Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (31404).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel over fiscale maatregelen betreft meer dan 30 materiewetten en gaat over de heffing van de bpm, de correcte benaming van de minister van LNV, museumvoertuigen, accijnzen op nooddrinkwater en sigarenbandjes waarop straks niet langer het gewicht hoeft te staan. Zo'n verzamelbak levert geen coherent en vloeiend verhaal op voor de wetgevingsgeschiedenis. Ik beperk mij dus tot een aantal onderdelen van deze wetgeving, en dan natuurlijk met name die punten waarbij mijn fractie vraagtekens dan wel opmerkingen heeft.

Mijn eerste punt betreft de bijleenregeling. Het verbaast de leden van de CDA-fractie dat de regering een toezegging doet om deze onder de loep te nemen, en misschien straks ook nog de systematiek betreffende EIA, MIA en Vamil, maar daarop vooruitlopend tegelijkertijd die wetgeving al aanpast. Dat levert aanpassing op aanpassing op. Bij de bijleenregeling klemt dat. De ondergrens van € 5000 om de bijleenregeling te verlagen, vervalt. Zoals de Raad van State opmerkt, kan men dus elke pot verf in mindering brengen op de eigenwoningreserve. Theoretisch kun je in Nederland ook elke pot verf bij je hypotheek laten optellen, maar ik zie nog maar weinig enthousiaste banken klaarstaan om daarvoor de contracten aan te passen, zo zij dat al gratis zouden doen. Een ondergrens lijkt dus logisch en zinnig, vergelijkbaar met een hypotheek. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het voorstel om die ondergrens op € 2000 te stellen? Het betekent dat je aan de ene kant de administratieve lasten een beetje binnen de perken houdt, en aan de andere kant toch tegemoetkomt aan het feit dat een drempel van € 5000 wel erg veel is.

Mijn volgende punt betreft de waardebepaling in box 3. In het wetsvoorstel stelt de regering voor om elk jaar op 31 december alle goederen in box 3 te waarderen en dan uit te gaan van de fictie dat deze op 1 januari nog precies evenveel waard zijn. Voor grote categorieën goederen is dit geen bezwaar en een zeer gepaste aanname. Hetzelfde geldt voor aandelen, gezien het feit dat de beurzen op 1 januari toch gesloten zijn. Er doen zich echter ook een paar problemen voor. Ten minste één bank betaalt de rente op spaarrekeningen uit op 31 december, terwijl andere banken dat op 1 januari doen. Dat pakt voor rekeninghouders van eerstgenoemde bank buitengewoon nadelig uit. Zij moeten zowel in het ene als in het andere jaar rente betalen. In totaal gaat het om 1,2% vermogensrendementheffing. Is hierover overleg gevoerd met de banken? Is die maatregel wel zo nieuw? Al op 21 mei 2001 publiceerde het ministerie een notitie waarin helder werd gesteld dat noch de rente van 31 december noch die van 1 januari opgenomen zou worden in box 3-vermogen. Later is dit omgedraaid en nu lijkt het wederom omgedraaid te worden. Waarom ontbreekt die helderheid sinds 2001? Kan de regering ervoor zorgen dat alle eindejaarsrenten gelijkgetrokken worden?

De heer Tang (PvdA):

Begrijp ik goed dat de heer Omtzigt een vraag stelt omdat één bank rente aan het einde van het jaar uitkeert en andere banken niet? Is het dan niet makkelijker om die ene bank de rente-uitkering te laten verschuiven? Wil hij met de Kamer delen welke bank het is?

De heer Omtzigt (CDA):

Het gaat om een bank die tot voor kort Nederlands was, maar sindsdien is opgenomen en opgesplitst. Het is een mogelijkheid om die bank de datum te laten aanpassen, zodat ook deze op 1 januari uitbetaalt. Normaal gesproken gebeuren die dingen een beetje in overleg. Ik vind het daarom onhandig als er nu voorwaarden zijn en de rekeninghouders voor het blok worden gezet. Het maakt nu uit waar de ene en waar de andere bankrekening zit. Daar gaat het mij om, en niet zozeer om die bank zelf. Die bank hoeft namelijk € 0 te betalen en schiet er ook € 0 mee op. Daar doen wij het niet voor in de Kamer.

Voor huizen lijkt het mij zeer ongepast om te zeggen dat de WOZ-waarde op 1 januari 2009 gelijk is aan de WOZ-waarde op 31 december 2008. Dat is zij namelijk niet. De overheid beschikt dat de WOZ-waarde voor het gehele jaar 2008 één bedrag is. Dat lijkt dan ook de enige logische grondslag voor belastingheffing. In box 1, het eigenwoningforfait, blijft dat ook het geval, maar in box 3 wordt het "vereenvoudigd". Wij vinden het niet eerlijk tegenover de grote aantallen mensen die één huis hebben. Dat ene huis, waar zij hard voor gespaard hebben, wordt op basis van het nieuwe, hogere WOZ-tarief belast in box 1; bij een tweede huis mag je het tarief middelen met het nog wat lagere WOZ-tarief van het jaar ervoor. En mocht de WOZ-waarde een keer gaan dalen, dan verwachten wij een massaal bezwaar- en beroepcircus, want dan zullen de mensen met een huis in box 3 zeggen dat de fiscus het huis hoger heeft gewaardeerd dan de waarde in het economisch verkeer. Daarom hebben wij samen met de fractie van de PvdA een amendement ingediend om de waarde in box 3 op de gebruikelijke wijze te blijven vaststellen.

Er mag alleen na tussenkomst van de rechter beslag gelegd worden op goederen. Een uitzondering is nu nog dat er beslag mag worden gelegd op een auto als de bpm niet betaald is. Wij hopen overigens dat deze bepaling te zijner tijd zal vervallen, maar om een andere reden. Het is in een rechtsstaat heel natuurlijk dat de rechter er toestemming voor moet geven om beslag te leggen op privégoederen. De regering stelt nu voor om onder nader te bepalen regels gedurende de wettelijke rusttijden ook zonder rechterlijke tussenkomst beslaglegging mogelijk te maken. Deze regels worden niet aan het parlement voorgelegd, dus dit zou kunnen betekenen dat bijvoorbeeld fietsen zomaar in beslag genomen kunnen worden. Daarom vinden wij dat de regering in een AMvB limitatief dient te beschrijven wanneer inbeslagneming zonder rechterlijke tussenkomst mogelijk en wenselijk is. Ik heb samen met de heer Tang een amendement ingediend om voor deze AMvB een zware voorhangprocedure te laten gelden.

In de memorie van toelichting gaat het nog verder: ook andere executoriale handelingen mogen worden verricht. Dit betekent dat in beslag genomen goederen ook zonder tussenkomst van de rechter verkocht mogen worden. Je ziet het al voor je: goederen van een burger worden verkocht en pas daarna wordt dit door de rechter getoetst. Dit lijkt ons niet gepast. En aangezien de wettelijke rusttijden toch alleen de zondag en de uren tussen zeven uur 's avonds en zeven uur 's morgens beslaan, is het toch niet nodig het excuus van bederfelijke waar op curiosamarkten te gebruiken? Dat staat in de nota naar aanleiding van het verslag. Maar de overheid gaat toch niet om vijf uur 's morgens een lading koekjes verkopen, of zelf een standje beginnen op de Zwarte Markt op zondag? In onze ogen worden de rechten van de burger ten opzichte van de overheid onnodig geschonden. Wil de regering toezeggen dat zij nimmer zal overgaan tot verkoop van in beslag genomen goederen zonder dat de rechter de beslaglegging en dergelijke heeft goedgekeurd?

Dan een aantal losse vragen. Ten eerste het vervallen van de verbondenheid op verzoek. Het is ons, ook na de antwoorden van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag, niet duidelijk waarom deze verbondenheid op verzoek moest vervallen. Kan de minister helder uitleggen welke misstanden veroorzaakt werden of welk onterecht gebruik hiervan gemaakt werd wat voor de regering een reden was om voor te stellen, deze mogelijkheid te laten vervallen?

Ten tweede blijven wij het natuurlijk raar vinden dat de naam van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit nu in twee redelijk onbeduidende wetten correct wordt neergezet, terwijl die in vijftig andere wetten nog volledig verkeerd staat. Zo staat de minister van Landbouw met de verkeerde aanspreektitel in de Landbouwwet en een aantal aanverwante wetten. Kan de regering toezeggen dat zij dit in een volgende reparatiewet in één keer rechtzet? Dan is helder wie ervoor verantwoordelijk is. Ik zie de heer Tang nu lachen, maar bij de naamsverandering van ministeries is er iedere keer ook een kleine verwisseling van competenties tussen bewindslieden geweest. Op een gegeven moment werd de VWA van het ene ministerie naar het andere verschoven. Als de oude naam in de wetgeving gehandhaafd wordt, kan er onduidelijkheid ontstaan. Dit zal overigens niet gelden voor de vraag wie verantwoordelijk is voor landbouw. Wij zullen er snel over uit zijn dat dit de minister van LNV is, maar er kan wel onduidelijkheid ontstaan in een aantal andere wetten, want die zijn rechtstreeks gekoppeld aan een naamswijziging. Daarom stellen wij voor om hier iets aan te doen. Zo is ook cultuur een beleidsgebied dat wel eens is verhuisd van het ene naar het andere ministerie; het zwerft wat rond. Graag een toezegging van de staatssecretaris om de benamingen in de volgende serie veegwetten aan te passen.

Wij hebben nog een uitgebreide nota van wijziging en een aantal nota's van verbeteringen gehad; zijn dit de laatste of volgen er nog meer bij de overige fiscale maatregelen? Een van de maatregelen die daarin werd genoemd, is dat de compensatie voor het eigen risico van € 47 voor de loonbelasting niet als loon wordt aangemerkt. Als dit wetsvoorstel een klein beetje vertraging oploopt, waardoor de eerste compensatie zal worden uitbetaald voordat het wetsvoorstel tot wet verheven is, kan de staatssecretaris er dan voor zorgen dat in ieder geval deze bepaling terugwerkende kracht heeft? Anders moeten mensen alsnog loonbelasting en inkomstenbelasting betalen over die compensatie, wat uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever is. In de laatste nota van wijziging staat ook dat de zorgtoeslag in buitenlandsituaties op een andere manier uitgekeerd kan worden. Staat hier impliciet dat men de zorgtoeslag in de toekomst wil laten salderen met de nominale bijdrage en wil laten betalen door het CVZ? Als dit er niet staat, wat is dan precies de strekking van de wijziging?

Een aantal collega's heeft amendementen ingediend. Wij hebben vooral met belangstelling het amendement van collega Remkes gelezen en wij zijn zeer benieuwd wat de regering vindt van het idee om belastingschulden te salderen in box 3. Wij willen graag weten wat de voor- en nadelen zijn. Op het amendement van collega Irrgang ben ik eerder ingegaan in mijn betoog over € 5000 en € 2000. Ik hoop dat de heer Van Dijck kan toelichten of zijn amendement van toepassing is op mensen die hun monumentenpand in stand willen houden of op alle mensen die in een monumentenpand willen wonen.

De heer Tang (PvdA):

Voorzitter. Bij een veegwet hoort een soort veegtoespraak, dus mooier dan een opsomming van punten kan ik het niet maken. Ik maak één opmerking vooraf. Ik werd laatst geïntroduceerd als fiscaal specialist. Dat probeer ik altijd te corrigeren; ik ben fiscaal woordvoerder en dat is toch niet helemaal hetzelfde. De Kamer kan niet anders dan sturen op hoofdlijnen. Zij is voor de expertise bij de behandeling van de belastingwetten erg afhankelijk van hulp van buitenaf en van de steun van de regering. Het valt mij op dat de punten die de heer Omtzigt aandraagt, eigenlijk niet of nauwelijks in de memorie van toelichting ter sprake komen. Over de bijleen wordt daarin wel geschreven, maar over de WOZ-waarde, over 31 december of 1 januari en over de onmiddellijke vordering bij een inbeslagname wordt in de memorie van toelichting niets gezegd. Dat maakt het de Kamer niet gemakkelijker, omdat wij uiteindelijk geen fiscaal specialisten zijn maar fiscale woordvoerders. Dat moest mij even van het hart.

De heer Omtzigt heeft prachtig uitgelegd waarom er twee amendementen zijn ingediend door de fracties van het CDA en de PvdA. Ik voeg daaraan toe – ik hoop dat u daarin een lijn kunt ontdekken – dat wij zeer voor de bescherming van de belastingbetaler zijn. Het amendement waarin wordt gevraagd om voor de AMvB een voorhangprocedure te laten gelden, is ook bedoeld ter bescherming van de belastingbetaler. De Raad van State concludeert namelijk terecht dat het zoeken naar efficiëntie niet een voldoende argument is om die rechtsbescherming weg te nemen. Ik hoop volgende week nog meer te doen aan de rechtsbescherming van de belastingbetaler.

Ik sluit mij op het punt van de bijleenregeling graag aan bij de woorden van de heer Omtzigt. Ook de heer Irrgang heeft hierover een amendement ingediend. Het is ons nog steeds niet duidelijk waarom de verlaging van de grens van € 5000 naar nul inderdaad een vereenvoudiging is. Leidt dit er niet toe dat al het onderhoud wordt opgevoerd om de eigenwoningreserve te verlagen? Is dat dan inderdaad een vereenvoudiging? Dat is de prangende vraag, waarop ik graag het antwoord van de staatssecretaris verneem.

Ik maak nog één opmerking over een punt dat opviel in de nota naar aanleiding van het verslag. Het is bij het geven van toeslagen gebruikelijk dat men de toeslag kan aanvragen in april van het jaar t+1, dus voor het jaar waarop de toeslag betrekking heeft: tot april van het jaar t+1 kun je een toeslag voor het jaar t aanvragen. Enige wiskundige achtergrond is mij niet vreemd en daarom kies ik deze formulering. Wat ik nu aangeef, geldt niet voor het aanvragen van kindertoeslag. Dat bevreemdt mij. Waarom wel zo handelen bij het aanvragen van de kindertoeslag of het kindgebonden budget en niet bij de andere toeslagen? Is het denkbaar dat bij andere toeslagen rekening wordt gehouden met bijkomende aspecten? Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand een aangifte doet, nadat de aanvraagtermijn is verstreken en dan alsnog voor die toeslag in aanmerking komt. Dat is bij de meeste toeslagen niet mogelijk, maar bij het kindgebonden budget en de kindertoeslag wel. Deze discrepantie bevreemdt mij en ik hoor hierover graag de opvatting van de staatssecretaris.

In de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag wordt verwezen naar huiswerk dat nog komen gaat. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de evaluatie van box 3. Dit is mede geantwoord op vragen van de VVD over het opnemen van de belastingschuld in box 3 als onderdeel van het vermogen. In het antwoord op deze vragen wordt gezegd dat dit op zijn vroegst pas voor het Belastingplan 2010 aan de orde zal komen. Ik hoop niet dat wij daaruit de conclusie moeten trekken dat de evaluatie zo lang op zich zal laten wachten. Bij de evaluatie van de belastingherziening 2001 hebben wij gesproken over box 3, bijvoorbeeld over het verschil in rendement dat behaald kan worden door huishoudens. Het ene huishouden kan meer risico nemen dan het andere. Dat is een onderdeel van de evaluatie die de staatssecretaris volgens mij toen heeft toegezegd. Wanneer mogen wij de evaluatie van box 3 tegemoet zien? Ik hoop dat deze nog voor het Belastingplan 2009 naar de Kamer wordt gestuurd.

Wij wachten nog op voorstellen om te voorkomen dat de toegang tot de MIA, de Vamil en de EIA vroegtijdig sluit. Dat is een aantal keren gebeurd. Bij de Najaarsnota heeft de PvdA aan het kabinet gevraagd om slimmere regelingen te treffen waardoor het verleden tijd wordt dat de toegang tot deze regelingen voortijdig wordt gesloten. Dat creëert alleen maar onzekerheid bij degenen die gebruik willen maken van de regeling. De CDA-fractie heeft hierover ook een opmerking gemaakt. Graag hoor ik van de staatssecretaris wanneer wij de desbetreffende voorstellen kunnen verwachten.

De heer Remkes (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik vind dat de staatssecretaris het tijdsprobleem op een pragmatische manier heeft opgelost. Daar ben ik hem erkentelijk voor. Wel wil ik de aandacht vragen voor toekomstige gelegenheden en hem vragen om het op een andere manier te regelen, zodat op beide Kamers iets minder tijdsdruk ligt. Ik vind dat het nu wel pragmatisch is opgelost. Daarover heb ik dan ook geen opmerkingen.

Inzake de WOZ-waarde sluit ik mij aan bij de vragen die de heer Omtzigt daarover heeft gesteld. Wij zijn altijd voor een voorhangprocedure. Ook de benadering van de WOZ-waarde zoals die is neergelegd in het amendement van de collega's Omtzigt en Tang, spreekt mij aan.

Over twee onderwerpen uit het wetsvoorstel heb ik nog een opmerking. De eerste opmerking gaat over de verkrijging van monumenten en de vrijstelling van de overdrachtsbelasting. De staatssecretaris zegt dat hij dit nu wel kan regelen maar dat de verkrijging door particulieren in deze fase een stap te ver is; hij wil eerst de evaluatie afwachten. Een evaluatie kun je ingaan op twee manieren: met een houding van "wij houden de boot een beetje af", of met een positieve, bereidwillige houding om te kijken of die vrijstelling ook daar kan plaatsvinden. Op dit moment heb ik geen behoefte aan een amendement omdat ik de resultaten van die evaluatie ook eerst wil zien. Wel wil ik van de staatssecretaris weten hoe hij over dit dossier denkt.

De tweede opmerking betreft de bijleenregeling. Deze benader ik even los van de grensdiscussie. In de nota naar aanleiding van het verslag, die ik met belangstelling heb gelezen, ben ik tegengekomen dat de staatssecretaris zegt dat er twee mogelijkheden zijn voor verdere vereenvoudiging. De ene is om de financieringskosten bij doorstroming mee te nemen. De andere is de afschaffing van de regeling goedkoper wonen.

Ik citeer wat daarop volgt: "zoals ik al tijdens het AO van 17 april heb aangegeven, kijk ik met belangstelling uit naar de mening van de Kamer hierover". Ik heb waardering voor een staatssecretaris die met belangstelling de opvattingen van de Kamer afwacht, maar hier geldt wat mij betreft wel: regering, regeer, dus kom gewoon met voorstellen in de richting van de Kamer. De Kamer heeft er allerlei opvattingen over, maar het kabinet heeft primair de verantwoordelijkheid om ons voorstellen te doen.

Tot slot een paar opmerkingen over een onderwerp dat niet in het wetsvoorstel zit, namelijk de aftrek van belastingschuld in box 3. Ik heb de brief over de evaluatie van de Wet inkomstenbelasting 2001 erop nagelezen. Daarin staat betrekkelijk helder: de positie van formele en materiële belastingschulden herzien en in aanmerking nemen bij de rendementsgrondslag in grond 3. Dat is twee jaar geleden. Ik ken dit kabinet, en zeker ook deze staatssecretaris, toch wel een zekere voortvarendheid toe en ging ervan uit dat dit gewoon in dit wetsvoorstel zou zitten. Ik heb mij er zeer over verbaasd dat dit geen onderdeel is van het wetsvoorstel dat nu voorligt en dat de staatssecretaris aankondigt dat dit op z'n vroegst voor het belastingjaar 2010 kan worden geregeld.

In de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de staatssecretaris op onze uitnodiging om alsnog een nota van wijziging hierover in te dienen, dat hij dat niet opportuun acht vanwege twee overwegingen. De ene is een budgettaire overweging, de andere is dat het ingewikkelder wordt. Ik begrijp het punt van de dekking, maar dan wil ik wel weten waarover wij precies praten. Dat wordt in de nota naar aanleiding van het verslag niet aangegeven. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daar antwoord op geeft. Dan ben ik op zichzelf wel bereid om hem bij het dekkingsvraagstuk te helpen, als hij hier ten principale "ja" tegen zegt. Het argument dat het ingewikkelder wordt, overtuigt mij niet en dat wordt op geen enkele manier duidelijk gemaakt. Eerlijk gezegd vind ik dat de staatssecretaris twee stokken heeft gevonden om de hond te slaan, zonder concreet en onderbouwd aan te geven wat daarmee precies wordt bedoeld.

Ik wijs erop dat het op grond van het draagkrachtbeginsel buitengewoon onrechtvaardig is om belastingschulden geen rol te laten spelen bij de vaststelling in box 3. Ik spits het even toe op de erfrechtelijke verkrijging, omdat ik heb gezocht naar een mogelijkheid om de dekking overzichtelijk te houden. In mijn waarneming moet deze uit een oogpunt van rechtvaardigheid daar primair zijn beslag krijgen. Ik zeg niet dat het andere, bredere, geheel onbelangrijk is, maar de erfrechtelijke discussie heeft voor mij op dit ogenblik prioriteit. Die verkrijging wordt eerst voor het volle pond tot bezitting in box 3 gerekend, maar de daarmee verband houdende belastingschuld mag niet in mindering worden gebracht.

De heer Omtzigt (CDA):

Kunt u inzicht verschaffen in de dekking van het amendement? In welke richting zoekt u die?

De heer Remkes (VVD):

De tekst laat de mogelijkheid open om prioriteit te geven aan de erfrechtelijke benadering. Dat heb ik nu dus in het amendement geregeld. Als er sprake is van een financieel probleem, is dat het. De staatssecretaris is kennelijk altijd gaarne bereid om een facilitaire rol jegens de Kamer te spelen. Ik had verwacht dat hij in de nota naar aanleiding van het verslag de bedragen zou hebben vermeld, maar die staan er dus niet in. De dekking is voor mij afhankelijk van de bedragen, maar ik zou mij kunnen voorstellen dat ook de drempelbedragen erbij worden betrokken. Ik sluit dit op voorhand niet helemaal uit. Ik ben ook bereid om samen met de heer Omtzigt en samen met de heer Tang naar een andere dekking te zoeken, want het kernpunt van deze discussie zit naar mijn mening niet in de eerste plaats daarin. Ik vind dat dit op korte termijn moet worden geregeld en dat is de reden waarom ik het amendement heb ingediend. Ik schat in dat het ook weer niet om zúlke gigantische bedragen gaat, dat daarover in de coalitie politieke problemen zullen ontstaan.

De heer Tang (PvdA):

Dat is geheel overbodig!

De heer Omtzigt (CDA):

Ik ben buitengewoon vereerd dat de heer Remkes ook aan onze coalitie denkt en ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Tang dat dit geheel overbodig is.

Welke drempelbedragen wil de heer Remkes verhogen of verlagen?

De heer Remkes (VVD):

De drempelbedragen die in technische zin hierbij een rol spelen. Ik wil mijn betoog echter een niet al te technisch karakter geven en wacht eerst het antwoord van de staatssecretaris af op de vraag over welke bedragen wij spreken. Dan kunnen wij tijdens de rest van het debat met elkaar tot oplossingen komen.

De heer Omtzigt (CDA):

Het gaat om de drempelbedragen in de Successiewet?

De heer Remkes (VVD):

Ja.

De heer Omtzigt (CDA):

U wilt hiervoor dus de successiebelasting verhogen?

De heer Remkes (VVD):

Dat zou een mogelijkheid zijn, maar het hangt ervan af. Ik vind deze onrechtvaardigheid zwaar wegen. Ik vind ook dat die moet worden opgelost. Ik heb begrepen dat ook de fractie van het CDA zich in het verleden hierover druk heeft gemaakt. Ik heb geprobeerd om ook voor collega's een probleem op te lossen. Ik vind dat dit zo belangrijk is en dat het al zo lang op zich laat wachten, dat wij deze gebeurtenis niet zonder deze heuglijke besluitvorming mogen laten passeren.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Vandaag bespreken wij de wijziging van een aantal belastingwetten. De meeste wijzigingen zijn van technische aard en met de meeste daarvan kan de PVV-fractie instemmen. Toch willen wij stilstaan bij een aantal zaken. Op de eerste plaats betreft dit de bijleenregeling. Op 20 februari 2007 is voorgesteld om de bijleenregeling aan te passen in de Wet inkomstenbelasting 2001. Waarom heeft het langer dan een jaar moeten duren voordat deze wet is aangepast? De PVV-fractie is van mening dat deze omissie, waardoor mensen met een te hoge eigenwoningreserve zijn opgezadeld, al veel eerder uit de wet had moeten worden gehaald. Hoeveel mensen zijn benadeeld en waarom wordt deze wijziging niet met terugwerkende kracht – dus vanaf 2007 – geïmplementeerd? Ook wil ik de staatssecretaris vanaf deze plaats naar aanleiding van wat gezegd is door voorgaande sprekers oproepen om op korte termijn te komen met vereenvoudigingsvoorstellen met betrekking tot de bijleenregeling. In het algemeen overleg van 17 april 2008 is nogmaals aan de orde gekomen dat wij het er Kamerbreed over eens zijn dat deze regeling op zich een goede regeling is, maar dat wij het toch weer voor elkaar hebben gekregen om een moloch van een regeling te bouwen, met alle frustraties van mensen in het land van dien. De staatssecretaris komt niet verder dan het voorstel om de financieringskosten van doorstromers mee te nemen in de eigenwoningschuld, maar legt de bal bij de Tweede Kamer. Misschien moeten wij de hele regeling een keer tegen het licht houden. Wij wachten met spanning de reactie van de staatssecretaris af op de evaluatie van de Belastingdienst, die wij hopelijk dit jaar ontvangen.

Dan kom ik op de vrijstelling overdrachtsbelasting monumenten. De PVV-fractie vindt het een goede zaak dat er geen overdrachtsbelasting wordt geheven bij de aanschaf van een monument. Dit komt ten slotte het behoud en de instandhouding van monumenten ten goede. Wel vinden wij het abject en discriminatoir dat deze vrijstelling alleen geldt voor rechtspersonen en niet voor particulieren. Wij hebben op dit punt dan ook een amendement ingediend, daar het voor de instandhouding van een monument natuurlijk niet uitmaakt wie de eigenaar is of wordt.

Dan kom ik op de btw-vrijstelling. De staatssecretaris geeft aan dat de vrijstelling van activiteiten die nauw samenhangen met reeds vrijgestelde hoofdactiviteiten, al in de praktijk voorkomt. Met deze maatregelen past de wet zich eigenlijk aan de gangbare praktijk aan. Wat mij echter bevreemdt, is dat de vrijstelling bijvoorbeeld bij kinderopvang alleen geldt voor wettelijk geregistreerde centra en alleen voor gastouderopvang die via een geregistreerd gastouderbureau tot stand is gekomen. De staatssecretaris insinueert in de nota naar aanleiding van het verslag dat andere, niet geregistreerde opvang per definitie niet aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang zou voldoen. Dat is natuurlijk onzin. Wij weten allemaal dat er gastouderbureaus zijn die eerder de kosten van de opvang opdrijven dan dat zij de kwaliteit van de gastouderopvang ten goede komen. Is het niet wenselijk om alle vormen van kinderopvang, mits zij voldoen aan de kwaliteitseisen, vrij te stellen van btw? Aan de kinderopvang hoeft de staat ten slotte niet te verdienen. Dit ook met het oog op de recente ontwikkelingen dat de kosten van kinderopvang onbeheersbaar hoog dreigen te zijn. Kan de staatssecretaris hierop ingaan?

Ik sluit af met de vrijstellingscategorieën motorrijtuigenbelasting. De staatssecretaris beoogt een aantal vrijstellingscategorieën af te schaffen, daar deze grotendeels overbodig zijn geworden. Hij noemt de regeling "dood hout". De PVV-fractie begrijpt dat niet. Waarom moet deze regeling net nu worden aangepast, terwijl wij aan de vooravond staan van de afschaffing van de hele motorrijtuigenbelasting met de komst van het rekeningrijden? Deze wijziging betekent weer extra werk voor de Belastingdienst en voor de informatievoorziening, en dat terwijl er nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. De PVV-fractie prefereert daarom behoud van de status quo, totdat de hele motorrijtuigenbelasting de prullenbak in gaat. Gaarne een reactie.

Ook bijzondere transportvoertuigen, wegenbouwmachines, landbouwmachines en bosbouwmachines zijn tot op heden vrijgesteld van de motorrijtuigbelasting. Met de afschaffing moeten deze zware voertuigen opeens voorzien worden van een kenteken en moet er een fors bedrag worden betaald aan motorrijtuigenbelasting, daar de hoogte van dit bedrag – meer dan € 1000 – wordt gekoppeld aan het gewicht van het voertuig, en dat terwijl deze voertuigen slechts zeer incidenteel gebruikt worden.

Het zomaar afschaffen van een regeling, omdat er weinig gebruik van wordt gemaakt, is een typisch voorbeeld van een onbetrouwbare overheid. Een regeling waar te veel gebruik van wordt gemaakt, wordt aangepast, zoals wij hebben kunnen zien bij de kinderopvang; en een regeling waar te weinig gebruik van wordt gemaakt, wordt afgeschaft. Hoe moeten wij dit uitleggen aan de mensen in het land?

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. De veegwet maakt een belangrijk onderdeel uit van het onderhavige wetsvoorstel. Dat gaat over de bijleenregeling. Een maand geleden hebben we daar al uitvoerig over gesproken in een algemeen overleg en ik vrees dat vanavond een herhaling van zetten dreigt. Over de noodzaak van vereenvoudiging van de bijleenregeling is volgens mij iedereen in de Tweede Kamer het wel eens. Het achterliggende probleem waar de bijleenregeling voor is uitgevonden, is natuurlijk de hypotheekrenteaftrek, maar dat probleem aanpakken, weigert dit kabinet. Dat daar niets aan gedaan wordt, staat zelfs in het regeerakkoord. Dat bemoeilijkt deze discussie natuurlijk een beetje, zodat we ons in allerlei bochten moeten wringen, zonder dat we komen tot een werkelijke aanpassing van het stelsel.

Een van de zaken die de bijleenregeling gecompliceerd heeft, is de mogelijkheid om de onderhoudskosten in mindering te brengen op de eigenwoningreserve. Hiermee wordt de bijleenregeling deels weer te niet gedaan. Zou het niet beter zijn om de noodzaak van deze subsidie te heroverwegen? Als er al een subsidie zou moeten zijn voor klusjes in huis, waarom kunnen huurders daar dan niet van profiteren? Het afschaffen van de € 5000-grens betekent dat vanaf nu alle bonnetjes van elke kwast en elke emmer verf die bij de Gamma of de Praxis wordt gehaald, moeten worden bewaard en bijgehouden om straks in aanmerking te komen voor extra aftrek.

Volgens de staatssecretaris zorgt de huidige minimumgrens voor aanzienlijke complicaties in de aangifte, maar hij geeft daarvoor geen enkele onderbouwing. De Raad van State merkt hier ook iets over op. Om ook hierbij te voorkomen dat zowel de burger als de Belastingdienst met onnodig meer lasten wordt opgezadeld, heb ik een amendement ingediend om dat uit het wetsvoorstel te halen en de huidige € 5000-grens te behouden.

Als het doel van de nieuwe voorstellen is om de bijleenregeling te vereenvoudigen, zien wij weinig vooruitgang. De partnerregeling wordt helemaal niet eenvoudiger. Wel is het opnieuw een uitbreiding van de kerstboom aan fiscale subsidies die voor huizenbezitters is opgetuigd. Welke kosten voor de overheid zijn gemoeid met deze nieuwe subsidie voor klussende partners?

Tijdens het algemeen overleg over de bijleenregeling werd ook gesproken over het al of niet aftrekbaar zijn van de financiering van de financieringskosten. Gekker moet het niet worden, zou je zeggen. Al hebben we nog wel begrip voor het argument dat de starter een extra zetje kan gebruiken. Liever zien wij echter andere, minder oneigenlijke methoden om de beginnende huizenbezitter te ondersteunen. De slechtste van alle opties zou zijn om de aftrekbaarheid van de financiering van de financieringskosten ook te laten gelden voor doorstromers. Dan is het simpelweg de zoveelste subsidiepot die niet echt een doel dient, terwijl die het wel ingewikkelder maakt.

In het overleg over de bijleenregeling werd door verschillende partijen bezwaar gemaakt tegen het feit dat de bijleenregeling vervroegd aflossen ontmoedigt. In de beantwoording werd dat door staatssecretaris ontkend. Dat is vreemd, want mensen die vervroegd aflossen, hebben vanwege de resterende lagere hypotheek een hogere eigenwoningreserve. Als zij een nieuwe woning kopen, hebben zij een lagere hypotheekrenteaftrek. Dit betekent dat het probleem van de enorme hypotheekschulden in ons land (inmiddels de hoogste in Europa) ontstaat door de achterliggende onbeperkte hypotheekrenteaftrek.

Een ander onderdeel van het wetsvoorstel is de aanpassing van de Wet op de omzetbelasting. Er komt een bepaling dat handelingen die nauw samenhangen met de vrijgestelde hoofdactiviteit, worden vrijgesteld van btw. Bij de behandeling van het Belastingplan 2008 bleek dat complementaire diensten van artsen met een BIG-registratie niet meer zouden zijn vrijgesteld. De staatssecretaris heeft dat later uit het Belastingplan gelicht. Een vraag die naar aanleiding hiervan bij mij opkomt, is: zouden deze ook niet kunnen gelden als handelingen die nauw samenhangen met de vrijgestelde hoofdactiviteit? Wij komen overigens nog te spreken over de complementaire diensten van artsen met een BIG-registratie.

Ik maak nog enkele opmerkingen over de budgettaire dekking (waar wordt dit allemaal van betaald?). In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om in plaats van 92,5% nu 97,5% van de vakantiebonnen te belasten. De reden waarom destijds is gekozen voor een afwijkende fiscale belasting van vakantiebonnen, is dat de werknemers die deze ontvangen een aantal nadelen ondervonden die andere werknemers niet hebben. Zo vindt de belastingheffing over vakantiebonnen eerder plaats dan de uitkering daarvan aan andere werknemers. Hierdoor lijdt de werknemer met vakantiebonnen een liquiditeitsnadeel.

Voor 1970 was het percentage nog 50. Hoe komt het dat de staatssecretaris nu zegt dat die compensatie minder nodig is? Hij verlaagt immers de compensatie. Hoeveel mensen maken daar nu eigenlijk nog gebruik van? Klopt het dat het voornamelijk om werknemers met een kortlopend dienstverband gaat en dus waarschijnlijk om mensen met een laag inkomen, mensen in een moeilijke positie? Waarom moeten die in feite gaan betalen voor de verruiming van de hypotheekrenteaftrek?

Wij staan altijd open voor een discussie over box 3, want wij zijn nooit gelukkig geweest met de forfaitaire vermogensrendementsheffing. Wij vinden dat de reële winsten moeten worden belast, dus als je 2% maakt, moet je 2% worden belast en als je 12% maakt, moet je 12% worden belast. Wij zijn dus in voor een evaluatie. Ik sluit mij dan ook aan bij het verzoek van de heer Tang om die niet te lang meer op zich te laten wachten en om die voor de behandeling van het Belastingplan 2009, dus dit najaar, aan de Kamer te sturen.

De vergadering wordt van 21.12 uur tot 21.25 uur geschorst.

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en de Kamer voor de vlotte agendering van de plenaire behandeling. De wijzigingen in het voorliggend wetsvoorstel zijn overwegend technisch van aard. Het betreft foutieve verwijzingen, codificatie van bestaand beleid en redactionele wijzigingen. Overigens zijn de wijzigingen meer gericht op de fiscale wetgeving. Ik neem aan dat de minister van Landbouw zorg zal dragen voor de titulatuur in haar eigen wetgeving. Ik zal het verzoek van de heer Omtzigt uiteraard overbrengen.

Desalniettemin heb ik gemerkt dat de Kamer toch kans heeft gezien om een aantal politieke punten aan te snijden. Ondanks de technische aard is het een behoorlijk omvangrijk wetsvoorstel geworden, mede als gevolg van de nota van wijziging. In die nota van wijziging heb ik de inwerkingtredingbepaling aangepast om een goede behandeling in Tweede en Eerste Kamer mogelijk te maken en niet onder zware druk te staan dat de wetgeving per 1 juli a.s. zou moeten ingaan. Bij het Belastingplan is die druk altijd wel nodig, maar juist bij dit wetsvoorstel is de bedoeling van behandeling in het voorjaar juist om een beetje aan die druk uit het najaar te ontkomen. Er vallen ook geen ongelukken als de inwerkingtreding iets later is dan per 1 juli. Vandaar dat dit mogelijk is bij Koninklijk Besluit.

De heer Omtzigt heeft gevraagd hoe ik tegen de drempel binnen de bijleenregeling van € 2000 in plaats van € 5000 aankijk. Het is juist op verzoek van de Belastingdienst dat ik deze drempel weghaal, omdat het bijhouden en het controleren of een belastingplichtige wel of niet die drempel bereikt, veel werk is. Ik begrijp wel dat het op het eerste gezicht met het oog op eenvoud en doelmatigheid goed lijkt om een dergelijke drempel aan te brengen. Daarom is die drempel destijds ook ingevoerd, als een doelmatigheidsdrempel, maar in de praktijk is toch gebleken dat bij een dergelijke drempel complicaties optreden. In de memorie van toelichting is al gerefereerd aan een aantal daarvan. De discussie over het jaar waarin de kosten zijn gemaakt, blijkt ook voor de Belastingdienst en de belastingplichtige lastig te zijn. Er zijn onwenselijke effecten bij de verhuizing. Het maakt nogal verschil of de verkoper dan wel de koper heeft verbouwd. Er is ook een ongewenste fiscale prikkel om onderhoud op te sparen, waardoor men fiscaal geïndiceerd onderhoud krijgt. Dat is eigenlijk ook niet nodig. De drempel is ook een van de complicerende factoren in de toch al ingewikkelde aangifte die wij nu kennen in het kader van de bijleenregeling.

Die factoren waren aanleiding om bij goedkeurend beleid de drempel in de uitvoeringspraktijk niet toe te passen. Dat bleek inderdaad de uitvoeringspraktijk aanzienlijk te vereenvoudigen. Daarbij zal ook meespelen dat de problematiek van de drempel alleen aan de orde is bij mensen die goedkoper zijn gaan wonen en nog een eigenwoningreserve hebben staan. Dat zijn niet de standaardgevallen. Bij het gros van de verhuizingen resteert geen eigenwoningreserve.

Verder is aangifte op dit onderdeel nu ook aanzienlijk vereenvoudigd. Bij het handhaven van een drempel, ook in beperkte vorm, wordt de vereenvoudiging van de bijleenregeling tenietgedaan. Ik vraag mij af of dit past in de vaak geuite wens van de Kamer om de bijleenregeling te vereenvoudigen. Met of zonder drempel moeten alle verfpotten bij elkaar worden opgeteld om te zien of het bedrag boven de drempel komt en welk bedrag in mindering komt op de eigen woningreserve. Daarom is het goed dat wij het bestaande uitvoeringsbeleid, dat in de praktijk blijkt te werken, hier codificeren in de wet.

De voorzitter:

Nu hoor ik hier toch een punt. Ik stel de heer Irrgang in de gelegenheid tot het plaatsen van een interruptie.

De heer Irrgang (SP):

In de eerste plaats kan ik mij heel goed voorstellen dat heel veel mensen vanwege de drempel niet meer met de bonnetjes van de potten verf komen aanzetten omdat zij zelf al zien dat zij niet aan de drempel komen. In de tweede plaats acht ik het vreemd dat de staatssecretaris stelt dat hij reageert op een verzoek van de Belastingdienst. Hij is immers de Belastingdienst. Als staatssecretaris van Financiën vertegenwoordigt hij de Belastingdienst. De Belastingdienst kan dus geen verzoek aan hem doen.

Staatssecretaris De Jager:

Ik bedoel uiteraard in reactie op geluiden vanuit de Belastingdienst, die mij hebben bereikt van mensen die in de praktijk met deze aangiften en de bijleenregeling bezig zijn. Op basis van dergelijke geluiden is in het verleden besloten om dit bij goedkeurend beleid in te voeren. Er is daarom geen sprake van wijziging van staand beleid. Dat wordt juist gecodificeerd. Het gebeurt bottom up. Vanaf de werkvloer is aan de bewindspersoon gemeld dat hieraan iets moet worden gedaan. Ik codificeer het beleid in de wet.

De heer Irrgang (SP):

Ik wil nog een andere vraag aan de staatssecretaris stellen. Hij heeft gezegd dat er na een verhuizing meestal geen eigen woningreserve resteert. Dat klopt toch?

Staatssecretaris De Jager:

Ja.

De heer Irrgang (SP):

De bijleenregeling is relatief nieuw. Het komt mij voor dat dit in de komende jaren, en zeker – als de bijleenregeling dan nog bestaat – de komende decennia behoorlijk zal gaan veranderen.

Staatssecretaris De Jager:

Ik zou echt niet kunnen zeggen of zich dit in de toekomst daadwerkelijk veel zal gaan voordoen. Wellicht wel de eigenwoningreserve, maar niet in de combinatie die zich voordoet bij de problematiek van de drempel, wanneer mensen zowel goedkoper zijn gaan wonen als over een eigenwoningreserve beschikken. Dat is de reden geweest om in het verleden bij goedkeurend beleid datgene te doen wat nu wordt voorgesteld. De praktijk wordt gecodificeerd.

De heer Omtzigt (CDA):

Het lijkt erop dat de wetgeving wordt aangepast aan de praktijk. In de wetgeving stond echter een drempel. Dat is subtiel anders dan dat wij zouden codificeren wat wij al doen. Wellicht handelde de Belastingdienst contra legem en veranderen wij deze handelwijze twee jaar later in wetgeving. Ik vraag mij af wanneer de Kamer, in alle brieven die zij over de bijleenregeling hebben ontvangen, van de veranderde praktijk op de hoogte is gesteld. Mijn tweede vraag betreft de eigenwoningreserve. Van wie heeft de staatssecretaris brieven ontvangen dat deze niet goed werkt? Hij zegt dat hij geluiden uit de Belastingdienst heeft vernomen. De Kamer heeft geen signalen gekregen dat het niet goed zou werken. De Raad van State geeft wel een helder signaal af dat potjes verf en schroeven die in de muur worden gedraaid en daarmee tot het huis gaan behoren, zullen worden geadministreerd. Als ze niet in de muur maar in iets wat los zit worden gedraaid, horen zij niet bij het huis en mogen zij dus niet worden afgetrokken. Wij kunnen ons niet voorstellen dat de Belastingdienst dat zou willen gaan controleren. Waarom denkt de staatssecretaris dat het geen administratieve lasten met zich meebrengt als iedereen in het land zijn potten verf gaat bijhouden?

Staatssecretaris De Jager:

Ik heb zojuist al gesteld dat het alleen in bepaalde situaties een voordeel oplevert om de potten verf bij te gaan houden. Dat is in de huidige situatie ook al het geval en levert geen groot probleem op. Aangezien dit een codificering van de praktijk betreft, is dit niet erg. Wij veranderen de praktijk er niet mee. Ik zeg graag toe om ruimschoots voor de behandeling van het Belastingplan in een brief aan de Kamer zowel de historie van het goedkeurend besluit als de voor- en nadelen uitgebreid uiteen te zetten als nog eens uitgebreider in te gaan op het advies van de Raad van State. Ik begrijp dat dit intuïtief eenvoudiger lijkt. Dat was ook mijn eerste reactie. Wij hebben destijds echter niet zonder reden een goedkeurend besluit genomen om de praktijk te vereenvoudigen. Dat heeft ook zo uitgewerkt. Toen ik het voor het eerst hoorde, was ook mijn intuïtieve reactie ook dat een doelmatigheidsdrempel altijd een voordeel biedt. In deze brief zal ik ook uitgebreider kunnen ingaan op de geluiden vanuit de Belastingdienst en op de praktijk. Met deze verandering veranderen wij niet de bestaande praktijk.

De heer Remkes (VVD):

Ik ben altijd blij als staatssecretarissen brieven toezeggen, maar dit moet wel op het goede moment gebeuren. Het lijkt mij dan ook veel logischer dat deze brief komt voordat wij stemmen over dit wetsvoorstel.

Staatssecretaris De Jager:

Daar zal ik voor zorgen.

De heer Van Dijck heeft gevraagd naar de al dan niet terugwerkende kracht van de drempel in de bijleenregeling. Niemand wordt benadeeld als de drempel pas in 2008 uit de wet wordt gehaald. Zoals ik al heb aangegeven, is vorig jaar immers, vooruitlopend op wetgeving, een beleidsbesluit gepubliceerd. Hierin wordt goedgekeurd dat de drempel niet wordt toegepast. Dit besluit werkt terug tot 2004. Hetgeen de heer Van Dijck beoogt, is eigenlijk al in het goedkeurende beleid geregeld, zelfs iets ruimer. Tegen de heer Omtzigt zeg ik dat het overigens niet contra legem is als een goedkeurend beleidsbesluit in het voordeel van een belastingplichtige in het algemeen wordt gepubliceerd.

De heer Omtzigt (CDA):

Dan begrijp ik ook heel precies waarom mensen in 2004 hun bonnetjes van de verf niet bewaard hebben. Zij wisten namelijk niet dat twee jaar later een goedkeurend besluit genomen zou worden om deze alsnog aftrekbaar te maken op de eigen woningreserve. Ik zou wel willen ingaan op de vraag wanneer mensen konden weten dat zij die bonnetjes hadden moeten bewaren. Anders komen wij hiermee pas in de toekomst in aanraking. Ook in alle belastinggidsen stond de drempel nog vermeld, terwijl zij het niet wisten. Kan de staatssecretaris in de brief die hij heeft toegezegd, hierop ingaan?

Staatssecretaris De Jager:

Ik begrijp heel goed wat de Tweede Kamer bedoelt. Ik zal hier ook op ingaan in de brief en aangeven wanneer het beleidsbesluit vorig jaar is gepubliceerd.

De heren Omtzigt, Tang en Remkes hebben vragen gesteld over box 3. De heer Omtzigt wijst op wijzigingen met betrekking tot de waardebepaling in box 3. Hij lijkt te veronderstellen dat bij alle goederen in box 3 bij de waardebepaling op 1 januari de waarde van 31 december van het voorafgaande kalenderjaar in aanmerking wordt genomen. Dat is niet juist. In dit wetsvoorstel is volstaan met het wegnemen van twee van de factoren die de verschillen tussen de rendementsgrondslag op de begindatum en de rendementsgrondslag op de einddatum van het voorafgaande jaar veroorzaken. Dat vergemakkelijkt dan weer de aansluiting tussen het vermogen op 1 januari en op 31 december van het voorafgaande jaar. Dit sluit heel dicht aan bij wat mensen ervaren. In de belastingaangifte van het ene jaar kijken zij op 1 januari naar wat zij het jaar daarvoor op 31 december hebben aangegeven. Voor 1 januari nemen zij dus graag over wat op 31 december het jaar ervoor stond ingevuld. Het gaat hierbij onder andere om lopende rentetermijnen, het moment waarop rente bij bijvoorbeeld een spaarrekening wordt bijgeschreven, en de WOZ-waarde van met name de tweede woning. Dit kan ook de derde of vierde woning zijn, maar in ieder geval niet de eerste.

De heer Omtzigt stelde de maatregel met betrekking tot lopende rentetermijnen aan de orde. Het gaat hierbij om een maatregel die gericht is op het verminderen van administratieve lasten en uitvoeringslasten. In het verleden is hierover inderdaad overleg geweest met de banken. Deze hebben zelf een voorkeur uitgesproken voor de maatregel, zoals deze is voorgesteld. Het voordeel voor de banken is dat zij rond de jaarwisseling niet langer twee saldi hoeven te renseigneren, indien op 1 januari rente wordt bijgeschreven. Voor de belastingplichtige is het vreemd om twee saldi te hebben die voor hem eigenlijk heel dicht op elkaar liggen, namelijk 31 december en 1 januari. Zij moeten dus twee verschillende data opgeven, 31 december en 1 januari. In die situatie speelt echter het probleem van het verschil tussen een begin- en een eindsaldo niet. Voor de vrijstelling voor op 31 december bijgeschreven rente is met het oog op administratieve lastenverlichting dan ook geen aanleiding. Immers, dat is eigenlijk niet terecht. Je zou ook kunnen zeggen dat dit bij het vermogen zit op 31 december. Eigenlijk is het een voordeel dat wij dit op 1 januari niet meenemen.

De heren Omtzigt en Tang hebben ook een amendement ingediend met betrekking tot het voorstel om de WOZ-waarde van de tweede woning op 1 januari gelijk te stellen aan de WOZ-waarde op 31 december van het voorafgaande jaar. De reden daarvoor is dat de voor het betreffende jaar vastgestelde WOZ-waarde de logische grondslag is voor de box 3-heffing voor het hele jaar. Ook stellen zij dat een toekomstige daling van de WOZ-waarde een massaal bezwaar- en beroepscircus tot gevolg zou kunnen hebben. Met het amendement willen zij daarom het wetsvoorstel aanpassen, teneinde over de WOZ-waarde voor box 3 niets meer te veranderen. Mijn voorstel is gedaan vanuit de vereenvoudigingsgedachte bij het vaststellen van de rendementsgrondslag. Dat gebeurt door de waarde op 1 januari gelijk te stellen aan die op 31 december, ook omdat, zoals ik zojuist aangaf, de belastingplichtigen intuïtief – dat blijkt uit de praktijk en uit onderzoek van de Belastingdienst – die twee data aan elkaar koppelen.

Dergelijke vereenvoudigingsvoorstellen kunnen ten koste gaan van de mogelijkheid tot het bieden van maatwerk. Ik kan mij echter ook voorstellen dat de Kamer daar net even iets anders over denkt. Dus, enerzijds blijkt op basis van onderzoek van de Belastingdienst dat mensen op 1 januari het saldo van 31 december overnemen, maar anderzijds begrijp ik heel goed dat als een belastingplichtige dat weer wat dieper zou bestuderen, die WOZ-waarde eigenlijk over een ander tijdvak gaat dan over bijvoorbeeld sommige andere vermogensbestanddelen. Je zou kunnen zeggen dat de WOZ-beschikking geldig is van 1 januari tot 31 december en dat dus de WOZ over dat jaar moet worden opgegeven. De WOZ is iets anders dan het belang van aandelen, die inderdaad op 31 december een andere waarde hebben dan op 1 januari. Wij hoeven ze dus niet per se gelijk te trekken. Vanuit de gedachte om de belastingplichtige op dit terrein enigszins tegemoet te komen, hebben wij dit voorgesteld. Ik laat echter het oordeel over aan de Kamer om naar haar goeddunken te handelen.

Het amendement-Omtzigt/Tang op stuk nr. 12 gaat over het wijzigen van artikel 15 van de Invorderingswet op het punt van de betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel buiten kantoortijden zonder rechterlijk verlof. Het amendement vraagt om een voorhangprocedure inzake de AMvB. Ook in dit geval laat ik het oordeel aan de Kamer. Het betekent natuurlijk wel extra werk; een voorhangprocedure creëert altijd wat bestuurlijke drukte. De heer Remkes gaf aan altijd voor een voorhangprocedure te zijn. Tegen hem zeg ik dat ik dat niet ben. Maar als de Kamer in bepaalde situaties eraan hecht om dat te doen, dan laat ik het oordeel daarover graag over aan de Kamer.

De heer Remkes (VVD):

Dit is een merkwaardige uitleg van het begrip "bestuurlijke drukte". Het gaat om politieke betrokkenheid van de Tweede Kamer, dus om democratische controle.

Staatssecretaris De Jager:

Dat is geheel ook de reden waarom ik dus uiteindelijk het oordeel aan de Kamer overlaat om hierover naar haar believen te stemmen.

In de toelichting op het amendement merken de leden Omtzigt en Tang ook op dat er geen enkele reden is voor verkoop zonder toestemming van de rechter. Dat is niet geheel het geval. Er kunnen zich heel wel zeer uitzonderlijke situaties voordoen, waarbij er wel degelijk redenen zijn voor een dergelijke verkoop, zoals bijvoorbeeld wanneer op een markt zeer bederfelijke waar in beslag genomen wordt – ik deel de heer Omtzigt mee dat een dergelijke situatie vaker voorkomt dan wij zouden willen – waarbij spoedige verkoop in het voordeel van de belastingschuldige zal zijn. Als je een viskraam in beslag neemt vanwege een belastingschuld en je zet die vervolgens een aantal dagen of weken weg om deze pas na het oordeel van de rechter te veilen, dan zeg ik bij voorbaat al dat die haring eigenlijk niets meer zal opbrengen: die loopt bij wijze van spreken op eigen kracht uit het visstalletje. Dat zou dus betekenen dat de belastingschuldige zijn hele voorraad kwijt is maar ook nog steeds zijn hele belastingschuld moet voldoen en dat is niet in zijn belang.

Ik kan echter wel toezeggen dat de hier bedoelde situatie uitsluitend in uitzonderlijke situaties zal gelden, bijvoorbeeld bij zeer bederfelijke waar, waarbij de verkoop onmiddellijk moet plaatsvinden om nog van enige waarde te kunnen zijn. Ik kan niet garanderen dat het uitsluitend bederfelijke waar betreft, maar dit is wel het belangrijkste voorbeeld.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb goed begrepen dat dat dan ook de enige voorwaarde is waaronder verkoop zou kunnen plaatsvinden. Ik hoop dat u die toelichting ook in de AMvB meegeeft, zodat het ook in de wetsgeschiedenis duidelijk staat. Het is mij echter nog steeds niet helder waarom het nodig is, omdat de rusttijden van 7 uur 's avonds tot 7 uur 's morgens zijn en ik mij weinig situaties kan voorstellen waarin de Belastingdienst om 5 uur 's morgens vis aan het verkopen is.

Staatssecretaris De Jager:

Het gaat hier om twee verschillende dingen. Het ene is het moment van beslaglegging en het in bewaring nemen. Daarop zijn de rusttijden van toepassing. Het andere is de rechterlijke machtiging. Die kan langer op zich laten wachten. Als er op zaterdagochtend op de markt in Amsterdam of Rotterdam een haringkraam in beslag wordt genomen, duurt het minimaal tot maandag, maar vaak langer, voordat er een rechterlijke machtiging voor de verkoop is. Dan is de waar al bedorven. Daarover gaat het bij de bederfelijke waar, en niet per se alleen over de rusttijden. Ik hoop dat ik het goed zeg, anders krijg ik zo nog nadere informatie van mijn ambtenaren.

De voorzitter:

Dat zal dan non-verbaal moeten. Wellicht komt u er in tweede termijn nog op.

Staatssecretaris De Jager:

Vooralsnog begrijp ik dat de wetswijziging toeziet op hetgeen ik zojuist uitlegde.

Het volgende punt betreft ook al zo'n mooi technisch onderwerp, het vervallen van de verbondenheid op verzoek. Het was de heer Omtzigt niet duidelijk waarom voor een samenwerkende groep van lichamen de mogelijkheid vervalt om op verzoek als verbonden lichamen te worden aangemerkt. Het meest opvallende is dat dit is ingevoerd bij het regime voor de concernfinanciering, artikel 15b van de Wet Vpb. Die concernfinanciering is echter afgeschaft. De reden om toch alsnog een wettelijke bepaling te hebben voor de verbondenheid op verzoek bij een samenwerkende groep is ontvallen. Gelet op de ontstaansgeschiedenis had het voor de hand gelegen dat die bepaling tegelijkertijd zou zijn vervallen. Dat is niet gebeurd. Uit de wetsgeschiedenis wordt niet duidelijk waarom dit niet is gebeurd; er was geen specifieke reden voor. Nu blijkt echter – dit is nieuwe informatie – dat deze oude bepaling soms wordt gebruikt voor gevallen waarvoor die niet is bedoeld. Het gaat hierbij met name om afschrijving van onroerende zaken onder het regime dat per 1 januari 2007 is bedoeld, en om de deelnemingsvrijstelling voor kleine participaties onder dat regime. Voor de afschrijving van onroerende zaken geldt namelijk een veel ruimer regime en een veel ruimere afschrijving, tot wel 50% van de WOZ-waarde voor panden in eigen gebruik, waarbij verhuur aan een verbonden lichaam als eigen gebruik wordt aangemerkt. Als dit niet het geval was, zouden beleggingsobjecten een afschrijvingsmogelijkheid tot 100% hebben. Als er een verbonden lichaam is – dat kan dus al het geval zijn als de huurder en verhuurder verklaren samen te werken, want er is geen formele aandeelhoudersvereiste – kan er aan de afschrijvingsbeperking worden ontsnapt. Hetzelfde systeem geldt voor de deelnemingsvrijstelling bij niet-aanmerkelijke belangen, voor participaties die veel kleiner zijn dan 5%, bijvoorbeeld bij een participatie van 1%. Om die onbedoelde situaties te voorkomen, schrappen wij bij dezen alsnog de bepaling die eigenlijk destijds is ingevoerd bij de concernfinanciering.

Mijn volgende punt betreft de compensatie van € 47 voor het eigen risico. Als wij hieraan niets doen, zou dit een periodieke uitkering zijn en belastbaar voor de inkomstenbelasting. Zoals de Kamer zich wellicht nog herinnert uit een eerdere discussie vorig jaar, zijn periodieke uitkeringen belast in de inkomstenbelasting. Indien dit wetsvoorstel niet voor de uitbetaling van de eerste compensatie in werking treedt, kan ik vooruitlopend op deze wetswijziging goedkeuren dat wij de betreffende uitbetaling van de eerste compensatie niet zullen heffen. Omdat er een wetswijziging aankomt, kan ik dit via een beleidsbesluit goedkeuren.

Dan kom ik op de zorgtoeslag in buitenlandsituaties. De CDA-fractie vraagt of in de laatste nota van wijziging staat dat de zorgtoeslag in buitenlandsituaties op een andere manier uitgekeerd kan worden. Het antwoord is eenvoudig: er is geen wijziging op het terrein van de zorgtoeslag beoogd. De Awir is een kaderwet voor inkomensafhankelijke regelingen, dus ook voor de zorgtoeslag. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om de zorgtoeslag in buitenlandsituaties niet maandelijks vooruit te betalen, dan biedt de thans voorgestelde wijziging hiervoor de ruimte.

De heer Omtzigt (CDA):

Daarmee kunt u dus de systematiek van de zorgtoeslag veranderen. Er kunnen zelfs redenen zijn om niet maandelijks vooruit te betalen, bijvoorbeeld hoge bancaire kosten als men zich in een ver land bevindt. Ik bedoel hiermee dat het niet per se iets totaal verkeerds hoeft te zijn. Zou u de Kamer van tevoren op de hoogte willen stellen als u gebruik wilt maken van de mogelijkheid die deze wet u biedt om een wijziging aan te brengen in de systematiek van de uitbetaling van de zorgtoeslag aan mensen die in het buitenland wonen, opdat wij die wijziging kunnen beoordelen?

Staatssecretaris De Jager:

Dat zeg ik de Kamer graag toe.

Inmiddels heb ik de informatie gekregen dat een haringkar ook op zondag haring kan verkopen, maar dat wisten wij natuurlijk eigenlijk al. Het geldt ook voor een hamburgertent op een kermis of een festival in de avonduren. Dan kunnen de rusttijden niet in acht worden genomen, maar inderdaad moet dan gelden dat de goederen in verband met de bederfelijkheid ervan in algemene zin direct verkocht moeten worden. Dit geldt in beide situaties.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb begrepen dat ook Kamerleden na zeven uur 's avonds soms niet aan het rusten zijn ...

Staatssecretaris De Jager:

Op zo'n moment geldt dat dan meestal ook voor bewindspersonen, denk ik ...

De Kamer heeft inderdaad de laatste nota van wijziging gehad. Bij dit wetsvoorstel komt geen nota van wijziging, tenzij de Kamer nog iets zou willen wijzigen. Dan is het altijd gemakkelijk om een nota van wijziging te gebruiken, maar ik neem aan dat er snel over het wetsvoorstel gestemd kan worden.

Ik heb ook nog een formeel antwoord op de vraag van de heer Omtzigt over de wijziging van de naam van een ministerie. In aanvulling op wat ik al heb gezegd, meld ik dat het strikt genomen niet noodzakelijk is om een naamswijziging van een ministerie in de wet op te nemen. Als je iets actualiseert, betrek je zo'n wijziging er meestal meteen bij; het hoeft niet per se onmiddellijk bij de wijziging van de naam van het ministerie. Maar goed, als de heer Omtzigt hier problemen mee heeft, breng ik zijn verzoek graag over aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De heer Tang heeft nog een vraag gesteld over de evaluatie van box 3. Het is mij bekend dat de heer Tang dit een interessant onderwerp vindt; wij hebben hierover al eerder gesproken. Over box 3 en ook over de bijleenregeling heb ik een brief toegezegd. Uiteraard zal ik proberen om die brief zo snel mogelijk aan de Kamer voor te leggen, wellicht in het komende najaar. Ik kan niet met zekerheid toezeggen dat deze brief al voor de behandeling van het Belastingplan 2009 bij de Kamer zal liggen, maar een nieuwe regeling kan niet voor 2010 worden ingevoerd. Natuurlijk kan ik er wel al eerder een brief over sturen en kunnen wij er al eerder een discussie over voeren. Ik zal proberen om de Kamer dit najaar een brief toe te sturen waarin het gevraagde wordt verwerkt.

De heer Remkes (VVD):

Deze toezegging is niet nieuw, want ze is al gedaan in het algemeen overleg over de evaluatie van de Belastingherziening 2001. Ik denk dat het voor een volwaardige behandeling van het Belastingplan 2009 wel essentieel is om kennis te hebben van de brief die de staatssecretaris de Kamer wil toesturen. Ik begrijp dat de heer Tang het hiermee eens is. Ons gezamenlijke verzoek is om die brief voorafgaande aan de behandeling van het Belastingplan 2009 naar de Kamer te sturen.

Staatssecretaris De Jager:

Dat begrijp ik heel goed. Het is echter beter om een complete brief te sturen dan "een" brief. Ik heb al aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat de brief en het debat nog zullen leiden tot aanpassing van het Belastingplan 2009. Wat dat betreft is het niet per se nodig dat die brief voorafgaande aan de behandeling van het Belastingplan 2009 naar de Kamer is gestuurd. Ik doe echter wel de toezegging dat ik de brief zo snel mogelijk zal sturen en zo mogelijk voorafgaande aan de behandeling van het Belastingplan 2009.

De heer Tang (PvdA):

De brief hoeft niet compleet te zijn. U kunt ook twee brieven sturen, eerst de ene helft behandelen en dan de andere. Bij de evaluatie van de belastingherziening 2001 zijn vragen gesteld. Die vragen zijn relatief eenvoudig te beantwoorden. Die betreffen een weinig complexe materie. Onlangs zag ik een stuk over het derde kwartaal van De Nederlandsche Bank. Daarin stond bijna wat ik wilde weten en waarover ik vragen heb gesteld in het AO.

Staatssecretaris De Jager:

Op deze manier kan ik aan uw verzoek voldoen. Voorafgaande aan de behandeling van het Belastingplan 2009 zal ik wat wij hebben, naar de Kamer sturen. Ik zal proberen dan een zo compleet mogelijke brief te zenden.

De heer Tang heeft ook vragen gesteld over de EIA, de MIA, de Vamil en de bezitoverschrijdingen. Dat betreft een kwestie waar wij ook niet gelukkig mee zijn. De situatie is lastig. Bij de invoering van die regelingen is heel bewust gekozen voor budgettering. Dat betekent dat bij een dreigende overschrijding maatregelen worden genomen, anders zou het budgetteren een wassen neus zijn.

Er zijn vragen gesteld naar aanleiding van het verslag bij de goedkeuringswet tot gedeeltelijke buitentoepassingstelling van de EIA en de MIA op 23 november 2007. Die vragen zal ik zo spoedig mogelijk beantwoorden. Daarbij zal ik nader op de problematiek ingaan en zeggen of het mogelijk is om die te voorkomen en, zo ja, op welke manier. De situatie blijft natuurlijk lastig vanwege de budgettering. Soms zijn er verschillende manieren van budgetteren en zodoende is hier wel een mouw aan te passen. Hierover zal ik de Kamer dus nader informeren naar aanleiding van de behandeling van die wet.

De heer Tang heeft verder vragen gesteld over de toeslagen. Bij dezen kan ik toezeggen dat alle toeslagen voor april in het jaar t+1 kunnen worden aangevraagd. Deze toezegging kan ik doen omdat dit nu ook al zo is. Niet alleen voor het kindgebonden budget geldt wat de heer Tang veronderstelt. De aanvraagtermijn voor de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget duurt tot april van het jaar t+1. Voor het kindgebonden budget is veelal geen aanvraag nodig. De andere toeslagen kunnen alleen in het jaar t+1 voor 1 april worden aangevraagd. Misschien is er sprake van een misverstand.

De heer Tang (PvdA):

Er kan sprake zijn van een misverstand, maar dat is precies het punt. Voor de kindertoeslag of het kindgebonden budget is geen aanvraag mogelijk. Dan kan alsnog een verrekening plaatsvinden als de aangifte wordt gedaan na april in het jaar t+1 voor het jaar t. Bij andere toeslagen is dit juist niet het geval. Nu hebben sommige mensen nog geen aangifte gedaan over 2006. Dat is een bekend probleem. Die mensen kunnen op een gegeven moment geen huurtoeslag of zorgtoeslag meer aanvragen, terwijl dat wel schijnt te kunnen bij het kindgebonden budget. Zo begrijp ik de discussie in de nota naar aanleiding van het verslag.

Staatssecretaris De Jager:

Ik denk dat er sprake is van een misverstand. Voor zover ik heb begrepen, kunnen in de huidige situatie alle toeslagen aangevraagd worden tot april in het jaar t+1, over het jaar t. U zegt over het kindgebonden budget dat er geen aanvraag mogelijk is. Er is geen aanvraag nodig. Voor een heel groot gedeelte worden de kindertoeslag en het kindgebonden budget ambtshalve toegekend door de Belastingdienst op basis van informatie die anders is verkregen. Dat is een andere situatie, maar in alle situaties van de toeslagen is het mogelijk om die toeslagen aan te vragen in april van het jaar t+1.

Ik kom bij de successierechtschulden, een vrij complex thema. De heer Remkes heeft er een aantal vragen over gesteld en ook een amendement voorgesteld. Zoals hij zelf al heeft aangegeven, is er geen dekking voor het amendement. Maar hij heeft zijn bereidheid aangegeven om, als hij weet wat de budgettaire consequenties zijn, de raming daarvan voor dit amendement, dus voor de successierechtschulden en -vorderingen, buiten toepassing te verklaren en voortaan te mogen betrekken in de vermogensrendementsheffing en te verrekenen in box 3. De budgettaire consequenties daarvan zijn geraamd op 14 mln. Ik heb begrepen dat de heer Remkes overweegt de successiebelasting daarvoor te verhogen ter waarde van 14 mln. door iets met de drempel te doen, maar er is ook een inhoudelijk punt waarover ik graag met hem van gedachten wil wisselen. Er is destijds bij de Wet IB 2001 wel degelijk beargumenteerd waarom wij de belastingschulden niet in aanmerking zouden moeten nemen. Eigenlijk zijn diezelfde argumenten vandaag de dag nog van kracht.

De heer Remkes (VVD):

Ik wil nog even terug naar het dekkingsvoorstel. In het wetsvoorstel is een groot aantal voorstellen gedaan. Er wordt op geen enkel onderdeel, individueel noch in gezamenlijkheid, ingegaan op de dekking en de financiële consequenties. Nu ik hoor dat het over dit beperkte bedrag gaat dat wegvalt in de plooien van de opbrengst van de successierechten, is volgens mij ook tegen de achtergrond van de context van het voorstel zelf die dekkingsdiscussie een theoretische geworden.

Staatssecretaris De Jager:

De heer Remkes vindt het niet veel geld. Ik ben het met hem eens dat het geen enorm groot bedrag is, maar het valt niet weg in een plooi van een wet. Uiteraard wordt ook 14 mln. geacht gedekt te worden. Ik ben mij ervan bewust dat het niet een grote verhoging van de successiebelasting betekent, maar wij kunnen het bedrag niet wegpoetsen.

De heer Remkes (VVD):

Dan begrijpt de staatssecretaris niet waar het mij om gaat. Als deze benadering wordt gekozen, wil ik van hem een precieze raming van alle financiële consequenties die het brede voorstel op dit ogenblik heeft. De staatssecretaris levert zo'n raming ook niet en dat is de kern van mijn verwijt.

Staatssecretaris De Jager:

Uiteraard zorg ik voor dekking voor de voorstellen die ik bij de Kamer indien, bij OFM of bij het Belastingplan, als daarvoor dekking benodigd is.

De heer Remkes (VVD):

Maar die dekking voor de voorstellen van de staatssecretaris zelf is in het voorstel niet te vinden. Het gaat mij er in de kern om dat de staatssecretaris zichzelf een andere meetlat oplegt dan aan de Kamer.

Staatssecretaris De Jager:

Dat wil ik toch ten stelligste bestrijden. Als ik een voorstel had gedaan om 14 mln. hiervan af te halen, had ik dat uiteraard gewoon gedekt. Nogmaals, ik zorg voor dekking voor de voorstellen in de Tweede Kamer, bij OFM of bij het Belastingplan. Ik heb twee momenten waarop ik kan dekken. Ik draag uiteraard dekking aan voor wetsvoorstellen die hier op fiscaal gebied worden ingediend, ook voor 14 mln. Ik vind dat wij elkaar niet de maat moeten nemen. Ik heb toegegeven dat het niet om een groot bedrag gaat, maar dan nog moet het uiteraard gedekt worden.

De heer Irrgang (SP):

Ik verschil hierover inhoudelijk van mening met de heer Remkes, maar ik vind het wel belangrijk dat de staatssecretaris één meetlat gebruikt. Als bijvoorbeeld de coalitiepartijen, althans de VVD en de PvdA in het kader van de fiscale rechtsbescherming met voorstellen komen waaraan ook kosten zijn verbonden, misschien wel voor een hoger bedrag dan 14 mln., dan moet hij er niet vergoelijkend over praten. Dan moet dezelfde lijn worden getrokken en moet dat ook gedekt worden.

Staatssecretaris De Jager:

Jazeker, alhoewel dat geen betrekking heeft op het lastenkader, maar op het uitgavenkader, waarvoor ik formeel niet verantwoordelijk ben. In de kabinetsreactie is echter te lezen dat wij echt een stevig punt hebben gemaakt van het feit dat het wetsvoorstel tot op dat moment nog niet gedekt is. Dat is voor de regering mede een reden geweest om een stevige reactie op dat punt te geven. Welke partij er ook bij betrokken is, de regering zelf of een coalitiepartij, wij nemen diezelfde maatlat. De VVD is overigens sinds de laatste kabinetsformatie geen coalitiepartij meer.

De heer Tang (PvdA):

Ik begrijp het punt van de heer Irrgang niet. Er was nog geen dekking bij het initiatiefwetsvoorstel omdat de ramingen zo enorm uiteenlagen. Dat was voor ons een groot ongemak. Dat is eigenlijk de voornaamste reden. Wij zijn echter wel degelijk bereid om voor een groot of klein bedrag dekking te zoeken.

De heer Irrgang (SP):

Daarover wordt inderdaad nog gediscussieerd. Als uit de ramingen blijkt dat de kosten 14 mln. zijn of daarboven uitstijgen, dan moet op de een of andere manier in een dekking worden voorzien. Anders gaat deze staatssecretaris het voorstel ontraden. Dat lijkt mij logisch.

Staatssecretaris De Jager:

Daarmee ben ik het geheel eens.

Dan kom ik even op de successieschulden. Ik kan mij heel goed voorstellen dat intuïtief het gevoel ontstaat dat over een belastingschuld belasting wordt betaald. Dat geldt zeker als het een formele belastingschuld is die feitelijk al vaststaat of als het een materiële belastingschuld is. Soms heb ik zelfs de term "dubbele belasting" gehoord. Het kan heel lang duren voordat een successieaanslag wordt opgelegd, soms zelfs een jaar of anderhalf jaar. Dat komt door de gevoelige problematiek die een successieaanslag met zich brengt. Gedurende deze periode vindt geen belastingheffing plaats. Ook wordt over deze periode geen heffingsrente in rekening gebracht, maar in die periode genieten de erfgenamen wel rendement. Om de belastingschuld eruit te halen, of alleen de successieschuld of andere belastingschulden – fiscaal gezien is dat in principe hetzelfde – zou er dus wel rendement worden genoten, maar zou het uit de grondslag van box 3 worden gehaald op het moment dat het rendement daarover toch wordt belast. Het zou anders zijn als er vanaf het moment dat daadwerkelijk inkomsten zijn genoten, met terugwerkende kracht heffingsrente – ik heb het niet over invorderingsrente – in rekening wordt gebracht, zoals het geval is bij de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. Omdat dit hier niet het geval is, zou het eigenlijk leiden tot een heffingsvacuüm. Zo moet er fiscaal tegenaan gekeken worden.

Het tweede punt is de vereenvoudiging. Nu is het heel eenvoudig. Je kijkt naar de saldi: de bankrekeningen, het staatje waarin de bank een overzicht geeft van de aandelen en de WOZ-waarde. Dit zijn allemaal gegevens die eenduidig zijn te achterhalen bij de desbetreffende bronnen. Wanneer ook belastingschulden in aanmerking worden genomen, wordt het wel ingewikkelder – daar stelde de heer Remkes ook een vraag over – want dan moeten allerlei berekeningen worden gedaan. Als het feit dat geen heffingsrente in rekening wordt gebracht wordt gecombineerd met een aftrekmogelijkheid in box 3, dan leidt dit tot die onbelaste vermogensaangroei. Zo ontstaat ook een prikkel om niet tijdig een successieaangifte in te dienen. Er is ook nog een waarderingsprobleem, dat het ingewikkelder zou maken. Bij de BOR, de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, moet bijvoorbeeld vijf jaar lang aan bepaalde voorwaarden worden voldaan om geen successierechten verschuldigd te zijn. Men moet dan ook voor de waardering van de schulden in box 3 inschatten of men aan de voorwaarden zal blijven voldoen. Dat soort situaties zal altijd leiden tot discussies met de Belastingdienst over de vraag hoe reëel het is dat binnen vijf jaar alsnog wordt gestaakt.

Hetzelfde waarderingsprobleem doet zich voor bij materiële schulden waarbij nog geen aanslag is opgelegd. De hoogte van die belastingschuld hangt af van het tarief dat van toepassing is, en eventuele vrijstellingen. De inspecteur zal voor de beoordeling de civielrechtelijke relatie tussen de overledene en de erfgenamen moeten vaststellen. Dan moet de belastingschuld worden geschat, want deze ligt op dat moment nog niet formeel vast. Bij wijzigingen achteraf kan dit leiden tot herziening van aanslagen. Het zal wel duidelijk zijn dat dit voor de uitvoering niet gewenst is.

Het amendement noopt ook tot aanpassingen in de systemen, processen en documentatie bij de Belastingdienst, adviseurs en andere organisaties. Het kabinet streeft ernaar om de regelgeving eenvoudiger te maken en niet complexer. Om die reden wordt de aanneming van het amendement ook ontraden. Er is geen sprake van een dubbele belasting, maar van een belasting waar anders een heffingsvacuüm zou ontstaan. Het voelt intuïtief misschien rechtvaardig aan, maar dat is het niet, als je over de hele periode geen forfaitair rendement in box 3 hoeft te betalen. Als je de materiële belastingschulden allemaal in rekening gaat brengen, krijg je een ingewikkelde discussie over hoe groot de belastingschuld op 31 december of op 1 januari is.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zie de terreur in de ogen van de staatssecretaris over een heffingsvacuüm, alsof dat wel de grootste ramp is die zou kunnen gebeuren bij de Belastingdienst. Dat deel ik niet geheel. Ik heb twee vragen over dit onderwerp. Aan box 3 is ook het recht op huurtoeslag gekoppeld, en daarbij kan het om forse bedragen gaan. Als je aangifte doet in box 3, ben je ook meteen het recht op huurtoeslag kwijt. Speelt dat ook in deze situatie? Als de staatssecretaris het antwoord niet meteen heeft, dan graag in de vorm van een brief. Dan kan hij misschien ook ingaan op de vraag hoe hij 14 mln. uit de successiebelasting haalt als hij met de drempels gaat spelen. Dat is een belangrijke overweging voor de CDA-fractie om voor of tegen het amendement te zijn. Wij neigen naar tegen, want wij zien meer in verlaging dan in verhoging van de successiebelasting. Wij zien graag dat de staatssecretaris een berekening geeft van een fatsoenlijke dekking van dat amendement.

Staatssecretaris De Jager:

Uit mijn ogen blijkt sowieso nooit terreur, maar als er enig gevoel van onbehagen uit mijn ogen zou blijken, lag dat niet zozeer aan het heffingsvacuüm. Dat bedrag van 14 mln. moet wel gedekt worden, maar dat leidt echt niet tot rampzalige situaties, dat vind ik ook. Waarschijnlijk spraken mijn ogen boekdelen over de complexiteit. Ik heb voorbeelden gegeven dat het ingewikkeld is, vooral bij materiële belastingschulden. Hoe breder je de regeling maakt, hoe erger het wordt. Als je dat allemaal in rekening wilt brengen, gaat een stukje van de eenvoud van box 3 verloren. Uiteindelijk betalen wij dat allemaal door de drempel in de successiebelasting een beetje te verlagen of door box 3 iets anders te maken. Uiteindelijk maken wij belastingplichtigen hiermee niet veel blijer en dat zouden wij wel doen als wij het eenvoudiger maken. Ik zie niet in dat het zou moeten omdat er een fiscaal ongerechtvaardigde situatie of een soort dubbele belasting zou bestaan. Daarom heb ik het heffingsvacuüm genoemd. De reden voor mijn grote twijfel is de complexiteit. Daar heb ik toch wel serieuze bezwaren tegen.

Ik zeg toe, in de eerder toegezegde brief een rekenvoorbeeld te geven voor de huurtoeslag en de samenloop met box 3. De drempel voor de kindvrijstelling in de successiebelasting hangt af van de amendementen die worden ingediend. Ik wil best uitrekenen hoeveel de drempel in de kindvrijstelling omlaag gaat als het 14 mln. kost. Dat zal ik dan ook in de brief opnemen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Zit er niet ook een zekere mate van onrechtvaardigheid in de manier waarop er in box 3 wordt geheven, met name in relatie tot de successiebelasting? Je parkeert tijdelijk wellicht een heel groot bedrag op je rekening, dat meetelt voor de vermogensbelasting. Per 1 januari word je voor 50% aangeslagen. Het kan zijn dat de zaak op 1 februari wordt afgewikkeld en dan krijg je de successiebelasting nog een keer voor je kiezen.

Staatssecretaris De Jager:

Bij de successiebelasting gaat het inderdaad vaak om grotere bedragen en om trieste gebeurtenissen. Ik begrijp de gevoeligheid dus heel goed. In zijn algemeenheid denk ik echter niet dat deze regeling tot een hogere belastingheffing leidt, want de belastingplichtige heeft de mogelijkheid om de belastinginspecteur voor 1 oktober te vragen om een voorlopige aanslag op te leggen, indien het overlijden heeft plaatsgevonden voor 1 oktober. De inspecteur moet de voorlopige aanslag voor 31 december hebben opgelegd. Die mag tot aftrek leiden in box 3. De belastingplichtige hoeft het niet te doen, maar hij heeft in elk geval de mogelijkheid daartoe. Als hij het niet doet, hoeft op zijn vroegst na acht maanden en soms zelfs pas na een jaar de daadwerkelijke aanslag te worden betaald. Dat kan heel lang duren. In dat hele jaar is er wel rendement genoten. Het is dan niet onlogisch om dit mee te nemen in de vereenvoudigde en versimpelde box 3-heffing die met de Wet inkomstenbelasting 2001 is ingevoerd, omdat er specifiek aandacht is besteed aan de belastingschulden. Uit oogpunt van eenvoud is daar niet voor gekozen en is er bijvoorbeeld een lager tarief vastgesteld.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat snap ik, maar stel dat iemand overlijdt op 1 december en 1 mln. nalaat. Op 31 december moet je daarover in box 3 belasting betalen. Op 1 januari moet je daarover vervolgens t+1 jaar belasting over betalen voor 50%, want op 1 januari heb je dan ook een groot bedrag op je rekening staan. Op 1 april komt het tot uitkering en betaal je successierechten. Dat is het dubbele in het verhaal.

Staatssecretaris De Jager:

Het laatste punt in de redenering klopt niet. De eerste twee punten zijn juist, maar het is over het algemeen niet zo dat je dan al in april successierechten moet betalen. Ten eerste is er een wettelijke termijn van acht maanden voordat de aanslag wordt opgelegd. Ten tweede duurt het in de praktijk juist vaak een jaar en soms anderhalf jaar. Vaak komt het pas in het jaar erop daadwerkelijk tot belastingbetaling. In de tussenliggende periode is er wel degelijk rendement genoten, waarover vermogensrendementsheffing wordt betaald. Over die periode wordt geen heffingsrente betaald. Stel dat iemand op 1 december is overleden, zoals u in uw voorbeeld aangeeft, dan leidt dat op 31 december en 1 januari tot heffing in box 3, maar pas op 31 december van het daarop volgende jaar tot betaling van de successiebelasting. Stel dat de successiebelasting is afgewikkeld op 30 december, dan zit die op 31 december niet meer in box 3, maar dan is er wel een heel jaar lang rendement genoten op het vermogen. Het klopt dan eigenlijk ook wel dat je over ongeveer een jaar belast bent, omdat je dat jaar rendement hebt kunnen genieten.

De heer Remkes (VVD):

Dat verhaal over 1 oktober klinkt administratief wel aardig, maar het is in de praktijk voor heel veel mensen natuurlijk gewoon een doekje voor het bloeden. Wat ik van de staatssecretaris wil weten is wat er de afgelopen twee jaar eigenlijk is gebeurd. Twee jaar geleden is aangekondigd, aan de Kamer en aan de samenleving, dat dit geregeld zou worden. Als ik de staatssecretaris nu beluister, wordt het helemaal niet geregeld, ook niet voor 2010. Wat is er gebeurd?

Staatssecretaris De Jager:

U weet dat ik twee jaar geleden nog niet in de politiek zat. Ik heb die passage van toen niet paraat.

De heer Remkes (VVD):

Uw medewerkers hebben echt wel even teruggeblikt, denk ik.

Staatssecretaris De Jager:

Ja, en mij is verteld dat die toezegging niet zo hard is als de heer Remkes nu suggereert. Daarom zeg ik ook dat ik die toezegging toch graag nog even erbij pak. Of het nu echt hard is toegezegd of niet, de belastingschulden zullen sowieso eruit worden genomen, want ik heb begrepen dat die toezegging niet is gedaan. Wel is inderdaad toegezegd om ernaar te kijken. Misschien is zelfs nog wel sterk gesuggereerd dat het heroverwogen of herzien zou moeten worden. Als ook toegezegd zou zijn dat de belastingschulden uit box 3 genomen zouden worden, dan vraag ik mij af waarom dat dan twee jaar geleden niet gebeurd is.

De heer Remkes (VVD):

Ik citeer letterlijk uit de evaluatiebrief, en de staatssecretaris kent die brief, want de Kamer heeft de brief met hem behandeld, dus hij heeft hem kunnen lezen. Hier staat: de staatssecretaris heeft al aangegeven dat de positie van formele en materiële belastingschulden zal worden herzien en in aanmerking zal worden genomen bij de rendementsgrondslag in box 3. De simpele lezer en de simpele luisteraar kan daar maar één conclusie uit trekken en daar gaat het mij in de kern van deze discussie om. Er worden verwachtingen gewekt in de samenleving. Kennelijk verschijnen daarna in de praktijk allerlei beren op de weg en vervolgens stelt de staatssecretaris de samenleving teleur. Dan praten wij over het vertrouwen in het politieke bestuur.

Staatssecretaris De Jager:

Ik denk niet dat een brief van mijn ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer voor de simpele toehoorder is bedoeld. Ik begrijp wat u zegt. Natuurlijk leest de samenleving mee, althans, ik vraag mij dat wel eens af, maar laten wij ervan uitgaan dat de samenleving kan meelezen. Als dat wordt gedaan, zijn dat meestal niet de simpele leden van de samenleving. Wie deze brieven leest, kan meestal wel door het politieke jargon heen kijken, maar ik heb ook de deur niet dichtgegooid. Ik heb gereageerd door te zeggen dat het onrechtvaardig zou zijn en daar heb ik redenen voor gegeven die destijds ook bij de behandeling van de Wet IB 2001 zijn besproken. Er is een stevige grond voor de vereenvoudiging, die niet leidt tot dubbele belastingheffing, en er zijn goede redenen om niet te doen wat de heer Remkes nu voorstelt. Ik heb niet de deur dichtgegooid en ik heb aangegeven dat hier natuurlijk nog niet het laatste woord over is gezegd. Die overweging kan altijd nog plaatsvinden. Het is ook in het AO destijds aan de orde gekomen en ik heb een brief toegezegd over box 3, maar om dat nu eventjes per amendement te regelen, dat gaat mij wat te ver. Ik heb aangegeven dat er ook redenen zijn om het niet te doen. Die zullen wij ook in de nadere brief opnemen. De deur is dus niet dicht en toen is niet keihard hierover besloten, anders had het per wet geregeld kunnen zijn.

Dan kom ik op de vrijstelling monumenten voor particulieren. De heer Van Dijck heeft daarover een amendement ingediend en de heer Remkes heeft er een opmerking over gemaakt. De Raad van State heeft in het advies aangegeven dat er tot op heden nog niet echt een toelichting is gegeven op een en ander. De raad zag een zeker spanningsveld tussen rechtspersonen en particulieren. Dat heeft mij aanleiding gegeven om een evaluatie te doen van deze vrijstelling. Het advies van de raad maakt juist nog eens duidelijk dat het verstandig is om dat goed te evalueren en om goed te kijken naar nut en noodzaak, maar ook naar de omvang van de vrijstelling. Op dit moment hebben wij onvoldoende zicht op hoe het precies zit. Nu de evaluatie naar verwachting in de loop van volgend jaar zal zijn afgerond, zie ik geen aanleiding om de vrijstelling thans uit te breiden naar particulieren. Ik zal de evaluatie zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen met daarbij het standpunt van de regering. Aan het adres van de heer Remkes merk ik in dit verband nog op dat ik geen vooringenomen standpunt heb voor het een of het ander. Ik kijk er dus heel open naar. Uiteraard is de evaluatie niet met het specifieke doel ingezet om daar even moeilijk over te doen. Als uit de evaluatie blijkt dat er goede redenen zijn om de vrijstelling inzake monumenten naar particulieren te verruimen, ben ik daar zeker toe bereid. Ik zal de Kamer daar dan ook nader over berichten.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik begrijp niet goed waarom er een evaluatie nodig is. In de stukken staat duidelijk dat het doel van de wetgeving behoud van monumenten is. Om die reden is immers de vrijstelling geïntroduceerd. Of de eigenaar nu een rechtspersoon of een particulier is, in beide gevallen gaat het over behoud van monumenten. Ik begrijp dan ook niet dat, als iemand een monument koopt en dat gaat opknappen en daarmee behouden voor de Nederlandse samenleving, het wat uitmaakt dat de eigenaar een bv is of een particulier persoon. De evaluatie is wat mij betreft dan ook overbodig.

Staatssecretaris De Jager:

Voor alle duidelijkheid merk ik op dat met dit wetsvoorstel niet de vrijstelling bij monumenten voor rechtspersonen wordt geïntroduceerd, want die was er al. Er wordt alleen op basis van EU-recht aangegeven dat die rechtspersonen niet meer in Nederland gevestigd hoeven te zijn. Dat was noodzakelijk in verband met een dwingende bepaling in de Europese regelgeving. Om die reden regelen wij dit nu snel. Nogmaals, de bestaande vrijstelling was te beperkt en die wordt nu wat uitgebreid.

Vervolgens heb ik aangegeven dat ik in dit kader best naar de particulieren wil kijken en dat ik de heer Remkes daarin zeker volg. De reden voor de evaluatie is evenwel de volgende. Een extra vrijstelling moet niet zomaar geïntroduceerd worden, als daaraan geen deugdelijke evaluatie ten grondslag ligt. Extra vrijstellingen compliceren het fiscale stelsel en die kosten geld, omdat het een belastinguitgave betreft. Welnu, de regering, alsook de Kamer, hoort goed overdacht tot zoiets over te gaan. Ik denk niet dat het ene jaar extra tot een groot probleem zal leiden. Ik herhaal dat ik geen vooringenomen standpunt heb aangaande de vraag of er al dan niet moet worden overgegaan tot een extra vrijstelling. Ik ben dus absoluut bereid om constructief na te gaan of dat mogelijk is. Toch wil ik graag eerst de evaluatie afwachten.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het gaat mij om de rechtsongelijkheid. Een bv hoeft geen overdrachtsbelasting te betalen, maar een particulier wel, als het om eenzelfde bedrag en eenzelfde monument gaat. Dat klopt toch niet? Het gaat toch om het monument. De vrijstelling van de overdrachtsbelasting is toch ten behoeve van het behoud van het monument? Vanwaar dan die rechtsongelijkheid? Dat is niet eerlijk.

Staatssecretaris De Jager:

De fiscale behandeling van een dergelijk pand, beleggingsobject in een bv, is sowieso heel anders dan wanneer het pand in het bezit is van een natuurlijk persoon. De fiscale behandeling van een dergelijk object in het bezit van een natuurlijk persoon als eerste woning is weer heel anders dan in het geval dat het gaat om een tweede woning. Het leidt dus tot een andere fiscale behandeling. Met uw opmerking dat het tot rechtsongelijkheid leidt en per definitie discriminatoir is, ben ik het niet eens. Uiteraard zal er in de evaluatie ook aandacht worden besteed aan het verschil in behandeling, als het gaat om de vrijstelling voor rechtspersonen. Daarom zal volgens mij de evaluatie afgewacht moeten worden.

Voorzitter. De heer Van Dijck heeft geïnformeerd naar de kinderopvang. Hij vraagt zich af of voor alle kinderopvang die voldoet aan de kwaliteitseisen, een vrijstelling van omzetbelasting verleend kan worden. Ik kan zeggen dat de voorgestelde wetswijziging in principe tegemoetkomt aan de vraag van de heer Van Dijck. Alle kinderopvang, zoals bedoeld in de Wet kinderopvang, die dus aan de criteria voldoet (zowel opvang door kindercentra als gastouderopvang) moet voldoen aan de in de Wet kinderopvang gestelde eisen. En als kinderopvang voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen wordt die dus moeiteloos onder de Wet kinderopvang gerangschikt. De Wet kinderopvang eist overigens ook dat iemand die een kindercentrum of een gastouderbureau gaat exploiteren, daarvan melding maakt aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging. De Wet kinderopvang verbindt daar verder kwaliteitseisen aan. Een toets op kwaliteitseisen als voorwaarde voor de vrijstelling zal natuurlijk wel heel erg moeilijk uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst.

De heer Irrgang (SP):

Ik dacht dat de staatssecretaris ook nog iets wilde zeggen over de dekking van het amendement van de heer Van Dijck of begreep ik dat verkeerd? Hij noemt in zijn dekking ook nog de ...

Staatssecretaris De Jager:

Ik heb half iets over de dekking gezegd. Ik "difficulteer" inderdaad enigszins over de dekking. Ik maak dat op verzoek van de heer Irrgang graag af. De dekking is inderdaad niet deugdelijk, want de vakantiebonnen die als dekking in het wetsvoorstel zijn ingezet, bieden geen ruimte om nog iets te doen. Ik heb niet precies begrepen wat concreet de dekking is, precies geraamd, die de heer Van Dijck in het amendement heeft ingevuld. Het is dus geen dekking. Als de dekking in een amendement niet deugt, moet ik de aanneming daarvan sowieso ontraden, los van het feit dat ik daarvoor inhoudelijke argumenten heb aangevoerd.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. In 2009 gaan de vakantiebonnen naar 97,5% en in 2008 staan ze op 95%. Die 2,5% voor 2009 is dus een extra dekking.

Staatssecretaris De Jager:

U bedoelt dat in 2008 met terugwerkende kracht de verhoging ...

De heer Tony van Dijck (PVV):

U hebt de dekking van 95% voor 2008 gebruikt. In 2009 bedraagt die 2,5% meer dan de 95%. Er schiet dan dus iets over. U kunt het in 2008 voor 95% dekken, dus in 2009 kun je het dekken dankzij de 2,5% verschil, doordat de dekking voor dat jaar 97,5% is. Je hebt dan extra budget om iets te dekken.

De voorzitter:

Anders moeten wij hier misschien in tweede termijn op terugkomen.

Staatssecretaris De Jager:

Ik denk dat de heer Van Dijck de redenering net omdraait, maar zodra ik door heb wat hij met de dekking bedoelt, kom ik daar in tweede termijn specifiek op terug. Ik denk er nog even goed over na, want ik begrijp de redenering van de heer Van Dijck over de dekking niet helemaal.

Over de vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting merk ik op dat de wetgeving er natuurlijk beter van wordt als verouderde, in onbruik geraakte bepalingen worden geschrapt. Dat is inderdaad dor hout. Er is geen reden om dat te laten voortbestaan. Dat geldt voor wetgeving die nog jaren mee moet, al is dat ook voor de korte termijn nuttig. In ieder geval blijft de motorrijtuigenbelasting nog een aantal jaar bestaan. Daarom lijkt het mij goed dat dit wordt opgeschoond.

De heer Van Dijck heeft naar aanleiding van de motorrijtuigenbelasting ook gevraagd of het op kenteken moeten zetten van bosbouwvoertuigen en dergelijke maakt dat er ineens heel veel motorrijtuigenbelasting moet worden betaald. Dit berust volgens mij op een misverstand. Er zijn erg veel landbouwvoertuigen die niet op kenteken staan. Daarvoor wordt geen motorrijtuigenbelasting betaald. Met deze wetgeving wordt ook niet beoogd dat dit ineens verandert. De vrijstellingen die via dit wetsvoorstel worden afgeschaft, gelden juist voor voertuigen die wel een kenteken hebben. Een voorbeeld daarvan is een terreinwagen die uitsluitend in het bos wordt gebruikt. Van die vrijstellingen wordt nagenoeg geen gebruik gemaakt. Voor de paar voertuigen die eronder vallen – achttien in totaal – is misschien zelfs een andere oplossing mogelijk. Zij zijn wellicht ouder dan 25 jaar of kunnen worden gevrijwaard als zij in het geheel niet op de openbare weg zouden komen of onder bepaalde voorwaarden. Hier is de overheid dus absoluut niet onbetrouwbaar. Er is zorgvuldig afgewogen om dit dorre hout te snoeien.

De heer Irrgang heeft naar aanleiding van de discussie over het Belastingplan 2008 gevraagd naar de vrijstelling voor medische diensten en heeft mij verzocht om aan te geven of het met toepassing van het begrip "samenhangende diensten" mogelijk is dat huisartsen voor alle prestaties de vrijstelling toepassen. De door hem voorgestelde oplossing is niet mogelijk, want de btw-richtlijn 2006 kent voor medische diensten niet de toevoeging "en daarmee samenhangende diensten". Wij kunnen dus ook niet zo'n bepaling in de nationale wet opnemen, want de btw-richtlijn is dwingend. De vrijstelling geldt alleen voor de medische verzorging in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen, als omschreven door de lidstaat. In ons geval zijn dat de beroepen in de Wet BIG. Zoals ik ook heb aangegeven in het kader van de discussie over het Belastingplan 2008 kom ik er in het najaar op terug hoe wij hiermee zullen omgaan.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn heldere en uitgebreide antwoorden op alle punten die wij te berde hebben gebracht. Naar de brief over de bijleenregeling zien wij met belangstelling uit. Wij hopen die nog deze week te krijgen, zodat wij in het weekend een afweging kunnen maken of wij de drempel zouden moeten verlagen naar € 2000, dan wel naar € 0. Een drempel van € 5000 is voor ons geen optie.

Wat de waardebepaling in box 3 betreft, dank ik de staatssecretaris dat hij het amendement hierover welwillend beziet. Dit amendement is niet alleen ongedekt, maar er vloeit enig geld uit voort in vergelijking met het wetsartikel. Wij hopen dat het de bedoeling hiervan is om dit voor twee doelen in te zetten, en wel een geringere verhoging van de vakantiebonnen en – vanaf volgend jaar – een verhoging van de vrijstelling voor kantines en dergelijke bij sportverenigingen. De staatssecretaris kan dit gewoon indexeren. Hem kennende, ga ik ervan uit dat hij ervoor zal zorgen dat de inflatie in dit land zo laag mogelijk blijft.

Wij zijn blij dat de staatssecretaris overleg heeft gepleegd met de banken om ervoor te zorgen dat alles in goed overleg gebeurt.

Bij de beslaglegging zien wij meteen waarom de minister van LNV zo belangrijk is. Wij gaan ervan uit dat bij de AMvB-voorhang ook helder limitatief zal worden gesteld in welke gevallen er snel tot verkoop overgegaan moet worden nadat er in andere gevallen één dag wordt gewacht. Dat is wel zo prettig voor de rechtszekerheid van de burger als deze bezwaar wil aantekenen tegen de inbeslagname en de verkoop. Het zijn namelijk nogal heftige rechtsmiddelen die men inzet tegenover burgers.

De staatssecretaris heeft gezegd dat ik hecht aan de naam van de minister van LNV. Ik hecht gewoon aan correcte wetgeving. Dat heeft niet met de minister te maken. Als wij de minister een titel geven, dient die als zodanig ook in de wet te staan. Ik vind het slordig dat dit in Nederland niet gebeurt. Ik sluit mij volledig aan bij de eerste opmerking van de heer Tang over het feit dat de belangrijke wetgevingsstukken iets eerder in de memorie van toelichting hadden mogen verschijnen. Het was inderdaad nogal prangend dat bijna alle kritiek van de Raad van State en alle opmerkingen van een aantal belangenorganisaties niet in de memorie van toelichting te vinden waren, dan wel in de artikelsgewijze toelichting.

Ik ben blij met de compensatie van het eigen risico. Ik zeg er alvast bij dat ik hoop dat de staatssecretaris er tijdig aan denkt om als het voorgestelde BU-compensatiemodel doorgang vindt ook dat uit te zonderen van de loonbelasting. Anders zouden wij pas echt een groot probleem hebben. Ik ben verder blij met de toezegging dat wij ervan op de hoogte worden gesteld als er met de zorgtoeslag in het buitenland iets verandert.

De heer Tang (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor zijn antwoorden die in het algemeen helder waren. Ik wil een misverstand over de toeslagen uit de weg ruimen. Ik heb het stuk gevonden waarnaar ik op zoek was. Als ik het goed begrijp, kan een aangifte voor de inkomstenbelasting worden gedaan die consequenties zou kunnen hebben voor het in aanmerking komen voor de toeslag. Voor een toeslag geldt echter dat de aanvraagtermijn is beperkt tot 1 april in het jaar t+1. Dat is echter weer niet het geval voor het kindgebonden budget. Als dan door een aangifte het inkomen verandert, kan iemand alsnog in aanmerking komen voor het kindgebonden budget of de kindertoeslag. Wij hebben hier dus twee verschillende situaties, die ik moeilijk met elkaar kan rijmen. Mijn eerste vraag luidt dan ook, of dit niet raar is.

Mijn vervolgvraag luidt of het dan denkbaar zou zijn om de aanvraagtermijn voor de toeslagen te verruimen of te regelen dat wanneer zich bij iemand veranderingen voordoen ten gevolge van de aangifte inkomstenbelasting, hij alsnog voor de toeslagen in aanmerking kan komen. Dat zou ik graag van de staatssecretaris horen.

Wij wachten met belangstelling de brief over de bijleenregeling af. Het is voor ons nog steeds niet goed te bepalen of de verlaging van de drempel een vereenvoudiging betekent of niet. Daarvoor wachten wij op de brief.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter. Ook wij zullen de brief van de staatssecretaris over de bijleenregeling moeten afwachten, maar ik ben geneigd om mijn fractie te adviseren om voor beide amendementen die zijn ingediend te stemmen. Ik acht het verhaal van de staatssecretaris ten aanzien van de verkrijging door particulieren op zichzelf ook redelijk. Ik zie inderdaad het onderscheid tussen verkrijging door rechtspersonen en de Europees rechtelijke overwegingen om het ene voorstel nu wel te doen en het andere voorstel nu nog niet, met een streep onder de woorden "nog niet". Ik ben daarom op dit moment niet echt enthousiast over het amendement van collega Van Dijk.

Ik wil geen misverstand laten bestaan over de aftrek van belastingschulden. Ik verwacht dat collega Omtzigt en ik hierover nog nader zullen spreken. Hij verklaart voor verlaging van de successierechten te zijn. Dat ben ik ook. Dat is de VVD-fractie ook. Deze discussie zal plaatsvinden in het kader van het huidige budgettaire kader. Ik vrees dat dan, ook voor zijn fractie, het uur van de waarheid zal slaan. Ten aanzien van de dekkingsvraag gaat het mij er in de kern om dat er een boodschap uit 2005 op tafel ligt. Daarmee zijn verwachtingen gewekt. Hij werd afgegeven door een staatssecretaris die eveneens lid was van het CDA. De fractie van het CDA was het er toentertijd van harte mee eens. Ik constateer dat deze staatssecretaris, die uit dezelfde partij afkomstig is, ineens een volledig ander standpunt inneemt.

Gehoord de bezwaren die nu worden opgeworpen, is het mijn voorspelling dat het er niet van zal komen. Ik snap alle praktische problemen wel, maar ik kan om één werkelijkheid niet heen. Er is sprake van een situatie waarin de erfrechtelijke verkrijging voor het volle pond wordt meegerekend in box 3, maar ik constateer dat de hiermee samenhangende schulden daarop niet in mindering kunnen worden gebracht, terwijl dat toch de systematiek in box 3 is. Dat is raar. En dan wordt er een aantal praktische omstandigheden aangevoerd waarom dit dan niet het geval is. Deze praktische omstandigheden overtuigen mijn fractie echter niet. Tegen de coalitiefracties, met name tegen de fracties van het CDA en de PvdA, zeg ik dat ik, als zij bereid zijn om deze gedachte te onderstrepen, te allen tijde, ook na vandaag, beschikbaar ben voor een discussie over dekking. Deze kan betrekking hebben op dekking binnen de successiewetgeving en op dekking buiten de successiewetgeving. Wel wil ik eerst weten of men ten principale bereid is om deze gedachte te omarmen.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. In de eerste termijn heb ik mijn betoog vooral toegespitst op de aanpassing van de bijleenregeling, het vervallen van de grens van € 5000. Voor mij doet zich na dit redelijk lange debat de vervelende omstandigheid voor dat de staatssecretaris op dit punt een brief belooft. Ik weet natuurlijk niet wat hierin staat. Dit betekent in ieder geval dat ik dat moet afwachten en ik afhankelijk daarvan pas een advies kan geven aan mijn fractie over wat wij met dit wetsvoorstel gaan doen. In die zin vind ik het wel een beetje onbevredigend dat het debat ophoudt op het voor mij meest aangelegenheid punt, omdat de staatssecretaris een brief belooft vóór de stemmingen. Ik begrijp dat er ook nog een amendement van de fracties van het CDA en de PvdA in aantocht is om de grens van € 5000 te verlagen naar € 2000. Ik begrijp ook dat de opbrengst daarvan wordt gebruikt om de maatregelen voor de vakantiebonnen weer wat te verzachten. In mijn eerste termijn heb ik hierover gevraagd wat dit nu precies betekent voor mensen in een volgens mij kwetsbare positie die in die sectoren werkzaam zijn. Zij krijgen gewoon te maken met een belastingverzwaring. Dat element lijkt mij positief. Ik begrijp dat ook de kantinevrijstelling is genoemd. Ik wacht het amendement dan wel af, maar ik ben wel geneigd om het aan een meerderheid te helpen, ook al heb ik het nog niet gezien.

De voorzitter:

Kijk eens, mijnheer Omtzigt, die kunt u alvast in uw zak steken.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik dank de heer Irrgang voor het vertrouwen in onze methode voor het maken van amendementen. De dekking die ik heb aangegeven, is expliciet bedoeld voor het andere amendement dat wij ingediend hebben, namelijk het amendement dat ziet op de WOZ-waarde. Hierin schijnt ongeveer 1 mln. opbrengst te zitten. In de wet wordt het veranderen van de peildatum van de WOZ gekoppeld aan het verhogen van de belasting op vakantiebonnen. Als wij de WOZ niet doorvoeren – dit halen wij uit de wet – hoeft de belasting op vakantiebonnen ook niet verhoogd te worden, dat is wat ik nu voorstel. Voor de toekomst stel ik voor om de vrijval langzaam te gaan gebruiken om de vrijstelling voor sportkantines en andere vrijwilligersverenigingen eens op een fatsoenlijke manier te gaan indexeren.

De heer Irrgang (SP):

Ik begrijp dat dit een nadere verduidelijking is. Ik heb erop ingezet om deze grens van € 5000 niet te laten vervallen naar nul. Ik begrijp dat er een amendement komt om op € 2000 uit te komen. Ik heb dit nog niet gezien, als dit straks in het amendement staat, zal de SP-fractie dit amendement steunen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Allereerst wil ik nogmaals proberen het misverstand met de heer Tang weg te nemen, naar ik hoop tot zijn voldoening.

In alle situaties waarbij iemand uitstel van IB-aangifte krijgt, kan er ook na 1 april van het jaar t+1 een toeslag worden aangevraagd over het jaar t, ongeacht de toeslag. Als iemand uitstel van aangifte heeft gekregen, is dat geen probleem. Als hij daarentegen geen uitstel van aangifte heeft, zal hij voor 1 april aangifte doen en weet hij voor 1 april van het jaar t+1 of hij wel of niet in aanmerking komt voor de toeslag.

De heer Tang (PvdA):

Er staat dat als iemand nog geen toeslag heeft aangevraagd en er na de aanvraagtermijn een bijstelling van de aanslag volgt, dit er niet toe leidt dat de Belastingdienst alsnog de toeslag toekent. Maar in uw antwoorden aan de Kamer staat dat dit dus voor de kindertoeslag en het kindgebonden budget wel geldt.

Staatssecretaris De Jager:

Ik zeg nogmaals – dat hebben wij zojuist ook besproken – dat mij geen verschil is gebleken met het kindgebonden budget. Als iemand voor 1 april IB-aangifte heeft gedaan, dus geen uitstel heeft aangevraagd, en er achteraf achterkomt dat hij wel in aanmerking zou zijn gekomen voor een toeslag – dat zou natuurlijk vreemd zijn, want dat moment valt immers eerder – dan is het niet meer mogelijk om een toeslag aan te vragen. De aanvraagmogelijkheid houdt natuurlijk op een gegeven moment op. Voor 1 april is het al t+1 – dat is al netjes – en dan ook nog eens later als iemand uitstel van aangifte heeft gekregen. Ik kan echter het verschil met het kindgebonden budget niet duiden. Ik kom daar later op terug.

De heer Tang (PvdA):

Het houdt een keer ergens op, maar wij mogen dus vaststellen dat dit bij het kindertoeslag niet het geval is.

Staatssecretaris De Jager:

Als daar een ongerijmdheid in zit, dan zal ik de Kamer daarover nader berichten. Het is ons echter niet bekend.

De voorzitter:

Het lijkt mij een goed plan om dat in de brief erbij te betrekken.

Staatssecretaris De Jager:

Dat zal ik doen.

In de richting van de heer Irrgang zou ik nog even terugkomen op de dekking van de vakantiebonnen, zodat hij in ieder geval niet helemaal voor niets aan dit debat heeft deelgenomen. Die bonnen zijn eigenlijk een beetje een bijzonder geval, want in het verleden was de situatie anders dan nu. De loontabellen zijn erop aangepast. Werknemers die vakantiebonnen krijgen, krijgen deze elke maand toegekend en betalen daarover over elke maand belasting. Zij kunnen die echter pas in juli, soms dus een jaar later, verzilveren. Daarom is er gemiddeld een "nadeel" van vijf maanden, omdat er als het ware te vroeg belasting wordt betaald. In het verleden was dat een reden voor het verschil in de waardering.

Werknemers die geen vakantiebonnen maar vakantiegeld ontvangen, krijgen dit elke maand toegekend, maar betalen hierover pas in mei, wanneer het wordt uitbetaald, belasting. Dat was dus een reden voor de afwijkende waardering. De werknemers die vakantiebonnen krijgen, zijn alleen in heel specifieke sectoren werkzaam – ik geloof dat het ook steeds minder voorkomt – zoals de bouw. Nieuw is dat sinds een aantal jaren er voor die werknemers speciale loonbelastingtabellen worden toegepast, die rekening houden met het feit dat hun vakantieweken niet verloond worden. De waardering van vakantiebonnen kan daarom worden verhoogd en dat wordt gefaseerd toegepast, totdat er in 2010 geen verschil meer bestaat met gewone werknemers. Er was dus een nadeel, dat eigenlijk geheel of nagenoeg weggenomen is door die andere loonbelastingtabellen. Daarom is er juist andersom sprake van een onredelijk voordeel voor vakantiebonnen, waartoe eigenlijk geen noodzaak meer is.

De heer Remkes vroeg naar de dekking. Ik heb het even nagekeken. Het gaat echt om kleine bedragen, daarom is het niet apart uitgebreid genoemd. Het is inderdaad gedekt met vakantiebonnen. Het gaat hierbij om 7 mln. Wat geld kost is de aanpassing van de peildata in box 3, dat is 5 mln., en de vrijstelling overdrachtsbelasting bij verkrijging monumenten door in buitenland gevestigde rechtspersonen, dat is 2 mln. De 5 mln. en de 2 mln. staan aan de minkant. Aan de pluskant bij de opbrengsten staat de verhoging van de vakantiebonnen die hier is voorgenomen. Dat dekt een-op-een die 5 mln. en 2 mln. Van die 5 mln. heeft 1 mln. inderdaad betrekking op de WOZ-waarde, zoals de heer Omtzigt bedoelt. Als het amendement wordt aangenomen, wordt die -5 mln. dus -4 mln. en is er inderdaad 1 mln. over, waarvoor de heer Omtzigt nogal veel plannen heeft.

De heer Remkes (VVD):

Dat viel mij ook al op. Juist om die reden zou ik het op prijs stellen als deze rekensom in de toekomst gewoon in voorstellen van het kabinet wordt opgenomen. Dat disciplineert.

Staatssecretaris De Jager:

Het betreft hier echt een heel kleine wijziging, maar ik zal voortaan de rekensom zo opnemen.

Waarschijnlijk bedoelt de heer Van Dijck met zijn opmerking dat de vakantiebonnen ook al per 1 januari 2008 hadden kunnen worden verhoogd. Dat levert echter alleen maar incidenteel geld op, en kan dus niet structureel worden ingezet. Het is incidenteel geld dat niet gebruikt kan worden voor een structurele dekking. Daar is dus sowieso een probleem. In 2008 is er overigens al iets met de vakantiebonnen gebeurd, in verband met een WBSO-definitie.

Er zijn enkele opmerkingen gemaakt over de bijleenregeling. Daarop kom ik in een brief terug.

Ik begrijp de opmerking over de belastingschulden van de heer Remkes heel goed. Ik heb er in ieder geval iets tegenovergezet. Ik begrijp heel goed dat de brief nogal stellig de indruk wekt dat er iets aan gaat gebeuren als het wordt "herzien". Dat is toch net iets anders dan heroverwegen of bezien. De heer Remkes zal echter ook begrijpen dat er sprake kan zijn van voortschrijdend inzicht, dat iets anders kan liggen als je er nog eens goed naar kijkt. Ik heb al bij het algemeen overleg over de box 3-brief toegezegd dat dit onderdeel specifiek in de brief aan bod komt. Daarover kan dan op dat moment in de Tweede Kamer gedebatteerd worden. Ik heb aangegeven dat vanuit de vereenvoudigingsgedachte en vanuit de fiscale behandeling het naar mijn oordeel niet per se noodzakelijk is om het zo te doen. Als de Kamer daar op dat moment anders over denkt, dan zal ik de Kamer daarin natuurlijk tegemoet willen komen. Wij moeten een goede inhoudelijke gedachtewisseling hebben naar aanleiding van de brief die ik over box 3 zal sturen.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van dit debat. Ik constateer dat u allemaal een vakantiebon verdiend heeft.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik neem aan dat wij aanstaande dinsdag over de voorliggende wetswijziging zullen stemmen. Voor die tijd ontvangt de Kamer een brief van de staatssecretaris over diverse onderwerpen. Hopelijk komt deze brief snel.

Ik dank iedereen voor de aanwezigheid en inbreng.

Sluiting 23.10 uur

Naar boven