Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 27, pagina 2102-2115 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 27, pagina 2102-2115 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van de begroting van Jeugd en Gezin (XVII) voor het jaar 2008 (31200 XVII).
De voorzitter:
Ik verzoek de leden mij van tevoren even te zeggen hoeveel waarschuwingstijd zij willen hebben om te voorkomen dat zij hun fractiesecretaris ongelukkig maken door de opgegeven spreektijd te overschrijden.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
Mevrouw Langkamp (SP):
Voorzitter. Een opmerking ter verduidelijking over de hulp aan gezinnen met psychosociale problemen: het gaat hierbij om een bezuinigingsmaatregel van staatssecretaris Bussemaker op de ondersteunende begeleiding. Deze vorm van zorg verdwijnt per 1 januari uit de AWBZ. Deze bezuinigingsmaatregel treft ook de gezinnen die onder deze minister vallen. Ik heb de indruk dat dit niet helemaal tot hem doordringt. Daarom wil ik graag dat hij in zijn brief hierop nadrukkelijk ingaat en uitlegt hoe hij ervoor zal zorgen dat deze gezinshulp gecontinueerd wordt. Ik zou die brief graag voor 1 december willen ontvangen.
Ik dien de volgende moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, zich tot doel te stellen dat de wachtlijsten in de jeugdzorg in 2008 worden weggewerkt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Langkamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor veel kinderen die (tijdelijk) niet meer bij hun ouders kunnen wonen, onvoldoende geschikte woon- en opvangplaatsen beschikbaar zijn;
verzoekt de regering, een plan te ontwikkelen voor het stimuleren van het aantal gezinshuizen en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Langkamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat 113 pleegkinderen wegens de problemen met de financiering van de William Schrikker Groep nog voor de kerstdagen dreigen hun pleeggezin te moeten verlaten;
verzoekt de regering, er samen met de provincies voor zorg te dragen dat deze kinderen in hun pleeggezin kunnen blijven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Langkamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het jeugdzorgbeleid tot nu toe onvoldoende geslaagd is;
van mening dat het gewenst is, te onderzoeken welke oorzaken daaraan ten grondslag liggen;
van mening dat een dergelijk onderzoek bouwstenen kan aandragen voor een beter beleid;
spreekt uit dat een parlementair onderzoek naar het functioneren van het gevoerde jeugdzorgbeleid gewenst is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Langkamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11(31200 XVII).
Mevrouw Sterk (CDA):
Allereerst dank ik de minister voor de beantwoording van de vragen in de eerste termijn. Ik heb een aantal opmerkingen en wil graag één motie indienen.
De eerste opmerking heeft betrekking op de begroting. Wij denken dat de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die op dit moment vorm heeft gekregen, bijvoorbeeld op het gebied van de AWBZ, tot spanningen kan leiden, en dat veranderingen in de AWBZ gevolgen zullen kunnen hebben voor deze minister. De minister heeft zelf aangegeven dat hij daarvoor de volle verantwoordelijkheid zal willen nemen. Wij leggen die verantwoordelijkheid dan ook bij deze minister neer en zullen dit scherp volgen.
Met betrekking tot de William Schrikker Groep zijn wij blij dat de minister heeft aangegeven medeverantwoordelijkheid te willen nemen om ervoor te zorgen dat deze kinderen in de pleeggezinnen kunnen blijven. Wij verzoeken de minister dan ook om de Kamer voor het einde van dit jaar te informeren over de uitkomst van deze gesprekken.
In dit debat zijn veel zaken gewisseld over het Centrum voor Jeugd en Gezin en het elektronisch kinddossier, maar naar ons gevoel is nog onvoldoende diepte in het debat aangebracht. Wij willen het debat dan ook graag op een ander moment in een algemeen overleg hernemen, ook in combinatie met beide brieven die daarover zijn verschenen.
Wij hebben ook gesproken over het artsentekort dat eraan dreigt te komen en over het tekort aan wijkverpleegkundigen op het punt van de jeugdgezondheidszorg. Wij stellen vast dat de minister daarover in ieder geval positiever is dan de sector zelf. De sector heeft ons immers verzocht om de minister te vragen om verantwoordelijkheid te nemen en ervoor te zorgen dat er een oplossing komt. Wij vragen de minister dan ook om ons zo snel mogelijk te berichten over de uitkomsten van die onderhandelingen. Wij vinden het belangrijk om de preventie, waar wij nu terecht alle pijlen op richten, vorm te geven in de toekomst.
Ik ben mijn inbreng in de eerste termijn begonnen met het rijmpje "Rineke Tineke Peuleschil". In dit rijmpje staat centraal dat wij niet moeten denken vanuit instituties of structuren maar vanuit het kind en de omgeving waarin het kind leeft. Dit willen wij ook centraal stellen in het nationaal opvoeddebat. Wij willen geen rondetafelgesprekken die alleen voor genodigden bedoeld zijn. Wij willen ook geen discussie die sowieso al op verschillende plaatsen in het land wordt gevoerd. Wij gaan ook geen moties indienen omdat bepaalde zaken misschien al wel gebeuren. Wij willen een nationaal opvoeddebat met alle betrokkenen. Dit debat staat niet alleen open voor de ouders, maar ook voor de scholen, de sportverenigingen en de buurthuizen. Dit debat moet open en toegankelijk zijn voor iedereen. Wij willen dat de minister in dit debat zijn verantwoordelijkheid neemt. Daarom dien ik een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de samenleving sterk veranderd is en dat dit van invloed is op de wijze waarop opvoeding als een gedeelde verantwoordelijkheid van de samenleving wordt gedragen;
overwegende dat dit van de overheid een andere rol vraagt in het creëren van randvoorwaarden waarbinnen ouders de primaire verantwoordelijkheid voor het opvoeden van hun kinderen kunnen nemen;
overwegende dat er veel andere opvoedmilieus zijn buiten het gezin, waaronder de school, buurtverenigingen en sportverenigingen;
constaterende dat er verlegenheid bestaat tussen deze opvoedmilieus om elkaar aan te spreken op de opvoeding;
overwegende dat een succesvol gezinsbeleid alleen kan slagen als er sprake is van een maatschappelijke overeenstemming over hoe ouders ondersteund kunnen worden en wat verwacht mag worden van opvoeders;
verzoekt de regering om een nationaal opvoeddebat te organiseren waarin ouders en andere betrokkenen uit de verschillende opvoedmilieus een bijdrage kunnen leveren in het samen ontwikkelen van een gedragen gezinsbeleid en de uitkomsten te betrekken bij de nieuwe gezinsnota,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk, Bouchibti en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12(31200 XVII).
Mevrouw Sterk (CDA):
Ten slotte vraag ik de minister om over het SER-rapport over de toekomst van de AWBZ, dat in januari verschijnt, een brief aan de Kamer te sturen. Daarin moet hij duidelijk maken hoe hij gevolg geeft aan de motie-Çörüz. In die motie wordt voorgesteld om de vier financieringsstromen samen te brengen tot één financieringsstroom.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Voorzitter. Ik begon mijn eerste termijn met de opmerking dat de minister hoge verwachtingen schept, maar dat veel beleidsterreinen bij andere ministeries zijn belegd. Ik wacht dus af of de minister alles kan waarmaken waarvoor hij zegt te staan en of de minister een toegevoegde waarde heeft. Op een aantal punten dienen wij een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met de introductie van de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) de Bureaus Jeugdzorg niet worden opgeheven;
overwegende dat het primaire doel moet zijn om kinderen snel en efficiënt te helpen;
verzoekt de regering om voor de periode van twee jaar in bijvoorbeeld de zeven opvoeden-in-de-buurtsteden een veldexperiment tot ontschotting op te zetten, met als doel een doorlopend zorgaanbod waarbij gezin- en kindpreventie en de zwaardere geïndiceerde zorg snel en in samenhang worden geboden binnen het CJG;
verzoekt de regering, dit te doen binnen een constructie waarbij de verantwoordelijkheid voor het personeel en de budgetten vanuit de provincie binnen het CJG worden gemandateerd aan de wethouder Jeugd;
verzoekt de regering, de Kamer hierover te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel van de jeugdfinanciering via de provincies verloopt,
van mening dat de provincies meer waar voor dat geld moeten leveren;
verzoekt de regering om scherpe prestatieafspraken te maken met de provincies en afspraken over bijvoorbeeld het reduceren van de doorlooptijd, onder andere voor het onderzoek naar kindermishandeling, dat van 13 weken naar 6 weken terug moet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 14(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de aanbesteding elektronisch kinddossier (EKD) is mislukt,
verzoekt de regering, de verwijsindex bij voorrang in te voeren en het EKD pas in te voeren als deze compatibel is met het EPD,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 15(31200 XVII).
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik zal mijn spreektijd gebruiken om mijn moties voor te lezen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Rotterdam de eerste Europese Jongerenhoofdstad 2009 is en dit jaar alles om jongeren draait;
overwegende dat de minister voor Jeugd en Gezin er is voor alle jongeren, dus ook voor die jongeren waarmee het goed gaat;
constaterende dat er nog geen toezeggingen zijn gedaan aan de Europese Jongerenhoofdstad in 2009 om bijzondere evenementen of bijeenkomsten die jongeren aangaan en die van overheidswege worden georganiseerd, te laten plaatsvinden in Rotterdam;
verzoekt de regering om, daar waar mogelijk, bijzondere evenementen of bijeenkomsten die jongeren aangaan in Rotterdam te laten plaatsvinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bouchibti, Sterk, Voordewind en Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16(31200 XVII).
De BouchibtiKamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er jongeren zijn voor wie het goed zou zijn wanneer zij tijdelijk uit hun omgeving weggehaald worden en in een veilige omgeving terechtkomen met leeftijdsgenoten;
constaterende dat de campussen, die een dergelijk veilige omgeving bieden, vooral gericht zijn op oudere jongeren;
constaterende dat er ook jongeren zijn tussen de 12 en 14 jaar die op het verkeerde pad dreigen te komen wanneer er niet tijdig wordt ingegrepen en een pilot campus exclusief voor deze jongeren ontbreekt, terwijl er behoefte is aan een dergelijke plek;
verzoekt de regering, ten minste een van de bestaande pilots zo op te zetten dat ook deze jongeren geholpen kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bouchibti, Sterk en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17(31200 XVII).
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Mijn volgende motie heeft betrekking op de weekendscholen. De minister heeft niet geantwoord op mijn vraag. Daarom dien ik deze motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het initiatief van weekendscholen jongeren uit sociaaleconomisch achtergebleven buurten steunt, hun perspectief te verbreden en hun verbondenheid met de samenleving te vergroten;
overwegende dat het aanvullend onderwijs van weekendscholen jongeren zelfvertrouwen, doorzettingsvermogen en perspectief biedt en zo een positief maatschappelijk effect heeft;
constaterende dat weekendscholen gebruik kunnen maken van bestaande faciliteiten maar dat hiervoor wel medewerking van gemeenten en schoolbesturen nodig is;
constaterende dat het aan de benodigde medewerking in de praktijk nogal ontbreekt;
verzoekt de regering, met betrekking tot de weekendscholen zich in te zetten opdat knelpunten worden opgelost, zodat het mogelijk wordt dat de weekendscholen buiten de reguliere schooltijden gebruik kunnen maken van de bestaande faciliteiten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat alle kinderen een goede start moeten kunnen maken in het leven en dat sociale uitsluiting die goede start in de weg kan staan;
constaterende dat nog weinig bekend is over de omvang van de sociale uitsluiting bij kinderen, over factoren die eraan ten grondslag liggen en over de langetermijneffecten ervan;
verzoekt de regering, deze punten door het SCP in kaart te laten brengen en hierover vóór Prinsjesdag 2008 te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister voor Jeugd en Gezin als verantwoordelijk bewindspersoon voor de jeugdzorg bezig is met een verbetertraject voor de gesloten jeugdzorginrichtingen;
constaterende dat momenteel onvoldoende inzicht bestaat in de aard van het verbetertraject en de wijze waarop en op welke termijn de maatregelen worden doorgevoerd en de financiële onderbouwing;
verzoekt de regering, de Kamer vóór 1 mei 2008 inzicht te geven in de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden van de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Justitie voor de gesloten jeugdzorginrichtingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20(31200 XVII).
Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn beantwoording en voor zijn positieve woorden over mijn voorstel om jongeren tot 21 jaar die meerijden met een bestuurder tot 21 jaar, die alcohol heeft gedronken, strafbaar te stellen.
Ik dien één motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, de prostitutieleeftijd te verhogen naar 21 jaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Agema, Sterk, Voordewind en Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21(31200 XVII).
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording en voor zijn toezegging dat hij het preventieplan zelfdoding van de ChristenUnie betrekt bij zijn actieplan. Op dat actieplan neem ik neem met de volgende motie een voorschot.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zelfdoding de op een na grootste doodsoorzaak is onder jongeren;
constaterende dat ruim 10% van de jongeren er wel eens aan heeft gedacht om een einde aan zijn of haar leven te maken;
constaterende dat de regering voornemens is, een actieplan preventie zelfdoding op te stellen dat evenwel niet specifiek gericht is op jongeren;
verzoekt de regering, in het actieplan aandacht te besteden aan de toegankelijkheid van op risicojongeren gerichte hulpverlening en daarnaast de kennis over suïcidepreventie onder de aandacht te brengen bij de betrokken hulpverleners, onder andere via de Centra voor Jeugd en Gezin,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Sterk en Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 22(31200 XVII).
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mijn tweede motie betreft de bundeling van de kennis over jongeren en gezinsbeleid.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op dit moment geen kennisinstituut bestaat op het gebied van jeugd- en gezinsbeleid;
van mening dat het van belang is, de bestaande kennis ten aanzien van jeugd en gezin te bundelen om hiermee een geïntegreerde benadering te bevorderen;
verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze de informatievoorziening en dienstverlening ten aanzien van jeugd- en gezinsbeleid kan worden gebundeld in het Nederlands Jeugdinstituut,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Sterk en Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 23(31200 XVII).
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik moest wel een beetje lachen over de eerste termijn van de drie christelijke partijen. Het was een beetje een "battle" over wie als eerste een minister voor Jeugd en Gezin had voorgesteld. De "battle" ging over een minister voor Gezin. Ook mijn fractie pleitte al eerder voor een bewindspersoon Jeugdzaken. Dat zeg ik niet om mee te kunnen doen aan die "battle", maar om aan te tonen dat de verschillende voorstellen laten zien hoezeer de insteek kan verschillen.
Wat mijn fractie betreft is deze minister de minister voor alle jeugd in Nederland. Het lijkt erop dat de minister vooral een minister is voor gezinnen waarin kinderen opgroeien. Veelzeggend was het één tweetje tussen de minister en de heer Van der Vlies. Waarom was het geld voor de kinderopvang niet meegenomen in het kindgebonden budget?, vroeg Van der Vlies. Tel uw zegeningen, antwoordde de minister. Hij had moeten zeggen dat het geld bedoeld is voor ouders die arbeid en zorg willen combineren en niet voor thuisblijfmoeders.
Ik ben erg blij dat de minister ingaat op mijn uitnodiging voor een maatschappelijke stage in Amsterdam-West, mijn eigen buurt. Binnenkort kom ik met een programma dat de minister hopelijk zal bevallen. Ik kan hem verder geruststellen: het is op mijn kosten. Hij hoeft dus niet naar een dekking te zoeken!
Ik krijg grijze haren van dit kabinet. En hoe kan ik de jeugd dan nog vertegenwoordigen? Er is veel mis en wat mij betreft gaat de meeste aandacht naar de kinderen bij wie de nood het hoogst is. Maar er is veel meer: met de meeste kinderen gaat het goed. Niet alleen het kabinet, maar ook de Kamer maakt een karikatuur van de jeugd. Dat is onterecht. Het lijkt er soms op of wij hier de begroting van de minister voor Probleemjeugd en Probleemgezin bespreken. Naast de terechte aandacht voor deze groep druk ik de minister op het hart om ook de 95% van alle jongeren met wie het goed gaat, niet te vergeten.
Ik heb de minister een vraag gesteld over het vervangen van snoepautomaten in scholen door condoomautomaten. De minister vind dat wij deze apparaten niet aan elkaar moeten koppelen. Ik zal dat dan ook niet doen. Daarom dien ik de volgende motie in.
De DibiKamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat jongeren tegenwoordig eerder aan seks doen en dat het dus nog meer van belang is om veilige seks te bevorderen;
overwegende dat de drempel om condooms te gebruiken voor jongeren lager is als deze gemakkelijk te verkrijgen zijn op school;
verzoekt de regering, te bevorderen dat er op alle middelbare scholen condoomautomaten op toiletten worden geplaatst,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 24(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er alweer 4000 kinderen langer dan negen weken op een wachtlijst staan voor jeugdzorg en dat dit aantal stijgt;
overwegende dat het van het grootste belang is om actuele informatie te hebben zodat er snel en adequaat wordt gereageerd;
verzoekt de regering, de Kamer elk kwartaal te informeren over de wachtlijsten in de jeugdzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25(31200 XVII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat directe en korte lijnen tussen de Centra voor Jeugd en Gezin en de Bureaus Jeugdzorg van cruciaal belang zijn;
overwegende dat daarom de fysieke aanwezigheid van een voorpostfunctionaris van Bureau jeugdzorg in een Centrum voor Jeugd en Gezin de norm dient te zijn;
verzoekt de regering, de fysieke aanwezigheid van een voorpostfunctionaris van Bureau Jeugdzorg te verplichten in het wettelijk basismodel Centrum Jeugd en Gezin, waarbij er uitzonderingsgronden mogelijk zijn, bijvoorbeeld in zeer dunbevolkte gebieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 26(31200 XVII).
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik stel nog één vraag. De minister sprak over een nota voor jeugdcultuur. Wanneer kan de Kamer die nota tegemoet zien?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Omwille van de tijd zal ik direct mijn moties voordragen. Ik dank de minister voor zijn antwoorden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in veel gemeenten eerstelijnsgezondheidscentra gevestigd of in ontwikkeling zijn waarvan de logistieke en infrastructurele omgeving reeds voldoet of gaat voldoen aan de vereisten van de nog op te richten Centra voor Jeugd en Gezin;
overwegende dat het van belang is dat zorg geïntegreerd wordt, hetgeen ook past binnen de beleidsdoelstellingen van het ministerie van VWS om te voorkomen dat mensen toch weer van het kastje naar de muur worden gestuurd;
verzoekt de regering, de gemeenten te bewegen bij de vestiging van de Centra voor Jeugd en Gezin verplicht aansluiting te zoeken bij reeds bestaande eerstelijnsgezondheidscentra,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 27(31200 XVII).
DeKoşer Kaya Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de beperkte energie en middelen in de jeugdzorg gericht ingezet moeten worden;
overwegende dat een risico-inventarisatie voor ieder kind tussen 0 en 4 jaar ten koste zal gaan van de tijd en aandacht voor de kinderen die het echt nodig hebben;
van mening dat de individuele professional zelf kan bepalen wanneer doorvragen noodzakelijk is;
verzoekt de regering, aan te geven wie wanneer dossierhouder is voor een kind dat in de problemen komt en deze dossierhouder verantwoordelijk te maken voor alle hulp – van maatschappelijk werk, tot jeugdzorg, tot schuldhulpverlening – aan ouders en kind, zodat privacyaspecten gewaarborgd zijn en geen kind meer tussen wal en schip valt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 28(31200 XVII).
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik dien één motie in. Ik preludeerde daarop in mijn bijdrage in de eerste termijn en vanmorgen in een interruptiedebatje. De motie verklaart zichzelf en ik hoef daar dus niet op in te gaan. Ik heb wel geworsteld met de vraag of ik haar nu moest indienen of een later moment moest afwachten. De problematiek die in de motie wordt genoemd, is nu aan de orde, maar er wordt ook over gesproken in een overleg over de Alcoholbrief. Dat is een dilemma. Als mijn collega's dan wel de minister vinden dat de motie beter in dat kader aan de orde kan komen, dan zal ik haar aanhouden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat overmatig alcoholgebruik tot ernstige schade aan de gezondheid van jongeren kan leiden;
overwegende dat het wenselijk is, de mogelijkheden tot het kopen van alcohol te beperken voor jongeren onder de leeftijd van 18 jaar;
constaterende dat de regering voornemens is, een bevoegdheid te verlenen aan gemeenten om de leeftijdsgrens voor verstrekking van zwak-alcoholhoudende dranken te verhogen tot 18 jaar;
van mening dat de ongelijkheid tussen gemeenten die door deze maatregel in het leven wordt geroepen onwenselijk is, aangezien dit tot onduidelijkheid en alcoholtoerisme kan leiden;
verzoekt de regering, de wettelijke leeftijdsgrens voor zwak-alcoholhoudende en sterke dranken te stellen op 18 jaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29(31200 XVII).
Mevrouw Verdonk, u bent de volgende op de sprekerslijst. Weet u dat u geen tijd meer hebt voor deze begroting? Overlegt u met uw fractiesecretaris om er tijd bij te nemen? Dat zou ik doen als ik u was.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Voorzitter. Goed dat u mij hier nog even aan herinnert.
Ik heb de minister een berekening voorgehouden van wat de opvoedingsondersteuning gaat kosten voor alle kinderen. De minister is daar niet op ingegaan. Natuurlijk heb ik het wat gechargeerd gezegd, maar wat kost het nu echt? Ik heb de minister horen zeggen dat de wethouder de regie heeft over de jeugdzorg. Daar ben ik heel blij mee en dat wil ik hier even bevestigen. Ik heb de minister ook iets horen zeggen over het in elkaar vlechten van de Bureaus Jeugdzorg en het Centrum voor Jeugd en Gezin, waar ik een groot voorstander van ben. Ik ben blij dat de minister de deur op een kier heeft gezet en dat wij hier bij de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg weer met elkaar over kunnen spreken.
De minister geeft van zichzelf aan dat hij een minister is met een missie. Daar ben ik wel van overtuigd, maar nu de daadkracht nog.
De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.05 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef de Kamerleden pas helemaal aan het eind van de termijn van de minister gelegenheid tot het stellen van eventuele vragen.
Minister Rouvoet:
Ik zal ingaan op de vragen die zijn gesteld en op de verschillende moties die zijn ingediend. Mevrouw Langkamp vraagt vóór 1 december 2007 aanvullende informatie over de maatregelen rondom gespecialiseerde gezinsverzorging. Ik zal bezien in hoeverre ik deze aanvullende informatie kan verstrekken. Verder heeft zij vier moties ingediend.
In haar motie op stuk nr. 8 vraagt mevrouw Langkamp de regering zich tot doel te stellen de wachtlijsten in de jeugdzorg in 2008 weg te werken. Zij heeft mijn ambities kunnen opmaken uit de begroting. Wij hebben hier uitvoerig over gesproken. Doelstelling is om langs verschillende wegen de wachtlijsten in de jeugdzorg weg te werken. Hiervoor heb ik meer nodig dan alleen maar meer geld. Ik noem de nadruk op preventie, professionalisering en aanpak van de bureaucratie. De plannen hiervoor liggen er, de aanpak is begonnen. Dit kan er echter niet toe leiden dat de wachtlijsten in het komende jaar weg zullen zijn; was het maar waar, zou ik erbij willen zeggen. Ik ontraad dan ook het aanvaarden van deze motie. Ik blijf volop aanspreekbaar op mijn inzet om de wachtlijsten zo veel en zo snel mogelijk terug te dringen. In deze kabinetsperiode moeten de wachtlijsten zijn weggewerkt.
In de motie op stuk nr. 9 wordt verzocht om een plan teneinde het aantal gezinshuizen te stimuleren en de Kamer hierover te informeren. Dit is voor mij een belangrijk onderwerp, maar ik vind de vraagstelling onvoldoende specifiek. Ik vraag dan ook de motie aan te houden. Ik kan in ieder geval toezeggen dat ik een notitie zal opstellen over de stand van zaken met betrekking tot gezinshuizen, zodat wij een scherper beeld hebben en kunnen zien waar mogelijkheden liggen. Gezinshuizen vormen een tamelijk breed en divers geheel. Wij weten onvoldoende specifiek waar het over gaat, vandaar mijn eerdere opmerking over de motie. Overigens vind ik de intentie van mevrouw Langkamp wel sympathiek.
De motie op stuk nr. 10 gaat over 113 pleegkinderen van de Willem Schrikker Groep die dreigen nog vóór de kerstdagen hun pleeggezin te moeten verlaten. De regering wordt verzocht om samen met de provincies ervoor zorg te dragen dat deze kinderen in hun pleeggezin kunnen blijven. Tijdens de schorsing heb ik contact gehad met de voorzitter van het ipo. Wij hebben afgesproken dat kinderen in individuele gevallen in geen geval de dupe zullen worden. De toezegging waarom de Kamer in de eerste termijn vroeg, doe ik hierbij gestand. De provincies zijn daar verantwoordelijk voor. Ik heb direct contact opgenomen om deze boodschap over te brengen. Daarmee is materieel voldaan aan het dictum van deze motie. Ik geloof dat mevrouw Langkamp mij vroeg om de Kamer tijdig te informeren. Volgens mij kan het niet sneller dan dit.
In de laatste motie van mevrouw Langkamp wordt gevraagd of een parlementair onderzoek naar het functioneren van gevoerde jeugdzorgbeleid gewenst is. Het is gebruikelijk dat de regering zich niet uitspreekt over de wenselijkheid van het houden van parlementaire onderzoeken. Dat is echt aan de Kamer. Ik permitteer mij wel de opmerking dat een eventueel nader onderzoek gevolgen zal hebben voor de medewerkers in de jeugdzorg. Ik ben er beducht voor dat dit ons zal afhouden van wat echt belangrijk is, namelijk spoedige verbetering van de jeugdzorg. Ik laat het oordeel uiteraard aan de Kamer, want het instellen van een parlementair onderzoek behoort tot haar bevoegdheden.
Mevrouw Sterk maakte een opmerking over de AWBZ-delen. Ik ben volledig verantwoordelijk voor de financiën die daarvoor zijn belegd. Ik heb uitgelegd hoe dit in het AWBZ-kader past. Zij mag mij uiteraard altijd aanspreken op het beleid dat binnen dat kader wordt gevoerd met betrekking tot de lvg-problematiek en de jeugd-ggz. Op een later moment moet nog een afweging worden gemaakt rondom de lvg-problematiek naar aanleiding van SER-advies over de toekomst van de AWBZ. Dat zal rond de jaarwisseling verschijnen.
Ik ben uiteraard bereid om de Kamer in dat kader nader te informeren over financieringsstromen. De aanvankelijke doelstelling om één financieringsstroom te creëren voor de jeugdzorg, is niet gerealiseerd. Kamer en kabinet waren er teleurgesteld over dat dit niet kon worden gerealiseerd in de Wet op de jeugdzorg. Dat is wel het wettelijke regime. Dit onderwerp maakt uiteraard deel uit van de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg.
Mevrouw Sterk heeft gemeld dat zij een apart overleg wenst over de Centra voor Jeugd en Gezin en het EKD. Ik spreek daar graag met de Kamer over door, dus ik wacht de uitnodiging voor een overleg af. Ik heb toegezegd dat ik de Kamer zal informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar het artsentekort in de jeugdgezondheidszorg.
In haar motie vraagt mevrouw Sterk om het initiëren van een nationaal opvoedingsdebat. Ik sta sympathiek tegenover deze motie. Mijns inziens is op dit moment al een nationaal opvoeddebat gaande. Dat wil ik op alle mogelijke manieren stimuleren. De Kamer heeft mij gevraagd om dit te betrekken bij de voorbereiding van de gezinsnota. Dat was mijn bedoeling. Ik ben graag bereid om te bezien hoe de meer specifieke suggesties uit de motie passen in het voorbereidingstraject, ervan uitgaande dat mevrouw Sterk mij niet zal vragen om dingen die al zijn geweest te herhalen of dingen die al gepland zijn te doubleren. Uiteraard worden de genoemde desbetreffende instanties en organisaties daarbij betrokken, voor zover dat al niet het geval was. Hiertoe ben ik dus gaarne bereid. Het oordeel over deze motie laat ik dan ook graag over aan de Kamer. Ik wil het positiever formuleren, omdat het oordeel altijd aan de Kamer is: deze motie beschouw ik dus als ondersteuning van het ingezette beleid.
Mevrouw Agema heeft een motie ingediend, waarin zij terugkomt op verhoging van de "prostitutieleeftijd" naar 21 jaar. Ik heb al tegen haar gezegd dat ik haar suggestie had doorgestuurd naar de minister van Justitie. Die heeft vervolgens aan de Kamer beloofd dat hij daarop terugkomt bij de bespreking van de evaluatie van de prostitutiewetgeving en de opheffing van het bordeelverbod. Uiteraard zal ik deze motie graag doorgeleiden naar de minister van Justitie, opdat de motie bij dat debat betrokken kan worden. Met het oog daarop wil ik mevrouw Agema in overweging geven om haar motie tot dat moment aan te houden.
De voorzitter:
Ik deel mee dat mevrouw Agema de vergadering om privéredenen heeft verlaten.
Minister Rouvoet:
Voorzitter. Ik kom toe aan de vijf moties van mevrouw Bouchibti. In de motie op stuk nr. 16 wordt geconstateerd dat er nog geen toezeggingen zijn gedaan aan de Europese Jongerenhoofdstad in 2009. Er zijn mij ook nog geen toezeggingen gevraagd. Wel is er contact geweest met de organisatie. Wij hebben een eerste afspraak staan waarop wij een presentatie krijgen van hun voornemens in het kader van Rotterdam Europese Jongerenhoofdstad in 2009. Vanzelfsprekend ben ik daar als minister voor Jeugd en Gezin zeer gaarne bij betrokken. Ik zal bekijken wat ik van mijn kant kan doen om de activiteiten in dat kader te ondersteunen. In die zin beschouw ik deze motie als een ondersteuning van mijn beleid en kan ik er positief op reageren. Uiteraard zal ik, zodra dat mogelijk is, de Kamer informeren over de rol die vervuld kan worden of wat daar kan gebeuren, uiteraard in samenspraak met de verantwoordelijke organisatie, als die de plannen bekend heeft gemaakt.
De motie op stuk nr. 17 gaat over het opzetten van een pilot van een campus voor jongeren tussen 12 en 14 jaar. Voor de zorgvuldigheid hecht ik eraan, een kanttekening te plaatsen bij de volgende formulering in de overweging. Daarin wordt namelijk op een andere manier over de campussen gesproken dan tot nu toe is gebeurd. Zo staat daar dat het goed zou zijn wanneer jongeren tijdelijk uit hun omgeving weggehaald worden en in een veilige omgeving terecht komen met leeftijdgenoten. Dat kan wel het geval zijn in een campus, maar dat is niet de doelstelling van een campus. Ik meen te kunnen concluderen dat er overeenstemming over bestaat dat campussen vooral bedoeld zijn om jongeren een laatste kans te geven in de begeleiding naar scholing of arbeid c.q. een baan. Het is waar dat dit op een campus gebeurt in een omgeving waar zij een flink deel van de dag een disciplinair programma volgen. Het doel is echter geen veilige omgeving, want dat is veel meer het traject van de jeugdbescherming. Daarop wordt in deze motie ongetwijfeld niet gedoeld. Toch wil ik even deze kanttekening maken om het beeld van de campussen scherp te houden.
In de motie wordt erop gewezen dat dit ook een goede oplossing zou kunnen zijn voor jongeren tussen 12 en 14 jaar. Ik benadruk nog eens dat ik het van belang vind dat wij bij die doelgroep, 16min om het iets ruimer te formuleren, eerst het accent leggen op het terug geleiden naar school in verband met de Leerplichtwet, eventueel via reboundvoorzieningen. In de eerste termijn heb ik al gezegd dat ik graag bereid ben om na te gaan in hoeverre wij die 16-mingroep voldoende bij de pilot kunnen betrekken, zodat wij daarover bij de evaluatie iets zinnigs kunnen zeggen. Ik heb het gevoel dat dit ook de intentie van deze motie is. Dat is mogelijk door om- of uitbouw van een van de bestaande pilots. In die zin kan ik het dictum van de motie op stuk nr. 17 dus overnemen.
De motie op stuk nr. 18 verzoekt de regering met betrekking tot de weekendscholen zich in te zetten, opdat knelpunten worden opgelost, zodat het mogelijk wordt dat de weekendscholen buiten de reguliere schooltijden gebruik kunnen maken van de bestaande faciliteiten. Mevrouw Bouchibti moet het mij maar niet kwalijk nemen, maar ik heb uit haar termijn niet kunnen opmaken van wat voor type knelpunten zij een indicatie wil hebben. Ik heb het gevoel dat weekendscholen zinnige instellingen zijn waar goede dingen gebeuren, maar ik heb nog geen goede indicatie van het type knelpunten waar mevrouw Bouchibti in haar motie op doelt. Het is dus lastig om te zeggen dat ik ze kan helpen oplossen. Ik ben tot heel veel bereid, maar misschien kan zij een indicatie geven van waar het in de praktijk om gaat voordat ik een oordeel over deze motie geef.
De voorzitter:
Als u overal mee klaar bent, komen wij daarop terug. Misschien kunt u de motie even apart houden?
Minister Rouvoet:
Dat doe ik graag, zodat ik later een oordeel over de motie kan geven.
Mevrouw Bouchibti heeft ook een motie ingediend over de langetermijneffecten op kinderen van sociale uitsluiting en armoede. Zij verzoekt de regering, een aantal punten door het Sociaal en Cultureel Planbureau in kaart te laten brengen en daarover voor Prinsjesdag 2008 te rapporteren. Ik heb bij de algemene politieke beschouwingen met een schuin oog gekeken naar de nota van de PvdA-fractie over sociale uitsluiting en armoede bij kinderen. Daarin wordt inderdaad gesignaleerd dat nog niet alles is uitgezocht en dat er nog wat witte vlekken zijn. Ik ga graag na wat er bekend is en wat niet. Op voorhand in den blinde zeggen dat ik het Sociaal en Cultureel Planbureau zal vragen om een groot onderzoek te doen, gaat mij net iets te ver. Ik kan altijd kijken of er aanvullende informatie nodig is. Zoals ik heb gezegd, vind ik de consequenties van armoede en sociale uitsluiting van kinderen een relevant onderwerp voor de gezinsnota, die ook over opvoeding gaat. De staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor het armoedebeleid. Met haar zal ik doen wat nodig is om dit in kaart te brengen. Uit mijn hoofd is de Kamer toegezegd dat zij de gezinsnota na de zomer van 2008 krijgt, dus inderdaad voor Prinsjesdag 2008. Als ik de motie zo mag interpreteren dat er geen onnodig onderzoek hoeft te worden gedaan, hetgeen de Kamer vaak benadrukt, heb ik geen bezwaar tegen deze motie en voer ik haar graag uit.
De laatste motie van mevrouw Bouchibti gaat over het verbetertraject voor de gesloten jeugdzorginrichtingen. Zij vraagt of ik voor 1 mei aanstaande inzicht wil geven in de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden van de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Justitie voor de gesloten jeugdzorginrichtingen. De bestuurlijke verantwoordelijkheden zijn heel helder. Na overheveling van JJI's naar gesloten jeugdzorg draagt de staatssecretaris van Justitie geen bestuurlijke verantwoordelijkheid meer. Dat doet zij in financiële zin ook niet. Ik heb de Kamer samen met de staatssecretaris van Justitie tijdens het overleg over de JJI's en het inspectierapport toegezegd, haar in het voorjaar te informeren over de financiële aspecten van de overheveling van JJI's naar de gesloten jeugdzorg. Als ik de motie zo mag uitleggen dat er wordt gevraagd naar de financiële aspecten van de overheveling en dus niet naar de verantwoordelijkheden, zoals in het dictum staat, heb ik er geen problemen mee. Er komen transitieplannen per inrichting. De toezegging die ik de Kamer met de staatssecretaris van Justitie heb gedaan, doe ik natuurlijk graag gestand. Dat moet voor 1 mei aanstaande mogelijk zijn.
Als mevrouw Dezentjé Hamming goed naar de begroting kijkt, ziet zij dat deze en geen andere minister de verantwoordelijkheid draagt voor alles wat met jeugd en gezin te maken heeft, dus ook de financiën. Dit heb ik uiteengezet. Voorts is het uitgesproken in de begroting en in alle eerdere stukken. Mocht hierover misverstand bestaan, dan neem ik dat nu graag weg. Via de eerste motie komt mevrouw Dezentjé Hamming terug op veldexperimenten tot ontschotting met als doel een doorlopend zorgaanbod. Zij verzoekt de regering om dit via een constructie te doen waarbij de verantwoordelijkheid voor het personeel en de budgetten vanuit de provincie binnen het CJG wordt gemandateerd aan de wethouder Jeugd. Hiermee wordt vooruitgelopen op de evaluatie waardoor ik inzicht krijg in hoe het gaat met het geld en de verantwoordelijkheden voor de provinciale jeugdzorg en de CJG's. Mevrouw Dezentjé Hamming trekt eigenlijk al een conclusie over hoe het zou moeten gaan. Zij wil de budgetten naar het CJG halen. Ik heb gezegd dat is afgesproken met provincies en gemeenten om dit na de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg te bestuderen. Daar wil ik absoluut niet op vooruitlopen door nu al met budgetten en verantwoordelijkheden te schuiven. Ik ontraad de motie.
Mevrouw Dezentjé Hamming vraagt in een motie prestatieafspraken met de provincies over onderzoek naar kindermishandeling, dat van dertien naar zes weken moet worden teruggebracht. Ik neem aan dat zij doelt op AMK's. In de eerste termijn heb ik gezegd dat er geen AMK's zijn die mij hebben laten weten dat het binnen zes weken kan, maar wel binnen acht weken. Die afspraak ga ik ook maken met de AMK's. Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd in de brief over Beter Beschermd. Ik heb erbij gezegd dat ik in gesprek blijf over een mogelijke verdere aanscherping van de norm. Het zo maar op zes weken stellen, terwijl ik niet kan overzien wat het effect is op de zorgvuldigheid van onderzoek naar meldingen van kindermishandeling, lijkt mij niet juist. Wij moeten uitkijken voor lichtvaardige conclusies. Ik ontraad de motie.
In haar laatste motie verzoekt mevrouw Dezentjé Hamming de verwijsindex bij voorrang in te voeren en het EKD pas in te voeren als dit compatibel is met het EPD. Ik kan hier kort over zijn. Ik ontraad de motie. Ik heb de Kamer uitvoerig over het traject van het EKD geïnformeerd. Er moet geen koppeling tot stand worden gebracht tussen de verwijsindex en het EKD in de zin van een tijdpad. De digitalisering gaat met gezwinde spoed voort. Dat moet echt gebeuren. De jeugdgezondheidszorg hecht daar zeer aan en ik ook. De verwijsindex gaat op het oude tijdpad gewoon verder en moet medio 2009 worden ingevoerd. Er is een proeftuin. Er is geen reden om de twee te verbinden. Ik ontraad de motie.
Ik heb de heer Voordewind al gecomplimenteerd met en bedankt voor het preventieplan zelfdoding. Ik wil dat graag betrekken bij het actieplan zelfdoding. Hij stipt enkele punten aan, met twee andere ondertekenaars. Ik heb geen moeite met de motie daarover.
De heer Voordewind verzoekt de regering per motie te onderzoeken op welke wijze de informatievoorziening en dienstverlening ten aanzien van het jeugd- en gezinsbeleid kunnen worden gebundeld in het Nederlands Jeugdinstituut. Ik heb aangegeven dat ik daar graag toe bereid ben. Het Nederlands Jeugdinstituut kijkt al verder dan de hulpverlening aan het kind. Het kijkt ook naar de relatie met ouders en opvoeders. Ik ben graag bereid in gesprek met het NJI te kijken of aanvulling nodig is en de Kamer daarover te informeren.
De heer Dibi begon met de vraag of ik minister voor Jeugd of minister voor Gezin ben. Hoe is de verhouding precies? Is er niet een soort tegenstelling in het beleid? Ik denk het niet. Ik ben de minister voor Jeugd en Gezin. Beide zijn van belang. In mijn beleidsprogramma heb ik duidelijk aangegeven en in mijn algemene inleiding van vanmorgen heb ik herhaald dat het wel van belang is waar er problemen zijn attent te zijn. Ik ben de minister voor alle jeugd van Nederland, ook voor de 95% waar het goed mee gaat. Het mag geen verbazing wekken dat wij er een tandje bij zetten als wij zien dat het fout gaat met jongeren en hen willen helpen om verder te komen. De inspanningen en beleidsmaatregelen in de sfeer van de jeugdzorg richten zich daar uiteraard op. Ik ben er wel vast van overtuigd dat waar dat maar enigszins kan de relatie met het natuurlijke opvoed- en opgroeiklimaat direct om de jongeren heen voluit moet worden benut, om die jongeren betere kansen te geven. Dat klimaat wordt meestal gevormd in gezinnen, maar helaas niet altijd. Er moet geen tegenstelling tussen die twee ontstaan. Ik houd ze ook graag in samenhang.
De heer Dibi heeft drie moties ingediend. In de eerste verzoekt hij de regering te bevorderen dat er op alle middelbare scholen condoomautomaten op toiletten worden geplaatst. Condooms zijn overal verkrijgbaar. Bovendien staat het scholen vrij om er zelf voor te kiezen. Dat is aan het schoolbestuur. Een instructie vanuit Den Haag om bepaalde dingen aan te bieden, al dan niet via automaten, past niet in de verhouding tussen overheid en scholen. Tegen deze achtergrond ontraad ik de motie.
De heer Dibi vraagt bij motie om een kwartaalrapportage over de wachtlijsten in de jeugdzorg. In een eerder AO heb ik uitvoerig uitgelegd waarom ik daarvoor in het laatste jaar voordat wij op een nieuwe financieringssystematiek overgaan niet veel voel. Ik wijs er wel op dat wij in de afgelopen jaren bijna op een kwartaalrapportage zijn uitgekomen omdat er werd gerapporteerd wanneer er aanleiding toe was, maar ik zou nu toch niet willen toezeggen dat wij de Kamer hierover elk kwartaal zullen informeren. Nogmaals, vanaf 1 januari 2009 komt er een andere systematiek. Dit laat overigens onverlet dat ik de Kamer zal blijven informeren wanneer daar aanleiding toe is en voor zover ik beschik over de benodigde cijfers. Maar verder houd ik vast aan de afspraak, zodat ik de Kamer halfjaarlijks zal informeren over de cijfers die ik van de provincie krijg. Ik teken hierbij nog aan dat ik de medewerkers van de provinciale jeugdzorg niet graag zou belasten met nog meer registratiewerk en andere verplichtingen. Wij zijn er immers van overtuigd dat wij af moeten van de regeldruk, de bureaucratie, de formulieren. Wij moeten deze mensen dan ook niet onnodig opzadelen met rapportageverplichtingen.
De heer Dibi vraagt in zijn derde motie om de fysieke aanwezigheid van een voorpostfunctionaris van Bureau Jeugdzorg in een Centrum voor Jeugd en Gezin volgens het wettelijk basismodel, met uitzonderingsgronden. Ook het aannemen van deze motie ontraad ik. Ik meen heel duidelijk te hebben aangegeven wat het belang van korte lijnen tussen deze twee instanties is. Ik onderstreep dan ook graag de eerste overweging, korte lijnen zijn cruciaal. Maar al dan niet permanente fysieke aanwezigheid van een voorpostfunctionaris zal inefficiënt en overbodig blijken te zijn. Ik zou tegen de heer Dibi willen zeggen: heb vertrouwen in de professionals, laat dit aan hen over.
De heer Dibi heeft ook nog om een nota over jeugdcultuur gevraagd. Dingen lopen soms wat door elkaar; als het over jeugdcultuur gaat, praten wij soms ineens over leefstijl, en dan hangt het al aan tegen preventie. Ik heb al aangegeven dat er in 2008 een nota over preventie zal verschijnen, speciaal geconcentreerd op de jeugd. Die zal zeker elementen van jeugdcultuur bevatten, bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde genotmiddelen. Ik denk dat het er bij jeugdcultuur meer om gaat, in gesprek te blijven met vertegenwoordigers van de verschillende segmenten van de jeugdcultuur, om beter zicht te verkrijgen op wat er leeft, op wat er nodig is in het jeugdbeleid. Dit lijkt mij beter dan dat ik nu een aparte nota over jeugdcultuur in de sfeer van OCW zou gaan schrijven, want zoiets valt onder cultuurbeleid. Maar als ik de heer Dibi zo mag begrijpen dat het begrip jeugdcultuur gezien mag worden in de sfeer van het preventiebeleid, van een op de jeugdcultuur toegesneden aanpak daarbij, dan denk ik dat wij het hierover eens zijn en zal ik de Kamer hierover in de preventienota informeren. Overigens zullen er ook nog wel enige debatten over jeugdcultuur worden georganiseerd, waar ik zelf ook buitengewoon naar uitkijk.
Mevrouw Koşer Kaya vraagt de regering in een motie, de gemeente te bewegen om bij de vestiging van de Centra voor Jeugd en Gezin verplicht aansluiting te zoeken bij eerstelijnsgezondheidscentra. Ik denk dat zij moet kiezen: de gemeente bewegen om dit te doen of de gemeente hiertoe verplichten. Ik heb een streep onder het woord "verplicht" gezet, want daar voel ik niet zoveel voor. Mede gelet op de toelichting die mevrouw Koşer Kaya gegeven heeft, ontraad ik de Kamer om deze motie aan te nemen. De opzet van de eerstelijnsgezondheidscentra komt al bijna overeen met het basismodel voor de Centra voor Jeugd en Gezin, zodat er geen enkele belemmering is om ze in elkaar te laten opgaan. Maar het basismodel houdt geen verplichting in en ik wil ook geen verplichting.
In een motie over risico-inventarisatie vraagt mevrouw Koşer Kaya de regering, aan te geven wie wanneer dossierhouder is voor een kind dat in problemen komt, om deze verantwoordelijk te maken voor alle hulp aan ouders en kind, opdat privacyaspecten gewaarborgd zijn en geen kind meer tussen wal en schip valt. Met één lange zin wordt hier heel veel gezegd, terwijl die zin tegenstrijdigheden kent. Als je namelijk om de privacy te waarborgen één dossierhouder verantwoordelijk maakt voor alle hulp, voor hulp van maatschappelijk werk tot en met hulp bij schuldaflossing, introduceer je een probleem. Voor een dergelijke opzet zul je over alle informatie moeten beschikken. Ik probeer oprecht te begrijpen wat de essentie van deze motie is. Over het Centrum voor Jeugd en Gezin en het EKD heb ik de Kamer brieven gestuurd. Als de wettelijke regeling de Kamer bereikt, kunnen wij het overleg voortzetten. De punten die met deze motie aan de orde worden gesteld, zullen ongetwijfeld weer ter sprake komen. Echter, aanneming van de motie in deze vorm moet ik ontraden.
De heer Van der Vlies heeft een motie ingediend, maar hij zei er bij dat hij niet zeker wist of hij die motie bij dit debat moest indienen of dat hij dat moest doen na het algemeen overleg over alcoholgebruik. De motie betreft het voornemen van de regering dat is verwoord met de alcoholbrief. Ik meen dat wij die brief op 18 december bespreken. De heer Van der Vlies vraagt met zijn motie om ten aanzien van de wettelijke leeftijdsgrens voor het gebruik van alcoholhoudende en sterke dranken al een conclusie te trekken. Over het voornemen van de regering op dit punt zullen wij nog een debat voeren en ik vind dat wij na dat debat een conclusie zouden kunnen treken over het voornemen van de regering. Ik suggereer daarom de motie aan te houden tot na het debat over de alcoholbrief en om haar niet daaraan voorafgaand in stemming te brengen.
De voorzitter:
De heer Van der Vlies is niet aanwezig, omdat hij een andere vergadering bijwoont, maar er wordt meegeluisterd.
Minister Rouvoet:
Voorzitter. Mevrouw Verdonk vroeg waarom ik niet ben ingegaan op haar berekening van de kosten voor opvoedingsondersteuning. Ik ben daar niet serieus op ingegaan, omdat ik dacht dat de opmerking van mevrouw Verdonk een aardigheidje was en niet een serieuze vraag inhield. Zij kwam namelijk uit op een bedrag van 420 mln. voor opvoedingsondersteuning. Ik ben graag bereid om aan te geven hoe men de opvoedingsondersteuning moet zien. In mijn plannen staat dat opvoedingsondersteuning beschikbaar moet zijn voor alle ouders die die ondersteuning wensen. Dat betekent dat je ervoor moet zorgen dat de voorzieningen ervoor beschikbaar zijn, zodat daarvan gebruik kan worden gemaakt. Je kunt natuurlijk niet het totale aantal gezinnen in aanmerking nemen en dat aantal vermenigvuldigen met de kosten per geval. Je kunt een vergelijking treffen met de behoefte aan apothekers. Wij willen dat voor iedereen in dit land een apotheek beschikbaar is. Nederland kent 16, 17 miljoen inwoners, maar het zou een vreemde manier van redeneren zijn als je veronderstelt dat die allemaal op hetzelfde moment naar de apotheek gaan. Je kunt dus niet zeggen: stel dat ze allemaal op hetzelfde moment naar de apotheek willen, hoeveel apotheken hebben wij dan nodig en wat kost dat? Zo werkt dit natuurlijk niet. Ik hoop hiermee duidelijk gemaakt te hebben dat je anders moet redeneren. Wij willen opvoedingsondersteuning beschikbaar hebben bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Het geld ervoor is beschikbaar via de gemeenten. Mijn bijdrage heb ik geleverd. Dat staat in de brieven. Het bedrag loopt in ieder geval op tot 428 mln. De gemeenten zelf leveren ook een bijdrage. De gemeenten moeten ervoor zorgen dat de ondersteuning beschikbaar is voor degenen die die willen en die die nodig hebben. Zo liggen de verantwoordelijkheden en op deze manier wordt de voorziening gefinancierd.
Mevrouw Verdonk heeft nog een opmerking gemaakt over de regie over de jeugdzorg. Het betrof de regie over de Centra voor Jeugd en Gezin en de daarbij betrokken partijen. De regie voor jeugdzorg is iets anders dan de regie voor de centra, maar ik meen dat wij elkaar goed hebben verstaan. Mevrouw Verdonk had het over een centrale regie voor het college, voor het gemeentebestuur. In de praktijk zal inderdaad de wethouder voor jeugd verantwoordelijk zijn voor de Centra voor Jeugd en Gezin.
De laatste opmerking van mevrouw Verdonk had betrekking op de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. De deur zou op een kier staan. Dat is van meet af aan de bedoeling geweest. Ik heb nooit de deur dicht willen gooien voor welke discussie dan ook. Daarom staat in het beleidsprogramma dat wij na de evaluatie opnieuw nagaan of aanpassingen nodig zijn. Dat staat ook in het bestuursakkoord. Wij gaan echter niet vooruitlopen op de uitkomst van de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg.
Voorzitter. Het lijkt mij gepast dat ik vervolgens een oordeel geef over de ingediende amendementen.
De voorzitter:
Ik wijs er wel op dat wij om vijf uur de behandeling van de begroting van Defensie voortzetten.
Minister Rouvoet:
Dat is aan u, maar ik wil graag commentaar geven op de amendementen.
De voorzitter:
U moet dat dan heel snel doen.
Minister Rouvoet:
Dat zal ik zeker proberen. De heer Pechtold heeft eerder een amendement ingediend dat ertoe strekt om een deel van de kosten van de verhoging van de salarissen van leraren ten laste van de gezinnen te brengen. Het lijkt mij geen goed plan om de gezinnen te laten betalen voor de verhoging van de lerarensalarissen. De kabinetsreactie op het advies van de commissie-Rinnooy Kan is nog niet gereed, zij komt naar de Kamer toe. Dit amendement op stuk nr. 3 loopt op dat kabinetsstandpunt vooruit, daarom ontraad ik de aanneming van dit amendement. Het kabinet zal voor de begrotingsbehandeling van Onderwijs met een standpunt komen.
Het amendement van mevrouw Langkamp op stuk nr. 4 gaat over het weghalen van een bedrag van 3 mln. bij de campussen voor de schippersinternaten. Wij hebben hierover een uitvoerig algemeen overleg gehad, waarin ik heb aangegeven dat te zijner tijd, zoals afgesproken, de sector met een toekomstvisie komt. Dan zal er opnieuw naar de financiering van de schippersinternaten worden gekeken. Ik heb al stappen gezet om de schippersinternaten meer speelruimte te geven, onder meer via het overhevelen van de wachtgeldmiddelen. Het gaat om een veel groter bedrag dan aanvankelijk is gevraagd door de schippersinternaten. Die toezeggingen staan. Dit amendement loopt erop vooruit, nog afgezien van het feit dat het het volledige bedrag van 2008 van de campussen weghaalt en dat is reden genoeg om de aanneming van dit amendement met klem te ontraden.
De heer Van der Vlies heeft een amendement ingediend voor een verhoging van de bijdragen voor de schippersinternaten met een bedrag van € 400.000. Daarvoor geldt hetzelfde. Ik wil niet erop vooruitlopen, mede omdat het in structurele zin bedoeld is, althans dat staat in de toelichting. Zoals gezegd worden er nadere financiële afspraken gemaakt. Eerst de toekomstvisie, dan de financiële afspraken. Zo is de afspraak die ik ook met de Kamer heb gemaakt. Dit amendement loopt erop vooruit. Ook vanwege de dekking zou ik de aannemeling van dit amendement willen ontraden, omdat het bedrag weggehaald wordt bij de interventie "hallowereld.nl". Dat is een interactieve voorlichtingscampagne via e-mail voor zwangere vrouwen in het eerste jaar en jonge moeders in het eerste jaar na de zwangerschap. Ik raad de heer Van der Vlies aan om eens te kijken op die site. Het is zeer belangrijke informatie voor vrouwen in die fase en ik zou niet graag deze voorlichting over een gezonde zwangerschap en gezondheid in het eerste jaar na de zwangerschap, zomaar weghalen.
Wij hebben vandaag uitvoerig stilgestaan bij de eerste begroting van Jeugd en Gezin; een belangrijk moment wat mij betreft. Ik heb vooral in mijn eerste termijn duidelijk willen maken dat er al veel is gebeurd in voorbereidende zin, dat er al veel van start is gegaan en dat er nog veel moet gebeuren voor een goed en effectief beleid op het terrein van Jeugd en Gezin. Maar het is de moeite waard. Het ambitieuze beleidsprogramma dat ik heb opgesteld ga ik met voortvarendheid uitvoeren, te beginnen in het begrotingsjaar 2008.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Even een verduidelijking: in mijn motie op stuk nr. 28 vraag ik om aan te geven wie wanneer dossierhouder is en vervolgens de regie voert. Stel een kind van nul tot vier jaar komt bij het consultatiebureau en het blijkt dat zich situaties voordoen waarbij de veiligheid van het kind in het geding is. Dan heeft het mijn voorkeur dat degene die dat constateert, hoogstwaarschijnlijk de arts, vervolgens het dossier beheert en eventueel maatschappelijk werk inschakelt of regelt dat er een kinderarts nog eens naar het kind kijkt. Het gaat erom dat iemand de regie voert en de keten om dat kind heen inschakelt als dat nodig is. Dat is het probleem wat wij nu zien met de Savanna's, waarover wij allemaal spreken en waarvan wij allemaal vinden dat het verschrikkelijk is. Mijn motie gaat erover dat de vrijblijvendheid weg moet.
Voorzitter: Van Beek
Minister Rouvoet:
Dat is de essentie van mijn beleidsprogramma De vrijblijvendheid voorbij: één gezin één plan, zorgcoördinatie, als een kind een beeld is binnen een Centrum voor Jeugd en Gezin moet duidelijk zijn voor de verschillende betrokken hulpverleners wie de zorgcoördinatie heeft. Volgens mij bestaat daarover geen verschil van mening. De regie over het Centrum voor Jeugd en Gezin ligt bij de gemeenten, die moeten zorgen voor afspraken over zorgcoördinatie. De hulpverleners zijn verantwoordelijk voor hun eigen hulpverlening, en voor het feit dat één van hen de zorgcoördinatie heeft. Maar als mevrouw Koşer Kaya zegt dat bijvoorbeeld de maatschappelijk werker het dossier bij zich moet houden, zou dat bijna betekenen dat het dossier gaat zweven tussen verschillende instanties. Daarom zeg ik dat motie verwarrend is geformuleerd. Over de precieze vorm van de wetgeving komen wij nog te spreken, maar hier wordt een aantal zaken door elkaar gehaald.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik zal nog eens naar het dictum kijken, maar het gaat erom dat de regie wordt gehouden. Een kind dat het moeilijk heeft, mag niet tussen wal en schip raken, en moet de hulp krijgen die het nodig heeft, los van al die formulieren waarvan ik denk dat ze niet allemaal hoeven te worden ingevuld voor alle kinderen.
Minister Rouvoet:
Daar zijn wij het over eens, en daar ben ik blij om.
Mevrouw Langkamp (SP):
De minister zegt dat de kinderen in pleeggezinnen in geen geval de dupe zullen worden. Mag ik dat zo vertalen dat zij in hun huidige pleeggezin kunnen blijven?
Minister Rouvoet:
Ik heb het ipo daarop aangesproken, omdat de provincies verantwoordelijk zijn voor uitvoering van de jeugdzorg. Ik heb de toezegging gekregen dat geen van deze kinderen daarvan de dupe zal worden. Het beeld ontstond dat met Kerst een aantal kinderen zomaar op straat komt te staan, maar dat gebeurt niet. Zij blijven ofwel in het huidige pleeggezin, of zij gaan naar een andere plek.
Mevrouw Langkamp (SP):
U kunt niet garanderen dat zij in het huidige pleeggezin kunnen blijven.
Minister Rouvoet:
Nee, maar daar ga ik ook niet over. Als een pleeggezin zelf aangeeft dat het niet meer daar kan, moet het kind naar een ander pleeggezin, en dan zou het raar zijn als ik hier in algemene zin zou zeggen dat alle kinderen per se in hetzelfde pleeggezin blijven. Een beëindiging van pleegzorg en het elders voortzetten daarvan kan altijd aan de orde zijn. Dit heeft ons niet beziggehouden, wel het beeld dat even ontstond dat door financiële problemen kinderen zomaar op straat komen te staan. Daarvan is geen sprake.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Het valt mij een beetje tegen dat de minister zo weinig enthousiast is over mijn voorstel om dat experiment uit te voeren. Hij vindt dat ik de conclusie te snel trek, aangezien wij niet moeten vooruitlopen op de evaluatie van de jeugdzorg. Ik reik nu juist een handvat aan om ervaringen op te doen in zeven gemeenten met dit plan om, als de evaluatie op de jeugdzorg er is, te kunnen zeggen wat het beste werkt. Dan heb je een vergelijkingsmogelijkheid. Waarom stelt deze minister zich daar zo star in op? Het lijkt mij juist in het belang van het kind om het wel een kans te geven.
Minister Rouvoet:
Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat wat u wilt in essentie al gebeurt. Ik heb gewezen op opvoeden in de buurt, waar vergelijkbare trajecten al lopen, daar heb ik geen veldexperimenten voor nodig. Verder is in het bestuursakkoord met de gemeenten afgesproken dat er medio 2009 een nieuwe vorm van samenwerking tussen gemeenten en provincies gaat plaatsvinden. In de derde plaats kennen wij nu al de feitelijke ontwikkelingen van de voorpostfunctionaris van Bureau Jeugdzorg in de Centra voor Jeugd en Gezin, die ook al interessante ontwikkelingen te zien geven. Dat maakt de motie in dat opzicht in ieder geval overbodig. Ik voeg hier nog één element aan toe. Mevrouw Dezentjé zegt in de motie dat het een constructie moet zijn waarbij de verantwoordelijkheid over het personeel en de budgetten uit de provincie binnen het CJG worden gemandateerd aan de wethouder Jeugd. Met name dat aspect loopt heel hard vooruit op de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. Dat element loopt vooruit op conclusies die wij later zullen trekken. Daarom handhaaf ik mijn mening dat aanvaarding van deze motie moet worden ontraden.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
De conclusie kan natuurlijk niet zijn dat de motie overbodig is. Ik weet precies wat er in gemeenten op dit moment al gebeurt. De essentie is juist dat de mandatering plaatsvindt waar het veld zo hard behoefte aan heeft. Daarom betreur ik de starre opstelling van de minister hierin zeer. Ik vind nog steeds dat het behulpzaam kan zijn, juist straks bij de evaluatie. De ervaring die wij in twee jaar opdoen, kan daarbij niet gemist worden.
Minister Rouvoet:
Daar is in voorzien via "Opvoeden in de buurt" en via de nieuwe vorm van samenwerking, waarover afspraken gemaakt zijn. Daar voegt dit niets aan toe. Het element van de mandatering is echt een paar stappen te ver.
De heer Dibi (GroenLinks):
Als iedereen maagd zou blijven tot aan het huwelijk, zoals de minister waarschijnlijk wenselijk vindt, stond ik hier niet. Anno 2005 had meer dan een derde van de jongeren al seksuele ervaring, nog meer met orale seks. Dan wil ik niet eens beginnen over ongewenste zwangerschappen, soa's en hiv. De Rutgers Nisso Groep constateert dat scholen veel te weinig doen aan seksuele en relationele vorming. Het plaatsen van condoomautomaten op scholen kan ertoe leiden dat kinderen veilig seks hebben. Kan de minister daarop ingaan?
Ik heb nog een aantal korte opmerkingen over de twee moties die ik heb ingediend. De minister stuurt tegengestelde berichten het veld in als het gaat om de voorpostfunctionaris van Bureau Jeugdzorg in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Hij wil dit wettelijk verankeren, maar hij wil niet verplicht stellen dat deze functionaris daar echt aanwezig is. Daarmee houdt hij de verkokering in stand.
Tot slot wil ik het hebben over het per kwartaal informeren van de Kamer. Wanneer de minister dat niet doet, staat hij toe dat er het komende jaar nog heel veel spoeddebatten gaan plaatsvinden over de wachtlijsten. Ik wil een harde toezegging. Stel dat met de nieuwe financieringssystematiek, waar de minister naar verwijst, een verkeerde berekening wordt gemaakt waardoor de zorgvraag hoger uitkomt. Komt de minister dan met extra geld?
Minister Rouvoet:
Deze vragen zijn uitvoerig besproken in het overleg over de nieuwe financieringssystematiek. Niettemin wil ik er graag heel kort iets over zeggen.
Waar het gaat over veilige seks, soa en condoomautomaten heb ik meegedeeld dat de verhouding tussen het Rijk en de scholen niet zodanig is dat hiervandaan bepaald gaat worden wat scholen wel en niet moeten ophangen in scholen. Het staat de heer Dibi volkomen vrij om dit punt onder de aandacht te brengen van de bewindslieden van Onderwijs, die het contact hebben met de scholen en de schoolbesturen. Misschien zien zij mogelijkheden om dat gesprek aan te gaan. Ik voer die gesprekken met de scholen uiteraard niet op deze punten. Het is niet aan het Rijk om te bevorderen dat er op alle middelbare scholen condoomautomaten op toiletten worden geplaatst. Zo zijn de verhoudingen in dit land niet georganiseerd.
Op het punt van de voorpostfunctionaris zijn geen tegengestelde signalen gegeven. Er is een duidelijke grens gesteld tussen wat wij wel in het basismodel regelen en wat aan de professionals zelf overgelaten kan worden. Ik heb er vertrouwen in dat de professionals zelf goed kunnen beoordelen wat in Amsterdam, Den Haag, Ermelo of Purmerend nodig is. Om die reden hebben wij het basale verplicht gesteld en de rest vrijgelaten. Dat geldt ook de eventuele aanwezigheid van voorpostfunctionarissen van Bureau Jeugdzorg.
Over de kwartaalrapportages heb ik inderdaad gezegd dat de nieuwe financieringssystematiek na één overgangsjaar ingaat. De Kamer gaat erover of er spoeddebatten over wachtlijsten worden gehouden. Als ik een uitnodiging krijg, ben ik er. Het lijkt mij sterk dat er minder spoeddebatten zullen worden gehouden als er een kwartaalrapportage komt. Nogmaals, daar gaat de Kamer over. Met betrekking tot de nieuwe financieringssystematiek heb ik uitvoerig uitgelegd dat wij een inschatting maken en dat daar een verdeling over de provincies op volgt. Dat is het voor de provincies. In de loop van dat jaar moeten zij het daarmee doen. Houden zij geld over, dan mogen zij dat zelf aan jeugdzorg besteden; komen zij geld te kort, dan is het aan provinciale staten om te zorgen dat er geld wordt bijgepast. Dat is aan de provincies. Zo zijn de afspraken.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
De minister vond de motie over de weekendscholen niet duidelijk. Ik wil bij dezen duidelijkheid verschaffen, omdat ik er al jaren bij betrokken ben. Deze mensen doen fantastisch werk. Ik begrijp uit de praktijk dat deze mensen door de gemeente van het kastje naar de muur worden gestuurd, als er hulp moet komen; van de afdeling welzijn naar de afdeling onderwijs. Het is belangrijk dat deze knelpunten, als zij zich voordoen, worden opgelost op G4- of liever nog op G27-niveau. Het lijkt mij belangrijk om deze mensen te ondersteunen. Ik begrijp dat de minister dit moeilijk vindt, misschien omdat hij bang is dat dit geld gaat kosten. Ik kan hem garanderen dat dit niet zo is. Ik vind het wel belangrijk dat hij het cement is tussen de weekendscholen en de gemeenten. Ik denk dat het ontzettend belangrijk is dat hij die toezegging doet.
Minister Rouvoet:
Ik begrijp uit de toelichting van mevrouw Bouchibti dat ook zij vindt dat dit een zaak is van scholen en gemeenten. Ik ben bereid om in samenspraak met staatssecretaris Dijksma, die er in de praktijk over gaat, scherper in beeld te krijgen wat de knelpunten precies zijn en hoe wij daaraan tegemoet kunnen komen. In die zin wil ik de motie graag bespreken met de staatssecretaris van Onderwijs.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn beantwoording. De moties worden op de stemmingslijst van komende week geplaatst.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-2102-2115.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.