Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2008 (31200 VI)

,

en van:

- de motie-Verdonk/Fritsma over een pilot gesloten opvang voor AMV's (31200 VI, nr. 42);

- de motie-De Wit/Azough over de instelling van een commissie voor interne periodieke toetsing van vonnissen (31200 VI, nr. 47);

- de motie-De Wit/Azough over hulp aan slachtoffers van financieel-economische misdaad (31200 VI, nr. 48);

- de motie-Van Velzen over een experiment met een vrij budget voor de reclassering (31200 VI, nr. 49);

- de motie-Van Velzen over een uniform systeem voor rechtshulp aan Nederlanders die in het buitenland betrokken raken bij strafzaken (31200 VI, nr. 50);

- de motie-Van Velzen over kostendekkende vormen van arbeid in detentie (31200 VI, nr. 51);

- de motie-Van Haersma Buma c.s. over een verbod van growshops (31200 VI, nr. 52);

- de motie-Van Vroonhoven-Kok c.s. over een financiële paragraaf bij de verbeterprogramma's voor justitiële jeugdinrichtingen (31200 VI, nr. 53);

- de motie-Van Vroonhoven-Kok c.s. over de te verwachten daling van rechtsbijstandspremies (31200 VI, nr. 54);

- de motie-Teeven over het in gebruik nemen van het geïntegreerd processysteem strafrecht (31200 VI, nr. 55);

- de motie-Teeven over het laten betalen van de eigen proceskosten door mensen die onherroepelijk zijn veroordeeld (31200 VI, nr. 56);

- de motie-Teeven over het vervallen van de verjaringstermijn voor de aangifte van seksueel misbruik (31200 VI, nr. 57);

- de motie-Teeven over de betekening in strafrechtelijke procedures op het kantoor van de advocaat (31200 VI, nr. 58);

- de motie-Teeven/Van der Staaij over de evaluatie van de Wet op de bescherming persoonsgegevens (31200 VI, nr. 59);

- de motie-Teeven c.s. over het huisvesten van de Stichting Slachtofferhulp Nederland op een bureau van politie (31200 VI, nr. 60);

- de motie-Kamp over het strafbaar stellen van het tegenwerken van integratie (31200 VI, nr. 61);

- de motie-Kamp over een lik-op-stukbeleid voor ontspoorde jongeren (31200 VI, nr. 62);

- de motie-Kamp over een kwantitatieve doelstelling voor het terugbrengen van het aantal illegalen (31200 VI, nr. 63);

- de motie-Spekman c.s. over het wegnemen van belemmeringen voor statushouders bij het vinden van een baan (31200 VI, nr. 64);

- de motie-Spekman/Anker over aanpassing van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (31200 VI, nr. 65);

- de motie-De Roon over een internetsite met gegevens van veroordeelde daders van misdrijven (31200 VI, nr. 66);

- de motie-De Roon over het voorkomen dat overheidsorganen daders van misdrijven in hun criminele activiteiten faciliteert (31200 VI, nr. 67);

- de motie-De Roon over mogelijke consequenties voor een verantwoordelijke voor verlofverlening aan een tbs'er die een ernstig misdrijf pleegt (31200 VI, nr. 68);

- de motie-Fritsma over het volgen van het Italiaanse voorbeeld van het uitzetten van criminele Roemenen en Bulgaren (31200 VI, nr. 69);

- de motie-Fritsma over het omzeilen van het nationale toelatingsbeleid via EU-bepalingen (31200 VI, nr. 70);

- de motie-Fritsma over het direct terugsturen van vreemdelingen zonder een voor hen verplichte mvv (31200 VI, nr. 71);

- de motie-Anker c.s. over verbreding van het onderzoek naar strafbaarstelling van prostituanten (31200 VI, nr. 72);

- de motie-Anker c.s. over de opbrengst van zinvolle arbeid tijdens detentie (31200 VI, nr. 73);

- de motie-Azough c.s. over versnelling van op grote schaal gevoerde procedures over dezelfde principiële rechtsvragen (31200 VI, nr. 74);

- de motie-Azough over het direct starten van reclasseringstoezicht na het ontslag uit detentie (31200 VI, nr. 75);

- de motie-Azough over bescherming van de slachtoffers van mensenhandel (31200 VI, nr. 76);

- de motie-Azough/De Wit over wettelijke begrenzing van de duur van vreemdelingendetentie (31200 VI, nr. 77);

- de motie-Pechtold over risico's, effecten en kosten van voorgestelde maatregelen (31200 VI, nr. 78);

- de motie-Pechtold over een onderzoek naar het Nederlandse antiterrorismebeleid (31200 VI, nr. 79);

- de motie-Van der Staaij c.s. over het plan van aanpak inzake schadelijke geweldsbeelden (31200 VI, nr. 80);

- de motie-Van der Staaij c.s. over een internationale autoriteit die toeziet op de naleving van het Haags Adoptieverdrag (31200 VI, nr. 81);

- de motie-Van der Staaij c.s. over het tegengaan van de praktijken van pooiers (31200 VI, nr. 82);

- de motie-Fritsma over een moslimimmigratiestop (31200 VI, nr. 83).

(Zie vergadering van 15 november 2007.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Aan mij de eer om te beginnen met antwoorden in de tweede termijn. Ik reageer natuurlijk op de moties en amendementen die in de tweede termijn van de Kamer zijn ingediend en op een enkele vraag. Specifiek ga ik in op twee vragen van mevrouw Van Vroonhoven-Kok. Mevrouw Van Vroonhoven-Kok heeft gevraagd naar de gesloten opvang van minderjarige vreemdelingen. Daar is ook een motie over ingediend door mevrouw Verdonk. Ik neem met mijn antwoord dus ook een voorschot op mijn reactie op die motie. In het debat heb ik al aangegeven waarom voor dit moment niet wordt gekozen voor een gesloten opvang, dus voor detentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voor een gesloten opvang gelden zware waarborgen, onder ander voortvloeiend uit artikel 5 van het EVRM. Bovendien is daar een wettelijke basis voor nodig en een rechterlijke toets omdat het om een fors ingrijpen in de levenssfeer van de minderjarige gaat.

De kosten van gesloten opvang zijn 4,7 mln. hoger dan de kosten voor een pilot besloten opvang. In eerder overleg met de Kamer is dan ook besloten om eerst een pilot besloten opvang uit te voeren. Op basis van een tussentijdse rapportage en een eindevaluatie wordt bezien wat deze pilot, die een groot aantal maatregelen ter bescherming van het kind met zich brengt, aan resultaten oplevert. Ik wil een pilot waar de Kamer mee heeft ingestemd niet voor de start ervan al inwisselen voor een andere manier van opvang, die pas na geruime tijd kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld omdat daarvoor een wetswijziging nodig is. In de tussentijd zouden jongeren niet extra beschermd zijn. Die extra bescherming is op dit moment sowieso nodig. Het lijkt mij goed om de resultaten van de pilot af te wachten voordat wij bezien of verdergaand ingrijpen in de levenssfeer van deze jongeren nodig is.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De staatssecretaris zegt: het kan niet want er is een wettelijke basis nodig, er is een rechterlijke toets nodig en de kosten worden hoger. Dat zijn echter praktische argumenten. Op de langere termijn kan het wel gerealiseerd worden, als de staatssecretaris de politieke moed heeft om te zeggen dat zij die AMV's echt wil beschermen. Dat kan niet met de deur open. Echt beschermen kan alleen als de deur gesloten is. Waarom niet en-en, door enerzijds te beginnen met een pilot en anderzijds voorbereidingen te treffen voor het wijzigen van de wet?

Staatssecretaris Albayrak:

Ik zei al dat extra maatregelen nodig zijn voor de bescherming van de jongeren in de pilot. Die maatregelen bestaan niet alleen maar uit afgesloten ruimtes; de beslotenheid is echt besloten. Ik heb vormen van besloten opvang bezocht en de vrijheidsbeperking daar is al enorm. Jongeren kunnen niet vrij en blij de straat op omdat op de hoek de auto staat waar zij worden geacht in te stappen. De minister van Vreemdelingenzaken en Integratiezaken in het vorige kabinet heeft de pilot voorgesteld en met de Kamer besproken. Zij heeft gekozen voor die beslotenheid, waar ook ik veel in zie. Deze gaat gepaard met voorlichting aan jongeren zodat zij weten wat hen te wachten staat als zij het pand verlaten. Ik vind vreemdelingendetentie, want daar hebben wij het over, voor deze jongeren zonder dat wij bewezen hebben dat gesloten opvang iets toevoegt aan besloten opvang, een te vergaande maatregel. Deze jongeren hebben geen crimineel verleden en moeten wat mij betreft snel terug gaan. Het werken aan terugkeer maakt ook onderdeel uit van die besloten opvang. Vreemdelingendetentie wordt altijd getoetst door de rechter en is altijd tijdelijk. Dat zou betekenen dat deze jongeren na ommekomst van een aantal maanden toch op straat staan. Ik heb dan liever dat wij nu maximaal proberen om ze in beslotenheid op te vangen, voor te lichten en terug te krijgen naar de landen van herkomst. Dat lijkt mij een vruchtbaardere weg.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Daar is geen pilot meer voor nodig, want dat loopt al lang. De vorige minister heeft de pilot besloten voorgesteld, omdat gesloten politiek niet haalbaar was en die is er nog steeds van overtuigd dat gesloten de beste manier is om kinderen te beschermen. Daarom vraag ik nogmaals om in te zetten op de overbodige pilot besloten en daarna op gesloten. Dat is de manier waarop de staatssecretaris duidelijk maakt dat zij echt wil beschermen.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik snap dat die keuze zo is gemaakt door de vorige verantwoordelijke bewindspersoon als wordt uitgegaan van politieke haalbaarheid. Ik heb niet eens aan politieke haalbaarheid gedacht. Deze keuze maak ik nu als verantwoordelijk bewindspersoon. Eerst maximaal besloten proberen en pas als het nodig blijkt, omdat besloten niet volledig en voldoende blijkt, de gesloten opvang overwegen. En niet andersom.

De volgende vraag van mevrouw Van Vroonhoven-Kok betreft het openbare ordebeleid en de EU-criminelen. Zij heeft nog eens hartstochtelijk gevraagd om te kijken naar wat Italië op dit moment met het decreet doet. Wij zijn in augustus al tot de conclusie gekomen dat wij meer mogelijkheden willen hebben om criminele EU-onder­danen uit te zetten. Vandaar de pilot waarnaar ik vorige week in mijn inbreng heb verwezen. Ik heb inmiddels ook kennisgenomen van wat Italië precies van plan is. Zij hebben daar een wetsdecreet dat rechtstreekse werking heeft, maar dat nog wel door beide kamers van het parlement behandeld moet worden. Ik ben benieuwd hoe het er uiteindelijk uit komt te zien. Ik heb ook gezegd dat ik niet van plan ben om categoraal mensen, bijvoorbeeld mensen met een bepaalde nationaliteit, uit te zetten. Ik bewandel de weg van de individuele veroordeelden en criminelen. Ik zal de ontwikkelingen in Italië betrekken bij de pilot die ik heb aangekondigd.

Vervolgens kom ik op de amendementen die zijn ingediend op de terreinen die onder mijn verantwoordelijkheid vallen. Allereerst het amendement van de leden Teeven en Van Velzen op stuk nr. 32 over de financiering van de reclasseringsorganisaties in 2008. Het amendement vraagt om die financiering af te stemmen op de stijgende instroomcijfers. Aanneming van dat amendement moet ik ontraden met de argumenten die ik in het debat heb gegeven. Ik ben op dit moment van mening dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de reclasseringsactiviteiten, ook voor het intensievere toezicht en het toenemende aantal toezichten. Er is een groei voorzien in de middelen voor 2008 ten opzichte van 2007. Het gaat dan concreet om een stijging van 3%. In 2008 is er 11,9 mln. extra beschikbaar voor de activiteiten van de reclasseringsorganisaties oplopend tot structureel 40 mln. Bovendien komen er ten behoeve van de verbeteringen in het tbs-stelsel nog middelen beschikbaar ten bedrage van 10 mln. Ook komt er 5 mln. extra voor intensief toezicht op veelplegers. Ik denk dus dat de financiële ruimte er wel is en dat het er nu op aan komt dat wij het geld vooral vertalen in intensiever en meer toezicht waar dat nodig is. Op basis van deze argumenten ontraad ik aanneming van het amendement.

Dan ligt er een amendement van het lid Van Velzen op stuk nr. 34. Zij vraag om de bezuiniging van 25 mln. als gevolg van intensivering van meerpersoons celgebruik ongedaan te maken. In dat amendement zit een aantal aannames die ik niet deel met de indiener van dit amendement. Derhalve moet ik aanneming van dit amendement ontraden. Wat mij betreft is meerpersoons celgebruik een volwaardige en reguliere vorm van tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming. Ik heb ook al gezegd dat de uitbreiding van het meerpersoonscelgebruik geenszins betekent dat het geschikt wordt geacht voor alle gedetineerden. Contra-indicaties zijn bijvoorbeeld psychische gestoordheid, ernstige verslavingsproblematiek of gedragsproblematiek, de achtergrond van het gepleegde delict en opgelegde beperkingen. Ik heb dus op dit moment geen enkele reden om te denken dat de manier waarop wij voor de toekomst de nieuwbouw geschikt willen maken voor meerpersoons celgebruik ongedaan gemaakt moet worden. Uiteraard dient een en ander op een zorgvuldige wijze te gebeuren. Er wordt rekenschap gegeven van de personele en financiële consequenties van het sluiten van capaciteit, maar ook van de benodigde aanpassingen aan eenpersoonscellen om deze geschikt te maken voor gebruik door meer personen. Er zijn dus twee routes: er wordt ongebruikte capaciteit afgestoten en er wordt nieuw gebouwd. Deze nieuwbouw wordt geschikt gemaakt voor meerpersoons celgebruik. Die investering doen wij op de korte termijn om flexibel om te kunnen gaan met de gevangenispopulatie. Om de mensen op de juiste plek te detineren, is deze capaciteit op deze manier nodig.

Bovendien, misschien ten overvloede, heb ik ook gekeken naar de dekking van het amendement. Mevrouw Van Velzen zoekt die dekking in het afromen van de budgetflexibiliteit. Het budget van Justitie voor 2008 is volledig vastgelegd. Indien een budget niet geheel juridisch verplicht is, betekent dit niet dat er op het betrokken artikel sprake is van een beleidsmatige vrije ruimte. Integendeel, alle middelen op de Justitiebegroting zijn nodig voor de realisatie van de beleidsdoelstellingen. Het verlagen van het budget betekent dan ook onvermijdelijk dat activiteiten moeten worden geschrapt en dat daarmee samenhangende doelstellingen niet of niet volledig kunnen worden gerealiseerd. Dit vind ik ook een reden om aanneming van het amendement te ontraden.

Dan kom ik op het amendement van de heer Heerts op stuk nr. 39. Daarin wordt gevraagd de voorgenomen bezuiniging op de rechtsbijstand met 15 mln. te verminderen. In het debat is daar uitgebreid bij stilgestaan. Ik beperk mij hier tot de mededeling dat de bezuiniging voortvloeit uit het coalitieakkoord. De bezuiniging is ingevuld voor 2008 met een pakket maatregelen dat ik verantwoordelijk acht. Met dit pakket kan de taakstelling ingevuld worden zonder dat de uitgangspunten die de heer Heerts en ik delen met voeten getreden worden. Ik zie dan ook geen reden om op dit punt van het afgesproken kabinetsbeleid af te wijken. Derhalve ontraad ik ook de aanneming van dit amendement.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De staatssecretaris kan aanneming ontraden, maar gezien de ondertekening is het amendement vrijwel al aangenomen en hoeft er alleen nog maar over gestemd te worden. De heer Heerts stelt in dit amendement voor om 15 mln. van de voorgestelde bezuiniging op basis van de taakstelling terug te draaien. De SP-fractie steunt dit voorstel. Er blijft dan nog een bedrag openstaan van 10 mln. Ik neem aan dat dit een taakstelling is die de staatssecretaris alsnog uit zal voeren op de rechtsbijstand. Hoewel daar klaarblijkelijk een noodzaak voor is, wil mijn fractie voorkomen dat die extra bezuiniging van 10 mln. ten koste gaat van de toegang tot het recht. De staatssecretaris heeft in haar brief een aantal voorstellen gedaan waarop de bezuiniging van 25 mln. kan plaats vinden. De SP-fractie vraagt haar om die 10 mln. te zoeken in twee specifieke artikelen, namelijk de voorgestelde afschaffing van de vergoeding administratieve kosten en de voorgestelde aanpassing van de voorschotregeling. Ik zou over dit onderwerp graag een toezegging krijgen, anders overweeg ik in derde termijn er alsnog een motie over in te dienen.

Staatssecretaris Albayrak:

Dit vind ik een ietwat merkwaardige interruptie. Ik heb als argument genoemd dat de bezuiniging voortvloeit uit het coalitieakkoord. Ik sta achter mijn invulling van deze bezuiniging. Vervolgens zegt u dat u wel een andere manier hebt om de gelden die niet meer worden bezuinigd op het budget, deze 10 mln., aan te wenden. U gaat er bovendien van uit dat de bezuiniging slechts 10 mln. bedraagt. Ik ontraad het aanvaarden van dit amendement. Er zijn nog geen stemmingen geweest en ik hoop dat ik de coalitiepartijen kan overtuigen. Deze partijen zijn immers ook verantwoordelijk voor het coalitieakkoord. Ik ga niet vooruit lopen op de uitkomst van de stemming.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik wil ook niet vooruitlopen op de uitkomst van de stemming. Ik loop hier echter al wat langer rond, net als u. Gezien de ondertekening kan ik dan ook wel enigszins voorspellen hoe een en ander gaat verlopen. Mocht dit amendement aanvaard worden, dan staat nog een taakstelling van 10 mln. open. Ik vraag u ervoor zorg te dragen dat dit niet de toegang tot het recht gaat belemmeren. Ik heb hierbij twee posten genoemd waarvan ik denk dat hierop wel bezuinigd kan worden. Ik ben u dus ten dienste in dezen. Ik ontvang graag een toezegging. Zo niet, dan dien ik hierover een motie in derde termijn in.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb een pakket maatregelen aangekondigd in de begroting ter grootte van 25 mln. Ik verdedig het pakket dat ik heb voorgesteld, omdat ik ervan overtuigd ben dat het als zodanig, ook deze 25 mln., de toegang tot het recht niet aantast.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Van Velzen, u mag niet interrumperen. Ik begrijp dat u een derde termijn wenst. Deze termijn is uitsluitend bedoeld voor het indienen van een motie. Meer tijd hebben wij immers niet.

Staatssecretaris Albayrak:

In het amendement-De Wit/Azough wordt voorgesteld de bezuiniging niet met 15 mln. terug te draaien, zoals de heer Heerts in zijn amendement voorstelt, maar met 12,3 mln. Het moge duidelijk zijn dat ik, gelet op de zojuist genoemde argumenten, ook het aanvaarden van dit amendement ontraad.

In haar amendement op stuk nr. 84 vraagt mevrouw Van Velzen om een subsidie van € 325.000 voor de stichting Zorgconcept. Het aanvaarden van dit amendement moet ik ontraden. Mevrouw Van Velzen stelt voor de stichting voor 2008 een overbruggingssubsidie ter grootte van € 325.000 te verstrekken. Het aanbod van deze stichting is grotendeels gericht op re-integratie­activiteiten na afloop van het justitieel kader. Justitie is echter verantwoordelijk voor de re-integratietrajecten binnen het justitieel kader en daarmee voor een goede aansluiting op nazorg. In de fase daarna is re-integratie primair een verantwoordelijkheid van gemeente en zorginstellingen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat is mij bekend. Ik vraag dan ook om een eenmalige overbruggingssubsidie. Ik zie dat deze organisatie, die bijzonder goed werk doet, wel degelijk op zoek is bij gemeenten, maar op dit moment het benodigde bedrag nog niet gevonden heeft. Haar werk is nuttig, dus ik vraag u om een gebaar te maken.

Staatssecretaris Albayrak:

Er zijn vele stichtingen die activiteiten hebben buiten het justitieel kader. Ik vind dit amendement een heel sympathiek gebaar van mevrouw Van Velzen. Echter, op het moment dat ik dit amendement zou aanvaarden, zou hiervan een precedentwerking uitgaan naar alle andere organisaties die vragen om financiële ondersteuning door Justitie. Die scheiding tussen activiteiten binnen en buiten het justitiële kader wil ik graag handhaven. Een ander argument tegen het aannemen van dit amendement is de dekking die ervoor is gezocht, namelijk het afromen van de budgetflexibiliteit. Ik heb al gezegd dat de ruimte op de begroting van Justitie die in dit amendement wordt geschetst, er niet is.

Ik ga verder met de moties die zijn ingediend. Ik heb in antwoord op vragen van mevrouw Van Vroonhoven al gereageerd op de motie van mevrouw Verdonk en de heer Fritsma. Het moge duidelijk zijn dat ik het aanvaarden van deze motie ontraad.

Mevrouw Van Velzen heeft een motie ingediend op stuk nr. 49 over het bij wijze van experiment de ruimte geven aan de reclassering in één arrondissement. Zij wil een pilot. Ook het aanvaarden van deze motie ontraad ik. Wij hebben hier in mijn eerste termijn uitvoerig over gesproken. Mevrouw Van Velzen denkt dat de reclassering onvoldoende experimenteerruimte heeft, onvoldoende professionele ruimte om te bepalen wat de meest geschikte aanpak of invulling van het toezicht is. Ik zie dit probleem niet. Het is zeker niet gezegd dat bepaalde activiteiten van reclasseringsmedewerkers per definitie niet declarabel zijn. Het ophalen van een gedetineerde bij de poort kan een activiteit zijn die prima past bij het uitvoeren van toezicht als dat naar het oordeel van de reclasseringswerker nodig is voor een goede uitvoering van het toezicht. De professionele ruimte van reclasseringswerkers is niet in het geding.

De motie op stuk nr. 50 van mevrouw Van Velzen betreft een onderzoek naar een uniform systeem voor tegemoetkoming in de kosten van rechtshulp voor Nederlanders die in het buitenland betrokken raken bij strafzaken. Dat is een zeer diverse groep. Er wordt gevraagd wat de huidige mogelijkheden zijn voor rechtshulp aan Nederlanders die op welke manier dan ook betrokken raken bij strafzaken. Het algemene uitgangspunt is dat het land waar de strafzaak plaatsvindt verantwoordelijk is voor de rechtsbijstandsvoorziening. Een van de redenen daarvoor is dat een Nederlandse advocaat veel minder geëquipeerd is, bijvoorbeeld waar het gaat om kennis van het recht, om ter plekke adequate rechtshulp te verlenen dan een advocaat uit het land waar de strafzaak plaatsvindt. Daar komt bij dat Nederlandse advocaten vaak ook niet bevoegd zijn om in een ander land rechtsbijstand te verlenen.

Als er geen sprake is van een afdoende voorziening in het buitenland en het tevens een in de Nederlandse rechtssfeer gelegen rechtsbelang betreft, bestaat de mogelijkheid tot rechtsbijstand door een door de Raden voor Rechtsbijstand aan de Nederlandse rechtzoekende toegevoegde advocaat. Als de mogelijkheden in het buitenland beperkt zijn, is het niet uitgesloten dat een toevoeging plaatsvindt. Dat geldt ook voor in het buitenland gedetineerde Nederlanders of Nederlandse verdachten. Zij worden in eerste instantie bijgestaan door een advocaat uit het betreffende land. Als voorzieningen ontbreken, kan sprake zijn van een toevoeging. De bestaande voorzieningen voor het verlenen van rechtsbijstand aan Nederlanders in het buitenland waar nodig, zijn naar mijn mening voldoende. Ik acht een nader onderzoek niet nodig. Ik ontraad derhalve het aanvaarden van deze motie.

De motie op stuk nr. 51 van mevrouw Van Velzen gaat over een onderzoek naar kostendekkende vormen van arbeid in detentie. Daarvoor heeft de heer Anker ook uitgebreid aandacht gevraagd. Over dit punt hebben wij lang gesproken in de eerste termijn, waarbij ik heb toegezegd dat er specifiek naar het voorbeeld wordt gekeken dat mevrouw Van Velzen heeft gegeven van een gevangenis in Noordrijn-Westfalen. Er zal worden onderzocht wat de succesfactor is van de aanpak in die gevangenis in Duitsland en of wij daarvan iets kunnen leren. De resultaten van dit onderzoek zal ik de Kamer voor de zomer van 2008 doen toekomen. In de motie wordt gevraagd om een breed onderzoek in Europese landen naar kostendekkende vormen van arbeid. In het licht van wat ik de Kamer heb verteld over de initiatieven die wij zelf hebben genomen om arbeid in gevangenissen drastisch te veranderen, acht ik het niet nodig om ook nog eens een breed Europees onderzoek in te stellen. Wij hebben zelf al een traject ingezet waarvan de uitkomst kan zijn dat arbeid in gevangenissen niet alleen kostendekkend maar ook kostenbesparend kan worden geregeld. Ik wil graag de resultaten van het project Werkt! afwachten voordat wij nog breder onderzoek gaan doen. Naar de situatie in Noordrijn-Westfalen zal ik wel kijken.

Mevrouw Van Velzen vraagt in deze motie ook om onderzoek te doen naar een substantiële verhoging van het arbeidsloon van gedetineerden. Ik heb gezegd dat arbeid op dit moment een bijzonder dure dagbesteding in gevangenissen is. Als wij zouden overgaan tot verhoging van het arbeidsloon, zou dit nog duurder worden. De inzet van het beleid is om de kosten van arbeid op korte termijn terug te brengen en arbeid zo mogelijk kostendekkend te maken. Een zodanige opbrengst dat daaruit ook een substantiële verhoging van het arbeidsloon kan worden betaald is op dit moment geen reëel perspectief. De aanneming van de motie op stuk nr. 51 moet ik derhalve ontraden.

In de motie op stuk nr. 53 van mevrouw Van Vroonhoven-Kok c.s. wordt gevraagd om een financiële paragraaf voor de verbeterprogramma's van de justitiële jeugdinrichtingen voor 1 maart 2008. In eerdere brieven heb ik gemeld dat is afgesproken dat wij dit onderwerp bij de voorjaarsnota in kaart zullen hebben gebracht. Mevrouw Van Vroonhoven-Kok heeft behoefte aan versnelling van dit proces. Gezien de urgentie die ik vele malen heb uitgesproken van daadwerkelijk effect hebbende verbeteringen in de justitiële inrichtingen kan ik dat verzoek begrijpen. Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer. Indien deze wordt aangenomen, zal ik graag nagaan of het mogelijk is om eerder duidelijkheid te geven dan bij de voorjaarsnota begin juni 2008.

De aanneming van de motie op stuk nr. 54 moet ik ontraden omdat de premiestelling van rechtsbijstandsverzekeraars van vele factoren afhankelijk is, niet alleen van de competentiegrens. Het is echt te gemakkelijk om te vragen of de wijziging van de competentiegrens leidt tot premieverlagingen. De rechtsbijstandsverzekeringen dekken bijvoorbeeld ook gerechts- en griffiekosten, kosten van veroordeling en van ingeschakelde experts en deskundigen. Op voorhand kan dus zeker niet worden gesteld dat een verhoging van de competentiegrens tot een daling van de rechtsbijstandsverzekeringspremies zou moeten kunnen leiden. Die link is iets te snel gelegd op de manier zoals verwoord in deze motie. Derhalve moet ik ook de aanneming van deze motie ontraden.

De heer Kamp vraagt in zijn de motie op stuk nr. 63 om een kwantitatieve doelstelling voor het terugbrengen van het aantal illegalen. Ik heb in de eerste termijn verteld waarom ik een kwantitatieve doelstelling voor het doel dat wij gezamenlijk willen bereiken, namelijk een effectieve bestrijding van illegaal verblijf, niet de juiste methode vind. Het aantal illegale vreemdelingen in Nederland laat zich niet meten – en is nooit te meten geweest – maar laat zich hooguit schatten. Een kwantitatieve doelstelling, in percentages of aantallen, is simpelweg niet te geven. Het lijkt wel daadkrachtig en resultaatgericht, maar het is juist een belangrijk kenmerk van illegaliteit dat de omvang niet vaststaat. Ik denk dat het niet goed is om kwantiteit zo leidend te laten zijn als de heer Kamp in zijn motie voorstelt. Wij hebben andere middelen en methoden om illegaal verblijf te bestrijden die volgens mij effectiever en werkbaarder zijn. Het aannemen van de motie op stuk nr. 63 van de heer Kamp moet ik derhalve ontraden.

De heer Kamp (VVD):

De staatssecretaris stelt dat wij andere methoden hebben. Laten wij nou eerlijk zijn, zij doet helemaal niets aan het bestrijden van illegaal verblijf. Alleen overlast veroorzakende illegalen en criminele illegalen krijgen nog enige aandacht, maar dat is ook weinig effectief. Aan de overige illegalen doet de staatssecretaris helemaal niets.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. De heer Kamp gaat volledig voorbij aan de uitgebreide opsomming van alle maatregelen die niet alleen het vorige kabinet, terecht, heeft genomen, maar ook het extra beleid dat dit kabinet daaraan heeft toegevoegd. Dat betreft bijvoorbeeld de strakke afspraken tussen de keten van de politie en van de vreemdelingendienst, en het monitoren van die afspraken. Dan gaat het om het weten wie er ongewenst is verklaard, wie er wordt uitgezet. Dat is allemaal niet niks. Die afspraken worden niet alleen op papier gezet, maar ook gemeten en uitgevoerd. Daarnaast worden slachtoffers van de keerzijde van illegaliteit, van uitwassen als de mensenhandel, beschermd. Alles bij elkaar is dit een pakket waar wij mee doorgaan en dat wordt geïntensiveerd.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik heb één vraag aan de staatssecretaris. Tot nu toe zegt een politieagent tegen een illegaal die hij voor de eerste keer aanhoudt, dat hij hem de volgende keer ongewenst zal verklaren. Dus hij laat de illegaal de eerste keer lopen, en deze wordt pas bij de tweede keer ongewenst verklaard, opgepakt en uitgezet. Gaat de staatssecretaris die methode nog veranderen?

Staatssecretaris Albayrak:

Ik herken die methode niet. Indien illegalen aangetroffen worden, moet dat altijd consequenties hebben.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Leidt dat dus de eerste keer tot een ongewenstverklaring?

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Mevrouw Verdonk zegt nu twee verschillende dingen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik vraag erom, dat samen te voegen, en dat een illegaal meteen ongewenst wordt verklaard op het eerste moment dat deze wordt aangehouden. Wij willen immers toch geen illegalen?

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Illegaal verblijf is in Nederland op dit moment niet strafbaar. Ik heb al aangegeven waarom ik een directe strafbaarstelling van een illegaal verblijf ook niet effectief vind. Het doel moet immers niet zijn om illegalen via strafbaarstelling in gevangenissen te zetten, maar om via bestrijdingsbeleid illegalen uit te zetten. In antwoord op de vraag van mevrouw Verdonk of ik daar wat aan ga doen is het antwoord "ja". Twijfel over de identiteit was een van de redenen waarom politiemensen die illegalen aantroffen, vaak niet veel konden doen. Op het moment dat die twijfel er is moeten de systemen van de blauwe politie en van de vreemdelingenpolitie zo goed op elkaar aangesloten zijn, dat wij niet mensen laten lopen omdat wij niet weten wie ze zijn. Dat is een van de maatregelen die ik in mijn Illegalenbrief heb aangekondigd. Bovendien loopt momenteel een kwantitatief onderzoek naar de achtergronden van de illegaliteit. Wellicht zullen wij naar aanleiding van dat onderzoek nog verdere maatregelen kunnen nemen.

In de motie op stuk nr. 64 van de heer Spekman wordt gevraagd om een plan van aanpak om asielzoekers aan een baan te helpen. Zo gesteld lijkt daar weinig op tegen. Ik wijs er echter op dat het COA, het CWI en Vluchte­lingenwerk op 4 december een samenwerkingsovereen­komst gaan afsluiten om statushouders al in de opvang aan werk te helpen. Het CWI maakt op dit moment veertig mensen vrij in gemeenten waar zich opvanglocaties van het COA bevinden, met als specifieke taak om statushouders die nog in de opvang wonen, aan een baan te helpen. Daarnaast heb ik zelf al aangegeven dat ik hierover bestuurlijk overleg heb met de VNG. Eventuele knelpunten zullen ook daar in beeld komen. Ik verwacht dat met de maatregelen die nu genomen worden, de arbeidsparticipatie van statushouders daadwerkelijk kan worden verbeterd. Een plan van aanpak door nu weer capaciteit vrij te maken om aan allerlei nieuwe plannen te werken, lijkt mij niet vruchtbaar voor dit proces, en heeft dus geen toegevoegde waarde. De motie op stuk nr. 64 acht ik om deze reden overbodig.

De heer Spekman (PvdA):

Dat verbaast mij. Ik vind het ook wel typisch. In de beantwoording staat overigens dat het ook gaat om een verantwoordelijkheid van een aantal andere ministers. Dat klopt. De praktijkproblemen die ik noemde, worden met deze samenwerkingsverbanden niet opgelost. Daarom vind ik dat de hoofddoelstelling van het plan van aanpak moet zijn dat die mensen zo snel mogelijk aan het werk moeten worden geholpen. Rare barrières als de tijd die verloren gaat voordat iemand aan een inburgeringscursus kan beginnen, helpen daar niet aan mee. Ook andere partijen moeten erbij worden betrokken. De rijksoverheid moet de kokers afwerpen.

Staatssecretaris Albayrak:

Een plan van aanpak kan op dit moment echt niet meer zijn dan een optelsom van alles wat er gebeurt. Een aantal zaken heb ik al aangegeven, dus de Kamer is op de hoogte. Een andere aanpak dan deze die ook nog effectiever is en waarin andere zaken staan dan wat wij hebben afgesproken, zie ik op korte termijn niet worden gerealiseerd.

De heer Spekman (PvdA):

Dat moet wel, want ik wil niet dat de heer Kamp gelijk krijgt. Het kan ook, want de asielzoekers zijn heel gretig. Ze willen graag beginnen. Onze kokers vormen nu de grootste barrière.

Staatssecretaris Albayrak:

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 65 van de heren Spekman en Anker. Die gaat over de aanpassing van de REBA-regeling, de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen. In de motie wordt om een aanpassing van die regeling gevraagd. De heer Spekman stelt dat de regeling op een manier werkt die ik niet herken vanuit de landelijke praktijk. Desondanks ben ik bereid zijn signalen serieus te nemen. Ik zal bezien of mijn perceptie, namelijk dat de REBA-regeling in de praktijk wordt toegepast op de manier, zoals die op papier is bedoeld, juist is. Daar waar nodig, zal ik de regeling aanpassen op de punten die kunnen leiden tot een hogere arbeidsparticipatie van statushouders. Dat wij dat doel samen dienen, met wat in onze mogelijkheden ligt, moge duidelijk zijn. Indien een aanpassing nodig is, kan die tevens bijdragen aan het verlagen van de opvangkosten van deze statushouders. Dat is een bijkomende reden om dit te onderzoeken. Ik heb dus geen moeite met deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 68 van de heer De Roon over de consequenties voor de verantwoordelijken voor verlofverlening als een tbs'er een ernstig misdrijf pleegt tijdens het verlof. De heer De Roon vraagt om degene die verantwoordelijk is voor verlof de consequenties te laten ondervinden van het feit dat iemand gerecidiveerd heeft tijdens dat verlof. De strekking van de motie is dat er in het tbs-stelsel geen enkel meer risico mag worden gelopen. Dat dit risico waar mogelijk moet worden geminimaliseerd, zijn wij met elkaar eens, maar een tbs-stelsel zonder risico's is gezien de doelgroep van het tbs-stelsel ondenkbaar. Ik wijs er ook op dat de motie, indien aangenomen, ertoe zou leiden dat het aantrekken van deskundig personeel nog moeilijker wordt dan het al is. Dat is wat mij betreft onacceptabel. Wij doen er alles aan de deskundigen die wij nodig hebben in de tbs-klinieken voor het toezicht aan te trekken. De motie werkt wat dat betreft contraproductief. Ik ontraad de aanneming ervan.

Ik kom op de motie op stuk nr. 69 van de heer Fritsma over het uitzetten van criminele Roemenen en Bulgaren. Voor nadere Nederlandse wetgeving, bovenop alles wat al mogelijk, is ruimte noodzakelijk. De kaders voor verblijfsbeëindiging zijn gegeven in Richtlijn 2004/38 – daarover is in het debat veel gezegd – en in de rechtspraak van het EG-Hof. Nederland heeft zich in die richtlijn achter de daarin neergelegde kaders gesteld. Wij hebben een en ander inmiddels ook al omgezet in de Vreemdelingenwet 2000. Ik ontraad de aanneming van de motie. Ik hoef niet uitgebreid in te gaan op mijn plannen om de criminaliteit onder EU-onderdanen te bestrijden.

De heer Fritsma (PVV):

Ik roep de staatssecretaris op de gegeven kaders te veranderen en het Italiaanse voorbeeld te volgen door EU'ers, waaronder Roemenen en Bulgaren die zich schuldig maken aan het herhaaldelijk plegen van delicten, Nederland wel uit te zetten. Als dat op grond van de huidige kaders niet mogelijk is, moeten de kaders worden veranderd, want dat is noodzakelijk om op te treden tegen deze criminelen.

De voorzitter:

Dit is al gewisseld in een eerdere fase van het debat.

Staatssecretaris Albayrak:

Wij zijn hier al uitgebreid op ingegaan. Mijn doel is om criminele EU-onderdanen daar waar mogelijk uit te zetten, anders dan de huidige praktijk. Er lopen twee pilots. Laten wij afwachten wat die ons brengen. De motie-Anker op stuk nr. 73 gaat over het inzetten van meeropbrengsten van zinvolle arbeid in detentie voor een schuldenvrije start na detentie. Het moge duidelijk zijn, gezien het antwoord dat ik heb gegeven op een motie van mevrouw Van Velzen om meer kostenbesparende arbeid in gevangenissen te realiseren, dat dit geen realistisch perspectief is. De termijnen voor het voldoen van strafrechtelijke schulden zijn in overeenstemming gebracht met de looptijd van schuldhulpverleningstrajecten. Daarin moet een deel van de oplossing zitten. Op kort termijn is dus niet te verwachten dat wij geld zullen verdienen in gevangenissen, dat kan worden ingezet om schulden af te lossen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik heb de staatssecretaris gevraagd naar het perspectief van het project Werkt!. Ik heb gevraagd of het werk in de gevangenissen winstgevend kan zijn als het over een tijdje goed loopt. De staatssecretaris heeft geantwoord dat dit wel de bedoeling is. Met die gedachte voelde ik mij gesteund om deze motie in te dienen. Het is in de toekomst heel goed mogelijk dat er geld wordt verdiend en dat er meeropbrengsten zijn; laten wij dat dan inzetten voor schuldhulpverlening. Dat perspectief had ik toen ik deze motie indiende.

Staatssecretaris Albayrak:

Uitgaande van het feit dat arbeid nu een bijzonder zware kostenpost is voor het gevangeniswezen, dat wij nog maar moeten zien hoever wij komen met kostendekkende arbeid en wij daarop inzetten, is het nu echt voorbarig om te zeggen dat er meeropbrengsten zijn, die alvast kunnen worden ingezet. Als de tijd daar is, bespreken wij dit nogmaals met de heer Anker, maar ik denk dat het goed is om de resultaten eerst af te wachten.

De motie-Azough op stuk nr. 75 gaat over een gesprek binnen twee werkdagen van reclasseringsmedewerkers met ex-gedetineerden. Ik denk dat het ook op dit punt niet nodig is om de maatregelen te herhalen die allemaal gericht zijn op het zo snel mogelijk leggen van contacten en de redenen die ik in het debat heb gegeven om niet met tijdslimieten te werken die wellicht ook contraproductief zouden zijn. Derhalve ontraad ik het aannemen van deze motie.

De motie-Azough op stuk nr. 76 over de bescherming van slachtoffers van mensenhandel die geen aangifte willen doen vind ik bijzonder sympathiek, maar ik wil het uitgangspunt van het slachtofferschap niet loslaten. Het doen van aangifte is het moment waarop wordt gekeken of er sprake is van slachtofferschap. Voor diegenen die geen aangifte willen doen maar meewerken, is er een mogelijkheid om op die basis in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Dit meewerken kan bestaan uit getuigen of een verklaring afleggen. Het hoeft dus niet alleen maar een formele aangifte te zijn. Ik heb gezegd dat altijd wordt bekeken of iemand daadwerkelijk terug kan worden gestuurd en of er geen schrijnende omstandigheden zijn, zijnde alle omstandigheden, waarin vrouwen terecht kunnen komen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt dat zij het slachtofferschap centraal stelt. Juist daarvoor pleit ik door die los te koppelen van de aangiftebereid­heid, omdat je nu al kunt vaststellen of iemand slachtoffer is. De diensten die daarvoor verantwoordelijk zijn, zijn daar goed toe in staat.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb gezegd dat ik de meningen van maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld de mensen die vrouwen begeleiden, ook zal meenemen in het oordeel of er sprake is van slachtofferschap. Ik moet de koppeling met het strafrecht behouden, omdat anders het risico van fraude en misbruik van de procedure die voor slachtoffers is bedoeld op de loer ligt. Derhalve ontraad ik het aannemen van deze motie.

De motie-Azough/De Wit op stuk nr. 77 gaat over een wettelijke begrenzing van de duur van alle vormen van detentie. Daarover hebben wij vaak gesproken. Ik denk dat de animo om mee te werken aan de eigen terugkeer drastisch omlaag zal gaan en de doelstellingen van vreemdelingenbewaring en bestrijding van illegaal verblijf zal ondermijnen, als je aan de horizon een stip zet tot wanneer iemand gedetineerd is en daarna niet meer. Derhalve ontraad ik het aannemen van deze motie ten zeerste.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik wil beginnen met een woord van dank voor wat er in de tweede termijn naar voren is gebracht.

Nu dit de eerste begrotingsbehandeling van een nieuw kabinet is en mevrouw Verdonk anders dan bij de eerste termijn aanwezig is bij ons antwoord, wil ik een woord van dank richten aan onze voorgangers, de heer Donner en mevrouw Verdonk. Ik dank hen voor hun inzet voor ons beleidsterrein en voor hun voortgezette betrokkenheid. Voorgangers nemen soms nog wat scherper dan anderen waar wat wij anders doen en waar sprake is van continuïteit van beleid. Beiden zijn in de buurt gebleven: de heer Donner binnenskamers en de mevrouw Verdonk binnen de Kamer. Ik dank hen nogmaals voor hun voortgezette betrokkenheid bij ons beleidsterrein.

Ik moet nog een enkel punt hernemen dat wellicht te kort is behandeld in de eerste termijn en waarop de Kamer is teruggekomen. De heer Heerts had het over het melden van malafide transacties door het Kadaster. In mijn brief over de aanpak van misbruik van vastgoed die afgelopen dinsdag aan uw Kamer is gezonden, heb ik aangegeven dat de mogelijkheid wordt onderzocht om een tweede transport van onroerend goed op dezelfde dag als een in beginsel te melden ongebruikelijke transactie aan te merken. Ik meen dat hiermee goed wordt voldaan aan wat de heer Heerts naar voren heeft gebracht.

Mevrouw Azough vroeg een nadere toelichting op mijn antwoord over de informatie- en notificatieplicht. Als zij bedoelt dat burgers dienen te weten wat met hun persoonsgegevens gebeurt, zou ik willen wijzen op de Wet bescherming persoonsgegevens zelf. Daarin staat dat onder verwerking wordt verstaan elke handeling met betrekking tot persoonsgegevens, zoals het verzamelen, het vastleggen, het ordenen, raadplegen enzovoorts. Verder wijs ik erop dat in verschillende wetten een informatie- en notificatieplicht is opgenomen, zoals in het Wetboek van Strafvordering bij de uitoefening van bijzondere opsporingsbevoegdheden en ook in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dat lijkt mij conform wat wij volgens artikel 8 van het EVRM moeten doen. Dat neemt niet weg dat de Wet bescherming persoonsgegevens nog aandacht zal krijgen.

De heer Van Haersma Buma is ingegaan op de subsidie aan de Stichting steunpunt acquisitiefraude. Ik wil graag nog een keer kijken naar de financiering van dat steunpunt.

De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd hoe wij verdergaan met de taakstraffen. Ik zal de Kamer het komend voorjaar graag informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van taakstraffen. Daarbij zal ik ingaan op de mogelijkheid van de bezwaarschriften.

Mevrouw Verdonk heeft een vraag gesteld over het boerkaverbod. Ik verwijs naar de hierover gedane mededelingen. Het kabinetsstandpunt is in voorbereiding. Het advies van de Raad van State waarnaar zij vroeg, heeft betrekking op een advies over een initiatiefvoorstel van de fractie van de PVV. Het is aan die fractie om daarop te reageren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb in mijn tweede termijn een vraag gesteld over de kostenverhoging als gevolg van het schrappen van de fiscale aftrek voor adoptiekosten. Gisteren is daarover gesproken bij de behandeling van het Belastingplan. De staatssecretaris van Financiën zei: Wij gaan over het schrappen en Justitie gaat over wat ervoor in de plaats komt. Is de inzet van de minister van Justitie erop gericht dat er tijdig en adequaat een alternatief wordt geboden?

Minister Hirsch Ballin:

Ik merk dat het kabinetsbeleid consistent wordt gepresenteerd. Ik heb verwezen naar de heer De Jager en hij verwijst naar mij. Dat is prima, wij moeten het ook samen oplossen. Het doel van het gesprek met de heer De Jager is om die twee dingen in samenhang te bekijken. Ik kan u pas mededelingen doen als het gesprek is afgerond.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar het kabinet gaat er niet toe over om die schrapping uit te stellen. Ik blijf dat een rare handelswijze vinden. Er wordt eerst iets geschrapt en daarna wordt pas gekeken of er iets voor in de plaats komt, terwijl die schrapping een enorme kostenverhoging tot gevolg heeft. Er wordt op geen enkele manier duidelijkheid geboden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik had gehoopt dat de discussie van gisteren al wat meer duidelijkheid had gebracht. Nu staatssecretaris De Jager hier niet is, denk ik dat ik de heer Van der Staaij het beste kan antwoorden dat hierover een nader bericht volgt.

Vervolgens kom ik te spreken over het amendement van de heer Anker op stuk nr. 41 dat ertoe strekt de taakstelling inzake Slachtofferhulp Nederland ongedaan te maken. In het coalitieakkoord is een passage opgenomen over de taakstelling voor de gesubsidieerde instellingen. De staatssecretaris en ik voelen ons gehouden aan dat coalitieakkoord.

De heer De Wit en mevrouw Azough hebben een motie ingediend over de instelling van een commissie voor interne periodieke toetsing van vonnissen. Wij hebben er gisteren nog over gesproken in een algemeen overleg. Ik verwijs daarnaar. Ik voeg er nog aan toe dat het misschien het beste is om dit nader te bezien op het moment dat ik met een standpunt kom over de herzieningsprocedure. Dus mijn suggestie zou zijn om deze motie nu niet in stemming te brengen.

Vervolgens ga ik in op de motie op stuk nr. 48 over een onderzoek naar de bestaande en mogelijke hulp aan slachtoffers van financieel-economische misdaad. Als er verbeteringen mogelijk zijn, moeten die zeker worden ingevoerd. Daar zullen wij dus graag naar kijken. De motie is in mijn ogen dan ook een steun in de rug wat betreft de benadering die ons in dezen voor ogen staat.

Dan de motie van de heer Van Haersma Buma over de verhoging van de strafmaat hennepteelt in verband met growshops. Ik hoop dat ik in de eerste termijn duidelijk heb gemaakt hoezeer ik voorstander ben van het optreden tegen growshops. Over de manier waarop je dat doet, kun je twisten, maar niet in de zin van verschil in doelstellingen. Misschien is de motie wel een beetje te veel toegespitst op één manier waarop je dat zou kunnen doen. Dat neemt niet weg dat ik de doelstelling deel. Verder wacht ik uiteraard graag af hoe de Kamer zich erover uitspreekt.

De motie van de heer Teeven over GPS is mijns inziens niet nodig. Ik zeg dat graag voor de derde keer tegen hem. De motie is prematuur en derhalve moet ik aanneming ervan ontraden. Ik heb reeds aangegeven op welk moment wij denken dat er nadere berichten volgen.

Daarnaast heeft de heer Teeven een motie ingediend over de mogelijkheid om strafrechtelijk onherroepelijk veroordeelden hun eigen proceskosten te laten betalen. Dat lijkt mij geen goed bruikbare benadering. De heer Teeven kent uiteraard de discussie over wat je wel en niet in rekening kunt brengen. Als uitvloeisel van de motie-Van Geel komt er nog iets over de administratiekosten bij boetes en transacties. Het laten betalen van proceskosten roept, ook gelet op wat er in EVRM-kader wordt verwacht, zo veel bezwaren op dat het mijns inziens niet verstandig is daartoe over te gaan.

Wat betreft de verjaringstermijn voor seksueel misbruik is door mijn voorganger, de heer Donner, op 8 november 2005 aan de Kamer een bericht gestuurd over dit onderwerp. Er is sinds 1 januari 2006 een initiatiefwet die te danken was aan de heren Dittrich en Van Haersma Buma, in werking getreden. Zolang daaruit niets blijkt van knelpunten zou ik het daarbij willen laten. Ik onderken uiteraard het volledige belang van een late vervolging, maar er zijn nog geen knelpunten gebleken. Dan lijkt het mij goed om nu verder te werken met de genoemde wet.

Het punt van de betekening in strafrechtelijke procedures op het kantoor waarvoor de heer Teeven aandacht heeft gevraagd, wil ik graag nog eens bekijken. Ik zeg dus niet toe dat wij het zo gaan doen, maar het lijkt mij prima om deze mogelijkheid in strafprocesrechtelijk kader te herijken.

Vervolgens kom ik te spreken over de motie van de heer Teeven over het waarschuwingsregister winkelcriminaliteit. Ik kan uiteraard niet gaan zitten op de stoel van het College bescherming persoonsgegevens bij de beoordeling van een bepaalde werkwijze, maar wat de heer Teeven ons in overweging geeft in deze motie, is mij sympathiek. Ik zie haar dan ook als een ondersteuning van het beleid. Ik ben blij dat de heer Teeven aandacht vraagt voor de bestrijding van winkelcriminaliteit.

Verder heeft de heer Teeven gesproken over de huisvesting van Slachtofferhulp Nederland op de politiebureaus. Ook daarvoor geldt dat wij het over de doelstelling volledig eens zijn, namelijk dat die in de buurt moet zijn. Misschien is het het beste als ik de heer Teeven toezeg dat ik in samenspraak met mijn collega van BZK nog eens bekijk of die nabijheid voldoende verzekerd is. Bij een flink deel van de politiebureaus is dat het geval en waar dit niet het geval is, zullen wij daarnaar kijken.

Dan is er een motie van de heer Kamp over het tegenwerken van integratie. De aanneming van die motie moet ik ontraden. Ik doe dat uiteraard niet omdat wij wensen dat integratie wordt tegengewerkt, maar omdat je in het strafrecht altijd specifieke aangrijpingspunten moet hebben om ergens tegen op te treden. Dit is te globaal, te algemeen. Wij hebben een strafbepaling inzake opruiing, haat zaaien en het oproepen tot deelneming aan een jihad. Ik heb onlangs nog een brief aan de Kamer gestuurd naar aanleiding van het WODC-rapport daarover.

De heer Kamp heeft gevraagd om een consequent lik-op-stukbeleid in probleemwijken. Ik denk niet dat het nodig is om dat nog eens uit te spreken. Ik heb daar gisteren in Kanaleneiland in Utrecht nog gesprekken over gevoerd. Daar was het Openbaar Ministerie ook bij betrokken. Men probeert op allerlei manieren snelle reacties te bewerkstelligen. Ik verwijs ook naar de brief die ik samen met de staatssecretaris van Justitie en de minister van BZK en anderen heb gestuurd over het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Daarin staat dat er gebruik moet worden gemaakt van veiligheidshuizen en dat snel moet worden opgetreden in probleemgevallen. Dat is staand beleid. Ik zie dan ook geen noodzaak voor deze motie.

De heer De Roon heeft gevraagd naar een internetsite waarop veroordeelde daders met vele personalia worden vermeld. Ik verwijs naar mijn antwoord in de eerste termijn. Ik ontraad de aanneming van zijn motie op dit punt. Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 67 over het voorkomen dat overheidsorganen daders van misdrijven faciliteren. Daar zie ik geen aanleiding voor.

Als het gaat om de motie van de heer Anker over het breder trekken van het onderzoek naar de strafbaarstelling van prostituanten, wacht ik uiteraard graag het oordeel van de Kamer af. Het is echter wel werk in uitvoering, want wij zijn bezig met het prostitutiebeleid.

Mevrouw Azough heeft een motie ingediend over een onderzoek naar versnelling van langdurige procedures van grote groepen burgers tegen financiële organisaties. Ik zeg graag toe dat ik daarnaar zal kijken. Ik onderken het belang van dit punt. Misschien is de motie nu niet meer nodig. Ik zeg graag toe dat ik de mogelijkheden die er zijn zal bekijken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dan houd ik de motie aan totdat ik daar een duidelijk antwoord op heb gekregen.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Azough stel ik voor, haar motie (31200-VI, nr. 74) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. De heer Pechtold heeft een motie ingediend, waarin wordt gevraagd de risico's, de effecten en de maatschappelijke kosten van voorgestelde maatregelen naar voren te brengen in de reactie van de regering op moties en wetsvoorstellen. Wij proberen dat te doen. Het is meer iets dat van de kant van de Kamer wordt overwogen om uit te spreken. Het is echter al onze bedoeling om op dat soort dingen te letten.

Verder vraagt de heer Pechtold om een onderzoek naar het Nederlandse antiterrorismebeleid. Daar hebben wij het al drie, vier, vijf keer over gehad. De heer Pechtold zou denk ik onmiddellijk naar de interruptiemicrofoon snellen om een verontrustende inconsistentie van het regeringsbeleid te ontwaren, als ik nu zou zeggen dat ik de aanneming van deze motie zou aanraden. Dat zal ik daarom maar niet doen.

De heer Pechtold (D66):

Ik hoop hetgeen u over de vorige motie heeft gezegd, betekent dat u de aanneming daarvan aanraadt. U zegt dat u probeert dat te doen, maar dat u als de Kamer dat wil uitspreken, dat ziet als een motivering. Wat u zegt over de tweede motie verbaast mij. Wij hebben het er wel een paar keer over gehad, maar ook u hebt in eerdere debatten aangegeven en erkend dat er in veel wetten geen horizonbepaling zit en dat het evaluatiemoment niet altijd helder en afgestemd is. Zes jaar na dato zouden wij toch een keer in alle rust moeten kunnen evalueren. Ik snap niet waarom de regering daar nu weer voor wegloopt.

Minister Hirsch Ballin:

Ik loop in het geheel niet weg. Dat heb ik al vaker gezegd. Ik heb aangegeven hoe wij de werking van de wetgeving bekijken. Ik heb ook aangegeven dat het niet de bedoeling van dit kabinet is om op dit punt nog met ingrijpende nieuwe voorstellen te komen. Dat weet u ook uit het antwoord van collega Ter Horst over de ideeën van de ROB. Dat antwoord heeft zij mede namens mij gegeven. Het is van tweeën één: of hiermee wordt iets anders bedoeld dan ik eerder heb toegezegd en dan moet ik de aanneming van de motie ontraden, of de heer Pechtold ziet dit als een soort bevestiging van wat ik eerder heb gezegd en dan moet ik voor alle zekerheid de motie overbodig noemen.

De heer Pechtold (D66):

Ik zie de minister als een zeer intelligent mens. Ik vind dit een weinig bevredigend antwoord. De minister weet heel goed wat ik bedoel. Hij weet ook dat verdragen met Amerika steeds leiden tot nieuwe zaken die terrorisme nog steeds na zes jaar neerzetten als iets...

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Pechtold (D66):

Ik wil graag een reactie van de minister. Ik heb mijn verzoek ditmaal afgezwakt. Ik heb het niet over een groot onderzoek, maar ik vraag de regering om te bekijken wat de beste manier is om al die maatregelen in hun totaliteit te evalueren. Wij zijn begonnen met de identiteitskaarten. Wij hebben preventief fouilleren. Er is de Wet bestuurlijke maatregelen. Wij houden alle vloeistoffen op Schiphol tegen.

De voorzitter:

Dit hebben wij echt al een paar keer besproken.

De heer Pechtold (D66):

Maar de minister komt nu met een halfbakken antwoord. Het is de eerste keer dat ik nu interrumpeer. Ik heb het speciaal opgespaard en wil nu graag een normaal antwoord van de minister.

Minister Hirsch Ballin:

In het dilemma waarvoor ik zonet stond, namelijk de vraag of ik het aannemen van de motie moest ontraden dan wel de motie overbodig moest noemen, moet ik toch voor het laatste kiezen.

De heer Van der Staaij heeft een plan van aanpak gevraagd over schadelijke geweldsbeelden. Ook die motie spoort met wat ik al eerder heb aangekondigd op het punt van deze criminaliteit. In reactie op de motie van de heer Van der Staaij over een internationale autoriteit die toeziet op de naleving van het adoptieverdrag, verwijs ik naar mijn brief van 7 november jongstleden aan uw Kamer. Aan deze motie kan uitvoering worden gegeven door het voorstel om dit bij de internationale collega's te sonderen. Ik zou het resultaat hiervan graag eerst afwachten. Voor strafbaarstelling van het souteneurschap geldt hetzelfde als voor de motie van de heer Anker waarop ik eerder heb gereageerd.

De moties van de heer Fritsma over de mogelijkheid van gezinsmigranten om het nationale toelatingsbeleid te omzeilen en over mvv-plichtige vreemdelingen, alsmede zijn motie op stuk nr. 83 raken allemaal aan internationale verdragen en verplichtingen. Ik wil ze daarom even samennemen. Onze beoordeling is dat deze moties niet verenigbaar zijn met het waardevolle stelsel van internationale verdragen en verplichtingen dat ons land kent en waaraan wij gebonden zijn. Ik wijs op het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en op het Vluchtelingenverdrag. Dit zeg ik niet tandenknarsend, want ik denk dat het een goede zaak is dat wij daaraan gebonden zijn. Ik zou zeker niet de indruk willen wekken dat wij op dit punt beleidswijzigingen voorstellen en proberen om in deze verdragsverplichtingen en de consequenties daarvan verandering te brengen. Het is een goede zaak dat wij aan dit soort verdragen gebonden zijn. Ik ben mijn antwoord in de eerste termijn begonnen met een verwijzing naar de rechtsstaat waarom het ons bij het justitiebeleid te doen is en de verdragsverplichtingen die daartoe behoren. Dit is in feite de reden waarom ons land zich vanaf de totstandkoming van het Vluchtelingenverdrag heeft geschaard aan de kant van de landen die asiel geven. Over onderscheidingen en dergelijke hebben wij al eerder van regeringszijde duidelijke taal gesproken. Ik verwijs naar het antwoord van de minister-president in de algemene politieke beschouwingen en het mijne in het debat over het WRR-rapport.

De heer Fritsma (PVV):

Ik wil hier toch nog even Hirsch Ballinop ingaan. Die internationale verdragen kunnen natuurlijk geen doel op zich zijn. Als blijkt dat die internationale verdragen juist het Nederlandse vreemdelingenbeleid ondermijnen – wat bijvoorbeeld het geval is bij de Europaroute, die ik de vorige keer heb belicht – dan is er daarom al een noodzaak om die verdragen te wijzigen of desnoods op te zeggen. Wij zitten nu met de situatie dat migranten uit bijvoorbeeld Turkije en Marokko binnen het EU-recht moeiteloos Nederland kunnen binnenkomen zonder dat zij daarbij hoeven te voldoen aan alle gangbare toelatingseisen, zoals de inkomenseis en de samenwoningseis. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat met die verdragen het nationale toelatingsbeleid wordt ondermijnd? Dan is er toch wel degelijk een noodzaak om daartegen op te treden?

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb een paar moties van de heer Fritsma samen genomen. Op het punt van onderscheid naar geloof en herkomst is het antwoord duidelijk. Met betrekking tot de verplichtingen die voortvloeien uit het EG-recht, is het waar dat bepaalde onderdelen van het EG-beleid ten aanzien van derde­landers niet helemaal op dezelfde manier worden uitgevoerd. Daar is van regeringszijde al eerder, in de vorige kabinetsperiode, op gereageerd. Tegelijkertijd is het een goede zaak – en niet iets wat wij tandenknarsend accepteren – dat wij gehouden zijn aan het EU- en het EG-verdrag, de verdragen ter bescherming van de rechten van de mens, het Vluchtelingenverdrag enzovoorts. Je kunt dit soort verplichtingen niet als een keuzemenu hanteren als het je gaat om bescherming van personen zonder onderscheid, als het gaat om vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. Als er praktische problemen zijn in de afstemming met buurlanden, dan spreken wij daarover. Dat is ook ons vaste beleid. Wij zijn op dat punt ook zeer actief in de Europese Gemeenschap, maar wat er in de moties wordt gevraagd, kunnen wij echt niet doen.

De heer Kamp (VVD):

Misschien kan de minister uitleggen waarom het redelijk is dat je aan hoge eisen bent gehouden als je als Nederlander iemand als partner uit het buitenland wilt laten komen, maar dat die hoge eisen voor jou niet gelden als je toevallig de nationaliteit hebt van een ander EU-land, in Nederland woont en diezelfde partner naar Nederland wilt laten komen. Waarom vindt de minister dat redelijk?

Minister Hirsch Ballin:

Dit gaat om een onderwerp waar nationale wetgeving ruimte heeft gehouden. Er is op dit punt geen volledige harmonisatie binnen de Europese Gemeenschap. Zoals ook blijkt uit antwoorden die al veel eerder aan de Kamer zijn gegeven, is op dit punt niet gebleken van omvangrijke problemen. Dat neemt niet weg dat het een realiteit is dat er op het punt van de toelatingseisen verschillen zijn tussen de EG-lidstaten. Gewoonlijk wordt er in de discussies op gewezen dat er ook ruimte moet zijn voor eigen beleid. Wij zijn op dit punt verder gegaan dan onze buurlanden. Zij kunnen het natuurlijk ook langs de omgekeerde weg benaderen, maar wat mij betreft is het antwoord bij dit onderwerp: zo lang er geen problemen van ernstige aard en omvang of misbruiksituaties zijn gebleken, is er geen onmiddellijke aanleiding om een volstrekte harmonisatie van de 27 EG-lidstaten te vragen. Ik verwijs naar de al eerder gegeven antwoorden op dit punt.

De heer De Wit (SP):

Gelet op het antwoord van de minister en na overleg met mevrouw Azough, heb ik besloten om mijn motie op stuk nr. 47 aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer De Wit en mevrouw Azough stel ik voor, hun motie (31200-VI, nr. 47) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Wil de heer Fritsma een vraag stellen over een ander onderwerp?

De heer Fritsma (PVV):

Ja, ik heb nog een punt met betrekking tot die Europaroute. De minister zegt dat niet van misbruik is gebleken. Dat is vrij gemakkelijk als er geen onderzoek naar is gedaan.

De voorzitter:

Nu moet u mij eens iets uitleggen. Ik vraag u of u een vraag wilt stellen over een ander onderwerp. En vervolgens zegt u dat u nog een vraag hebt over de Europaroute. Dan is er toch iets mis tussen ons?

De heer Fritsma (PVV):

Het is wel degelijk een ander onderwerp, omdat ik aan wil geven dat het kabinet niet eens onderzoek heeft gedaan naar hoeveel niet-westerse allochtonen Nederland via die Europaroute binnen komen. Dan kan de minister toch niet zeggen dat niet is gebleken van misbruik als er niet eens onderzoek naar wordt gedaan?

Minister Hirsch Ballin:

Zoals gezegd is daar in de vorige kabinetsperiode al op gereageerd. Wij zijn in gesprek met de Belgen om dit te monitoren. Mobiliteit binnen de Europese Gemeenschap is ook een beleidsdoelstelling van dit kabinet. Ik denk dat er volledig rekening wordt gehouden met hetgeen waarmee wij rekening moeten houden in de combinatie waarover u al hebt kunnen lezen, namelijk het gesprek met de Belgen om te monitoren of er situaties van misbruik zijn en het algemene uitgangspunt van het ondersteunen van het EG-mobiliteitsbeleid.

De heer Teeven (VVD):

Gezien de beantwoording van de minister houd ik de motie op stuk nr. 58 aan en trek ik de motie op stuk nr. 60 in.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Teeven stel ik voor, zijn motie (31200-VI, nr. 58) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Teeven c.s. (31200-VI, nr. 60) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Aan het einde van de beantwoording en de reactie op de moties en amendementen gekomen, zou ik met uw goedvinden nog enkele afsluitende opmerkingen willen maken. De jaarlijkse behandeling van de Justitiebegroting is voor ons ministerie een hoogtepunt in de interactie met de Kamer. Dat wil ik hier graag uitspreken. Ik zeg dat ondanks dat wij over aantallen Kamervragen of AO's op ons beleidsterrein toch al niet te klagen hebben. Bovendien zien wij uiteraard met vreugde uit – en in dat opzicht ook nog met verlangen naar meer – naar de behandeling van vijf wetsvoorstellen die inmiddels gereed zijn voor openbare behandeling en nog meer wetsvoorstellen die gereed zullen zijn voor openbare behandeling wanneer de verslagen uit de Kamer beantwoord zijn.

Dat het een hoogtepunt is voor Justitie markeert in onze ogen de betrokkenheid van Justitie bij het functioneren van onze democratische rechtsstaat. Dat geldt zeer in het bijzonder ook voor het team van medewerkers dat ons bij de begrotingsbehandeling ter zijde heeft gestaan en dat vorige week tot diep in de nacht heeft doorgewerkt met het oog op het aan ons kunnen voorleggen van de schriftelijke antwoorden op de vragen. Ik wil daar graag aan toevoegen dat het ook voor mij persoonlijk een voorrecht is om nu voor de zevende maal, en voor het eerst samen met mijn collega Nebahat Albayrak als staatssecretaris van Justitie, de Justitiebegroting in de Kamer te hebben mogen verdedigen.

Ik wil nog iets zeggen over onze gezamenlijke taken als bewindslieden van Justitie. Ik heb de verantwoordelijkheid voor Justitie aan het begin van mijn antwoord in de eerste termijn geduid als verantwoordelijkheid voor de rechtsstaat. In de toelichting op de Justitiebegroting noemden wij het een van de grootste uitdagingen voor de komende tijd om een klimaat van veiligheid, rechtszekerheid en rechtsbescherming te waarborgen dat mensen vertrouwen geeft. Dit is geen geringe taak. Ondanks de belangrijke impulsen uit het beleidsprogramma van het kabinet ondervindt ook ons ministerie de begrenzingen van budgetten en van capaciteit. Samenwerking met partners, niet alleen in de rijksdienst, maar ook met de gemeenten, de gezondheidszorg en het bedrijfsleven is essentieel, maar kost voorbereidingstijd en vergt veranderingsprocessen. Het is bovendien eigen aan Justitie dat dit werk moet worden gedaan in een complex spanningsveld van waarden en belangen. Met respect en zonder valse tegenstellingen aan te scherpen, willen wij daarin in het belang van onze rechtsgenoten een vaste koers volgen. Wij weten dat de op dit moment 39.000 mensen die in de diverse gelederen van Justitie werken – de justitiële inrichtingen, de IND, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, Justis, het Nederlands Forensisch Instituut en andere uitvoerende diensten, het Openbaar Ministerie, de onafhankelijke rechtspraak en uiteraard het beleidsdepartement – daarvoor nodig zijn. De taakstelling voor de omvang van de rijksdienst stelt nog eens extra eisen aan de mensen van Justitie.

Idealisme kan niet zonder realisme. Ik begin elke dag in de wetenschap dat het simpelweg onvermijdelijk is dat in een zo grote, complexe organisatie als Justitie iemand ergens een fout maakt. Wij moeten de bereidheid hebben om te corrigeren en ervan te leren. Ik sluit elke dag af in de wetenschap dat veel van de 39.000 mensen die samen Justitie vormen ook die dag weer bewonderenswaardige dingen hebben gedaan bij de vaak moeilijke taken die Justitie eigen zijn. Zo zal het ook vandaag zijn.

Mede namens de staatssecretaris dank ik de leden van de Kamer voor de zorg en aandacht die zij aan onze begroting hebben besteed. Wij zien met vertrouwen uit naar de stemmingen.

De voorzitter:

Het is mij gebleken dat er behoefte is aan een derde termijn. Ik stel voor, hiertoe gelegenheid te geven.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw Van Velzen één minuut om een motie in te dienen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik heb bij interruptie zojuist gezegd dat de 10 mln. die nog moet worden bezuinigd op de rechtsbijstand niet ten koste mag gaan van de toegang tot het recht. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het amendement-Heerts c.s. (31200-VI, nr. 39) beoogt, de voorgenomen bezuinigingen voor 2008 op de rechtsbijstand tot een bedrag van 15 mln. teniet te doen;

constaterende dat er derhalve nog 10 mln. op de rechtsbijstand moet worden bezuinigd om aan de door de regering geraamde taakstellende bezuiniging voor 2008 op de rechtsbijstand van 25 mln. te voldoen;

van oordeel dat die bezuiniging van 10 mln. niet ten koste mag gaan van de toegang tot het recht;

verzoekt de regering, deze bezuiniging voor 2008 van 10 mln. te zoeken in de voorgestelde afschaffing van de vergoeding administratieve kosten voor ambtshalve toevoegingen en de voorgestelde aanpassing van de voorschotregeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88(31200 VI).

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Mijn reactie op deze motie is geen verrassing. Ik heb al eerder gezegd uit te gaan van een taakstelling van 25 mln. Die gaat gepaard met een pakket aan maatregelen dat de rechtstoegang niet negatief zal beïnvloeden. Ik ontraad dan ook aanvaarding van de motie.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik vraag uw begrip voor het feit dat ik niet altijd even vriendelijk ben geweest. Ik zal proberen, het de volgende keer beter te doen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven