Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007 (30800 VIII)

, en van:

- de motie-Tichelaar c.s. over compensatie van het budget voor bestrijding van voortijdig schoolverlaten (30800 VIII, nr. 17).

De voorzitter:

Ik verontschuldig de heer Slob. Hij zal het debat verder niet bijwonen, omdat hij een andere zeer belangrijke bijeenkomst op het terrein van het onderwijs heeft, namelijk de promotie van een familielid.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Bruins:

Mevrouw de voorzitter. Ik had eigenlijk gedacht dat ik mij zou kunnen beperken tot het beantwoorden van de in eerste termijn door de Kamer gestelde vragen, maar misschien mag ik vooraf eerst een paar opmerkingen maken over het beroepsonderwijs en over het hoger onderwijs. Daar is in eerste termijn immers nog niet veel aandacht aan besteed. Als je, zoals ik dat doe, met een nieuw oog naar het beroepsonderwijs kijkt, zie je een opmerkelijk gegeven, namelijk dat er de afgelopen jaren ontzettend veel extra leer-werkbedrij­ven bij zijn gekomen. Dat bewijst dat de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbetert. Het kan altijd nog beter, maar inmiddels bestaan er 175.000 van die leer-werkbedrijven. Ik vind dat een mooi gegeven, dat bewijst dat onderwijs en arbeidsmarkt beter en meer op elkaar gericht zijn.

Een ander goed voorbeeld van de aanpak in de afgelopen jaren is de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Ook op dat punt zijn onderwijs en arbeidsmarkt door middel van de Taskforce Jeugdwerkloosheid echt flink aan de slag geweest. Het verheugt mij enorm dat de doelstelling om die 40.000 extra jongerenbanen in 2007 te behalen, binnen bereik ligt. De voorzitter van de taskforce heeft laten weten dat inmiddels ongeveer 36.000 extra leer-werkbanen gerealiseerd zijn.

Ik wil ook een opmerking maken over het hoger onderwijs. Eigenlijk had ik hier wel iets willen zeggen over de leerrechten, maar die komen nog aan bod. Misschien is dit dus niet het goede moment om daarover te spreken. Ik ben erg blij dat de afgelopen jaren met de hbo- en wo-instellingen is gewerkt aan transparantere informatie over de studiekeuze. Dat de site "studiekeuze 123.nl" nu in de lucht is, beschouw ik als een verbetering ten genoegen van alle studenten in het hoger onderwijs.

Ik ben erg blij met de steun die de Kamer heeft gegeven – misschien niet hier, maar dan wel in de krant – aan de meeneembaarheid van de studiefinanciering. Studenten krijgen vanaf september volgend jaar wereldwijd de mogelijkheid om een deel van de studie in het buitenland te volgen met medeneming van de studiefinanciering. Dat vind ik echt een mooi idee. Wat mij betreft, word je dan dubbel rijk: je leert niet alleen van je studie; je leert ook iets van een andere taal en een andere cultuur. Daar word je dubbel rijk van, als ik dat zo mag uitdrukken.

Thans zal ik de Kamer graag beantwoorden, te beginnen met de vragen over het cluster mbo, waarover alle sprekers in eerste termijn een opmerking hebben gemaakt. Daarna geef ik graag een reactie op het amendement op stuk nr. 15 over de extra middelen voor de jonge universiteiten. Dan zijn er nog een aantal overige vragen die ik graag wil beantwoorden en dan sluit ik af. Ik zal proberen om mij te beperken in de tijd.

Allereerst dus de vragen over het mbo en voortijdig schoolverlaten. Ik ben nog niet helemaal gewend aan het jargon van deze sector, maar ik ga toch maar spreken over "vsv", want zo noemt de Kamer dat. Ik wil het dus hebben over de relatie tussen het mbo en vsv. De vraag van de heer Tichelaar en de heer Varela was heel helder: hoeveel extra geld wordt in de mbo-sector bijgeplust ten behoeve van de aanpak van het vsv? Klip en klaar: dat bedrag loopt van 142 mln. in 2007 op tot 246 mln. in 2011. Dat geld komt erbij om het vsv aan te pakken.

De correspondentie met de Kamer en mijzelf van de MBO Raad wekt de indruk dat wat met de ene hand wordt gegeven met de andere hand terug wordt genomen. Enkele woordvoerders hebben dat hier ook betoogd. Ik wil dat beeld graag wegnemen. Er zijn middelen voor de mbo-sector die straks niet meer beschikbaar zijn. Ik noem de incidentele middelen die veel jaren via het ESF beschikbaar kwamen. Het is natuurlijk spijtig dat dit geld er niet meer is. Als een Europese regeling afloopt, is dat echter het einde van het geld. Dat is ook geen onbekende factor geweest. De Kamer kan ervan op aan dat het departement zijn best zal doen om nieuwe incidentele middelen binnen te slepen voor de sector.

De heer Tichelaar (PvdA):

Over het bedrag van 246,5 mln. zal ik niet meer beginnen. Dat is een extra investering. Ik en anderen hebben inderdaad gezegd dat wat met de ene hand wordt gegeven met de andere hand terug wordt genomen. Op het microniveau, het niveau van de instellingen, zijn immers enkele kortingen te zien. Een korting op het ESF-geld van 89 mln. Bij de lumpsum en innovatie een korting van 15 mln. respectievelijk 13 mln., in totaal 28 mln. De staatssecretaris heeft in zijn brief nog de 120 mln. genoemd als gevolg van de doorberekening van het variabele deel. Opgeteld is het een bedrag van 237 mln. dat terug wordt gehaald. Dan blijft er 9 mln. aan extra investeringen over in relatie tot een gigantisch oplopend reeks deelnemersaantallen. Zijn wij het daarover eens?

Staatssecretaris Bruins:

Wij zijn het erover eens dat er extra geld voor de sector beschikbaar komt voor de voortijdige schoolverlaters in het mbo. Die bedragen zijn heel fors. Er gaan ook gelden af. Dat heeft de heer Tichelaar zorgvuldig betoogd. Daar blijft het echter niet bij. De heer Tichelaar moet ook de volgende zaken meenemen. Er komt de komende jaren extra geld uit de pot van het FES voor de leer-werktrajecten. Twee jaar achter elkaar gaat het om totaal 52,5 mln. erbij. Daarnaast is er 22 mln. structureel voor de vsv-aanpak voor de gemeenten en het grotestedenbeleid. Er komt dus heel veel geld bij, buiten de lumpsum. Dat is terug te lezen in tabel 4.2 in de begroting. Ik wijs er bovendien op dat niet alle deelnemers ongeveer € 6000 kosten. Bij uitbreiding van de leer-werkplicht en de kwalificatieplicht voor zestien- en zeventienjarigen in het komende jaar zal de instroom in het mbo met ongeveer 25.000 deelnemers toenemen. Naar verwachting zijn dat voor een belangrijk deel BBL-deelnemers, mensen die vier dagen per week werken en een dag per week leren. Die deelnemer kosten geen € 6000 per jaar maar een kleine € 3000.

De heer Tichelaar heeft een punt bij de huisvesting. Daar zoeken wij ook naar. De premier heeft dat betoogd bij de algemene politieke beschouwingen. Wij moeten goed bekijken waar scholen nodig zijn en kijken naar de systematiek van de huisvesting. Die toezegging heeft de premier gedaan bij de algemene politieke beschouwingen. Ik geef dus toe dat er hier en daar geld wordt weggehaald. De heer Tichelaar moet echter toegeven dat er uitbreiding plaatsvindt bij het grotestedengeld, de FES-middelen en het RMC-geld.

De heer Tichelaar (PvdA):

Wat de staatssecretaris zegt, is heel uitdagend. Ik voeg daar nog een aantal dingen aan toe en zal daarna een conclusie trekken.

In 2006 is het bedrag per deelnemer € 6130. In 2007 stijgt het bedrag enigszins, maar daarna daalt het weer fors. Als de staatssecretaris de uitdaging aanneemt, dan zullen wij alle beschikbare gegevens op een rij zetten.

Verschillende roc's kunnen niet uitrekenen wat een tekort van € 900.000 of meer voor hun instelling betekent. Dat gaat af van de doelstelling om het vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan, die ik met dit kabinet van harte onderstreep. Wij moeten eerst de cijfers compleet maken. Vervolgens zullen wij de individuele instellingen bezoeken om te zien of zij ons de verkeerde cijfers geven of dat wij alleen maar Haags met elkaar omgaan en macrogegevens uitwisselen die op microniveau anders uitpakken. Dan hebben wij de totale uitdaging te pakken. Is de staatssecretaris bereid om alle gegevens op tafel te leggen en een bezoek te brengen aan de instellingen die zeggen zoveel tekort te komen?

Staatssecretaris Bruins:

Natuurlijk. Ik zal graag alle sommetjes maken en niet alleen de macrobegroting. Gemiddelde bedragen per leerling geven altijd een bepaalde indruk. In 2006 was het iets meer dan in 2005 en in 2007 wordt het iets minder. Als je die jaren tegen elkaar afzet, dan kan ik mij voorstellen dat het een tegenvaller is, want het bedrag daalt. Alsof er geen beleidsintensivering plaatsvindt. Dat is het nare van de cijfertjes. Je kunt een extra inspanning, zoals voor voortijdig schoolverlaten, er niet goed in tot uitdrukking brengen.

De heer Tichelaar (PvdA):

Het gaat in zekere mate om een reallocatie van middelen. U wijst erop dat de ESF-gelden uit Brussel komen en dat die eindig zijn. De instellingen hebben daar 22 jaar de beschikking over gehad. Weet u wat dat betekent voor het aannemen van werknemers? Die moeten na verloop van tijd een vaste aanstelling krijgen. De personele kosten tikken dus door. U zegt nu dat u bereid bent te zoeken naar andere incidentele middelen. Gaat u dan met de minister van Sociale Zaken kijken naar het nieuwe ESF-beleid of naar de FES-middelen? Wij hebben het over economische groei. Wij debatteren nu over plussen en minnen, maar dat pakt op microniveau slecht uit. Dat is slecht voor de motivatie van de mensen die op instellingsniveau heel veel voor Nederland kunnen betekenen.

Staatssecretaris Bruins:

Ik hoop niet dat het slecht is voor de motivatie van die mensen, integendeel. De mensen die op de roc's werken, kunnen erop rekenen dat wij in Den Haag hard op zoek zijn naar structurele middelen om de problemen in het beroepsonderwijs, zoals voortijdig schoolverlaten, aan te pakken. Wij gaan ook op zoek naar incidentele middelen. Het is natuurlijk fantastisch dat je die middelen vele jaren achter elkaar kunt binnenhalen, maar daar komt een einde aan. Dat is jammer, maar er komt vanzelf wel weer een nieuw budget. Ik wil daar niet te hoopvol over zijn, maar u kunt ervan uitgaan dat het departement zich daar permanent voor inspant. Dat hebben wij ook zo besproken met de MBO Raad.

De heer Tichelaar (PvdA):

U bent dus bereid te kijken naar vervangende middelen vanwege het wegvallen van dat bedrag van 89 mln., waarbij het niet uitmaakt of het FES-geld of ESF-geld is. Dat is een inspanningsverplichting. De premier heeft gezegd dat daar nog even naar gekeken moet worden. Waar spant u zich nu voor in? Gaat u in december met het veld om de tafel te zitten om over dat bedrag van 120 mln. te spreken? Stel dat dit tot bepaalde conclusies leidt. Zal dat dan in de Voorjaarsnota tot financiële vertaalslag leiden? Is dat uw inspanningsverplichting? Ik kan u geen resultaatsverplichting opleggen, hoewel ik dat graag zou doen.

Staatssecretaris Bruins:

De premier heeft een heldere toezegging gedaan over de huisvesting. Wij zullen de systematiek precies en nauwkeurig beoordelen en wij komen hierop terug in de Voorjaarsnota. Aan die toezegging van de premier voor 120 mln. voel ik mij meer dan verplicht.

De heer Tichelaar vraagt verder of ik een inspanningsverplichting op mij wil nemen voor het bedrag van 89 mln. Ik maak het los van het bedrag; het gaat mij niet om het bedrag van 89 mln. Het staat mij nu ook nog niet voor ogen waar ik dit zou moeten zoeken. Dat zou ook te veel op een toezegging lijken. Daarom beperk ik mij tot hetgeen er over de huisvesting is gewisseld tijdens de algemene politieke beschouwingen.

De heer Tichelaar (PvdA):

De staatssecretaris heeft net zelf gezegd dat hij zal proberen om voor die incidentele bijdragen via andere budgetten incidenteel een oplossing te vinden. Die woorden heeft hij zojuist gebruikt.

Staatssecretaris Bruins:

Ik ga het liefst over mijn eigen woorden. Ik heb gezegd dat als er ergens middelen als de ESF-gelden wegvallen, de Kamer, de MBO Raad en de instellingen erop kunnen rekenen dat wij op zoek gaan naar andere incidentele middelen, maar ik maak dit los van welk bedrag dan ook.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik vraag ook om een inspanningsverplichting en niet om een resultaatsverplichting.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb bijna de neiging om eerst aan de heer Tichelaar te vragen waarom hij niet om een resultaatsverplichting vraagt.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik weet al wat het antwoord op die vraag zal zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als de staatssecretaris het financiële plaatje compleet wil maken, weet ik er ook nog wel een paar aan de andere kant. Ik doel dan op de terugtrekkende bewegingen van de gemeenten bij de inzet voor volwasseneneducatie en alfabetisering. Ook dat is een aderlating op de financiën. Verder is er onzekerheid over het transitietraject met de inburgering. Ik vind het verhaal van de staatssecretaris erg eenzijdig. Als hij nu een inspanningsverplichting toezegt, weten de scholen pas in de zomer waar zij aan toe zijn. Hij vraagt echter tegelijkertijd van de mbo's dat zij zich keihard houden aan de afspraak om te proberen om die 25.000 bij de les te houden. Mag ik daar dan ook eens een reactie op horen?

Staatssecretaris Bruins:

De heer Tichelaar heeft gevraagd of wij de komende maanden willen bezien of er ergens anders nog additionele middelen zijn te vinden. Natuurlijk doen wij dat. Dit mag ook van ons worden verwacht. Daarover kan geen misverstand bestaan, ook niet bij de MBO Raad.

Ik ben bang dat ik de vraag van mevrouw Lambrechts niet helemaal begrijp. Kan zij die toelichten?

Mevrouw Lambrechts (D66):

De staatssecretaris zei dat hij het financiële plaatje compleet wil maken, maar daarmee bagatelliseert hij wat er aan de hand is. Aan de ene kant stelt hij incidentele middelen uit het FES in ruil voor wat er 25 jaar gemiddeld structureel was, bijvoorbeeld de ESF-middelen. Aan de andere kant ziet hij posten over het hoofd die bijdragen aan de financiële positie van de mbo's die er niet rooskleurig uitziet, door niet mee te wegen dat ook de gemeenten terugtrekkende bewegingen maken in de volwasseneneducatie, alfabetisering, enz. Wij hebben daar eerder over gesproken; de staatssecretaris moet dus weten waar ik het over heb. Er is ook op dit vlak onduidelijkheid.

Staatssecretaris Bruins:

Ik heb de woorden "het financiële plaatje compleet maken" niet in de mond genomen. Aan de ene kant is er voor meerdere jaren aaneen meer geld beschikbaar voor voortijdig schoolverlaten. Aan de andere kant is er incidenteel geld. Mevrouw Lambrechts betitelt de ESF-middelen als structureel, maar dit is niet juist. Het is fantastisch dat dit geld gedurende 22 jaar beschikbaar was, maar er kan geen misverstand over bestaan dat dit incidenteel geld is. Je neemt een zeker risico als je het gebruikt voor het betalen van vaste lasten en personele uitgaven. Ik begrijp het wel, maar je moet er als instelling wel rekening mee houden. Dat hoort ook bij een gezonde bedrijfsvoering.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als wij nu alle plussen en minnen op een rijtje zetten, waarover kunnen de mbo's dan extra beschikken om de 25.000 extra risicoleerlingen op te vangen? De staatssecretaris zou zich moeten verplaatsen in de positie van de scholen. Die moeten hun huidige taken vervullen, keihard aan de slag om te proberen om de inburgeringtrajecten binnen te halen en tegelijkertijd krijgen zij nu een immense taak op hun schouders, waarvoor zij alles bij elkaar maar 9 mln. extra krijgen. Dit kan toch niet.

Staatssecretaris Bruins:

De rekensom van de heer Tichelaar is niet de mijne. Naast het geld voor de aanpak van het voortijdig schoolverlaten, is er het geld van het FES, de sociale pijler van het grotestedenbeleid en de regionale meldpunten. Al dat geld wordt gebruikt om jonge mensen op school te krijgen en te houden voor hun startkwalificatie. Het is fantastisch dat er vele tientallen miljoenen bij komen. De heer Tichelaar vraagt mij om alle beschikbare middelen, ook die van andere ministeries en de lumpsum, die hiervoor beschikbaar zijn, op een rijtje te zetten. Het antwoord op die vraag is een volmondig ja en deze gegevens zullen dan ook bij Voorjaarsnota worden opgenomen.

De heer Jan de Vries (CDA):

De CDA-fractie is blij met de heldere toezegging van de staatssecretaris dat hij zal bezien of het mogelijk is om het verlies van deze incidentele middelen te compenseren. Naast deze voor de mbo-sector belangrijke toezegging preciseert hij de toezegging van de minister-president. Hij erkent daarmee dat de toename met 25.000 leerlingen gevolgen kan hebben voor de huisvesting en dat de huidige bekostigingssystematiek wellicht onvoldoende is om deze gevolgen op te vangen. Begrijp ik de staatssecretaris zo goed?

Staatssecretaris Bruins:

U zegt het nog preciezer dan ik. Wij nemen de begrotingssystematiek van het mbo nog eens onder de loep met het oog op de huisvesting van de nieuwe leerlingen. Dat is zeker nodig, omdat er de komende jaren heel veel zestien- en zeventienjarige leerlingen bij komen die nog een dag of enkele dagen per week terug naar de schoolbanken moeten om hun kwalificatie te halen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Dat is heel goed, want dan slaagt ons beleid voor het tegengaan van voortijdig schoolverlaten.

In eerste termijn vroeg ik de staatssecretaris, dit onderzoek nog voor de Voorjaarsnota naar de Kamer te sturen. Mochten kabinet, Kamer en sector op basis van dit onderzoek tot de conclusie komen dat er extra maatregelen nodig zijn, dan zouden die nog in de Voorjaarsnota kunnen worden verwerkt.

Staatssecretaris Bruins:

Tot het onmogelijke is niemand gehouden. Ik zal samen met de MBO Raad proberen om alle gegevens op een rijtje te zetten. Het zou fantastisch zijn als vervolgens blijkt dat wij dit probleem al bij de Voorjaarsnota kunnen oplossen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Op het mbo worden veel te weinig lesuren gegeven. Van de verplichte 850 uur wordt gemiddeld 113 uur niet gegeven en bij sommige roc's loopt dit aantal zelfs op tot 200 uur. In de schriftelijke antwoorden schrijft de staatssecretaris dat dit een gevolg is van de organisatie en de planning. Kan het echter ook niet worden veroorzaakt door geldgebrek? Is de formatie wel groot genoeg en als die formatie groot genoeg is, worden de problemen dan misschien veroorzaakt doordat te veel lesuren aan overhead worden verspild? Zijn wellicht te veel leraren met iets anders bezig dan lesgeven als gevolg van de keuze voor zelfstandig leren? Leraren hoeven als gevolg van die keuze minder uren les te geven, omdat leerlingen bezig zijn als een soort autodidacten.

Staatssecretaris Bruins:

Uw eerste vraag is de belangrijkste. Is het handhaven van 850-urennorm een geldkwestie of zijn er andere oorzaken? Wij hebben hierover intensief met de MBO Raad gesproken, omdat de raad, de instellingen en het ministerie allemaal vinden dat deze norm moet worden gehandhaafd. De discussies over dit onderwerp richtten zich vooral op de vraag hoe je de 850-urennorm moet berekenen. Wat valt er wel of niet onder? Het was dus zeker geen geldkwestie. Er is zelfs helemaal niet over geld gesproken en daarom ga ik ervan uit dat de problemen vooral zijn veroorzaakt door de definitie van wat precies onder de norm moet vallen en de vraag hoe je het kunt controleren. Zijn de uren alleen maar geprogrammeerd of zijn ze ook echt gerealiseerd? Wij hebben daar over en weer duidelijkheid over gecreëerd hetgeen belangrijk is, omdat de mensen in het mbo erop moeten kunnen vertrouwen dat een volwaardig programma wordt aangeboden en gerealiseerd.

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat staat hier niet. U schrijft dat het uitsluitend een kwestie is van organisatie en van voldoende planning. Nu zegt u dat het om de invulling van het begrip "lesuur" gaat. Dat is een heel ander onderwerp van discussie. Het punt is verschrikkelijk belangrijk met het oog op het competentiegericht onderwijs dat roc-breed wordt ingevoerd. Wat is een lesuur? Mogen leerlingen in een lesuur zonder docent bezig zijn of moet een docent daadwerkelijk lesgeven?

Staatssecretaris Bruins:

Over wat al dan niet als lesuur mag worden aangemerkt, is een heel heldere brief geschreven aan de instellingen. Het gaat om het programmeren en om het realiseren. Dat is ook aangegeven in reactie op uw schriftelijke vraag hierover. Het is geen kwestie van geld, maar van het voldoen aan de norm. Die norm moet dan wel helder zijn, maar daarover bestaat geen misverstand meer met de MBO Raad. Er is een duidelijke norm aan de hand waarvan kan worden gewerkt. Ik hoop dat het schriftelijk antwoord en mijn betoog hier naadloos op elkaar aansluiten.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het spreekt vanzelf dat wij over de vraag of de bekostiging voor het mbo voldoende is graag verder praten met de instellingen. Wij zullen dat zeker doen. Ik ben er niet zo zeker van dat het begrip "lesuur" in het mbo zo duidelijk is.

Staatssecretaris Bruins:

Ik kom eigenlijk automatisch op de motie die is ingediend door de heer Tichelaar en mevrouw Lambrechts, en die meeondertekend is door mevrouw Vergeer. In die motie wordt de regering verzocht om nadere voorstellen te doen over adequate compensatie van het budget ten gevolge van de deelnemersgroei. Ook wordt de regering verzocht om het thema van het voortijdig schoolverlaten in de komende jaren niet te laten vervallen. Uit hetgeen ik zo-even heb betoogd, mag worden afgeleid dat wij het voortijdig schoolverlaten als thema in de komende jaren niet laten vervallen. In die zin is de motie dus overbodig. Ik heb met verwijzing naar de bijbehorende budgetten aangegeven dat wij hier zeer hard aan werken. Op het punt van de adequate compensatie worden wij verzocht om voorstellen te presenteren. De vraag is evenwel wat adequate compensatie is. Adequate compensatie in relatie tot de huisvesting is al aan bod geweest in het debat met de premier. Ik heb herbevestigd dat ik de systematiek van de huisvesting onder de loep wil nemen en daarover wil rapporteren bij de Voorjaarsnota. Als met adequaat compenseren dus alleen wordt gedoeld op de huisvesting, dan stel ik vast dat de motie ook op dat punt overbodig is. Als het begrip breder moet worden uitgelegd, dan ontraad ik het aannemen van de motie want voor een ruimere opvatting zie ik geen kansen.

Over extra middelen voor jonge universiteiten is een amendement ingediend door de heer Tichelaar, dat meeondertekend is door de heer Visser, de heer De Vries en mevrouw Lambrechts. Met het amendement wordt de tijdelijke regeling voor onderzoeksbekostiging met een jaar verlengd omdat er nog geen structurele nieuwe regeling is. Ik heb dit amendement goed moeten lezen om na te gaan of een structurele dekking werd beoogd voor een groter aantal jaren of een dekking voor het jaar 2007. Ik ga ervan uit dat met het amendement wordt beoogd, de onderzoeksbekostiging voor één jaar, 2007, door te trekken. Als dat het geval is, is de dekking van het amendement deugdelijk. Ik heb dan geen bezwaar tegen aanvaarding van het amendement.

De heer Tichelaar (PvdA):

De uitleg die de staatssecretaris daaraan heeft gegeven is correct. Ik vind trouwens ook dat de sector zelf de verantwoordelijkheid draagt om de definitie van de zogenaamde SOP-middelen heel goed te bekijken. Want wat valt hier precies wel en niet onder? Als de sector dat na een jaar op een rijtje heeft, wacht ik graag het antwoord af. Als de sector dat niet op een rijtje heeft, zal de politiek misschien zelf de verdeling van de middelen ter hand moeten nemen. De uitleg die de staatssecretaris aan het amendement gaf, is dus correct.

Staatssecretaris Bruins:

Ik dank de heer Tichelaar voor zijn advies omtrent het overleg met de sector. Dat nemen wij van onze kant ter harte. Volgend jaar kunnen wij hopelijk in de Kamer een structurele bekostigingsregeling presenteren.

Er zijn nog een aantal losse vragen die ik graag wil beantwoorden. De heer Tichelaar heeft gevraagd naar de staat van de sportbeoefening in het beroepsonderwijs, met name in het mbo. Volgens mij gaat het daar goed mee. Twee weken geleden is er een conferentie op Papendal gehouden om juist vanuit de roc's de leerlingen meer bij sport te betrekken. Verschillende roc's hebben de intentie uitgesproken om meer aan sport te doen in hun opleiding. Ik vind dat een heel positief bericht. Ik zou er echter tegen zijn om dit in wetgeving vast te leggen, al is het alleen maar vanwege de praktische bezwaren van de huisvesting van de sportaangelegenheden en de daarmee gemoeide bekostiging. Het gaat dus steeds beter met de sport in het beroepsonderwijs.

De heer Tichelaar heeft nog een vraag gesteld over de doorstroom van het mbo naar het hbo. Hij constateert terecht dat er op de middelen in de beroepskolom van mbo naar hbo 12 mln. is gekort. Dat is maar één kant van het verhaal. De heer Tichelaar weet dat het hoger onderwijs er bij de Voorjaarsnota 173 mln. bij heeft gekregen. Daarover kunnen afspraken worden gemaakt met de sector en de instellingen in het veld. Aan de ene kant is er 173 mln. Bij gekomen voor een groot aantal doelstellingen, nader te bepalen en in te vullen samen met het veld. Aan de andere kant is er 12 mln. minder voor de overgang van mbo naar hbo. Het zou dus zo kunnen zijn dat het veld het thema overgang van mbo naar hbo zó belangrijk vindt dat men zegt dat men dat budget op peil wil houden. Binnen het budget van 173 mln. zijn daarvoor meer dan voldoende middelen voorradig.

De heer Tichelaar (PvdA):

Niet alleen de sectoren hechten eraan de doorstroom van mbo naar hbo op peil te houden en te verbeteren, maar volgens mij heeft ook de politiek belang bij een goede doorstroom. Het is niet voor niets dat er rapporten liggen waarin de vraag centraal staat hoe wij aan 50% hoger opgeleiden komen. De doorstroom van mbo naar hbo is dan cruciaal. Ik zou van u eigenlijk wel willen weten waarom u juist op die post hebt bezuinigd om elders beleid te initiëren. Zo mag ik uw antwoord begrijpen. Vervolgens zegt u dat er andere toegevoegde middelen zijn waarmee die 12 mln. weer kunnen worden toegevoegd voor de doorstroom mbo-hbo als de sector het toch wil. Dat is een soort cirkelredenatie.

Staatssecretaris Bruins:

Zo bedoel ik het absoluut niet. Het geld van de Voorjaarsnota is er bij gekomen na flink onderhandelen met het ministerie van Financiën. Ik prijs ons gelukkig dat wij dat geld er bij hebben gekregen voor de sector. Dat had wel een prijs, namelijk 12 mln. Het zag ernaar uit dat wij dat geld gemakkelijk zouden kunnen missen, in de overtuiging dat er na overleg met het veld met die nieuwe som geld nieuwe mogelijkheden zijn voor verbetering van de overgang van mbo naar hbo.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik onderschrijf dat het een gemeenschappelijk belang is met de politiek dat de doorstroom mbo-hbo op instellingsniveau wordt geregeld. In uw beantwoording deed u voorkomen dat het prima is als zij dat willen. Wíj willen dat echter graag.

Staatssecretaris Bruins:

En daar zal ik mij ook sterk voor maken met het oog op de doelstelling die door de Kamer is geformuleerd om binnen 10 à 15 jaar de helft van de mensen hoger opgeleid te hebben in Nederland.

De heer Tichelaar vroeg ook waarom de besteding van de werktopgelden zo veel tijd kost. Deze gelden zijn in het kader van de Voorjaarsnota beschikbaar gekomen. Er zit onder andere 35 mln. in een stagebox. Het duurt lang voordat deze gelden zijn besteed doordat er eerst een regeling moest worden gemaakt. Het geld moet immers zorgvuldig worden uitgegeven. Daarnaast moet kunnen worden beoordeeld of het geld goed is besteed. Wij denken dat dit niet heel veel administratieve lasten met zich meebrengt. Wij hebben met de MBO Raad gesproken over de stagebox en de innovatiebox. Wij gaan proberen om een lichte en doelmatige wijze van verantwoording van die middelen te organiseren. Het is niet de bedoeling dat er allerlei accountantsrapporten moeten worden overlegd. Er wordt geprobeerd om de verantwoording te regelen via het jaarverslag, want dat moeten de instellingen toch maken. Wij verwachten wel dat zij een aantal specifieke vragen van ons over de besteding van de gelden van onder andere de stagebox daarin meenemen.

Ik vraag mij af of het allemaal zo heel lang heeft geduurd. De Voorjaarsnota is in juni verschenen en het is nu oktober. In de tussentijd is de regeling gemaakt, na consultatie van het veld. Het veld is betrokken bij de inhoud van de regeling.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik ga ervan uit dat er ook consultatie heeft plaatsgevonden van andere departementen, maar daar zal ik niet verder over doorgaan. In de schriftelijke beantwoording staat dat de gelden beschikbaar zijn per oktober. Ik wil hier wel een mogelijk probleem signaleren. De gelden zullen niet allemaal in 2006 kunnen worden belegd. Daardoor kunnen zij onderdeel worden van de vermogens van de instelling. Dat kan ertoe leiden dat wij in 2007 een ander debat gaan voeren. Er moet dan wel duidelijk worden gemaakt waardoor de vermogensuitbreiding tot stand is gekomen en dat dit niet aan de instelling ligt. Ik hoop dat u dat wilt steunen.

Staatssecretaris Bruins:

De minister fluistert mij in: mijnheer Tichelaar heeft hier misschien wel een punt hoor.

De heer Tichelaar (PvdA):

Zij zegt "misschien", let op.

Staatssecretaris Bruins:

Ik hoor het haar niet verbeteren. Ik weet het niet. Misschien hebt u, zeg ik op eigen gezag, een punt. In het overleg met de MBO Raad bleek dat er veel animo is bij de instellingen. Laten wij nu onze uiterste best doen om de gelden uit de stagebox en de innovatiebox de komende maanden goed te besteden. De regeling is deze maand af. Het veld, de MBO Raad, is betrokken bij het opstellen hiervan. Als wij een beetje ons best doen, hoeven wij niet over de jaargrens heen te gaan en kunnen de instellingen dit jaar verplichtingen aangaan ten laste van de stagebox.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het zou mooi zijn als dat allemaal zou gaan lukken. Iedereen wil het, dat is mooi. Er zijn nog maar een paar maanden. Het moet de instellingen mogelijk worden gemaakt om de gelden in die korte tijd aan te wenden. Leren wij hier misschien niet van dat wij veel sneller naar het systeem van de innovatiebox en stagebox moeten grijpen waarbij wij ook meer vertrouwen aan de instellingen geven en minder administratieve lasten creëren met betrekking tot de verantwoording? Ik ben blij met uw antwoord, maar dit systeem zou op veel meer terreinen kunnen worden toegepast.

Staatssecretaris Bruins:

Dat vind ik een prettige aanbeveling, maar ik heb nog niet voldoende ervaring om die goed te kunnen wegen. De MBO Raad zei dat het veel te omslachtig is als de stagebox, de innovatiebox en een ander budget allemaal moeten worden verantwoord via de verschillende departementen. Ik zou er niet zo somber over zijn dat het geld bij de Voorjaarsnota beschikbaar is gekomen en niet eerder. Het geld is er en het kan worden gebruikt. Laten wij een lichte en doelmatige wijze van verantwoording zoeken. De MBO Raad is zeer gemotiveerd om deze middelen te besteden.

De heer Jan de Vries (CDA):

De motivatie neemt alleen maar toe als wij ook verantwoordelijkheid over durven te geven en het vertrouwen hebben dat de sector daar zelf invulling aan kan geven. Tegelijkertijd moeten wij zo veel mogelijk trachten te komen tot een integrale verantwoording via het jaarverslag zodat niet veelvuldig voor diverse departementen en subsidiegevers allerlei afzonderlijke jaarverslagen en verantwoordingssystemen moeten worden ingericht.

Staatssecretaris Bruins:

Volgens mij zijn wij het geheel eens.

Voorzitter. De heer Tichelaar heeft nog gevraagd of de regeling niet veranderd kan worden waarbij eerstejaarsstudenten die op 1 juli nog geen 18 zijn en dus pas per 1 oktober in de studiefinanciering kunnen gaan meelopen en een ov-kaart krijgen. Wij vinden dat echter bezwaarlijk. Tot het achttiende jaar wordt er kinderbijslag verstrekt. Technisch is het buitensporig lastig om de twee geldstromen van kinderbijslag aan de ene kant en van studiefinanciering met een ov-kaart aan de andere kant, uit elkaar te houden. Om een overlapping met een dubbele betaling te voorkomen, is indertijd na eenzelfde discussie afgesproken dat de desbetreffende studenten pas per 1 oktober de studiefinanciering met de ov-kaart ontvangen. Mochten ouders te kort komen vanwege hun minvermogende positie, dan is er voor hen de mogelijkheid om via een beroep op de WTOS-middelen in aanmerking te komen voor een extra tegemoetkoming.

De heer Tichelaar (PvdA):

Mij heeft evenwel het aantal binnengekomen mails van ouders verrast waarin staat dat zij de overbrugging via de kinderbijslag niet kunnen maken. Zij schrikken heel erg van de kosten. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom het gevraagde op 1 oktober wel mogelijk is, maar niet op 1 juli?

Staatssecretaris Bruins:

Dat is het punt niet; het gaat om de mensen die dan 18 zijn. Als men 18 wordt, ontstaat het recht op studiefinanciering. Daarbij komt dat de kinderbijslag per kwartaal verstrekt wordt. Men moet dus tot het begin van het volgende kwartaal wachten op de studiefinanciering. Tot dat moment geldt de kinderbijslag.

De heer Tichelaar (PvdA):

Dat klopt; dat heeft te maken met de uitkering per kwartaal. Technisch is dat allemaal heel moeilijk. De studenten die op 1 juli nog geen 18 zijn, maar zich wel bij een instelling hebben ingeschreven en kunnen aantonen dat zij daar gaan studeren, komen daardoor in aanmerking voor studiefinanciering. Inderdaad is er dan geen relatie meer tussen kinderbijslag en studiefinanciering. Per 1 oktober kunnen de studenten wel studiefinanciering ontvangen. Voor een klein aantal van die studenten is dat echter niet op 1 juli mogelijk. Daarbij komt dat de bewijslast bij de studenten ligt. Op basis daarvan moeten toch dezelfde regels kunnen worden toegepast die gelden, wanneer een student al aan het studeren is op 1 oktober?

Staatssecretaris Bruins:

Het gaat niet om de bewijslast. Het gaat om twee verschillende regelingen, waarbij die van de kinderbijslag per kwartaal is georganiseerd en die van de studiefinanciering per maand, maar wel vanaf het moment dat men 18 is geworden. Hoe vervelend ik het ook vind, maar er is echt geen betere oplossing te bedenken. Er moet namelijk voorkomen worden dat beide regelingen elkaar overlappen, waardoor er een dubbele financiering ontstaat. Dat wil niemand. Vandaar dat ervoor gekozen is dat het kwartaal van de kinderbijslag wordt afgerond, voordat naar de studiefinanciering wordt overgestapt. Voor de minvermogenden is er altijd nog een extra tegemoetkoming mogelijk in de schoolkosten.

De heer Tichelaar (PvdA):

Mijn partij is voor het terugdringen van bureaucratie. Ik meen dat dit ook voor dit kabinet geldt. Er is kinderbijslag. Vervolgens moet men een formulier aanvragen om een tegemoetkoming in de kosten te krijgen, omdat men niet draagkrachtig genoeg is. Kunnen wij niet gezamenlijk uit dit probleem komen? Houden de regels de overhand of laten wij mensen voorgaan ten opzichte van de regels? Kunt u uw ambtenaren niet creatief aan het werk zetten? Het gaat namelijk om een probleem van geringe omvang voor de overheid, maar klaarblijkelijk heeft dat op individueel niveau grote gevolgen. Wij zijn er allemaal voorstander van om de bureaucratie te verminderen. Dit is zo'n voorbeeld van een situatie waar mensen helemaal gek van worden. Er wordt nu tegen hen gezegd: u hebt gelijk, maar u moet toch met een formulier een tegemoetkoming in de kosten aanvragen. Wij vragen u om hierover extra voorlichting te geven, opdat men bekend wordt met het bestaan van een regeling voor tegemoetkoming. Dit kost echter sloten meer geld dan te proberen, dit simpele probleem met creativiteit op te lossen. Ik vind u hierbij toch aan mijn zijde of niet?

Staatssecretaris Bruins:

Voor creativiteit met kurk vindt u mij altijd aan uw zijde. Het gaat hierbij echter wel om overheidsgeld dat verantwoord moet worden. Er moet dus een aanvraag worden ingediend voor een tegemoetkoming, al dan niet met een formulier. Dat is nu eenmaal zo.

De heer Tichelaar (PvdA):

Het gaat nu niet over misbruik. Het gaat inderdaad over overheidsgeld, maar dat geld kan ook doelmatiger besteed worden, zonder bureaucratie. De betrokken mensen proberen niet de Staat te tillen door van twee walletjes te eten. Wij proberen af te komen van het slechte van de bureaucratie. U zegt namelijk dat men via weer een andere regeling een tegemoetkoming kan krijgen. Het lijkt de zorgtoeslag wel, die gegeven wordt omdat wij weten dat mensen de zorgpremie niet kunnen betalen. Op die manier zijn er 6 miljoen uitkeringsgerechtigden en heel veel extra bureaucratie gecreëerd. Op dit punt gebeurt hetzelfde en dat moeten wij niet willen. Ik vraag u daarom of u dit punt nog eens wilt bezien en de Kamer schriftelijk wilt rapporteren wat de uitslag van uw poging tot vereenvoudiging is.

Staatssecretaris Bruins:

Ik snap uw punt, maar in de brieven die ik krijg over de extra tegemoetkoming voor de studenten die nog geen achttien jaar zijn en die voor een WTOS-vergoeding in aanmerking komen, is geen sprake van klachten over de doelmatigheid van de regeling. Het gaat daarin veel meer over onbegrip.

De heer Tichelaar (PvdA):

Dat zeg ik ook; de regeling is niet bekend. U schrijft zelf in de schriftelijke beantwoording wat u allemaal gaat doen om die regeling onder de aandacht te brengen.

Staatssecretaris Bruins:

Stelt u zich eens voor dat ik dat niet had opgeschreven. Dan had u gezegd: mijnheer Bruins, zorgt u ervoor dat deze regeling beter bekend wordt.

De heer Tichelaar (PvdA):

Dan kent u mij onvoldoende.

Ik vraag u om de middelen die u wilt inzetten voor het onder de aandacht brengen van de regeling te gebruiken voor een oplossing voor de student. Die oplossing moet met enige creativiteit gevonden kunnen worden. Het gaat mij daarbij uiteraard niet om het bevorderen van dubbelfinanciering met overheidsmiddelen. Integendeel, de regeling moet efficiënt en doelmatig zijn. Wilt u dat nog eens nader bezien? Wellicht komt u met dezelfde conclusie terug als u zojuist trok, namelijk dat het niet anders kan.

Staatssecretaris Bruins:

Ik zie het als een uitdaging om u in een schriftelijke rapportage te laten weten of het beter kan worden opgelost.

Mevrouw Vergeer (SP):

De onbekendheid met de WTOS is erg groot. Volgens uw eigen gegevens is de onbekendheid van deze regeling zelfs groter dan de onbekendheid van de huursubsidie of enkele andere sociale voorzieningen. Als er geen aanspraak op deze regeling wordt gemaakt, scheelt dat ouders veel geld. De Belastingdienst weet al wat het inkomen is en hoeveel kinderen er in een gezin zijn. Is het wellicht een simpele oplossing om automatisch de tegemoetkoming uit te keren als de gegevens van de Belastingdienst daartoe aanleiding geven en het bijpassende schooltype is opgegeven? Op die manier hoeft er geen enkel extra formulier te worden ingevuld. Wilt u deze suggestie meenemen in uw beschouwingen op dit punt?

Staatssecretaris Bruins:

Dat doe ik graag.

Mevrouw Vergeer (SP):

O, deze toezegging komt erg snel; dat gebeurt niet vaak.

Staatssecretaris Bruins:

De heer De Vries stelde een vraag over de lumpsum en de innovatiebox. Hij spoorde ons aan om op te schieten en ermee aan de slag te gaan. Ik hoop dat met eerdere beantwoording ook deze vraag adequaat is beantwoord.

De heer Balemans zei dat er geld in de begroting is opgenomen voor lectoren, maar dat de gevraagde rapportage er niet is. Het doet mij genoegen om te zeggen dat deze rapportage er inmiddels wel is; deze is namelijk vorige week naar de Kamer gestuurd.

Mevrouw Lambrechts vroeg waarom een mbo'er studiefinanciering niet mag meenemen naar het buitenland terwijl een student in het hoger onderwijs dit wel mag. Ik hoop dat ik de vraag iets mag nuanceren. U gaf het voorbeeld van de middelbare hotelschool. In dat geval heeft u gelijk. Sinds een paar jaar kunnen mbo'ers echter in een aantal gevallen hun studiefinanciering al wel meenemen naar Duitsland en Vlaanderen. Toen indertijd daarover in de Kamer gesproken werd, is ook bepaald dat deze regeling zou worden geëvalueerd in 2007. De conclusie zou bij die evaluatie kunnen zijn dat de meeneembaarheid van mbo'ers veel verder moet worden uitgebreid. Ik wil deze evaluatie in tijd naar voren halen en daarmee niet wachten tot volgend jaar, omdat ik de internationalisering van het onderwijs erg belangrijk vind. Daarmee word je volgens mij namelijk dubbel rijk. Dat geldt niet alleen voor studenten in het hoger onderwijs, maar ook voor mbo-studenten. Ik wil dit dus heel graag in een eerder te houden, tussentijdse evaluatie bespreken.

Ik moet daar echter wel één ding bij zeggen. Ik kreeg recent een advies van de adviescommissie onderwijs-arbeidsmarkt waaruit naar voren kwam dat de behoefte in het mbo om in het buitenland te studeren, een stuk kleiner zou zijn dan in het hoger onderwijs. Ik wil in de tussenevaluatie ook dit punt meenemen en van commentaar voorzien, omdat ik dit een opmerkelijke conclusie vind.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik kan mij dit wel voorstellen. Vandaar mijn voorstel om het gemakkelijker te maken studiefinanciering mee te nemen naar landen net over de grens dan om die mee te nemen naar bijvoorbeeld Japan of China. Mbo-studenten zitten op het laatste over het algemeen minder te wachten. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris. Hij wil de evaluatie naar voren halen. Dat betekent dat die waarschijnlijk nog dit jaar wordt uitgevoerd. Ik vraag de staatssecretaris om het moment waarop de kwestie wordt gewijzigd ook naar voren te halen. In de schriftelijke beantwoording staat dat de evaluatie in 2007 wordt gehouden en dat er in 2009 wordt gewijzigd. Dat duurt mij te lang. Dit moet sneller te regelen zijn. De evaluatie wordt nu naar voren gehaald, maar wat mij betreft volgt de wijziging kort daarop, zodat leerlingen die naar die goede mbo-hotelschool in Brugge willen dat volgend jaar augustus al kunnen doen.

Staatssecretaris Bruins:

Misschien is het niet duidelijk genoeg op papier gezet. De meeneembare studiefinanciering, die voor een klein stukje bestaat, zou worden geëvalueerd in 2009, met een tussentijdse evaluatie in 2007. Die tussentijdse evaluatie wordt naar voren gehaald. Vervolgens kunnen wij ook kijken naar de beschikbaarheid van middelen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het laatste begrijp ik niet, want als men de studiefinanciering niet meeneemt naar Duitsland of België, wordt die hier gebruikt. Dan kost het ook geld. Ik zie dat financiële probleem in dit geval niet. Ik snap dat de staatssecretaris wil weten dat sprake is van een goede opleiding, maar het financiële probleem lijkt mij het minste.

Staatssecretaris Bruins:

Ik weet ook niet of dat een probleem is, maar ik wil de financiële paragraaf betrekken bij de tussentijdse evaluatie. Ik wil zeker weten wat de kosten zijn. In het hoger onderwijs ligt er overigens ook een rekening voor de meeneembaarheid van de studiefinanciering, al is die niet zo hoog. Ook dat element moet bij de kwestie van de meeneembaarheid worden besproken.

De vraag van de heer Slob heb ik schriftelijk beantwoord.

Dan nog enige opmerkingen over een onderwerp waarover wij nog niet hebben gesproken, namelijk het thema alfabetisering. Laaggeletterdheid gaat de Kamer en ons zeer aan het hart. De afgelopen jaren zijn er al verschillende acties ondernomen om ervoor te zorgen dat die laaggeletterdheid niet doorzet en dat de groep mensen die niet kan lezen of schrijven of dat heel slecht doet kleiner wordt. Wij komen meer en meer tot de constatering dat dit beleid niet alleen door de centrale overheid kan worden gevoerd, maar dat ook de werkgevers en de decentrale overheden daarbij moeten worden ingeschakeld. Daarom vind ik het leuk te melden dat de eerste provincies zich inmiddels hebben gemeld om een aanvalsplan laaggeletterdheid te maken, maar dat ook al meer dan 80 gemeenten in Nederland aan de slag zijn met laaggeletterdheid. Dat is winst. Door dat nu te noemen, hoop ik dat wij nog veel meer van dit soort aanvalsplannen uitlokken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben daar heel blij mee, maar ik verzoek de staatssecretaris wel te bewaken dat de gemeenten ervoor zorgen dat in de re-integratie­contracten met mensen die naar werk worden toe geleid het aspect alfabetisering Nederlandse taal wordt meegenomen. De staatssecretaris kan daarover ook contact met de gemeenten opnemen. Eén van de conclusies van de desbetreffende monitor was dat gemeenten en het UWV geen opdracht geven om alfabetisering onderdeel te laten zijn van de re-integratie­contracten. Ik hoop dat de staatssecretaris dit wil toezeggen.

Staatssecretaris Bruins:

Mevrouw Lambrechts heeft in het AO gevraagd of de 300 personen die zich hebben gemeld voor een taalcursus op een wachtlijst komen te staan. Dat is eerst en vooral een verantwoordelijkheid van de roc's, maar wij proberen via onze contacten om de wachtlijst op nul te laten uitkomen, zodat men snel kan starten met taalcursus. Mocht de groep van 300 uitgroeien naar 3000, wat wij allemaal niet hopen, dan nog zullen wij proberen de wachtlijst op nul te houden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Mijn inbreng is mede namens collega Tichelaar. Dat scheelt tijd voor wandelingen en wisselingen. Wij lopen al een beetje achter op het schema.

Het debat met de minister over deze begroting heeft op hoofdlijnen geen nieuwe inzichten opgeleverd. De conclusies die ik gisteren heb getrokken over deze begroting en de beoordeling van het beleid van de minister over de afgelopen periode, blijven voor mijn partij dan ook staan. Meer dan een agenda over autonomie en deregulering heeft de minister hier vandaag niet neergezet. Over de rol die onderwijs kan hebben voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van kinderen, de emancipatie van bevolkingsgroepen en de sociale cohesie in de samenleving, om maar een paar dingen te noemen, hoorden wij niets. Dat betreuren wij.

Ik vind dat de minister vandaag haar directe voorgangers tekort heeft gedaan. Wat je ook van hem vond – en u weet, voorzitter, dat ik vaak de strijd met hem heb aangebonden – niemand kan ontkennen dat Loek Hermans degene was die de deregulering in het onderwijs in gang heeft gezet. Ook niemand kan ontkennen dat Karin Adelmund hem daarin op een bijzondere wijze is gevolgd voor basis- en voortgezet onderwijs. Zij was degene die is begonnen met bijvoorbeeld het ruimte scheppen voor meer praktijk in het vmbo.

De minister neemt geen verantwoordelijkheid voor het dreigende tekort aan leraren in de toekomst. Dat vind ik zeer riskant. Wij zullen hierop de komende weken en zeker op weg naar de verkiezingen van 22 november nog terugkomen.

Ik vind het ook jammer dat de minister niet duidelijk heeft kunnen maken waarom de investeringen in het onderwijs zijn achtergebleven ten opzichte van die in bijvoorbeeld de zorg en veiligheid. Welke prioriteitstelling daarachter zat, wordt jammer genoeg niet duidelijk.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw Hamer spreekt over het dreigende lerarentekort. Als ik kijk naar het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid, heeft zij maar één medicijn en dat is het optrekken van de salarissen of, in haar woorden, de arbeidsvoorwaarden met 10%. De helft van de middelen die zij uittrekt voor onderwijs, gaat naar dat doel. Is zij niet met de Algemene Onderwijsbond van mening dat dit het probleem van het lerarentekort niet zal oplossen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Volgens mij wordt dit een herhaling van zetten. Ik heb gisteren al uitgelegd dat die 10% niet alleen de lerarensalarissen betreft. Ik heb gisteren ook een voorstel gedaan om de werkdruk van docenten te verminderen door meer andere mensen in de school op te nemen. Ik heb genoemd maatschappelijk werkers, meer begeleiders of de conciërge terug in de school. Ik heb van dat alles voorbeelden gegeven, volgens mij overigens in een interruptiedebatje met de heer De Vries. Daarop is geen reactie gekomen, noch van de minister noch van andere partijen. Wij zullen doorgaan met die voorstellen. Ik ben het namelijk met u eens: alleen met salarisverhoging los je het niet op. Daarom stellen wij een groot pakket aan maatregelen voor die veel verdergaan dan dat. Daarom trekken wij structureel 2 mld. extra uit voor de onderwijsbegroting. Ik hoop, mijnheer De Vries, dat wij elkaar de komende tijd nog veel in debatten ook in het land zullen treffen.

Ik wil nu komen tot een veel positiever deel van mijn bijdrage. Misschien dat wij op weg in de debatten nader tot elkaar zullen komen, zoals ik nu had willen benadrukken dat wij er op een aantal andere punten wel zijn gekomen. Ik doe dat echter niet dan nadat ik eerst iets heb gezegd over het beleid van de staatssecretaris. Ik doe dat dus namens mijn collega Tichelaar.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezeggingen over het mbo, voor het gaan regelen van de huisvesting en het zoeken naar andere incidentele middelen. In dat licht zullen wij ons ook beraden of wij de motie die wij in eerste termijn hebben ingediend, zullen aanhouden. Ook dank ik de staatssecretaris voor zijn toezeggingen voor het aanpakken van de problemen met de studiefinanciering voor studenten onder de 18.

Ik kom nu toe aan mijn moties. Ik vond eerlijk gezegd het debat gisteren iets inspirerender dan het debat vandaag. Ook gisteren zijn wij elkaar flink in de haren gevlogen, maar dat heeft wel iets opgeleverd. Elk Kamerlid heeft een aantal onderwerpen waar zijn of haar hart erg dichtbij ligt. Voor mij is een van die onderwerpen de schoolboeken. Ik ben blij, vooral vanwege de ondertekening, dat ik de volgende motie kan indienen.

Voorzitter: Weisglas

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat het niet langer wenselijk is dat ouders opdraaien voor de kosten van de schoolboeken in het voortgezet onderwijs;

overwegende dat er een structurele regeling moet komen om de scholen in staat te stellen om de verstrekking van schoolboeken te bekostigen;

verzoekt de regering, met de onderwijsorganisaties nader in kaart te brengen wat de financiële, technische en organisatorische consequenties zijn van het afschaffen van de kosten voor schoolboeken voor ouders;

verzoekt de regering, de uitkomsten van deze verkenning te voorzien van een plan van aanpak met een structurele regeling en deze vóór de formatie aan de Kamer aan de bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Jan de Vries, Slob, Jungbluth, Vergeer, Lambrechts en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 25(30800 VIII).

De heer Balemans (VVD):

De formatie start als het goed is op 23 november. Het is dus wel heel krap als die verkenning vóór 22 november klaar moet zijn. Heeft mevrouw Hamer niet vergeten mogelijke alternatieven daarbij te betrekken die wij gisteren besproken hebben, zoals het Comenius College, boekenfondsen et cetera? Nu lijkt het alsof er alleen sec een structurele financiële verankering moet komen en niet gekeken wordt naar alternatieven waarover ik met name gesproken heb.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Natuurlijk is het goed als in de verkenning gekeken wordt naar alternatieven op het gebied van ICT. Ik heb gisteren al gezegd dat dit nooit de enige oplossing kan zijn. Dat is ook niet de bedoeling van deze motie. Wij willen precies wat er in de motie staat. De minister heeft voor deze begroting al een aantal dingen uitgezocht. Wij hebben ook al brieven over hoe een en ander kan worden aangepakt. Wij hebben ook brieven hierover ontvangen van de onderwijsorganisaties en de uitgeverijen. Ik denk dat de minister in staat moet zijn om een en ander snel bij elkaar te leggen. Het is duidelijk wat de Kamer hiervan vindt en het ook duidelijk dat dit punt zeker terugkomt bij de formatie. Laat er dan een goed onderbouwd verhaal liggen opdat het goed kan worden geregeld.

De heer Balemans (VVD):

Een en ander kan op zijn vroegst ingaan op 1 augustus 2007. Neem dan even de tijd, niet overdreven veel want snelheid in dezen is goed, maar doe het wel zorgvuldig. Als het allemaal voor de formatie klaar moet zijn, ben ik bang dat er misschien dingen over het hoofd worden gezien.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijnheer Balemans, u bent de enige die niet onder de motie staat want de heer Varela denkt er nog over. Ik begrijp dat u graag wilt dat wij ons allemaal naar u richten. Dat is niet de bedoeling. Ik heb duidelijk gezegd dat er niet allerlei alternatieven bekeken moeten worden. De richting is helder. Natuurlijk moeten wij kijken of er door het gebruik van ICT of anderszins kosten bespaard kunnen worden, maar dat mag de zaak niet ophouden. De uitspraak is helder. Ik meen dat het snel kan en moet gebeuren, want het zal bij de formatie een rol moeten spelen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik heb een vraag aan de fractie van de PvdA. Die heeft namelijk over ditzelfde onderwerp een amendement ingediend bij de algemene financiële beschouwingen. Ik ga ervan uit dat de PvdA-fractie heroverweegt of dat amendement nog in stemming moet blijven gezien deze motie.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik kan mij die vraag voorstellen. Ik heb de heer Crone niet zo snel kunnen bereiken. Ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt. U weet dat de bedoeling van het amendement was een eerste stap te zetten om zeker te stellen dat de kiezers straks niet denken dat zij voor iets stemmen dat uiteindelijk niet doorgaat. Ik beschouw deze motie als een verzekering van uw partij, mijnheer De Vries, van andere partijen en van mijn partij dat die gratis schoolboeken er komen. Ik zal met de heer Crone overleggen of het verstandig is om het amendement dat als een eerste stap bedoeld was, te handhaven of op de een of andere manier aan te houden. Ik vraag wel om ruimte om dat met hem af te stemmen. Het belang van deze motie is dat niemand er meer onderuit kan.

Ik kom op een volgende motie, die mij eigenlijk even lief is als de eerste, want zij gaat over de voorschool. In 1999 als piepjong Kamerlid heb ik daarover een van mijn eerste moties ingediend. Ik ben zeer blij, vandaag de volgende motie over dit onderwerp te kunnen indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het oorspronkelijke doelgroepbereik voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE) van het kabinet-Paars II 100% was;

constaterende dat de huidige regering blijft steken op een bereik van circa 50% van de doelgroepleerlingen;

constaterende dat het voornemen van de regering is dat in 2010 pas 70% van de doelgroepleerlingen wordt bereikt;

van mening dat door screening van taalachterstanden op jonge leeftijd het doelgroepenbereik kan worden verhoogd;

verzoekt de regering, dit doelgroepbereik voor voor- en vroegschoolse educatie te stellen op 100%,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Jungbluth, Lambrechts, Balemans, Jan de Vries, Van der Vlies en Vergeer.

Zij krijgt nr. 26(30800 VIII).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik dien ook een motie in over het speciaal onderwijs. Omdat er volgende week nog een algemeen overleg over gehouden zal worden, zal ik verder afzien van een toelichting. Ik vind het belangrijk om vandaag al deze motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nog altijd te veel leerplichtige leerlingen thuiszitten en/of op wachtlijsten staan voor indicatie en plaatsing;

overwegende dat dit geen recht doet aan de leerplicht en de bepalingen in het internationaal verdrag voor de rechten van het kind;

van oordeel dat ieder kind het onderwijs moet krijgen dat aansluit bij zijn of haar capaciteiten;

verzoekt de regering, maatregelen te nemen teneinde de wachtlijsten op zo kort mogelijke termijn weg te werken en te zorgen dat leerplichtige leerlingen niet langer thuiszitten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Slob, Jungbluth, Vergeer, Van der Vlies en Lambrechts.

Zij krijgt nr. 27(30800 VIII).

De heer Balemans (VVD):

Ik heb een vraag van procedurele aard. Wij hebben volgende week woensdag een AO over dit onderwerp. Over de nu ingediende motie zal aanstaande dinsdag worden gestemd. Overweegt mevrouw Hamer de motie aan te houden tot nadat wij het debat over het speciaal onderwijs hebben gevoerd? Als er dinsdag over gestemd wordt, maakt dat iets uit voor het debat van woensdag.

De heer Hamer (PvdA):

Ik begrijp uw vraag, omdat u uw overweging hebt aangehouden. Ik dien de motie in, maar wij krijgen nog een tweede termijn van de bewindslieden. Wij hebben ons nogal gestoord aan de suggestie van de minister dat mijn collega Eijsink de problemen zwaarder voordoet dan ze in de praktijk zijn. Dat ontkennen wij ten stelligste. Ook deze motie heeft dus een zekere emotionele waarde. Ik wacht graag de reactie van de minister af.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik heb een vraag over die motie over de voor- en vroegschoolse educatie. Het streven naar het bereik van 100% van de doelgroep steunen wij. Wat dat betreft had mijn naam onder die motie kunnen staan ...

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik dacht ook dat uw naam eronder stond.

Mevrouw Vergeer (SP):

Nee, de voorzitter noemde mij niet op.

De voorzitter:

U staat eronder.

Mevrouw Vergeer (SP):

Dan heb ik toch nog een vraag.

De voorzitter:

Maar dan niet over de motie.

Mevrouw Vergeer (SP):

Maar ik mag toch wel vragen wat het verschil is met een andere motie, namelijk die van de heer Rutte bij de algemene beschouwingen?

De voorzitter:

Dat lijkt mij meer een vraag die u had moeten stellen toen u gevraagd werd om de motie te ondertekenen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Nee, dat ben ik niet met u eens.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De motie van de heer Rutte hebt u toch ook ondertekend?

Mevrouw Vergeer (SP):

Het lijkt mij goed als u dat toch nog een keer uitlegt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

In de motie van de heer Rutte gaat het om een screening voor taalachterstanden. Op het moment dat die taalachterstand is ontdekt, moet worden overgegaan tot voorschoolse educatie. Mijn motie beoogt te voorzien in het vervolg daarop, namelijk een voorschoolse voorziening voor 100% van de kinderen die dat nodig hebben. De moties liggen in elkaars verlengde.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik dacht eigenlijk dat de moties elkaar overlapten, maar deze uitleg vind ik prima. Ik steun beide moties.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik dien een laatste motie in over een punt waarover wij het vandaag niet zo uitgebreid hebben gehad, omdat wij middenin de behandeling van een wetsvoorstel zitten: de voor- en naschoolse opvang. Tieneropvang valt buiten dat traject.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel aandacht is voor de opvang van kinderen van 4 tot 12 jaar bij naschoolse opvang en in het kader van de Brede School;

overwegende dat ook jongeren van 12 tot 14/15 jaar gebaat kunnen zijn bij naschoolse activiteiten;

constaterende dat sommigen van deze jongeren al vroeg in aanraking komen met politie, op straat slenteren of te weinig huiswerk maken;

constaterende dat de tienerprojecten van een aantal jaren geleden zijn verdwenen;

van mening dat scholen hier graag iets mee zouden willen doen;

van mening dat ook ouders hier steeds meer verzoeken voor doen;

verzoekt de regering, met een voorstel te komen omtrent tienerprojecten, door middel van bijvoorbeeld Brede Schoolactiviteiten in het voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Vergeer, Lambrechts en Jungbluth. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(30800 VIII).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Er komen nog twee moties...

De voorzitter:

Met excuus voor de onderbreking. Bij de motie over de voor- en vroegschoolse educatie heb ik een vergissing gemaakt: zoals de motie hier voor mij ligt, heeft mevrouw Vergeer haar niet getekend. Zij had dus gelijk.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Maar ik zie dat zij de motie wel wil ondertekenen.

De voorzitter:

De naam van mevrouw Vergeer wordt toegevoegd onder de motie. Ik zei dat zij de motie heeft ondertekend, en daarin vergiste ik mij. Excuses daarvoor.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Er komen nog twee moties aan, één van de heer Jungbluth en één van de heer De Vries, waar ik graag kort nog iets over wil zeggen.

De voorzitter:

Nee, dat kan ik u niet toestaan. U kunt niet iets zeggen over moties die nog niet zijn ingediend. Stel dat er tussen nu en het moment van de indiening van de moties iets gebeurt, hopelijk van blije aard, en de moties worden niet ingediend? Serieus ...

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn handtekening staat onder de motie die de heer De Vries zo zal indienen. Die motie gaat over de positie van godsdienstleraren en het humanistisch vormingswerk. Ik heb daar van harte mijn handtekening aan gegeven. Hetzelfde geldt voor de verlaging van de drempel voor de onderwijsachterstanden, ofte wel de motie van de heer Jungbluth.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Dank aan beide bewindslieden voor hun uitgebreide beantwoording. De minister zei vanmorgen dat er al veel is gerealiseerd, maar natuurlijk is ons onderwijs nog niet af, dat is nooit af. Werk in uitvoering, zei de minister, vooral om talenten in te zetten en talenten te benutten. Zo kijkt de CDA-fractie naar de afgelopen jaren, maar ook naar de komende jaren. Daarom moeten wij voortvarend blijven werken aan het voorkomen van het lerarentekort. Het kabinet heeft daarvoor een forse inzet gepleegd, en het gaat daarmee door, vooral met succesvolle instrumenten. Daarom hebben wij het amendement op stuk nr. 22 ingediend, waarmee het mogelijk wordt om 200 vacatures in het voortgezet onderwijs op te vullen met werkloze leraren in het basisonderwijs, of met leraren in het basisonderwijs die graag een andere stap in de onderwijskolom maken. Op die manier helpen wij een groot aantal scholen voor voortgezet onderwijs in de grote steden.

Wij gaan ook voort met het zo vroeg mogelijk wegwerken van onderwijsachterstanden. Daarom is die vroegsignalering – ik gebruik bewust dat woord, en niet "toets" – bij het consultatiebureau van belang. Kinderen met een taalachterstand zouden wij graag al in groep nul een aanbod willen doen tot het wegwerken van diezelfde taalachterstand. Groep nul is wat ons betreft de voorschool, gekoppeld aan de basisschool. Daarom hebben wij de motie van mevrouw Hamer op dat punt ondertekend, want die onderstreept het alleen maar: wij hebben de wens om te komen tot een 100% bereik van alle achterstandsleerlingen. In ons verkiezingsprogramma trekken wij daarvoor voldoende geld uit: van de totale 1,2 mld. zal een belangrijk deel gaan naar het wegwerken van onderwijsachterstanden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Is groep nul voor u altijd gekoppeld aan de basisschool?

De heer Jan de Vries (CDA):

Wij hebben natuurlijk een bestaand systeem van voorscholen en van peuterspeelzalen, waar heel veel goed werk wordt verricht als het gaat om het wegwerken van onderwijsachterstanden. Wij zien dat steeds meer peuterspeelzalen toegroeien naar een systeem van een voorschool gekoppeld aan een basisschool. Wij zien daar belangrijke voordelen in, omdat je dan de doorlopende leerlijn nog beter waarborgt en de kwaliteit van de voorschool versterkt. Wat ons betreft is dat het eindplaatje, waar wij naartoe moeten groeien.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wij zien echter ook ontwikkelingen die juist kinderopvang en peuterspeelzalen samenbrengen, omdat men van mening is dat het goed is om kinderen in die leeftijdsgroepen bij elkaar te houden en vervolgens dat "conglomeraat" een verbinding te laten aangaan met een basisschool. Wilt u – ik kan mij dat bijna niet voorstellen – hier een rigide blauwdruk neerleggen of gaat het u om de verbinding met de basisschool en laat u ook wat ruimte voor lokale initiatieven?

De heer Jan de Vries (CDA):

Het mag geen verrassing zijn dat wij opvang niet willen vermengen met onderwijs. Opvang is geen onderwijs en onderwijs is geen opvang. Het gaat ons om de doorlopende leerlijn vanuit de voorschool naar de basisschool en die kan het best tot stand komen wanneer die voorschool, die groep nul, gekoppeld is aan de basisschool.

Als het gaat om voortijdige schooluitval heeft de staatssecretaris getoond oog te hebben voor de vragen uit het mbo. Hij heeft ook heldere toezeggingen gedaan. Zeer veel dank daarvoor. Op die manier kunnen wij gezamenlijk, sector, maar ook Den Haag, zoals de staatssecretaris al zei, werken aan het benutten van talenten en voorkomen dat ook talenten uitvallen. Wij zijn ook benieuwd naar de resultaten die wij vroegtijdig, voor de Voorjaarsnota in 2007 hopen te ontvangen.

Ik heb in mijn termijn ook gesproken over de salarissen van directeuren in het basis- en het voortgezet onderwijs. Ik heb met genoegen geconstateerd dat het ook de zorg is van de minister dat men verantwoord omgaat met die verantwoordelijkheid. Ik wil in ieder geval namens de CDA-fractie zeggen waar wat ons betreft de grens ligt. Wij accepteren geen code van die sectoren, waarin directeuren meer verdienen dan de cao mogelijk maakt.

Er blijft een verschil van mening bestaan met de minister over de verantwoordelijkheidsverdeling en de verantwoordelijkheid van het Rijk voor het godsdienst- en humanistisch vormingsonderwijs op openbare scholen. Daarom wil ik graag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door wegvallende gemeentelijke subsidies en de toegenomen kwaliteitseisen als gevolg van de Wet beroepen in het onderwijs, het godsdienstonderwijs en het levensbeschouwelijk of humanistisch vormingsonderwijs aan openbare scholen onder grote druk staan;

overwegende dat de samenwerkende organisaties inzake het godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs het initiatief hebben genomen om de continuïteit van dit onderwijs aan openbare scholen te waarborgen en de kwaliteit te versterken;

overwegende dat de Onderwijsraad heeft geadviseerd daarvoor een landelijke werkgeversorganisatie in te richten en heeft geoordeeld dat daaraan de bekostigingsproblematiek onlosmakelijk is verbonden en er geen principiële argumenten zijn die rijksbekostiging onmogelijk maken;Jan de Vries

van oordeel dat het godsdienstonderwijs en het levensbeschouwelijk of humanistisch vormingsonderwijs bijdragen aan een actief pluriform openbaar onderwijs en aan sociale integratie en burgerschap;

van oordeel dat daarom voor het godsdienstonderwijs en het levensbeschouwelijk onderwijs of humanistisch vormingsonderwijs ook een vorm van rijksbekostiging gewenst is;

verzoekt de regering, uiterlijk voor de Voorjaarsnota 2007 in overleg met de samenwerkende organisaties een voorstel tot een vorm van rijksbekostiging van de docenten godsdienstonderwijs en het levensbeschouwelijke of humanistische vormingsonderwijs te ontwerpen en aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan de Vries, Hamer, Balemans, Jungbluth, Slob en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 29(30800 VIII).

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik heb nog een opmerking over genomics. Het voorstel wordt opnieuw beoordeeld. Wij hopen dat de criteria het mogelijk maken om het succesvolle project ongewijzigd voort te zetten.

Soms had dit debat het karakter van een verkiezingsdebat. Er was zelfs de neiging om hier al te gaan formeren. Wat betreft schoolboeken kunnen wij niet formeren, maar wij kunnen het nieuwe kabinet wel helpen. De minister heeft eerder al aangegeven de schoolboeken graag gratis te verstrekken, maar dat daar nu geen geld voor is. Daarom het is het goed geen half werk te verrichten, maar wel voorwerk te verrichten. Vandaar ook de motie op dit punt.

Het verkiezingsdebat leidde er ook toe dat de toonzetting soms wat zuur was. Niets was goed of het was onvoldoende als het gaat om wat dit kabinet heeft bereikt. Maar diezelfde partijen die dat hebben geuit, hebben wel gestemd voor de maatregelen die dit kabinet heeft genomen. Ook over de kwaliteit van ons onderwijs werden hier beelden neergezet die gelukkig in de dagelijkse onderwijspraktijk niet herkenbaar zijn. Ons onderwijs is relatief goed. Die kwaliteit wordt vooral bepaald door gemotiveerde en gekwalificeerde leraren. De klaagcultuur herkent mijn fractie alleen maar op de opiniepagina's. Daarmee doen de pleitbezorgers voor beter onderwijs ons onderwijs geen recht, maar ook geen goed. Zo werven wij in ieder geval geen nieuwe leraren. Natuurlijk is ons onderwijs nog niet af, zoals de minister al zei. Taalachterstanden, schoolverlaters en alle andere problemen zijn in dit debat aan de orde geweest, maar wij moeten daarom doelen en grenzen stellen en de kwaliteit bewaken. Geen vrijheid blijheid voor het onderwijsveld, maar wel vertrouwen hebben in de schoolleiders, leraren en ouders, die met elkaar weten wat goed is voor de talentenontwikkeling van hun kinderen.

De voorzitter:

Wordt deze motie voldoende ondersteund?

De heer Jan de Vries (CDA):

Het klonk misschien als een motie, mijnheer de voorzitter, maar het was meer een pleidooi, een statement.

De voorzitter:

Ik oefende vast voor de volgende motie.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik ben blij dat er weer een beetje gelachen wordt na de ernstige woorden van de heer De Vries.

De voorzitter:

Daar heb je een voorzitter voor.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik durf daar niets over te zeggen, voorzitter, want dat hebben wij vanochtend gezien.

De heer De Vries zegt dat de toon zuur was en hij vindt ook de opiniepagina's zuur. Ik laat de kwalificaties van wat hier gebeurt, voor zijn rekening. Ik vind het wel jammer, want ik had hem net gecomplimenteerd. Dat doet hij nu weer een beetje teniet.

De heer Jan de Vries (CDA):

U voelt zich blijkbaar aangesproken. Ik heb niemand bij naam genoemd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U spreekt ons allemaal aan. Daar maak ik onderdeel van uit.

De heer Jan de Vries (CDA):

Wie de schoen past, trekke hem aan.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Misschien laat ik mijn glazen muiltje nog even staan. Ik had u gecomplimenteerd met het debat van gisteren. Wij waren het toen met elkaar oneens over een aantal fundamentele punten, maar wij hebben wel een goed debat gehad. Dat is ook de waarde van democratie: elkaar de maat nemen, elkaar bevragen en kritisch reflecteren. Het is echter nog veel belangrijker dat burgers de moeite nemen om een brief te schrijven naar een krant of een ander medium om hun ongenoegen te uiten. Als die burgers dat niet meer zouden doen, wat voor samenleving zouden wij dan krijgen? Ik vind het erg jammer dat u in één klap al die burgers die de moeite nemen om iets over het onderwijs te zeggen, ook als dat niet positief is – wij zien immers ook vaak andere brieven van mensen die tegen die klachten in gaan – beticht van "zurigheid". Ik denk dat u zichzelf daarmee een beetje tekortdoet, maar ik neem het voor die mensen op. Ik ben het er lang niet altijd mee eens. Ik ben over een aantal punten flink in debat met bijvoorbeeld de Beweging Beter Onderwijs Nederland, maar ik vind het wel hartstikke goed dat men voor zijn mening uitkomt.

De heer Jan de Vries (CDA):

De CDA-fractie neemt altijd met belangstelling kennis van de brievenrubrieken in de diverse dagbladen. Natuurlijk nemen wij ieder signaal en iedere mening serieus, maar wij leren vooral over het onderwijs tijdens de werkbezoeken die wij wekelijks afleggen aan de scholen. Dan gaan wij in gesprek met leraren, leerlingen en ouders en dan horen wij uit de eerste hand hoe zij tegen ons onderwijs aankijken. Dan ontmoeten wij trotse, betrokken mensen die dagelijks bezig zijn met kinderen. Dat waardeert de CDA-fractie zeer. Natuurlijk zijn er problemen en zorgen. Die zijn in dit debat ook aan de orde geweest. Ik denk echter dat ons onderwijs ermee gediend is als wij er in deze Kamer een reëel beeld van geven. Daarmee spreek ik niet de individuele brievenschrijver aan, maar wel alle filosofen en alle andere zogenaamde deskundigen die denken een mening te hebben over het onderwijs, maar die daar niet wekelijks in rondlopen. Ik vind dat zij aangesproken mogen worden op hun verantwoordelijkheid om een reëel beeld te geven van de kwaliteit van ons onderwijs en van alle mensen die daar dagelijks hard voor werken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik blijf vinden dat u iedereen nu op één hoop gooit. Er kunnen immers ook betrokken filosofen tussen zitten en er kunnen ook mensen tussen zitten die kinderen hebben en die wel degelijk in het onderwijs komen. U weet ook dat onze mooie werkbezoeken niet altijd een reëel beeld geven. Docenten die je na afloop spreekt, zeggen immers vaak: als u komt, regelen wij dit, dit en dit. Men wil immers, terecht, de beste kant van de school laten zien. Doet u nou gewoon geen mensen tekort! Neem brievenschrijvers gewoon serieus en ga op hun argumenten in. Doe nou niet alsof de wereld helemaal prachtig is, maar zeg gewoon eerlijk dat er nog dingen moeten verbeteren. Dat zou u echt veel beter staan.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw Hamer doet nu wat zij mij onterecht verwijt. Zij schetst namelijk een zwartwitbeeld. Wij moeten daarvan af. Het is goed om de andere kant te laten zien. Wij erkennen dat er goed onderwijs wordt gerealiseerd. Dat wordt ook met objectieve gegevens onderbouwd. Er zijn echter nog genoeg problemen over om aan te werken. De CDA-fractie heeft in het verkiezingsprogramma duidelijk aangegeven hoe in de komende jaren aan de verdere kwaliteitsverbetering moet worden gewerkt. Wij hopen daarbij ook op de steun van mevrouw Hamer.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter. Er zijn veel te veel mensen die door OCW betaald worden die langs de kant staan als de beste stuurlui. Allerlei onderwijskundigen, adviesorganen en managers die zelf niet voor de klas staan, weten van alles. De leraren moeten het vervolgens maar uitvoeren. Wij moeten daar wat aan doen door veel van die managers en die bureaufunctionarissen voor de klas te zetten, zodat zij kunnen praten met kennis van zaken.

Het CDA heeft terecht gezegd dat de salarissen van onderwijsdirecteuren beperkt moeten worden. Ik dien een motie in over de salarissen van onderwijsbestuurders. Er zijn bijvoorbeeld vier bestuursleden in Amsterdam en drie anonieme hoogleraren die de Balkenendenorm van € 158.000 overtreffen. Het bestuurslid Noorda verdient € 202.000, het bestuurslid Van der Heijden € 161.000, het bestuurslid Verlaan € 197.000 en het bestuurslid Scherens € 211.000. De hoogleraren zitten op ruim € 180.000. Er komen steeds meer van dat soort bestuurders, wat alles te maken heeft met het beleid van deze regering. Laten wij dan tenminste de salarissen van de bestuurders maximeren. Er zijn er veel te veel die meer verdienen dan de minister-president. Dat vinden wij niet aanvaardbaar. Ik dien daarom de volgende motie in. Een dergelijke motie over hetzelfde probleem in de zorgsector is inmiddels aangenomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet ter uitvoering van de motie-Bakker (30300, nr. 53) in de semipublieke sector per sector een beloningscode wil opstellen, waar salarissen in beginsel niet boven mogen komen;

overwegende dat gezien de ontwikkeling van de topsalarissen van bestuurders in het onderwijs, een normering van het maximumsalaris ter hoogte van het salaris van een minister gewenst is;

verzoekt de regering, voorstellen te doen voor het invoeren van een maximumsalaris in het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vergeer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(30800 VIII).

Mevrouw Vergeer (SP):

Mijn tweede motie gaat over de diplomabonus voor leraren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat promotie in het onderwijs nu vaak betekent dat een leraar (gedeeltelijk) stopt met lesgeven;

van mening dat leraren die les willen blijven geven en bovenop hun jaartaak tijd steken in het verbeteren van hun deskundigheid, daarvoor beloond dienen te worden;

verzoekt de regering, te onderzoeken wat voor (landelijke) criteria ten grondslag zouden moeten liggen aan een diplomabonus,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vergeer en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(30800 VIII).

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording van de door mijn fractie gestelde vragen. Die antwoorden waren op enkele punten adequaat.

Na de discussie met de staatssecretaris over het mbo en de huisvestingsproblematiek ben ik verheugd met de door hem gedane toezeggingen. Te zijner tijd zullen wij de voorstellen en de door de staatssecretaris getrokken conclusies in overleg met het veld beoordelen.

Ik heb in eerste termijn een vraag gesteld over de lectoren. De notitie bleek inmiddels toegestuurd. Die stond sinds vrijdag op het net en ligt inmiddels op mijn bureau. Het is een omissie van mijn kant. Mijn dochtertje was dit weekend jarig en ik heb het niet gezien. Ik ga ervan uit dat de afspraak dat er geen geld wordt uitgegeven voordat wij erover hebben gesproken gestand wordt gedaan. Dat betekent dat het aan de Kamer is dat de notitie zo spoedig mogelijk op de agenda komt te staan.

Ik ben blij dat de financiering van de stichting FODOK structureel is geworden. Regelmatig hebben de minister en ik de degens met elkaar gekruist. Ik heb de afgelopen jaren kritiek gehad, maar die heb ik ook gehad op de staatssecretaris van mijn eigen partij, dus niets nieuws onder de zon. Wij kunnen constateren dat er dingen goed zijn gegaan, maar er zijn ook dingen waar nog open einden aanzitten. Ik heb vaak genoeg gezegd dat ik meer voortgang, haast en vuisten op tafel had willen zien. Ik leg de schuld niet geheel bij de minister, die in mijn ogen wat steviger had mogen inzetten, maar ook voor een deel bij het veld.

De afgelopen vier jaar, na de stille revolutie van minister Hermans, was een periode van transitie, in de goede zin van het woord. Na de verkiezingen zal weer een nieuwe minister moeten zorgen voor een permanente dynamiek in het onderwijsveld. Onderwijs is voor mijn partij meer dan lesgeven of les krijgen. Het maakt deel uit van een dynamische samenleving, die permanent in beweging moet zijn om uitdagingen aan te gaan. Ik wens het onderwijs dan ook geen rust toe maar dynamiek, want met dynamiek zorg je ervoor dat de kennisoverdracht aan onze nieuwe generaties goed zal landen. Dan kunnen wij de concurrentie in de wereld aan en zorgen wij ervoor dat goed opgeleide mensen in onze samenleving aan de slag kunnen.

Het was een voorrecht om de afgelopen vier jaar onderwijswoordvoerder voor mijn partij te zijn en de degens te kruisen met de minister. Ik zal het debat na 29 november op afstand volgen. Misschien schrijf ik nog eens een artikel voor de opiniepagina, niet uit zurigheid maar met goed bedoelde adviezen.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal mij beperken tot het voorlezen van een motie over de gewichtenregeling in het achterstandsbeleid, waarmee een cruciale voorwaarde wordt gecreëerd voor een heropleving van het achterstandsbeleid. Dat gaat mij zeer aan het hart.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het aanboren van talentreserves en het creëren van gelijke kansen vooral plaats moet vinden in het primair onderwijs;

overwegende dat het achterop raken van achterstandsleerlingen in het primair onderwijs de voorbode is van een relatief hoge uitstroom naar de laagste varianten van het vmbo en van latere drop-out;

overwegende dat ter voorkoming daarvan alle leerlingen wier ouders een laag opleidingsniveau hebben en die derhalve doelgroep zijn in het achterstandsbeleid, ook daadwerkelijk gefaciliteerd moeten worden tijdens het basisonderwijs;

overwegende dat de huidige drempel in de gewichtenregeling erin resulteert dat op alle basisscholen de eerste 15% achterstandsleerlingen niet wordt gefaciliteerd, met als gevolg dat mogelijk meer dan de helft van de achterstandsleerlingen en dan vooral autochtone achterstandsleerlingen buiten de gewichtenregeling vallen;

overwegende dat de drempel in de faciliteringsregeling ertoe leidt dat scholen met kansarme leerlingen geen extra faciliteiten ontvangen als ze wel kansarme leerlingen opnemen;

overwegende dat er door de natuurlijke terugloop in leerlingenaantallen financiële ruimte bestaat voor een aanmerkelijk ruimhartiger opzet van de gewichtenregeling;

verzoekt de regering om de door de natuurlijke terugloop in leerlingenaantallen vrijkomende middelen voor het primair onderwijs mede aan te wenden voor een afbouw van de drempel in de gewichtenregeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jungbluth, Slob, Hamer, Lambrechts en Vergeer.

Zij krijgt nr. 32(30800 VIII).

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Ook voor mij is dit de laatste keer. Ik heb een jaar mogen meedraaien. Ik heb mij beperkt in de thematiek, zoals gevraagd door mijn fractie. Ik hoop dat deze motie een mooie laatste klaroenstoot is. Ik garandeer de Kamerleden dat ik ze de komende tijd weer net zo vaak vanaf de opiniepagina's zal toespreken als in de tijd voordat ik Kamerlid was.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Allereerst dank aan beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik heb er behoefte aan om nog even op een paar onderwerpen terug te komen.

Mevrouw Hamer en ik hebben een amendement ingediend over het lerarentekort waarin wordt voorgesteld om een bedrag van 100 mln. uit het Provinciefonds te bestemmen voor beloningsdifferentiaties voor leraren. Daar is alle reden toe en dat zal niemand ontkennen. De minister is echter van mening dat een dergelijke beslissing blijk zou geven van onbehoorlijk bestuur. Ik vind het jammer dat zij deze mogelijkheid daarmee in een klap afwijst en dat zij zelfs niet wil verkennen of dit een reële mogelijkheid zou zijn. Ik denk dat het nog veel onbehoorlijker zou zijn als wij met het oog op de dreigende storm niet in staat zouden zijn om nu alle zeilen bij te zetten en te voorkomen dat het komt tot de tekorten die in de rapporten worden voorspeld, alleen al 5000 tot 7000 in het voortgezet onderwijs. Dit rechtvaardigt toch dat je misschien een niet voor de hand liggende, maar wel reële greep doet in het Provinciefonds naar middelen die op dit moment niet worden gebruikt.

Ik dacht dat wij met het plan Aanval op de uitval eindelijk een goed plan hadden liggen. Nog voor dat wij tot de uitvoering zijn overgegaan, blijkt echter dat de financiële basis onder dit plan wordt uitgetrokken. Het bedrag van 100 mln. blijkt in feite maar 10 mln. te zijn. Ik heb alles aangehoord over een inspanningsverplichting, maar de inspanningsverplichting van de staatssecretaris is voor ons wel degelijk een resultaatsverplichting. Als wij resultaten eisen van het onderwijs en van de leerkrachten, mogen wij toch dezelfde resultaten verwachten van onze bewindspersonen.

Ik heb nog geen reactie gekregen op mijn amendement over de homovijandigheid en over het IB. Wat mij betreft, is geen nieuw goed nieuws. Ik hoef geen uitgebreide reactie, maar ik herinner er toch maar aan.

Ik heb vorig jaar samen met collega Balemans het United World College op de agenda geplaatst. Ik zou het op prijs stellen als dit tijdens deze begrotingsbehan­deling positief kan worden afgerond. Ik vind het antwoord van de minister mager. Er is toch alle reden om te proberen om – net als 12 andere landen in de wereld – een vestiging in eigen land te krijgen. Wij zijn niet het enige land dat een structurele overheidsbekostiging geeft; Noorwegen, Italië en Canada geven ook structurele overheidsbekostiging. Daarom dring ik erop aan dat de minister op korte termijn duidelijkheid verschaft. Ik heb hiertoe een motie opgesteld die luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de plannen voor een Nederlandse vestiging van United World College te Maastricht in een vergevorderd stadium zijn;

van mening dat een dergelijke UWC-vestiging een verrijking kan zijn van zowel het nationale als het internationale onderwijsaanbod in Nederland, temeer daar uitwisseling en samenwerking met Nederlandse (vmbo-)scholen is toegezegd;

overwegende dat in verband met de voorbereiding het van belang is, ook een duidelijk financieel perspectief te bieden;

verzoekt de regering, zich in te spannen, de IGVO(internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs)-bekostiging ook te laten gelden voor de leerlingen van UWC Maastricht vallend onder LVO (Limburgs Voortgezet Onderwijs), mogelijke (wettelijke) belemmeringen weg te nemen en de Kamer over de uitkomst voor het einde van dit jaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Balemans, Jan de Vries, Hamer, Jungbluth, Vergeer en Varela.

Zij krijgt nr. 33(30800 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezeggingen over de meeneembaarheid van de mbo-financiering. Wij wachten af waar hij mee komt.

Ik heb hem ook nog gevraagd naar de bekostiging van schakelprogramma's voor degenen die van het hbo naar het wetenschappelijk onderwijs willen overstappen. Wij dachten dat hij de toezegging had gedaan dat hij zou zoeken naar middelen om die schakelklassen te bekostigen. In de schriftelijke antwoorden staat echter dat hij alleen maar gaat kijken naar wat er mogelijk is. Gezien het debatje over de mbo-financiering, ga ik ervan uit dat dit betekent dat hij het ook in dit geval ziet als een inspanningsverplichting en naar de Kamer terug zal komen met een positieve boodschap.

Ik ben mijn bijdrage positief begonnen, omdat ik oprecht vind dat er in de afgelopen vier jaar veel is bereikt. Er is een omvangrijke beleidsagenda afgewerkt en bovendien is er ook nog eens veel geïnvesteerd. Ik denk dat niemand dat kan ontkennen. Ondanks al deze positieve zaken ben ik toch lichtelijk teleurgesteld – en dat is een eufemisme – over deze magere begroting. Juist in een jaar dat er meer geld is te verdelen, komt deze begroting er maar bekaaid af.

De minister vroeg mij waar ik het vandaan heb gehaald dat onderwijs geen prioriteit meer zou hebben. Ik heb dat afgeleid uit de inleiding op de Miljoenennota. Daar staan als prioriteiten genoemd: de economische structuurversterking, koopkracht, veiligheid en jeugdbeleid. Nu valt onderwijs onder jeugdbeleid, maar dat laat onverlet dat onderwijs in deze inleiding niet expliciet wordt genoemd. Dat gebrek aan prioriteit, zie ik ook terug in de financiële vertaling van de onderwijsbegroting. Dat is jammer.

Tegen de heer De Vries moet ik nog zeggen dat ik heel blij ben dat onderwijs inmiddels hoog op de maatschappelijke agenda staat en dat heel veel mensen, genuanceerd en ongenuanceerd, in de pen kruipen om ons te laten weten wat ze van het onderwijs vinden. Als ik iets heb geleerd de afgelopen jaren, dan is het wel dat in de politiek zaken alleen maar hoog op de agenda komen te staan als ze ook hoog op de maatschappelijke agenda staan. Wat mij betreft, blijven die artikelen dus gewoon komen. Ik zal, misschien wel net als de heren Balemans en Jungbluth, ook af en toe in de pen kruipen. Ik kom dan hier stiekem luisteren wat er over wordt gezegd.

De voorzitter:

Dan geef ik nu als laatste het woord aan de heer Varela. De heren Slob en Van der Vlies hebben zich namelijk verontschuldigd vanwege andere verplichtingen in de Kamer.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. De onderwijsbegroting is gegroeid tot bijna 30 mld. Dat lijkt een formidabel bedrag, maar relatief gezien krijgt het onderwijs de laatste jaren steeds minder geld van de overheid. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Varela

overwegende dat ondanks de groei van de begroting van OCW van ongeveer 25 mld. naar bijna 30 mld. in de afgelopen periode, de kwaliteit van het onderwijs bedreigd blijft door een aantal grote, structurele problemen zoals hoge schooluitval in het beroepsonderwijs, een dreigend lerarentekort, tekortschietende kwaliteit van nieuwe leraren en gebrekkige aansluiting van (beroeps)onderwijs bij de wensen van de arbeidsmarkt;

voorts overwegende dat de OCW-begroting weliswaar in absolute zin is gegroeid, maar dat de onderwijsuitgaven in relatieve zin de laatste 30 jaar zijn gedaald van bijna 7% van het bruto nationaal product (BNP) naar iets meer dan 5%, en dat ook binnen de afgelopen kabinetsperiode de achterstand op andere Westerse landen is opgelopen;

voorts overwegende dat de Nederlandse overheid voor het beleidsterrein ontwikkelingssamenwerking de regel hanteert om jaarlijks 0,8% van het BNP aan dit beleidsterrein te spenderen;

voorts overwegende dat de Algemene Onderwijsbond heeft opgeroepen om, naar analogie van ontwikkelingssamenwerking, een vast bedrag van 6% van het BNP te reserveren voor de onderwijsbegroting;

van mening dat ook voor het onderwijs en onderzoek internationale afspraken zijn gemaakt die een dergelijke aanpak rechtvaardigen, en dat bovendien de vorderingen op het gebied van de Lissabon-doelstellingen extra investeringen vergen;

roept de regering op om, naar analogie van ontwikkelingssamenwerking, vanaf de begroting voor het jaar 2008 voor de OCW-begroting minimaal 6% van het BNP, ofwel een vast minimaal percentage van de totale rijksbegroting te reserveren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(30800 VIII).

De heer Jan de Vries (CDA):

In 2005 bedroeg het percentage van het BNP 5. U stelt nu voor om dit percentage in 2008 te verhogen tot 6. Kunt u mij zeggen hoeveel miljard dat is?

De heer Varela (LPF):

6% van 29 mld. delen door 20 is ... U kunt vast net zo goed rekenen als ik.

De heer Jan de Vries (CDA):

Wij zullen u niet een rekentoets afnemen.

De heer Varela (LPF):

Ik heb de cijfers even niet bij de hand dus ik kan niet precies aangeven wat 6% van een x-bedrag is.

De heer Jan de Vries (CDA):

Van een x-bedrag, precies. Het gaat niet om 6% van de 29 mld. van de begroting van het ministerie van OCW, maar om 6% van het bruto nationaal product; 1% erbij van het bruto nationaal product.

De heer Varela (LPF):

U hebt niet goed geluisterd. Ik vraag de minister bij motie om te kijken of het mogelijk is, naar analogie van het budget voor ontwikkelingssamenwerking – dat is 0,8% van het bnp – om een x-percentage van de totale rijksbegroting te reserveren voor onderwijs.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik heb de motie nog niet gelezen, maar ik heb wel de inhoud ervan gehoord. U sprak over 6% van het bnp, in 2008 te realiseren. Het verkiezingsprogramma van de LPF is volgens mij nog niet gepresenteerd, maar uw partij doet wel mee aan de verkiezingen. U kunt dergelijke uitspraken niet zomaar doen. Hoe kunt u zo'n enorm bedrag – want wij praten over minimaal 10 mld. – op een verantwoorde manier dekken, ook in relatie tot de andere prioriteiten die uw fractie misschien nog wil stellen?

De heer Varela (LPF):

Wij proberen een richting aan te geven. De hele Kamer is het met mij eens dat onderwijs, met name kennisinnovatie, aandacht behoeft. Alle fracties hebben daar de mond vol van. De banen in de maakindustrie verdwijnen naar Oost-Europa en Zuidoost-Azië. Wij kennen allemaal de verhalen. Het belang van onderwijs groeit. Op het gebied van kennisinnovatie zijn nog wel een paar slagen te maken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik constateer dat de heer Varela goedkope verkiezingsretoriek levert. U moet boter bij de vis doen en niet alleen roepen wat er nodig is. U moet verantwoorden hoe u een en ander wilt financieren, ook in de komende jaren.

De heer Varela (LPF):

U zult dat tijdig van ons horen.

De vergadering wordt van 15.51 uur tot 16.00 uur geschorst.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik vond het mooi wat de heer De Vries in dit debat heeft gezegd. Het is waar dat klagen niet tot beter onderwijs leidt. Dingen op de maatschappelijke agenda zetten, leidt daar echter wel toe. Dit vraagt namelijk aandacht voor beter onderwijs. Het is goed om te kunnen constateren dat er over het algemeen goed onderwijs is. Het zou de mensen die in het onderwijs werken, echt tekortdoen als wij dat niet zouden constateren.

Ik constateer dat ik in de afgelopen vier jaar samen met de Kamer een heel goed wetgevingsprogramma heb kunnen afwerken, inclusief de daarbij behorende bekostiging. Onderwijs is en blijft een prioriteit. In Nederland zijn er inderdaad 16 miljoen deskundigen, die van hun deskundigheid blijk geven via ingezonden stukken en brieven.

Ik constateer ook, dat niemand datgene wat bereikt is wil terugdraaien, behalve misschien mevrouw Vergeer. Dat vind ik ook goed om te weten. Onderwijs is werk in uitvoering, het benutten van talenten en de ruimte en rust om zelf te kiezen en zelf te kunnen vernieuwen. Daarvoor heeft dit kabinet van begin af aan gekozen en daarin is van het begin af aan geïnvesteerd. Een blauwdruk ten aanzien van governance werkt niet. Hiervoor is de lerende aanpak gekozen, maar wel gericht op resultaat. Het resultaat is uiteindelijk beter onderwijs.

Mevrouw Hamer had een vraag gesteld over de problemen bij een schakelklas in een kleinere gemeente in het Noorden van het land. Er zijn drie vormen van de schakelklas: een voltijdschakelklas, een deeltijdschakelklas in combinatie met een reguliere groep en de verlengde schooldag, die bestaat uit minimaal honderd uren per jaar tijdens het verlengde deel van de schooldag. In het Noorden zijn scholen beducht om leerlingen te verliezen aan een schakelklas bij een andere school. Dat is het probleem. Daarom is de variant uitgewerkt waarbij de deeltijdschakelklas in de verlengde schooldag wordt uitgevoerd. De leerling kan dan ingeschreven blijven bij de eigen school en schakelklassen volgen bij de andere school. De leerling hoeft derhalve niet te worden uitgeschreven. Mocht het zo zijn dat er nog een ander probleem speelt, dan wil ik dat graag horen. Het kan niet zo zijn dat er nog een variant moet worden uitgevoerd. Ik denk dat de derde variant voldoende ruimte biedt. Misschien is men zich niet helemaal bewust van de ruimte die deze variant biedt.

Van mevrouw Vergeer is een vraag blijven liggen naar de verhouding tussen leerling en onderwijzend personeel. De verhouding leerling-leraar in het primair onderwijs is van 16,2 naar 15,8 leerlingen gegaan. In het voortgezet onderwijs is de verhouding van 14 naar 14,5 leerlingen gegaan. Het betreft hier wel ongewogen leerlingaantallen. Er is dus geen rekening gehouden met de gewichtenleerlingen en met de CUMI-leerlingen. Conciërges behoren ook tot het organisatie- en beheerpersoneel. Mevrouw Vergeer gaat uit van onderwijzend personeel en laat het onderwijsondersteunend personeel buiten beschouwing. Zij moet rekening houden met het aantal gewichten- en achterstandsleerlingen. Dan wordt de verhouding leraar-leerling aanmerkelijk gunstiger. Als mevrouw Vergeer daar meer van wil weten, dan kan zij mij een schriftelijke vraag stellen. Ik zal daar dan op terugkomen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Even één correctie. Ik heb de gegevens uit uw eigen nota Werken in het onderwijs. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen onderwijsondersteunend personeel, zoals conciërges, en organisatie- en beheerspersoneel. Van de categorie organisatie- en beheerspersoneel vraag ik mij af of daarin niet flink gesnoeid kan worden ter wille van de leraar in de klas.

Minister Van der Hoeven:

Ik denk het niet, maar ik zal mijn antwoord nogmaals schriftelijk aan de Kamer doen toekomen.

Ik kom nu bij de amendementen. Het eerste amendement is dat van de heer Crone dat hij heeft ingediend in bij het Fonds Economische Structuurversterking over de bedragen voor schoolboeken. Ik ga daar niets meer over zeggen, want daar is al voldoende over gesproken. Ik wacht af wat de indieners ermee gaan doen.

Het amendement op stuk nr. 16 van mevrouw Lambrechts en mevrouw Hamer gaat over homovijandigheid. Ik ontraad het aannemen van dat amendement om drie redenen. Er zijn nogal wat onderzoeksbevindingen die mijn standpunt ondersteunen, namelijk dat homotolerantie vooral moet worden bevorderd binnen de kaders van het veiligheidsbeleid en het tegengaan van discriminatie en dat het dus niet als een apart beleidsthema moet worden aangemerkt. Het oormerken van 1 mln. voor het bevorderen van homotolerantie is niet mogelijk zonder te bezuinigen op andere onderdelen van het veiligheidsbeleid. Dat acht ik niet gewenst.

De afgelopen jaren is steeds gebleken dat het beschikbare budget voldoende was. De volgende projecten zijn uit het budget gefinancierd: de website en helpdesk van Gay & School, het project de Vrolijke Schooldag in vervolg op de zogenaamde "Adelmund-pilots" over seksuele diversiteit, het project Vier stenen in de vijver, vijf regionale conferenties voor sleutelfiguren uit het onderwijs en onderzoek via de veiligheidsmeter voortgezet onderwijs. De activiteiten komen tot hun recht. Ik denk dat het beter is om het net zo te doen als wij de afgelopen jaren hebben gedaan dan om 1 mln. te oormerken op een heel specifieke wijze. Dat is niet mijn voorstel. Daarom ontraad ik het aannemen van dit amendement.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het amendement blijft ook binnen de contouren van het veiligheidsplan. Het is geen nieuw geld, het komt uit het budget van het veiligheidsplan. Wij hebben hiervoor gekozen omdat de veiligheid op scholen wel is verbeterd en dit niet geldt ten aanzien van homovijandigheid.

Minister Van der Hoeven:

De cijfers die u noemt zijn anders dan die uit andere onderzoeken. Ik ben bereid om deze gegevens met elkaar te vergelijken om te bezien waar de verschillen in zitten. Het overgrote deel van de leerlingen en het personeel, meer dan 90%, voelt zich veilig. Uit de cijfers blijkt niet dat dit anders is voor homoseksuele leerlingen of docenten. Ook daarom voel ik niet veel voor het voorstel. Ik heb de cijfers overigens gehaald uit de Veiligheidsmonitor Voortgezet (Speciaal) Onderwijs waaraan 80.000 leerlingen en 8000 personeelsleden hebben meegewerkt. Hieruit blijkt ook dat 90% van de scholen gedragsregels heeft waarin is vastgelegd welk gedrag toelaatbaar wordt geacht op school en welk niet. De vraag is uiteraard of die gedragsregels ook worden nageleefd. Dat is onderwerp van gesprek in werkbezoeken. Ik wil het ook bespreken met de VO-raad.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het een is natuurlijk niet strijdig met het ander. Wij hebben ook de cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Binnen de 10% die zich niet veilig voelt, zullen ongetwijfeld veel homoseksuele en lesbische leerlingen zijn. 60% van deze groep zegt zich onveilig te voelen. Dat is een erg hoog aantal.

Minister Van der Hoeven:

Dat probleem wordt niet opgelost door het oormerken van 1 mln. Dat is mijn laatste argument. Ik ontraad het aannemen van dit amendement.

Het amendement op stuk nr. 18 gaat over de 100 mln. extra die moet worden gedekt uit het Provinciefonds. Ik heb al gezegd wat mijn mening daarover is. Ik vind het onbehoorlijk bestuur. Als de overheid eerst in de Septembercirculaire Provinciefonds aangeeft over hoeveel geld de provincies kunnen beschikken, gaat het niet aan om daar later 100 mln. af te halen. Ik blijf bij mijn opmerking.

Het amendement op stuk nr. 19 van mevrouw Lambrechts, de heer Balemans en de heer De Vries gaat over het geld voor de pilots met het Internationaal Baccalaureaat. Ik heb daar geen bezwaar tegen. Ik denk dat wij dat op de voorgestelde manier goed kunnen regelen. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer.

Het volgende amendement is dat op stuk nr. 22 van de heer De Vries. Hierbij kom ik terug op de vragen van mevrouw Lambrechts waar de 5 mln. vandaan komen en wat er niet gebeurt. Ik heb al gezegd dat ik kijk welke ruimte er is. Ik heb mij voorgenomen om bij de voorbereiding voor volgend jaar een deel van de enveloppe 2007 te besteden aan de bestrijding van het tekort in het voortgezet onderwijs. Ik heb daartoe een aantal mogelijkheden waaruit ik kan kiezen. Ik noem de uitbreiding van het aantal regionale platforms en extra middelen naar de risicoregio's. Ik moet echter zeggen dat de doorstroming van leraren van het primaire onderwijs naar het voortgezet onderwijs ook een goede weg is. Dat past dus en daarmee is het een intensivering van een deel van de motie-Dittrich. Het lijkt mij dan ook goed dat wij dit in dat kader kunnen doen. Immers, daarvoor hoeft verder niets te wijken. De andere twee dingen kan ik dan natuurlijk niet doen. In ieder geval past dit in de aanpak van het tekort bij het voortgezet onderwijs. Ik denk dat het goed is dat wij het toespitsen op situaties waar de maatschappelijke problemen bij elkaar komen en cumuleren. Ook bij deze uitwerking zullen wij dat proberen te realiseren. Mocht de Kamer dus instemmen met dit amendement, dan is bekend op welke manier ik daaraan uitvoering wil geven. Het oordeel laat ik verder over aan de Kamer.

De motie-Hamer c.s. op stuk nr. 25 gaat over de kosten van de schoolboeken. Wij zijn het erover eens dat ervoor gezorgd wordt dat de kosten van schoolboeken omlaaggaan. Daarover bestaat dus geen misverstand. Dit geldt ook voor de noodzaak om dit structureel te regelen. Inderdaad dienen de consequenties daarvan nader in kaart gebracht te worden. Tevens moet worden bekeken op welke manier daaraan wat gedaan wordt. Ook hierover bestaat geen misverstand.

De heer Balemans heeft nog een aantal suggesties gedaan voor onderdelen die hierbij ook betrokken kunnen worden. Ik noem een fonds en een ouderbijdrage. De scholen zullen daar namelijk toch om vragen, al dan niet in de vorm van statiegeld. Ik noem nog de ontwikkeling door docenten. Het uitgangspunt blijft evenwel overeind dat schoolboeken gratis worden. Dit is ook geen probleem.

De uitkomsten moeten bij de formatie bekend zijn, omdat dit punt bij de formatie geregeld moet worden. Er is gevraagd om de gegevens voor de formatie beschikbaar te stellen. Als hiermee bedoeld wordt dat de uiterste datum 23 november aanstaande is, is dat lastig, omdat ik niet weet wanneer de formatie start. Als de strekking van de motie is dat de gegevens op een zodanig tijdstip bekend moeten zijn dat die bij de formatie aan de orde kunnen komen, laat ik hierover graag het oordeel aan de Kamer over.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Die soepelheid wil ik wel betrachten. Overigens zullen niet direct op 23 november de schoolboeken op de agenda staan. Dat mogen wij wel willen, maar men zal eerst andere dingen te regelen hebben. Het lijkt mij dus goed om het zo af te spreken.

Minister Van der Hoeven:

De insteek is in ieder geval helder en daar zijn wij het over eens.

Voorzitter. Naar aanleiding van de motie-Hamer c.s. op stuk nr. 26 merk ik op dat wij het om een aantal redenen niet eerder halen. Allereerst is daarvoor geen dekking. Wij gaan voor een verhoging van het doelgroepbereik naar 70% in 2008 en niet in 2010. Dit gebeurt sowieso. Het is mogelijk dat het nieuwe kabinet kiest voor 100%; dat zal mijn wens zijn. Hierover wil ik geen misverstand laten bestaan, maar men zal begrijpen dat ik hierover geen toezegging kan doen. Om deze reden moet ik aanvaarding van deze motie ontraden. Het is echter helder wat de motie wil bereiken. Dit is ook echt iets wat in het kader van de kabinetsformatie aan bod moet komen.

De motie op stuk nr. 26 gaat over het wegwerken van de wachtlijsten. Bij de indiening is gezegd dat deze motie vooral door emoties is ingegeven. Wij hebben allemaal wel eens last van onze emoties.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb dit gezegd aan de hand van een voorbeeld. Ik heb in dat verband opgemerkt dat onder andere schoolboeken mij aan het hart gaan. De motie op stuk nr. 26 gaat vooral mijn collega Eijsink aan het hart. U hebt vanmorgen in haar richting overigens een bepaalde beschuldigende opmerking gemaakt. Daar refereerde ik aan. Ik stel evenwel voor om dit nu maar te laten zitten. Ik wil hier echter niet laten hangen dat dit onderwerp door emoties is ingebracht. Dit onderwerp is ingebracht vanwege de cijfers over wachtlijsten.

Minister Van der Hoeven:

Ik wil mij ook graag door feiten laten leiden. Dat betekent dat als je wachtlijsten wilt wegwerken, je de feiten ook moet kennen; zonder kennis van de feiten is er geen actie. Al jaren werken wij aan deze wachtlijsten, ook in nauwe samenwerking met de Kamer. Ik heb zojuist toezeggingen gedaan over de ambulante begeleiding. In de afgelopen vijf jaar is de capaciteit van de speciale zorg met 50% toegenomen maar toch zijn er nog wachtlijsten. Dit betekent dat wij de groei van het speciaal onderwijs fundamenteler moeten bezien. Daarover wordt volgende week een debat gevoerd. Ik adviseer de indieners van de motie daarom, die tot na dat debat aan te houden.Van der Hoeven

In de motie op stuk nr. 28 wordt gevraagd om met een voorstel te komen voor tienerprojecten in de naschoolse opvang. In het kader van de bredeschoolontwikkeling in het voortgezet onderwijs is er alle ruimte voor naschoolse activiteiten op bijvoorbeeld het vlak van sport of cultuur. Wij hebben een alliantie gesloten met NOC/NSF, die deze naschoolse sportactiviteiten stimuleert. Op een flink aantal scholen wordt invulling gegeven aan deze activiteiten. Ik heb er geen behoefte aan om op dit punt aanvullend beleid te ontwikkelen door weer een apart project op te starten. Ik ben er wel toe bereid, te bezien in hoeverre er binnen het bestaande beleid specifieke aandacht gegeven kan worden aan de tienerprojecten. Ik ontraad het aannemen van deze motie dus, omdat ik niet weer iets aparts wil opstarten.

In de motie op stuk nr. 29 vraagt de heer De Vries c.s. om uiterlijk vóór het verschijnen van de Voorjaarsnota 2007 in overleg met de samenwerkende organisaties een voorstel te ontwerpen voor een vorm van rijksbekostiging van de docenten godsdienstonderwijs en het levensbeschouwelijke of humanistische vormingsonderwijs en dit voorstel aan de Kamer voor te leggen. Ik heb hiermee problemen en ontraad het aannemen van deze motie. Ik ben bereid om met de organisaties om de tafel te gaan zitten en te onderzoeken hoe wij iets kunnen doen. Wij moeten echter ook andere zaken in het oog houden, bijvoorbeeld wat de consequenties hiervan zijn voor het bijzonder onderwijs. Ik weet dat de organisaties gezegd hebben dat zij geen overschrijdingsregeling zullen claimen – dat hebben zij ook tegen mij gezegd – maar op school- en gemeenteniveau kan wel degelijk een beroep worden gedaan op de overschrijdingsregeling. Als dat zo is, is het einde zoek. Ook om dit soort redenen heb ik met deze motie echt bijzonder veel moeite. Ik kan geen garantie of toezegging geven dat de Voorjaarsnota 2007 hiervoor middelen bevat. Ik vind dit echt iets voor een volgend kabinet, ook gelet op de consequenties voor de langere termijn.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik hoop wel dat de minister, als de motie wordt aangenomen, hierover met de organisaties in gesprek wil gaan. De vraag van de minister over de overschrijdingsregeling is uiteraard een van de aspecten die bij zo'n gesprek direct aan de orde zal komen. Overigens zijn al die organisaties voor het bijzonder onderwijs onderdeel van de initiatiefgroep die met dit voorstel bezig is. Natuurlijk zal de besluitvorming over dit punt pas onder een volgend kabinet plaatsvinden, maar de minister kan ook op dit punt alvast het voorwerk verrichten, net als op het punt van de schoolboeken.

Minister Van der Hoeven:

Op het punt van de schoolboeken zijn wij het echter met elkaar eens, maar op het punt van het godsdienstonderwijs niet; dat is het verschil. Dit heeft immers nogal wat financiële implicaties. Er bestaan namelijk heel veel geloven en religies in ons land. In elke school zou dit onderwijs moeten worden geïntroduceerd. Stel dat er op 2400 scholen lessen in twee religies moeten worden geïntroduceerd, dan spreken wij over 20 mln. Laten wij dus alsjeblieft bezien wat de financiële complicaties zijn. Ik ontraad het aannemen van deze motie ten stelligste. Mocht de motie toch worden aangenomen, dan weet de Kamer in ieder geval nu al wat zij van mij voor informatie kan verwachten. Een voorstel vóór de Voorjaarsnota uitbrengen? Ik denk niet dat ik dat ga doen. Er zijn nog wel wat andere stappen te zetten; er moet in ieder geval een goede afweging worden gemaakt tussen dit en andere zaken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Als de motie wordt aangenomen, ga ik ervan uit dat het kabinet en de minister de motie uitvoeren. Wat de mogelijke financiële consequenties zijn, zal het dan zittende kabinet – laat ik mij voorzichtig uitdrukken – wel aan de Kamer melden.

Minister Van der Hoeven:

De heer De Vries heeft het over het ontwerpen en aan de Kamer voorleggen van een voorstel tot een vorm van rijksbekostiging. Dat is mij vijf stappen te ver. Ik kan daarvoor geen enkele garantie geven, omdat sprake is van een aantal complicaties dat deze kwestie op dit moment niet haalbaar maakt. Overleggen kan altijd, in kaart brengen ook, maar ik kan niet uit de voeten met de manier waarop de heer De Vries deze kwestie formuleert.

Ik kom op de motie op stuk nr. 30 van mevrouw Vergeer over de beloningscode voor de semi-publieke sector. De staatssecretaris en ik zijn ermee bezig, de staatssecretaris binnen het mbo en het hoger onderwijs, ik binnen het primair en het voortgezet onderwijs. Wij proberen de zelfregulering op dat punt tot haar recht te laten komen. Ik heb toegezegd dat de staatssecretaris en ik de ontwikkelingen nauwgezet zullen volgen. Wij zullen ook overleg voeren met de vertegenwoordigers van de instellingen. Om die reden ontraad ik de aanneming van de motie.

Mevrouw Vergeer (SP):

Afgelopen week is een soortgelijke motie over de zorgsector wel aangenomen. De minister stelt nu dat zij gaat proberen de bestuurssalarissen via zelfregulering in toom te houden. Waarom doen wij met deze motie niet hetzelfde als met de motie over de zorgsector? Waarom ziet de minister deze motie niet als een ondersteuning van haar beleid? Wij willen toch allemaal graag dat de salarissen niet boven dat van de premier uitkomen?

Minister Van der Hoeven:

In de zorgsector is sprake van een andere situatie. Het gaat overigens ook om ziekenhuissalarissen. In het onderwijs is dat niet aan de orde. Wij hebben aangegeven op welke manier wij dit probleem willen tackelen. Ik houd het daarbij. Ik voel er niets voor dit te doen op de manier die in de motie staat. Daarom ontraad ik de aanneming van de motie.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik begrijp het verschil niet tussen ziekenhuissalarissen en de salarissen die ik zojuist heb opgenoemd. Ik heb gesproken over de salarissen van de leden van het College van Bestuur van de Universiteit en de Hogeschool van Amsterdam. Die zitten rond de € 180.000 tot € 200.000!

Minister Van der Hoeven:

Toch is sprake van een andere situatie. Voor het primair en voortgezet hebben wij in het kader van de medezeggenschap al een aantal zaken geregeld. Ik voel er niets voor om zaken dubbelop te doen. Ik houd vast aan het voorstel dat ik vanochtend aan het begin van het debat heb gedaan. Dat werk ik verder uit. Ik kom daar medio 2007 op terug. Dat heb ik ook toegezegd in antwoord op de vraag van de heer De Vries.

Ik kom bij de motie van mevrouw Vergeer en mevrouw Lambrechts over de promotie. Daarin wordt de regering verzocht te onderzoeken welke landelijke criteria ten grondslag moeten liggen aan een diplomabonus. Ook hiervoor geldt: geen landelijke dingen, geen blauwdruk van bovenaf. Er komt een bredere verkenning naar de mogelijkheden om scholing en het behalen van extra diploma's aantrekkelijk te maken. Daarin vinden wij elkaar. Daarbij komen ook de criteria en de prikkels aan de orde. Eigenlijk is deze motie overbodig, omdat een aantal zaken al aan bod komt via die bredere verkenning. De Kamer wordt daar later over geïnformeerd.

Dan kom ik op de motie van de heer Jungbluth. Daarin verzoekt hij de regering de door de natuurlijke terugloop in leerlingaantallen vrijkomende middelen voor het primair onderwijs mede aan te wenden voor een afbouw van de drempel in de gewichtenregeling. Ik heb vanochtend al gezegd dat dit op gespannen voet staat met de normale spelregels voor het begrotingsbeleid. Bij het eventueel inzetten van die ruimte voor het achterstandenbeleid moet ook worden gekeken naar de effectiviteit van maatregelen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de wens van de Kamer op het punt van de voor- en vroegschoolse educatie. Overigens, over de inzet van de vrijkomende middelen op het moment dat ze vrijkomen en over de meest effectieve inzet zal een nieuw kabinet moeten besluiten. Ook om die reden ontraad ik de aanneming van die motie.

Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 33 van mevrouw Lambrechts over het United World College. De organisaties zullen eerst de financiering voor de bouw rond moeten hebben. Dat is nog niet het geval. De voorziene locatie is de Tapijnkazerne in Maastricht. Die wil men het liefst, maar men heeft dat terrein nog niet in bezit. Dat is nog steeds niet geregeld. De bouwkosten zijn ook nog niet geregeld. Er moet nog een aantal hobbels worden genomen. Ik heb aangegeven in de richting van de initiatiefnemers dat zij eerst de financiering rond moeten maken. Ik ben best bereid te bekijken wat ik kan doen, maar ik ben niet voornemens de doelgroep van het IGVO uit te breiden met buitenlandse leerlingen die alleen vanwege het volgen van een opleiding tijdelijk naar Nederland komen. Dat kan niet. Men is nog lang niet zover om hier iets mee te kunnen. Om dan nu te zeggen dat wij er niet aan beginnen als wij dat niet weten, zo ligt het niet. Ik kan mij voorstellen dat over de bekostiging van leerlingen uit het buitenland ook eens met het buitenland wordt gesproken, om maar een zijstraat te noemen. Ik vind dat de motie te vroeg komt. Er moeten nog stappen worden gezet, alvorens het onderwijs daar van start kan gaan. Dat is het praktische probleem dat ik met deze motie heb.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daarom is het ook een motie. Moties die de minister helemaal omarmt, zijn natuurlijk geen goede moties. Ik ben het er wel mee eens dat er ook van andere zijde duidelijkheid moet zijn. Ik weet het niet precies wat betreft de plek, bouwgrond en dergelijke, maar ik dacht dat het min of meer rond was. Het lijkt mij een reële eis van de minister dat zij wil weten wat de gemeente Maastricht, de Universiteit Maastricht of de LVO eventueel doen. Als het zo is, verwacht ik van de minister ook die inspanning. Ik begrijp niet waarom het volstrekt onmogelijk zou zijn dat buitenlandse kinderen voor bekostiging in aanmerking komen. Als ik een Amerikaans of Spaans kind in huis heb dat nog voor de teldatum naar het voortgezet onderwijs gaat, telt dat gewoon mee voor bekostiging. Ik zie eerlijk gezegd niet in waarom dat hier niet ook zou kunnen gelden.

Minister Van der Hoeven:

Wij hebben hier te maken met een doelgroep die sowieso extra bekostigd wordt. Wij hebben dat zojuist ook geconstateerd bij het andere amendement. Er gaat dus al extra geld naar toe. De doelgroep wordt nu uitgebreid met buitenlandse leerlingen die alleen voor het volgen van een opleiding naar Nederland komen. Daar heb ik bezwaar tegen.

Mijn grootste bezwaar is eigenlijk dat nu iets wordt gevraagd, terwijl aan de randvoorwaarden voor het geheel, namelijk overeenstemming over de financiering en alles wat daarmee samenhangt, nog helemaal niet is voldaan. Wij hebben ook in een eerder stadium tegen de initiatiefnemers gezegd dat zij het eerst moeten afronden, voordat wij verder praten. Wij gaan niet zeggen dat wij het als voorwaarde willen zien om eraan te kunnen beginnen. Zo werkt het niet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is overigens natuurlijk onderdeel van het financiële plaatje waarop men het rond moet krijgen. Ik vind het wel een reële eis van u. U hebt er ook nog de tijd voor tot het einde van het jaar. Het is nu pas begin oktober. Ik houd er wat dat betreft aan vast dat u de zaak met inzet verkent. Ik hoop dat anderen goed zullen bewaken dat het rond die tijd tot een positief resultaat leidt.

Minister Van der Hoeven:

Er zijn een aantal randvoorwaarden voor de invulling. Daarin ben ik geen partij; dat weet u ook. Het huisvestingsbudget voor het onderwijs is ondergebracht in het Gemeentefonds en loopt via de gemeente Maastricht. Het moet daar worden opgelost en niet in deze Kamer. Zo simpel is het. Dat zijn echt de basisvoorwaarden voordat men een school kan beginnen. Uw boodschap is helder, maar ik geef u weinig kans dat dit voor het einde van het jaar is opgelost.

Dit brengt mij op de laatste motie van de heer Varela. Het gaat om veel geld, het gaat om 4 à 5 mld. Veel mensen kunnen het wel willen, maar het lijkt mij verdraaid lastig om een vast percentage van het bruto nationaal product te nemen. Het bruto nationaal product heeft ook in de afgelopen jaren rare dingen gedaan. Het kan toenemen en het kan afnemen. Als het afneemt, zit ik met de gebakken peren. En daar houd ik niet van. Om die reden ontraad ik aanvaarding van deze motie.

Als ik terugkijk op vijf jaar Balkenende, stel ik vast dat wij veel hebben geïnvesteerd in het onderwijs. Dat hebben wij gedaan tegen de verdrukking in, want laten wij wel wezen: vooral in de eerste jaren zat het economisch tij behoorlijk tegen. In tegenstelling tot de zorguitgaven worden onderwijsuitgaven via de begroting gefinancierd en rijksbreed afgewogen. Dat is een andere afweging dan in de zorg, waar sprake is van premiegefinancierde uitgaven. Wij moeten dus vooral kijken naar de werkelijkheid van een en ander en kunnen niet het ene zonder meer met het andere vergelijken. Je ziet ook dat de uitgaven stijgen. Het zijn maatschappelijke problemen, die ook al door de Kamer zijn aangekaart.

Wij zijn dus blijven investeren, ook in de periode dat de economische ontwikkeling negatief was. Ook toen is dat miljard erbij gekomen. Laten wij dus niet mopperen. Wij kunnen natuurlijk wel zeggen dat het meer kan zijn. Wij mogen er echter met elkaar trots op zijn dat de afgelopen vier jaar die 6 mld. erbij zijn gekomen. Er is ook veel geld nodig, want investeren in onderwijs is investeren in de toekomst en investeren in menselijk kapitaal. Op dit moment is er nog geen lerarentekort, maar het dreigt wel. Daarom moeten wij ervoor zorgen dat wat wij in deze vier jaar gedaan hebben, namelijk ervoor zorgen dat dat zich niet manifesteerde, de volgende vier jaar wordt voortgezet, zodat het zich ook dan niet zal manifesteren. Je ziet dat differentiatie van salarissen, het ondersteunen van scholen bij personeelsbeleid en het verbeteren van de kwaliteit, werkt. Ik heb al gezegd dat er niet een compleet nieuw beleid is dat alles overhoop haalt. Daar zit men ook niet op te wachten. Als het gaat om personeels- en opleidingsbeleid is het prima dat scholen een eigen beleid kunnen voeren, maar dat moet dan wel voldoen aan kwaliteitskenmerken. Scholen zullen zich moeten verantwoorden voor hetgeen zij doen met leerlingen en met geld.

Er blijven nog wensen over en het onderwijs is nooit af, maar laten wij elkaar niet de put in praten en elkaar napraten dat het Nederlandse onderwijs niet zoveel voorstelt of in een diepe crisis zit, want dat is niet waar. Er zijn wel problemen. Kijk maar naar het vmbo. Ik vind het echter fijn dat het zo vaak bekritiseerde vmbo op dit moment gewaardeerd wordt. Die waardering is in de afgelopen vier jaar toegenomen tot 7,4. Dat is een cijfer waarmee de leerlingen, de ouders en de leraren van het vmbo mogen thuiskomen. Dat was wel eens anders. Op een flink aantal punten hoort ons onderwijs internationaal tot de top. Dat wordt ook onderstreept door Education at a glance. Daar mogen wij toch wel een beetje trots op zijn.

Voorzitter. Ik zou ten slotte graag een dankwoord willen uitspreken aan mevrouw Vergeer, de heer Jungbluth, mevrouw Lambrechts en de heer Balemans. Ik zal u missen!

Staatssecretaris Bruins:

Mijnheer de voorzitter. Er is in tweede termijn één vraag aan mij gesteld en wel door mevrouw Lambrechts. Die vraag ging over het schakelprogramma. Ik heb gezegd dat ik daar naar zal kijken. Mevrouw Lambrechts heeft gevraagd wat daarmee wordt bedoeld: of dat geld is of dat daar alleen naar wordt gekeken. Ik bedoelde echt kijken. Ik weet namelijk niet wat de omvang van het vraagstuk is. Verder zou ik niet weten of de overheid in alle gevallen moet opdraaien voor de kosten van schakelprogramma's. Tenslotte ben ik nog niet helemaal bekend met de doorlopende leerroutes die er zijn tussen hbo- en wo-instellingen, bijvoorbeeld tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hogeschool daar. Daardoor zouden schakelprogramma's kunnen worden vermeden. Dat zou ik eigenlijk het mooiste vinden. Dat bedoel ik met "kijken".

Mevrouw Lambrechts (D66):

Een staatssecretaris die kijkt is even wat anders dan iemand anders die kijkt naar een kunstwerk. Hij moet toch kijken met de bedoeling het probleem op te lossen. Zo hebben wij het opgevat en zo zouden wij het ook graag willen interpreteren. De staatssecretaris zegt dat hij ook wil kijken of het kan zonder schakelprogramma's door wat te doen aan de inhoud van de opleiding op het hbo-niveau. Dat is prima. Maar kijken betekent voor ons dat hij ook komt met een oplossing.

Staatssecretaris Bruins:

Ik heb, meen ik, toegelicht met welke oplossing ik denk te komen. Dat zal ik tijdig doen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik vind het prettig dat de staatssecretaris en ik nu een afspraak zijn nagekomen. Hij zou in ieder geval één keer onder mijn leiding plenair optreden. Het was maar kort, maar dat lag aan mij, omdat ik weg was.

Ik stel voor om volgende week te stemmen over de moties. Ik zal nog even nadenken over de amendementen, gezien de opmerking van de heer Slob. Ik zal daar een nader voorstel over doen. Er zal in ieder geval niet aanstaande dinsdag over worden gestemd.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven