Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties en Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, ter implementatie van richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PbEU L 157) (31270).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, is bedoeld om de richtlijn betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen te implementeren in de Wet toezicht accountantorganisaties (Wta). De SP-fractie heeft nog een aantal opmerkingen naar aanleiding van de antwoorden op haar schriftelijke vragen in de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging.

De belangrijkste opmerking betreft de onafhankelijkheid van de accountant. Als wij hier niet meer op kunnen vertrouwen, heeft de accountantsverklaring minder of geen waarde meer in het maatschappelijke verkeer. Daarom heeft mijn fractie bij de behandeling van de Wta gepleit voor een volledige scheiding tussen adviesopdrachten en controle op cliëntniveau bij organisaties van openbaar belang. Helaas bleek daarvoor geen Kamermeerderheid te bestaan. Ik wil het debat van destijds niet helemaal overdoen, ook al is de SP-fractie niet van standpunt gewijzigd. Van de minister zou ik graag willen horen of wij van hem – inmiddels kennen wij een nieuwe minister – op dit vlak nog nieuwe initiatieven kunnen verwachten of dat het business as usual blijft.

Morgen zal ik tijdens het algemeen overleg over de kredietcrisis terugkomen op de noodzakelijke onafhankelijkheid van accountants, want ook hierbij heeft gebrekkige accountantscontrole een rol gespeeld. Het minimale dat wij van het kabinet bij de behandeling van dit wetsvoorstel mogen verwachten, is dat er niet gemarchandeerd wordt bij het implementeren van de onafhankelijkheidseisen uit de Europese richtlijn. De conclusie van de SP-fractie is dat dit in het voorliggende wetsvoorstel wel lijkt te gebeuren. De kern van de richtlijn wordt gevormd door het oordeel van de "objectieve, redelijke en geïnformeerde derde partij". Als zich naar oordeel van deze objectieve derde een probleem voordoet met de onafhankelijkheid van de accountant, moet deze maatregelen nemen of de opdracht weigeren. De minister geeft in de nota naar aanleiding van het verslag echter onomwonden toe dat dit criterium niet is opgenomen in de Nederlandse regelgeving. Volgens het wetsvoorstel is de kern van de Nederlandse regelgeving het oordeel van een andere accountant. Een willekeurige accountant die twijfels heeft over zijn onafhankelijkheid, hoeft dus alleen maar even aan zijn baas, ervan uitgaande dat deze ook accountant is, te vragen of het allemaal wel goed zit. Natuurlijk is er allerlei aanvullende regelgeving, maar nergens wordt de kern, het oordeel van een "objectieve, redelijke en geïnformeerde derde partij", echt opgepakt. Ik heb dan ook een amendement in voorbereiding om dit probleem te verhelpen, maar wellicht wil de minister dit zelf ter hand nemen.

De verplichting om de honoraria voor accountantsdiensten in de jaarrekening op te nemen, is een begin om inzichtelijk te maken hoe de verhoudingen liggen tussen de controlediensten en de overige diensten. Dit komt een beoordeling van de onafhankelijkheid van de accountant ten goede. Wel is het jammer dat het hierbij gaat om een schatting en dat bij een geconsolideerde jaarrekening uitsplitsing naar dochtermaatschappijen niet plaatsvindt. Meer transparantie in dezen lijkt de SP-fractie nooit verkeerd. Daarom wil ik de minister vragen om in de wet op te nemen dat de uiteindelijk betaalde honoraria alsnog bekend worden gemaakt, eventueel in de volgende jaarrekening.

Verder heb ik nog een vraag over de nota van wijziging. Klopt het dat als de commissie een overgangsperiode instelt, auditorganisaties van derde landen zich niet meer hoeven in te schrijven in het register van de AFM? Wat is de logica daarvan? Ik begrijp dat je al ingeschreven auditorganisaties van derde landen met rust laat in zo'n overgangsperiode, maar waarom zouden ze ineens niet meer aan de eis van registerinschrijving moeten voldoen? De Commissie heeft toch juist bepaald dat de regelgeving in het derde land niet vergelijkbaar is met het Europese niveau?

Het volgende punt dat ik wil bespreken, is de ruzie binnen accountantsordes. Ik begrijp dat dit niet direct met onderhavige wet te maken heeft, maar het raakt daar wel aan. De staatssecretaris van Justitie heeft hier al op gereageerd naar aanleiding van vragen van de leden Van Vroonhoven, Heerts en Teeven. De achterliggende reden van de ruzie speelt hier wel een rol. Feit is dat steeds meer kleinere kantoren niet meer kunnen voldoen aan de uitdijende regelgeving van de verschillende accountantsordes. In de brancheverkenning 2006-2007 van het NIVRA wordt dit ook met zoveel woorden toegegeven. Daar komt bij dat in 70% van de gevallen de kleine spelers niet eens wettelijke controles verrichten, laat staan bij een organisatie van openbaar belang, terwijl de strengere regelgeving bedoeld is om grote boekhoudschandalen bij grote organisaties zoals Ahold en Enron te voorkomen. Tegelijkertijd lijken deze accountants van twee walletjes te willen eten: klagen over regelgeving die niet voor hen bedoeld is, maar wel volledig bevoegd accountant willen zijn. Het is het een of het ander, zo komt het de SP-fractie voor. Maar de spanning is er ontegenzeggelijk. Mogelijk is er ruimte voor een nieuw soort accountant, de mkb-accountant. Kan de minister daar eens op reageren?

De Raad van State heeft op 9 januari jongstleden een belangrijke uitspraak gedaan, waarin werd bepaald dat het recht van vereniging ook inhoudt het recht om je niet te verenigen. Dit kan in theorie verstrekkende consequenties hebben voor beroepsgroepen waarbij je feitelijk verplicht bent om lid te worden van de beroepsvereniging om het beroep te kunnen uitoefenen, dus ook voor accountants. Is het juist dat de consequenties voor accountants beperkt zijn of niet bestaan, omdat het recht om je te verenigen of niet te verenigen volgens de Raad van State wel bij wet mag worden beperkt en dat deze uitspraak dus niet tot ingrijpende consequenties zal leiden?

Mevrouw Vos (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie steunt het voorliggende wetvoorstel voor implementatie van de Europese richtlijn. Met de Wet toezicht accountantsorganisaties liep Nederland al vooruit op deze richtlijn. Daarom voldoet Nederland al voor een groot deel aan de richtlijn en heeft dit wetsvoorstel dus een beperkt bereik. Deze wet is er gekomen als reactie op een aantal boekhoudfraudes in het begin van deze eeuw, waarbij in meerdere of mindere mate ook accountants betrokken waren. Het kantoor Arthur Andersen ging als gevolg van deze affaire zelfs ten onder. De onafhankelijkheid van de accountant kwam ter discussie te staan. Daarbij werd gewezen op de invloed van de wens om vervolgopdrachten en het feit dat bij hetzelfde bedrijf niet alleen de wettelijke controle wordt verricht, maar ook advieswerk, samenstellingsopdrachten en ander werk. De reputatie van de accountant stond op het spel. Er werd geroepen om een strikte scheiding tussen controlewerk en overige werkzaamheden om zodoende de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen.

Tegen deze achtergrond ben ik toch een beetje teleurgesteld als ik het antwoord lees op onze vragen over de ervaringen met de Wta en het Bta als het gaat om het toezicht op de accountants tot nu toe. Waarom is bij alle 18 in 2007 onderzochte accountantsorganisaties die controles verrichten bij organisaties van openbaar belang, geconstateerd dat men niet aan de wet voldoet? Het ging om gebreken in het stelsel van kwaliteitsbeheersing, onvoldoende onafhankelijkheid van de externe accountant, onvoldoende uitwerking van de compliancefunctie en interne kwaliteitsbewaking en onvoldoende waarborgen van de beschikbaarheid van IRFS-kennis. Hoe kan het dat alle 18 OOB-organisaties niet voldeden? Van de 89 onderzochte niet OOB-organisaties, die daarvoor wel in aanmerking zouden willen komen, zou 80% niet in aanmerking komen voor een Wta-vergunning. Dat stelt mij teleur. Juist de beroepsgroep van accountants heeft een voorbeeldfunctie, zeker als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en gezien de oorspronkelijke achtergrond van het wetsvoorstel. Wat gaat de minister hieraan doen? Welke boetes heeft de AFM uitgedeeld?

Een ander punt van teleurstelling is de toepassing van artikel 26, lid 2, van de Wta. Dat artikel is er gekomen op initiatief van de PvdA-fractie en gaat over fraudemelding door accountants, die tot 2005 niet functioneerde. Vanwege de omslachtige procedure, waarbij de fraude eerst intern bij de raad van commissarissen en raad van bestuur gemeld moest worden, werd vrijwel in geen enkel geval fraude gemeld bij het meldpunt. Een verdere complicatie was dat de fraude van materieel belang en dus van significante invloed op het bedrijfsresultaat moest zijn. Aldus zou een verduistering van ongeveer 1 mln. niet door de accountants hoeven te worden gemeld indien er sprake is van een omvangrijk bedrijfsresultaat.

Nadat de fraudemeldingsregeling in 2005 is aangepast – men mag een melding thans rechtstreeks bij de KLPD doen – is geen enkele fraudemelding gedaan, zo blijkt uit de antwoorden. Hoe kan dit nu? Wat zegt dit over de onafhankelijkheid van de accountant? Wat is op dit moment de definitie van "materieel belang"? Valt een verduistering van 1 mln. daar nu wel of niet onder? Het kan toch niet zo zijn dat wij feitelijk afspreken onze ogen te sluiten voor omvangrijke fraude en verduistering?

Na lezing van het door de heer Weekers ingediende amendement is het mij onduidelijk waar het in dit amendement precies om gaat. Wij zien niet in waarom informatie die verkregen is uit hoofde van het toezicht op de Wta niet gebruikt zou mogen worden voor Wft-toezicht. Stel dat uit hoofde van Wta-toezicht overtredingen van de Wft worden geconstateerd. Waarom zou de AFM daar dan niets mee mogen doen? Pleit de VVD-fractie in haar amendement in feite voor een vorm van geïnstitutionaliseerd gedogen? Kan de minister hier misschien op ingaan? Waarom zou wel de scheiding van verantwoordelijkheden in het kader van het Wtfv-toezicht – Wet toezicht financiële verslaggeving – gehandhaafd moeten blijven? In een tijd dat vooral gesproken wordt over het koppelen van bestanden, zoals basisregisters, kan toch niet gepleit worden voor het kunstmatig in stand houden van een scheiding binnen één en dezelfde overheidsorganisatie, die zo het publieke belang niet optimaal kan dienen?

Een ander punt, dat ook te maken heeft met het conflict binnen de accountantsorganisaties en waarover ook al Kamervragen gesteld zijn – de collega van de SP-fractie sprak er al over – is het democratisch gehalte binnen het NIVRA en de NOvAA. Het gaat hier om een opmerkelijk conflict in deze verenigingen met verordenende bevoegdheden. In zekere zin fungeren de ledenvergaderingen van het NIVRA en de NOvAA als een alternatief parlement voor accountantszaken. De PvdA-fractie vindt het daarom wel belangrijk dat genoemde ledenvergaderingen goed functioneren en dat ook de standpunten van grote minderheden serieus worden genomen. Het conflict kan zelfs tot een schisma leiden en tot een derde PWO. Dan is het misschien goed om het NIVRA en de NovAA scherp te houden. Wij zouden ook kunnen streven naar één PWO. Bij de behandeling van de Wta was de PvdA-fractie overigens voorstander van één PWO. Wat vindt de minister van die gedachte?

De Kamervragen over deze kwesties zijn helaas niet afdoende beantwoord. Zorgelijk is dat een oppositie een grote minderheid van 35% lijkt te vertegenwoordigen. Kan de minister ingaan op de volgende vragen? Kan hij tegenspreken dat het bestuur van NIVRA en NovAA vooral de vier grotere accountants vertegenwoordigt? Heeft hij ook de signalen gekregen dat het bestuur van NIVRA en NOvAA met zijn regels en verplichtingen kleinere kantoren uitsluit? Is het juist dat een groot deel, vermoedelijk een meerderheid van de kleinere kantoren, zich niet vertegenwoordigd voelt door NIVRA en NOvAA? De drempel voor het uitschrijven van een ledenvergadering is nu 40 leden. Dat ligt vast in de WRA. Hoe staat de minister tegenover een verhoging van deze drempel? Welk signaal wordt er dan afgegeven aan de grote minderheid?

Voorzitter. Als er conflicten blijven bestaan binnen het NIVRA en de NOvAA over onder andere de uitvoering van allerlei wetten en regels, vraag ik mij af of wij die organisaties wel nodig hebben. Het is misschien een wat theoretische vraag, maar is het mogelijk om zonder het NIVRA en de NOvAA te leven omdat de Wta het toezicht al regelt? Ziet de minister mogelijkheden om de boel daar bij elkaar te houden?

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Het objectieve oordeel van de accountant en daarmee met name de waarde die daaraan in het maatschappelijke verkeer wordt toegekend, is van groot belang voor de economie. Nog niet zo heel lang geleden zijn de Wet toezicht accountantsorganisaties en de daarop gebaseerde besluiten in werking getreden. Op dit moment ligt een wetsvoorstel voor om een Europese richtlijn te implementeren. Een belangrijk deel daarvan is al verwerkt in de Nederlandse wetgeving. Op een aantal onderdelen moeten er nog aanpassingen volgen om EU-conform te zijn.

In de nota naar aanleiding van het verslag zijn onze vragen gedeeltelijk naar tevredenheid beantwoord. Ik heb nog een drietal zorgen. Het eerste punt van zorg betreft de inbreuk die met artikel 63 gemaakt wordt op de "Chinese Walls". Die zijn naar de mening van de VVD-fractie niet wenselijk en niet nodig ter implementatie van de Europese richtlijnen. Bovendien is dit onderdeel pas op het laatste moment in het wetsvoorstel gekomen en in elk geval niet aan de orde gesteld toen het wetsvoorstel in consultatie werd gebracht. Ik ontvang graag een reactie van de minister op de door hem gevolgde procedure, ook in het kader van die consultatie, en op de vraag waarom hij hierin andere zaken heeft willen regelen dan door Europa zijn gevraagd.

Laat ik mij verder richten op het inhoudelijke argument. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wta is uitvoerig aandacht besteed aan het gevaar dat combinatie van toezicht door de AFM tot onbedoelde effecten zou kunnen leiden. De AFM houdt immers toezicht op de financiële verslaglegging van beursfondsen en tevens op de accountants. Destijds heeft de minister een- en andermaal verzekerd dat de informatie die de AFM heeft verkregen uit hoofde van het toezicht op accountants nimmer overgemaakt of gebruikt mag en kan worden voor haar andere toezichtstaak. Er werden "Chinese walls" aangebracht. Om zelfs de schijn te vermijden van onderlinge informatie-uitwisseling, werd een procedurele en organisatorische scheiding aangebracht. Door de toenmalige minister Zalm is zelfs toegezegd dat informatieoverdracht door interne geheimhouding binnen de AFM niet mogelijk zou zijn.

In het voorliggende voorstel is de huidige regering echter van mening dat dit in het kader van het toezichtsbelang in bepaalde gevallen wel moet kunnen. Nu weet ik wel dat het de AFM weliswaar niet is toegestaan Wta-bevoegdheden gericht in te zetten voor het Wft-toezicht, maar op basis van zijn taak of een wettelijke verplichting kan een toezichthouder niettemin tot mededeling van vertrouwelijke gegevens worden genoodzaakt. Wel wordt het gebruik van vertrouwelijke gegevens voor het Wft-toezicht ingeperkt door het beginsel van "détournement de pouvoir" en het evenredigheidsbeginsel, maar met het gebruikmaken van vertrouwelijke gegevens uit de accountantsdossiers worden de functie en werkzaamheden van de accountant aangetast. Hoewel het verspreiden van vertrouwelijke gegevens is ingeperkt, is de VVD-fractie van mening dat het huidige voorstel hiervoor toch nog te veel ruimte laat. Wij achten de argumentatie die nu in het kader van de informatieverstrekking ten behoeve van de Wft wordt gegeven niet overtuigend. Ik heb dan ook een amendement voorbereid dat mede is ondertekend door mevrouw Blanksma-van den Heuvel van de CDA-fractie, waarin de toezegging door de toenmalige minister van Financiën ook in deze wet recht overeind blijft. Dat amendement heeft stuknummer 9 gekregen.

Mevrouw Vos (PvdA):

Als de AFM een zaak laat lopen, gaat de heer Weekers dan geen Kamervragen stellen over het functioneren van de AFM?

De heer Weekers (VVD):

Nee, natuurlijk niet. Men moet heel goed kijken welke toezichtstaken de AFM vervult en waarom die toezichtstaken worden vervuld. De accountant heeft een plicht tot geheimhouding. Hij heeft allerlei informatie gekregen van zijn cliënt en moet daarover natuurlijk ook heel goed met zijn cliënt kunnen overleggen. De taak van het toezicht van de AFM op de accountants heeft tot doel dat accountants die niet goed blijken te functioneren als het ware uit de markt worden gehaald, dat het kaf van het koren kan worden gescheiden, maar het is uitdrukkelijk nooit de bedoeling geweest van de wetgever dat de geheime informatie, de bedrijfsinformatie, die de AFM in dit soort dossiers tegenkomt bij het toezicht op de accountants, voor een ander doel zou kunnen worden gebruikt, namelijk voor de aanpak van effecten uitgevende instellingen. Wanneer de AFM dit wel zou doen, zou zij misbruik maken van haar macht, misbruik van haar mogelijkheden, misbruik van recht en misbruik van procedure. Dat is destijds een- en andermaal tijdens de Kamerbehandeling aan de orde gekomen. Daarop zijn heel veel toezeggingen gedaan. De wetgever heeft destijds terecht hoge eisen gesteld aan accountantsorganisaties en aan externe accountants, die gericht waren op vertrouwensherstel bij het publiek. Het is dan ook van groot belang dat de overheid nu niet zelf in een situatie belandt waarbij destijds, een jaar of drie geleden, een aantal keiharde toezeggingen is gedaan waarop zij thans terugkomt en waarbij de overheid zelf, in dit geval de AFM, in allerlei discussies rond de schijn van belangenvermenging terechtkomt. Dat acht ik niet zuiver.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik snap dat de heer Weekers dat niet zuiver vindt en dat een aantal dingen moet worden geregeld door de AFM, maar het gaat uiteindelijk misschien om grote fraudegevallen. Vindt hij de scheiding in de AFM en de wetgeving met betrekking tot de AFM belangrijker dan dat wij af en toe een grote zaak laten lopen?

De heer Weekers (VVD):

In mijn ogen zijn er voldoende methoden om grote fraudezaken keihard aan te pakken. Dat moet ook gebeuren en daar moet ook de nodige capaciteit op worden gezet. Dit is echter een volstrekt ander traject dan het toezicht en de controle van de accountants. Als je de "Chinese muren" – die toch met goede redenen zijn opgericht – nu doorbreekt, tast je het systeem van de onafhankelijkheid van de accountant aan. Het middel zal dan uiteindelijk erger blijken te zijn dan de kwaal.

Mevrouw Vos (PvdA):

Dat vraag ik me af. Het zou toch raar zijn als de AFM op die informatie zit, maar er niets mee mag doen, omdat er zo'n "Chinese wall" is. Ik blijf het raar vinden dat de VVD-fractie het blijkbaar belangrijker vindt om die scheidingen aan te houden dan de AFM sterk te maken opdat die uiteindelijk de grote zaken kan aanpakken. Ik blijf dit raar vinden.

De heer Weekers (VVD):

Ik vind dat mevrouw Vos wel heel simpel tegen deze zaak aankijkt. Het toezicht op accountants is destijds onder bepaalde voorwaarden bij de AFM neergelegd; oorspronkelijk lag het bij de publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Er is toen een hele discussie gevoerd over de vraag of dit wel zo kon gelet op de andere toezichtstaken van de AFM. Vervolgens zijn die "Chinese walls" aangebracht en heeft de Kamer zich ervan laten overtuigen dat het zo mogelijk was en kon. Nu zou met een pennenstreek bij de implementatie van een Europese richtlijn, niet tijdens maar pas na afloop van de consultatie over het wetsvoorstel, dit hele systeem onderuit worden gehaald ook al is er uitvoerig over gedebatteerd in de Tweede en de Eerste Kamer en zijn er duidelijke toezeggingen gedaan. Daar loopt mevrouw Vos zo maar overheen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Mijn vraag heeft toevallig betrekking op de laatste opmerking van de heer Weekers. Is hij er voor om het toezicht op de accountantskantoren weg te halen bij de AFM, zodat zij niet in de verleiding komt om de informatie die zij gedurende het toezichttraject vergaart, oneigenlijk te gebruiken?

De heer Weekers (VVD):

Nee, want ik heb veel vertrouwen in de AFM en in de interne procedures. Naar mijn mening kunnen er met de formulering van artikel 63 dat op het laatste moment in dit wetsvoorstel is "gefietst", mogelijk wel gevaren ontstaan. Die wil ik voor de toekomst uitsluiten. Ik heb op dit punt verder geen enkele klacht over de AFM. Wij moeten dit als wetgever ordentelijk regelen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dus de heer Weekers is er niet voor om deze taak mogelijk weg te halen bij de AFM?

De heer Weekers (VVD):

Op dit moment niet, maar wel in de hoop dat er een meerderheid is voor mijn amendement over de "Chinese walls", die om goede redenen en op goede gronden en na uitvoerige discussies, hier, maar ook in de Senaat, zijn aangebracht. Wij moeten dit in dit wetsvoorstel consistent handhaven en doorvoeren. Onder die omstandigheden ben ik er voor om de huidige toezichtpraktijk in stand te houden. Mocht dit veranderd worden, dan dreigt die belangenvermenging wel. Dan wil ik de discussie opnieuw voeren.

Een tweede punt van zorg is ook al door andere sprekers aangekaart, namelijk de onrust binnen de publiekrechtelijke accountantsorganisaties. Een aantal ontevreden accountants heeft zich verenigd in De Wakkere Accountant. Zij willen uit de PBO stappen en een alternatieve vereniging vormen die een wettelijke basis krijgt op grond van een nog op te stellen algemene maatregel van bestuur, ex artikel 28 van de Wta. Hun kritiek komt er in het kort gezegd op neer dat zij van mening zijn dat de beroepsorganisaties als het ware worden gerund door de grote kantoren en dat de belangen van de kleintjes daarmee in de verdrukking komen. Het NIVRA en de NovAA, de publiekrechtelijke organisaties, herkennen zich overigens niet in dit beeld.

De Wakkere Accountant beroept zich ondertussen op een recente uitspraak van de Raad van State, die eerder is aangehaald door de heer Irrgang, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat uit het EVRM volgt dat beroepsbeoefenaren het recht hebben, zich niet te verenigen, ondanks publiekrechtelijke voorschriften. In die uitspraak betrof het een besluit van de artsenorganisatie KNMG, waarin huisartsen gedwongen werden, zich te verenigen in een huisartsenkring. Dit is niet geheel vergelijkbaar met het verplichte lidmaatschap van het NIVRA en de NOvAA, want die volgt rechtstreeks uit de wet en hangt ook samen met de publiekrechtelijke status van de publiekrechtelijk beroepsorganisatie. Dat is een soort overheid en dat is die huisartsenkring, of KNMG, niet.

Ik nodig de minister desalniettemin uit, met een uitgebreide notitie te komen over deze kwestie, waarin hij uitgebreid ingaat op de vraag in hoeverre het accountantsberoep nog via een PBO gereglementeerd moet blijven. De AFM houdt nu immers toezicht op accountants die wettelijke taken uitvoeren en voor niet-wettelijke taken hoeft geen publiekrechtelijk orgaan in stand te worden gehouden. Daarnaast vraag ik de minister, in te gaan op het arrest van de Raad van State van 9 januari 2008, dat ik zojuist heb genoemd, en op de Europese richtlijn Erkenning Beroepskwalificaties.

De vraag is overigens wel op welke wijze de vakbekwaamheidseisen en de gedrags- en beroepsregels worden bewaakt. Dat wordt nu door de PBO gedaan. Ik meen dat de gedrags- en beroepsregels en ook de vakbekwaamheidseisen van belang zijn, als accountants zijn belast met een wettelijke taak. Ik vraag de minister, in de notitie ook in te gaan op de vraag op welke wijze andere lidstaten van de Europese Unie dit vraagstuk hebben getackeld. Leden van beroepsorganisaties uit andere lidstaten die in Nederland werken, vallen namelijk onder een ander regime dan accountants die in Nederland gevestigd zijn.

De heer Irrgang ziet ruimte voor een nieuw soort accountant, waarbij hij terecht erop wijst dat deze niet van twee walletjes moet eten. Het zou een soort mkb-accountant moeten worden. Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Irrgang en vraag de minister of hij in de notitie hierop wil ingaan.

Mijn laatste punt van zorg betreft de mogelijk forse toename van een administratieve lastendruk van verordeningen van publiekrechtelijke beroepsorganisaties in het algemeen en die van de ontwerpverordening kwaliteitstoetsing van het NIVRA in het bijzonder. Ik heb de verordening zelf niet gelezen en heb mij er geen oordeel over kunnen vormen. Ik heb wel een persbericht gelezen van samenwerkende registeraccountants en accountants-administratieconsulenten. Hierin staat dat deze verordening een forse toename van administratieve lasten met zich meebrengt. Een klein kantoor is tot € 3600 extra kwijt, een kantoor in het middensegment € 7200 en middelgrote kantoren € 120.000. Dit naast de reguliere NIVRA-contributie.

Zij stellen dit aan de orde en vinden dat er een alternatief systeem mogelijk moet zijn, waarin er veel meer sprake is van – als ik het goed begrijp – een eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteitshandhaving. Hierbij is het van belang dat de beroepsorganisatie toezicht houdt om free-ridersgedrag in de markt te voorkomen. Zonder te diep op deze specifieke kwestie te willen ingaan, verzoek ik de minister om verordeningen van beroepsorganisaties – in dit geval een publiekrechtelijke beroepsorganisatie, waarvoor de minister verantwoordelijk is – in elk geval te toetsen op administratieve lastendruk. De Kamer kan eensgezind een groot punt maken van de reductie van administratieve lasten, en de regering kan daar een groot punt van maken, maar als andere overheidsinstanties – in dit geval een publiekrechtelijke beroepsorganisatie, die eigenlijk een overheidsinstantie is die gerund wordt door de beroepsbeoefenaren zelf – heel wat administratieve lastendruk veroorzaken waarvan de kleinere kantoren erg veel last hebben, dan schieten wij daar per saldo niets mee op. Ik kan niet beoordelen welke voorschriften terecht worden opgelegd en welke niet. Ik kan ook niet beoordelen in hoeverre alternatieven reëel zijn. Kan de minister hier goed op letten?

De voorzitter:

De minister wil graag weten waar hij de toezegging van minister Zalm over de "Chinese muren" kan vinden.

De heer Weekers (VVD):

Het betreft het dossier met nummer 29658. Het gaat om de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag. In de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 31 januari 2005 wordt er ook uitvoerig op ingegaan. De memorie van antwoord aan de Eerste Kamer van 16 november 2005 komt deze zaak ook aan de orde.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Voorzitter. Tot genoegen van de CDA-fractie spreken wij vandaag in afrondende zin over een wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties en Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek inzake de implementatie van een relevante Europese richtlijn. Met de regering is mijn fractie van mening dat een transparante en goed functionerende markt voor accountantsdiensten bijdraagt aan een belangrijke doelstelling van de Europese Unie, namelijk het creëren van een goed functionerende kapitaalmarkt. Het onafhankelijke oordeel van een openbare accountant en de waarde die daaraan in het maatschappelijke verkeer wordt toegekend, zijn van groot belang voor de investeerders, de consumenten, de overheid en eigenlijk de economie in haar geheel.

Een van de belangrijkste kernfuncties van een accountant is het toevoegen van zekerheid en betrouwbaarheid aan financiële informatie. Als in deze functie die zekerheid en die betrouwbaarheid hun waarde verliezen, leidt dat tot het wegvallen van het in de accountant gestelde vertrouwen. Wij kennen de voorbeelden van Enron, Parmelat en Ahold. Het in diskrediet raken van een accountant kan gevolgen hebben voor het vertrouwen in de beroepsgroep als geheel en ook voor het bedrijfsleven, de overheid, de consument en financiële markten ten behoeve waarvan de accountant zijn verklaringen afgeeft.

Goede EU-regelgeving is van evident belang. De CDA-fractie staat daarom in grote lijnen achter dit wetsvoorstel. Wij vragen nog aandacht voor enkele punten. Binnen de accountantswereld bestaat al langere tijd enige onrust, aangewakkerd door een groep onafhankelijke accountants, over de vertegenwoordiging en de invloed van NIVRA en de NOvAA. Deze groep accountants, verenigd in onder andere de Stichting Wakkere Accountant (SWA), voelt zich niet vertegenwoordigd door de grote brancheorganisaties. Zij zouden op drie punten wijzigingen willen in het wetsvoorstel.

Volgens de Stichting Wakkere Accountant worden buitenlandse accountantsorganisaties geconfronteerd met dubbele en strijdige regelgeving van de Nederlandse en de buitenlandse beroepsorganisaties. De stichting zet vraagtekens bij de borging van de onafhankelijkheid van de accountant. Zij wil via een abonnement toetsen instellen die de onafhankelijkheid van accountants waarborgen. De SWA heeft ook moeite met wat zij "de verenigingsdwang" noemt. Zij pleit voor het instellen van een aparte accountantsorganisatie omdat de macht van de grote accountantsorganisaties te veel in de brancheorganisaties is doorgeslagen.

De CDA-fractie heeft een warm hart voor ondernemers in het mkb, ook voor de ondernemende accountants. Het mag dan ook niet zo zijn dat de kleinere accountantskantoren zich niet gekend of verdrukt voelen ten opzichte van de grotere. Dat er verschillen zijn, moge duidelijk zijn, maar er mag wat ons betreft geen sprake zijn van verdrukking of afhankelijkheid. Mijn fractie verneemt graag van de minister hoe hij aankijkt tegen de aangekaarte problemen. Indien de problemen een oplossing vereisen, vragen wij hem om daarvoor voorstellen aan te dragen. Graag ontvangen wij hiertoe een brief.

Daarnaast heeft mijn fractie een grote zorg over de mogelijkheid dat de AFM vertrouwelijke gegevens verkrijgt van een accountantsorganisatie en deze gebruikt voor de uitvoering van de Wet op het financieel toezicht. Dit is door mijn collega van de VVD eveneens nadrukkelijk aangekaart. In het huidige voorstel is bepaald dat informatie, verkregen bij het toezicht op accountantsorganisaties, kan worden gebruikt indien dit niet alleen op basis van de Wet toezicht accountantsorganisaties noodzakelijk is maar ook op basis van de Wet op het financieel toezicht. Ik citeer: "Het kabinet is van mening dat het toezichtsbelang in bepaalde gevallen met zich kan brengen dat vertrouwelijke gegevens die in het kader van het Wta-toezicht zijn verkregen ook voor Wft-toezicht kunnen worden ingezet. Dit wordt door het voorgestelde artikel 63a van de Wta geregeld." Dit schrijft de minister van Financiën in zijn nota naar aanleiding van het verslag.

In deze nota lees ik vervolgens dat in het nieuwe hoofdstuk 5A van de Wta, dat gaat over de geheimhouding en de uitzonderingen dienaangaande, geen systeem gekozen wordt dat wezenlijk anders is dan het artikel 2:5 van de Awb, dat nu van toepassing is. Waarom wordt dit dan toch toegevoegd, zo vraagt mijn fractie zich af.

Een en ander zou kunnen impliceren dat de functie van de accountant wordt aangetast. Deze functie berust mede op de plicht tot geheimhouding en op de vertrouwelijkheid van de informatie die van de cliënt verkregen is. Wij hebben hiermee echt problemen. Mijn fractie is van mening dat er een duidelijke scheiding moet zijn en moet blijven tussen de informatie die verkregen wordt vanuit diverse toezichtstaken binnen de AFM. Een combinatie van toezichthoudende functies kan conflicterend zijn. De "Chinese walls" zijn aangebracht. Dat heeft mijn collega van de VVD duidelijk aangegeven. Bij de parlementaire behandeling van de Wta heeft mijn fractie hierop dan ook telkenmale heel stringent aangedrongen. Wij zijn van mening dat de cliënt van de accountant erop aan moet kunnen dat uit het oogpunt van accountancy verkregen gegevens uitsluitend voor die doeleinden gebruikt kunnen en mogen worden. Vanuit dat gezichtspunt stellen wij dan ook een wijziging voor van artikel 63a. Wij dienen daarom in gezamenlijkheid met de VVD een amendement in. Mijn collega van de VVD heeft dit verder toegelicht.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Vandaag bespreken wij de wijziging op de Wet toezicht accountantsorganisaties ter implementatie van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. De PVV ondersteunt de gedachte dat de integriteit en de betrouwbaarheid van de publieke accountant worden gegarandeerd middels wetgeving. Dit is van groot belang voor een goed functionerende kapitaalmarkt binnen de EU. Het toezicht op accountants en accountantsorganisaties is in Nederland inmiddels wettelijk verankerd middels allerlei wetten, Wta, Bta, WRA, WAA, en behoeft verder geen toelichting. Deze wetswijziging heeft meer betrekking op informatie-uitwisseling en samenwerking tussen toezichthouders in de EU.

Na deze inleiding wil ik stilstaan bij enkele kritiekpunten en een paar vragen stellen. Het eerste punt betreft de "Chinese walls". Hierover is al veel gezegd. Ook de PVV-fractie vraagt zich af of het wel een goede zaak is dat informatie, verkregen tijdens Wta-taken, ook gebruikt kan worden bij Wft-taken. Wat zijn hiervan de consequenties? De minister geeft wel aan dat de Wta-afdeling zich ervan moet vergewissen of informatie kan worden overgedragen. Om dit te kunnen vaststellen, moeten zaken geanonimiseerd ten behoeve van de interne besluitvorming worden onderzocht. Wanneer kan informatie wel en wanneer kan informatie niet worden overgedragen naar de Wft? Welke criteria liggen hieraan ten grondslag? In hoeverre wekt deze mogelijkheid tot informatie-uitwisselingen tussen de twee afdelingen wantrouwen in de AFM in de hand? Dat is precies wat wij niet moeten hebben.

In hoeverre betekent de registratie van en het toezicht op auditorganisaties van derde landen een extra taakuitbreiding voor de AFM? Welke kosten en administratieve lasten liggen hieraan ten grondslag? Indien een auditorganisatie van een derde land is geregistreerd bij de toezichthouder van een andere lidstaat, is het dan wel noodzakelijk om deze separaat bij de AFM te registreren?

Dan heb ik nog een puntje over de concurrentiepositie. De Nederlandse accountancyregelgeving is aanzienlijk uitgebreider dan de richtlijnen. Elke lidstaat kan de algemeen geformuleerde eisen uit de richtlijn zelf inkleuren. De minister stelt dat hierdoor de concurrentiepositie van Nederland juist verbetert, omdat iedereen belang heeft bij een betrouwbare accountancysector. Maar is iedereen wel gebaat bij een stringentere wet- en regelgeving, terwijl dit ook allerlei beperkingen en extra kosten met zich meebrengt? In hoeverre verschillen de wet- en regelgeving in de verschillende lidstaten? Zijn wij niet weer het braafste jongetje van de Europese klas? Is het niet interessant voor een externe accountant of een klein kantoor om zich in een andere lidstaat te vestigen en werkzaamheden in Nederland te verrichten, om zodoende de wet- en regelgeving en gedragscodes in Nederland te ontduiken? Heeft de minister hiernaar gekeken?

De eerdere sprekers hebben het ook al gehad over de ruzie bij de beroepsorganisaties. In hoeverre vormen de gedragscodes van de beroepsorganisaties een belemmering voor kleine kantoren om hun werkzaamheden uit te voeren? Is hier wel sprake van een gelijk speelveld met de "big four"-kantoren? In Nederland is slechts 10% van de accountants werkzaam als wettelijk controleur. Toch zijn de hele wet- en regelgeving en de gedragscodes van de beroepsorganisaties daarop gebaseerd. Hoe eerlijk is dit voor de kleine kantoren, die naast wettelijke controles ook allerlei andere werkzaamheden verrichten, en voor accountants die niet in een accountantomgeving opereren? Uit de sector hoor ik geluiden dat het door de komst van de Wta en stringente voorschriften van beroepsorganisaties voor veel kleine accountantsorganisaties bijna ondoenlijk is om aan alle voorschriften te voldoen, waardoor kleine kantoren of zelfstandigen afzien van controlewerkzaamheden en zelfs gecertificeerde accountants verzoeken hun titel af te leggen, om zodoende de verordeningen en de gedragscodes te mijden. In hoeverre vormen deze wetswijziging en de bestaande wet- en regelgeving en gedragscodes van beroepsorganisaties een belemmering voor kleine kantoren om aan hun verplichtingen te voldoen? Hoe gaat de minister dit repareren?

De voorzitter:

De minister heeft mij verzocht om enkele ogenblikken schorsing, om dan te bepalen of hij over voldoende informatie beschikt om op al uw vragen antwoord te geven.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Bos:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Op veel van de vragen, opmerkingen en commentaren zou ik antwoord kunnen geven, maar voor een aantal heb ik eigenlijk wat meer tijd nodig om wat nader onderzoek te doen. Dat betreft met name een van de meest centrale onderdelen van dit debat, namelijk de vraag in hoeverre de strekking van ons voorstel met betrekking tot het recht dat wij de AFM willen geven om informatie die zij in het kader van haar toezichtsfunctie uit hoofde van de Wta tegenkomt te gebruiken in de sfeer van de WFT, haaks zou staan op toezeggingen die mijn voorganger, de heer Zalm, gedaan heeft.

Hoezeer ik het ook inhoudelijk oneens ben met de inhoud van het amendement-Weekers/Blanksma op stuk nr. 9, ik vind het voor een verantwoorde afhandeling van dit debat wel van belang dat ik mij verdiep in wat mijn voorganger daarover precies gezegd heeft teneinde dat ook uiteindelijk mee te kunnen wegen. Daar heb ik iets meer tijd voor nodig. Ik zou het zeer op prijs stellen als het mogelijk is om mij die tijd te gunnen, zodat wij volgende week tot een definitieve afhandeling van dit wetsontwerp kunnen komen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Minister Bos:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Op veel van de vragen, opmerkingen en commentaren zou ik antwoord kunnen geven en kunnen reageren, maar voor een aantal heb ik eigenlijk wat meer tijd nodig om nader onderzoek te doen. Dat betreft met name een van de meest centrale onderdelen van dit debat, namelijk de vraag in hoeverre de strekking van ons voorstel met betrekking tot het recht dat wij de AFM willen geven om informatie die zij tegenkomt in het kader van haar toezichtsfunctie uit hoofde van de Wta te gebruiken in de sfeer van de Wft, haaks zou staan op toezeggingen die mijn voorganger, de heer Zalm, gedaan heeft.

Hoezeer ik het ook inhoudelijk oneens ben met de inhoud van het amendement-Weekers/Blanksma-van den Heuvel op stuk nr. 9, vind ik het voor een verantwoorde afhandeling van dit debat wel van belang dat ik mij verdiep in wat mijn voorganger daarover precies gezegd heeft, om ook dat uiteindelijk mee te kunnen wegen. Daar heb ik iets meer tijd voor nodig. Ik zou het zeer op prijs stellen als het mogelijk is om mij die tijd te gunnen en wij volgende week tot een definitieve afhandeling van dit wetsvoorstel kunnen komen.

De voorzitter:

Ik voeg hieraan toe dat de minister van Financiën zelf de Kamer gevraagd heeft om de eindstemmingen in deze Kamer uiterlijk op 22 mei te houden. Wij zitten dus wel onder enige tijdsdruk, want het wetsvoorstel moet ook nog naar de Eerste Kamer.

Mag ik de leden het woord hierover geven?

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik stem graag in met enig uitstel voor de beantwoording van de minister als dat de kwaliteit van die beantwoording ten goede komt. Dat doe ik liever dan het afraffelen van de behandeling van het wetsvoorstel op dit moment. Voor het overige staat de VVD-fractie altijd tot uw beschikking om verder over het wetsvoorstel te praten.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Dat geldt ook voor de CDA-fractie. Ik denk dat het zeer helder is dat dit voor mijn fractie een heel zwaar punt is; wij willen graag een gedegen behandeling door de minister. In die zin stemmen wij ook in met uitstel.

De voorzitter:

Kunnen de andere leden hier ook mee kunnen leven? Als zij knikken, is het goed.

Ik stel voor, de algemene beraadslaging te schorsen. Ik laat weten wanneer het vervolg kan plaatsvinden. Dit is een wetsvoorstel dat een geschiedenis heeft wat betreft gebroken behandeling. Helaas gaan wij die geschiedenis voortzetten.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 16.55 uur tot 18.45 uur geschorst.

Voorzitter: Ten Hoopen

Naar boven