Vragen van het lid Arib aan de minister van Justitie over het bericht dat de moord op Z.B. vorig jaar een eerwraakkwestie was.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Het is nu precies een jaar geleden dat ik hier stond voor een spoeddebat over de moord op Zeynep. Zij werd vorig jaar door haar ex-man op het station Alkmaar vermoord. De dader heeft daarna gelijk een eind gemaakt aan zijn leven. Tragisch en onvoorstelbaar. Mijn vraag was toen aan de minister of hierbij sprake was van eergerelateerd geweld, omdat het slachtoffer tot de doelgroep behoorde waar eergeweld veel voorkomt. Ook heb ik hem toen gevraagd of deze moord wellicht voorkomen had kunnen worden, temeer omdat het slachtoffer al vanaf 2003 een aantal keren aangifte had gedaan en de politie die aangiftes had beschouwd als aangiftes van huiselijk geweld. De minister was van mening dat de politie goed heeft gehandeld. Het gaat mij er niet om wat erger is, huiselijk geweld of eergerelateerd geweld, maar waar het mij wel om gaat is dat de politie alert moet zijn op signalen van slachtoffers en juist moet handelen. Wanneer er sprake is van eergeweld en de politie het als een relationeel probleem beschouwt, dan is hierbij sprake van een grove inschattingsfout. De minister hield vol dat onafhankelijk onderzoek niet nodig is, maar nu blijkt uit een zeer aangrijpend artikel van Renate van der Zee in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag, dat de familie wel degelijk van mening is dat Zeynep slachtoffer is van eergeweld en dat de politie van begin af aan dit signaal serieus had moeten nemen. Ik heb dan ook de volgende vragen.

Hoe kan het dat de politie beweert dat het hierbij om huiselijk geweld gaat terwijl de familie het tegenovergestelde beweert? Op basis van welke aanwijzingen komt de politie tot zo'n conclusie? Volgens de definitie die sinds 2005 wordt gehanteerd van eergeweld zou de politie zonder enige twijfel de aangifte van het slachtoffer als een eergeweldszaak hebben moeten zien. Waarom is dat niet gebeurd? Ik wil dat de minister opnieuw naar deze zaak kijkt en onafhankelijk onderzoek naar de moord op Zeynep doet.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Arib wijst er terecht op dat bij deze zaak een definitiekwestie een rol speelt. Ik wil er onmiddellijk wel aan toevoegen dat dit naar mijn oordeel niet de kern van de zaak mag zijn. Ik geloof dat mevrouw Arib en ik het daarover helemaal eens zijn. Het is een afschuwelijke moord op een jonge, geëmancipeerde vrouw met daarna zelfdoding van de dader. Inderdaad is daarover een aangrijpend artikel in NRC Handelsblad verschenen. Het is van precies die betekenis welke mevrouw Arib er ook aan toekent. Desalniettemin wil ik wel opmerken dat ik in mijn antwoorden op de vragen die mevrouw Arib samen met mevrouw Kuijken eerder over dit drama heeft gesteld, uiteen heb gezet wat het politieonderzoek heeft opgeleverd. Dat is iets anders dan dat het mijn mening is of iets al dan niet eerwraak of eergerelateerd geweld is. Ik heb weergegeven wat het politieonderzoek heeft opgeleverd. Het artikel, de zaken die het Openbaar Ministerie door dit artikel mogelijk nog tegenkomt, de kritische blik op de handelingen die zijn verricht door de politie en de vragen die bij het OM leven over een van de betrokken politieambtenaren zijn voor mij aanleiding om het OM te steunen in zijn voornemen om hier opnieuw naar te kijken en na te gaan wat de politie daar indertijd mee heeft gedaan. Ik hoop dat daarmee een overtuigend antwoord kan worden gegeven op de vragen die mevrouw Arib over dit artikel heeft gesteld.

Mevrouw Arib (PvdA):

Daar ben ik erg blij mee, al is "blij" in deze context niet het juiste woord. Ik benadruk dat het heel erg belangrijk is, zelfs achteraf, om vast te stellen dat het om eerwraak ging. Wij hebben daarover in de Kamer een aantal keren debatten gevoerd. Kennis en expertise zijn ontzettend nodig. Het gaat er mij niet om de politie of het Openbaar Ministerie aan de schandpaal te nagelen, maar wij moeten wel lering trekken uit deze zaak opdat slachtoffers van eergerelateerd geweld op de juiste manier bescherming kan worden geboden en herhaling wordt voorkomen. Ik wil dat onderzoek graag zien. Ik ben benieuwd op welke termijn dat onderzoek plaatsvindt.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan op dit moment geen precieze termijn aangeven voor de uitvoering van het onderzoek door het Openbaar Ministerie, maar het is wel al begonnen met opnieuw naar deze zaak te kijken. Zodra hieruit bevindingen naar voren komen, zal ik de Kamer daarover informeren. Ik denk dat het goed is om naar de definities te kijken: wat is eerwraak en wat is eergerelateerd geweld? De een vat het op de ene manier op, de ander op de andere manier. Ik ben het geheel met mevrouw Arib eens dat de ernst en de aard van de zaak bepalend moeten zijn voor de manier waarop wordt gereageerd, zonder dat daarbij discussie plaatsvindt over de definities.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het gaat inderdaad niet om definities, maar om mensenlevens. Het gaat om het voorkomen van afschuwelijke moorden, waaronder deze moord op een jonge vrouw. Wij hebben in 2005 al geconstateerd dat de kennis om dit soort afschuwelijke toestanden te voorkomen eigenlijk ontbreekt en dat er geen eenduidig registratiesysteem is. Vorig jaar is een motie van mijn collega Van Dijk aangenomen waarin de regering wordt verzocht, ervoor te zorgen dat registratie van eergerelateerd geweld bij alle korpsen plaatsvindt. Dat is namelijk de eerste stap in het erkennen van het probleem zodat dit soort moorden vervolgens kan worden voorkomen. Die motie is nog niet uitgevoerd. Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat voor 1 september van dit jaar alle korpsen eergerelateerd geweld apart gaan registreren opdat daarnaar gehandeld kan worden en dit soort afschuwelijke moorden kan worden voorkomen?

Minister Hirsch Ballin:

Deze week zal de vierde voortgangsrapportage Programma eergerelateerd geweld de Kamer bereiken. Daarin zijn alle antwoorden te vinden op de vragen die net aan de orde zijn geweest. In ieder geval is getracht een beeld te krijgen van de omvang van eergerelateerd geweld door registratie bij de vrouwenopvangpilots, door het onderzoek van het Landelijk Expertisecentrum en van het Willem Pompe Instituut. Daarbij wordt niet alleen naar het motief gekeken maar ook naar kenmerken als geslacht, afkomst en dergelijke. In de vierde voortgangsrapportage Programma eergerelateerd geweld wordt hierop ingegaan. In de vijfde voortgangsrapportage zullen in de bevindingen daarover inzichten kunnen worden gegeven. Daarin zijn de antwoorden te vinden op deze vragen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn vraag was of de minister ervoor gaat zorgen dat alle politiekorpsen voor 1 september eergerelateerd geweld apart gaan registreren.

Minister Hirsch Ballin:

Die registratie is inmiddels aanzienlijk verbeterd. De stand van zaken op dat punt zullen wij weergeven in de brief die de Kamer deze week bereikt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben verheugd dat de minister dit onderzoek laat doen en zeer benieuwd wat het onderzoek gaat uitwijzen. Wordt in het onderzoek ook gekeken naar inschattingsfouten die andere politiekorpsen op dit gebied kunnen maken? In hoeverre kunnen inzichten uit dit onderzoek ertoe bijdragen dat die fouten worden voorkomen?

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Azough anticipeert met deze vraag ook op de brief die de Kamer krijgt. Laat ik daarover dan toch maar iets zeggen. Het is niet zo dat ik er geheimzinnig over wil doen. Er vindt nu een landelijke uitrol plaats van de werkwijze met het landelijk expertisecentrum waarmee men in Haaglanden is begonnen. Deze omvat de aanwijzing van contactfunctionarissen, het gebruik van een vraagpatroon dat ertoe dient om in beeld te brengen wat er aan de hand is, samenwerking van straf- en zorgketen, die bij dit onderwerp bij uitstek van belang is, en samenwerking met organisaties van de betrokken gemeenschappen. In maart van dit jaar heb ik een brief naar de korpschefs gestuurd, waarin ik de verwachtingen voor de uitrol binnen de korpsen heb toegelicht. Naarmate deze vordert, zal het steeds beter mogelijk worden om te verzekeren waar mevrouw Azough terecht naar vraagt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De minister geeft terecht aan dat met een aantal factoren rekening wordt gehouden. Wat ons ook zo trof in het artikel, is dat de moeder zegt dat de neef in haar cultuur nog steeds wordt beschouwd als de meest geschikte bruidegom. Herhaaldelijk zegt zij dat dit diep verankerd zit. Kan de minister ons toezeggen dat specifiek wordt gekeken naar de vrijwilligheid van deze huwelijken tussen neven en nichten? Succesvolle meisjes in Nederland worden uiteindelijk uitgehuwelijkt aan iemand die minder kansrijk is, en dat is een grote risicofactor voor onevenwichtige relaties in Nederland.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik heb de vragen van zojuist vooral beantwoord uit het oogpunt van het ministerie van Justitie. Integratie is nu ondergebracht bij de programmaminister, collega Vogelaar. Zoals bekend waren beide aspecten van het beleid op dit terrein voorheen bij het ministerie van Justitie ondergebracht. Ik werk bij dit onderwerp goed samen met collega Vogelaar, ook bij de voorbereiding van de brief waarvan ik zo-even al melding maakte. Ik zal ook de vraag van mevrouw Van Toorenburg onder de aandacht brengen.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden op deze vragen.

Naar boven