Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van arbeidsongeschiktheidswetten en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de verhoging van de uitkering voor volledig arbeidsongeschikten naar 75% en in verband met de uitsluiting van de wachttijd in verband met wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsongeschiktheidswetten) (31106).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel staat vanavond een voorstel voor twee wijzigingen op de agenda: de verhoging van de uitkering van 70% naar 75% en het stopzetten van herkeuringen voor mensen van 45 jaar en ouder. Ik zal heel in het kort de positie van de GroenLinks-fractie tegenover deze twee wijzigingen aangeven. Over het algemeen zijn wij tevreden met dit wetsvoorstel. Dat mag ook wel eens gezegd worden. Met de verhoging van de uitkering van 70% naar 75% gaan wij uiteraard akkoord. Wel zouden wij het goed vinden als het minimumloon voor alle duurzaam en volledig arbeidsongeschikten zou gelden. Daarvan profiteren met name de Wajongers. Het is natuurlijk zuur voor al die mensen die 5% netto extra verwachtten maar door verschillende omstandigheden niet hebben gekregen. Dat heeft te maken met de verrekening van toeslagen vanuit de Kopjesregeling en de TRI, de lagere huur- en zorgtoeslag, de lagere aanvullende bijstand voor Wajongers en minder aanspraken op lokale minimaregelingen. Wij zullen dan ook van harte de amendementen van de SP-fractie steunen, waarmee geprobeerd wordt om deze 5% extra alsnog te regelen.

Voor mensen van 45 jaar en ouder zal er geen herkeuring meer zijn. De GroenLinks-fractie vindt het nieuwe Schattingsbesluit ook voor mensen tot 45 jaar te streng, zoals de minister weet. Het uitsluiten van herkeuring van 45-plussers mag in onze ogen niet betekenen dat het UWV hen links laat liggen. Het is een soort erkenning dat het boven de leeftijd van 45 jaar toch wel heel lastig wordt op de arbeidsmarkt. Wij vinden dat een heel treurige erkenning. Wij willen deze mensen natuurlijk niet in de problemen helpen; dat zal de minister ook begrijpen. Het kan echter niet zo zijn dat wij ons er definitief bij moeten neerleggen dat je het boven je 45ste wel kunt schudden op de arbeidsmarkt of het veel moeilijker krijgt dan onder de 45. Dat vinden wij toch een heel morbide zaak, zeker als je dit beziet in het kader van de vele bestaande vacatures in Nederland. Wellicht kan de minister hierop ingaan. Hoe kijkt hij aan tegen dit soort vooroordelen bij werkgevers en de moeilijke positie van mensen die niet meer precies in de topsportcategorie zitten om de arbeidsmarkt te betreden of daar een plek te behouden? De GroenLinks-fractie wil blijven inzetten op re-integratie, deeltijdwerk, scholing, aangepaste werkplekken et cetera.

Tot slot wil ik aan minister Donner vragen wanneer de brugbanen eindelijk effectief worden voor de herintredende ex-WAO'ers, om hen zo maar te noemen. Deze verbeteringen konden minder, zou ik bijna willen zeggen, maar het blijft zo dat mensen goedgekeurd worden voor arbeid, maar vervolgens nog steeds afgekeurd zijn voor de arbeidsmarkt. Dat is onverteerbaar. Als wij proberen om mensen weer aan de slag te helpen door de herkeuringen – daar zijn wij op zich niet tegen, maar wij zijn wel tegen het schattingsbesluit waarop die herkeuringen gebaseerd zijn – zullen wij dat ook concreet moeten realiseren. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Net als de uitkeringen voor volledig duurzaam arbeidsongeschikten in de WIA zullen ook de uitkeringen van bestaande gevallen – volledig arbeidsongeschikten in de WAO, de WAZ en de Wajong – worden verhoogd van 70% naar 75%. Die zin in het regeerakkoord wekte hooggespannen verwachtingen, maar hoe anders pakte het uit? Een brief van mijnheer Snelten uit Amsterdam gaf de perfecte samenvatting van de verontwaardiging die de SP in de vorm van 700 meldingen bereikte. Ik citeer uit die brief.

"Ik kreeg een aankondiging van de verhoging van 5%. Driftig begon ik te rekenen. Enkele weken eerder had ik een tabel gevonden over de bedragen van het minimumloon, dat € 1300 bedroeg. Ik begon te rekenen: 75% daarvan, gut, dat is iets van € 975, als ik mij niet vergis. Nu heb ik slechts € 812. Nou, dacht ik, dat is lekker. Eindelijk een beetje een normaal inkomen. Immers, ik leef sober. Ik rook niet, ik ga nooit uit, ik drink niet en een bioscoop heb ik al een jaar niet van binnen gezien. Dat is allemaal veel te duur. Op vakantie ben ik al in geen eeuwigheid geweest. O, wat was ik blij. Ome Thijs heeft de prijs in de voetbalpoule. Dat was het gevoel van mijn blijdschap. Ik kon de hele wereld wel zoenen. Er kwam toch nog iets goeds van Balkenende. Ik had mij in hem vergist. Hij zorgde ook voor de armen in onze samenleving. Toen kreeg ik echter mijn bankafschrift. Raad eens wat ik erbij kreeg: € 13. Ik het UWV nog gebeld, maar ook daarmee schiet ik niets op. Ik ben blij gemaakt met een dode mus. Wat een bekommernis met chronisch zieken en gehandicapten. Ik had tranen in mijn ogen. Dat is mijn verhaal."

Veel volledig arbeidsongeschikten voelen zich bedrogen door de verhoging die geen verhoging blijkt te zijn. De mensen met de allerlaagste arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, vooral zij met een Wajong-uitkering, merken niets van die verhoging, omdat deze wordt afgetrokken van de toeslag die deze mensen krijgen. De verhoging wordt afgetrokken van de toeslag, die de uitkering aanvult tot het sociaal minimum. Ondanks de gewekte verwachtingen gaan de armste arbeidsongeschikten er dus niet op vooruit. Ik heb amendement op stuk nr. 14 ingediend om dit te herstellen.

De reden voor de verhoging tot 75% is gelijke behandeling van gelijke gevallen. De uitkering voor nieuwe volledig arbeidsongeschikten gaat in per 1 januari 2006. Volgens de WIA krijgen zij 75% van het laatste loon. De verhoging voor de oude volledig arbeidsongeschikten naar 75% gaat in op 1 juli 2007. Waarom gebeurt dit niet met terugwerkende kracht, tot 1 januari 2006? Gelijke gevallen moeten toch gelijk behandeld worden? Ik heb een amendement ingediend om die verhoging tot 75% met terugwerkende kracht in te laten gaan op 1 januari 2006.

Ook voor arbeidsongeschikten die een hogere uitkering krijgen dan het sociaal minimum kan deze wet een dode mus opleveren. Het gaat om mensen met een aanvullende invaliditeitsuitkering van verzekeraars of pensioenfondsen. Wat er aan verhoging van die uitkering bijkomt, gaat er bij de aanvullende invaliditeitsuitkering vaak weer af. De minister heeft de hoop uitgesproken dat sociale partners de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet in mindering zullen brengen op de aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioenen. Hoop doet leven, maar zekerheid is in dit verband beter. De minister zegt niet te weten welke verzekeraars en pensioenfondsen korten op de aanvulling. De minister wil evenmin het beroep op de sociale partners herhalen. De SP-fractie wil die zekerheid wel bieden. Verhoging tot 75% moet immers niet leiden tot een soort subsidie aan verzekeraars of pensioenfondsen. Daarom heb ik een amendement ingediend dat een aantal wetten wijzigt, zodat de verhoging van de uitkering niet leidt tot een verlaging van de aanvullende uitkering.

In het regeerakkoord is afgesproken dat onbillijke herkeuringen voor de groep geboren tussen 1 juli 1954 en 2 juli 1959 ongedaan gemaakt zou worden. Die wonderbaarlijke genezingen, uitgesproken door het Lourdes van de Lage Landen, zouden niet langer herkend worden. Waarom worden deze mensen echter niet volledig hersteld in hun oude situatie? Waarom krijgt iemand die in januari 2005 zijn uitkering is kwijtgeraakt door onbillijke herkeuringen zijn uitkering pas terug per 22 februari? Dat is de datum van aantreding van dit kabinet. Wat is de logica daarachter? Waarom wordt de financiële situatie niet hersteld op het moment dat iemand weer arbeidsongeschikt is verklaard? Het is onrechtvaardig om dat niet te doen.

Dat onrecht wordt eigenlijk nog groter. Een aantal UWV-kantoren was namelijk snel met de herbeoordeling, terwijl een aantal andere kantoren juist langzaam was. Degenen die bij een snel kantoor zaten, ondervinden inkomensnadeel en degenen die bij een langzaam kantoor zaten, ondervinden dat niet. Dat is niet uit te leggen. Het derde onrecht betreft de ontbrekende pensioenopbouw en het gat in het arbeidsverleden dat ontstaat door de late inwerkingtreding van de terugwerkende kracht. Het herstel van de oude situatie betekent voor de SP-fractie niet alleen het herstel van het arbeidsongeschiktheidspercentage maar ook het herstel van de daarbij behorende uitkering. Ook op dat punt heb ik een amendement ingediend.

Het argument waarmee de groep 45- tot 50-jarigen wordt uitgezonderd van de onbillijke herkeuringen is dat zij een slechte arbeidsmarktpositie hebben. Dat klopt. Overigens gaat het inmiddels niet meer om mensen van 45 tot 50 jaar maar om mensen van 48 tot 53 jaar. De positie op de arbeidsmarkt van deze groep is net zo beroerd als die van nog oudere arbeidsongeschikten. Een jongere met een handicap is niet beter af dan een oudere met dezelfde handicap. Mijn fractie vindt daarom dat de onbillijke herkeuringen voor mensen die na 1 juli 1959 zijn geboren ook moeten worden herroepen. Werkgevers ontslaan tegenwoordig werknemers die voor minder dan 45% arbeidsongeschikt zijn. Zij nemen in elk geval geen oude arbeidsongeschikten aan. Daarom moet erkend worden dat het nieuwe schattingsbesluit fundamenteel onjuist is en moet ook de 45-mingroep gevrijwaard worden van het nieuwe schattingsbesluit. Op die groep moet het oude schattingsbesluit worden toegepast. Ik heb een amendement ingediend waarmee dat wordt beoogd.

De herbeoordeling van de herbeoordeelden is in volle gang. De SP-fractie ontvangt daarover verontrustende meldingen. Ik noem het voorbeeld van Hans van Bachum, een bekende van minister De Geus en het ministerie van SZW. Zijn verhaal is te lezen in het boek dat het ministerie heeft uitgebracht omdat het om mensen gaat. Hans van Bachum was 80/100, na herbeoordeling 35/45 en na herbeoordeling van de herbeoordeling nog steeds 35/45. Hij verklaarde tijdens een bezoek dat zijn gezondheidstoestand eerder verslechterd dan verbeterd was. Voor hem heeft de herziening van de herbeoordeling niets opgeleverd. Mijn vraag is hoeveel Hans van Bachums er eigenlijk nog zijn. Hoeveel mensen bleven na de herbeoordeling van de herbeoordeling op hetzelfde arbeidsongeschiktheidspercentage staan? Ook aan deze mensen was iets voorgespiegeld. Er klinken verontrustende berichten. Ik beschik niet over concrete cijfers, maar misschien doet de minister dat wel. In elk geval moet een en ander met spoed worden opgehelderd. Het UWV verricht weliswaar geen wonderbaarlijke genezingen meer, maar er is daar nog steeds wel sprake van uitermate wonderbaarlijke verrichtingen. Ik ontvang graag een overzicht van hoe het ermee staat.

De heer Blok (VVD):

Voorzitter. Naar de mening van de VVD-fractie is dit het verkeerde wetsvoorstel op het verkeerde moment. De minister zou het wat dat verkeerde moment betreft met mijn fractie eens moeten zijn, sinds vandaag. Sinds vandaag is immers bekend dat een commissie van wijzen zich gaat buigen over de versterking van de arbeidsdeelname in Nederland. Daar gaat deze wet toevallig ook over, weliswaar niet over de versterking, maar wel over de arbeidsdeelname. Ik ben dus heel benieuwd of de commissie van wijzen zich ook gaat buigen over de situatie van arbeidsgehandicapten. Als dat zo is, kan de minister niet in redelijkheid van de Kamer verwachten om vóór 1 januari over deze wet te stemmen. Als dat niet zo is, dan wordt de commissie van wijzen aan het werk gezet met een onmogelijke opdracht. Als het gaat over de arbeidsdeelname in Nederland, vormen de arbeidsgehandicapten een van de belangrijkste groepen. Daar graag eerst duidelijkheid over.

Dan over de wet zelf. Een van de weinige doelstellingen van dit kabinet waar de VVD het van harte mee eens is, is de doelstelling om de arbeidsdeelname naar 80% te brengen. Meedoen op de arbeidsmarkt is op zichzelf een goed doel en wij hebben de mensen hard nodig. Nog gisteren waren er uitgebreide berichten op televisie over het tekort aan leraren in de regio Den Haag en de vele kinderen die les krijgen van onbevoegde leraren of sowieso naar huis worden gestuurd. Die arbeidsdeelname is ook van belang met het oog op de betaalbaarheid van de vergrijzing. Terwijl het kabinet wel zegt dit te willen en dit te begrijpen, komt het met dit wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel is om twee redenen heel verkeerd. Misschien nog wel het meest verkeerd is het stoppen met de herkeuring van 45-plussers. Dat is echt een domme maatregel. Als ik dat "dom" noem, dan weet ik mij daarbij in heel goed gezelschap. De Raad van State, waar minister Donner vroeger lid van was, wijdt een uitgebreid stuk aan deze herkeuring in het advies bij de Miljoenennota. De Raad van State wijst erop dat het om 115.000 personen gaat. Overigens is het opvallend dat wij een wet die over 115.000 personen en 500 mln. gaat om half twaalf 's avonds in een uurtje behandelen. Dat is geen verwijt aan de voorzitter, maar dat zou wel tot reflectie bij de Tweede Kamer moeten leiden.

Van die 115.000 personen waren er inmiddels al 30.000 geheel of gedeeltelijk goedgekeurd. Dat is de bevolking van een middelgrote gemeente. De Raad van State zegt dan ook terecht – en de VVD zegt dat met de Raad van State – dat dit ontzettend zonde is dat al die mensen nu opnieuw worden afgeschreven. Ik ben dus ook heel benieuwd naar de reactie van het oud-lid van de Raad van State, minister Donner, op dit commentaar van de Raad van State. Het is namelijk van tweeën één. Of de Raad van State heeft ongelijk en dan zijn al die oud-collega's van mijnheer Donner een beetje dom, om het zo maar te formuleren. Of die oud-collega's hebben wél gelijk en dan is dit kabinet dom.

Naast die Raad van State is ook het rapport van onderzoeksbureau AStri, dat de minister zelf aan de Tweede Kamer heeft toegestuurd, heel relevant. Uit dit rapport blijkt dat de arbeidsdeelname van de herkeurde 45-plussers helemaal niet lager is dan die van 45-minners. Ik vond dat eerst ook een zeer opvallende conclusie, maar er wordt uitgebreid uitgelegd waarom dat zo is. Daarover hebben wij het ook in het AO gehad. Het gaat namelijk om een groep die over het algemeen al gedeeltelijk werkt. Het is dus niet zo dat hier een groep extra beschermd wordt die minder kans op de arbeidsmarkt heeft. Het is juist een groep die even veel deelneemt als andere groepen.

Dat vertaal ik dan weer naar dat bericht over het lerarentekort van gisteren. Onderwijs is van oudsher een sector met een hoge instroom in de arbeidsongeschiktheid. Ik denk niet dat de minister mij vanavond nog kan vertellen hoe veel leraren er zijn onder deze 110.000 die niet herkeurd worden, maar het zullen er gauw een paar honderd zijn. Dan zouden alle problemen in Den Haag zijn opgelost.

Dan de tweede reden waarom deze wet zo verkeerd is. Dat betreft de verhoging van die uitkering. Dat is niet omdat de VVD het onterecht vindt dat mensen die echt afhankelijk zijn van een uitkering en echt niet kunnen werken, 75% van het laatstverdiende loon krijgen. De VVD-fractie heeft van harte ingestemd met deze 75% bij de Wet WIA vanwege de nieuwe, strengere keuringspraktijk die voor deze wetgeving geldt. Hieraan hebben waren twee voorwaarden verbonden. Allereerst moest de instroom van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten onder de 25.000 dalen. Gelukkig is dat gehaald. Daarnaast moesten cao-partijen de bovenwettelijke aanvulling de eerste twee jaar beperken tot 170% van het loon. Deze laatste afspraak is erg slecht nageleefd. Uit de voorjaarsrapportage over de cao's voor 2007 die de minister ons zelf heeft toegestuurd, blijkt dat in 66 van de 116 cao's – dat is dus in meer dan de helft van de gevallen – wel degelijk meer dan 170% van het loon wordt betaald. Bij 25 van deze 66 wordt zelfs geen enkele extra eis gesteld met betrekking tot re-integratie.

Deze "afspraak in de polder" met sociale partners wordt dus heel slecht nagekomen. Welke conclusie verbindt de minister hieraan? Welke conclusie verbindt de CDA-fractie hieraan? Ik vraag dit, omdat de CDA-woordvoerder nog aan de beurt komt en het CDA heeft altijd geloofd in het polderoverleg. In de SER is afgesproken dat de uitkeringen niet hoger zullen zijn. Vervolgens blijken deze in meer dan de helft van de gevallen wel hoger te zijn. Lekkere afspraken. Dit roept bovendien vragen op voor de toekomst. Immers, als cao-partijen zien dat dit zo gemakkelijk gaat, wat houdt hen dan tegen om voortaan weer in alle cao's af te spreken dat het volledige loon wordt aangevuld? Wat doet de minister als dit gebeurt? Wat doet de CDA-fractie dan? De deur is opengezet.

Een andere belangrijke reden dat de verhoging van de uitkeringen onverstandig is, is dat voor een groot deel van het bestand de armoedeval nog steeds relevant is. Weliswaar is er volgens de oude criteria sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, maar wij weten dat dit niet gold voor de 30.000 die ik net noemde. Alleen omdat wij de definitie weer even veranderd hebben, zetten wij hen toch weer langs de kant. En werken loont ook minder, omdat de uitkeringen verhoogd worden. Dan denk ik weer aan al die klassen zonder leraar.

Als de minister zijn eigen commissie van wijzen serieus neemt, moet hij haar ook de vraag stellen over de participatie van arbeidsgehandicapten en niet aan de Kamer vragen om over dit wetsvoorstel te stemmen voordat de wijzen hun wijze oordeel hebben uitgesproken. Als de minister niet wil luisteren naar de oppositie, zal hij toch in ieder geval luisteren naar zijn oude collega's bij de Raad van State?

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is in grote lijnen tevreden over de voortgang in de uitvoering van de WAO-paragraaf van het coalitieakkoord. De hervorming van de WAO tot de WIA in de vorige periode heeft geleid tot een stelsel dat een beroep doet op de mogelijkheden van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers, maar ook solidair is met mensen die door ziekte of functiebeperking terugvallen in inkomen. Daarom vindt de CDA-fractie het goed dat ook voor de oude gevallen per 1 juli 2008 de uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten daadwerkelijk is verhoogd naar 75%. Wij achten dat verantwoord, gelet op de dalende instroom en op het feit dat in 80% van de gevallen daadwerkelijk een gedragsprikkel tot stand is gebracht in de cao's. Dat stond ook in de nota naar aanleiding van het verslag.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de verhoging van de uitkeringen met terugwerkende kracht wettelijk bekrachtigd. Die verhoging van de uitkeringen betekent voor ongeveer 450.000 mensen – dat is ongeveer driekwart van het totaal – dat zij er daadwerkelijk in inkomen op vooruit zullen gaan. In ongeveer een kwart van de gevallen is dat niet het geval doordat andere wettelijke voorzieningen in mindering worden gebracht, zoals de huurtoeslag, de zorgtoeslag, de ANW, de Toeslagenwet, de kopjes, de kwijtschelding van lokale lasten en de langdurigheidstoeslag. Net als vorige sprekers, betreurt ook de CDA-fractie het op zich dat deze armoedeval optreedt. Dat is echter binnen het huidige wettelijke kader moeilijk te voorkomen. Wij zien er wel een extra aansporing in om in de komende jaren te werken aan vermindering van die armoedeval. Het coalitieakkoord voorziet daarin door extra geld te reserveren voor de huur- en zorgtoeslag waardoor bijvoorbeeld een geleidelijkere afbouw van die toeslagen mogelijk wordt.

De uitkeringsverhoging blijkt niet altijd terecht te komen bij de verzekerde. Deze verdwijnt soms in de zakken van pensioenverzekeraars. Wij hebben de minister al eerder opgeroepen om hierover in overleg te treden met die verzekeraars. Hij zegt dat hij niet uitsluit dat er pensioenovereenkomsten zijn die niet zullen worden gewijzigd. Hij ziet echter geen aanleiding voor een herhaalde oproep aan sociale partners om overeenkomsten aan te passen. Is de minister wel in staat om aan te geven welke pensioenverzekeraars het betreft? Er bestaan geen wettelijke mogelijkheden om die stap af te dwingen, want het betreft een verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wellicht kan naming and shaming een handje helpen. Wat vindt de minister daarvan?

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Dit debat is voor de PvdA-fractie bijzonder. Wij zijn er trots op dat er vanavond een wetsvoorstel wordt behandeld met als titel Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsongeschiktheidswetten. Voor het eerst in vele jaren spreken wij niet meer over verlaging, bezuinigingen en snijden, maar over een verhoging. Dat is goed. Het gaat met de PvdA weer bergop.

UWV is in juli al begonnen met de definitieve invoering van dit wetsvoorstel, vooruitlopend op de behandeling in de Kamer. Daaruit blijkt dat het kabinet haast heeft gemaakt met de uitwerking van het coalitieakkoord. Dat siert de minister.

Ik wil nog iets zeggen over het regime waar ook de sociale partners zich aan moeten houden waar het gaat om de aanvulling in het tweede ziektejaar. In de Stichting van de Arbeid is een afspraak gemaakt en daar moeten de partijen zich aan houden, want anders hollen zij hun eigen afspraken uit.

In het wetsvoorstel wordt ook geregeld hoe UWV moet omgaan met de groep mensen die wij uitzonderingen van de herbeoordelingen met het strenge en aangescherpte schattingsbesluit. Dit betekent dat voor ongeveer 100.000 mensen weer de oude soepele beoordelingscriteria gelden van voor 1 oktober 2004. Ondanks alle goede initiatieven om de arbeidsmarkt te verbeteren, realiseert ook de PvdA-fractie zich heel goed dat er relatief veel mensen zijn die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt. Overigens blijkt uit recente informatie dat 45-plussers het juist beter doen op de arbeidsmarkt dan 45-minners. Het kan dus verkeren.

Wij zijn ook positief over de ontwikkelingen rond de campagne Geknipt voor de juiste baan en hopen dat de minister deze wil voortzetten. Dit moet ook worden gezien in relatie tot het werkgeversbeleid op dit punt om meer mensen met een handicap in dienst te nemen en te houden.

Mijn fractie heeft nog wel enkele vragen. Dat betreft een kwestie die al door de andere woordvoerders is aangestipt. Ik doel op de herhaalde oproep aan sociale partners aangaande de aanvullingen uit de pensioenfondsen. Ik steun het initiatief dat collega Van Hijum zojuist heeft ingediend: als de minister niet bereid is om de pensioenverzekeraars nog een brief te sturen, gaat wellicht naming and shaming helpen. Wettelijke mogelijkheden, zoals die zijn aangegeven in de amendering door de heer Ulenbelt zien wij niet zitten, maar bij de pensioenfondsbesturen, maar daarin vertegenwoordigd de sociale partners, die zich niet aan de afspraak houden, kan naming and shaming wellicht een handje helpen.

Al met al zijn wij trots op deze afronding die al in de portemonnee van de mensen ten goede is gekeerd. Ik realiseer mij ook wel dat dit door de toeslagensystematiek niet bij iedereen het geval is. Als het om het gemeentelijk beleid gaat, heeft de minister de gemeenten opgeroepen om de langdurigheidstoeslag voor met name de Wajong-gerechtigden goed te regelen. Daar zijn wij de minister erkentelijk voor. Wij gaan er dus van uit dat de gemeenten dat begrepen hebben. Voor alle helderheid merk ik nog het volgende op. Als het gaat om de Toeslagenwet, de huurtoeslag en de zorgtoeslag, is het niet onze bedoeling geweest om via deze reparatie het sociaal minimum te verhogen. Als dat ons doel was geweest, hadden wij dat namelijk ook wel afgesproken. Daarover moet na vanavond geen misverstand meer bestaan. Morgen komen wij in een algemeen overleg nog wel weer te spreken over de meest actuele stand van zaken omtrent arbeidsongeschiktheid. Dat is dus morgen en dat is na vandaag.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie is blij dat de arbeidsongeschikten financieel tegemoet worden gekomen. Mijn fractie heeft altijd de solidariteit tussen werkenden en niet-werkenden, tussen arbeidsgeschikten en arbeidsongeschikten, benadrukt. Wij moeten blijven omkijken naar mensen die niet of niet meer kunnen werken en wij moeten die mensen bestaanszekerheid bieden. Een financiële tegemoetkoming is dan ook op haar plaats.

In ons verkiezingsprogramma van verleden jaar hebben wij de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering naar 75% al als een speerpunt genoemd. Wij zijn dan ook verheugd dat dit als afspraak in het Coalitieakkoord is opgenomen en dat die nu snel uitgevoerd wordt. Ook de verlaging van de leeftijdsgrens van 50 naar 45 jaar voor herbeoordeling volgens het oude schattingsbesluit stemt mijn fractie tevreden.

Wel heb ik nog enkele vragen over de uitvoering van een aantal wijzigingen. Zo kan de verhoging van de uitkering naar 75% gevolgen hebben voor de hoogte van inkomensafhankelijke toeslagen en andere inkomensondersteunende regelingen. Voorkomen moet worden dat de arbeidsongeschikten met een inkomensval geconfronteerd worden. Ziet de minister mogelijkheden om dit nadelige effect op inkomensgerelateerde regelingen te pareren? Onder anderen de heer Van Hijum verwees hier ook al naar.

Mijn fractie heeft al eerder vragen gesteld over de periodieke herbeoordeling die ook voor mensen in de oudere leeftijdsgroep zou kunnen gelden. Ik ga ervan uit dat de minister met zijn antwoord niet bedoelt dat hij mensen van boven de 50 afschrijft. Kan hij aangeven hoe hij deze groep toch kan mobiliseren?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik wil nog een keer gezegd hebben dat ook ik het vervelend vind dat wij zo weinig tijd voor zo'n belangrijk wetsvoorstel hebben. Dat is echt heel spijtig, maar ik kan geen ijzer met handen breken. Ik hoop dat u daar allen begrip voor hebt en dat ook uw achterbannen, die misschien een heftiger en completere bijdrage van u verwacht hadden dan zij vanavond krijgen, dat hebben.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik wil het wel compenseren.

De voorzitter:

Ik geloof niet dat u daar goed aan doet.

Minister Donner:

Mevrouw de voorzitter. Wij spreken over twee maatregelen die strekken tot uitvoering van het coalitieakkoord, de afspraken op basis waarvan het kabinet functioneert. Wij hebben hier al twee keer een algemeen overleg over gehad. Ik heb ernaar gestreefd om op dit terrein zo snel mogelijk uitvoering te geven aan de afspraken in het coalitieakkoord. Dat omvat mede de regeling voor de brugbanen, waarnaar mevrouw Van Gent vroeg. Zij vroeg daar laatst ook naar, in een algemeen overleg over een ander onderwerp. Ik heb haar toen aangegeven dat het kabinet daar kort daarna over zou besluiten. Het kabinet heeft dat gedaan. De regeling ligt op dit moment bij de Raad van State. Wanneer zij terugkomt, zullen wij daar ook over besluiten. In die zin probeer ik de uitvoering van de afspraken te regelen.

Mijns inziens zijn de besluiten juist. De heer Blok is uitvoerig ingegaan op het advies van de Raad van State over de vraag of het verstandig is om terug te komen op de herkeuring op basis van het nieuwe schattingsbesluit voor de leeftijdsgroep tussen 45 jaar en 50 jaar. Hij is ingegaan op de vraag of het gefundeerd is om nu over te gaan tot een verhoging van de andere arbeidsongeschiktheidsregelingen van 70% naar 75%.

Ik ga eerst in op dit laatste punt. Ik stel vast dat het vorige kabinet al met betrekking tot de IVA heeft geconstateerd dat de instroom adequaat was gedaald. De cao-afspraken waarnaar de heer Blok verwees waren een adequate invulling van de afspraken. Aan beide voorwaarden is in voldoende mate voldaan. Daarom kan de IVA-uitkering worden verhoogd. Dat berust op de cijfers die zojuist zijn genoemd. Sinds die tijd hebben wij nog een nader inzicht in de cao-bepalingen gekregen. Dat heb ik naar de Kamer gestuurd. Ik zal daar straks nog op ingaan.

Ik erken dat dit een besluit van het kabinet is geweest van 11 december 2006, aangekondigd in een brief van 20 oktober 2006. Op dat moment zat ik niet meer in het vorige kabinet, maar ik neem aan dat het een verstandig besluit van de coalitie die op dat moment functioneerde was. Als daar aan de voorwaarden is voldaan, is er hier vermoedelijk ook aan voldaan.

De heer Blok (VVD):

De kern van mijn vraag was, wat deze minister doet als het percentage cao's dat boven die 170% uitkomt, nog hoger wordt, want die deur staat nu open.

Minister Donner:

De heer Blok gaf een overzicht van de cao-bepalingen. Ik constateer dat in een aantal gevallen de bovenwettelijke vergoedingen op 170% liggen en in een aantal gevallen hoger. In 91 van 116 cao's, ongeveer 80% van de werknemers, is sprake van een voldoende prikkel. Natuurlijk kan men zich de hypothetische vraag stellen, wat er gebeurt als dat niet zo is, maar daarop wilde ik nu ingaan.

Ik constateer met het vorige kabinet dat er in de cao's een voldoende prikkel zit; dat in een aantal gevallen de loondoorbetaling in het eerste ziektejaar lager is dan 100%. In de verschillende cao's is een eigen invulling gegeven aan de prikkels.

Als blijkt dat het anders is, moet bezien worden in welke vorm dat zich voordoet. Het lijkt mij niet zinvol om daarop nú in te gaan. Wat afgesproken is bij het tot stand komen van dit kabinet, is een voortzetting van wat indertijd besloten is over de IVA en dat is gebeurd op basis van dezelfde overwegingen.

De heer Blok vroeg of dit de armoedeval niet vergroot. Dat is mogelijk, maar wij hebben het over personen van wie is vastgesteld dat zij 100% arbeidsongeschikt zijn.

Er is een vraag gesteld over de opportuniteit van de maatregel tot herkeuring. Er wordt daarbij verwezen naar het advies van de Raad van State en naar cijfers die erop zouden wijzen dat de arbeidsmarktpositie van ouderen boven 45 jaar niet minder is dan die van jongeren beneden 45 jaar. Ik heb die cijfers ook gezien, maar die hebben betrekking op personen die niet arbeidsongeschikt zijn.

Tegelijkertijd blijkt onder andere uit de trendrapportage ziekteverzuim die door het SCP gepubliceerd is in het kader van het rapport "Beter aan het werk" dat voor personen die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn de arbeidsmarktpositie slechter is. Hun kansen op re-integratie zijn geringer. Dat is de achtergrond van de besluiten die genomen zijn bij de totstandkoming van het kabinet en die tot deze wijziging hebben geleid. Ik zeg tegen de heer Ulenbelt dat dit de reden is waarom op dit punt een onderscheid gerechtvaardigd is. Dat betekent niet dat personen die ouder zijn dan 45 jaar zouden worden afgeschreven. Voor hen geldt nog steeds dat zij herbeoordeeld worden. Die operatie gaat door. Zij geschiedt alleen op basis van het schattingsbesluit zoals dat indertijd geldig was. Dat heeft inderdaad in een aantal gevallen tot gevolg dat ook onder het oude schattingsbesluit wordt vastgesteld dat personen niet of gedeeltelijk in aanmerking komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Kortom, het is zonder meer zo dat ook de herkeuring van de herkeuring in een niet te veronachtzamen aantal gevallen niet heeft geleid tot een wijziging van de waardering onder de oude criteria dat de personen hersteld bleken te zijn. In de eerste plaats geldt dus dat er de herbeoordelingen zijn.

In de tweede plaats wijs ik erop dat ik vandaag naar aanleiding van de motie van de heer Heerts de Kamer een brief heb gestuurd. Daarin wordt gesproken over een aantal maatregelen dat bedoeld is om de mensen ouder dan 45 jaar, dus ook ouder dan 50 jaar, extra zekerheid te bieden voor het geval zij uit een uitkeringssituatie komen en werk aanvaarden. Daarover hebben wij gesproken. Ik vond het nodig om dit te regelen. Mensen zouden namelijk uit vrees om hun zekerheid te verliezen niet willen re-integreren. Ik heb al aangegeven dat ik de regelingen aan elkaar gelijk wil maken. De vraag was om een termijn van vier jaar te laten gelden. Ik wil daar vijf jaar van maken, want dan is de regeling op dit punt gelijk aan die op grond van de Wajong. Op deze manier vereenvoudigen wij de uitvoering van de verschillende regelingen. In antwoord op vragen van verschillende leden zeg ik dus: de groep wordt niet afgeschreven.

Mevrouw Van Gent gaf aan dat zij liever had gezien dat altijd de basisuitkering het niveau van minimumloon moet kunnen hebben. Het kabinet kiest daar niet voor en vermoedelijk zullen wij het hierover niet eens worden.

De geachte afgevaardigde sneed dezelfde kwestie aan die ook de heer Ulenbelt met verschillende amendementen aan de orde stelde. De systematiek van aanvullingen in Nederland zorgt er namelijk voor dat de verhoging van 70% naar 75% in een aantal gevallen niet leidt tot een overeenkomstige verhoging van het inkomen. In Nederland hebben wij bewust gekozen voor een sociale zekerheidssystematiek die met zich meebrengt dat mensen onder de WWB en de AOW een uitkering krijgen volgens een bepaalde behoefte. Verder krijgen in Nederland werknemers die arbeidsongeschikt of werkloos worden een uitkering op grond van een verzekeringsgrondslag die rekening houdt met de duur van de arbeid en de mate van arbeidsongeschiktheid. Om te waarborgen dat niemand onder het sociaal minimum hoeft te leven, hebben wij daarnaast een aanvullend systeem.

De geachte afgevaardigde wees erop dat hetgeen iemand op grond van een maatregel meer krijgt uitgekeerd, tegelijk kwijt kan raken vanwege de garantie van een sociaal minimum. Als wij daaraan iets veranderen, verbreken wij ook het systeem van de aanvulling tot het sociaal minimum. Dat zou onmiddellijk een merkwaardige situatie tot gevolg hebben. Dat zou er namelijk toe leiden dat iemand die meer arbeidsongeschikt wordt, bijvoorbeeld in plaats van 60% voor 80% arbeidsongeschikt wordt en daardoor recht krijgt op een hogere uitkering, die verhoging niet merkt vanwege het systeem. Er is dan namelijk geen sprake van een aanvulling van 70% naar 75%. Die aanvulling zouden wij wel geven. Als het voorstel zou moeten gelden bij verhoging van elke uitkering, zou daarmee het systeem van aanvullingen worden doorbroken. In feite geldt dan wat mevrouw Van Gent voorstelt: de laagste uitkering moet het niveau van het sociaal minimum hebben. Dan hebben wij met een totaal andere discussie te maken. Daarmee zou echter de basis onder het systeem van aanvullingen komen te vervallen. Wij moeten daarom een keus maken. Of wij houden de verzekeringen intact met een systeem van uitkeringen afhankelijk van de grondslag en daarenboven behouden wij het systeem dat met zich meebrengt dat mensen meer kunnen krijgen dan waarop zij op grond van de verzekering recht hebben. Dat kan tot gevolg hebben dat een hoger inkomen niet direct doorwerkt vanwege de drempel. Of wij doorbreken dat systeem, maar dan zal het systeem van aanvullingen niet meer te hanteren zijn. Het is namelijk volstrekt onrechtvaardig dat in het geval de uitkering wordt verhoogd van 70% naar 75% men boven het sociaal minimum uit kan komen, maar in het geval men ernstiger arbeidsongeschikt wordt en daardoor een hogere uitkering krijgt, die verhoging niet doorwerkt. Het is een onrechtvaardig systeem dat, als u dat niet doet of als iemand meer inkomen krijgt uit werk, het wel wordt afgeroomd. Of u moet in alle gevallen het niveau doorbreken en dan is het systeem daarmee eenvoudig verdwenen. Hetzelfde geldt in wezen voor de pensioenuitkeringen, meer in het bijzonder de verzekeringen van het WAO-gat.

De heer Heerts en de heer Van Hijum vroegen mij naar de bevindingen en de reden waarom ik niet nog een keer een oproep wil richten tot verzekeraars en pensioenfondsen. Ten eerste heb ik geconstateerd dat de meeste verzekeraars en de grote pensioenfondsen de verhoging van de uitkering niet in mindering brengen op de aanvulling. Voor de verzekeraars volgt dat uit de systematiek van de verzekering, namelijk dat er een bepaald bedrag verzekerd is. Bij de pensioenfondsen heeft men ervoor gekozen om het niet door te berekenen.

Ten tweede stel ik vast dat de aanvullingen binnen de pensioenfondsen de verantwoordelijkheid zijn van sociale partners. Dat is ook de reden waarom ik sociale partners heb opgeroepen om een oplossing te vinden. Vooralsnog krijg ik de indruk dat dit succesvol is. Er is nog geen totaalbeeld; er is sprake van een grote verscheidenheid aan vormgeving van de aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioenen. Maar in ieder geval geven de grote bedrijfstakpensioenfondsen de verhoging door. Omdat sociale partners zich sterk hebben gemaakt voor de verhoging van het uitkeringsniveau, valt niet te verwachten dat zij vervolgens zullen verhinderen dat de verhoging doorwerkt in de pensioenen. Daardoor is zeker bij de bedrijfstakpensioenfondsen, waar sociale partners het arbeidsvoorwaardenoverleg over de pensioenen voeren, de verwachting dat de regelingen worden aangepast. Samen met de werknemers die in de verzekerde regelingen deelnemen ligt het in de verwachting dat voor meer dan driekwart van de doelgroep de verhoging zal worden doorgevoerd. Zodra de desbetreffende WAO'ers met een aanvullend pensioen de verhoging niet doorgegeven krijgen, kunnen zij het bestuur van het pensioenfonds om tekst en uitleg vragen. In het arbeidsvoorwaardenoverleg zullen afspraken worden gemaakt om de pensioenregeling aan te passen.

In de contacten van mijn ministerie volg ik de stand van zaken. Dat is de reden waarom ik heb aangegeven dat het naar mijn mening niet terecht zou zijn om opnieuw een oproep te doen, omdat dat het beeld zou miskennen dat er in een aantal gevallen gevolg aan is gegeven. Als mij uit de contacten blijkt dat er reden is om er in speciale gevallen nog een keer een appel op te doen, zal ik dat uiteraard gaarne doen. Maar generaal leek het mij om die reden niet gerechtvaardigd, omdat het geen recht doet aan hetgeen al gedaan wordt.

De heer Ulenbelt is ingegaan op de problematiek van de verhoging, die hij geen verhoging noemt. Hij zegt dat de mensen met de laagste uitkering het niet merken. Wij hebben de keuze gemaakt om die mensen niet te laten zitten met alleen datgene waar zij uit hoofde van hun verzekering recht op hebben, maar dat aan te vullen tot het sociaal minimum. Maar als je dat kiest, is er een andere ratio. Dan is er geen reden om dat in één geval wel te doorbreken en in een ander geval niet te doorbreken. Om die reden moet ik aanneming van het amendement op stuk nr. 14 ontraden, omdat wij daarmee de systematiek die wij kennen doorbreken.

Het tweede punt dat de heer Ulenbelt aan de orde stelde, was de terugwerkende kracht. Hij wilde deze tot 1 januari 2006 laten gelden. Ik heb dit een- en andermaal in het AO uitgelegd. De heer Ulenbelt gaat ervan uit dat er indertijd met de invoering van de IVA een onjuiste beslissing is genomen. Dat is niet het geval. Er is toen heel bewust gekozen voor de IVA-systematiek. Een nieuw kabinet kiest voor nieuw beleid. Het is onlogisch om dan met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 van het vorig kabinet te gaan werken. Waarom dan niet tot 1 januari 2005, of nog een andere datum? Nogmaals, een kabinet beslist voor zichzelf en voor de toekomst. Alleen in bijzondere gevallen, als er inderdaad een onjuiste beslissing is geweest, is er reden om terug te werken. Dat hebben wij gezien bij de maatman-arresten. Die werken terug tot het moment dat de rechter vaststelt dat het onjuist is.

Ditzelfde geldt met betrekking tot het amendement van de heer Ulenbelt waarin hij het herstel van de herkeuringen wil laten terugwerken tot het moment van de eerdere beslissing. Ook dat vooronderstelt – hij heeft dat zelf gezegd – dat er onbillijke beslissingen genomen zijn. Dat is onjuist. Er is besloten op basis van regels zoals die hier in deze Kamer besproken en aanvaard zijn. Dat zijn geen onbillijke regels, dat is de democratie die besloten heeft. In die zin is het logisch om te zeggen dat die regels eventueel teruglopen tot het moment van aantreden van het nieuwe kabinet. Het is echter niet zo dat je met terugwerkende kracht de beslissingen die voor je ontstaan zijn genomen, als onbillijk kunt betitelen. Dat is terecht niet de keuze die gemaakt is. Anders wordt het volstrekt willekeurig wanneer er voor het ene moment gekozen wordt en wanneer voor het andere.

De voorzitter:

De heer Ulenbelt zit zich zo te verbijten, dat hij volgens mij nu echt iets wil zeggen.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik baal ervan hoe dit debat gaat. Dit is geen debat meer. De Kamer kan niet interrumperen. U laat daarnet wel een interruptie toe. Ik vind dit echt een schande. Zo kan ik mijn amendementen niet in een debat met de minister gaan verdedigen. Ik heb een interruptie op het einde, meer niet.

De voorzitter:

Ik geef u nu de kans om te interrumperen. Ik zou zeggen: pak uw kans.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik wacht nog even.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik kom op het amendement van de heer Ulenbelt op stuk nr. 16 over een wettelijke regeling dat de verzekeraars en de pensioenfondsen de uitkeringsverhoging niet in mindering mogen brengen op de aanvullende verzekering en het aanvullend pensioen. Ik heb net uitgelegd wat mijn bevindingen zijn. In een groot aantal gevallen zal dit ook niet het geval zijn. In die gevallen waarin het wel gedaan wordt, is er reden om de contracten tussen verzekeraar en verzekerde of tussen pensioenfonds en gepensioneerde bij wet te doorbreken. Om die reden moet ik aanneming van het amendement ten stelligste ontraden. In feite zouden wij hiermee de collectieve onderhandelingsvrijheid met wetgeving doorbreken. Er zijn keuzen gemaakt in het arbeidsvoorwaardenoverleg, net zoals nu de keuze wordt gemaakt om die doorberekening wél te laten plaatsvinden. Wij moeten dat aan die vrijheid overlaten.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 8, dat tot bedoeling heeft de herbeoordeling op basis van het oude schattingsbesluit ook voor de categorie personen van 18 tot 45 jaar in te voeren. Maar wat er van die bedoeling zij, dit amendement bereikt dat niet. Het bereikt alleen maar dat eenieder herbeoordeeld moet worden op basis van het inschattingsbesluit zoals dat voor hem geldt. Dat betekent dus een grote administratieve operatie, die voor niemand iets wijzigt, behoudens voor die gevallen waar de vorige keer het inschattingsbesluit verkeerd is uitgelegd. Dat zal doorgaans betekenen dat men alsnog slechter uitkomt. Het gaat erom of de herbeoordeling plaatsvindt op basis van het oude of het nieuwe schattingsbesluit. Die beslissing heeft hier voorgehangen en betreft een algemene maatregel van bestuur. Zij wordt met dit amendement niet gewijzigd. Het leidt alleen maar tot een grote administratieve operatie die vermoedelijk voor niemand iets wijzigt. Dat is de betekenis van het voorliggende amendement.

In een tweede brief ging de Kamer in op de constatering van de herbeoordeling van de herbeoordeling. Ik heb aangegeven dat bij een aantal personen onder het oude schattingsbesluit inderdaad geconstateerd moest worden dat zij minder arbeidsongeschikt waren dan voorheen werd geoordeeld. Dan was de consequentie van de herbeoordeling dat dan die vaststelling gold. Personen hebben de mogelijkheid zich, indien nodig, opnieuw te laten keuren door de arts. Als men echter onder het oude schattingsbesluit meer arbeidsgeschikt was, dan blijft dat gelden.

Ik weet niet of de brief waarop de heer Ulenbelt wees, dat geval betreft, maar mij is gebleken dat in het geval men twee uitkeringen heeft en men er netto maandelijks op achteruitgaat, dit veroorzaakt wordt door de wijze waarop de belastingen worden geheven. In de praktijk betekent dit dat men op jaarbasis er wel op vooruitgaat. Ik geef die informatie, omdat de brief inderdaad hier is binnengekomen; het kan zijn dat bij de samenloop van twee uitkeringen – het gaat dus niet om aanvullingen, maar om twee uitkeringen – per maand netto sprake is van een lagere som, maar per jaar van een hogere som, omdat de belasting bij de maandelijkse voorheffing geen rekening houdt met andere bronnen van inkomsten. Dat is dan een kwestie van het, eventueel met een beschikking, regelen met de belastingen.

De heer Ulenbelt (SP):

Is de minister zich bewust van de grote tegenstelling tussen enerzijds de in het regeerakkoord gewekte verwachtingen en de propaganda op de website van het ministerie van SZW, waarop wordt gesteld dat iedereen in zijn oude situatie wordt hersteld, en anderzijds de feitelijke uitkomsten op dit moment? De gewekte verwachtingen staan toch in geen enkele verhouding tot wat er op dit moment gebeurt? Daarom zijn toch heel veel mensen teleurgesteld en spreken zij over "dode mussen"?

Minister Donner:

Natuurlijk kunt u alles uitleggen zoals u wilt. Ik heb aangegeven dat in een aantal gevallen de herbeoordeling inhoudt dat personen in wezen onder het oude schattingsbesluit al onterecht van een hogere uitkering uitgingen, omdat bij de herbeoordeling ook op basis van het oude schattingsbesluit bleek dat zij recht hadden op een lagere uitkering. Dan kunt u toch niet van mij verwachten dat ik in die gevallen desondanks een hogere uitkering geef? Er is ook niet gezegd dat men teruggeplaatst zal worden in de oude situatie. Dat heeft de heer Ulenbelt ervan gemaakt. Er wordt gezegd: men wordt op basis van het oude schattingsbesluit. Dat is de situatie. Wat dat betreft: helaas hebben wij een rechtsstaat; helaas voor dit punt, want de heer Ulenbelt zou graag willen dat wij willekeurig iedereen naar believen behandelen, maar wij werken hier volgens regels, rechten en wetten. Het schattingsbesluit was het schattingsbesluit en dat is uitgevoerd.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik ben blij dat ik in een rechtsstaat leef, maar de minister is dat niet, geloof ik. "Helaas hebben wij een rechtstaat"; een opmerkelijke uitspraak voor een minister. De minister verwijst voor een aantal gevallen waarin verhoging niet mogelijk is, naar het systeem. Maar het is een politieke keuze dat wij mensen zonder perspectief op werk – bijvoorbeeld mensen in de Wajong – die tot hun 65ste op een minimumuitkering zijn aangewezen, niet iets meer kunnen geven. Als de minister zou willen, kan hij het systeem doorbreken.

Minister Donner:

U heeft het nu over de aanvulling en niet over de herkeuringen.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik heb vier amendementen, maar ik moet daarop in één interruptie terugkomen.

De voorzitter:

U kunt op uw gemak een interruptie plaatsen.

Minister Donner:

Ik heb aangegeven dat er onder het oude schattingsbesluit mensen waren die recht hadden op een lagere uitkering dan zij kregen. Voor hen is de situatie niet veranderd. Dat is het gevolg van de rechtsstaat waaraan u ook hecht. Dat kan geen politieke keuze zijn.

Dan de kwestie van de aanvullingen. Het is onlogisch om mensen die al meer krijgen dan hun aanspraak toch een hogere uitkering te geven vanwege de verhoging van 70 naar 75%, terwijl iemand die om andere redenen meer inkomen heeft gekregen – bijvoorbeeld omdat hij in hogere mate arbeidsongeschikt is geworden – die verhoging niet krijgt. Natuurlijk is het een politieke keuze of er wordt overgegaan tot een aanvulling of tot een verhoging van de verzekerde rechten voor iedereen. Dat heeft mevrouw Van Gent ook gezegd. Maar het is het een of ander. U wilt dat mensen die recht hadden op een uitkering onder het sociaal minimum, maar toch een uitkering op het sociaal minimum hebben gekregen, nu een verhoging geven omdat de uitkering om een andere reden omhoog gaat. De mensen voor wie dit niet geldt, blijven dan gewoon op het sociaal minimum. Wij zitten aan de logica van de regeling vast.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik heb het liever over de logica van de portemonnee van de mensen. De verhoging tot 75% leidt voor een belangrijk deel van de WAO'ers tot een inkomensverbetering, namelijk tot een uitkering boven het minimum. Het gevolg van uw handelwijze is dat de allerlaagste arbeidsongeschiktheidsuitkeringen niet omhoog gaan. Daarmee worden de inkomensverschillen vergroot. Dat u daar in het vorige kabinet voorstander van was, wist ik wel. Het verbaast mij echter in hoge mate dat u hier gewoon mee doorgaat, terwijl u in een kabinet met de PvdA zit. De hogere uitkeringen gaan wel omhoog, maar de allerlaagste niet. Dat is niet uit te leggen.

Minister Donner:

U bepleit afschaffing van het systeem van aanvulling. De mensen met de allerlaagste uitkering krijgen al jaren meer dan waar zij op grond van hun rechten aanspraak op hadden. Wij hebben gezegd dat wij die uitkeringen moeten aanvullen tot het sociaal minimum. Als u van dat systeem af wilt en alle uitkeringen op het sociaal minimum of op een hoger niveau wilt brengen, is dat een keuze. Dan gaan echter alle uitkeringen in dezelfde mate omhoog en dat leidt tot het precies hetzelfde eindresultaat als nu. Ook de hogere uitkeringen zullen dan verhoogd worden. Vanuit het oogpunt dat wij de verschillen niet groter moeten maken, is er nu net voor gekozen om dit niet te doen en om in een aanvulling tot het sociaal minimum te voorzien. Dan zal de Kamer ook de consequentie moeten volgen dat de verschillen niet groter worden. Wij kunnen er geen willekeurig rommeltje van maken omdat wij het de ene keer leuk vinden om iets extra's te doen en de andere keer niet.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het gaat hier natuurlijk niet om een willekeurig rommeltje. Het gaat om een zeer serieus probleem, waarvoor ik ook in mijn eerste termijn aandacht heb gevraagd. Ik steun de amendementen van de heer Ulenbelt over deze kwestie. Het is namelijk uitermate zuur en bitter. De minister geeft alleen een technisch antwoord, maar ik zou hierop graag eens een politiek antwoord krijgen. Wat vindt de minister er politiek van dat van de mensen in deze categorie, die het eigenlijk allemaal moeilijk hebben, degenen die het het allermoeilijkst hebben, eigenlijk niet meeprofiteren van de verbetering? Dat is toch heel zuur? Daarover zou de minister toch politiek een mening over kunnen hebben, in plaats van dit een beetje technisch af te doen? Waar een wil is, is een weg. Als de minister het echt zou willen aanpassen, dan zou dat kunnen. Is dat juist?

Minister Donner:

Ik zet juist een politieke keuze uiteen die wij als coalitie gemaakt hebben. Ook op basis van de verbetering in de WAO-regeling verhogen wij in de gevallen waarin iemand volledig arbeidsongeschikt is en geen perspectief op arbeid heeft, de uitkering van 70% naar 75%. Daarom gaat het. Nu hebben wij een aantal gevallen waarin die uitkering beneden het sociaal minimum uitkomt. In die situaties hebben wij de politieke keuze gemaakt om niet dat lage minimum te accepteren maar zelfs hoger te gaan zitten. Als wij de uitkering verhogen, zie ik geen reden waarom die mensen plotseling beter moeten worden behandeld dan mensen die meer arbeidsongeschikt worden. Dat is mijn politieke keuze.

De heer Blok (VVD):

Ik ben mijn betoog begonnen met de vraag of de commissie van wijzen die vandaag is aangekondigd, zich ook gaat buigen over de arbeidsmarktparticipatie van arbeidsgehandicapten. Dat is nogal relevant voor de behandeling van dit wetsvoorstel.

Minister Donner:

De aangekondigde commissie, waarover ik de Kamer schriftelijk hoop in te lichten, zal zich bezighouden met de vraag wat de instrumenten zijn om tot een structureel hogere arbeidsparticipatie te komen. Dat is dus geen vraag van uitkeringen van mensen die niet werken. De vraag is op welke wijze wij structureel tot de arbeidsparticipatie komen die wij nodig hebben om de verzorgingsstaat zoals wij die kennen, te waarborgen.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Dat een amendement van mij technisch niet zou deugen, klopt niet. In het amendement blijft gewoon de verwijzing naar diezelfde AMvB bestaan, alleen wordt de groep waarop dit betrekking heeft, uitgebreid. Wat de minister daarover zei, deugt niet. Het is niet zomaar een brief, het staat zelfs op de website van de Partij van de Arbeid. Er staat: "vanzelfsprekend is het de bedoeling dat de bruto uitkeringsverhoging leidt tot een netto inkomensverbetering". Het kan toch niet zo zijn dat de Partij van de Arbeid op haar website aan burgers andere dingen meedeelt dan in de Kamer? Deze interruptie had ik zojuist willen doen. Ik gebruik daar nu mijn tweede termijn voor. Ik hoor wel of daar een antwoord op komt.

De heer Heerts (PvdA):

Het is terecht dat wij dit onderwerp nu behandelen. Het gaat over heel veel mensen. Als wij meer tijd hadden gehad, hadden wij er inhoudelijker op kunnen ingaan. Het is onze bedoeling dat mensen erop vooruitgaan. De heer Ulenbelt benadrukt telkens de minpunten. De PvdA loopt niet weg voor de keuzes die zij heeft gemaakt. Ik benadruk de positieve elementen. Wij hebben niet voor niets een oproep gedaan aan de gemeenten dat de mensen die bijzondere bijstand ontvangen erop vooruit moeten gaan. Wij gaan via deze wet niet het sociaal minimum verhogen. Dat hadden wij dan wel opgeschreven. Onze bedoeling is om vooruit te gaan en niet achteruit.

De heer Ulenbelt (SP):

Het is heel verleidelijk om voor te stellen om een commissie in te stellen tussen mij en de Partij van de Arbeid. Volgens mij moeten wij dit maar niet doen. Zo'n commissie zal niets oplossen. Wij moeten maar doorgaan met de politieke strijd.

Minister Donner:

Ik geloof niet dat er enige vraag aan mij gericht was. De stelling werd geponeerd dat het amendement deugde. De rest was meer een dialoog met de PvdA dan met de regering.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven