitair en het bieden van veiligheid waarop wij ons richten. Wij zullen oplaaiing van het geweld en verslechtering van de reeds schrijnende humanitaire situatie moeten voorkomen. Dat is ook de reden waarom wij de aanbevelingen op de voet volgen die ook vanuit de VN in New York worden gedaan, om daaraan onze bijdrage te leveren.

Op eerdere momenten heb ik met u gesproken over de situatie ten aanzien van de politieke samenwerking in het kader van de top waar collega Koenders heen is geweest. Hij zal ook nader ingaan op de humanitaire situatie en de humanitaire hulpverlening. Het is duidelijk dat wij ook zullen moeten kijken naar de versterking van MONUC. De VN heeft aangegeven dat versterking van de VN-vredesmacht MONUC nodig is om haar taken uit te voeren. Als de VN een concreet verzoek doet, met nadere invulling van wat specifiek gewenst is, zal Europa daarop een antwoord moeten geven.

Het rapport daarover van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties komt pas op 19 november, maar vooruitlopend daarop heeft de VN eergisteren aangekondigd, behoefte te hebben aan ongeveer 3000 man, zonder nog te specificeren wat dit zou moeten inhouden. Er is dus wel alle aanleiding om snel te kijken wat de EU kan betekenen en nauw contact te onderhouden met de Verenigde Naties.

Nederland treft zelf op dit moment voorbereidingen voor een bijdrage aan de financiering van het luchttransport, dat noodzakelijk is voor de hergroepering van de MONUC-troepen, zodat de afwezigheid van MONUC in bepaalde delen van Congo niet als excuus kan dienen voor tekortschietende bescherming van de vluchtelingen. De leden Voordewind, Haverkamp en Van Dam hebben gevraagd hoe wij hierop inspelen.

Afgelopen maandag heb ik de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie achter een voorstel gekregen dat ik had gedaan naar aanleiding van het pleidooi van de heer Van Dam om een internationaal onderzoek te doen naar de instrumenten om de grondstoffenhandel waarmee de strijdende partijen hun geld verdienen, aan banden te kunnen leggen. Daarover hebben wij heldere conclusies bereikt. Hierin zal de Europese Commissie in samenspraak met de ministers verdere stappen zetten. Ik had de Kamer toegezegd dat ik hiertoe het initiatief zou nemen. Na enige discussie en met ondersteuning van met name de Benelux-collegae is dit gelukt. Wij zullen het rapport van de secretaris-generaal van de VN afwachten over de precieze vraag met betrekking tot versterking van de VN-vredesmacht en op basis daarvan de nadere antwoorden formuleren.

Tot zover het blokje over Congo.

De voorzitter:

Ik stel de leden voor om hierover één vraag te stellen, ook omdat dit straks nog een keer terugkomt.

De heer Van Dam (PvdA):

Hoezo komt dit straks terug?

De voorzitter:

In het antwoord van minister Koenders.

De heer Van Dam (PvdA):

Maar dit gaat nu over de crisis in Congo.

Minister Verhagen:

Het humanitaire deel en de follow-up van de top in Nairobi waar collega Koenders is geweest. Daarover kunt u verder met hem van gedachten wisselen.

De heer Van Dam (PvdA):

Mijn vraag gaat over de uitspraak van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die als ik de minister goed begrijp nu heeft gezegd dat hij 3000 man nodig heeft. Als Europa hem vraagt wat hij dan nodig heeft, kan hij daar nog geen antwoord op geven. Dat zou een heel vreemd signaal zijn op dit moment. Is afgelopen maandag en dinsdag ook met de andere ministers van de EU gesproken over de bereidheid om, indien mogelijk, aan het verzoek tegemoet te komen?

Minister Verhagen:

Over die bereidheid heb ik niet gesproken, aangezien de Kamer uitvoering van de motie van de heer Van Dam, waarin ik werd verzocht nu al de EU-Battlegroups beschikbaar te stellen, niet wenselijk achtte. Wij hebben wel gesproken over de noodzaak om als EU en als afzonderlijke lidstaten datgene te doen wat nodig is om de VN-vredesmacht MONUC te versterken. Wij zijn bereid om samen te werken om de VN-vredesmacht effectiever de noodzakelijke bescherming te laten bieden in Oost-Congo.

Wat moet er gebeuren? Er zijn 17.000 militairen. De vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, de heer Le Roy, heeft onderzocht hoe wij MONUC daadwerkelijk effectief kunnen laten zijn. Want het is natuurlijk stuitend en zelfs schandalig dat MONUC in bepaalde gevallen zelf veroorzaker is geweest van leed. Ik heb met de Kamer eerder van gedachten gewisseld over hoe bepaalde troepen zich daar misdragen hebben ten opzichte van mensen die al in een vreselijke situatie zitten. Het kan liggen aan de commandovoering, het mandaat of het specifiek ontbreken van bepaalde deskundigheid, onder andere op het gebied van transport. Op basis van de voorzichtige indicaties is mij wel duidelijk waar Le Roy aan denkt. Ik noem de inlichtingencapaciteit, de special forces et cetera. Op basis van de rapportage van Le Roy vinden nu een discussie en een afstemming in de Veiligheidsraad plaats en daar komt het speciale verzoek van de VN vandaan. Het is allemaal op basis van het VN-mandaat. Op basis van het VN-mandaat proberen wij de vluchtelingen te beschermen. Dat is de internationale rechtsorde.

Er zijn misschien indicaties waar het naar toe gaat, vandaar dat wij nu reeds werken aan bijvoorbeeld de financiële bijdrage aan de luchttransporten. Dat is namelijk een van de elementen. Het zit allemaal in die 3000 man, ook de helikopterpiloot die zorg draagt voor het luchttransport. Wij hebben zelf geen helikopters, maar wij hebben wel het geld om ze in te huren. Daarnaar kijken wij op dit moment. Ik moet helaas toegeven dat er tussen de rapportage van Le Roy op 11 november en de definitieve besluitvorming op de 19de een heel lange tijd zit. Daarom gebruiken wij nu reeds onze contacten, net als de EU, om eerder te weten wat er nodig is.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De minister heeft vorige week in het debat gesproken over de Nederlandse bereidheid. Hij heeft zijn woorden later afgezwakt. Ik wil graag horen hoe dat tot stand is gekomen.

Heeft de minister de indruk dat Europa op heel korte termijn de troepen ter versterking van MONUC op kan zetten? Kunnen deze troepen eventueel uit de EU-Battlegroups gehaald worden, zoals ook het CDA vorige week opperde? Wij hebben gezien hoe Nkunda daar aan het werk is. Ik denk nog steeds dat snelheid geboden is om te proberen hem in de tang te houden.

Voorzitter: Verbeet

Minister Verhagen:

Ik ben het met mevrouw Diks eens dat wij moeten doen wat wij kunnen doen om het rebellenleger van Nkunda in de tang te houden. Wij doen dat met de VN-vredesmacht, maar mevrouw Diks moet mij geen woorden in de mond leggen die ik niet heb gebruikt. Over de EU-Battlegroup heb ik twee dingen gezegd vorige week. Het eerste is dat het Nederlandse parlement niet gaat over de inzet van bijvoorbeeld Britse troepen. Het is verder de vraag of datgene wat de battlegroup heeft, gevraagd wordt of nodig is om MONUC te versterken. De EU heeft de bereidheid uitgesproken om een bijdrage te leveren aan de versterking van de VN-vredesmacht, maar intelligence capaciteit zit niet in de battlegroup. Transport zit er niet in. Op basis van wat ik nu hoor, zeg ik dat wij als Europese Unie, maar ook als Nederland, de bereidheid moeten hebben om hieraan een bijdrage te leveren. Wat manschappen betreft ligt het echter niet voor de hand dat in eerste instantie Nederland aan de beurt is.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb een vraag over de inzet van de EU-Battlegroups. Dit gaat verder dan alleen Congo. De minister zei zo-even dat het Nederlandse parlement niet gaat over de inzet van de EU-Battle­groups. Echter, dat is feitelijk toch niet zo? Als wij tegen de inzet van de EU-Battlegroups zijn, kunnen wij deze toch tegenhouden, zelfs als wij deze niet zelf bemannen? Zo is het toch geregeld?

Minister Verhagen:

Kunt u deze vraag herhalen, mijnheer Van Dam?

De heer Van Dam (PvdA):

In een specifiek algemeen overleg naar aanleiding van de commissie-Van Baalen komen wij hier nog nader over te spreken. Als ik het goed heb begrepen, beslist de EU over de inzet van de EU-Battlegroups.

Minister Verhagen:

Ja.

De heer Van Dam (PvdA):

Met 27 landen gezamenlijk.

Minister Verhagen:

Ja.

De heer Van Dam (PvdA):

Het Nederlandse parlement beslist dan toch mee over de inzet van de EU-Battlegroups?

Minister Verhagen:

Het ging om iets anders. Als het Nederlandse parlement – deze discussie hebben wij vorige week gevoerd – instemmingsrecht wil hebben ten aanzien van de inzet van Nederlandse militairen ten behoeve van operaties elders, dan zou het toch wel vreemd zijn om dit recht te onthouden aan het Britse parlement ten aanzien van Britse militairen? Dat is het punt. Op dit moment zitten er geen Nederlandse militairen in de battlegroup. Als wij bij motie de EU-Battlegroup gaan inzetten, wordt geen recht gedaan aan de parlementaire betrokkenheid bij uitzending van militairen, zoals de heer Van Dam deze wel voor zichzelf vraagt. Ik mag een dergelijke solidariteit ook van hem vragen ten opzichten van zijn Britse en Franse collega's.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van Dam, ik wil de heer Van Baalen het woord geven.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik vind dat de vraag wie nu eigenlijk gaat over de inzet van de EU-Battlegroups, helder beantwoord moet zijn.

De voorzitter:

Zou de heer Van Baalen dit volgens u niet kunnen ophelderen?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik probeer een debat met de minister aan te gaan. In de tussentijd had ik mijn vraag al kunnen stellen.

De voorzitter:

Dat is altijd zo gemakkelijk... De heer Van Baalen heeft het woord; dan had u dat maar niet moeten zeggen.

De heer Van Baalen (VVD):

Volgens mij is een en ander zo geregeld, dat de EU kan besluiten tot inzet van de battlegroup. Deelname van Britse of Nederlandse troepen zal desalniettemin uiteindelijk volgens de nationale procedures verlopen. Er kan dus besloten worden: wij gaan. Het Nederlandse parlement kan vervolgens zeggen: wij doen ons deel toch niet. Zo ligt het.

Minister Verhagen:

Ja, en daarmee staat of valt de inzet van de EU-Battlegroup; met alle respect.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

De heer Van Dam (PvdA):

Dat is niet het punt waar het mij om ging.

Minister Verhagen:

Neem de opstelling waar de heer Van Dam op doelt. Als ik, hypothetisch, tegen de inzet van de EU-Battlegroup ten behoeve van deze situatie ja zeg, los van het feit dat het de vraag is of een en ander is toegesneden op het verzoek, en mijn Britse collega zegt nee, terwijl de Britse troepen de battlegroup bemannen – dit halfjaar zijn de Britten aan zet – dan kan ik hoog en laag springen, maar dan wordt de battlegroup niet ingezet.

De heer Haverkamp (CDA):

Laten wij het punt van de inzet van de EU-Battlegroup even goed formuleren. Wij gaan niet over de positieve inzet van militairen. Immers, dat is uiteindelijk conform ons artikel 100-procedure voorbehouden aan de nationale parlementen. Stel, in de casus, dat wij vinden dat een EU-Battlegroup ergens niet moet worden ingezet en wij roepen de minister op om in de Raad van Ministers zijn veto te gebruiken. Klopt het dan dat de EU-Battlegroup niet ingezet zal worden?

Minister Verhagen:

Ja, dat klopt. Als de Kamer mij vraagt om een veto in te zetten, dat betekent dat ook veto.

Voorzitter, ik kom nu te spreken over de situatie in het Midden-Oosten. Eergisteren nog woonde ik de opening bij van een gezamenlijke training van Palestijnse en Israëlische diplomaten op instituut Clingendael. Een unieke gebeurtenis en een prima initiatief dat model kan staan voor de Nederlandse inspanningen ten aanzien van het Palestijns-Israëlisch conflict; proberen mensen bij elkaar te brengen om zo bij te dragen aan wederzijds begrip en constructieve oplossingen. Annapolis is nu bijnaéén jaar oud. De heer Van Bommel merkte op dat Annapolis mislukt was. Ik ben het daar faliekant mee oneens. Ik wijs op de verklaring van de secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-moon, van 9 november jongstleden naar aanleiding van de Kwartet-bijeenkomst in Sharm el Sheikh. Volgens de verklaring noemden president Abbas, de Palestijnse Autoriteit, en minister Livni van Israël de besprekingen substantieel en veelbelovend. Zij spraken hun vertrouwen uit in een solide onderhandelingsstructuur die de toekomstige voortgang waarborgt. Wie ben ik om de twee hoofdonderhandelaars, zowel van de Palestijnen als van Israël, tegen te spreken?

Er zijn in het afgelopen jaar betekenisvolle veranderingen doorgevoerd. Ik onderscheid vier elementen. Ten eerste: Israël en de Palestijnse Autoriteit hebben nu een gedeelde visie op de toekomst, uitgaande van een tweestatenoplossing. Ten tweede: Israël en de Palestijnse Autoriteit hebben zich verplicht om een samenhangend akkoord te bereiken op alle onderwerpen, zonder uitzondering: de grenzen, Jeruzalem, de vluchtelingen. Ten derde: Israël en de Palestijnse Autoriteit verkeren nog steeds in voortdurende bilaterale onderhandelingen. Ook al zijn er in februari verkiezingen in Israël, toch vinden op dit moment nog steeds onderhandelingen plaats. Ten vierde: Israël en de Palestijnse Autoriteit benadrukken ieder voor zich dat deze onderhandelingsstructuur effectief en productief is. Ik deel de analyse van de heer Van Bommel dan ook niet.

Onlangs hebben collega Koenders en ik besloten tot een verhoogde inspanning in de Palestijnse gebieden. Extra fondsen zullen onder meer besteed worden aan de bijdrage aan de Palestijnse civiele veiligheidssector, voortbouwend op de Berlijnconferentie van juni 2008, die collega Koenders en ik hebben bijgewoond. Nederland speelt op dit gebied echt een voortrekkersrol. Het is evident dat zowel de Palestijnen als de Israëli's groot belang hebben bij een beter functionerende politie- en justitiële sector. In 2008 zal Nederland in totaal, inclusief de extra steun, ongeveer 68 mln. uitgeven aan hulp voor de Palestijnse gebieden. Dat gaat voor een deel naar de West Bank, zeg ik tegen de heer Haverkamp.

Ik wil benadrukken dat niet alleen ons beleid maar ook dat van de Israëlische regering gericht is en behoort te zijn op de ontwikkeling van een levensvatbare Palestijnse staat. Hopelijk zullen de omstandigheden het toestaan dat dit beleid ook steeds duidelijker zichtbaar wordt, met name op de grond en niet alleen in de onderhandelingskamers. Dat zou het vertrouwen in het politieke proces immers sterk verbeteren. Nederzettingenactiviteiten, het gedrag van gewelddadige settlers, moet een halt worden toegeroepen. Daarop spreek ik Israël ook aan. Nederland streeft een brede politieke dialoog na en acht het van groot belang dat in het kader van de intensivering van de relatie tussen de Europese Unie en Israël in elk geval een apart subcomité mensenrechten wordt ingesteld. Dat is een harde voorwaarde, en dat heeft de Europese Unie ook aan Israël duidelijk gemaakt.

Niet alleen in het kader van het mensenrechtencomité, als daarin de intensivering van de dialoog tussen de EU en Israël wordt doorgevoerd, maar ook in bilaterale gesprekken vragen wij overigens buitengewoon consequent aandacht voor de mensenrechtensituatie in Israël en de Palestijnse gebieden. Ik merk op dat de vernieling van olijfboomgaarden, zoals genoemd door de heer Van Bommel, geen Israëlisch beleid is maar gedrag van groepen radicale settlers, waartegen de autoriteiten van Israël moeten optreden. Dat doen zij overigens, zij het niet met het gewenste effect of in voldoende mate. Daarop spreken wij hen dus ook aan. Het is overduidelijk dat leger en politie moeten optreden tegen settlers die de wet overtreden. Daar is ook door het Israëlische Supreme Court duidelijk om gevraagd. Er is dus vaak wel sprake van bescherming, maar helaas niet altijd. Wat ik wel positief vind, is dat in Israël zelf een duidelijke kentering gaande is in de publieke opinie en in het publieke debat over het gedrag van de settlers. Met name de gebeurtenissen tijdens deze laatste oogst, waarop de heer Van Bommel duidde, hebben geleid tot de afkondiging van strenge maatregelen tegen extreemrechtse activisten op de West Bank, en dat is maar goed ook.

De heer Van Bommel (SP):

Er is de hoofdzaak en er zijn de bijzaken. De hoofdzaak is denk ik het Annapolisproces. Dat zal moeten leiden tot een tweestatenoplossing, tot duurzame vrede et cetera. De uitgangspunten die de minister vandaag heeft herhaald, zijn goed. Daaraan hebben wij ook altijd onze steun gegeven. Dit proces is nu echter een jaar gaande en in de praktijk worden er geen stappen gezet. Daarom noem ik het Annapolisproces mislukt. Of heeft de minister van Buitenlandse Zaken een andere kijk op de realiteit van het afgelopen jaar?

Minister Verhagen:

Het Annapolis-proces richt zich op de einduitkomst van de tweestatenoplossing. Ook bij de bijeenkomst van de Europese Unie met de mediterrane landen, waarbij de Arabische Liga, maar ook Israël en Turkije aanwezig waren, bleek uit de interventies van de Arabische Liga, Egypte, Israël en de Palestijnse gebieden dat men de uitkomst van de onderhandelingen wel degelijk met vertrouwen en hoop tegemoet ziet. Daarom ben ik het niet met de heer Van Bommel eens dat het Annapolisproces mislukt is.

Los van de onderhandelingen over de eindoplossingen zijn er nu veranderingen op de grond, door het opheffen van de roadblocks en het tegengaan van de uitbreiding van de nederzettingen, het verbeteren van de access and movement, et cetera. Daarbij spelen absoluut problemen. Dit ben ik ook eens met de heer Van Bommel. Wij spreken hen daarop aan en veroordelen dit. Wij proberen een bijdrage te leveren aan een oplossing, onder andere door de politie- en justitiesector in de Palestijnse gebieden te verbeteren. Dit heeft er onder andere toe geleid dat van bepaalde Israëlische interventies wordt afgezien. In Jenin pleegde het Israëlische leger eerst allerlei interventies, zonder succes. Deze interventies blijven nu achterwege, omdat Jenin nu zelf zorg draagt voor de openbare orde. Wij proberen deze bijdrage uit te breiden. Op die manier proberen wij de verbeteringen te bewerkstelligen. Ik ben het met de heer Van Bommel eens dat daarvoor nog een heleboel moet gebeuren.

De heer Van Bommel (SP):

Het papier is geduldig, de overeenkomst is gesloten en er bestaat overeenstemming over de doelstelling. Het probleem is echter dat de veranderende situatie op de grond de oplossing die in Annapolis is afgesproken feitelijk onmogelijk maakt. Ik doel met name op de verdere uitbouw van illegale nederzettingen. Het failliet van Annapolis moet in deze zin begrepen worden. Deelt de minister deze opvatting?

Minister Verhagen:

Nee. Feitelijk maakt dit de oplossing niet onmogelijk. Het maakt de situatie buitengewoon gecompliceerd en moeilijk. Er horen meer verbeteringen doorgevoerd te worden, gelet op de roadmap. Het bemoeilijkt echter uiteindelijk niet de oplossing die gezocht wordt. Dit baseer ik niet alleen op wat ik hoor van minister Livni, maar ook op wat ik hoor van president Abbas en premier Fayyad. Ik baseer het ook op wat ik hoor van de heer Aboul Gheit, mijn Egyptische collega.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik hoor nogmaals de bedragen voor de hulpverlening aan de Palestijnen en spreek er mijn verbazing over uit. Ik vind 68 mln. echt disproportioneel, afgezet tegen het totaal aantal Palestijnen, 4,5 tot 5 miljoen. Wij zijn net in Ethiopië geweest. Daar leven 80 miljoen mensen. Dit land krijgt 35 mln. Maar dit terzijde, misschien spreken wij hierover straks nog met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Ik heb de minister een vraag gesteld over de delegatie van het Europees Parlement. Ik weet dat het Parlement de Commissie controleert, vergelijkbaar met hoe het in Den Haag werkt. Is het niet mogelijk dat de minister zijn afschuw of veroordeling uitspreekt over wat er plaatsvindt en dat er een wederbezoek aan het Parlement plaatsvindt?

Wij hebben het wel over tweestatenoplossingen, maar er zijn nog steeds geen onderhandelingen tussen de partijen die ik maar even Hamas en Abbas noem. Wij hebben gezien dat geprobeerd is om de partijen in Caïro bij elkaar te krijgen. Hamas heeft dit afgewezen omdat de organisatie de voorwaarde stelde dat alle gevangen Hamasleden, inclusief de criminele, vrij zouden komen. Welke mogelijkheden ziet de minister hierbij nog?

Minister Verhagen:

Mijn houding ten aanzien van de onderhandelingen met Hamas mogen genoegzaam bekend zijn. Ik heb daarvan duidelijk gezegd dat ik niet van plan ben om met terroristische organisaties te overleggen, tenzij dit overleg gericht is op het beëindigen van het geweld en tenzij Hamas bereid is om de Kwartet-voorwaarden te accepteren. Mij is tijdens eerdere discussies gevraagd wat ik vind van het optreden van een aantal Kamerleden, die met vertegenwoordigers van Hamas spraken tijdens een officiële reis van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Ik vond dit volkomen onnuttig. Het leverde geen bijdrage aan wat wij gezamenlijk willen bereiken. Het past mij, als lid van de regering, niet om parlementariërs te ontzeggen om met bepaalde mensen – waarmee ik niet samen mee over straat zou willen lopen, laat staan in discussie gaan – in gesprek te gaan. Als een parlementariër dat wil, gaat hij zijn gang maar. De Kamer zou het in het kader van de parlementaire democratie niet wenselijk vinden als ik mijn goedkeuring moet geven aan met wie parlementariërs mogen praten. Een parlementariër kiest zijn eigen gesprekspartners. Ik ben minister en ik kies mijn eigen gesprekspartners, waarbij ik optreed als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering en het Nederlandse volk. Wat het Europees Parlement doet, maakt geen onderdeel uit van mijn verantwoordelijkheid. Als de heer Voordewind vindt dat Europarlementariërs niet moeten praten met leden van Hamas, dan kan ik het met hem eens zijn. In dat geval moet de heer Voordewind met zijn collega's gaan praten.

Egypte heeft op alle mogelijke wijzen geprobeerd om met de gematigde elementen te komen tot een oplossing. Hamas heeft geweigerd om aan die gesprekken deel te nemen. Er kan uiteindelijk alleen een oplossing worden gevonden, als de gewone Palestijn op basis van het Annapolisproces ziet dat het loont om de vreedzame weg te kiezen omdat er een levensvatbare Palestijnse staat is. In die Palestijnse staat ben je beter af als je de geweldloze weg kiest dan met de gewelddadige. Dat betekent dat behalve Israël, ook wijzelf een bijdrage moeten leveren. Ik ben het op dat punt niet met de heer Voordewind eens, die vraagtekens plaatst bij de financiële ondersteuning van de Palestijnse gebieden. Mijn collega Koenders zal daarop nog nader ingaan.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik vond dat de minister het in zijn beantwoording een beetje "downsizede". Ik kon zo gauw niet op het Nederlandse woord komen.

Minister Verhagen:

U bedoelt: bagatelliseerde.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Nee, ik bedoel kleiner maken.

Minister Verhagen:

Kleiner maken? Ja, dat is een goede vertaling.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De minister heeft het over problemen en de richting. In het Annapolisproces zien wij dat in een bepaalde plaats van alles wordt afgesproken, waarvan dan in de praktijk – in Israël – niets terechtkomt. Kennelijk heeft de minister daarbij een ander beeld dan wij. Naar onze informatie worden er dagelijks nog nieuwe nederzettingen opgericht, er worden nieuwe huizen gebouwd en de Palestijnen worden afgeknepen. Daar vinden echt mensenrechtenschendingen plaats. Ik zou de minister willen vragen dit nog eens te herzien en er nog eens over na te denken. De manier waarop hij nu inzet op Israël werpt onvoldoende vruchten af.

Minister Verhagen:

Ik ben dat laatste absoluut niet met u eens. De manier waarop Nederland zich heeft ingezet – ook bij de afsluiting van Gaza – heeft ertoe geleid dat er nu verbeteringen zijn doorgevoerd op het punt van de elektriciteit- en watervoorziening voor de inwoners van Gaza. De in- en uitvoer van agrarische producten werd eerder tegengehouden. Die is nu mogelijk, dankzij de inzet van Nederland. Ik ben het dus niet met u eens dat het beleid geen vruchten afwerpt. Ik denk ook dat er wel degelijk een oprechte inzet van beide partijen is om te komen tot een vreedzame oplossing. Ik ben het met u eens als u zegt dat de uitbreiding van de nederzettingen ten scherpste veroordeeld moet worden. Ik vind die uitbreiding contraproductief en buitengewoon slecht. Zij geeft niet de indruk aan de Palestijnen dat een levensvatbare Palestijnse staat in het verschiet ligt. Dat vind ik slecht, te veroordelen en verwerpelijk. Dat maak ik ook duidelijk.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De minister weet natuurlijk net zo goed als ik dat er in Israël een grote groep mensen is die mordicus tegen de tweestatenoplossing is en nadrukkelijk zijn best doet om haar te torpederen. Dat zou buitengewoon jammer zijn. In ieder geval troost ik mij met de gedachte dat de minister de oprichting van het subcomité mensenrechten voor het intensiveren van het EU-associatieakkoord een harde voorwaarde noemt. Wij zullen de minister daaraan houden.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Voordewind sprak zijn verwondering uit over de enorme bedragen die in de loop van de tijd naar de Palestijnse gebieden zijn gegaan. In hoeverre heeft die steunverlening geleid tot bestuurlijke, economische en onderwijskundige hervormingen?

Minister Verhagen:

Op de besteding van de gelden in de Palestijnse gebieden zal collega Koenders nader ingaan. Kijk naar de huidige Palestijnse regering. Kijk naar de inzet van premier Fayyad. Kijk naar de besteding van onze gelden in relatie tot de sectoren van politie en justitie. Dan is te zien dat er werkelijk verbeteringen zijn doorgevoerd. In de Palestijnse gebieden is er in het verleden veel kritiek geweest op Fatah. Het geld zou niet goed besteed zijn. Het is niet voor niets dat premier Fayyad, met een achtergrond van internationale financiële instellingen, er als geen ander van overtuigd is dat er zichtbare verbeteringen voor de Palestijnse bevolking moeten worden doorgevoerd. Annapolis moet leiden tot een Palestijnse staat. Daarnaast moeten verbeteringen in het dagelijks leven getoond worden. Dat is met inbegrip van eigen verantwoordelijkheid op die terreinen. Met de huidige Palestijnse regering zijn betere afspraken te maken dan in het verleden mogelijk was.

De heer Van der Staaij (SGP):

In hoeverre krijgt het vredesproces ook van onderop gestalte? Ik krijg het beeld dat met heel veel internationale druk en geld van bovenaf wordt geprobeerd om verbeteringen te bewerkstelligen. Van onderop lijkt er nog heel veel te winnen. Wat wordt daar verder aan gedaan?

Minister Verhagen:

Goede vraag. Vroeger hadden wij Peace Now en dergelijke. Nu zijn stimulansen nodig om die beweging van onderop te versterken. Het is een van de redenen waarom wij het programma geïnitieerd hebben van de Palestijnse en Israëlische diplomaten. Het gaat om jonge diplomaten die hier gezamenlijk een opleiding krijgen. Op die manier krijg je in die ministeries wat breder dan alleen in de top het besef dat wij er samen aan werken. In samenwerking met het Peres Centre for Peace steunen wij voetbalclubs van Palestijnse en Israëlische kinderen samen. De Palestijnse en Israëlische moeders en vaders zitten dan aan de kant samen hun team aan te moedigen. Het zijn simpele projecten waarin men ziet: hé, die ander is ook een mens.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik zal maar niet vragen of de ouders zich daar langs de lijn beter gedragen dan in Nederland. Ik had een vraag gesteld over de economische ontwikkeling op de Westbank.

Minister Verhagen:

Een deel van onze bestedingen is gericht op verbetering van de situatie op de Westbank. Wellicht kan collega Koenders daar nog nader op ingaan.

Het nucleaire programma van Iran geeft onverminderd aanleiding tot grote zorgen. Naast het nucleaire programma baart met name het ballistische-rakettenprogramma van Iran ons grote zorgen. De test gisteren van een nieuwe langeafstandsgrondraket die mogelijk Israël kan bereiken, onderstreept dit nog eens. President Ahmadinejad heeft bij herhaling dreigende taal jegens Israël geuit. Nederland blijft niet aflatend de diplomatieke inspanningen van met name de permanente leden van de Veiligheidsraad en Duitsland steunen.

Enerzijds hebben wij een pakket met mogelijke elementen voor de samenwerking op lange termijn. Dat pakket heeft Solana Iran in juni voorgelegd. Naast het positieve vooruitzicht dat Iran mogelijk mee gaat werken, heeft de EU anderzijds sancties. Die gaan verder dan de sancties van de VN-Veiligheidsraad. In antwoord op de specifieke vragen van de heer Voordewind kan ik zeggen dat ik vast van plan ben om de druk op Iran verder te verhogen zolang Iran niet positief reageert op dat pakket samenwerkingsvoorstellen van de P5 plus 1. Extra maatregelen dienen bij voorkeur in het kader van de VN-Veiligheidsraad genomen te worden. Als dit door de blokkade van deze of gene onverhoopt niet mocht lukken, dient de EU samen met andere bezorgde landen – ik wil dat zo breed mogelijk trekken – uiteraard haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het laatste rapport van ElBaradei van de IAEA geeft absoluut geen aanleiding om de zorgen over Iran te bagatelliseren of kleiner te maken dan zij zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Diks, u hoeft niet per se over ieder onderwerp een vraag te stellen. Het lijkt haast alsof dat moet.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik heb het begrepen, maar ik wil de minister vragen hoe het staat met de zaak Al-Mansouri? Ik ben er vanochtend heel even over begonnen, maar de minister is er nog niet op ingegaan. Kan hij even een update geven?

Minister Verhagen:

"Even een update geven" doet geen recht aan de ook door de Nederlandse regering naar voren gebrachte ernstige zorgen over de situatie van Al-Mansouri. Ik heb in mijn laatste gesprekken met de minister van Buitenlandse Zaken van Iran en met mevrouw Nazari, de mensenrechtendirecteur van Iran, zeer nadrukkelijk de situatie van Al-Mansouri besproken. Ik heb bij herhaling naar voren gebracht dat zij ons toezeggingen gedaan hebben over informatie. Men is zeer wel op de hoogte van onze principiële bezwaren tegen de doodstraf die hij mogelijk krijgt. Wederom is verzekerd dat er nog geen eindoordeel is uitgesproken door de rechter. Als er een oordeel wordt uitgesproken of een straf wordt opgelegd, bestaat de mogelijkheid van beroep. Wij brengen onze zorgen dus regelmatig over. Op dit punt zijn nog geen nieuwe ontwikkelingen waarmee ik de Kamer nader gerust kan stellen. Het vraagt onze voortdurende aandacht. Op twee elementen wil ik nog even de aandacht vestigen. Hij wordt verdacht van ernstige misdrijven. Hij wordt, ondanks het feit dat hij ook de Nederlandse nationaliteit heeft, door de Iranese autoriteiten niet gezien als Nederlander maar als Iraniër, omdat hij ook de Iranese nationaliteit heeft. Wij kunnen hem derhalve niet de normale consulaire bijstand geven.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik begrijp de inbreng van de minister. Ik zou toch willen verzoeken om daar heel sterk op in te zetten. Dat wij de doodstraf afkeuren en Iran niet, wil niet zeggen dat Iran gevoelig is voor het argument. Ik vraag de minister om dat in diplomatieke zin zo zwaar mogelijk in te zetten.

Minister Verhagen:

Dat doen wij, absoluut. Ik kan echter – ik wilde bijna zeggen: off the record – moeilijk het leger op Iran afsturen. Sommigen willen dat nu al doen in relatie tot heel andere zaken.

De voorzitter:

Daar maken wij geen grappen over.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister zegt terecht dat druk op Iran nodig blijft. Hoe verhoudt zich daarmee het nieuwsbericht dat er nu juist een groot handelscentrum in Rotterdam is geopend om de handel met Iran te bevorderen? Ondermijnt dat dit signaal niet?

Minister Verhagen:

Wij hebben hier in ieder geval geen handelscentrum geopend. Dat andere landen hier bepaalde zaken openen, laat ik even in het midden. Laat men gewoon eens kijken naar de invulling die wij in Nederland geven aan de handelsbevordering met Iran. Dan zie je dat Nederland een van de weinige landen is die daarvoor geen ondersteuning meer geeft, ook niet wat de producten betreft die niet op de sanctielijst staan. Tal van landen zetten de handelsbevordering gewoon voort voor zover het zaken betreft die niet onder de sanctiemaatregelen vallen. De Nederlandse overheid stimuleert ook niet dat particulieren of instellingen daar iets ondernemen, maar tegenhouden kan zij dat niet. Verder staat Nederland op het lijstje met betrekking tot de handel tussen landen van de Europese Unie of andere landen en Iran redelijk laag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Misschien is het goed hierop terug te komen in de schriftelijke vragen. Ik blijf het vreemd vinden – misschien zegt de minister dat het particulier is – dat er een groot kantoor wordt geopend om de handel met Iran te bevorderen, terwijl de overheid juist als beleid heeft om dat niet te doen.

Minister Verhagen:

Stel, u besluit morgen uw Kamerzetel eraan te geven om commercieel te worden en u opent een kantoor handelsbevordering Nederland-Iran. Dat kan de overheid moeilijk verbieden. U zou mij er wel terecht op kunnen aanspreken als de Nederlandse overheid subsidie zou geven om dat soort activiteiten door te zetten. Dat zou namelijk in tegenspraak zijn met wat wij daarover hebben afgesproken.

De heer Van Dam (PvdA):

Gehoord de woorden van de minister, is mijn vraag in welk licht wij de contacten moeten bezien die de minister van Economische Zaken volgens haar eigen weblog heeft gehad met de Iraanse minister van energie.

Minister Verhagen:

Daarover zijn heel heldere antwoorden naar de Kamer gestuurd die door de Kamer in orde zijn bevonden. Ik zou u de antwoorden nog een keer kunnen toesturen.

Als gevolg van de Georgië-crisis staan wij op een belangrijk punt in de relaties met Rusland. Ik denk niet dat de geopolitieke verhoudingen als gevolg van deze crisis onomkeerbaar zijn gewijzigd. De kern van het beleid blijft het inbedden van grote machten in het systeem van de internationale ordening, het multilaterale aspect dat ik aan het begin behandelde. Het is zinvol om Rusland een plaats te geven in internationale verbanden als de WTO en ook om Rusland te binden door samenwerking met de Europese Unie en de NAVO, zodat Rusland een medeverantwoordelijk partner kan worden en daarmee beter aanspreekbaar wordt op beleid en daden, op een manier waarop de heer Haverkamp het had toen hij sprak over Iran. Dat blijft de langetermijndoelstelling van mijn beleid die ik ook uitdraag in de Europese Unie.

Bij de internationale besprekingen in Genève zetten wij erop in om de gevolgen van het buitenproportionele optreden in de Georgië-crisis te redresseren met het oog op de toekomst van de regio. Deze besprekingen kenden een moeizame start in oktober. Ze worden volgende week hervat en ik blijf er bij beide partijen op aandringen dat zij zich constructief opstellen. Georgië moet zich niet laten verleiden tot provocaties. Ik herhaal nog maar eens dat een MAP-status voor Georgië in dit stadium niet aan de orde is. Wij accepteren evenmin de afscheiding van Abchazië en Zuid-Ossetië.

De heer Van Baalen (VVD):

De minister stelt dat de MAP-status voor Georgië niet aan de orde is. Hij kan echter niet ontkennen dat de NAVO een besluit heeft genomen dat logischerwijze op enig moment leidt tot de MAP-status. In Boekarest is gezegd dat Oekraïne en Georgië lid kunnen worden zonder dat daar een tijdpad aan is verbonden. In een eerder overleg heeft de minister gezegd dat hij dat niet zal tegenhouden. Het punt komt dus aan de orde.

Minister Verhagen:

In maart hebben wij in Boekarest gezegd dat het perspectief op een kandidaat-lidmaatschap voor Georgië er is. De NAVO bepaalt wie lid kan worden. Kandidaat-lidstaten kunnen een aanvraag indienen en het is niet aan landen die niet in de NAVO zitten om daar een veto over uit te spreken. Tegelijkertijd is gezegd dat Georgië op dit moment niet aan de criteria voor die MAP-status voldoet, maar dat wij in december bekijken of de omstandigheden zodanig zijn dat wij daar een ander standpunt over zouden kunnen innemen. Ik herhaal dat het in dit stadium dus niet aan de orde is. Ik heb dat ook uitgesproken tegen degenen die naar aanleiding van de oorlog in Georgië zeiden dat Georgië nu maar even snel de MAP-status moet worden verleend; daar doet deze regering niet aan mee. In december praten wij verder, maar gelet op de huidige situatie zie ik geen aanleiding om terug te komen op het standpunt dat wij eerder hebben ingenomen.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Niet zo lang geleden was het mijn partij die aandrong op het spoedig toekennen van de MAP-status, maar daar was op dat moment in de Kamer geen basis voor te vinden. Ik weet niet of dat met het veranderde standpunt van de PvdA wel het geval is. Geldt bij de top die in de december plaatsvindt nu ook de stelling die de minister in maart had, namelijk dat hij consensus niet in de weg zou staan? Geldt dat nog steeds?

Minister Verhagen:

Voorzitter. In december is er geen top maar een ministeriële bijeenkomst. De volgende top is pas volgend jaar april. Het zijn de ministers van Buitenlandse Zaken die in december bij elkaar komen in het kader van de NAVO-raad. Die zullen dan bekijken of er aanleiding is om de MAP-status toe te kennen. Ik herhaal dat het op dit moment dus niet aan de orde is. In december zullen wij op basis van de situatie op dat moment daarover een standpunt innemen. Ik zit niet zo in elkaar dat als een consensus zich aftekent of zich kan aftekenen ik de zaak ga blokkeren of frustreren, tenzij het om heel principiële zaken gaat, zoals samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal waar wij eerder met u van gedachten over hebben gewisseld. Maar ook dan streef je toch nog naar een vorm van consensus zodat iedereen wel in de besluitvorming kan worden meegenomen.

Voorzitter. Ten slotte ons netwerk van ambassades. De taakstelling, de reductie in personeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken, zal voor een kwart gerealiseerd worden binnen ons postennetwerk. Dat vraagt absoluut om een analyse van de vraag waar wij onze mensen inzetten, wat de meest efficiënte manier is en op welke wijze wij onze dienstverlening op alle mogelijke gebieden goed kunnen blijven verrichten. De heer Van Bommel wees op al die verschillende elementen, niet alleen sec handel, maar het brede scala. Wij bekijken op basis daarvan hoe wij daar dat deel van onze taakstelling kunnen realiseren. Los daarvan, zeg ik tegen de heer Van Baalen, wordt de effectiviteit van ons postennetwerk voortdurend gemonitord. Dat betekent dat wij continu bezien of wij de juiste vertegenwoordiging op de juiste plek hebben. In antwoord op de heer Pechtold waar het gaat om samenwerking met gelijkgezinde landen, zoals Sudan, zeg ik dat wij dat ook doen in alle transparantie. Ik zal de elementen waarom u heeft gevraagd meenemen in onze rapportage over de manier waarop wij onze taakstelling invullen.

Ik vraag op dat punt overigens ook wel enige consistentie van de Kamer. Ik heb mij bijvoorbeeld enige tijd geleden verzet tegen het vestigen van een consulaat in het zuiden van Sudan omdat wij daar een kantoor hadden waarin wij onze werkzaamheden goed konden verrichten.

De Nederlandse consulaten-generaal in Hamburg en Frankfurt staan inderdaad op de nominatie om gesloten te worden, maar dat leidt niet zoals de heer Van Baalen veronderstelde tot verminderde economische dienstverlening. Integendeel, juist om de economische dienstverlening te waarborgen, zal in die regio's een zogenaamde Netherlands Business Support Office gevestigd worden. Dat is een economisch steunpunt dat helemaal op het bedrijfsleven is gericht. In volledige samenspraak met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld het mkb, wordt bezien hoe deze ondersteuning vorm kan krijgen. Die steunpunten zijn flexibel. Dit is ook de wens van het bedrijfsleven en het is een stuk efficiënter. Dat betekent niet dat wij consulaten moeten openhouden en toerusten op alle taken die men normaal van een consulaat verwacht, waaronder visumverstrekking en paspoortuitgifte, met alle daarvoor benodigde kostbare biometrische apparatuur. De enkeling die zich nu in Hamburg of in Frankfurt meldt voor een visum, zal in dat geval inderdaad naar Berlijn moeten. Het is niet anders. Het bedrijfsleven zal echter uitstekend bediend worden in die business offices. De consulaten-generaal worden dus gericht op economische dienstverlening. De honoraire consulaten blijven in stand, voor de normale contacten. Voor het overige kan men zich melden op de ambassade in Berlijn.

De heer Van Baalen (VVD):

Het gaat ook om de uitstraling van Nederland in bijvoorbeeld Hamburg, een stad waarmee wij veel contacten hebben. Ik kan mij voorstellen dat u zich wilt beperken tot de economische dienstverlening, maar het hoofd van die eenheid kan toch gewoon "consul-generaal" heten, zonder dat hij die extra dienstverlening verricht, waarover u spreekt. Die kan gewoon uit de ambassade in Berlijn komen.

Minister Verhagen:

Dat is niet zo, want als je een consul-generaal hebt, dan heb je ook een consulaat. En als je een consulaat hebt, dan moet je dus die biometrische apparatuur aanschaffen. Dat willen wij binnenkort doen, juist om fraude tegen te gaan. U weet hoeveel geld dat kost. Dan moet je ook visa gaan verstrekken en verder gewoon alle consulaire dienstverlening verrichten. Als iemand uit Pakistan, met alle respect, zich in Hamburg meldt, dan is de boodschap: sorry, u kunt gewoon een visum aanvragen bij de ambassade. Juist gelet op het feit dat de Kamer zelf aangedrongen heeft op efficiency en het verminderen van ambtenaren – u hebt daarvoor zelf een pleidooi houden – heb ik mij afgevraagd wat ik waar nodig heb. Dat is bijvoorbeeld een business support office waarmee het bedrijfsleven adequaat en op maat bediend wordt.

De heer Van Baalen (VVD):

U zegt dat je in een consulaat al die diensten moet aanbieden. Daar moet ik dan maar van uitgaan. Ik verzoek u wel om met het bedrijfsleven goed contact daarover te houden. Ik wil daarnaast dat u de evaluatie van het postennetwerk vrij fundamenteel aanpakt, los van bij welke gelegenheid u die aan de Kamer wilt aanbieden; ook op basis van de politieke en economische criteria die genoemd zijn in de Kamer. Er moet in zijn totaliteit echt een goede evaluatie komen, waarover wij op een gegeven moment met u kunnen spreken.

Minister Verhagen:

Dat zeg ik de heer Van Baalen gaarne toe.

De heer Pechtold (D66):

Ik deel het verhaal van de heer Van Baalen, maar het is dus des te belangrijker dat het niet alleen gebeurt vanuit de taakstelling, de bezuiniging, die het kabinet zichzelf heeft opgelegd, maar dat ook de nieuwe kansen worden gepakt. Ik wil van de minister toch iets meer horen over hoe hij aankijkt tegen bijvoorbeeld de samenwerking met andere EU-partners. Voor mij hoeft het niet per se minder te worden. Met de heer Van Baalen pleit ik voor een nieuwe visie hierop. Is de minister bereid om een kort eerste stukje over zijn lijn van denken naar de Kamer te sturen? Dan kunnen wij meedenken. Ik wil het uit die bezuinigingssfeer halen. Ik wil het vooral betrekken op de kansen van wat wij met Europa kunnen doen.

Minister Verhagen:

De taakstelling behelst niet alleen een bezuiniging, maar ook een reductie van het ambtenarenapparaat met zo'n 10%. Het gaat dus niet alleen over de financiële aspecten. Toen ik aantrad als minister, heb ik gezegd: als het ministerie van Buitenlandse Zaken binnen en buiten met ongeveer 10% minder medewerkers moet gaan werken, dan moet eerst gekeken worden naar de efficiency. Heb je iedere keer zo veel mensen nodig om die taak te doen? Hierbij spelen verschillende zaken een rol. Als je het hebt over het bezoeken van Nederlanders in buitenlandse gevangenissen, dan kun je te maken krijgen met wisselingen. Een flexibel team dat je op verschillende ambassades inzet, is dus sowieso al handig dan elke keer die ambassade optuigen.

Zo zijn er meer zaken. Ik ben het dus met u eens dat het niet zozeer gaat om bezuiniging. Het gaat om de juiste vertegenwoordiging op de juiste plek. Ik heb eigenlijk gebruik gemaakt van de taakstelling om dit proces van denken in gang te zetten. Ik misbruik het misschien een beetje, laat ik het zo stellen. Ik denk op dezelfde manier als u doet. Ik zeg alleen: probeer het in samenhang te bekijken. Wij zijn met verschillende operaties bezig; probeer het te vatten in de discussie over de taakstelling. Ik zeg toe dat ik daarover rapporteer. Ik neem daarin ook de mogelijkheid van het samenwerken met andere, gelijkgezinde landen mee.

De heer Pechtold (D66):

Perfect dat wij samen dit misbruik voortzetten. Het gaat mij inderdaad om het grijpen van de kans. Als u een eerste opzet van de discussie naar de Kamer wilt sturen, dan zou ik dat zeer appreciëren. Ik las het artikel in Elsevier; dat hebt u ook gelezen. Dan lees je "Indonesië", en dan denk je: dat komt waarschijnlijk voort uit het koloniaal verleden. Ik wil met u verkennen of dingen zo gegroeid of anders verklaarbaar zijn, inclusief de kansen van de EU. Ik zou dat graag naar aanleiding van een brief van u met u bespreken.

Minister Verhagen:

Ik heb u dit toegezegd.

De heer Haverkamp (CDA):

In relatie tot de dienstverlening van ambassades heb ik specifiek gevraagd naar hoe het gaat met het ondersteunen van studenten die in Nederland hebben gestudeerd en vervolgens in bijvoorbeeld Indonesië gaan werken. U gaf in uw schriftelijke beantwoording aan dat die mensen zich mogen melden bij de ambassade. Mijn punt is juist: hoe weet de ambassade dat mensen vanuit Indonesië in Nederland gestudeerd hebben? Wij registreren alles van die mensen. Is het niet mogelijk dat als die mensen terugkeren, de Nederlandse ambassade in Indonesië dat weet? Ook op vragen over de betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Indonesië bij het oplossen van het probleem van de zwarte lijst hebt u schriftelijk gereageerd. Ter wille van de tijd zal ik niet al te diep op die antwoorden ingaan. Kunt u beloven dat de Kamer voor eind januari een brief krijgt van u en uw collega van Verkeer en Waterstaat waarin specifiek staat wat Nederland kan doen en welke rol de Inspectie Verkeer en Waterstaat kan spelen bij het oplossen van het probleem met de zwarte lijst?

Minister Verhagen:

Over het vliegverbod van Garuda en andere maatschappijen op Europese luchthavens is met de Europese Commissie gesproken. Ook is technische expertise aangeboden aan Indonesië om de problemen op te lossen. Dit is niet een zaak die leidt tot een uitspraak van Nederland dat men niet op Schiphol terecht kan. Het is een zaak van de Europese Unie. Ik heb tegen mijn Indonesische collega gezegd dat wij bereid zijn tot samenwerking. Als u een nadere toelichting hierop wenst, in aanvulling op wat schriftelijk is gemeld, dan kijk ik met collega Eurlings wat ik u nog kan verstrekken.

De heer Haverkamp (CDA):

Op 29 maart vindt een nieuwe vergadering plaats. Ik ontvang die informatie daarom graag uiterlijk eind januari. Dan kunnen wij daar eventueel nog een debat over voeren.

Minister Verhagen:

Eind januari is prima. Dat moet lukken.

Op de alumni kom ik in tweede termijn terug. Ik ben hiermee gekomen aan het einde. Ik heb alle blokjes afgehandeld en heb geprobeerd om u enig zicht te geven, binnen de beperkte tijd die mij geboden was, om te duiden hoe het Nederlandse buitenlandse beleid in het komende jaar eruit zal zien.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik had gehoopt dat er nog iets gezegd zou worden over de speciale autonomiewet en de effecten daarvan op een aantal ontwikkelingen in Indonesië.

Minister Verhagen:

Ik kom daar ook in tweede termijn op terug dan wel schriftelijk.

De voorzitter:

Ik dank de minister zeer, ook voor zijn beknoptheid. Woorden schieten soms tekort. Ik geef het woord aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking die ook een imago te verdedigen heeft op het punt van beknoptheid. Daar krijgt hij vandaag weer de gelegenheid voor.

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik denk dat er deze dagen een goed en inhoudelijk debat is gevoerd over ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben dat vorige maand gedaan, maar ook gisteren. Ik denk dat dat ook broodnodig was. Ontwikkelingssamenwerking is belangrijker en actueler dan ooit. De verschillen in de wereld nemen toe. De voedsel- en brandstofsituatie in de wereld heeft ertoe geleid dat inmiddels 100 miljoen mensen extra onder de armoedegrens zijn gevallen. De internationale financiële crisis dreigt nu vooral de landen te raken in Afrika en Zuid-Azië, die juist mede dankzij ontwikkelingssamenwerking groeivoeten van 6 à 7% kenden. Ontwikkelingssamenwerking alleen kan dat niet oplossen, maar het is wel belangrijker en essentiëler dan ooit. Ik kom daar zo op terug bij het onderwerp coherentie. Het gaat om solidariteit met de meest kwetsbaren, maar ook, zoals mevrouw Ferrier terecht stelde, om welbegrepen eigenbelang.

De afgelopen jaren is veel resultaat geboekt. Natuurlijk moet het altijd beter. Ik heb in het weekend enkele uitspraken gedaan, die ik straks nader zal toelichten. Mijn kernverhaal is positief. Ontwikkelingssamenwerking heeft de afgelopen jaren veel geleerd en is succesvoller geworden. De toegang tot onderwijs is enorm toegenomen. In Zambia en Uganda gaat inmiddels 90% van de kinderen naar school, jongens en meisjes. Wij zijn in staat om dodelijke ziekten in veel landen uit te roeien. Veel levens zijn gered. De omvang en frequentie van grote hongersnoden zijn – geloof het of niet gezien de berichtgeving – sterk verminderd en de voedselzekerheid is ondanks de voedselcrisis zelfs vergroot. Ook in Afrika, waar de armoede het meest weerbarstig is.

In twee van de drie Afrikaanse landen is de kwaliteit van het bestuur verbeterd, niet verslechterd. Een onverdachte bron, de heer Mo Ibrahim, bekend ondernemer uit Sudan en oud-telecomtopman en watchdog van Afrikaanse regeringsleiders, heeft dat onlangs gezegd. Hulp heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Hoe groot die rol is, kun je nooit in zijn algemeenheid precies aangeven omdat het een benadering is waaraan veel verschillende mensen hebben meegewerkt. Het verschilt ook nog eens per land, per periode en per bevolkingsgroep. Dat geldt in Azië, maar ook in Afrika. Ik verwijs naar het interruptiedebatje van gisteren over de situatie in Zuid-Korea, waarmee in ieder geval de positie van de heer Irrgang de juiste leek. Het is een tamelijk heterodox beleid dat in Azië is gevoerd.

Het kan altijd beter en dat geldt zeker ook voor de ontwikkelingssector. Vernieuwing is nodig om met de bescheiden middelen die wij hebben nog beter in te kunnen spelen op de enorme dynamiek die de wereld momenteel kent. Ontwikkelingssamenwerking zal zich snel moeten aanpassen aan de sterk en snel veranderende wereld. Daar ben ik vorig jaar dan ook mee begonnen. Effectiviteit moet daarbij centraal staan. Wat dat betreft voel ik mij sinds mijn aantreden ook een minister van effectiviteit.

Direct na mijn aantreden vorig jaar ben ik begonnen met een brede moderniseringsagenda voor ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben gezegd dat wij niet alles kunnen doen en hebben vier prioriteiten gesteld. De Kamer kent ze. Via de landenprofielen kunnen wij het beste een aanpak kiezen wat personeel, financiën en organisatie betreft. Dat betekent minder bureaucratie en minder versnippering.

Voor de Kamer staat een minister die zich terdege realiseert dat wij niet overal alles kunnen doen. In die zin zal ik beperkingen aanbrengen in de eventuele wensen van de Kamer. Wij kunnen zo veel doen als mogelijk is met ons personeel en met onze financiën. Ook wij zijn eraan gehouden om niet te veel te versnipperen.

Ontwikkelingssamenwerking is actueler en effectiever dan ooit, maar de resultaten kunnen natuurlijk altijd beter. Modernisering begint met een kritisch debat. Wij moeten echter wel waken voor cynisme en voor simplificatie als reactie op complexiteit. Ook moeten wij de zaken in de juiste proporties blijven zien. Ik ben het dan ook volledig eens met de heer Van der Staaij, die zegt dat de efficiëntiecriteria voor alle overheidsuitgaven gelden en niet alleen voor ontwikkelingssamenwerking. Hier wordt verreweg het meest geëvalueerd en onderzocht in vergelijking met enige andere sector in de rijksbegroting. Er wordt ook nog eens geïnvesteerd in de meest risicovolle omstandigheden, vooral in situaties waarin niemand meer iets wil doen.

Ik behandel de door de Kamer gestelde vragen, waarbij ik met de mondiale vragen begin en vervolgens afzak naar het microniveau. Ik begin op macroniveau, waarover een aantal leden vragen hebben gesteld.

Het einde van de Washingtonconsensus, de sterk verminderde en veranderde geopolitieke en financiële machtsverhoudingen, zet de ontwikkelingssamenwerking inderdaad op scherp. De heer Vendrik sprak er al over. Globalisering heeft het afgelopen decennium geleid tot een ongeëvenaarde stijging van de materiële welvaart in de wereld. Het inkomen van grote delen van de wereldbevolking is vandaag een veelvoud van het inkomen van eerdere generaties. Niet alleen India en China, maar ook Afrika maakten de afgelopen jaren een forse groei door, van 6% tot 7%. Dat geldt ook voor de landen die geen grondstoffenexporteur zijn. Hierdoor hebben miljoenen mensen zich aan armoede weten te ontworstelen en is in veel landen een soort middenklasse ontstaan. Met recht kan dan ook gesteld worden dat de Derde Wereld niet meer bestaat. Wij leven in een nieuwe tijd, in één wereld, maar wel een wereld waarin de verschillen tegelijkertijd groter zijn dan ooit.

Want zoals terecht gisteren werd gezegd door een aantal afgevaardigden, globalisering is lang niet zo inclusief als sommigen het wel eens doen voorkomen. Velen profiteren niet van de globalisering. Ik was vorige week op de top over Oost-Congo, waarop ik straks nog terugkom, in Nairobi. De bewoners van dit gebied gaan al jaren gebukt onder geweld, armoede en falend politiek bestuur. Dat maakt hen buitengewoon kwetsbaar, ook voor internationale crises, maar ook voor warlords, die zich – gesteund door internationale criminele en businessnetwerken – schuldig maken aan vreselijke misdaden. Kwetsbaar ook voor de gevolgen van de mondiale crisis, een crisis waaraan zij part noch deel hebben.

De "inconvenient truth" is dat voor de allerarmsten de klimaatcrisis, de energiecrisis en de voedselcrisis levensbedreigend zijn. Zij voelen hoge voedsel- en brandstofprijzen niet in hun portemonnee, maar in hun maag. Wij zijn er in dat licht aan gehouden dat onze middelen doel treffen en mensen helpen om zichzelf te helpen.

Als minister van effectiviteit gaat het mij – ik heb dat het afgelopen weekend nog eens benadrukt – om vijf moderniseringen, die wij vorig jaar in de beleidsnota "Een zaak van iedereen" hebben aangekondigd. Hulp inzetten als hefboom, economische groei en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden sterker bevorderen, de strijd tegen corruptie opvoeren, de ontwikkelingssamenwerkingssector openbreken en maximering van de effectiviteit. Ik zal over elk van die punten een aantal opmerkingen maken, ook in het licht van de vragen die gesteld zijn door de leden.

Allereerst hulp als hefboom. Alle retoriek daargelaten, iedereen begrijpt dat de 5,2 mld. die Nederland ieder jaar aan ontwikkelingssamenwerking uitgeeft veel te weinig is om de problemen op te lossen die onze welvaart en onze stabiliteit van overzee bedreigen. Dat hoeft ook niet. De internationale gemeenschap heeft daar een veelvoud voor over. Ons geld kan wel een hefboom zijn om mondiale oplossingen ook daadwerkelijk mondiaal effecten te laten hebben. Die hefbomen zijn ook aangegeven in de begroting. Ik ga daar sterker op inzetten, zowel multilateraal, bilateraal als via de particuliere sector. Ik denk dan aan het Investment Framework van de Wereldbank, aan de Forest Carbon Partnership Facility als het gaat om ontbossing en uiteraard aan samenwerking met de leden in het kabinet. In die zin is coherentie een essentieel element van die hefboom, een hefboom in de richting van de private sector, maar ook in de richting van het beleid van andere collega's.

De Kamer heeft dat in de afgelopen periode ook gemerkt. Met collega Verburg op het terrein van landbouw is, als het gaat om de kleine boeren en hun productiviteit, een aanmerkelijk coherenter en sterker beleid tot stand gekomen. Dat geldt ook voor de 3D-benadering, waarbij inmiddels ook de minister van Binnenlandse Zaken betrokken is. Wij hebben net weer een missie gehad in Burundi om de basis te leggen voor samenwerking bij de hervorming van politie en leger. Wij hebben met staatssecretaris Heemskerk een veel coherenter beleid dan vroeger wel eens werd gevoerd op het terrein van handelspolitiek als het gaat om zorgen dat er in de transitielanden waaraan wij geen hulp meer geven sprake is van gezamenlijke opvolging in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Wij doen het ook – ik kan nog veel meer voorbeelden noemen – met staatssecretaris Albayrak. Wij hebben maatregelen uitgewerkt om asielzoekers te ondersteunen bij het maken van een nieuwe start na terugkeer. Over deze regeling sprak ook mevrouw Ferrier in haar eerste termijn. Op basis van deze regeling wordt vanuit de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking volgend jaar 5 mln. betaald aan vertrekpremies voor uitgeprocedeerde asielzoekers die vrijwillig vertrekken. Dat is een behoorlijk bedrag, dat nog zou kunnen toenemen als een voorstel van het Platform Duurzame Terugkeer positief wordt beoordeeld. Ik zeg de CDA-fractie toe dat die 5 mln. staat en dat Ontwikkelingssamenwerking daarvoor verantwoordelijkheid neemt. Ik vind dat ook een Nederlands en een ontwikkelingsbelang. Wij zullen het voorstel van het platform zeer welwillend beoordelen.

Het tweede punt betreft het stimuleren van duurzame economische groei en werk. Juist in deze turbulente tijden is meer aandacht nodig voor de motor van welvaart en welzijn. Wij hebben die prioriteit ook groei en verdeling genoemd. Om de kwetsbaarheid van de allerarmsten te verkleinen, moeten de randvoorwaarden van hun bestaan worden verbeterd. Dit vergt forse investeringen in de economieën van ontwikkelingslanden en in het creëren van werkgelegenheid. Ik ben van mening dat Ontwikkelingssamenwerking zich hierop de afgelopen jaren te weinig heeft gericht. Daarom heb ik in mijn beleidsnota "Een zaak van iedereen" gekozen voor groei en verdeling als een van de vier prioriteiten van het beleid. Daarom investeer ik meer dan welke minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook in de productieve sector van ontwikkelingslanden, namelijk 130 mln. extra sinds mijn aantreden. Daarom heb ik ook het privatesectorprogramma PSOM uitgebreid van 60 mln. naar 70 mln. en het verbreed. Wij werken intensiever samen met het bedrijfsleven in Nederland, om werk te creëren in ontwikkelingslanden. Wij hebben het ouderwetse exportprogramma ORET zeer succesvol weten om te vormen tot een investeringsprogramma in de publieke sector infrastructuur, waarbij de vraag uit vooral de armste ontwikkelingslanden veel centraler komt te staan. Daarom ook wordt er gewerkt aan de drie landenprofielen, de Kamer vroeg daar gisteren nog naar. De profielen vereisen elk een andere aanpak. Er zijn arme landen, waarin wij investeren om te zorgen dat zij de millenniumdoelen bereiken, er zijn fragiele staten, die iedereen eigenlijk vergeet en er zijn landen die op hun eigen benen kunnen staan en waaruit wij dus weggaan. Ontwikkelingssamenwerking is daar niet meer nodig.

In die laatste groep breng ik de oproep van de heer Irrgang, om in de landenkeuze rekening te houden met de veranderingen in de wereld, eigenlijk al in de praktijk. Wij vertrekken nog deze regeerperiode uit zeven landen uit deze groep, waaronder Sri Lanka, Kaapverdië, Armenië en de kandidaat-lidstaat Macedonië. Met betrekking tot acht andere landen worden nu al voorbereidingen getroffen om de samenwerkingsrelatie op termijn te beëindigen. Dat horen wij wel netjes te doen, niet op basis van kapitaalvernietiging, maar door landen te helpen door af te bouwen in de sectoren waarin wij nog inzetten. In de begroting kun je zien, dat wij in de volgende jaren uit de transitielanden weggaan. Daar zij wij niet meer nodig. Soms zijn er nog wel overgangsproblemen die te maken hebben met bijvoorbeeld inkomensverdeling, landrechten en mensenrechten, maar de bedragen gaan omlaag. Dat maakt het mogelijk dat een aantal armste landen erbij komt, hoewel ik wel een maximum wil stellen aan het aantal landen, misschien niet in precieze landen, maar in orde van grootte. Wij hebben dat ook gedaan, in de zogenaamde regionale benadering. Door die benadering kwamen er voor het eerst extra bijdragen voor landen als de Democratische Republiek Congo en Afghanistan, het op vier na armste land van de wereld. In feite doen wij dus wat de heer Irrgang zegt. Er is een exitstrategie voor de landen waarmee het beter gaat en voor de armste en bijna-armste landen werken wij aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Ik heb ervoor gepleit om aanmerkelijk meer te doen in de categorie fragiele staten en in de begroting is te zien dat wij dat ook uitgevoerd hebben. In die staten zijn de risico's van investeringen – ik zeg het maar eerlijk – nog hoger en de premies voor armoedebestrijding in feite kleiner.

De voorzitter:

Is dit een logisch moment om u wat vragen te stellen?

Minister Koenders:

Zeker.

De heer Boekestijn (VVD):

De minister zegt terecht dat hij graag het beleid wil veranderen. Hij vindt de productieve sector belangrijk en wil daar meer op inzetten. Dat prijs ik de minister om, dat vind ik zelf ook. Alleen...

De voorzitter:

Wij gaan proberen om geen inleidingen te houden, maar meteen de vraag te stellen. Dat staat ook zo in het reglement.

De heer Boekestijn (VVD):

Maar waarom geeft de minister dan nog steeds zulke vreselijk hoge bedragen aan de civil society? Daar gaat nog heel veel geld naar toe, terwijl wij weten dat er meer te behalen valt in de productieve sectoren. De minister zegt terecht, op het gebied van onderwijs, dat er veel meer kinderen naar school gaan. Is hij het met mij eens dat wel moet worden gemeten of kinderen begrijpend kunnen lezen? Dat kunnen wij steekproefsgewijs doen voor heel lage kosten. Het zou ook heel goed zijn als onafhankelijk wordt gemeten.

Minister Koenders:

De eerste vraag betreft de rol van de niet-gouvernementele sector, maar daar kom ik nog op. Dat is voor ons overigens een essentieel kanaal. Het bevreemdt mij enigszins dat dit niet geldt voor de heer Boekesteijn. Juist op basis van verzoeken van de VVD-fractie in de afgelopen jaren heb ik dat sterk uitgebreid. Het betreft ook organisaties die door de heer Van Baalen naar voren zijn gebracht. Die moesten wij ondersteunen, want dat was goed voor de vrijheid van meningsuiting, voor anticorruptie en voor beter bestuur. In die zin is de VVD-fractie niet consistent, maar ik kom er in het kader van het particuliere kanaal nog op terug. Ik hecht daar in ieder geval grote waarde aan.

Ik vind, maar ik begrijp dat wij het daarover eens zijn, dat op het terrein van economische groei en werkgelegenheid sprake is van onvoldoende balans, gelet op de investeringen in de sociale sector. De heer Boekestijn slaat echter door met zijn opmerking dat het allemaal naar de private sector moet. Neen, dat moet niet, want wij zijn er niet om de private sector te subsidiëren. Dat kan men daar zelf wel. In bepaalde omstandigheden kunnen wij er wel voor zorgen dat de particuliere sector een betere uitgangspositie heeft. Daarnaast kunnen wij een aantal productieve investeringen helpen bevorderen. Wat betreft het terrein van klimaat en energie heeft het kabinet gezegd dat wij daar extra in gaan investeren, want juist de productieve sector heeft daar enorm belang bij. Als je geen energie hebt, kun je niet investeren. Ik wil alleen niet doorslaan naar de andere kant. Iedere ondernemer die wil investeren in de landen die het armst zijn – daar gaat het mij om; het gaat mij niet om landen waar het al gemakkelijk is – zegt een en ander niet te kunnen doen als er geen sprake is van goed onderwijs en goede gezondheidszorg. Ik ben dus voor een betere balans tussen de productieve sectoren enerzijds en de sociale sectoren anderzijds.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Boekestijn.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik heb nog één vervolgopmerking. Deze is belangrijk, want ik werd aangesproken. Wij hebben hierover een meningsverschil. Ik wil deze balans anders zien. Dan mijn beleid ten aanzien van de regeringscapaciteit. Conform de mensenrechten kies ik geheel voor het beleid van de heer Van Baalen. Ik stel alleen vast dat beleid voor een goed bestuur – dat is groter dan alleen mensenrechten – niet altijd even spectaculaire resultaten oplevert. Het lijkt mij dan ook verstandig om een en ander begrotingsverschuivend te doen. Ik stel vast dat wij een meningsverschil hebben over de balans tussen goed bestuur en politiek.

Minister Koenders:

Op het punt van goed bestuur kom ik dadelijk terug.

De heer Irrgang (SP):

De minister merkt op dat hij al bezig is de hulp op de allerarmste landen te richten. Hij noemde hierbij een aantal. Ik hoorden hem niet over landen als Zuid-Afrika, Indonesië en Egypte. Deze landen behoren niet tot de allerarmste landen. Over een eventuele afbouw wordt niets opgemerkt.

Minister Koenders:

Jawel, deze landen passen in de categorie transitielanden. Dit betekent dat wij in die landen de hulp afbouwen. In de begroting zal men zien dat er ook een afbouw in de bedragen zit. Ik ben het met de heer Irrgang eens, ook al zitten wij straks met een redelijk groot dilemma. De grote groep van allerarmsten zou dadelijk namelijk weleens kunnen zitten in de middeninkomenslanden. Dit vereist dus een oplossing voor een aantal grote problemen. Samen met de Wereldbank en andere partijen werken wij hieraan. Zelf vind ik dat Nederland als bilaterale hulpgever vooral in de allerarmste landen een verantwoordelijkheid heeft. Daarom zeggen wij dat wij in een aantal landen ophouden, volgens een nette extit- en transitiestrategie. Wij gaan in een extra aantal heel arme landen zitten die de afgelopen jaren vergeten zijn; fragiele staten, waar hulp bieden ook heel moeilijk is en waar nu net een grote kapitaaltoename essentieel is: de Ghana's en de Mozambiques. Deze landen kunnen veel hulp absorberen en zijn niet hulpafhankelijk. Daar gaan wij mee door.

De heer Irrgang (SP):

Aan welke data moeten wij denken; is dit een kwestie van een paar jaar?

Minister Koenders:

Ik denk dat dit per land verschilt. Ik ben tegen schema's vanuit Den Haag. Afbouw is echt een doelstelling van mij. Ik denk dat dit over het algemeen perioden zijn van vier tot vijf jaar.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Minister Koenders heeft zojuist uitgelegd dat hij sinds zijn aantreden sterk de nadruk legt op onder andere economische groei en werkgelegenheid. Hij zei evenwel ook dat in sommige transitielanden het aantal armen nog wel eens heel groot kan zijn, omdat in deze landen – wij weten dit allebei – sprake kan zijn van een zeer schrijnende en ongelijke inkomensverdeling. Is het dan niet logisch om in die landen versterkt in te zetten op een gelijkere inkomensverdeling en, zo ja, hoe zou dat gerealiseerd kunnen worden?

Minister Koenders:

Ik ben het zeer met de heer Vendrik eens. Wij doen dit ook in een aantal landen. Ik denk aan een land als Guatemala, misschien wel het meest dramatische land van alle landen. Wij blijven daar. Wij zijn geen grote donor en dat wil ik ook niet zijn, juist vanwege dit punt. Guatemala is bijna het klassieke voorbeeld van een land waar een belastingvoet is van 9%, waar de gezondheidszorg buitengewoon slecht is en waar al ons beleid gericht is op versterking van de sociaaleconomische rechten van mensen en op versterking van vakbonden. Wij hebben voor het eerst een sociaaldemocratische regering die begint hierin veranderingen aan te brengen. Ik wil dat de anticorruptiemensen versterkt worden. Het wordt echter wel ingewikkeld. Het is ook een land met parallelle structuren waar men zelf eigenlijk niet meer uitkomt, omdat de drugssyndicaten belangrijker zijn geworden dan de overheid. Ik heb hierover gesproken met collega Hirsch Ballin.

Daarnaast hebben wij het multilaterale kader. In iedere vergadering van de Wereldbank wijzen wij op de essentie van dit soort elementen, als over conditionaliteiten gesproken wordt. Wij willen deze op zich beperken. Wij zeggen tegen de regering van Guatemala: u kunt wel een lening krijgen, maar dan is het wel essentieel dat de belastingvoet verhoogd wordt en u meer eigen middelen genereert om mensen te helpen. Het gaat niet alleen om externe middelen, maar ook om de middelen van landen zelf.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb in mijn inleiding een opmerking gemaakt over de hulpindustrie.

Minister Koenders:

Daar kom ik nog op terug.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb ook nog een opmerking gemaakt over de meerwaarde van de ontwikkelingssamenwerking vanuit Nederland. Gaat de minister hier ook nog iets over zeggen?

Minister Koenders:

Ja, ik loop alle vijf punten langs. Wij hebben er nu twee gehad: meer aandacht voor de productieve investeringen en de economieverdeling en, het eerste punt dat ik noemde, de samenwerking met andere ministeries om een eenduidiger Nederlands beleid te voeren.

Het derde punt is het opvoeren van de strijd tegen corruptie. Dit punt vind ik essentieel. Ook dit is niet nieuw. Wij zijn er vanaf dag 1 mee bezig. Overigens is dit punt nooit in de Kamer besproken. Misschien is de Kamer van plan dit nog een keer te doen. Wij hebben ook een Taskforce Anticorruptie. Op 23 april heeft de Kamer daarover opnieuw een rapportage gekregen. Vijf punten daaruit vind ik essentieel. Ik zal ze kort doorlopen met het oog op de tijd.

Ten eerste zal voortaan vooraf, veel meer dan nu het geval is, een adequate toetsing op corruptiegevoeligheid van organisaties waarmee wordt samengewerkt, plaatsvinden. Ook is er een operationeel sanctiebeleid ter bestrijding van corruptie.

Het tweede punt wordt gevormd door de activiteiten en planningscycli. Er zal een forse aanscherping in beoordelingsdocumenten voor financiering plaatsvinden van activiteiten in de analyse en de meerjarenplannen. Het klinkt allemaal wat technisch, maar zo ga je natuurlijk om met anticorruptie.

Wat betreft corruptie in het sectorale beleid: uit onze analyses is gebleken dat wij de grootste risico's lopen in bijvoorbeeld de watersector. Vanaf de dag dat ik minister ben, hebben wij aan onze ambassades de instructie gegeven dat er maatregelen tegen corruptie moeten worden genomen en dat er een automatische relatie, in feite een samenwerking moet zijn met het Water Integrity Network, een wereldwijd samenspel van publieke en private partijen om corruptie in de watersector te beteugelen. De bestrijding van corruptie in het multilaterale kanaal doen wij door middel van een analyse van de multilaterale organisaties en van het corruptiebeleid van elk van die organisaties. De controle vindt plaats via Nederlandse inbreng in de uitvoerende raden en de beheersraden. Meer details daarover laat ik gezien de tijd even achterwege.

Thans wordt het omgaan met corruptie in het particuliere kanaal nog overgelaten aan de eigen inzet van de gefinancierde organisaties, maar hiervoor zal in een nieuw subsidiestelsel expliciete aandacht worden gevraagd. Ik wijs er overigens op dat ik de afgelopen week gehoord heb dat ik eerder had moeten ingrijpen in een aantal subsidiekaders. Wij hebben te maken met de voorspelbaarheid van de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het MFS-stelsel tot eind 2010 loopt, net als een aantal andere subsidiestromen. Wij zijn dus uiteraard bezig met de voorbereidingen van de nieuwe criteria.

Corruptiebestrijding ligt iets ingewikkelder dan soms wordt gezegd. Wij hebben een zerotolerancebeleid ten aanzien van de uitgaven van de Nederlandse overheid zelf. Er wordt naar twee fronten gekeken. Enerzijds worden organisaties die zelf corruptie aan de orde stellen gestimuleerd. Denk hierbij aan waakhonden, rekenkamers en parlementen. Als je hierin investeert, doet zich een zekere paradox voor: tegelijk met de investeringen hoor je meer over corruptie. Dit is in zekere zin een goede zaak. Armoede en corruptie hangen nu eenmaal samen. Het andere front is dat als er aanwijzingen zijn voor beleid dat te maken heeft met corruptie, door ons direct wordt ingegrepen. Dit hebben wij bijvoorbeeld in Tanzania gedaan. Ook in Nicaragua hebben wij dit gedaan, hoewel ook het mensenrechtenbeleid hierbij een rol speelde. Het is onzin om te beweren dat de Nederlandse regering op de een of andere manier corrupte regimes steunt of daar niet alert op is. Ik denk dat wij een van de regeringen zijn die er het meeste bij betrokken is om ervoor te zorgen dat het minder voorkomt. Dit gebeurt via organisaties als Transparency International, via onze omgang met verschillende hulpvormen en via de Taskforce Anticorruptie.

De heer Boekestijn (VVD):

Kan de minister mij een voorbeeld noemen van een land waar een Nederlands corruptiebestrijdingsprogramma heeft geleid tot minder corruptie in het betreffende land?

Minister Koenders:

Ik kan een heleboel voorbeelden noemen. Tanzania is een goed voorbeeld.

De heer Boekestijn (VVD):

De minister is gestopt met geld geven aan Tanzania omdat hij kwaad was. Dit heeft echter niet geleid tot een verbetering in Tanzania.

Minister Koenders:

Ik kan niet met één instrument de corruptie stoppen. Corruptie en armoede hangen samen. Dit heeft iets te maken met de rol van de overheid en met onderlinge verhoudingen, die vaak etnisch bepaald zijn. Daardoor worden baantjes toegedeeld aan mensen van dezelfde etnische groep.

De strijd tegen corruptie loopt langs twee lijnen. De eerste lijn is de ontwikkeling zelf. Er is een relatie tussen ontwikkelingsprocessen en de vermindering van corruptie. Daarmee zijn wij bezig. Je ziet dan ook dat er minder corruptie is. Ik kijk naar een land als Mozambique. Natuurlijk is daar nog corruptie. Maar vergeleken met tien jaar geleden is het veel en veel minder. Er is een gedeeltelijke ontwikkeling gekomen. Er is meer transparantie gekomen. Er wordt op gelet. Er is een vrije pers gekomen door de organisaties die de heer Boekestijn wil verbieden, althans niet meer wil subsidiëren. Dit zijn de methoden om het te doen. Dit leidt dus tot minder corruptie, zoals te zien is in Transparency International. Een soort westers beleid onder het mom van "als wij dit doen, is morgen de corruptie opgehouden" zal niet lukken. Als ik u de gegevens van Transparency International geef, zult u zien dat in een aantal landen, juist door dit beleid dat gelukkig nu door een organisatie als de Wereldbank is overgenomen, een verbetering van de situatie komt. In Afrika zegt men dat het bestuur verbetert in twee van de drie landen. Dat betekent niet dat de corruptie morgen weg is. Die hebben wij ook in dit land nog.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik maak een beetje een zijstap. Valt het leveren van niet-duurzame spullen, zoals niet-duurzame waterpompen of tractoren ook onder corruptie? Door niet-duurzame spullen te leveren krijgen de bedrijven weer een vervolgopdracht. Ik vind dat wij daarop wel kritisch moeten zijn.

Minister Koenders:

Dat ben ik met u eens; corruptie is iets van twee kanten. Er ligt een enorme verantwoordelijkheid voor corruptie bij westerse organisaties en het bedrijfsleven. Vandaar ook dat er in de Task Force Anti-Corruptie nogal wat gezegd is over de manier waarop met smeergeld wordt omgegaan. Vroeger was dat nota bene nog aftrekbaar van de belasting. Wij hebben daarover een OECD-verdrag afgesloten. Daarnaast werken wij samen met Justitie. Er zijn instructies uitgegaan naar onze ambassades om daar zeer alert op te zijn. Het gaat ook om de programma's waarbij Nederland betrokken is in verband met de zogenaamde asset recovery. Wij zorgen daarbij dat smeergeld dat teruggesluisd zou kunnen worden naar banken in het westen, onderzocht wordt. Dat gaat net zoals dat in het kader van de terrorismewetgeving gebeurt. Wij werken daarbij samen met Noorwegen. Het is dus een vrij ingewikkeld probleem dat niet opgelost kan worden door ernaast te gaan staan. Je kunt niet volstaan met te zeggen: jongens, het allemaal corrupt, wij doen niets meer. Je moet er instrumenteel voor zorgen dat het vermindert. Daarbij ligt ook een verantwoordelijkheid voor westerse banken, bedrijven en organisaties. It takes two to tango.

Het vierde punt betreft het openbreken van de hulpindustrie. Naar mijn stellige overtuiging kan ontwikkelingssamenwerking alleen gemoderniseerd, vernieuwd en effectiever worden gemaakt met behulp van nieuwe partners. Dat kan met migrantenorganisaties, gemeenten, beroepsgroepen, het bedrijfsleven enzovoorts. Dat was de gedachte die wij hadden bij de Schoklandakkoorden. Deze 45 akkoorden die tot op heden zijn getekend, hebben geleid tot nieuwe energie en heel veel nieuw geld voor armoedebestrijding. Dat waren dus niet de usual suspects die wij tot dan toe hadden gekend. Er zijn enorme nieuwe partners bijgekomen. Dat bedoelde ik eigenlijk toen ik het had over het openbreken van de hulpindustrie. Het is ook de gedachte achter het Schoklandfonds, waaruit goed doordachte en uitgewerkte ideeën, gericht op het effectief dichterbij brengen van een of meer Millenniumdoelen, worden ondersteund.

Voor de periode 2008-2011 – dit zeg ik ook in antwoord op een vraag van mevrouw Gill'ard – heb ik in totaal 50 mln. beschikbaar gesteld voor initiatieven die verschillende partners aansporen om zelf synergie te zoeken in hun activiteiten. Daarbij zitten dus zowel oude als nieuwe partners. Het aardige is dat door het openbreken van de hulpindustrie, de usual suspects een vernieuwing ondergaan en ook nieuwe mensen daarbij worden betrokken. Dat doen wij op allerlei manieren, ook met het bedrijfsleven. Er is nu een MDG-businessclub, waarin zal worden gesproken over hoe ook het bedrijfsleven nog beter kan bijdragen aan het behalen van de MDG's. Tot slot zal ook het particuliere kanaal worden opengezet. Daarover kom ik nog te spreken.

Het woord "hulpindustrie" is niet denigrerend bedoeld. Het is eerder een feitelijke constatering. Dertig jaar ontwikkelingssamenwerking leidt – zoals in alle sectoren – tot de ontwikkeling van nationale, internationale, publieke, private organisaties en bureaucratieën met eigen waarden, normen en belangen. Daar is op zichzelf niets tegen. Professionaliteit en organisaties zijn essentieel om politieke doelstellingen als armoedebestrijding en marginalisering te lijf te gaan. Je hoort organisaties, professies en regels te hebben. Dat geldt voor elke industrie, of het nu de auto-industrie, de gezondheidsindustrie of de hulpindustrie betreft. Als de wereld scherp verandert en de hulparchitectuur wenselijk verandert, zoals ik vandaag heb aangegeven, is het wel belangrijk om goed te kijken naar nieuwe spelers, nieuwe coalities, meer synergie, minder overheid en meer flexibiliteit. Dat geldt overigens voor alle kanalen. Niet alleen voor particuliere kanalen – misschien nog wel het minste – maar net zo goed voor het multilaterale kanaal. Ik zet mij in verband daarmee in om dag in, dag uit in de EU te komen tot een werkverdeling. Wij hebben in ACRA met het opgeven van zijn soevereiniteit en versnippering resultaten bereikt. Er moet voor worden gezorgd dat men een paar kerndoelen neemt bij de hervorming van de Wereldbank. De Wereldbank moet niet alles zelf gaan doen, zoals de Europese Commissie. Het geldt ook voor het bilaterale kanaal, zoals ik net al zei. Dat is omdat wij afspraken maken om als overheid onze eigen hulpindustrie te verkleinen, door het in bepaalde landen niet meer zelf te doen. De overheid laat dan als silent partner – zoals wij in Tanzania doen en in andere landen – een sector over aan een ander land. Dat is de essentie.

De voorzitter:

Ik zie een aantal sprekers bij de interruptiemicrofoon, maar ik heb geen idee waar u bent in uw verhaal.

Minister Koenders:

Ik heb het u duidelijk gezegd. Er zijn vijf punten die wij veranderd hebben en ik ben bij punt vier. Ik dacht dat dat niet zo heel moeilijk was.

De voorzitter:

Ik kan het niet overzien. Van uw medewerkers heb ik namelijk een andere serie punten ontvangen die niet met uw indeling corresponderen.

Minister Koenders:

Dat contact ken ik niet.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Gisteren heb ik gesproken over het gebruik van het woord "hulpindustrie", waar ik bezwaar tegen heb. Voor mij duidt het woord "industrie" op een organisatie, op een groep mensen die eigenbelang en winstbejag nastreven. Bij het particuliere kanaal zit voor mij juist een meerwaarde in de complementariteit. Men doet datgene wat de overheid niet kan doen. Er is ook meerwaarde in de vrijwilligheid en de eigen identiteit. Dat schat mijn fractie op hoge waarde. Vandaar dat ik het geen "industrie" wil noemen. Dat past niet bij het soort werk en bij de inzet op armoedebestrijding. Dat geldt ook voor het woord "potpourri". Overigens ben ik blij met de opmerking van de minister dat hij ook de andere kanalen op effectiviteit gaat bekijken.

Minister Koenders:

Ik verschil hierover van mening met mevrouw Ferrier. Kennelijk vindt zij het woord "industrie" denigrerend. Dat is mijn bedoeling niet, integendeel. Ik heb grote waardering voor het particuliere kanaal. Het is essentieel om in heel veel landen armoede te bestrijden, marginalisering tegen te gaan, mensenrechten en vrouwenrechten te bevorderen, enz. Daar gaat de discussie niet over. Na 30 jaar ontwikkelingssamenwerking hebben organisaties en belangen zich georganiseerd. Ik vind dat dat te veel naar binnen is gekeerd. In de sector zelf erkent men dat ook zeer. In de beleidsdialoog heeft men mij gezegd dat daar een probleem ligt. Men heeft mij gevraagd om hulp om het open te breken. Dat doen wij graag. Ik maak geen enkele uitzondering voor particuliere sector, bilateraal beleid of internationaal beleid. Je ziet het niet alleen in de ontwikkelingssector, maar ook in de sectoren van de gezondheid en het onderwijs. Een industrie die zich in 30 jaar heeft opgebouwd, moet zich vernieuwen. Dat heeft niets te maken met een desavouering van het bestaande.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik blijf erbij dat het woord "industrie" niet past bij een kanaal dat zich op basis van vrijwilligheid, niet op winstbejag of eigen doelen gericht, inzet voor armoedebestrijding. Ik begrijp dat de minister toezegt dat de waarde van het particuliere kanaal niet onder druk komt te staan. Het huidige evenwicht in de bestedingen wil mijn fractie graag handhaven.

Minister Koenders:

Het woord "hulpindustrie" slaat niet exclusief op de particuliere sector. Het wordt gebruikt voor alle drie...

De voorzitter:

Het was ook geen vraag.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Jawel. Ik wil weten of het evenwicht tussen de drie kanalen gehandhaafd wordt.

Minister Koenders:

De verdeling in de begroting voor 2009, die thans aan de orde is, is bekend. Ik hoor wel of u het daarmee eens bent of niet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ondersteun mijn collega. Ook ik heb bezwaar tegen het woord "industrie". Ik heb jarenlang in de sector gewerkt. Ik heb gezien hoe de mensen er gedreven werken. Het heeft niks met winstbejag of eigenbelang te maken. Ik zou graag een relativering van de term horen. Ik zeg erbij dat de minister de term heeft gebruikt in zijn toespraak voor de ngo's in het kader van het medefinancieringsstelsel.

De minister sprak ook van het direct aangaan van hulprelaties met lokale ngo's. Hij wilde daar niet altijd de Nederlandse medefinancieringsorganisaties voor gebruiken. Dan moet hij wel zijn ambtenarenapparaat en de ambassades flink uitbreiden. Immers, zij moeten dan een deel van de hulp overnemen. Hoe ziet de minister dat?

Minister Koenders:

Voorzitter, als u het goed vindt, ga ik even een stapje maken. Ik was nog niet bij het nieuwe Medefinancieringsstelsel (MFS), maar ik ga daar nu toch even op in. Anders krijgt u straks een probleem en zegt u dat u niet weet waar ik ben.

De voorzitter:

Nee, dat ga ik dan doorstrepen.

Minister Koenders:

Oké, heel goed.

Ik begrijp eerlijk gezegd de gevoeligheid niet zo goed. Als er één minister is die vanaf het begin af aan de particuliere sector serieus neemt, ben ik het. Ik ga met ngo's in beleidsdialoog. Ik neem hen zeer serieus in de strijd tegen marginalisering en armoede en in fragiele staten. Ik begrijp die gevoeligheid eerlijk gezegd dus niet. Dat het woord "hulpindustrie" zo door u wordt opgevat, vind ik jammer omdat ik gezegd heb hoe ik het versta. Het heeft er niets mee te maken of u daar gewerkt hebt of dat ik daar gewerkt heb. Ik heb ook overal gewerkt, maar dat betekent niet dat het allemaal heilig is. Het gaat erom dat er organisaties zijn die uiteraard getoetst worden op de manier waarop zij werken. Wij hebben met elkaar vastgesteld dat wij dat elke dag moeten verbeteren. Ik heb uitermate veel gesproken met de ngo-sector. Juist van die sector heb ik de afgelopen tijd gezien dat die zeer voor deze discussie is. Natuurlijk is er bureaucratie en zijn er belangen. Daar is niets op tegen; dat vind je ook in de ontwikkelingssector. Wij zijn niet beter, maar ook niet slechter dan andere sectoren. Hetzelfde geldt voor de gezondheidsindustrie, you name it. Winst maken vind ik een heel andere zaak. Sommige organisaties die winst maken, zijn zeer goed voor ontwikkelingen. Ik ben blij dat er een hele sector is die voor verbeteringen zorgt en die wij kunnen subsidiëren met belastinggeld. Dat wil ik benadrukken. Er is juist waardering voor die sector, er is discussie met hen en een poging om het te verbeteren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik had een opmerking gemaakt over de hulpindustrie. Dat zit in het verlengde van Linda Polman en haar crisiskaravaan. U geeft hier koren op de molen van de critici. Zij zijn al heel scherp op de overbesteding op ontwikkelingssamenwerking. Mijn tweede vraag was: wat bedoelde u precies met het omzeilen van de MFO's en het rechtstreeks aangaan van hulprelaties met landen of de partners in het zuiden?

Minister Koenders:

Wat betreft dat koren op de molen van de critici: wij staan voor goed en effectief beleid. Ik heb aangegeven dat dit niets met critici te maken heeft. Ik heb de afgelopen weken veel onzin gehoord van critici. Er is echt de grootste onzin uitgekraamd over corruptie en dergelijke. Daar neem ik sterk afstand van. Ik beoordeel hoe de verschillende organisaties ervoor staan, ook in de bilaterale sector. Ik heb ook gezegd dat er grote positieve aspecten aan zitten. Het moeten professionele organisaties zijn met belangen en ideeën; dat hoort erbij. Wij hebben ook gezegd dat je vernieuwing hoort aan te brengen in een gebied dat zo fundamenteel is veranderd in 30 jaar. De particuliere sector is de eerste die mij daarin ondersteunt.

Over het nieuwe medefinancieringsstelsel zal ik halverwege volgend jaar een nota naar de Kamer sturen. Wij hebben met de organisaties een uitgebreide beleidsdialoog gehad. Ik heb dat zeer op prijs gesteld en zij geloof ik ook. Zij zijn met een aantal ideeën gekomen en ik ook. In ieder geval komt er wat mij betreft uit dat er een premie zou moeten zijn voor samenwerking, want de versnippering is nu te groot. Dat heeft overigens weinig met schaalvergroting te maken. Daar is misschien misverstand over. Het betekent niet dat ik alleen grote organisaties goed vind. Versnippering moet echter worden tegengegaan. Er zijn nu bijvoorbeeld acht of negen organisaties actief op het gebied van aidsbestrijding. Dat kan wel effectiever en efficiënter.

Wij geven ongeveer 100 mln. aan ngo's in het zuiden. Dat gaat heel goed en wij hebben daar geen extra mensen voor nodig. Die zuidelijke organisaties hebben zich juist geëmancipeerd omdat zij door ons ondersteund zijn. Zij zeggen vaak dat zij niet door een Nederlandse organisatie ondersteund willen worden. In zo'n geval wil ik de mogelijkheid open laten om direct met hen in contact te zijn. Mijn enige criteria daarbij zijn effectiviteit en of zij dus de armoede kunnen verminderen. Ik zal daar in het nieuwe stelsel inderdaad mogelijkheden voor openen, maar maakt u zich geen zorgen: het zal heus niet zo zijn dat de Nederlandse organisaties ineens niet meer aan de orde komen. Juist vanuit de discussie met hen is dit discussiepunt aan de orde gekomen.

De heer Boekestijn (VVD):

U zult begrijpen dat mijn fractie geen enkel probleem heeft met het woord "hulpindustrie". Als u echter wilt dat de hulpindustrie gaat moderniseren – dit betekent dat zij minder in de sociale sector gaat zitten en meer in de private sector – hoe gaat u haar dan daartoe dwingen?

Minister Koenders:

Ik begrijp uw vraag niet. Dat is een ander onderwerp.

De heer Boekestijn (VVD):

Nee, helemaal niet. Ik heb uw lezingen gespeld, zowel die van donderdag als die van zaterdag. U wilt graag minder accent leggen op de sociale sectoren en de luiken meer open zetten voor vraagstukken van groei en dus ook voor de private sector. Dat betekent dat ook de MFO's op dat terrein activiteiten zouden kunnen gaan ontplooien. Sommige doen dat al, en ook heel succesvol, maar het zou nog veel meer kunnen. Hoe gaat u dat stimuleren?

Minister Koenders:

U haalt nu twee dingen door elkaar: ten eerste het kanaal en vervolgens de prioriteiten die ik stel. Voor de productiviteit en de werkgelegenheidscreatie zouden vooral de bilaterale en multilaterale hulpkanalen het beste geschikt zijn, gelet op de discussie die wij zojuist hadden over het wel of niet nemen van winst in verband met de vraag of industrie gedefinieerd moet worden als activiteit waarop automatisch winst op moet worden gemaakt.

Dit neemt niet weg dat ik tot deze gedachte ben gekomen vanwege de enorme energie in de niet-gouvernementele sector, een sector die u wilt afschaffen. Uw vraag zou er wat u zelf betreft eigenlijk niet meer toe moeten doen, als u de ngo's helemaal niet meer wilt financieren. Op het gebied van handelsketens of maatschappelijk verantwoord ondernemen is de relatie tussen volksverzekeringen en private sector op dit moment in Afrika gigantisch in opkomst. Er vindt samenwerking plaats en ik heb alleen maar waardering voor wat daar via het particuliere kanaal gebeurt. Uiteraard zal er ook binnen een nieuw stelsel worden nagedacht over hoe dit soort samenwerking beloond kan worden.

De heer Boekestijn (VVD):

Men moet dit soort zaken dus zelf gaan organiseren. Wilt u dat doen via het kanaal van de subsidies?

Minister Koenders:

Als dat de steun van de VVD-fractie voor de ngo-sector nog kan redden, zullen wij eens kijken. Ik geloof niet dat het zo heel interessant is om met u over dit punt te discussiëren, want u hebt al gezegd dat u dat allemaal niet wilt.

De heer Boekestijn (VVD):

Omdat ik denk dat het niet kan via het geven van subsidies.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik heb natuurlijk grote waardering voor het particuliere kanaal. Ik merk echter ook dat een aantal partijen tegensputtert. Ik roep de minister op gewoon daadkrachtig door te pakken, de synergie met de partners te vergroten en de versnippering tegen te gaan.

De minister zei zojuist al: "It takes two to tango." Dat betekent dat het bedrijfsleven betrokken moet worden bij het vormgeven van het nieuwe medefinancieringsstelsel, want dan alleen kun je een partnerschap echt diepgaand vorm geven.

Minister Koenders:

Ik vind eerlijk gezegd dat het bedrijfsleven in Nederland nog veel meer kan doen om de millenniumontwikkelingsdoelen te helpen halen. Gelukkig is een aantal bedrijven daar zeer actief mee bezig is. Het internationale duurzame handelsinitiatief betreft heel veel werkgelegenheid in ontwikkelingslanden en ook heel veel Nederlandse bedrijven. Wij beginnen met de farmaceutische industrie om doorbraken te creëren. Dat is onvoldoende, maar het begint wel te lukken. Ik heb de club van het bedrijfsleven opgezet om het bedrijfsleven duidelijk te maken dat het een bijdrage heeft te leveren. Er zijn partners die daarbij kunnen helpen. Ik denk aan de grote investeringen die wij samen met Philips doen, de verlichting van Afrika, maar ook de volksverzekeringen en de gezondheidszorg in Afrika. Dat creëert enorm veel werkgelegenheid. Dat bedoel ik als ik het heb over openbreken: je ziet daarbij samenwerking tussen de ngo's, in dit geval in Ghana, met een deel van ons particuliere bedrijfsleven en de overheden ter plaatse. Hierdoor ging bijvoorbeeld ineens de kwaliteit van de gezondheidszorg omhoog, terwijl pogingen van de staatswege even niet lukten. Het is dus nodig om innovatief bezig te zijn.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik sprak zojuist over onze waardering voor het particuliere kanaal. Wij zien dat ngo's onder moeilijke omstandigheden voedselhulp bieden aan mensen in nood. In De crisiskaravaan wordt daar schande van gesproken omdat dit het geweld in stand houdt, maar ik denk dat het meer ligt aan het gebrekkige garanderen van veiligheid voor de ngo's die daar hun werk willen doen en aan het feit dat er geen politieke oplossing wordt gezocht. Ik wil graag dat de minister hierop ingaat, want het is een groot punt van kritiek waar fracties in deze Kamer in meegaan. Ik vind dat geheel onterecht, want de ngo's doen goed werk onder moeilijke omstandigheden.

Minister Koenders:

Dit brengt mij op het specifieke punt van de noodhulp en het particuliere kanaal. Ik ben het daarin heel weinig eens met mevrouw Polman. Ik vind dat zij een karikatuur maakt van de noodhulp en van mensen die in de frontlinie staan. Men denke aan de situatie in de Congo, of aan Afghanistan waar kort geleden weer mensen zijn omgekomen die noodhulp kunnen brengen in heel erg moeilijke situaties. Natuurlijk is iedereen gehouden aan de risico's bij noodhulp en de verkeerde aspecten die daaruit zouden kunnen voortvloeien. Laten wij eerlijk zijn: in Oost-Congo heeft de noodhulp niets te maken met de financiering van milities; dat is gewoon onder andere de grondstoffenhandel. Het is misplaatst om de indruk te wekken, zoals in het boek wordt gedaan, dat de noodhulpindustrie verantwoordelijk is voor de verlenging van conflicten.

Wij mogen de ngo-sector niet alleen laten staan. Wat nu gebeurt, is dat de internationale politiek niet wil optreden. Dan mogen de ngo's pleisters plakken en hun mensen komen om. Ik heb grote waardering voor de mensen die nu in Oost-Congo in de modder staan en die in allerlei fragiele staten hun nek uitsteken om andere mensen te helpen. Dat mag ook wel eens gezegd worden.

De heer Van der Staaij (SGP):

De beantwoording van de vragen over de term "hulpindustrie" is toch onbevredigend. Ik ken deze minister als een intelligent man.

Minister Koenders:

Nu moet ik oppassen!

De heer Van der Staaij (SGP):

Hij weet toch ook dat de term "industrie", bijvoorbeeld in "asielindustrie", tot nu toe eigenlijk alleen gebezigd werd als aanduiding voor maatschappelijke organisaties, als daarmee werd bedoeld dat hun eigenbelang belangrijker werd dat de ideële belangen die zij nastreefden? Of is het voortaan een neutrale aanduiding van het kabinet die wij ook bij andere typen maatschappelijke organisaties kunnen aantreffen? Als de minister dat vindt, laat hij dat dan ook zeggen. Laten wij met open vizier, zakelijk die term in de discussie hanteren. Gebruik anders gewoon een echt neutrale aanduiding, zoals "sector" en dergelijke.

Minister Koenders:

Ik blijf toch echt bij mijn formulering. U geeft nu een interpretatie aan het woord "industrie", die kennelijk hier ook in andere debatten wordt gebezigd. Het kabinet heeft geen standaardwoordenboek waarin staat wat daarmee bedoeld wordt. Ik heb geprobeerd aan te geven dat het duidelijk is dat er aspecten zijn aan de manier waarop ontwikkelingssamenwerking de afgelopen 30 jaar heeft gefunctioneerd, die wel degelijk te maken hebben met uiteraard ook bureaucratische belangen en organisatiebelangen. Ik zou niet weten waarom de sector van de ontwikkelingssamenwerking daarvan uitgesloten zou zijn. Er zijn elementen die ik niet goed vind. Dat heb ik al gezegd. Daarom moeten wij de versnippering tegengaan. Er is echter sprake van een soort overgevoeligheid als je in een sector waarin de goede bedoelingen vooropstaan, niet meer zakelijk zou kunnen kijken naar negatieve aspecten daarvan. Het is interessant dat iedereen dan zegt: u staat aan de kant van de criticasters. Dat sta ik helemaal niet. Ik sta daar ver van af! Het is over het algemeen nogal wat lariekoek die er wordt uitgesproken. Op dit punt is echter gewoon verbetering mogelijk en ik ben gehouden om de ontwikkelingssamenwerking te verbeteren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben het daar inhoudelijk helemaal mee eens, maar ik blijf bij mijn punt. Ik hoop dat u er nota van wilt nemen dat het kennelijk breder leeft dat die term een negatieve gevoelswaarde heeft. Ik vraag mij af of dat de zakelijke discussie verder helpt.

Minister Koenders:

Wij blijven daarover van mening verschillen, omdat ik die interpretatie zo niet zie. Ik zie het duidelijk als iets wat ook in de ontwikkelingssamenwerkingssector geldt. Waar het niet goed is, moet het gecorrigeerd worden, maar dat wil niet zeggen dat ontwikkelingssamenwerking opeens niet meer belangrijk is of dat de mensen die erin werken, geen goed werk doen. Zoiets zou je ook niet van de volksgezondheidssector zeggen. Dat is een tikkeltje overgevoelig en dat lijkt mij onterecht.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Over het woord "industrie" is voldoende gewisseld. Ik stel een vraag over de vooraankondiging die de minister zojuist deed over zijn nota over het medefinancieringsstelsel. Hij zei dat hij zich kon voorstellen dat hij daarin een voorstel zou doen voor een premie op samenwerking. Met dank aan de fracties van het CDA en de VVD hebben wij de afgelopen jaren een medefinancieringsstelsel dat een premie zet op concurrentie. Dat hebben wij aan de collega's van Boekestijn te danken. Dat zorgt voor die versnippering, die gekte, die verantwoordingsindustrie et cetera; zeg maar het beleid van de VVD-industrie. Gaat hij dan ook die premie die in het systeem zit, en die tot allerlei gekte leidt, ongedaan maken?

Minister Koenders:

Dat kan ik u nu nog niet zeggen. Ik heb onlangs een beleidsdialoog met de sector gevoerd. Wij hebben daar eerste ideeën over. Die zijn nog lang niet afgerond. Er volgt ook nog een evaluatie van de sector, want ik wil bezien hoe dat probleem met de concurrentie, zoals u dat noemt, in de praktijk heeft uitgewerkt. Daar kleven namelijk best risico's aan, bijvoorbeeld de enorme concurrentie op de charitatieve markt. Ik hoor overigens van een heleboel organisaties dat zij dat eigenlijk niet zo'n punt vinden. Mijn eerste indruk na de eerste fase van die beleidsdialoog die ik met de ngo's heb gevoerd, en na het beluisteren van het maatschappelijk debat over dit onderwerp, is dat het belangrijk is dat er een premie komt op samenwerking.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister hecht, als het gaat om de rol van de betekenis en de rol van de particuliere sector, aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. De heer Heemskerk heeft op basis van een motie van mijn hand, indertijd een commissie-Burgmans ingesteld. Die onderzocht de relatie tussen maatschappelijk verantwoord ondernemen en de code-Tabaksblat. Daar is een interessant rapport uit voortgekomen en de staatssecretaris van Economische Zaken beraadt zich nu volgens mij op een officiële kabinetsreactie. Mag ik ervan uitgaan dat de minister bovenop zijn collega Heemskerk springt om ervoor te zorgen dat het voorstel van de commissie-Burgmans om maatschappelijk verantwoord ondernemen op te nemen in de code-Tabaksblat, een belangrijk vehikel voor goed ondernemersbestuur voor bedrijven in Nederland, wordt overgenomen? Juist aan de internationale component, die internationale ketenverantwoordelijkheid, wordt dan maximaal vormgegeven.

Minister Koenders:

Ik ben een groot voorstander van vergroting van ketenverantwoordelijkheid. Ik zal graag met collega Heemskerk daarover spreken. Ik weet niet precies hoe het staat met dat debat maar ik zal dat zeker doen.

Voorzitter. Ik sla een paar punten over als ik heel kort mag zijn. Er zijn nog vragen gesteld over de internationale norm van 0,7 en 0,1. Dat heeft een lange geschiedenis. Gezien de tijd laat ik dat even achter mij. Het is voor mij een belangrijke internationale afspraak. Ik merk op dat de Nederlandse regering gisteren of eergisteren in de Europese Unie ervoor gezorgd heeft dat deze norm blijft staan in de internationale financiële crisis; de lidstaten van de Europese Unie zijn gedwongen om jaarlijks aan te geven of zij die norm bereikt hebben.

Ik loop nu de andere vragen van de leden langs. Dat gaat over het punt van de hulpverslaving en de machtsbestendiging, waar de heer Boekestijn over sprak. Die problematiek verschilt echt per land. Het is moeilijk om gouden standaarden af te kondigen. De hulpafhankelijkheid zal in een post-conflictland veel groter zijn dan in een stabiel land. Dat kan ook eigenlijk niet anders. Verder zijn economische groei en het verhogen van belastinginkomsten van belang om hulpverslaving te vermijden. Daar is de internationale hulp dan ook op gericht. Door groei wordt het belang van hulp eigenlijk steeds minder groot. Meer belastinginkomsten betekent dat de kans verkleind wordt dat de eigen inkomstenbronnen worden weggedrukt. Van een zekere machtsbestendiging bij het verstrekken van hulp ben ik mij zeer bewust. Ik denk dat iedereen dat is. Dat is altijd het risico. Om die reden hebben wij vanaf dag één het hele punt van accountability centraal gesteld. Je moet ervoor zorgen, als je praat over sectorbeleid, dat niet alleen de sector centraal gesteund wordt maar de hele keten na decentralisatie, waarbij er een bias op centralisme zit, wordt doorbroken. Dat kan met decentralisatieprogramma's en door ervoor te zorgen dat ook andere actoren zoals de private sector in die sectoren actief zijn. Dat kan verder door ervoor te zorgen dat ngo's, universiteiten en kennisinstellingen tegelijk gesteund worden in een land zodat er een betere balans komt. Daarom vind ik het belangrijk om die drie kanalen in stand te houden.

De relatie tussen bestuur en ontwikkeling is evident; als een land geen redelijk functionerend openbaarbestuursapparaat of enige vorm van rechtsstaat heeft, zal het niet in staat zijn om tot structurele groei te komen. Het zijn juist de politieke condities die de mogelijkheid bepalen voor economische groei en verdeling van groei; respect voor mensenrechten, inkomensverdeling, kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg. Ik zit hierbij dus echt op een heel andere lijn. Het stimuleren van goed bestuur is essentieel om ervoor te zorgen dat er investeringen komen. Het directe verband tussen goed bestuur en economische ontwikkeling is het sterkste punt van het rapport-Voorhoeve dat onlangs door de Teldersstichting is beschreven. Goed bestuur zorgt voor een omgeving waarin het veilig is om zaken te doen; een omgeving zonder corruptie waar the rule of law heerst, niet the rule of man. Juist onder die omstandigheden zijn landrechten, erfrechten en kadasters de hefbomen voor anderen om het werk te doen. Wij hoeven dat allemaal niet te doen en wij kunnen dat ook niet doen.

De heer Boekestijn (VVD):

Als dat verhaal waar is, hoe komt het dan dat er landen zijn die een heel slecht bestuur hebben en toch hard groeien?

Minister Koenders:

Het is maar wat je met goed en slecht bestuur bedoelt. Gisteren werd gesproken over Zuid-Korea. Dat is een land dat in zijn ontwikkeling redelijk goed bestuurd is. Er was een sterke rol van de overheid in het selecteren van economische sectoren, in selectieve importsubstitutie en in zorgen dat de bankwereld werd opgezet. Er zaten echter ook nadelen in voor een lange periode; er werd onvoldoende rekening gehouden met mensenrechten en er was onvoldoende goed bestuur. Zaken hebben elkaar versterkt en hebben in dat land gezorgd voor een enorme economische ontwikkeling. De basis daarvan lag overigens ook in een beleid van landhervorming ondersteund door ontwikkelingssamenwerking. De successen van ontwikkelingssamenwerking en de bevordering van goed bestuur zijn vooral in Azië heel groot geweest. Dat is echter niet met een toolbox van projecten morgen te regelen. Het is alleen mogelijk om processen te bevorderen die essentieel zijn voor landen om uit armoede getrokken te worden.

De heer Boekestijn (VVD):

Als er landen zijn die een heel slecht bestuur hebben en toch groeien, is dat een bewijs voor de stelling dat je wel degelijk wat kunt bewerkstelligen in de private sector zonder dat het bestuur verbetert. Ik denk namelijk dat het bevorderen van goed bestuur erg moeilijk is.

Minister Koenders:

Het is echt een semantische kwestie. Ik ken geen land met slecht bestuur waar de private sector goed kan floreren.

De heer Boekestijn (VVD):

Er zijn er heel veel. Singapore is waanzinnig corrupt. India is zelfs heel corrupt.

Minister Koenders:

Sorry, maar dat zijn goed bestuurde landen, alleen zitten er een heleboel aspecten aan die wij niet prettig vinden, die te maken hebben met mensenrechten en corruptie. Overigens zou ik niet willen zeggen dat Singapore een heel erg corrupt land is. Dat lijkt mij onjuist. De heer Boekestijn kan dat ook niet waarmaken als hij kijkt naar de verschillende ratings van Transparency International. Een ding wil ik hem echt meegeven. Als een investeerder geen enkele voorspelbaarheid of rechtszekerheid heeft – en die rechtszekerheid zal altijd worden ingebed in een mate van beter bestuur – kun je het gewoon vergeten. Dat is nog afgezien van de ideële aspecten, want ik vind ook dat een land goed moet worden bestuurd in termen van de mogelijkheden voor mensen om zelf keuzen te maken. Er zijn geen voorbeelden te noemen van chaotische landen met slecht bestuur waar economische ontwikkeling is, of je komt in situaties van fragiele staten waar roof door derden wordt gepleegd of private milities zijn. Dan praat je eigenlijk over een falende staat.

Voorzitter. De heer De Roon heeft gevraagd of hulp de democratie ondermijnt. Hij noemde daarbij de wereldberoemde econoom Djankov. Nou, dat is hij niet. Het is misschien een econoom die in het licht staat van datgene wat de heer De Roon ook vindt. Dat neemt niet weg dat ik het serieus neem. Ik denk dat het niet juist is wat daar staat, zeker niet over de hulp die wij via overheden en hun begrotingssysteem verstrekken. Die hulp valt immers onder parlementair toezicht en de eisen die donoren stellen aan begrotingssystemen alvorens deze te gebruiken. Zo maken zij die controle alleen maar eenvoudiger en doortastender. In algemene zin is het zonder meer juist dat hulp de hand versterkt van degene die de hulp ontvangt. Daarom vind ik het ook zo belangrijk om steeds weer die tegenmacht te organiseren. Daar hoort dat dus bij. Het is inderdaad niet het een of het ander. Djankov zegt dat als je begrotingssteun geeft, er lokaal geen belasting meer hoeft te worden geheven en er dus ook geen democratie is. Het tegenovergestelde blijkt feitelijk waar te zijn. De ondersteuning van overheden om een take-off in economische en sociale ontwikkeling te creëren, leidt juist tot meer belastingheffing en meer druk tot democratisering en verantwoording. Ik ben het in die zin dus gewoon niet met de heer Djankov eens.

Vorige week heb ik de Kamer mijn notitie "Veiligheid en ontwikkeling" aangeboden. Mevrouw Gill'ard heeft daarover vrij veel vragen gesteld. Deze nota komt, neem ik aan, nog gewoon in discussie in de Kamer. Ook om de voorzitter te helpen, zou ik er op dit moment niet heel veel tijd aan willen besteden. Wel zeg ik dat ik het een essentieel onderdeel van beleid vind, een belangrijke vernieuwing ook.

De heer Haverkamp vroeg zich af of er een verschil was tussen deze minister en de vorige minister als het gaat om veiligheid en ontwikkeling. Ik kan hem zeggen dat daar geen verschil is. Ik vind dat mevrouw Van Ardenne er destijds zeer goed mee begonnen is. Het is ook geen inventie van mij; zij is begonnen met een aantal vernieuwingen op het terrein van conflict en ontwikkeling en wederopbouw, die wij nu verder hebben uitgewerkt in een geïntegreerd beleid. Zij is daar op een zeer goede manier mee begonnen. Er is eigenlijk nauwelijks verschil tussen wat zij deed en wat wij doen. Zij is begonnen met de discussie in de OESO/DAC en heeft daar moeten constateren dat dit eigenlijk op geen enkele manier voortgang bracht, omdat geen enkel land het met Nederland eens is dat je nu ineens ontwikkelingsuitgaven voor defensie moet doen. Daarom is bij mijn aantreden, met instemming van bijna alle fracties in de Kamer, gezegd dat wij daarmee niet verder gaan.

Dat neemt niet weg dat deze regering volgens mij meer dan enige regering hiervoor, fors geld heeft uitgetrokken voor de relatie tussen vrede, veiligheid en ontwikkeling. Ik denk aan wederopbouw, aan de hele fragielestatendiscussie en aan programma's met betrekking tot security sector reform en DDR. Wij zijn bezig om een pool op te zetten met Defensie en met BZK. Alles wat maar enigszins tot de marges behoort van wat via de internationale criteria kan, proberen wij, omdat er een essentiële relatie is tussen veiligheid en ontwikkeling en tussen ontwikkeling en veiligheid. Wij zoeken daar dus de marges op, zo zeg ik tegen de heer Haverkamp. Ik vind dat ook belangrijk. Wij proberen dat bijna overal te doen. Ik houd mij daarbij wel aan het regeerakkoord, dat stelt dat ik 0,8% aan ODA moet geven. Daarvoor zijn bepaalde criteria. Ik denk dat er eigenlijk geen land is, dat wordt internationaal erkend, dat bijvoorbeeld ook het stabiliteitsfonds heeft. Daardoor kunnen de minister van Buitenlandse Zaken en ik vrij snel besluiten nemen op dit punt, terwijl een en ander in veel gevallen pas achteraf onder de ODA-regeling blijkt te vallen.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik ga akkoord met het voorstel van de minister om de vragen over de fragiele staten in een algemeen overleg te behandelen, maar ik wil wel graag een antwoord hebben op mijn vraag over Sudan.

Minister Koenders:

Daar kom ik zo op.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik complimenteer de minister met het feit dat hij het regeerakkoord uitvoert. Wij hadden niet anders verwacht. Met betrekking tot zijn uitleg inzake de OESO/DAC-criteria bestaat er bij ons nog onduidelijkheid over de vraag of hij inderdaad de lijst van minister Van Ardenne volgt. Zou de minister ons enkele concrete voorbeelden kunnen geven? Is hij bereid om de discussie in Parijs aan te gaan? Uit de verslagen van destijds maak ik op dat mevrouw Van Ardenne redelijke steun had. Ondertussen veranderen ook in andere landen regimes. Is de minister het met ons eens dat wij de discussie moeten aangaan in Parijs?

Minister Koenders:

Dat lijkt mij niet verstandig. Twee of drie maanden na het aantreden van dit kabinet heb ik hierover met de Kamer gesproken. Er bestaat geen enkele steun voor, ook nu niet. Ik vind dat Nederland niet een beetje voor gek moet staan door daarover als enige opnieuw te beginnen. In de OESO/DAC is er geen enkele steun voor. Het lijkt mij dus niet verstandig en eerlijk gezegd ook niet nodig, omdat er heel veel mogelijk is op het terrein van het snijvlak tussen veiligheid en ontwikkeling. Ik heb zojuist gewezen op een groot aantal mogelijkheden van bijvoorbeeld politietraining. Ontwikkelingssamenwerking betaalt dat. Wij betalen ook de begeleiding van humanitaire transporten. Ook het gebruik van vliegtuigen voor humanitaire hulp wordt uiteraard betaald. Wij hebben een heel traject opgezet met betrekking tot fragiele staten. Ik wijs u echter ook op een risico. Wij zijn gehouden, de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te halen. Als wij die in de OESO eindeloos gaan uitbreiden naar militaire uitgaven, ook al is er geen steun voor, zullen de landen die nu niet voldoen aan de norm van 0,7%, al hun militaire uitgaven daaronder gaan schuiven. Het is dus ook in het belang van Nederland om duidelijk een positie in te nemen die andere landen disciplineert om zich aan de 0,7% te houden. Dat vind ik wel een essentieel punt.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik ben het met de minister eens dat die duidelijkheid er moet komen. Ik ben alleen bang dat wij die in dit debat niet krijgen.

Minister Koenders:

Ik wil u die graag geven, want ik heb mij daarop voorbereid. In die zin is het geen probleem.

De heer Haverkamp (CDA):

Is het mogelijk dat wij van u een concrete brief krijgen, waarin staat wat minister Van Ardenne heeft gedaan en hoe u ermee omgaat? Ik heb kennelijk andere verslagen dan u.

Minister Koenders:

Ik begrijp wat u zegt, maar ik wil het echt helder hebben in dit debat. Er is geen enkele aanleiding om te geloven dat dit kabinet op dit terrein anders handelt dan het vorige. Als u vindt dat dit wel zo is, wil ik graag horen op welk terrein dat is. Ik heb ook gezegd dat er geen kabinet is geweest dat zo de marges heeft opgezocht van de ODA-criteria. Wij hebben een fragielestatenunit opgezet en dag in, dag uit, zijn wij bezig met poolvorming. De minister van Buitenlandse Zaken en ik geven heel veel geld uit aan demobilisatie, aan politietraining en aan alles dat essentieel is voor de wederopbouw van landen. Wij hebben een Werkgroep Wederopbouw. Meer dan in enige andere positie geven wij geld aan bijvoorbeeld Afghanistan, om ontwikkeling en veiligheid bij elkaar te brengen. Het grote probleem dat op dit moment wereldwijd speelt, is dat de militaire uitgaven 1000 mld. bedragen, terwijl de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking naar beneden gaan. Daar ligt het probleem. Zouden wij internationaal ineens een andere positie moeten gaan innemen, waarvoor overigens geen enkele steun is, dan zie ik alleen maar het risico dat ik schetste. U kunt ervan op aan dat de positie van dit kabinet is, dat het in deze kwestie net zo opereert als het vorige kabinet. Ik neem dat u ons op dat punt vertrouwt.

De heer Irrgang (SP):

Dit verbaast mij. Ik kan mij het algemeen overleg ook herinneren. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking vertelde toen met enige trots dat hij een ander beleid zou voeren dan minister Van Ardenne, die de criteria wilde oprekken. Met verontwaardiging sprak hij erover dat de wereld 1000 mld. uitgeeft aan militair wapentuig, maar nog geen 100 mld. aan ontwikkelingshulp. Nu lijkt hij te zeggen: het maakt geen kans en het is niet nodig. Ik hoor de minister echter niet zeggen: het is niet wenselijk dat straks meer militaire uitgaven als ontwikkelingshulp worden aangemerkt. Is de minister het nog steeds met mij eens dat het niet wenselijk is dat de ODA-criteria worden opgerekt?

Minister Koenders:

Ik heb u zojuist gezegd dat het mij niet verstandig lijkt om hierover in ODA-verband opnieuw een discussie te beginnen. Ik begrijp waar u naar op zoek bent, maar ik heb hier duidelijk herhaald wat het grote probleem is, namelijk dat wij internationaal een enorme hoeveelheid militaire uitgaven hebben en dat ik mij zorgen maak over de financiering van de MOD's en de risico's in geval je daar opnieuw militaire uitgaven onder zou brengen. Ik dacht dat ik overduidelijk was.

De heer Irrgang (SP):

Bent u het met mij eens of oneens dat het niet wenselijk is dat de ODA-criteria opgerekt worden? Ik hoorde u niet zeggen dat het niet wenselijk is. Er is verschil tussen niet nodig en niet wenselijk.

Minister Koenders:

Ik heb uw vraag beantwoord zoals ik dat zelf wilde, in mijn eigen woorden.

De heer Boekestijn (VVD):

Bent u het met mij eens dat er wel degelijk OESO-landen zijn die de criteria willen oprekken, te weten Frankrijk en Italië? Dat kunt u in de verslagen lezen. En bent u op de hoogte van het feit dat het wetenschappelijk bureau van GroenLinks dat nu ook bepleit in een rapport?

Minister Koenders:

Het laatste heb ik gelezen. Dat is inderdaad het geval. Daar ben ik het dus niet mee eens. En de Italiaanse positie kent u kennelijk beter dan ik.

De heer Boekestijn (VVD):

Het staat gewoon in het rapport. U kunt het gewoon allemaal lezen, hoor.

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik wijs erop dat wij internationaal regelmatig contact hebben binnen de OESO. Ik ga naar de OESO-vergaderingen. Het is een totale non-starter om op dit onderwerp opnieuw de discussie open te breken. Dat meld ik u naar aanleiding van de sonderingen met andere landen. Dat zijn de feiten.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik zou het op prijs stellen als u de brief zou schrijven die de CDA-fractie heeft gevraagd. Dan kunnen wij nog eens goed nalezen wat u vandaag allemaal gezegd hebt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Voordat er misverstanden ontstaan: wat de heer Boekestijn zojuist beweerde, staat niet in het rapport van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Er staan andere dingen in waar je over kunt discussiëren, maar dat stond er niet in.

Mijn vraag sluit aan bij wat de heer Irrgang zei. Ik was ook bij dat overleg en ik heb daar eveneens scherpe herinneringen aan. Dat de minister in Parijs geen discussie wil voeden over de dakcriteria zelf, prima. Daar zijn wij het over eens. De vraag is echter wel in hoeverre deze minister doorgaat op het pad van het oprekken van die criteria, om meer veiligheidsuitgaven, militaire uitgaven, als ODA te laten kwalificeren. Ik hecht zeer aan de oorspronkelijke positie van deze minister. Ik hoor hem hier dan ook graag herhalen dat daar wat hem betreft geen sprake van kan zijn, en dat Nederland niet voorop gaat lopen internationaal bij het witwassen van militaire uitgaven.

Minister Koenders:

Het verbaast mij zeer dat u mij deze vraag stelt. Toen ik minister ben geworden, hebben wij daar in OESO-dakverband een discussie over gehad. Ik heb geconstateerd dat daar geen brood in zit en dat dus de pogingen van mijn voorganger niet geleid hebben tot resultaten. Dat vond zij zelf ook. Dat neemt niet weg dat zij er wel op ingezet heeft en het was vanuit haar positie ook heel legitiem om dat te doen. Dat heb ik vervolgens keurig aan de Kamer gemeld. Dat is door de Kamer geaccordeerd, door alle hier aanwezige partijen. Dan is het internationaal politiek een beetje gek als je er na een jaar opnieuw over begint. De discussie gaat nu immers over heel andere zaken, namelijk over hoe OS zich verhoudt tot klimaat of tot andere investeringsbronnen. Ik heb u eerder gezegd dat ik de relatie – op dat punt ben ik het zeer eens met de CDA-fractie – tussen veiligheid en ontwikkeling essentieel vind en dat wij de regering zijn – en dat meen ik serieus – die daar het meeste aan uitgeeft. Dat doen wij op politiegebied – het is door uw fractie eveneens ingebracht – en dat is geenszins het witwassen van veiligheid. Het is essentieel om veiligheid in projecten en programma's in te bouwen, als het gaat om de ontwapening van soldaten of om vervoer. Ik vind het heel legitiem dat OS daaraan meebetaalt. Ik vind het ook een Nederlands eigenbelang. Ik heb alleen gezegd dat ik het niet verstandig vind en ook niet wenselijk dat uitgaven die vallen onder het ministerie van Defensie nu ineens automatisch door OS moeten worden betaald. Het zijn twee verschillende ministeries. Daar is eenheid van kabinetsbeleid over. De minister van Defensie heeft mij dat nooit gevraagd, dus waar hebben wij het eigenlijk over?

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Hoor ik het goed dat de minister zegt: ik zoek wel de grenzen op van de ODA-criteria, maar ik ga ze niet oprekken, wij willen geen vervuiling van de budgetten?

Minister Koenders:

Ja, dat heb ik gezegd.

De voorzitter:

Dan gaan wij nu door met het volgende punt. Ik begrijp uit mijn informatie dat u nu zo langzamerhand aan de landen toekomt?

Minister Koenders:

Ja, dat klopt.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat wij gaan luisteren naar de informatie over alle landen en dat wij pas dan, als het nodig is, een vraag stellen.

Minister Koenders:

Voorzitter. In antwoord op de vraag van mevrouw Gill'ard wat mijn reactie is op het rapport "Rijk en straatarm tegelijk - hoe moet het verder met Sudan?" kan ik u zeggen dat ik de aanbevelingen uit het rapport ondersteun. De thema's pluriformiteit, verantwoording en goed bestuur, waaronder de opbouw van een goed justitieapparaat, staan centraal in mijn Sudanbeleid. Mijlpalen in de komende jaren zijn de verkiezingen en het referendum. Daar is over gesproken met de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Defensie en ik zelf. Ik zet erop in de verkiezingen zo legitiem mogelijk te laten verlopen, waarbij wij de initiatieven van een groot aantal lokale ngo's ondersteunen.

Het Joint Donor Office in Zuid-Sudan versterkt niet alleen overheidsstructuren, maar ook bijvoorbeeld de watchdog van het maatschappelijk middenveld. Het door Nederland ondersteunde VN-programma "Strategic Partnership Arrangement" werkt in Noord en Zuid aan vergroting van politieke participatie, vooral van vrouwen, versterking van onafhankelijke media en de rol van het parlement, verbetering van het justitieapparaat en bewustmaking van burgerrechten. Kortom: het beleid is gebalanceerd met aandacht voor alle spelers, in het bijzonder ook waar het gaat om de versterking van de Comprehensive Peace Agreement.

Een ander punt is de herverdeling van opbrengsten van delfstoffen. Ik ondersteun de European Coalition on Oil in Sudan, een netwerk van ngo's dat de gemaakte afspraken rondom de verdeling van olie monitort. Ik ben het ook eens met hetgeen waarover mevrouw Gill'ard heeft gesproken in het rapport van haar fractie met betrekking tot de politieke manipulatie van etnische en religieuze verschillen.

Mevrouw Gill'ard vroeg ook naar mijn plan om de hulp via ngo's in de fragiele landen te versterken. Ngo's in deze landen doen heel belangrijk werk, vaak onder moeilijke omstandigheden. Ik heb daar net al iets over gezegd. Wij willen ze stimuleren om nog contextspecifieker te werken. Dat is de sleutelbenadering in optima forma, waar ook de heer Pechtold mij gisteren naar vroeg.

Verschillende leden hebben mij gevraagd naar de begrotingssteun aan Rwanda. Mevrouw Ferrier vroeg of de steun voor 2008 is betaald en of er onderzoek kan worden gedaan naar de rol van Rwanda in de ondersteuning van Nkunda. De geplande begrotingssteun voor 2008 is door mij niet overgemaakt. Ik heb die gestopt. Ik ben met de heer Irrgang en mevrouw Ferrier van mening dat de begrotingssteun niet moet worden overgemaakt zo lang er geen definitieve beantwoording is van de vragen over de rol van Rwanda ten aanzien van het conflict in Congo. Ik vind het echter voorbarig om nu reeds tot opschorting over te gaan zonder de precieze feiten te kennen. Daarom heb ik besloten om eerst zelf poolshoogte te nemen. Dat zal ik over twee weken doen.

Ik heb vorige week tijdens de top hierover gesproken met de secretaris-generaal van de VN, de heer Ban Ki-moon, en de minister van buitenlandse zaken van Rwanda. Ik heb ook aan de VN gevraagd of zij feiten kenden met betrekking tot de betrokkenheid van Rwanda bij de oorlog in Oost-Congo. Zij hebben eigenlijk gezegd dat dit niet het geval is. Dat betekent niet dat ik vindt dat Rwanda zich niet maximaal moet inzetten om waar het maar invloed heeft de heer Nkunda tot de orde roepen. Daarom waren wij daar ook vorige week.

Het conflict is overigens complexer dan het nu lijkt. De grote mensenrechtenschendingen vinden op het ogenblik vooral plaats door het Congolese leger. Dat voorkomt ook dat humanitaire hulp ter plekke komt. Dat is op het ogenblik niet het geval bij generaal Nkunda. Dit is geen blijk van sympathie, laat daar geen misverstand over bestaan. Ik denk dat het een vrij complex probleem betreft waar de tragedie van is dat wij in de afgelopen periode hebben gezien dat er geen vooruitgang is. Ik ben zeer bezorgd daarover.

Ik vind inderdaad, met mevrouw Ferrier en anderen, dat ik die begrotingssteun niet moet overmaken als er sprake is van actieve medeverantwoordelijkheid van Rwanda. Geen enkel ander land is nu van plan – ik heb dat allemaal laten nazoeken – om de hulp aan Rwanda te steunen als deze schuldig is aan dit conflict. Anderen zijn ook bezig om te bezien wat hier precies aan de hand is. Dan is het niet zinnig om eenzijdig vanuit Nederland nu al conclusies te trekken, voordat ik daar ben geweest. Dat vind ik ook niet netjes ten opzichte van de andere ontwikkelingspartners in Rwanda. Ik vind het ook niet zinnig gezien de informatie die ik vorige week formeel van de VN en hun hoogste baas heb gekregen.

Dat brengt mij bij de Democratische Republiek Congo. Ik kan daar wat korter over zijn. De minister van Buitenlandse Zaken heeft daar ook over gesproken. Ik wil vanuit mijn verantwoordelijkheid twee dingen zeggen. Ik heb grote zorg over de humanitaire situatie in dat land. Het is echt verschrikkelijk wat daar gebeurt. Wij zijn dag in, dag uit bezig om ervoor te zorgen dat de hulp ter plekke komt. Dat gebeurt op allerlei manieren. Ik heb het budget voor humanitaire hulp voor Oost-Congo verhoogd met 4 mln. Wij proberen te bezien in hoeverre het mogelijk is om daar via Uganda binnen te komen. Ik heb dagelijks contact met de humanitaire organisaties. Het is een drama dat zijn weerga niet kent. Ik vind het ook buitengewoon teleurstellend, omdat de situatie in Congo in de afgelopen tien jaar 4 miljoen conflictgerelateerde doden kent. In de afgelopen periode hebben landen als Burundi en Rwanda, wat zelf een vrij grote economische groei en een zekere stabilisatie kende, investeringen gedaan, ook voor andere delen van de Congo.

Toch is dit, zoals wij allemaal weten, een zeer complex probleem waar milities de zaak hebben overgenomen in een lege staat. Ook het probleem van het instrument van illegale exploitatie en handel in grondstoffen wordt aangepakt. De minister van Buitenlandse Zaken wees daar al op. Hij heeft gesproken over de Razeb en het onderzoek hiernaar. Ik wil bezien of een dergelijk proces ook voor deze ingewikkelde problematiek mogelijk is. Ik heb het dan over het zogenaamde Kimberley-proces. Ik zal daartoe initiatieven nemen. Nederland zet verder in op deelname van de DRC in het Extractive Industries Transparency Initiative, waarin landen die daarbij zijn aangesloten maandelijks publiceren welke voortgang in de strijd tegen deze illegale handel is geboekt.

Hierbij moet worden gezegd dat ook maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke rol speelt. De Triodosbank en de ASN doen inmiddels geen investeringen meer in belangrijke bedrijven die coltan gebruiken. Ik zal een gesprek voeren met de pensioenfondsen in Nederland over hun relatie met de coltanindustrie. Coltan zit in al onze mobieltjes, dus dit is geen eenvoudige kwestie. Het is echter belangrijk dat ook investeerders de bedrijven aanspreken op de verantwoordelijkheid die men heeft in de DRC.

De heer Irrgang (SP):

De minister is heel voorzichtig als hij spreekt over de rol van Rwanda in Oost-Congo. Toch hebben individuele VN-medewerkers, maar heeft ook Human Rights Watch uitspraken gedaan over de betrokkenheid van Rwanda. Zij hebben fysiek zaken gezien die daarop wijzen. De minister gaat eerst naar Rwanda. Wij zullen pas half december stemmen over een amendement van mijn hand over de algemene begrotingssteun. Dan zal het amendement dus alsnog in stemming komen en daarmee is er een mogelijkheid om de begrotingssteun alsnog te beëindigen, als ook de minister ervan overtuigd is dat Rwanda een kwalijke rol speelt in Oost-Congo.

Minister Koenders:

Ik benadruk dat ik zeker niet gemakkelijk ben voor Rwanda, integendeel. Daarbij zeg ik echter direct dat wij ontwikkelingspartners zijn. Daarom vind ik dat ik eerst naar het land zelf toe moet en dat wij met andere landen de druk moeten vergroten als er bewijzen zijn voor de betrokkenheid. Ik heb vorig jaar direct bij de hoogste autoriteiten van de VN nagevraagd wat hun bewijslast precies was. Ik lees met de woordvoerders in de Kamer de kranten en ik maak mij hierover grote zorgen. Mijns inziens zijn wij het niet erg oneens. Ik doe geen poging om op de een of andere manier begrotingssteun aan Rwanda te beschermen. Echter, als ik een hulprelatie met een land heb, wil ik die relatie serieus nemen. Ik wil nu geen conclusies trekken op basis van een wellicht begrijpelijke achtergrond en van de geschiedenis van het conflict, temeer omdat het een nogal complex onderwerp is. Wij hebben wel een doorbraak geforceerd, waarbij voor het eerst de DRC, Rwanda en Uganda hebben gesteld dat zij zullen optreden als de situatie blijft zoals die nu is. Ik geef direct toe dat deze doorbraak nog veel te weinig voor de mensen ter plaatste heeft opgeleverd, maar er is voor het eerst een hotline tussen de genoemde drie landen vastgesteld. De heer Obasanjo bemiddelt namens de Afrikaanse Unie met de heer Nkunda. Daarbij speelt ook nog de problematiek van de Hutu-milities. Wij moeten erop letten welk signaal wij geven. Dit zou ook kunnen gelden voor veel hulpinspanningen van ons land in de DRC. Verder is het de vraag of begrotingssteun het beste instrument is om in te trekken. Wij kunnen ook kiezen voor andere typen programma's en projecten. Laat echter niet de indruk ontstaan dat ik Rwanda soft wil behandelen en daarom geen daadwerkelijke maatregelen zou willen nemen. Ik wil dit zorgvuldig doen.

De heer Irrgang (SP):

De ruimte daarvoor is aanwezig, want wij zullen pas stemmen nadat de minister is teruggekeerd uit Rwanda. Ik wil hieraan echter nog toevoegen dat er een signaalwerking van zou uitgaan als Nederland hierin het voortouw nam. Daarom is het goed dat wij hierover nu spreken en dat er een amendement ligt. Andere donoren kijken naar wat Nederland doet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Is de minister van OS samen met de staatssecretaris van EZ bereid, op korte termijn met de Nederlandse telecomindustrie te spreken om dit probleem van illegale handel in coltan rechtstreeks aan te pakken met de bedrijven die het nogal aangaat?

Minister Koenders:

Ja, ik ben daartoe bereid. Ik zou natuurlijk wel moeten overleggen met mijn collega van EZ. Het gaat mij niet om een directe boycot van alle coltanbedrijven of telefoonbedrijven. Dat lijkt mij niet juist. Het is belangrijk om met bedrijven die coltan gebruiken een gesprek te voeren over de vraag waar het vandaan komt, of er controle op is, of het om illegale handel gaat en of het gaat om Oost-Congo of Australië. Ik vind wel dat dit actief moet worden besproken met de bedrijven. Ik ben bereid om dat te doen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dank u wel. Dan hoop ik dat de bedrijven in dat gesprek zullen toezeggen dat zij hun stinkende best zullen doen om goede coltan in hun mobiele telefoons te verwerken en illegale handel in coltan, bijvoorbeeld uit Congo, te mijden.

Mijn tweede vraag betreft de 15 mln. die de minister gereserveerd had voor het transitional justice action plan in Afghanistan. Hij heeft die bijdrage niet willen geven wegens onvoldoende zicht op een goed programma. Die 15 mln. staat geparkeerd. De minister zoekt, als ik het goed heb begrepen, naar een herbestemming van dit geld. Is hij bereid, daarbij te overwegen om voor de bestemming van dit geld voor dit doel ook niet-statelijke actoren toe te laten?

Minister Koenders:

Dat is een heel mooie formulering. Ik zal zeggen hoe ik er op dit ogenblik mee bezig ben. Ik heb net een bezoek aan Afghanistan afgelegd. Daar is dit punt natuurlijk aan de orde geweest. Ik heb daar een uitgebreid gesprek gevoerd met de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, de heer Atmar. Hij zit nogal om hulp op dit terrein verlegen. Het gaat er vooral om, het justitieapparaat in staat te stellen om transitional justice überhaupt vorm te geven. Het gaat om heel concrete zaken. Die zijn vrij beangstigend. Gewone prosecutors worden bedreigd. Het gaat om beveiliging van mensen. Ik heb tegen de minister gezegd dat het misschien een idee is, datgene te doen wat wij in Guatemala doen, namelijk internationale versterking. Dat is misschien wel de beste manier om hen te helpen. De ideeën zijn er dus en de minister zou erop terugkomen. Daarop wil ik mij eerst richten omdat ik denk dat dit wel eens heel effectief zou kunnen zijn. Ik heb dat met hem besproken en hij zou mij daarover berichten.

De voorzitter:

Ik zie de heer Van Dam, maar ik meen dat dit Ontwikkelingssamenwerking betreft.

De heer Van Dam (PvdA):

Deze minister heeft iets gezegd over coltan in Congo.

De voorzitter:

U dacht, daar weet ik ook wat van?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik ga er niet over welke minister daarover gaat.

De voorzitter:

Nee, maar ik ga over een enigszins eerlijke verdeling over woordvoerders. Als u met zijn tweeën bent en het dubbele aantal interrupties pleegt, dan voelt het voor de anderen niet zo goed. Laat ik het zo duiden. Een korte vraag, anders kost het ook te veel tijd.

De heer Van Dam (PvdA):

De minister heeft zo-even gezegd dat hij in gesprek wil met de aanbieders van mobiele telefoons. Wij weten dat die tot nu toe niet zo scheutig zijn. Alleen Motorola garandeert dat het coltan in zijn telefoons niet uit Congo komt. Is het niet juist het punt dat de aanbieders dit soort zaken openbaar moeten maken, dat transparant moet worden waar zij het vandaan halen? Juist die openbaarheid is de beste preventie om te voorkomen dat de aanbieders en de fabrikanten spul gebruiken dat een conflict aanjaagt.

Minister Koenders:

In zekere zin is dat heel belangrijk. Ik zou er helemaal niet tegen zijn. Het is wat anders of ik dit als minister voor Ontwikkelingssamenwerking wettelijk kan afdwingen. Dat is ook mijn bedoeling niet. Laat mij eerst even in gesprek gaan met die bedrijven. Dat is volgens mij al belangrijk. Ik ga ook niemand vastnagelen op verkeerd beleid. Ik weet dat helemaal niet. Ik zeg helemaal niet dat zij iets verkeerds doen. Ik zeg alleen maar dat coltan een probleem is, zeker als het gaat om illegale import uit Congo. Gezien de consequenties die ik als minister voor Ontwikkelingssamenwerking zie van dat beleid, namelijk de militaire ellende via de financiering van militia's, is het belangrijk om met hen te bespreken hoe dat gaat, waar het vandaan komt, of er alternatieven zijn en of er controle op mogelijk is. Ik kan dat niet beoordelen en daarom ben ik bereid om met die bedrijven te spreken.

Mevrouw Ferrier heeft een vraag gesteld over Rwanda. In het licht van het amendement van de SP-fractie ben ik zeer bereid, de Kamer in te lichten over haar zorgen over de budgetsteun aan Rwanda. Ik heb zojuist uiteengezet hoe ik daarin sta.

Dit brengt mij bij klimaat en energie. De toegang tot betrouwbare en betaalbare energiediensten is essentieel voor economische ontwikkelingen en armoedebestrijding. Daarom heb ik de notitie geleverd over het milieu en de hernieuwbare energie. Het kabinet zet zich voor 0,5 mld. in vier jaar in voor hernieuwbare energie. Ik denk dat dit een enorme doorbraak is, omdat je vooral in Afrika en andere landen naar boven en naar beneden moet kijken om te zien waar de comparatieve voordelen van energie liggen. Hiervoor zijn zeer goede projecten geformuleerd. Ik vind dat mijn ministerie dat snel heeft gedaan, want zij moet er wel voor zorgen dat het uitvoerbare projecten en programma's zijn. Het is geen gering bedrag voor vier jaar. Dit betekent dat je met landen moet praten, organisaties moet vinden, et cetera. Zo is gestart met de bouw van meer dan 100.000 biogasinstallaties waarmee 500.000 mensen in ontwikkelingslanden van hernieuwbare energie kunnen worden voorzien. In Rwanda worden twee waterkrachtcentrales gerenoveerd. Ook zijn nieuwe innovatieve partnerschappen tot stand gekomen.

Het kabinet hecht aan hernieuwbare energie. Om die reden is ervoor gekozen om uit deze middelen geen bijdrage te financieren voor bij voorbeeld dijken en bruggen.

In reactie op de opmerking van de heer Vendrik dat voor klimaataanpassing slechts 25 mln. beschikbaar is, benadruk ik graag dat de kosten voor klimaataanpassing waarschijnlijk zeer hoog zullen zijn. Het internationale debat gaat daar momenteel over, zoals in de Finance & Development conferentie: de Poznañ-conferentie. Wij hebben daarover ook een brief gestuurd. De kernvraag zal zijn: hoe krijgen wij het voor elkaar dat gezien het feit dat de ontwikkelingslanden de grootste consequenties zullen ervaren van de klimaatverandering, er een voorspelbare stroom fondsen op gang komt naar de ontwikkelingslanden? Daar komt het eigenlijk op neer. Ik maak mij daarover zorgen, omdat het natuurlijk niet makkelijk is om dit voor elkaar te krijgen op het moment dat de internationale klimaatcrisis wordt gekoppeld aan een financieel moeilijke periode.

Mijn belangrijkste punt is dat aanpassing en ontwikkeling weliswaar direct met elkaar samenhangen, maar dat het niet zo kan zijn dat een burgemeester in Dar es Salaam moet kiezen. Hij heeft mij het probleem voorgelegd. Hij heeft een malariaprobleem en een ziekenhuisprobleem, en hij moet een dijk aanleggen. Hij heeft niet de fondsen voor beide. Ik vind in ieder geval dat de kosten voor internationale klimaataanpassing, die worden geschat op jaarlijks ongeveer 100 mld., niet mogen drukken op de investeringen in millennium- en ontwikkelingsdoelen. Daarop is mijn zorg gericht. Daarom hebben wij 500 mln. extra beschikbaar gesteld op het terrein van mitigatie.Koenders

Tegen mevrouw Ferrier, die terecht sprak over het begrip "aanpassingen", zeg ik dat dit niet betekent dat ontwikkelingssamenwerking daarin geen rol heeft, integendeel. Wij zijn eraan gehouden om ervoor te zorgen dat landen zich voorbereiden op die aanpassingen. Wij doen dat ook. Wij werken met zeer veel landen daarin samen. Nederland heeft het initiatief genomen om samen met de Wereldbank en het Verenigd Koninkrijk te kijken wat precies de kosten zijn van die aanpassingen. Dat is namelijk nog helemaal niet zo bekend. Macro zijn er wel gegevens, maar niet wat het bijvoorbeeld voor Dar es Salaam betekent, of voor Bangladesh.

Tegelijkertijd moeten wij ervoor zorgen dat al onze programma's climate proof zijn. Dat kost ontwikkelingssamenwerking heel veel geld, maar ik ben bereid om dat uit te trekken. Het is vrij ingewikkeld, maar ik ben zeer bereid, die aanpassingen te doen. Het gaat bijvoorbeeld over klimaataanpassingen in Bangladesh. Als wij daar bijvoorbeeld aan een drinkwatervoorziening werken, is het essentieel dat de drinkwaterbuizen niet na een tijdje niet meer functioneren, omdat ze in een gebied liggen waar het grondwater stijgt, of waar een probleem is met overstromingen. Het zijn vrij grote aanpassingen. Bangladesh heeft als enige land vier weken geleden een plan voor klimaataanpassing gepresenteerd. Het gaat om 2,5 mld., waarvan zij menen 40 mln. zelf te kunnen financieren. Dit is maar een eerste voorbeeld, maar de omvang van de problematiek wordt er wel duidelijk door.

Het kabinet is in discussie over de inzet voor Poznañ. Het belangrijkste voor de Nederlandse regering in internationaal verband is, ervoor te zorgen dat de financiering in de richting van de ontwikkelingslanden voor klimaataanpassing een onderdeel wordt van die onderhandelingen en van het akkoord dat wordt gesloten. Ik denk dat als er geen financiering komt, ontwikkelingslanden waarschijnlijk niet bereid zullen zijn om straks in Kopenhagen te tekenen. Er zit dus ook een eigen belang in. Bovendien heeft de Nederlandse regering initiatieven genomen om daarvoor voorstellen te doen. Ook heeft zij dat gedaan om ervoor te zorgen dat landen zich voorbereiden door ministeries van Milieu, Transport et cetera plannen te laten maken voor de aanpassingen die de heer Vendrik noemde. Tegelijkertijd zijn wij bereid om al onze ontwikkelingsprogramma's climate proof te maken, wat een nogal forse additionele financiering betekent.

Ik kom even terug op het punt van de hernieuwbare energie. Er zijn veel gewassen die een potentieel hebben om op marginale gronden een bijdrage aan het energievraagstuk te leveren. De suikerpalm is daar een van. Overigens is dat nog wel in onderzoek. Terecht werd verwezen naar de Universiteit van Wageningen, die op dit terrein zeer actief is. Zelf ben ik bij het bekende project van Willie Smith op Kalimantan geweest. Ik kan iedereen aanraden om dat eens te bezoeken, want het is ongelofelijk wat je daar ziet. Daar wordt suikerpalm geplant terwijl er herbebossing plaatsvindt op een terrein waarvan niemand dacht dat er ooit nog herbebossing kon komen. Dit project heeft enorme exportmogelijk­heden. Er wordt daar ook fors verdiend; men verwacht een enorme export van 600 à 700 mln. in de nabije toekomst. Dit betekent dus dat de suikerpalm – dat ben ik zeer met mevrouw Ferrier eens – een buitengewoon interessant gewas is voor biobrandstof en veel minder de problemen heeft die wij kennen vanuit de eerste generatie biobrandstoffen. Ik vind dan ook dat een dergelijk project actief moet worden bevorderd.

De potentie van de suikerpalm kan verder onderzocht worden, want het is nog niet helemaal zeker hoe het gaat. Er zijn nog heel wat vragen over, met name in combinatie met de rehabilitatie van in onbruik geraakte gronden en het scheppen van mogelijkheden voor werk en inkomen in ontwikkelingslanden. Ik wijs nogmaals op het goede werk van onze Universiteit van Wageningen.

Ik kan mevrouw Ferrier geruststellen. Binnen de 500 mln. zijn middelen vrijgemaakt voor verduurzaming van biomassa voor energiedoeleinden. Binnen het financieringsinstrument duurzame biomassa mondiaal, waarvoor nu voorbereidingen worden getroffen, is 16 mln. gereserveerd voor projecten die gericht zijn op biomassaproductie voor energiedoeleinden. Interessante initiatieven, zoals het door mevrouw Ferrier genoemde initiatief inzake de suikerpalmen, kunnen hieruit gefinancierd worden. Dan moet er echter een voorstel liggen, dat afgewogen moet worden tegen andere programma's en projecten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik wil twee vragen in één keer stellen. Vanuit duurzaamheidsperspectief kan er nog wel een vraagteken worden gezet bij de suikerpalm. Mag ik de minister zo verstaan, dat bij het verlenen van publieke fondsen voor dit type projecten de Cramer-criteria, die overigens ook nog ontwikkeld worden op dit moment, onverkort worden toegepast...

Minister Koenders:

Ja, absoluut.

De heer Vendrik (GroenLinks):

... en dat het kabinet bij het subsidiëren van de ontwikkeling van biomassa bij voorkeur de meest duurzame variant kiest, minimaal uit de tweede en bij voorkeur uit de derde generatie?

Het is goed om van de minister te horen dat hij zelf met een bedrag aangeeft wat klimaatadaptatie wereldwijd voor ontwikkelingslanden betekent. Het gaat al snel om 100 mld. per jaar. De brief van gisterochtend was iets rustiger op dit punt, te rustig wat mij betreft. Maar nu een opmerking over de financiering. Er ligt nog steeds geen concreet voorstel voor de inzet van de minister. Daar ben ik razend nieuwsgierig naar. De minister doet voorzichtig één voorstel in de brief. Dat betreft de opbrengsten uit het ETS. Het ETS gaat echter pas echt draaien rond de jaren 2013 en 2015...

De voorzitter:

Mijnheer Vendrik, alstublieft.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wat gaan wij in de tussentijd doen?

Minister Koenders:

Ik meen dat ik tegen mevrouw Ferrier heb gezegd dat het hier gaat om een belangrijk initiatief. Ik heb ook gezien hoe dat in Kalimantan werkt. Ik begrijp haar interesse in dit punt, want ik vind dat Wageningen goed werk doet. Ik heb echter ook gezegd dat er wetenschappelijke en technisch vragen zijn rond de suikerpalm, die nog niet zijn opgelost. Mij is de vraag gesteld hoe ik dit type projecten waardeer. Ik kan daarop antwoorden dat ik zulke projecten positief waardeer. Wij hebben daar ook een fonds voor, het fonds duurzame biomassa mondiaal. Uiteraard wordt bezien welke van de projecten die zich aandienen het beste voldoen aan de Cramer-criteria.

Vervolgens een opmerking over de klimaatadaptatie. Ik denk dat Nederland op dit punt vooroploopt in die internationale strijd. Dat is niet eenvoudig. Er is een groot debat over de financiering van de aanpassing aan het internationale klimaat. Er is wel interesse voor mitigatie, maar veel minder voor adaptatie. Nederland wil in Poznañ de positie innemen dat er additioneel middelen worden vastgesteld, maar dan wel in internationaal verband. De Kamer zal binnenkort een brief ontvangen waarin men dit meer specifiek zal kunnen lezen. Dat is een brief van minister Cramer, door mij medeondertekend, waarin onze inzet in Poznañ aan de orde zal komen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Ik ben blij dat ik de minister heb horen zeggen dat hij de inzet van de suikerpalm in gemengde bossen actief wil bevorderen. Ik heb hem ook een bedrag van 16 mln. horen noemen. Wellicht kan hij dat nog even precies duiden. Kan de minister mij toezeggen dat het hier inderdaad gaat om een samenhangend geïntegreerd uitvoeringsplan? Ik begrijp ook dat een en ander nog verder uitgezocht moet worden en dat het gaat om pilots en projecten. Wat ik ook heel belangrijk vind, is dat het hier gaat om voordeel juist voor de lokale gemeenschappen. Kan de minister dat toezeggen en kan hij dat bedrag van 16 mln. dat hij zojuist noemde, nog even duiden?

Minister Koenders:

Ik weet niet precies wat ik moet toezeggen maar het enige wat ik hierover kan zeggen, is het volgende. Ik heb een project voor de ontwikkeling van suikerpalmen in Kalimantan gezien. Ik was diep onder de indruk van de consequenties voor zowel het milieu als voor de kansen voor Indonesië om exportinkomsten te genereren. Dat willen zij natuurlijk graag. Bovendien is er een enorme inkomstenmogelijkheid voor de lokale bevolking. Dat is ook de essentie van de Cramer-criteria. In die zin is het dus buitengewoon interessant. Ik heb daar een project gezien dat bijvoorbeeld nu niet nog eens door de publieke sector moet worden gefinancierd. Het is een geweldig commercieel en fantastisch project. Er kunnen best andere programma's zijn. Mevrouw Ferrier noemde iets van Wageningen. Ik vind dat interessant maar ik kan natuurlijk niet in een begrotingsdebat zeggen dat wij dat gaan financieren. Dat zou ook niet goed zijn, want ik ga ook versnippering tegen. Ik wil alleen zeggen dat wij een financieringsinstrument hebben voor dit type projecten, namelijk duurzame biomassa mondiaal. Dat is bijna klaar en daar is 16 mln. voor gereserveerd. Mocht dit project aan de criteria voldoen, dan heeft het natuurlijk een kans van slagen. Maar ik kan daar niet op vooruitlopen. Het heeft allemaal te maken met de vraag of dit het allerbeste, beste programma is en of er ook alternatieven zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat begrijp ik. Het is ook heel interessant als je kijkt naar de gevolgen van de klimaatverandering, bijvoorbeeld op Haïti. Waar het mij om gaat, is dat u een dergelijke, brede inzet van die suikerpalm – die diep wortelt – niet alleen als grootschalig middel gebruikt om inkomsten te werven maar ook gebruikt in de strijd tegen klimaatverandering, bijvoorbeeld in Haïti. Wil de minister dat er ook bij betrekken?

Minister Koenders:

Dat denk ik niet. Wij hebben zojuist vastgesteld dat wij een landenlijst hebben omdat ik versnippering wil tegengaan. Ik heb zowel het instrumentarium van het bedrijfsleven als dat van de vakbond. Alle instrumentaria die ik nu heb, heb ik gelimiteerd tot onze landenlijst. Er was namelijk nogal wat kritiek op de versnippering. Dat betekent niet dat er niets op Haïti kan gebeuren via het multilaterale dan wel het particuliere kanaal, maar niet in het bilaterale kanaal.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ook dat begrijp ik, maar als Wageningen met een interessant voorstel komt om gronderosie op Haïti tegen te gaan door middel van het planten van gemengd bos met suikerpalmen, is dat niet bij voorbaat onmogelijk?

De voorzitter:

Dank u wel!

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik ga hier nu niet onderhandelen over specifieke projecten. Dat kan ik echt niet doen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Minister Koenders:

Mevrouw de voorzitter. De fracties van de ChristenUnie en van de SGP hebben gevraagd naar mijn visie op social protection. Veel mensen in ontwikkelingslanden hebben te kampen met risico's als gevolg van oorlog en conflicten, klimaatverandering maar ook van ziektes zoals hiv en aids. Velen zijn niet in staat om de gevolgen hiervan op te vangen en komen terecht in een armoedeval. Onder de term "social protection" worden veel activiteiten gevat die ten doel hebben, mensen te beschermen tegen deze risico's en kwetsbaarheden op het punt van bijvoorbeeld gezinsvorming en individualisering. Ik ben een groot voorstander van dit type programma's. Ik dank ook de ChristenUnie die dit vorig jaar aan de orde heeft gesteld in een amendement. Nederland heeft de afgelopen jaren op verschillende manieren bijgedragen aan directe verbetering van de sociale bescherming van kwetsbare groepen en de ontwikkeling van mechanismen voor sociale zekerheid. Daarbij is invulling gegeven aan een amendement van de heer Voordewind vorig jaar over aidswezen. Om zijn vraag van gisteren te beantwoorden: daar ga ik de komende jaren mee door. Ik wil dat structureel maken en indien er meer middelen nodig zijn, kan dat worden bezien. Het amendement van het lid Van der Staaij over dit onderwerp sluit hier in zekere zin bij aan, maar is gezien het bovenstaande volgens mij overbodig. Ik ben wel bereid om de structurele bijdrage aan social protection te verhogen naar 8 mln. Dan hebben wij volgens mij een redelijke oplossing: structureel 8 mln.

De gevolgen van de aidsepidemie worden opgevangen met allerlei vormen van steun voor ngo's en Unicef. Het geboorteregistratieprogramma van Unicef in Mozambique, dat het mogelijk maakt dat kinderen aanspraak maken op sociale ondersteuning, is een zeer groot succes. Momenteel werkt men aan opname van het programma in het nationale beleid. Ik herinner in dit kader ook aan het door Nederland gesteunde Global Fund, dat sociale bescherming biedt aan 2,8 miljoen kinderen.

Ondanks het feit dat Nederland al het nodige doet en, zoals aangegeven, bereid is om er een schepje bovenop te doen, zie ik voor Nederland niet die rol weggelegd dat het zelf grootschalige programma's voor sociale bijstand aan getroffen huishoudens in partnerlanden tot stand zou moeten brengen. Daar hebben wij de mensen niet voor. Andere donoren, zoals het Verenigd Koninkrijk, zetten hierop al structureel en met omvangrijke programma's in. Ik zie dat als een element van onze internationale werkverdeling. Nederland zal haar inzet voor het socialezekerheidsvraagstuk vooral kanaliseren via onze bijdrage aan Unicef, het Global Fund, de World Population Foundation en het regionale aidsprogramma in Zuidelijk Afrika.

De heer Van der Staaij vroeg of het geen goed idee zou zijn om bij te dragen aan internationale uitstapprogramma's voor prostituees in partnerlanden. Nederland steunt al verschillende organisaties in de strijd voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Enkele van deze partners hebben speciale programma's voor vrouwen die zich onvrijwillig of noodgedwongen in de prostitutie bevinden. Ik kan de Kamer daarvan een aantal voorbeelden geven. Wij hebben daar diverse partners voor.

Daarbij komt dat vele partnerorganisaties waarmee wij bilateraal samenwerken goed lokaal zijn ingevoerd om seksueel geweld tegen vrouwen aan de orde te stellen en om uitstapprogramma's uit te voeren. Ik kan de heer Van der Staaij toezeggen dat wij binnen het bredere kader van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten bij deze partners nogmaals het belang van uitstapprogramma's zullen bespreken.

Om invulling te geven aan de motie van mevrouw Gill'ard van vorig jaar zal ik volgend najaar op 26 oktober samen met UNFPA een high level meeting organiseren in Caïro om de voortgang van MD5 te bespreken. Deze top gaat vooraf aan de bijeenkomst van internationale parlementariërs die zich verbonden voelen met het verbeteren van de gezondheid van vrouwen, het terugdringen van moedersterfte en het mogelijk maken van universele toegang tot reproductieve gezondheid. Deze parlementariërs zijn van cruciaal belang. Zij moeten in hun eigen land de regeringen houden aan de gemaakte afspraken. Ik vind dat essentieel.

De heer Voordewind heeft mij gevraagd om aan te geven hoe ik meet dat het geld daadwerkelijk bij gehandicapten terechtkomt. Dat is geen gemakkelijke vraag. Het meten van het effect van inclusief beleid voor de specifieke situatie van mensen met een handicap is niet eenvoudig. Informatiesystemen in ontwikkelingslanden zijn als zodanig in veel gevallen al zwak en bovendien niet gericht op het registreren van specifieke informatie over de situatie van mensen met een handicap. Dit punt heeft vaak ook geen prioriteit bij overheden. Ten onrechte, zeg ik in de richting van de heer Voordewind. Waar dergelijke vragen bestaan over de effecten voor deze specifieke doelgroepen zou in nauwe samenwerking met de overheid een gericht onderzoek moeten worden uitgevoerd, maar Nederland kan dat probleem natuurlijk niet zelfstandig oplossen. Met inachtneming van de ruimte die er is bij de samenwerking met andere landen wil ik nagaan wat de mogelijkheden zijn om de resultaten van de huidige inspanningen beter zichtbaar te maken. Ik zal daarbij de genoemde richtlijnen, zoals die van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie, voor zover die betrekking hebben op dit aspect bij de beschouwingen betrekken.

Mevrouw Ferrier en de heer Haverkamp van de CDA-fractie hebben mij gevraagd of ik een bijdrage kan leveren aan de speciale ministeriële topconferentie van de 53 lidstaten van de Afrikaanse Unie die voor april 2009 is gepland in Kampala, Oeganda. Ik zeg graag toe te zullen bezien wat in dit kader mogelijk is. Ook zullen wij ons inzetten om andere landen te overtuigen. De top mag met reden uniek worden genoemd. Het is de eerste keer dat in de geschiedenis van het Afrikaanse continent een speciale top op het allerhoogste niveau wordt gewijd aan vluchtelingen en IDP's. Ik weet dat mevrouw Ferrier mij hierover heeft aangesproken. Ik begrijp haar wens met betrekking tot het slagen van deze conferentie. Wij onderschrijven van harte de doelstelling van deze top, namelijk een gemeenschappelijke verklaring ondertekenen ter voorkoming van gedwongen verplaatsing en ter verbetering van de bescherming van de 17 miljoen ontheemden in Afrika. Het lot van de ontheemden in Afrika staat wat mij betreft hoog op de Nederlandse agenda. De Afrikaanse Unie bevestigt dat de financiering nog niet rond is. Op verzoek van de CDA-fractie zal ik hieraan actief aandacht besteden, ook om na te gaan wat wij samen met een aantal andere landen kunnen doen. Niet lang geleden heb ik met de heer Gutierrez een uitgebreid gesprek gehad over de vraag hoe je de situatie van de IDP's kan verbeteren.

Wat de financiële inspanningen voor de Palestijnse gebieden betreft, merk ik op dat Nederland een belangrijke donor is voor de Palestijnse gebieden, niet alleen in financiële zin, want Nederland vervult op een aantal terreinen een voortrekkersrol. Het draagt bij voorbeeld bij aan verbetering van de justitiële sector, het verbeteren van het functioneren van UNRA en aan het Gaza-bloemenproject. Gisteren zag ik in de krant een artikel van de geachte afgevaardigde de heer Voordewind waaruit men zou kunnen opmaken dat ik gemakkelijk mijn portefeuille trek. Nederland heeft bij de internationale arbeidsverdeling een belangrijke rol. Er worden erg goede projecten uitgevoerd. Ik noem in dit verband: de justitiële sector, het functioneren van UNRA en het Gaza-bloemenproject. Wij zullen in totaal, inclusief de extra steun, ongeveer 68 mln. uitgeven aan hulp voor de Palestijnse gebieden. De Nederlandse hulp is gericht op verbetering van het bestuur. Dat is essentieel als wij willen komen tot een vredesregeling. Daarbij is er speciale aandacht voor de veiligheid en de juridische sector. Dat is eerder door de hele Kamer een essentieel element genoemd. Er wordt economische steun verleend, in het bijzonder aan de landbouwsector, en humanitaire hulp, via UNRA. Daarvoor hebben wij onze nek uitgestoken in de Gazastrook. Via het EU-hulpmechanisme voor de Palestijnse gebieden, Pegase, helpt Nederland de Palestijnse Autoriteit (PA) te voldoen aan haar financiële verplichtingen tegenover de Palestijnse bevolking. Juist nu is het van groot belang dat de PA in staat is zaken zoals ambtenarensalarissen en nutsvoorzieningen te betalen. Onlangs hebben minister Verhagen en ik besloten een extra bijdrage te geven aan de Palestijnse gebieden. Die extra fondsen zullen worden besteed aan sociaaleconomische projecten ter ondersteuning van de veiligheidsinspanningen van de autoriteit in het noorden van de Westelijke Jordaanoever. Dit gebeurt in overleg met kwartetgezant Tony Blair. Dat zeg ik mede tegen de CDA-fractie. Er komt een extra bijdrage aan de Palestijnse civiele veiligheidssector, voortbouwend op de Berlijnconferentie van juli 2008, waar ik bij aanwezig was. En er komt een extra bijdrage aan Pegase. Gezien de relatie tussen vrede en ontwikkeling, lijkt het mij belangrijk om deze bijdragen aan de vredesregelingen te leveren.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van het antwoord van de minister. Ik zie dat er nog vragen zijn, maar kunnen die niet wachten tot de tweede termijn?

De heer Haverkamp (CDA):

Wordt de economische ontwikkeling op de Westelijke Jordaanoever ook ondersteund?

Minister Koenders:

Jazeker. Ik heb al een paar elementen genoemd...

De voorzitter:

De heer Haverkamp is al tevreden met uw "ja".

Mevrouw Ferrier (CDA):

In de schriftelijke beantwoording van mijn vraag of er voorstellen naar de Kamer komen in het kader van sport en ontwikkelingssamenwerking, de wereldkampioenschappen, schrijft de minister gelukkig "ja". Wanneer kunnen wij die voorstellen verwachten?

De voorzitter:

Die vraag kan ook kort beantwoord worden.

Minister Koenders:

Dat kan ik de Kamer binnenkort schriftelijk doen toekomen als dat gewenst is. Wij zijn met een aantal dingen bezig voor Zuid-Afrika, waar mevrouw Ferrier terecht om vroeg. Dat wordt mooi. Ik zal de Kamer daarover zo spoedig mogelijk inlichten.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik heb een korte vraag. De minister gaat binnenkort naar Rwanda om zichzelf op de hoogte te stellen van de situatie. Wat is er voor nodig, wat moet de minister daar aantreffen om te besluiten om in 2009 geen algemene begrotingssteun van 4 mln. te geven?

Minister Koenders:

Ik ga niet alleen naar Rwanda, maar ook naar Oost-Congo. Ik zal op beide plekken proberen via mensen die voor mij zullen worden uitgezocht zo veel mogelijk te weten te komen over hoe het nu zit in Oost-Congo met coltan en met het punt waar de heer Boekestijn eigenlijk op doelt, namelijk een mogelijke betrokkenheid van Rwanda. Wij hebben natuurlijk allerlei informatiebronnen. Die zal ik de volgende twee weken actief gebruiken. Wij zullen ook zo veel mogelijk zelf kijken en spreken met mensen die ter plekke actief zijn en die dingen kunnen horen, lezen en zien.

De voorzitter:

Verdere vragen zijn voor de tweede termijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De fractie van GroenLinks hecht bijzonder veel aan een coherent ontwikkelingsbeleid waarbij vanuit andere beleidsterreinen maximaal wordt bijgedragen aan het bereiken van de ontwikkelingsdoelen. Daarvoor hebben wij het voorstel gedaan tot het ontwikkelen van de zogeheten "Koenders-criteria". Ontwikkel ze, publiceer ze en spijker ze op de deur van het Torentje. Gaat de minister dat doen?

Minister Koenders:

Het is wel een beetje ijdel als wij ze Koenders-criteria noemen, maar ik kan de heer Vendrik misschien toch een beetje geruststellen. Wij hebben niet voor niks een minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De belangen van ontwikkelingssamenwerking worden daardoor elke week in de Trêveszaal vertegenwoordigd. Op alle terreinen waarover wij zojuist spraken, is er een intensieve relatie met alle genoemde ministeries. De regering maakt verder een rapportage over de coherentie van het Nederlandse beleid. Deze wordt gebruikt voor de Europese rapportage. In feite doen wij dat dus al. Dat kan ook in de Kamer met al mijn collega's worden besproken. Daar zijn dus geen aparte criteria voor nodig, want wij doen dat al.

De voorzitter:

Dank u wel. Verder hebben wij een tweede termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb de minister nog gevraagd iets te zeggen over kinderarbeid en onderwijs. Volgens mij heeft hij daarover nog niks gezegd.

De voorzitter:

Jawel, ik heb de minister daarover iets horen zeggen.

Minister Koenders:

Ik heb dat begrepen. Wij hebben vorig jaar ook over dit punt gesproken. Ik denk dat wij het maximale doen wat vanuit Nederlands perspectief mogelijk is. Ik heb begrepen dat de heer Voordewind er verder in zou willen gaan. Voor mij is het in het kader van kinderarbeid essentieel dat mensen naar school gaan, zodat die zaken elkaar opvolgen. Naar aanleiding van de verzoeken daarover is dat eigenlijk overal ingebracht en doen wij dat ook. Dat is wat wij doen. Veel meer kan ik op dat terrein niet betekenen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De regering heeft in eerste termijn bevestigd wat zij altijd beweerd heeft: de mensenrechten nemen in het beleid een centrale plaats in. Ik heb daar in mijn termijn ook veel aandacht aan besteed. Alle fracties hebben dat gedaan en ik denk dat dit dus een gemeenschappelijk uitgangspunt is. Dat wil niet zeggen dat de SP-fractie al zo ver is dat wij rapportcijfers kunnen uitdelen. Daarvoor is het nog veel te vroeg. Wij zitten pas in het spreekwoordelijke eerste trimester. Wij vinden een waardering zoals de GroenLinks-fractie die gaf, een zeven min, bovendien te ruim. Daar kunnen wij niet mee akkoord gaan. Al was het alleen maar omdat de regering erkent dat er sprake is van ernstige schending van mensenrechten van de Palestijnen in bezet gebied, maar toch kiest voor een verdieping van de relatie tussen de Europese Unie en Israël. Die twee zaken staan met elkaar op gespannen voet, vind ik.

Ik heb twee zaken aan de orde gesteld; allereerst de kwestie van de vernietiging van de olijfboomgaarden. De minister noemt dit ook een zeer kwalijke zaak, waarop de Israëlische regering moet worden aangesproken. Dat gebeurt ook. Ik vind dat Israël meer zou moeten doen om die vernietiging tegen te gaan. Je krijgt toch sterk de indruk dat Israël het eigenlijk een beetje oogluikend toestaat. Ik vind dat zeer kwalijk.

De tweede kwestie is de reisbeperking die is opgelegd aan een theatergroep die naar Nederland zou komen, gefinancierd door een Nederlandse medefinancieringsorganisatie. Ook op dat punt heeft de regering van zich laten horen richting Israël. Ik vind dat de dingen echter bij de naam moeten worden genoemd, zeker als wij mensenrechten als uitgangspunt van het buitenlands beleid hebben. Wij moeten met de Conventie van Genève in de hand komen tot een ondubbelzinnige veroordeling en dit benoemen als een collectieve straf, want dat is het. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland via een medefinancieringsorganisatie meebetaalt aan een tournee van een Palestijnse theatergroep door Nederland;

constaterende dat dit initiatief niet door kan gaan omdat Israël de acteurs niet toestaat, de Gazastrook te verlaten;Van Bommel

van mening dat ontzegging van een uitreisvergunning van acteurs een collectieve bestraffing is;

constaterende dat een collectieve straf op grond van artikel 33 van de Conventie van Genève verboden is;

verzoekt de regering, deze collectieve bestraffing van de theatergroep te veroordelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(31700 V).

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik denk dat wij alleen recht doen aan de zaak wanneer de feiten worden benoemd met de benamingen die erbij horen volgens het internationaal recht, waar Israël en Nederland partij bij zijn.

Velen hebben gesproken over Afghanistan, ik ook. Gisteren hebben wij uitgebreid stilgestaan bij het aflopen van de Nederlandse bijdrage in 2010. Dat leek dan ook volstrekt helder, ware het niet dat de minister van Buitenlandse Zaken toch nog een interview geeft aan het ANP, dat vandaag verschijnt in Volkskrant.nl. Daarin zegt hij: "Ik weet niet hoe de situatie in Afghanistan op dat moment is. Ik kan niet in de toekomst kijken. We werken hard aan een grotere inzet van de Afghanen zelf in de veiligheidssituatie en het bestuur. We weten niet hoe dit ervoor staat in 2010."

Dat weten wij wel. President Karzai heeft dit gezegd bij zijn bezoek aan Nederland. In 2010 zal de situatie in Uruzgan niet zo zijn dat door de Afghanen voor de veiligheid gezorgd kan worden. De minister laat hiermee mist ontstaan over het einde van de Nederlandse bijdrage in Afghanistan in 2010, zeker als hij er ook nog naar verwijst dat er al kleinere aantallen Nederlandse militairen in het zuidelijke Kandahar en in de hoofdstad Kabul zitten. Ik vind dit onverstandig. Ik roep de minister daarom op, in tweede termijn daar afstand van te nemen en te zeggen dat wij in 2010 gewoon weggaan uit Afghanistan.

Een ander bericht over Afghanistan dat vandaag in het nieuws is, betreft het uitvoeren van de doodstraf. Dat is al een tijdje niet meer gebeurd in Afghanistan. De laatste vier dagen zijn echter vijf veroordeelden geëxecuteerd, ondanks de oproep van de Verenigde Naties om te komen tot een moratorium. Ik vraag de regering, dit te veroordelen, en ik vraag de regering ook, bij Karzai erop aan te dringen dat het moratorium op de uitvoer van de doodstraf wordt hersteld.

Dan kom ik tot slot bij Indonesië. In de schriftelijke beantwoording van mijn vragen over het bloedbad bij het dorpje Rawagade, verwijst de regering naar de Excessennota. Die nota is onvolledig over de gebeurtenissen in Rawagade, waar veel meer executies hebben plaatsgehad dan waarover gesproken is. Ook het aantal doden lijkt fors hoger te zijn dan het aantal van 150 dat genoemd wordt in de Excessennota. Dit blijkt uit bronnenonderzoek in het Nationaal Archief, waarover onder andere in De Groene Amsterdammer van 10 oktober is geschreven. Ik vraag de regering, naar dat artikel te kijken en te bevestigen dat inderdaad sprake is van een zogenaamde map 1304 waar al deze gegevens in staan. Ik vraag de regering om daar vervolgens op terug te komen, eventueel schriftelijk.

De regering heeft aangegeven, aanwezig te willen zijn bij de herdenking op 9 december dit jaar. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering in augustus 2005 heeft verklaard dat zij betreurt in 1945 inzake de Indonesische onafhankelijkheid aan de verkeerde kant van de geschiedenis te zijn gaan staan;

overwegende dat in de daaropvolgende militaire acties door Nederlandse militairen massamoorden onder de bevolking van Indonesië zijn gepleegd, zoals in december 1947 in het dorp Rawagade op Java;

constaterende dat de Nederlandse regering in december 2007 een vertegenwoordiger naar de herdenking in Rawagade heeft gestuurd;

verzoekt de regering, op 9 december a.s. de Nederlandse ambassadeur aanwezig te laten zijn op de herdenking in Rawagade,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(31700 V).

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik doe dat verzoek omdat de ambassadeur natuurlijk de hoogste vertegenwoordiger is in Indonesië en ook omdat daar door nabestaanden en overlevenden expliciet om verzocht is.

Ik vraag de regering tot slot wanneer er een antwoord komt op de brief van de advocaat Pulles die de nabestaanden vertegenwoordigt.

De heer Irrgang (SP):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben de afgelopen twee dagen uitvoerig gesproken over het nut van ontwikkelingssamenwerking. De SP-fractie was en is van mening dat niet minder hulp nodig is, maar dat effectiever hulp moet worden geboden. Wij hebben daar uitvoerig over gesproken. De SP-fractie vindt dat die hulp gericht moet zijn op de allerarmste landen in de wereld. De minister heeft aangegeven dat hij de hulp aan bepaalde landen ook meer wil beperken. Ik heb hem echter niet gehoord over een uitbreiding met een aantal van die allerarmste landen in bijvoorbeeld West-Afrika. De minister heeft gesproken over uitbreiding, maar voor zover ik weet waren Congo en Afghanistan ook onder minister Van Ardenne al partnerlanden. Verwacht de minister nog veranderingen op dat vlak?

Wij wachten de nota van de minister over het Medefinancieringsstelsel af. Ik wil wel namens mijn fractie aangeven dat wij er voorstander van zijn om die concurrentieprikkel, die prikkel om juist niet met elkaar samen te werken, uit dat stelsel te halen. Ook moet worden aangeven wat er maximaal mag worden uitgegeven aan bureaucratie, aan overhead in Nederland.

De SP-fractie heeft geen enkele moeite met het woord "hulpindustrie". Volgens mij zijn er heel wat CDA'ers en PvdA'ers die daar een goede boterham aan verdienen. Met het woord "hulpindustrie" wordt gewoon aangegeven wat het is. Dat betekent niet dat het allemaal onzin is. Helemaal niet! Maar natuurlijk spelen eigen belangen ook wel degelijk een rol. Daar moeten wij niet naïef over zijn.

Ik kom ten slotte te spreken over de evaluatie van de NCDO. Ik was verbaasd over het schriftelijke antwoord dat die evaluatie niet alleen vertraagd is – de minister heeft eerst gesproken over januari/februari maar hij spreekt nu over het voorjaar – maar dat die evaluatie ook zal worden gedaan door de IOB. De directeur van de IOB is ook leider van het project 2015 dat samenwerkt met de NCDO, en hij is ook voormalig draagvlakambassadeur. Ik heb er dus eerlijk gezegd weinig vertrouwen in dat dit een onafhankelijke evaluatie wordt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering de evaluatie over het draagvlak wil laten uitvoeren door de IOB;

constaterende dat de directeur van de IOB als voormalig draagvlakambassadeur onder voormalig minister Herfkens niet onafhankelijk kan zijn;

verzoekt de regering, de evaluatie over het draagvlak te laten uitvoeren door een werkelijk onafhankelijke organisatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Irrgang. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(31700 V).

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Ik heb schriftelijke antwoorden gekregen op vragen over een rapport van het Bank Information Center. Daarin wordt verwezen naar het feit dat Nederland het vrijwillige Extractive Industries Transparency Initiative steunt. Dat is een goed initiatief, maar het is een vrijwillig initiatief. Dat is de belangrijkste tekortkoming ervan. In het rapport wordt er ook op gewezen dat er bij een heleboel grondstoffenprojecten waaraan de Wereldbank en het IMF steun verlenen, nog steeds geen transparantie is over de contracten tussen regering en industrie. Dat was eigenlijk de kern van mijn vraag. Ik vraag de minister, daarop nog terug te komen. Het gaat daar gewoon nog niet goed. Ik zou willen dat de regering die aanbevelingen serieus neemt.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Ik wil de regering hartelijk danken voor de beantwoording van al onze vragen, en via hen ook al die mensen die op de achtergrond hebben meegewerkt. Ook uit ik mijn waardering voor de regering dat zij ons zo hoog inschat dat wij soms vijf minuten voor het debat alle antwoorden tot ons kunnen nemen. Misschien is het een puntje voor volgend jaar dat wij ze wat eerder krijgen. Niettemin spreek ik mijn dank uit, want wij weten hoeveel werk er door heel veel mensen op de achtergrond wordt verricht.

Ik zal niet alle punten nalopen, maar een belangrijk punt voor mijn fractie is "the right to protect". Uit de schriftelijke beantwoording begreep ik dat de minister zich daarvoor hard gaat maken binnen de VN en dat wij aan het einde van het jaar daarover een rapport mogen verwachten vanuit de VN. Mogen wij de toezegging van de regering dat zij de Kamer zal informeren over hoe dat verder loopt?

Over de grondrechten in Kroatië zag ik niets terug in de schriftelijke beantwoording.

In eerste termijn sprak ik al over de speciale band die er is tussen Nederland en de Verenigde Staten. Ik stond ook stil bij het feit dat straks wordt herdacht dat 400 jaar geleden een Nederlands schip voor het eerst de haven in ging. De regering wil ons nog enigszins in afwachting houden van hetgeen er gaat komen; wij krijgen eind januari het programmaonderdeel. Wij vinden het echter ook belangrijk dat straks niet iedereen in Amerika is om het te vieren, maar dat er hier in Nederland ook activiteiten worden georganiseerd. Daarom wil ik de Kamer de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 2009 wordt stilgestaan bij het feit dat het 400 jaar geleden is dat Nederlanders zich vestigden in Nieuw Amsterdam, het huidige New York;

constaterende dat er op dit moment allerlei activiteiten zoals "Go Dutch" georganiseerd worden ter herdenking van deze bijzondere gebeurtenis en 400 jaar bilaterale betrekkingen waarbij echter het zwaartepunt in New York zal liggen;

constaterende dat de nadruk van deze viering zal liggen op de gedeelde identiteit en geschiedenis tussen beide landen en de gedeelde waarden van openheid, internationale oriëntatie, creativiteit, diversiteit en tolerantie;

van mening dat deze bijzondere gebeurtenis mede vanwege de goede transatlantische betrekkingen, zoals ook duidelijk werd tijdens de recente presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten, ook in Nederland niet ongemerkt voorbij mag gaan;Haverkamp

verzoekt de regering, in aansluiting op andere initiatieven in Nederland een officiële "Go America 2009" te organiseren in de periode van 10-13 september 2009,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Haverkamp, Van Dam, Voordewind en Van Baalen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(31700 V).

De heer Haverkamp (CDA):

Met betrekking tot het 3D-beleid wil ik de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hartelijk danken dat hij de lijn voortzet die is ingezet door zijn voorganger, mevrouw Van Ardenne. Bij ons was inderdaad enige onduidelijkheid ontstaan, maar nogmaals hartelijk dank voor de duidelijke beantwoording en voor het feit dat de regering zelfs een stapje verder gaat en kijkt of wij elkaar ook op andere terreinen, zoals dat van de fragiele staten, kunnen ondersteunen.

Met betrekking tot het 3D-beleid heb ik een motie voorbereid, die gaat over Afghanistan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse inspanningen in Afghanistan volgens de 3D-benadering van geïntegreerd buitenlands beleid diplomatie, defensie en ontwikkelingssamenwerking worden ingezet;

constaterende dat in de huidige operatie in Afghanistan voor het eerst de beleidsterreinen van buitenlandse zaken, ontwikkelingssamenwerking, defensie en economische zaken, het bedrijfsleven en ngo's elkaar overlappen en dat er intensief moet worden samengewerkt;

constaterende dat de door het bedrijfsleven opgerichte Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA) een complementaire bijdrage wil leveren aan de inspanningen van de Nederlandse overheid en hiertoe concrete ervaringen opdoet;

overwegende dat de ervaringen die nu worden opgedaan niet verloren moeten gaan, maar benut moeten worden voor vruchtbare, geïntegreerde samenwerking in situaties van wederopbouw na conflict, waarbij werkbare afspraken gemaakt kunnen worden;

verzoekt de regering, een platform Economische Wederopbouw na conflict op te richten, waarin alle departementen ter zake, ngo's en het bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd, zodat werkwijzen en instrumenten op elkaar worden afgestemd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Haverkamp, Van Dam, Voordewind en Van Baalen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(31700 V).

De heer Haverkamp (CDA):

Ik dank de minister specifiek voor zijn toezeggingen inzake het lespakket. De zwarte lijst zien wij vol belangstelling tegemoet. Ik dank de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor de duidelijkheid over de inzet op de Westelijke Jordaanoever. Ik begreep dat de minister in tweede termijn terugkomt op de "special autonomy law".

Mevrouw Diks zal een motie indienen over het opnemen van specifieke vrouwenzaken in brieven. Het leek ons als heren goed om die te ondertekenen. Vandaar dat ik mijn handtekening eronder heb gezet.

De voorzitter:

Dat kan niet vaak genoeg gebeuren. Het woord is aan mevrouw Ferrier.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Allereerst heel veel dank aan de bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen. Ik ben blij met de positieve opstelling van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ten aanzien van het bevorderen van de terugkeer van ex-asielzoekers. Het is terecht dat hij daarvoor ontwikkelingsgelden beschikbaar wil stellen, zoals ik in mijn amendement heb voorgesteld.

Ik ben heel blij dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking mijn voorstellen voor gemengde bossen met suikerpalmen actief wil bevorderen. Het is een belangrijk project en wij zullen met belangstelling volgen hoe zich dit verder ontwikkelt.

Ten aanzien van het civilaterale kanaal, het maatschappelijk middenveld, constateer ik dat de minister en ik van mening verschillen over de benaming ontwikkelingsindustrie en het gebruik van het woord potpourri. Voor mijn fractie is dat niet van toepassing. Het gaat om een kanaal van grote waarde. Wel ben ik blij dat de minister het huidige bestedingsevenwicht tussen de drie kanalen in principe wil handhaven. Wij zullen er kritisch naar blijven kijken vanuit de grote waarde die onze fractie hecht aan het civilaterale kanaal. Natuurlijk moet daarbij worden ingezet op de effectiviteit van alle drie de kanalen, dus ook die van het civilaterale kanaal.

Het is goed dat de minister naar Rwanda gaat. Mijn fractie wil echt duidelijkheid hebben over de rol van Rwanda in de ellende in Oost-Congo. Wij horen daar tegenstrijdige geluiden over en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte rol die Rwanda speelt bij het conflict in Oost-Congo;

overwegende dat begrotingssteun ter discussie komt te staan indien sprake blijkt van een duidelijke betrokkenheid van Rwanda bij het conflict in Congo;

overwegende dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een bezoek gaat brengen aan Rwanda waar alle aspecten en voorwaarden voor de samenwerking met Rwanda aan de orde worden gesteld;Ferrier

overwegende dat door dit bezoek duidelijkheid moet komen over de rol van Rwanda bij het conflict in Oost-Congo, op basis van gedegen en gefundeerde informatie;

verzoekt de regering, de Kamer direct na dit bezoek, doch uiterlijk vóór 15 december 2008, over de uitkomsten van zijn bevindingen te informeren, evenals over de beleidsvoornemens ten aanzien van begrotingssteun aan Rwanda,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Gill'ard en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(31700 V).

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is verheugd over de ruime toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken dat hij het Nederlandse postennetwerk zal evalueren en dat hij daarop later zal terugkomen bij de Kamer. Ik dank hem daarvoor. De VVD-fractie is de minister ook erkentelijk dat hij van plan is, de uitkomsten van de Oud-Poelgeest-conferentie in de relatie tot Amerika te gebruiken. Dat is van groot belang. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met Indonesië, zoals schriftelijk is beantwoord, over onder andere de zwarte lijst van de EU ten aanzien van luchtvaart.

De minister verwees naar zijn brief over de gesprekken die hij voerde in Zuid-Korea en met name in Japan over de problematiek van de troostmeisjes. De VVD-fractie hecht daar zeer aan. Zij is blij dat de minister dit duidelijk naar voren heeft gebracht. De VVD-fractie wil dat hij dit ook in de toekomst zal doen. Daartoe zal ik aan het einde van mijn betoog een motie indienen die ruim ondersteund wordt.

In de schriftelijke afdoening heeft de minister enkele alinea's gewijd aan de relatie tussen de Volksrepubliek China en Taiwan. Ik ben hem erkentelijk dat hij zich in het kader van de EU wil inzetten voor de normalisatie van de betrekkingen tussen beide gebieden aan de Straat van Taiwan, dat hij daarbij wil letten op de relatie met de Wereldgezondheidsorganisatie, wat wij heel belangrijk vinden, en dat hij zich wil inzetten voor het ontmantelen van de op Taiwan gerichte raketten, als gebaar van goede wil van China.

Ik vraag ook aandacht voor de op 18 december 2003 aangenomen motie over het versoepelen van het visabeleid voor Taiwanese hoogwaardigheidsbekleders. Nu de verhouding van China tot Taiwan verbeterd is, vindt de VVD-fractie dat ook in het kader van de EU nader moet worden bekeken hoe dit visaregime kan worden versoepeld. Misschien kan de handelwijze van de Verenigde Staten daarvoor als voorbeeld dienen. Wij hopen dat de minister ook dat in EU-kader kan bespreken.

Dan kom ik nu bij mijn motie inzake de troostmeisjes.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verwijzende naar de brief aan de Kamer van de minister van Buitenlandse Zaken van 12 november 2008 met betrekking tot diens recente bezoek aan Japan;

van mening dat erkenning van het lot van de troostmeisjes een onderdeel van de betrekkingen tussen Nederland en Japan dient te blijven;

verzoekt de regering, overeenkomstig het gestelde in de bovengenoemde brief, de erkenning van het lot van de troostmeisjes en het aandringen op een aanvullend gebaar van Japan in de richting van hen, ook bij voorkomende bezoeken onder de aandacht van de Japanse regering te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baalen, Haverkamp, Van der Staaij, Voordewind, Van Bommel, Pechtold, Van Dam, De Roon en Diks.

Zij krijgt nr. 36(31700 V).

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie neemt de problemen van hulpverslaving en machtsbestendiging zeer serieus. Deze regering zegt dat zij dit ook doet, maar vooralsnog gaat de begrotingssteun aan Rwanda door, ondanks de steun van Kagame en Nkunda. Deze regering geeft ook relatief veel geld uit aan civil society en armoedebestrijding. Dat zijn nu precies de zaken die niet of nauwelijks bijdragen aan groei. De minister blijft ook de medefinancieringsorganisaties financieren, terwijl wij de hulpindustrie echt willen openbreken en willen laten innoveren via de markt. Wij komen dus ook met een amendement, zoals dat is rondgedeeld, om de begroting op een andere manier in te richten. Ik heb ook een amendement ingediend om de onterechte verleende huursubsidie aan mevrouw Herfkens te korten op onze bijdrage aan de UNDP. Ik heb nog drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de koppeling van het OS-budget aan de groei van het bnp leidt tot onderuitputting waardoor de effectiviteit van het beleid in het geding komt;

verzoekt de regering, het OS-budget niet meer mee te laten stijgen met de groei van het bnp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.Boekestijn

Zij krijgt nr. 37(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de huidige Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken niet geheel onafhankelijk de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking kan meten;

overwegende dat de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking alleen maar door een onafhankelijke organisatie kan worden vastgesteld;

verzoekt de regering, alle financiële, personele en bestuurlijke banden tussen deze inspectie en het ministerie te verbreken en de rapporten in het vervolg direct naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat generaal Nkunda in Oost-Congo grote humanitaire ellende veroorzaakt;

constaterende dat VN-bronnen melden dat het leger van Rwanda vanaf de grens het Congolese leger zou hebben bestookt en dus Nkunda heeft geholpen;

van mening dat de steun van Kagame aan de rebellen in Oost-Congo onacceptabel is en niet dient te worden beloond;

verzoekt de regering om in 2009 de regering van Rwanda geen begrotingssteun te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(31700 V).

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn duidelijke, scherpe en inhoudelijke beantwoording in dit debat. Die heb ik zeer op prijs gesteld.

De EU en de VS hebben elkaar nodig, zei ook de minister. Daarom vraag ik hem nogmaals – die vraag heb ik in mijn eerste termijn gesteld, maar daar heb ik nog geen antwoord op gekregen – of hij bereid is om snel na 20 januari een top te beleggen tussen de EU en de VS om te spreken over het Midden-Oosten, over Iran, over Afghanistan en over de strijd tegen terrorisme. Hierop zou ook de sluiting van Guantánamo Bay aan de orde moeten komen. Je moet het ijzer smeden als het heet is. Er is nu momentum in de internationale politiek. Laten wij dat dan ook pakken.

Wij hebben ook gediscussieerd over de inzet van EU-Battlegroups. De minister heeft bevestigd dat Europa daarover gaat. Alle 27 landen kunnen dus hun veto gebruiken. Alle 27 landen kunnen echter ook voor de inzet van die battlegroups pleiten, ook als zij deze op dat moment zelf niet bemannen. In de discussie over Congo zei de minister: wij zitten er niet in, dus ik ga niet bij andere EU-lidstaten die op dit moment wel de battlegroups bemannen ervoor pleiten dat de battlegroups worden ingezet. Dan hebben wij dus een verschil van inzicht over de rol van die EU-Battlegroups. Zij functioneren namelijk alleen als wij accepteren dat landen die ze op dat moment niet bemannen ook kunnen meepraten over de eventuele inzet van die battlegroups. Natuurlijk houdt elk land zelf zijn veto over de inzet van die battlegroups.

Ik geloof dat wij verder waar het gaat om Congo volledig samen kunnen optrekken. Wij zijn het erover eens dat aan die situatie snel een einde moet komen. Inmiddels staat de petitie die ik gisteren heb aangekondigd online. Ik roep de collega's en, als zij dat bij hun rol vinden passen, ook de bewindslieden op om te surfen naar www.ikwilgeenbloedmobieltje.nl, waar wij, hopelijk gezamenlijk, de fabrikanten van mobiele telefoons kunnen vragen om aan te tonen dat zij geen coltan gebruiken uit Oost-Congo.

Over de intensivering van de relatie tussen de EU en Israël, heeft de minister gezegd dat de oprichting van een subcomité voor de mensenrechten een harde voorwaarde is. Dat heb ik met instemming beluisterd. Uit het interruptiedebat tussen de heer Haverkamp en mij blijkt dat de twee grootste coalitiepartijen vinden dat het stopzetten van de uitbreiding van de nederzettingen ook een harde voorwaarde is voor de intensivering van de relatie tussen de EU en Israël.

Ik heb een motie over de relatie tussen handel en buitenlands beleid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de toename van de economische macht van grote landen als India, Rusland en vooral China de invloed van westerse landen op mensenrechten in Afrika en Zuidoost-Azië bemoeilijkt;

overwegende dat naast diplomatieke druk ook een slim gebruik van handelspolitiek wellicht de westerse invloed zou kunnen versterken;Van Dam

verzoekt de regering, de Kamer uiterlijk komend voorjaar een nota te sturen waarin wordt ingegaan op de vanuit buitenlands beleid ingegeven strategische overwegingen achter het handelsbeleid en de mogelijkheden en moeilijkheden van de inzet van handelsmaatregelen bij de beïnvloeding van regeringen of andere partijen in Afrika en Zuidoost-Azië of economische grootmachten als China, Rusland en India,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Van Baalen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(31700 V).

De heer Van Bommel (SP):

De bijdrage over het stoppen met het uitbreiden van de nederzettingen ging nogal snel. De heer Van Dam had het in dit verband over het niet intensiveren van de relatie tussen de Europese Unie en Israël. Is er voor de fractie van de PvdA een moment waarop dit moet worden beoordeeld? Of stelt die fractie eenvoudigweg: geen intensivering en geen handtekeningen onder verdergaande samenwerkingsovereenkomsten zolang er niet wordt gestopt met de uitbreiding van de illegale nederzettingen?

De heer Van Dam (PvdA):

Een moment waarop dit kan worden beoordeeld, komt mijns inziens zeker, namelijk als de onderhandelingen over de intensivering worden afgerond. Mevrouw Van Gennip en ik hebben de regering in een motie verzocht om tijdens het onderhandelingsproces in te zetten op drie zaken, namelijk op het maken van afspraken over de stopzetting van de bouw van nederzettingen, op het verminderen van het aantal checkpoints op de Westelijke Jordaanoever en op de oprichting van een subcomité voor de mensenrechten. Deze motie is door een brede meerderheid van de Kamer aangenomen. Op het moment dat dit onderhandelingstraject is afgerond, kunnen wij beoordelen of hierover afspraken zijn gemaakt. Wat mijn fractie betreft komt deze intensivering op het spel te staan als Israël gewoon doorgaat met het uitbreiden van de nederzettingen. Hierover heeft de heer Van Bommel ook iets kunnen horen tijdens het interruptiedebat dat ik hierover gisteren met de heer Haverkamp voerde.

De voorzitter:

Dank u. Ik zie dat de heer Haverkamp nog een vraag wil stellen.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter, ik liep naar voren naar aanleiding van het feit dat de heer Van Dam mij citeerde. In de duiding die hij nu echter geeft, kan ik mij vinden.

De voorzitter:

Dank u. Het woord is aan mevrouw Gill'ard.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. In het bijzonder wil ik minister Koenders complimenteren met zijn politieke keuzen voor een rechtvaardiger wereld. Wij moeten namelijk politieke prioriteit geven aan een rechtvaardiger wereld. Er is sprake van een mondiale strijd om geld en om ideologie. Ook nu weer in Congo, Nicaragua en Polen wordt de strijd uitgevochten over de hoofden van vrouwen. Daarom dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat om MDG5 (terugdringen moedersterfte) in Europa te halen meer inzet nodig is en ngo's daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren;

constaterende dat de EU en haar lidstaten op dit moment nauwelijks financiële middelen beschikbaar stellen aan ngo's die bijdragen aan het halen van MDG5 in Europa;

constaterende dat in resolutie 1607, die door de Raad van Europa is aangenomen, en in het Van Lancker-rapport over seksuele en reproductieve rechten, dat door het Europees Parlement is aangenomen (2002), is vastgelegd dat iedere vrouw in Europa het recht heeft op bescherming van haar seksuele en reproductieve gezondheid;

verzoekt de regering, in 2009 een meerjarig MDG5-fonds voor Centraal- en Oost-Europa op te richten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gill'ard. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een eerlijke verdeling van de opbrengsten van grondstoffen en het slechten van politieke, etnische en religieuze geschillen de uitgangspunten zijn van het Comprehensive Peace Agreement (CPA) in Sudan;

overwegende dat het noodzakelijk is dat de internationale gemeenschap die het CPA steunt, haar verantwoordelijkheid neemt en deze uitgangspunten van het CPA ondersteunt;

verzoekt de regering, in haar hulpprogramma voor Sudan meer aandacht te besteden aan het slechten van politieke, etnische en religieuze geschillen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gill'ard, Waalkens en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(31700 V).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mevrouw Gill'ard verzoekt de regering om in haar hulpprogramma voor Sudan meer aandacht te besteden aan het slechten van politieke, etnische en religieuze geschillen. Mevrouw Gill'ard en ik zijn samen in Sudan geweest. Ik vind dat daar al erg veel gebeurt op dit punt en in die uiterst complexe situatie. Hoe duidt mevrouw Gill'ard de woorden "meer aandacht"? Wat bedoelt zij daarmee precies?

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Wij zijn in Sudan geweest. Wij hebben daar gemerkt dat er inderdaad veel inzet is van de internationale gemeenschap om uit het geweld en uit de conflicten te komen. Maar er is nog steeds een onderstroom van haat tussen verschillende groepen die tegenover elkaar staan: de moslims tegenover de christenen, de Arabieren tegenover de mensen in Zuid-Sudan. Daaraan moet meer worden gedaan. De projecten die wij hebben bezocht, besteden daaraan nauwelijks aandacht. Als dit het uitgangspunt is van het CPA, dan moeten wij dat overeind houden en moeten wij daaraan vervolg geven.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Er is tijdgebrek dus ik beperk mij tot het voordragen van moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) van oordeel is dat alle rechten en vrijheden van mensen onderworpen zijn aan de sharia en dat alle mensen verenigd zijn in hun ondergeschiktheid aan Allah;

van oordeel dat een dergelijke organisatie geen plaats behoort te hebben bij de Verenigde Naties;

verzoekt de regering, er alles aan te doen om de permanente vertegenwoordiging van de OIC bij de VN opgeheven te krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(31700 V).

Voorzitter: Gerkens

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) in haar Declaratie over de Mensenrechten in de Islam heeft opgenomen dat alle rechten en vrijheden van mensen onderworpen zijn aan de sharia;

verzoekt het kabinet, geen ontwikkelingsgelden ter beschikking te stellen aan landen die lid zijn van de OIC en waar dat thans het geval is, deze ontwikkelingsrelatie onmiddellijk te beëindigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ambassadeurs als vertegenwoordigers van ons land bij buitenlandse mogendheden een zeer belangrijke functie vervullen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat kandidaat-ambassadeurs voor hun benoeming door de Kamer gehoord kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt het kabinet, de Nederlandse ambassade in Israël zo spoedig mogelijk te verplaatsen van Tel Aviv naar Jeruzalem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(31700 V).

De heer De Roon (PVV):

Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd wat hij precies doet om ervoor te zorgen dat de Jordaanse vervolging van het parlementslid Wilders wordt stopgezet. De minister heeft geantwoord dat het de voortgang van zijn demarches zou kunnen belemmeren als hij daarop in detail zou ingaan. Daarom zal ik hem daarover niet verder uithoren. Wel wil ik hem een steun in de rug geven met de volgende motie.

De Kamer,De Roon

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onaanvaardbaar is dat een Nederlands parlementslid (dhr. G. Wilders) al bijna een jaar in gijzeling wordt gehouden door een dreigende vervolging van hem in Jordanië omdat hij van zijn recht op vrije meningsuiting gebruik heeft gemaakt;

verzoekt de regering om de Jordaanse ambassadeur per 1 januari 2009 het land uit te wijzen en de Nederlandse ambassadeur te Amman terug te roepen indien niet voor die datum door Jordanië is toegezegd dat geen vervolging tegen dat parlementslid zal worden ingesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(31700 V).

De heer Van Dam (PvdA):

Kan de heer De Roon mij uitleggen hoe dit de situatie van de heer Wilders verbetert?

De heer De Roon (PVV):

Dit is gewoon een steun in de rug voor de minister van Buitenlandse Zaken in zijn demarches richting de Jordaanse overheid, die hij liever nog vertrouwelijk houdt. Dan weet de Jordaanse overheid dat er wat ons parlement betreft verdergaande stappen kunnen worden gezet als er niet wat duidelijkheid komt.

De heer Van Dam (PvdA):

Voor alle helderheid, denkt u werkelijk dat het aangaan van een openlijk conflict en het zoeken van ruzie met Jordanië de heer Wilders meer helpt dan stille diplomatie?

De heer De Roon (PVV):

Ik hoop dat ook Jordanië het conflict liever vermijdt dan dat het dat zoekt en dan ook voor 1 januari aanstaande helderheid zal geven in de vorm van een bericht dat men de heer Wilders niet zal vervolgen omdat hij zijn recht op vrije meningsuiting heeft benut.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Allereerst spreek ik mijn tevredenheid uit over de minister van Buitenlandse Zaken in verband met de bescherming van religieuze minderheden. Ik heb ook grote waardering voor wij hij zegt te gaan doen voor Orissa en in Irak. Dit geldt ook voor de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, gezien de noodhulp die hij bereid is, te geven. Ik heb een aantal moties als aanmoediging voor het beleid op het gebied van mensenrechten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat China zich in voorbereiding op en tijdens de Olympische Spelen niet heeft gehouden aan het eerbiedigen van bepaalde mensenrechten, zoals persvrijheid voor binnenlandse journalisten, (voldoende) financiële compensatie bij huisuitzettingen en het beloofde recht op demonstratie, en zich niet heeft gehouden aan de internationale arbeidsrechten tijdens de bouw van het Olympisch dorp;

constaterende dat dit een negatief effect heeft gehad op de Olympische Spelen;

van mening dat bij de organisatie van de Wereldtentoonstelling de tekortkomingen van voor en tijdens de Olympische Spelen moeten worden voorkomen;

van mening dat kunstcensuur in China bij de Wereldtentoonstelling onacceptabel is;

verzoekt de regering om de eerbiediging van bovengenoemde mensenrechten tijdens de EU-Chinatop sterk aan de orde te stellen en bilateraal en binnen EU-verband er bij China op aan te dringen, eerdere tekortkomingen actief te voorkomen en uitingsvrijheid voor kunstenaars te respecteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Diks, Pechtold, Van Dam, Van Bommel, Van der Staaij en Van Baalen.

Zij krijgt nr. 48(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat meer druk op Iran nodig is om dat land ertoe te bewegen, volledig te voldoen aan hetgeen de IAEA van dat land vraagt;

overwegende dat daartoe het tweesporenbeleid van de internationale gemeenschap (3 + 3) dat is gericht op dialoog en druk, moet worden voortgezet;

roept de regering op, bij de Europese VR-leden aan te dringen op aanvullende sanctiemaatregelen met name in de Iranese bancaire en financiële sector;

en roept de regering op, wanneer additionele VR-maatregelen al te lang op zich laten wachten, binnen de EU en met gelijkgezinde landen tot maatregelen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Haverkamp en Van Baalen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Birma de herhaalde oproepen van de internationale gemeenschap om alle politieke gevangen vrij te laten als voorwaarde voor een daadwerkelijk verzoeningsproces negeert;

constaterende dat de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) een bezoek wil brengen aan Birma, enkel wanneer de Birmese regering de voorgenoemde handreiking doet;

overwegende dat het bezoek van de SGVN een doorbraak kan forceren in de contacten met de Birmese regering;

overwegende dat de EU-Chinatop van 1 december een uitstekende aanleiding is om China aan te moedigen, de druk voor vrijlating van alle politieke gevangen op te voeren;

verzoekt de regering, met spoed, dat is vóór het bezoek van de SGVN, in te zetten op een bindende resolutie in de VNVR, waarin de Birmese regering wordt opgeroepen, gehoor te geven aan de oproep die de VNVR deed op 11 oktober 2007 om alle politieke gevangenen vrij te laten;

verzoekt de regering, er binnen de EU op aan te dringen om bij de komende EU-Chinatop de vrijlating van de Birmese politieke gevangenen aan de orde te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Bommel en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(31700 V).

De heer Haverkamp (CDA):

Wij hebben ook stilgestaan bij dit onderwerp bij de Razeb. Iedereen heeft het lot van Birma helder op het netvlies staan. In de slotverklaring van de ASEM-top zijn ook duidelijke afspraken gemaakt. Waarom zet u in op een resolutie van de Veiligheidsraad?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De motie geeft een goede aanleiding om dit aan de secretaris-generaal mee te geven als hij ertoe komt, naar Birma te gaan en sterk te blijven aandringen op de vrijlating van politieke gevangenen. Dit is eerder ingezet, maar Birma gaat niet bewegen. Wij hopen dat dit een aanmoediging is en dat de minister deze motie wil meenemen.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb het niet helemaal helder. Het is namelijk de secretaris-generaal van de Verenigde Naties zelf die dit wil. Hij wil een resolutie van de Verenigde Naties. Het belangrijkste is natuurlijk dat andere landen dit initiatief steunen. Dat is gebeurd bij de slotverklaring van de ASEM-top. Ik zoek wat het verschil is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Gebleken is dat de secretaris-generaal alleen maar zal gaan op het moment dat Birma een beweging maakt. Ik wil graag dat de minister dit bij de EU-Chinatop op de agenda zet en dat hij daar specifiek aandringt op de vrijlating van politieke gevangenen. Dit heeft hij min of meer gedaan bij de Razeb, omdat hij daar specifiek heeft aangedrongen op de vrijlating van politieke gevangenen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet prioriteit geeft aan het bestrijden van kinderarbeid, maar dat een samenhangend beleid van de verschillende ministeries nog ontbreekt;

constaterende dat in de huidige Nederlandse bijdrage aan het basisonderwijs een duidelijke strategie ontbreekt om werkende kinderen in het formele onderwijs te integreren;

verzoekt de regering, een samenhangende interdepartementale strategie te ontwikkelen voor bestrijding van kinderarbeid en het realiseren van het recht op onderwijs;

verzoekt de regering voorts, programma's op het gebied van basisonderwijs te evalueren op hun bijdrage aan bestrijding van alle kinderarbeid die toegang tot het reguliere onderwijs belemmert;

verzoekt de regering tevens, een strategie te ontwikkelen die erop is gericht om alle werkende kinderen te integreren in een vorm van voltijdsonderwijs, of brugonderwijs dat daarnaartoe leidt, tot zij ten minste de minimumleeftijd voor werk hebben bereikt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Ferrier, Irrgang, Van der Staaij, Gill'ard en Vendrik.

Zij krijgt nr. 51(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Afrikaanse Unie zich middels een Call for action on Social Protection en de Livingstone plus 2 conference voorstander heeft betoond van het formuleren van beleid voor social protection, waaruit blijkt dat het draagvlak voor het invoeren hiervan groot is in Afrika;

overwegende dat social protection door de Afrikaanse Unie wordt gezien als een mensenrecht, onder verwijzing naar artikel 25 van de Universele verklaring van de rechten van de mens;Voordewind

constaterende dat het Verenigd Koninkrijk gehoor heeft gegeven aan de wens van Afrikaanse leiders door in het Britse ontwikkelingsbeleid stevig in te zetten op social protection;

verzoekt de regering, gehoor te geven aan de oproep van de Afrikaanse Unie door te onderzoeken hoe social protection in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid versterkt kan worden en te inventariseren op welke manieren aansluiting gezocht kan worden bij initiatieven van het Verenigd Koninkrijk en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(31700 V).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Wat de GroenLinks-fractie betreft, zit de minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op het goede spoor. Het is niet voor niets dat wij hem een 7- hebben gegeven. Onze fractie ziet het nadrukkelijk als een aanmoediging en vooral ook als een ondersteuning van het ingezette beleid en de gekozen mensenrechtenstrategie. Natuurlijk is er nog wel het nodige op af te dingen, bijvoorbeeld ten aanzien van China – een motie ter zake hebben wij dan ook medeondertekend – en Israël.

De toezegging dat bij het ontbreken van een subcomité mensenrechten voor Nederland de intensivering van een EU-associatieakkoord met Israël van de baan zal zijn, zal de fractie van GroenLinks niet licht vergeten. Ook zijn wij de minister erkentelijk voor het feit dat hij wil ingaan op de gedachte van een lespakket mensenrechten en mensenrechteneducatie op scholen.

In 2009 zal de minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opnieuw langs de GroenLinks-mensenrechtenmeetlat worden gelegd. Zoals de minister-president niet tevreden is met de zesjescultuur, moet de minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet tevreden zijn met een 7-.

Wij dienen de volgende vier moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat VN Resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid, beoogt dat vrouwenrechten beter geïntegreerd worden in beleid;

constaterende dat de overheid zich hiervoor wil inspannen;

verzoekt de regering om, wanneer hier aanleiding toe is, in elke "stand van zaken"-brief over een land een vrouwenparagraaf toe te voegen waarin de situatie van vrouwen op het gebied van veiligheid, gezondheid, onderwijs en rechten wordt besproken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks, Pechtold, Haverkamp, Voordewind, Boekestijn en Gill'ard.

Zij krijgt nr. 53(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse missie in Afghanistan een steeds meer civiel karakter zal krijgen;

constaterende dat op dit moment de civiele staf uitgebreid is naar 13 personen, waarvan geen enkele een genderspecialist is;

verzoekt de regering, de civiele staf van de missie in Afghanistan uit te breiden met een genderspecialist,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het succes van de inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking nauw samenhangt met beleid op de gebieden handel, landbouw, milieu en financiën;

van mening dat het van belang is om ontwikkelingssamenwerking effectiever te maken en dat daartoe de coherentie met voornoemde beleidsterreinen maximaal dient te worden bevorderd;

verzoekt de regering om:

  • 1. "Koenders-ontwikkelingscriteria" voor coherentie op te stellen;

  • 2. nieuw handels-, landbouw-, financieel en milieubeleid te toetsen op deze criteria;

  • 3. de Kamer expliciet en per beleidsvoornemen te informeren over de resultaten van deze toets,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.Diks

Zij krijgt nr. 55(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat klimaatverandering nationale en internationale ontwikkelingsdoelen, zoals de Millennium Development Goals, in gevaar brengt;

constaterende dat in de begroting van 2009 in verhouding tot het geld voor hernieuwbare energie en milieu maar weinig geld beschikbaar is voor klimaatadaptatie;

verzoekt de regering, bij de Voorjaarsnota 2009 25 mln. extra non-ODA en non-milieumiddelen voor klimaatadaptatie uit te trekken, en tevens reeds beschikbare middelen voor klimaatadaptatie in ontwikkelingslanden toe te voegen aan een nieuw subartikel "klimaatadaptatie in ontwikkelingslanden" van beleidsartikel 6,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56(31700 V).

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank beide ministers voor hun uitvoerige – met de nadruk op uitvoerige – beantwoording van de vragen. Misschien kan er nog eens wat overwogen worden op het departement.

D66 is blij met de toezegging over de mensenrechteneducatie. Wij worden daar graag van op de hoogte gehouden. GroenLinks was blij met het lespakket, maar ik heb daar zo mijn twijfels over. Ik heb begrepen dat wij daarover helderheid krijgen voor de behandeling van de Onderwijsbegroting.

Het is ook goed dat de minister de stand van zaken ten aanzien van de diplomatieke posten, het netwerk, in kaart zal brengen en ons daarvan op de hoogte brengt. Naar het oordeel van D66 gaat het niet alleen om een taakstelling.

Mijn fractie heeft ook gevraagd om verdere samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie en om de sleutelgebiedbenadering te betrekken bij deze diplomatieke betrekkingen. Ik zie dat ook graag meegenomen in de brief die is toegezegd.

Voorzitter. Mijn fractie is nog niet helemaal tevreden met de reactie van de minister op de vraag over Guantánamo Bay. Als de regering de sluiting en een eerlijk proces voor de vrijlating van de gevangenen wenst, moet zij ook bereid zijn om daar zelf aan bij te dragen. Om die reden dien ik de volgende twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering wenst dat Guantánamo Bay gesloten wordt;

verzoekt de regering om, wanneer er binnen drie maanden na de start van de ambtstermijn van de nieuwe president van de Verenigde Staten niet is aangevangen met de afbouw van Guantánamo Bay, in samenwerking met de Europese Unie te pleiten voor een VN-resolutie inzake sluiting van Guantánamo Bay,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(31700 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering wenst dat terrorismeverdachten een eerlijk proces krijgen;

verzoekt de regering, indien de Verenigde Staten nalaten, een eerlijke procesgang voor verdachten van terrorisme uit te voeren of hen in vrijheid te stellen, hierover samen met partners binnen de EU initiatieven op te stellen die ondersteuning bieden om dit mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58(31700 V).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil graag allereerst de bewindslieden danken voor de beantwoording. Ik wil in deze tweede termijn iets niet doen en ervoor zorgen dat het aantal ingediende moties en amendementen wat omlaag gaat.

Ik heb eerder het amendement op stuk nr. 22 ingediend om een impuls te geven aan de zorg voor kwetsbare kinderen. Mijn voorstel was, een bedrag van 8 mln. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft in antwoord op vragen van de ChristenUnie en mijzelf aangegeven dat hij de bestaande uitgaven in het kader van social protection structureel wil maken en er, in lijn met dit amendement, een schep bovenop wil doen en het bedrag structureel wil verhogen tot 8 mln. Met deze toezegging kan ik dit amendement dus intrekken.

De voorzitter:

Het amendement-Van der Staaij (stuk nr. 20) is ingetrokken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil benadrukken dat het niet alleen gaat om geld. Het gaat natuurlijk ook om blijvende aandacht voor deze thema's. Het zou goed zijn als vooral in de partnerlanden de overheden werden gestimuleerd om actieplannen op te stellen. Er bestaat daarvan een aantal voorbeelden. Het zou dus goed als deze overheden zelf de zorg voor de kwetsbare kinderen hoog op de agenda zouden zetten.

Aan het adres van de minister van Buitenlandse Zaken wil ik nog nadrukkelijk mijn waardering uitspreken voor de actieve reactie na de onlusten in de Indiase deelstaat Orissa. Het is een goede zaak dat deze minister met het mensenrechtenbeleid uitdrukkelijk oog heeft voor de kwestie van geloofsvervolging.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de tweede termijn van de kant van de Kamer. Het kabinet heeft gevraagd om vijf minuten schorsing.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik vroeg om vijf minuten schorsing in de veronderstelling dat er niet zo veel moties zouden worden ingediend als nu is gebeurd. Er is namelijk een fors aantal moties ingediend. Wilt u daarom de vergadering twintig minuten schorsen?

De voorzitter:

Ik geef u tien minuten, minister.

Minister Verhagen:

Maar de Kamer heeft recht op een fatsoenlijke beantwoording en daarvoor moet ik nagaan wat er in de moties staat.

De voorzitter:

Dat begrijp ik, maar ik verzoek u toch om dat in tien minuten te doen. De agenda is erg vol. Wij hadden op dit moment al met een ander onderwerp moeten beginnen. Het is technisch niet mogelijk om nu de avondpauze te houden, zoals sommigen verzocht hebben. Ik vraag u daarom om te proberen, in tien minuten de moties te bestuderen. Ik zie dat mevrouw Diks een opmerking wil maken.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben door mijn fractie op een ernstige omissie gewezen. Bij de indiening van de moties heb ik de namen genoemd van alle leden die ze hebben ondertekend, maar ik heb niet de naam van de heer Vendrik genoemd. De moties over coherentie van beleid en klimaatadaptatie zijn ook ondertekend door GroenLinks-Kamerlid Vendrik.

De voorzitter:

Dat ligt dan vast in de Handelingen en daarmee is de omissie gecorrigeerd.

De vergadering wordt van 18.22 uur tot 18.35 uur geschorst.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun reacties, vragen en ingediende moties in de tweede termijn. Ik zal een aantal vragen die nog openstaan, beantwoorden. Voor het overige zal ik mij beperken tot het becommentariëren van moties en amendementen die op mijn terrein liggen.

De heer Van Bommel suggereerde dat ik weer hele discussies zou voeren over de aanwezigheid van Nederlandse militairen in Afghanistan na 2010. Ik heb zeer duidelijk gezegd dat zulks niet aan de orde is. Onze artikel-100-brief is glashelder. Ik heb ook tijdens het interview zeer duidelijk gezegd dat wij ons nu moeten richten op wat wij de komende twee jaar gaan doen. Dat is de focus. Als ik zie hoeveel wij de afgelopen twee jaar hebben bereikt, dan weet ik dat wij de komende twee jaar nog veel kunnen bereiken. Dus ik wil de Kamer vragen zich daarop te richten. Wij hebben gesteld in de artikel-100-brief, waarover wij gedebatteerd en een besluit genomen hebben, dat Nederland hoe dan ook zijn leidende militaire verantwoordelijkheid in Uruzgan per 1 augustus 2010 zal beëindigen. Ik meen dat dit buitengewoon helder is.

Ik heb goed geluisterd naar het betoog van de heer Van Baalen over Taiwan, vooral naar zijn pleidooi voor een versoepeling van het Europese visumbeleid voor Taiwanese autoriteiten. Indachtig de motie van de Kamer uit 2003 over die versoepeling zal ik met mijn Europese collegae hierover spreken en bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn, ook langs de gedachtelijnen zoals de heer Van Baalen die schetste. Daarbij zijn de andere elementen die hij noemde uiteraard ook van groot belang voor ons.

Ik ben de heer Haverkamp nog een antwoord schuldig over de autonomiewet. In het kader van het nieuwe Papoea-beleid van president Yudhoyono is in 2001 de speciale autonomiewet tot stand gekomen als raamwerk voor de verbetering van de sociaaleconomische situatie in Papoea. Deze autonomiewet is nog niet volledig geïmplementeerd. Daar heeft de heer Haverkamp gelijk in. Belangrijke stagnerende factoren vormen het omvangrijke gebrek aan capaciteit op lokaal institutioneel niveau, maar ook de belangen van en weerstanden bij gevestigde groepen en partijen. De heer Haverkamp heeft volstrekt gelijk dat dit implicaties heeft voor met name sociaaleconomische ontwikkelingen en de politieke elementen van die wet, namelijk de bestuurlijke verdeling van posten, et cetera. Gelukkig zijn de condities voor verdere implementatie sinds het aantreden van gouverneur Suebu enigszins verbeterd, maar Nederland heeft net als de Europese Unie het belang van een goede en snelle implementatie van deze wet geregeld aan de Indonesische regering kenbaar gemaakt. Dat blijven wij doen en daarnaast proberen wij juist in Papoea via ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's lokale bestuurlijke capaciteit te ondersteunen.

De heer Haverkamp vroeg aandacht van de Nederlandse regering voor het garanderen van land- en eigendomsrechten in landen zoals Kroatië, ter versterking van de rechten van ontheemden. Ik kan de Kamer verzekeren dat de regering erop toe zal blijven zien dat dit onderwerp ook bij de toetredingsonderhandelingen met Kroatië aandacht zal krijgen. Uiteraard moet Kroatië bij de toetreding voldoen aan het acquis communautair, waardoor deze basisrechten ook in dat kader geregeld moeten zijn.

De heer Van Dam vroeg mij nog specifiek naar de EU-VS-top. De komende president is al door de Europese Unie uitgenodigd om met de EU van gedachten te wisselen. Dat hoef ik dus niet meer te doen. Juist omdat het komende voorzitterschap van plan is een EU-VS-top te organiseren in de eerste helft van 2009, is die uitnodiging al gedaan. Over de agenda moet natuurlijk nog worden gesproken, maar de elementen die de heer Van Dam heeft genoemd – Midden-Oosten, terrorismebestrijding, sluiting van Guantánamo Bay, Iran enz. – zullen uiteraard aan de orde komen. In de informele discussie over de toekomstige relatie tussen EU en VS hebben wij ook gesproken over het Midden-Oosten, Afghanistan, Pakistan en de bestrijding van terrorisme. Ik kan toezeggen dat wij ons daarvoor zullen inspannen in lijn met het voorzitterschap van de EU.

Daarmee heb ik de resterende vragen beantwoord en kan ik ingaan op de moties. Ik ontraad de aanneming van de motie op stuk nr. 30 van de heer Van Bommel. Uiteraard dring ik erop aan dat Israël deze theatergroep de kans geeft om in Nederland op te treden, vooral omdat wij een groot voorstander zijn van internationale culturele uitwisselingen zoals deze. Voorts dringt Nederland bilateraal, maar ook via de Europese Unie aan op een spoedige versoepeling van de blokkade van de grens rond Gaza. Daar ga ik mee door, omdat de situatie rond Gaza zo ontscherpt kan worden.

In de schriftelijke beantwoording ben ik erop ingegaan dat de leden van de theatergroep Gaza ook kunnen verlaten via de grensovergang met Egypte. In de motie wordt ten onrechte verondersteld dat er een recht op reizen is over Israëlisch grondgebied, want dat is er niet. Zoals elke soevereine staat is Israël bevoegd om te beoordelen of personen al dan niet toestemming wordt verleend tot doorreis. Dat heeft niets te maken met het humanitair oorlogsrecht waarnaar de heer Van Bommel verwees. Voorts geldt dat de huidige toestand primair het gevolg is van het schenden van het bestand tussen Hamas en Israël. Ik ga ervan uit dat het uitreisverbod een tijdelijke veiligheidsmaatregel is die in dat kader niet kan worden opgevat als een collectieve straf, dus ik ontraad de aanneming van deze motie.

De heer Van Bommel (SP):

Wanneer mensen worden uitgesloten van de mogelijkheid om over Israëlisch grondgebied naar Nederland te reizen en wanneer die straf wordt opgelegd voor zaken waarmee deze mensen niets te maken hebben, dan is dat toch op te vatten als een collectieve straf voor de hele bevolking van Gaza?

Minister Verhagen:

Nee. Wij dringen er niet alleen bij Israël, maar ook bij Egypte op aan de mogelijkheid te bieden om Gaza te verlaten. Het is ook mogelijk om via Egypte te gaan. Je kunt niet zeggen dat de situatie als zodanig een recht op reizen via Israël vereist. Het gaat om een tijdelijke veiligheidsmaatregel die is gekoppeld aan de raketaanvallen die plaatsvonden. Daarom blijven wij aandringen op de mogelijkheid om uit te reizen. Je kunt niet zeggen dat dit een collectieve straf is. Puur juridisch gezien zijn de bewoordingen van de motie gewoon niet juist. Om die reden ontraad ik de aanneming ervan. Wij delen de intentie dat het op zichzelf goed zijn als deze theatergroep Gaza zou kunnen verlaten en Nederland zou kunnen bezoeken.

Eerlijk gezegd vind ik de motie op stuk nr. 31 een beetje flauw. Wij hebben gezegd dat wij daar ook vertegenwoordigd moeten zijn. Er is dus een vertegenwoordiging van de Nederlandse ambassadeur. Ik heb op zichzelf helemaal geen bezwaar tegen de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur bij die plechtigheid, maar ik vind dat een ambassadeur zelf de vrijheid moet hebben om te beslissen of hij gaat of zijn tweede man of een andere vertegenwoordiger van de ambassade. Ik laat het oordeel aan de Kamer, maar mijn zuinige reactie is omdat ik vind dat wij eigenlijk doen wat de heer Van Bommel vraagt.

Ik kom dan bij motie-Haverkamp c.s. op stuk nr. 33 over de "Go America 2009"-evenementen. Ik zie de gedachte achter de motie als een ondersteuning van mijn beleid. Ik ben het geheel met de heer Haverkamp eens dat in zowel Nederland als in de VS aandacht moet worden besteed aan de herdenking van de vierhonderdjarige relatie tussen Nederland en Amerika. Dit is ook de inzet van de Nederlandse regering. Er zullen zowel in New York als in Amsterdam publieksevenementen plaatsvinden. Begin april vindt in Amsterdam een conferentie plaats over actief burgerschap en diversiteit met daaropvolgend overigens ook de New York Night. Dit is voor jong en oud, dus de Kamerleden zijn welkom. In september zullen in New York diverse publieksevenementen worden georganiseerd om de aandacht te vestigen op ons gedeelde verleden en op de creatieve industrie en de watersector. Het programma wordt officieel bekendgemaakt in januari. Ik wil nu dus nog niet vooruitlopen op exacte data en op welke vorm die evenementen precies moeten krijgen. Als wij het op dit punt met elkaar eens zijn, dan zie ik deze motie als ondersteuning van mijn beleid. Ik zie de heer Haverkamp knikken, waarvoor dank.

Ik kom dan bij de motie-Van Baalen c.s. Ik heb geen idee welk nummer zij heeft, want de genummerde exemplaren houden nu op in mijn stapel. Het gaat om de motie waarin hij spreekt over de relatie tussen Nederland en Japan met betrekking tot de gedwongen prostitutie.

De voorzitter:

Die motie heeft stuk nr. 36.

Minister Verhagen:

Prima. De motie op stuk nr. 36 zie ik als een ondersteuning van mijn beleid, als een aansporing om door te gaan op de lijn zoals wij die gekozen hebben, ook naar aanleiding van de eerdere motie van de heer Van Baalen hierover. Nederland zal met Japan in dialoog blijven over dit onderwerp. Zoals ik in mijn brief geschreven heb, heeft Japan bijvoorbeeld toegezegd om te kijken in hoeverre het Japan-Netherlands Peace Exchange Program kan worden voortgezet. Daarover blijven wij dus in gesprek. Ik zie de motie-Van Baalen c.s. als een ondersteuning van mijn beleid.

Dan de motie van mevrouw Gill'ard over de MDG's. Is er misschien een lijstje met nummers voor mij?

De voorzitter:

Deze motie heeft stuk nr. 41.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Als u mij zo nu en dan helpt, dan komen wij er vanzelf uit.

De voorzitter:

Dat zal ik doen.

Minister Verhagen:

Ik ontraad toch de aanneming van deze motie, niet zozeer omdat ik van mening ben dat wij geen aandacht zouden moeten schenken hieraan, maar omdat de middelen die worden ingezet voor het behalen van de Millennium Development Goals, zijn bedoeld voor ontwikkelingslanden. In landen van Centraal- en Oost-Europa is het inderdaad nodig om structureel aandacht te vragen voor dit onderwerp en om capaciteit op te bouwen. De oprichting van een nieuw fonds lijkt mij daarbij echter niet te werken. Ik wil de MDG's met name op ontwikkelingslanden concentreren. Wij hebben hier hele discussies over het tegengaan van vervuiling, over wat ODA en non-ODA is. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft daar buitengewoon helder op geantwoord.

Op zichzelf zijn seksuele, reproductieve gezondheid en gezondheidsrechten expliciet onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Dit beleid wordt vormgegeven op verschillende niveaus. Wij werken op Nederlands initiatief aan EU-richtlijnen over geweld tegen vrouwen. Deze richtlijnen zijn bindend in de gehele Europese Unie. Seksuele en reproductieve rechten vormen hiervan een onderdeel. Maatschappelijke organisaties die zich hierop willen richten, kunnen overigens ook bij het Mensenrechtenfonds projectvoorstellen indienen. Als zij projectvoorstellen indienen voor die landen die gericht zijn op vrouwenrechten inclusief seksuele reproductieve gezondheid, dan kan dat dus vanuit het Mensenrechtenfonds ondersteund worden. Ik wijs op de steun die wij geven aan de International Planned Parenthood Federation die specifiek in Oost-Europa actief is. Ik wil echter een MDG-fonds specifiek voor Oost-Europa ontraden, gezien de focus van de MDG's op ontwikkelingslanden.

Dan ga ik naar de motie van de heer De Roon, waarin hij vraagt om de OIC bij de VN...

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 43.

Minister Verhagen:

Ik ontraad de aanvaarding van deze motie om twee redenen. Ten eerste heeft de OIC net zoals andere internationale organisaties de status van waarnemer bij de VN. De VN is bij uitstek de organisatie en de plaats waar wij met allerlei organisaties en met allerlei andere landen in de wereld van gedachten wisselen. Ik wil juist in gesprek blijven met organisaties zoals de OIC om hen te kunnen aanspreken. Ik wil hen kunnen aanspreken op de schending van mensenrechten. Ik wil hen kunnen aanspreken op de universaliteit van de mensenrechten. Ik wil hen kunnen aanspreken op de internationale rechtsorde die wij bij de VN voorstaan. Als je hen eruit gooit, kun je dat niet. Ten tweede zou ik impliciet erkennen dat zij zich niet hoeven te houden aan de internationale rechtsorde als ik zou zeggen dat zij daar geen plaats hebben. Derhalve ontraad ik de aanvaarding van deze motie.

De heer De Roon heeft een motie ingediend die vraagt om kandidaat-ambassadeurs voor hun benoeming door de Kamer te laten horen.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 45.

Minister Verhagen:

Ook de aanvaarding van deze motie ontraad ik. Het is, met alle respect, niet aan de Kamer maar aan de regering om ambassadeurs te benoemen. Indien de Kamer vindt dat de regering foute besluiten neemt, is het haar taak als controleur om ons daarop aan te spreken dan wel met moties naar huis te sturen. De Kamer moet echter niet op de stoel van de regering gaan zitten. Dat probeert de heer De Roon in dezen en dat ontraad ik dus.

Dan de motie van de heren De Roon en Wilders om de Nederlandse ambassade in Tel Aviv te verplaatsen naar Jeruzalem.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 46.

Minister Verhagen:

Ik ontraad ook de aanvaarding van deze motie, om de doodeenvoudige reden dat wij met het oog op de tweestatenoplossing uiteraard grote hoop hebben dat wij in de toekomst de ambassade kunnen verplaatsen naar Jeruzalem, waarbij Jeruzalem hoofdstad kan zijn van twee staten en er dus een gedeeld Jeruzalem is. Wij hebben twee ambassades. Misschien dat wij die in het kader van de efficiëntie op de grens kunnen plaatsen van de twee Jeruzalems, of liever gezegd van het ene Jeruzalem maar dan met twee ingangen: een voor de Palestijnse staat en een voor Israël. Zo komen wij toch tot een heel creatieve oplossing! Dat is echter een toekomstscenario dat zal uitgaan als wij de tweestatenoplossing hebben bereikt. Wij werken daar allemaal hard aan. Wij hebben destijds de ambassade van Jeruzalem naar Tel Aviv verplaatst, lang geleden, op goede gronden. Ik hoop met de heer De Roon en vele anderen dat wij snel weer een ambassade in Jeruzalem voor de twee staten zullen kunnen creëren.

Dan de motie van de heer De Roon...

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 47.

Minister Verhagen:

Ik moet de aanvaarding van die motie ten stelligste ontraden. In die motie wordt de regering gevraagd, de ambassadeurs terug te roepen dan wel het land uit te zetten. Ik vind het absoluut geen bijdrage aan het bevorderen van de zaak van de geachte afgevaardigde de heer Wilders. Ik ben in overleg met Jordanië. Ik zal de Kamer berichten indien daaruit nieuws voortkomt. Als ik wil demarcheren dan wel contacten wil hebben, moet ik op zijn minst iemand hebben met wie ik kan spreken. Op het moment dat wij onze ambassadeur terugroepen dan wel de Jordaanse ambassadeur hier het land uitzetten, zou dat dusdanig contraproductief zijn dat ik mij zelfs afvraag of de heer De Roon dit serieus meent.

De motie op stuk nr. 48 van de heer Voordewind gaat over de eerbiediging van de mensenrechten in China. Het feit dat zoveel fracties in de Kamer de motie hebben meeondertekend spreekt voor zich en wij onderschrijven de doelstellingen van de motie. Wij zetten ons dus ervoor in om ook in de komende periode de Chinese autoriteiten consequent aan te spreken via verschillende kanalen en middelen, zoals wij dat ook hebben gedaan in de aanloop naar de Olympische Spelen. Dit gebeurt tevens in het kader van de Europese Unie, zoals tijdens de EU-Chinatop. Uiteraard zal de regering hierbij aandacht geven aan specifieke mensenrechtenkwesties die kunnen opkomen in het kader van de wereldtentoonstelling in Sjanghai, inclusief mogelijke censuur van kunstenaars. De overweging dat er sprake van zou zijn dat de aanpak van de regering in de aanloop naar de Olympische Spelen niet zou hebben gewerkt, wordt overduidelijk niet gedeeld, maar ik acht deze motie ondersteuning van het beleid voor zover het de elementen betreft die ik zojuist met u deelde.

De motie op stuk nummer 49 van de heer Voordewind, over het aanscherpen van de sancties tegen Iran, beschouw ik als ondersteuning van mijn beleid. Ik moet hierover uiteraard wel nader van gedachten wisselen met mijn collega's binnen het kabinet, maar ik zie de motie als ondersteuning van het beleid dat ook de Nederlandse regering voorstaat. Wij volgen een tweesporenbeleid.

Ik ontraad de aanneming van de motie op stuk nr. 50 van de heer Voordewind over Birma, en wel om twee redenen. In de eerste plaats heb ik tijdens het debat ter voorbereiding van de vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken de Kamer reeds toegezegd, op uitdrukkelijk verzoek van de CDA-fractie, dat wij ons zullen ervoor zullen inzetten om bij de komende EU-Chinatop bijvoorbeeld de vrijlating van de Birmese politieke gevangenen aan de orde te stellen, evenals de noodzaak van een werkelijke democratisering en het beëindigen van het schenden van de mensenrechten. De CDA-fractie heeft dat bij monde van de heer Haverkamp uitdrukkelijk gevraagd en wij hebben toen toegezegd dat wij dit zullen doen. Daarbovenop vraagt de heer Voordewind nu om een bindende resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Met alle respect, maar ik zit niet in de Veiligheidsraad. Wij zetten ons ervoor in, maar het dictum, gericht op een VN-Veiligheidsraadresolutie, los van de vraag of wij in de Veiligheidsraad zitten of niet, acht ik volstrekt onhaalbaar. Rusland en China laten zich hiertoe niet overhalen. Ik vind dat element van de motie niet verstandig. Ik vind dat het geen bijdrage levert aan wat wij wensen. De andere zaken heb ik reeds aan de CDA-fractie toegezegd.

Dan kom ik nu op de motie van mevrouw Diks, op stuk nr. 53, over de vrouwenparagraaf. Op zichzelf genomen is de motie overbodig, aangezien de regering, als daar aanleiding toe is, al doet wat er in de motie wordt gevraagd. Wij geven hoge prioriteit aan vrouwenrechten en de positie van vrouwen. Die zijn volledig geïntegreerd in het regeringsbeleid, juist als het gaat om zaken op het gebied van vrede en veiligheid, en het nationaal actieplan naar aanleiding van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad. Dat betekent dus ook dat de regering, als daar aanleiding toe is, aandacht schenkt aan vrouwenrechten en de positie van vrouwen. Ik gebruik nu de bewoordingen van de motie. Het introduceren van een specifieke verplichting puur omwille van een verplichting, is overbodig indien de motie-indieners dit ook zouden wensen als er geen aanleiding toe zou zijn. Als de indieners van de motie daarentegen van mening zijn dat wij hen een brief sturen waarin wij geen aandacht hebben besteed aan de positie van vrouwen, terwijl daar wel aanleiding toe was, dan hebben zij een punt. Dan mogen zij mij of mijn collega Koenders meteen naar de Kamer roepen, en dan komen wij.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Mevrouw Diks, ik sta alleen een toelichtende vraag toe.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik ben het met de minister eens dat het mooier zou zijn als deze motie overbodig was. Wij hebben echter sterk de indruk dat dit niet het geval is, omdat er in de laatste landenbrieven die zijn gestuurd er niet in die zin nadrukkelijk aandacht aan vrouwen is besteed. Ik wil de motie daarom toch handhaven. Daarna kunnen wij dan altijd nog kijken of de minister voldoende aandacht aan vrouwenrechten heeft besteed.

Minister Verhagen:

Ik blijf bij mijn oordeel, maar wij zullen uiteraard kijken of de Kamer het daarmee eens is.

Voorzitter. Dan kom ik toe aan de motie van de heer Pechtold over Guantánamo Bay.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 57.

Minister Verhagen:

De toekomstige president van de Verenigde Staten heeft aangegeven dat hij Guantánamo Bay wil sluiten. Dat willen wij ook en de EU evenzeer. Wij hebben ook in relatie tot de EU-VS-top meerdere malen gezegd dat Guantánamo Bay dicht moet. De bedoeling die wij beiden hebben, zijn dus glashelder. De vraag is of je een VN-resolutie nodig hebt. Dan begin je over een heel ander pad. De Kamer heeft enthousiast gereageerd op de uitslag van de presidentsverkiezingen. Ik ga er nu vanuit dat mensen hun beloftes nakomen. Als ik al bij voorbaat, door te dreigen met een VN-resolutie, nodeloos agiteer, terwijl wij juist willen samenwerken met de VS aan die sluiting, dan vraag ik mij af wat het nut is. Het moet niet zo zijn dat wij de VS moeten dwingen om hun eigen beloftes na te komen. Dat gebeurt dus ook niet. Dan zouden wij op een heel ander pad zitten. Ik ga er nu vanuit dat de komende president van de Verenigde Staten zich aan zijn woord houdt. Wij vinden wat wij vinden. Wij zullen dat ook duidelijk maken, maar ik ga vooralsnog uit van de goede stappen die de komende president op dit punt zal zetten. Ik ontraad daarom de aanneming van deze motie.

De heer Pechtold (D66):

Op welke termijn vindt u dan wel dat u in actie moet komen?

Minister Verhagen:

Ik ga ervan uit dat de sluiting van Guantánamo Bay een van de eerste daden van de komende president zal zijn. Ik ga nu niet dreigen. Als ik al zeg: "u gaat het toch niet doen", dan zou ik al bij voorbaat zeggen: "u houdt zich niet aan uw woord". Ik ga de komende president op dit punt gewoon aan zijn eigen beloftes houden. Ik ga nu niet met termijnen werken. Juist gelet op de uitspraken van senator Obama in zijn verkiezingscampagne, ga ik ervan uit dat een van zijn eerste beleidsdaden de sluiting van Guantánamo Bay zal zijn. Ik ga dus geen termijnen noemen.

Voorzitter. Dan de motie van de heer Pechtold over de initiatieven ter ondersteuning van de VS bij de berechting van de verdachten.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 58.

Minister Verhagen:

Ik heb niet echt behoefte aan deze motie, aangezien ik samen met mijn collega van Justitie heb toegezegd dat ik initiatieven zal nemen op dit vlak. Ik zal de Kamer daarover informeren. Als op basis van die initiatieven de Kamer het met mij eens is, gaan wij verdere stappen zetten. Ik wil dus op korte termijn aan de gang met de minister van Justitie. Ik ga de uitkomst daarvan met de Kamer bespreken. Op dat moment kan ook de motie van de heer Pechtold nuttig zijn. Op basis van de discussie die ik dan met de Kamer heb gevoerd, kan worden besloten of wij verdere stappen moeten zetten in EU-kader en, zo ja, welke dat zouden moeten zijn. Ik zou u willen vragen om deze motie even aan te houden.

De heer Pechtold (D66):

Wij houden de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Pechtold en mevrouw Diks stel ik voor, hun motie (31700-V, nr. 58) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Verhagen:

Mij rest nog commentaar te leveren op één amendement, namelijk het amendement op stuk nr. 28 van de heer Boekestijn over het verlagen van de bijdrage aan de UNDP. Het aanvaarden van dit amendement ontraad ik met kracht, met de kracht van argumenten. Wij hebben hier al meermalen met de Kamer over gesproken. Ik heb de heer Boekestijn al gezegd dat ik dit een slechte zaak zou vinden omdat het bijvoorbeeld zou betekenen dat wij in Darfur of Zuid-Sudan zaken niet zouden kunnen doen bijvoorbeeld ter bescherming van vrouwen die met seksueel geweld zijn bedreigd. Ik ontraad het aanvaarden van dit amendement ten zeerste omdat ik vind dat wij daarmee een gemaakte fout zouden afwentelen op degenen die juist de zwaarste en moeilijkste positie hebben in de wereld.

Ik wil tot slot uiteraard mijn waardering voor de Kamer, voor de wijze waarop wij van gedachten hebben kunnen wisselen. Ik wil met name mevrouw Diks noemen, aangezien zij slechts zeer kort Kamerlid is geweest en ik het buitengewoon heb gewaardeerd om in deze korte tijd met haar op deze wijze samen te werken, ook in het kader van de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken. Ik hoop de heer Van Baalen in het Europees Parlement nog vaak tegen te komen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil u erop wijzen dat u nog niet hebt gereageerd op de motie op stuk nr. 40. Dat is de motie van de heer Van Dam over China. Ik geef nu eerst het woord aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, zodat u even de motie rustig kunt opzoeken.

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik hoop dat u mij ook een beetje wilt helpen met de nummering. Dat is net heel goed gegaan.

Ik dank de Kamer hartelijk voor haar inbreng in tweede termijn. Ik begon mijn eerste termijn met het benadrukken van het belang van een goed inhoudelijk debat over ontwikkelingssamenwerking. Ik ben verheugd te kunnen constateren dat wij ook vandaag een goed debat hebben gevoerd. Ik ben ook verheugd over de brede steun die ik vanuit de Kamer heb ontvangen voor ontwikkelingssamenwerking en voor mijn moderniseringsagenda waarmee wij vorig jaar zijn gestart met de nota "Een zaak van iedereen". Ik zal deze verder met kracht ter hand blijven nemen. Effectieve ontwikkelingssamenwerking is nu meer dan ooit nodig, vanuit solidariteit met de meest kwetsbaren en ook uit welbegrepen eigenbelang. Ik waardeer het dat een grote meerderheid in de Kamer dat beleid steunt.

Ik wil in dit verband benadrukken dat wij ons wat de modernisering van ontwikkelingssamenwerking betreft, moeten blijven concentreren op de hoofdlijnen, los van gevestigde belangen en de waan van de dag. De effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking moet worden verhoogd. Dat is in het belang van de mensen om wie het gaat. Er moet in de toekomst coherenter worden gewerkt. Daar is door velen van u op gewezen. Er moet een verband worden gelegd met de brede agenda van internationale samenwerking, er moet minder versnipperd worden gewerkt, de strijd tegen corruptie moet worden opgevoerd en er moet met volle kracht worden ingezet op het stimuleren van economische groei, werkgelegenheid en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden.

In tweede termijn is aan mijn adres een aantal aanvullende vragen gesteld. Voordat ik hierop inga, kom ik graag nog even terug op het gebruik van het woord "hulpindustrie". Ik betreur het meningsverschil dat over het gebruik van deze term blijft bestaan. Ik hecht er nogmaals aan te benadrukken dat ik met deze term geenszins af heb willen doen aan de waarde van het particuliere kanaal en de daarin opererende ontwikkelingsorganisaties.

Ik kom nog een aantal vragen dat nog is gesteld aan mijn adres. De eerste was van de fractie van de SP, van de heer Irrgang. Ik heb geprobeerd aan te geven, misschien voor de SP-fractie niet helemaal overtuigend, dat mijn landenlijst niet in beton is gegoten. Ik wil die lijst echter ook niet veel verder uitbreiden. Eerder wil ik het aantal landen nog verder beperken. In de loop van de tijd kan dit veranderen, ook al omdat de loop der dingen in de wereld niet is te plannen. Er is een categorie landen waar wij weggaan. Ik trek er ook een aantal landen bij. Er zijn inderdaad al eerste beginnen van hulpprojecten aan landen als Burundi en Congo, maar deze landen worden nu ook serieuze partnerlanden. Dit zijn de allerarmste landen. Ik vind het lastig om nu weer compleet nieuwe landen op de lijst op te nemen. Ik ben namelijk tegen versnippering. Er zijn ook afspraken gemaakt over de werkverdeling. Ik ben bijvoorbeeld de afgelopen tijd wel in Liberia geweest en Nederland doet heel kleine dingen in dat land, maar andere landen zijn voor Liberia verantwoordelijk. Dat is de essentie van de werkverdeling waarover wij binnen de Europese Unie en multilateraal afspraken hebben gemaakt. Waarschijnlijk zal ik daarover een meningsverschil houden met de SP-fractie, maar ik wilde dit toch nog even toelichten.

Ik heb de Kamer toegezegd dat zij in de loop van 2009 een duidelijke brief zal ontvangen over het MFS-stelsel. Ik wijs er overigens op dat de bureaucratie in het MFS-stelsel voor de ngo's niet hoger is. De precieze percentages die de heer Irrgang noemt, kan ik niet thuisbrengen. Dit kanaal is dus niet bureaucratischer dan andere kanalen. Bureaucratie is verder een moeilijke term. Er zitten daaraan twee kanten. Bureaucratie is er ook omdat de Kamer terecht van ons vraagt dat deze organisaties rekenschap afleggen. Hierbij moeten wij dus streven naar een goede balans. Hoeveel rekenschap willen wij hier afleggen en hoeveel in het ontvangende land? In hoeverre is het redelijk om de elementen van bureaucratie daarbij te betrekken? Ik bediscussieer dat graag verder met de Kamer als wij spreken over de uiteindelijke vormgeving van het MFS-stelsel.

Het is goed dat het Bank Information Center en Global Witness een onderzoek hebben gedaan naar grondstoffen en ontwikkelingslanden en daarover een rapport hebben uitgebracht. Ik zal ook in de board van beide instellingen aandringen op de meer systematische aanpak van analyses op dit terrein in alle landen waar door gebrekkige kwaliteit van het openbaar bestuur de exploitatie van grondstoffen weinig transparant verloopt. Ik heb ook gezegd dat ik in Nederland op het gebied van coltan een aantal initiatieven zal ontplooien. Ik ben het eens met de aanbeveling van het Bank Information Center en Global Witness om transparantiemaatregelen systematisch te promoten in alle landen waar dit nodig is. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het publiek maken van contracten rond grondstoffenexploitatie en gedetailleerde verslaglegging over inkomsten door betrokken overheden en bedrijven. In feite gaat het dus om een uitbreiding naar dit type sectoren van het principe van Publish What You Pay. Nederland zal in alle relevante partnerlanden en in landen waar Nederland kennis heeft van het opereren van de Wereldbank en het IMF, via de ambassades input blijven leveren voor de dialoog met deze beide instellingen en ze daarop aanspreken. Bovendien werkt de Wereldbank de afgelopen jaren onder andere met Nederlandse steun aan het versterken van de governance and anticorruption agenda in haar beleid in ontwikkelingslanden. Ik heb hierover al een aantal opmerkingen gemaakt in een eerder fase, in antwoord op vragen van de heer Boekestijn en in het licht van onze anticorruptietaskforce. Volgens mij vormt deze agenda een belangrijk instrument om de kwaliteit van bankleningen, ook op dit terrein, vooraf veel beter af te stemmen op de lokale en politieke omstandigheden in een land. Ten slotte vermeld ik dat de minister van Buitenlandse Zaken afgelopen maandag in de vergadering heeft gevraagd om een internationaal onderzoek. Daarover heeft de Kamer in een eerder stadium gehoord.

Ik kom op de opmerkingen van de heer Haverkamp. Gelukkig hebben wij nu, door zijn inbreng, duidelijkheid over en weer over de relaties tussen 3d en financiering. Hiervoor is een debat als dit bedoeld. Ik heb mijns inziens zijn vragen over de Westelijke Jordaanoever ook voldoende beantwoord.

Ik dank mevrouw Ferrier voor haar bijdrage aan het debat. Ik herhaal mijn toezegging op het punt van de bevordering van de terugkeer van mensen vanuit Nederland naar ontwikkelingslanden. Ik herhaal ook dat wij de ontwikkelingen rond de suikerpalm buitengewoon serieus nemen. Het programma dat men in Wageningen opstelt is een goed programma dat veel belooft. Ik heb ook al gezegd dat wij voor de eventuele financiering een bepaald kader hebben. Mevrouw Ferrier zal begrijpen dat ik daarover op dit moment niet veel meer kan zeggen.

Het is wellicht goed om nog wat te zeggen over bestedingsevenwicht. Er is al jaren sprake van drie kanalen, namelijk het multilaterale, het bilaterale en het particuliere kanaal. Ik hecht aan alle drie de kanalen. Alle drie hebben voor- en nadelen. Wij zullen uiteraard altijd afhankelijk van de kracht van organisatie, internationaal, nationaal of bilateraal, bepalen op welke manier het geld wordt uitgegeven.

Ik kom op Rwanda. Ik waardeer het dat mevrouw Ferrier duidelijkheid eist. Ik ben dit met haar eens. Ik zal zo een reactie geven op deze motie. Ik vind het belangrijk dat het parlement aan de Rwandese overheid laat zien dat het dit buitengewoon serieus neemt.

Ik dank de heer Boekestijn voor zijn bijdrage aan het debat. Ik zal op een aantal punten uit zijn moties nader ingaan. Het is misschien het handigst om antwoord te geven op een aantal specifieke vragen van hem. Ik denk dat wij op een aantal punten van mening zullen blijven verschillen, maar ik waardeer de bijdrage die hij heeft geleverd aan de inhoud van het debat. Met de heer Vendrik wil ik ook graag een aantal opmerkingen bespreken in het licht van de door hem ingediende moties en amendementen.

Ik begin met de eerste motie van de heer Irrgang op stuk nr. 32 over de IOB. Ik ontraad aanvaarding van deze motie. In de motie wordt de regering verzocht, de evaluatie van het draagvlak te laten uitvoeren door een werkelijk onafhankelijke organisatie. Ik heb eerder met de Kamer een debat gevoerd over de rol van de IOB. Ik ben de Kamer maximaal tegemoetgekomen, juist door te zeggen dat de evaluaties, de methodologie en zelfs de formulering van onderwerpen aan de IOB zijn en dus niet langer onder leiding staan van onze directeur-generaal Internationale Samenwerking. Ik heb geen enkele reden om eraan te twijfelen dat dit specifieke onderzoek goed zal worden uitgevoerd. Uiteraard hebben wij ook rekening gehouden met de feiten die de heer Irrgang heeft genoemd. Dat betekent dat de evaluatie in dit geval onder de verantwoordelijkheid van de vicedirecteur van de IOB wordt uitgevoerd. Ik onraad daarom de aanvaarding van deze motie.

Ik kom op de motie van de heren Haverkamp, Van Dam, Voordewind en Van Baalen.

De voorzitter:

Dit is de motie op stuk nr. 34.

Minister Koenders:

De motie verzoekt de regering, een platform wederopbouw na conflict op te richten. Ik dank de indieners voor deze motie. Ik zie haar wel als een ondersteuning van het beleid. De regering is van mening dat er op zich voldoende fora voor overleg over economische wederopbouw bestaan. Kern is de departementale Stuurgroep Wederopbouw, waarin de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, BZK, Justitie en Financiën vertegenwoordigd zijn. Ook bestaan er overlegfora op landenspecifieke basis, waarin overheid, ngo's en bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd, zoals de Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan. Zoals de indieners hebben gezegd: mocht in landen in postconflictsituaties behoefte bestaan aan een soortgelijk forum, dan zullen wij dit serieus in overweging nemen. Ik neem aan dat dit in veel gevallen zeer actueel zal zijn.

Ik kom op de moties die zijn ingediend door de heer Boekestijn. Ik zal beginnen met de motie waarin de regering wordt verzocht, het budget niet meer mee te laten stijgen met de groei van het bruto nationaal product.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 37.

Minister Koenders:

Bij deze motie is een overweging gegeven. De heer Boekestijn zal begrijpen dat ik aanvaarding van deze motie ten stelligste ontraad. Ik zou dit buitengewoon onverstandig vinden. Ik heb in het debat aangegeven dat juist de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking sterk is verbeterd, dat wij flinke resultaten halen, dat er grote verschillen bestaan in de wereld en dat juist internationale afspraken en hoe wij ons daartoe verhouden de kracht vormen van de Nederlandse internationale positie. Er bestaat ook geen relatie tussen onderuitputting c.q. geforceerde uitgaven enerzijds en ontwikkeling van het OS-budget anderzijds. Dat is onjuist. Wij hebben een planningsmechanisme dat ik ook tijdens het algemeen overleg over de IOB nader heb gekwalificeerd. Nederland heeft grote waardering geoogst voor de ODA-norm. Wij hebben in Europa vastgelegd hoe dit door anderen zal worden opgevolgd. Koppeling aan het bnp houdt overigens ook in dat de ontwikkeling van het OS-budget in economisch slechte tijden gematigd of zelfs negatief is en omgekeerd.

Ik kom op de motie van de heer Boekestijn met het verzoek aan de regering om alle financiële, personele en bestuurlijke banden tussen de inspectie en het ministerie te verbreken en de rapporten in het vervolg direct naar de Kamer te zenden.

De voorzitter:

Dit is de motie op stuk nr. 38.

Minister Koenders:

Ik ontraad ook aanvaarding van deze motie. Professioneel en inhoudelijk is de IOB afhankelijk. Ik heb mede op verzoek van de VVD-fractie een aantal wijzigingen aangebracht. Het lijkt mij niet verstandig om daarmee verder te gaan, omdat organisatorische onafhankelijkheid niet meer dan nu het geval is, bijdraagt aan wat hij en ik willen, namelijk de kwaliteit van de evaluaties. Dit zal echter wel het leren van evaluaties kunnen bemoeilijken. De regering hecht zowel aan verantwoordelijkheid als aan de leerfunctie van evaluaties. Om die reden is het doorknippen van banden tussen departementen en IOB onwenselijk.

De heer Boekestijn heeft de motie op stuk nr. 39 ingediend inzake de begrotingssteun aan Rwanda. Ik wil de aanneming van deze motie ontraden, om de bekende reden. Ik heb daar namelijk een eigen procedure voor. Ik neem het probleem buitengewoon serieus. Wij gaan daar heen. Ik wil wel dat bepaalde uitspraken op feiten gebaseerd zijn. Ik heb dat zelf besproken met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Wij zijn nu ook onderdeel van de diplomatieke relaties tussen de drie landen. In dat kader zullen wij daar heen reizen.

Dat brengt mij op de motie op stuk nr. 35 van de leden Ferrier, Gill'ard en Voordewind. Ik steun deze motie. Ik zie deze motie als een ondersteuning van het beleid en als een signaal van de Kamer, mocht de motie worden aangenomen, in de richting van de regering van Rwanda.

De motie op stuk nr. 42 over Sudan, ingediend door mevrouw Gill'ard en de heren Waalkens en Voordewind, verwelkom ik. Het lijkt mij belangrijk dat ook vanuit de Kamer opnieuw aandacht wordt gevraagd, mede naar aanleiding van de rapportage daarover, voor de situatie in Sudan. Ik zie de motie als een ondersteuning van hetgeen wij van plan zijn, daar te doen. Ik deel de analyse dat de politieke manipulatie van etnische, culturele en religieuze verschillen een enorm probleem vormen en dat de ondersteuning van het Comprehensive Peace Agreement de essentie vormt van de toekomstige vrede en veiligheid in Sudan.

Ik heb een probleem met de motie op stuk nr. 51 inzake kinderarbeid, ingediend door de heer Voordewind cum suis. Deze motie is breed ondersteund door de Kamer, maar ik vind haar eigenlijk onuitvoerbaar. In de motie wordt verschrikkelijk veel van de regering gevraagd. Ik zie echter niet hoe ik dat zou kunnen uitvoeren, gezien de discussie die wij hebben gevoerd over de versnippering van het beleid. Voor zover het gevraagde in de motie uitvoerbaar is, doe ik dat al. Er is reeds interdepartementaal gewerkt aan een samenhangend beleid ter bestrijding van de kinderarbeid. Nederland heeft een strategie om iedereen, in het bijzonder de zwaksten, op school te krijgen. Bijna 50% van mijn tijd ben ik bezig met de versterking van kwaliteit en kwantiteit van onderwijs. De belangen van kinderen op het vlak van onderwijs worden behartigd in het multilateraal en bilateraal overleg. Dat doen wij dus al, dat laatste vooral in de OS-partnerlanden, waar Nederland in de sector onderwijs zit. Specifiek doelgroepenbeleid per land is niet mogelijk, omdat de hulp voor het overgrote deel wordt verstrekt in de vorm van sectorale en algemene begrotingssteun in het kader van de Parijse agenda. Dat is ook precies de reden dat wij een werkverdeling maken. Het betekent niet dat wij ons niet voor dit punt inzetten, maar het is wel belangrijk dat de Kamer zich realiseert dat dit gebeurt en dat de consequenties daarvan zijn dat men op sommige onderdelen wel iets kan doen in landen en op andere onderdelen niet.

Er zijn in ILO/IPEC-verband strategieën opgesteld – op dit punt zijn Nederland en onze vertegenwoordiger in Genève zeer actief – om kinderen uit de werksituatie en naar school te krijgen. Nederland volgt die strategie ook. Jaarlijks neemt Nederland deel aan het ILO/IPEC-overleg op basis van interdepartementale afstemming. Wij doen dit samen met de minister van Sociale Zaken. Vorige week hebben wij aangekondigd, concrete afspraken met collega's in het kabinet te zullen maken over het meer "ontwikkelingsproof" maken van de gezamenlijke internationale inzet. De minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf zullen met minister Donner afspraken maken over kinderarbeid. In dat licht wil ik de aanneming van motie op stuk nr. 51 ontraden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. De minister loopt het rijtje af met het dictum. Ik concludeer daaruit dat hij het als een ondersteuning van zijn beleid ziet, terwijl hij nu aanvaarding van de motie ontraadt. Ik kan dat niet helemaal rijmen met elkaar.

Minister Koenders:

U vraagt nogal wat meer van ons. Die samenhangende interdepartementale strategie is er. U dient een motie in als u daar niet tevreden over bent. Dus u vindt het kennelijk niet goed genoeg.

Vervolgens wordt in de motie verzocht, de programma's op het gebied van basisonderwijs te evalueren op hun bijdrage aan de bestrijding van alle kinderarbeid die toegang tot het regulier onderwijs belemmert. Ik zie niet in hoe ik dat zou moeten doen. Dat kan ik gewoon niet waarmaken. Ik heb er de mensen niet voor en ik kan dat niet allemaal evalueren. Wij hebben onze inzet gericht op versterking van het basisonderwijs. Die programma's worden geëvalueerd. Uiteraard heeft dat consequenties op het terrein van de kinderarbeid maar u mag de zaken niet omkeren. Wij vechten tegen de kinderarbeid en wij zorgen ervoor dat er goed onderwijs is. Ik kan niet overal en een-op-een die relatie leggen. Dat is onmogelijk om te doen. Ik doe echt een beroep op de heer Voordewind. Wij spreken hier vandaag over het effectiever maken van ontwikkelingssamenwerking en dan kunt u mij niet vragen om al mijn mensen in te zetten om dat nog allemaal te evalueren. Ik krijg dat gewoon niet voor elkaar. Ik kan heel gemakkelijk uitspreken dat het een ondersteuning is van mijn beleid, maar dan zou ik de heer Voordewind geen recht doen, want ik kan hem straks die gegevens niet leveren.

In de motie wordt de regering tevens verzocht, een strategie te ontwikkelen die erop gericht is om alle werkende kinderen te integreren in een vorm van voltijdonderwijs. Alle werkende kinderen! Hoe moet ik dat doen? Nederland zou alle werkende kinderen in de wereld moeten integreren in een vorm van voltijdonderwijs? De heer Voordewind dient zich wel te realiseren dat ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bepaalde beperkingen heeft in het leven. Laat de heer Voordewind mij niet verkeerd begrijpen: ik ben zeer tegen kinderarbeid en ik sympathiseer ook met zijn voorstel, maar dit mag hij echt niet van de regering vragen.

De voorzitter:

Ik verzoek de minister door te gaan met het behandelen van de overige moties.

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik ontraad daarom aanvaarding van deze motie.

De motie op stuk nr. 52 gaat ook over kinderarbeid en over de Livingstone Plus 2 Conference. Ik wil daarover twee opmerkingen maken. De heer Voordewind weet dat wij dit onderwerp serieus nemen. Ik heb hem daarin vorig jaar ook gesteund. Hij vraagt mij nu opnieuw, hem te informeren over wat het Verenigd Koninkrijk doet. Dat heb ik vandaag gedaan. Wij hebben internationaal ook een werkverdeling en daarin is het Verenigd Koninkrijk op het terrein van social protection leidend. Aan het adres van de heren Voordewind en Van der Staaij merk ik op dat wij dat beleid gaan coördineren en versterken naar een jaarlijkse structurele bijdrage van 8 mln. Wij versterken het dus al. Ik zie deze motie dan ook als een ondersteuning van het beleid. Als ik de motie zo mag opvatten, kunnen wij zeer goed met deze motie leven.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 54 van mevrouw Diks gaat over een gender specialist. Ik zou aanvaarding van deze motie willen ontraden. Wij hebben inderdaad de missie uitgebreid met in totaal nu dertien mensen. Van hen zijn er twee bijna voltijds bezig met genderactiviteiten. Dat zijn ook mensen die daarover in onze opleiding worden ingelicht en voorbereid. Zij zijn ook bezig met zeer veel vrouwenprojecten in Uruzgan, onder andere op het terrein van onderwijs. Ik zou nu niet maar één genderspecialist willen hebben. Ik zou dat echt een verkokering vinden. Als ik de evaluaties van dat zogenaamde gender mainstreaming lees, zie ik dat het deels niet lukt maar tegelijkertijd heb ik er alle vertrouwen in dat de mensen die ik ook net gesproken heb in Afghanistan echt heel actief zijn op dit terrein. Mijns inziens deel ik wat de indieners van de motie vragen en mijn indruk is, dat het ook echt gebeurt.

Voorzitter. Mevrouw Diks en de heer Vendrik hebben een motie ingediend op stuk nr. 55. Dat is een moeilijke motie, want hoe zou ik nu tegen de Koenders-ontwikkelingscriteria kunnen zijn? Dat is wel heel lastig. Maar ja, voordat je het weet, sta je daarmee op allerlei boeken omdat je het prachtig vindt om je eigen naam ergens te hebben. Al deze terreinen waarop de heer Vendrik en mevrouw Diks wijzen, zijn de essentie van mijn werk. Als ik dit in de Trêveszaal niet voor elkaar krijg, ben ik niet succesvol. Ik weet dus niet of het ontwikkelen van criteria daar nu iets aan bijdraagt. Aan wat wordt voorgesteld, kleven bepaalde risico's. Ik voel niet zo heel veel voor de motie. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer.

Mevrouw Diks en de heer Vendrik hebben op stuk nr. 56 een motie ingediend over klimaatverandering. Ik wijs erop dat met betrekking tot dit onderwerp ook een amendement is ingediend, maar ik weet niet helemaal hoe die twee stukken zich tot elkaar verhouden. Mag ik een van de indieners vragen om dat toe te lichten?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het ontbrak ons aan tijd om het kabinet om een nadere reactie op het amendement te vragen. Om alles wat gemakkelijker te maken, hebben wij alvast deze motie ingediend. Wij denken echt met u mee, mijnheer Koenders, en wij leggen u twee smaken voor.

Minister Koenders:

Hartstikke goed.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij horen dan graag wat het wordt: optie A of optie B.

Minister Koenders:

Ik sta sympathiek tegenover wat u zegt, namelijk dat voor internationaal klimaatbeleid extra, additionele fondsen nodig zijn. Ik wijs er wel op dat het voor mij moeilijk is om nu al toe te zeggen dat hiervoor bij Voorjaarsnota een x bedrag wordt uitgetrokken. Misschien is het bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt veel hoger dan het bedrag dat u op het oog hebt. Misschien is het veel lager. De hoogte hangt af van de internationale afspraken die in Poznañ worden gemaakt, niet alleen voor de periode na 2013, maar ook voor de eerdere periode, maar in dezen moet ook de Europese Unie zich uitspreken met het klimaatpakket. Ik wil aanneming van deze motie en van dit amendement ontraden. Ik raad de indieners aan op dit punt later terug te komen en om het beleid van de regering ter zake te controleren. Daarbij zouden zij moeten nagaan in hoeverre het mogelijk zal zijn om in internationaal verband additionele middelen te fourneren. Overigens moeten wij nog onderzoeken wat voor Nederland deze additionaliteit betekent. Wij zitten met onze ontwikkelingssamenwerking namelijk al boven het afgesproken percentage.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Misschien is er ruimte voor een toelichtende vraag, voorzitter. Ik werd namelijk zojuist uitgedaagd om toe te lichten waarom twee stukken van onze kant over hetzelfde punt gaan.

De voorzitter:

U kunt één toelichtende vraag stellen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Misschien struikelt de minister bij zijn pogingen en komt dat doordat een exact bedrag van 25 mln. extra wordt genoemd. Wellicht vreest hij dat dat bedrag straks 50 mln. wordt, maar wij kunnen wat dat betreft zaken doen. Kan de minister uitleggen hoe het kan dat hij nu nog geen duidelijkheid wil bieden over zijn inzet in materiële termen, terwijl al over een maand de conferentie in Poznañ wordt gehouden?

Minister Koenders:

Misschien is daarvoor een heel goede reden. U verzoekt namelijk om financiering met fondsen waarover ik niet ga. U wilt namelijk non-ODA-fondsen inzetten. Dat betekent dat uw verzoek een bredere afweging vereist, zowel nationaal als internationaal. In het internationale overleg stellen wij voor om tot additionele financieringsinstrumenten te komen. Als ik nu precies zou markeren wat dat voor Nederland betekent, zou ik op de feiten vooruitlopen. U verzoekt namelijk om een x bedrag uit te trekken. Het is nog veel te vroeg om dit te doen. U kunt de motie aanhouden. Nu moet ik echter aanneming ervan ontraden.

Dan kom ik toe aan een reactie op de motie van de heer De Roon op stuk nr. 44. Nederland heeft een langdurige ontwikkelingsrelatie met een aantal landen die lid zijn van de OIC. Zij geven geen aanleiding tot het plegen van een radicale ingreep. Ik zou het doen van die ingreep ook buitengewoon onverstandig vinden. Ik vind niet dat landen die lid zijn van een organisatie die te maken heeft met een bepaalde religie ontwikkelingssamenwerking zouden moeten ontberen. Dat zou ik zeer discriminatoir vinden. Ik kan mij dus niet in deze motie vinden.

Dan kom ik toe aan een reactie op de amendementen. Met zijn amendement op stuk nr. 18 wil de heer Irrgang de 5 mln. die in 2009 voor begrotingssteun aan Bolivia zou worden aangewend, gebruiken voor noodhulp aan het door een orkaan getroffen Haïti, het armste land van Zuid-Amerika. Ik ontraad aanneming van dit amendement. Het is overbodig. Begrotingssteun wordt alleen gegeven als er duidelijke afspraken zijn over de besteding van de hulpgelden en de resultaten die daarmee moeten worden geboekt. Daarom is begin 2008 voor Bolivia besloten om de beoogde begrotingssteun voor 2008 niet door te laten gaan. De kwaliteit van de overheidsfinanciën was te gering. Als het dus nodig is, grijpen wij in. Ook was er geen sprake van relevante tekorten op de begroting. Wat 2009 betreft, ben ik in gesprek met de overheid van president Morales. Ik wil daarin duidelijkheid hebben over de besteding. Bolivia heeft onder president Morales een duidelijke armoedeagenda. Dat vind ik ook belangrijk. Op een aantal punten schort het echter aan een vertaling naar praktisch beleid. Dus daar zullen wij in de loop van 2009 een finaal besluit over nemen. Er is echter geen enkele reden om nu al te zeggen dat dit niet mogelijk is. Ik vind het onverstandig, ben daartegen en ontraad dan ook aanneming van dit amendement.

Het amendement van mevrouw Ferrier op stuk nr. 24 gaat over financiële ondersteuning voor terugkeer van ex-asielzoekers ten behoeve van duurzame herintegratie met aandacht voor lokale ontwikkeling. Daarbij zit ik een beetje met een probleem omdat ik eigenlijk in de eerste termijn heb toegezegd dat ik vind dat het geld er is en dat het geld er komt. Dat is dus een officiële toezegging van de regering voor 2009. Tegelijkertijd heb ik toegezegd dat ik het voorstel van het Platform Duurzame Terugkeer zeer serieus zal overwegen en in principe positief zal beoordelen. Ik kan echter niet al iets beoordelen voordat al die groepen om één tafel zitten en zij zeker weten hoe zij het gaan doen. Dat maakt het voor mij een beetje moeilijk om dat amendement te steunen omdat binnen de ODA-middelen of de BZ-begroting al sinds jaren geld gereserveerd wordt voor projecten voor de terugkeer van ex-asielzoekers. Voor 2009 gaat het om 4 mln. Ik zou het amendement willen zien als ondersteuning van ons beleid, maar er is een technisch probleem waardoor ik het moet ontraden als mevrouw Ferrier volhardt. Immers, de 4 mln. die er nu voor staat, is in principe genoeg. Bovendien is de aangegeven dekking uit hetzelfde artikel niet te realiseren omdat zij de dekking haalt uit de toerekening inzake de asielopvang. Dan zou ik dus geld weghalen bij iets wat ik moet betalen vanwege de eerstejaarsopvang van asielzoekers. Daar heeft de regering zich ook aan gecommitteerd. Ik wil mevrouw Ferrier wel toezeggen dat ik waar nodig de bijdrage verhoog. Zoals ik al zei, ligt er een voorstel van het Platform Duurzame Terugkeer. Dat wordt nu beoordeeld. Als dat goed is en aansluit op de doelen die wij gezamenlijk hebben dan zullen wij de bijdrage verhogen.

De heer Irrgang (SP):

Volgens mij heeft de minister het amendement op stuk nr. 17 over Rwanda overgeslagen, maar ik neem aan dat hij gaat zeggen dat hij eerst nog een brief daarover gaat sturen naar aanleiding van zijn bezoek.

Minister Koenders:

Dat is juist.

De aanneming van het amendement op stuk nr. 26 van de heer Vendrik wil ik ontraden vanwege het belang dat wij nu hechten aan internationaal overleg over adaptatie.

Het gewijzigde amendement van de heer Van der Staaij ter vervanging van het gedrukte op stuk nr. 23 gaat over 2 mln. voor uitstapprogramma's ter bestrijding van geweld tegen of seksueel misbruik van vrouwen en meisjes. Ik moet in het licht van wat ik eerder heb gezegd de aanneming van dit amendement ontraden. Zoals ik al zei in de eerste termijn doe ik al veel om misbruik van vrouwen en meisjes te verminderen. Dat vindt plaats in het kader van bredere programma's over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Ik vind niet dat wij daar nu meer geld voor moeten uittrekken. Ik heb wel in de eerste termijn gezegd dat een aantal van de doelstellingen van de heer Van der Staaij door dat programma wordt gedekt en dat wij daar ook aandacht aan willen besteden.

In het amendement op stuk nr. 29 van de heer Boekestijn wordt verzocht het budget voor Ontwikkelingssamenwerking te verlagen met 1 mld. Hij zal begrijpen dat ik de aanneming hiervan ten stelligste ontraad. Ik vind het volstrekt onverantwoord, immoreel en ineffectief als in deze tijd ineens 20% van de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking wordt afgehaald. Ik vind het ook onverstandig om dat bedrag te halen uit het budget van de medefinancieringsorganisaties. Ik heb eerder aangegeven dat juist de medefinancieringsorganisaties een belangrijk kanaal zijn voor deze regering omdat via hen ondersteuning plaatsvindt op allerlei punten van goed bestuur. Het is mij een raadsel hoe de VVD dit kan voorstellen, aangezien zij zelf allerlei organisaties ondersteunt en deelneemt aan organisaties die zich hiermee bezighouden. Ik weet niet of dit een consistentie positie van de VVD-fractie is, maar ik ga daar maar van uit. Dat betekent bijvoorbeeld dat ik de bijdrage aan het NIMD per direct moet intrekken. Ik weet dat een collega van de VVD in het bestuur daarvan zit. Ik vind het ingewikkeld om te beoordelen of de VVD dit serieus benadert en hierover heeft nagedacht. Wellicht is een vluggertje gemaakt. In ieder geval wil ik het aannemen van het desbetreffende amendement ten sterkste ontraden.

De heer Boekestijn (VVD):

Het is volstrekt onjuist dat de NIMD-bijdrage hierdoor geraakt zou worden. Bij de bedragen die ik noem, blijft er geld over voor het NIMD.

Minister Koenders:

Ik wijs erop dat de heer Boekestijn artikel 2.7 fors wil verlagen. Daar valt de bijdrage aan het NIMD onder.

De heer Boekestijn (VVD):

Daar blijft geld over.

Minister Koenders:

Dat betekent dat u alle ngo's wil verbieden, behalve die waar de VVD ook in zit. Dat is kennelijk uw doelstelling. Dan weet ik genoeg.

De voorzitter:

Dan is nog het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken voor de beantwoording van de motie op stuk nr. 40.

Minister Verhagen:

Het spijt mij dat ik deze interessante motie in eerste termijn niet van commentaar heb voorzien. Dat was geen opzet, maar dat kwam door de snelheid waarmee alle moties werden verzameld. Ik heb in de discussie hierover al gezegd dat ik het debat over deze interessante ideeën wel wilde aangaan. Er zitten elementen in van handelsbeleid die op grond van Europese regelgeving in handen van de Europese Commissie zijn en waar wij niet over gaan. Dit is een van de weinige beleidsonderdelen die communautair zijn. Tegelijkertijd beoordelen wij per geval de meest effectieve inzet van de instrumenten die ons ter beschikking staan, waaronder dat handelsinstrumentarium, bij het beïnvloeden van andere regeringen, onder andere op het terrein van mensenrechten. Wij stemmen die maatregelen in beginsel wel af in VN- of EU-verband.

Nogmaals, ik vind dit een interessante en uitdagende discussie, zeker zoals deze werd geformuleerd. Indien de Kamer van oordeel is dat het wenselijk is om een nota te hebben om deze ideeën uit te werken en het debat voort te zetten, kan ik die toezeggen. Ik wacht het oordeel van de Kamer daarover af. Men mag ervan uitgaan dat ik dat uiteraard zal volgen. Nogmaals, ik kijk uit naar de voortzetting van de discussie op dit terrein.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week stemmen over de moties en in de laatste week voor kerst over de amendementen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven