Noot 1 (zie blz. 720)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen gesteld in de eerste termijn van de openbare behandeling van hoofdstuk VIII (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) van de Rijksbegroting 2007

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): Hoe zit het met de uitvoering van de wens van de kamer om het godsdienstonderwijs verder te professionaliseren en hoe staat het met de positie van het openbaar onderwijs. Verzoek om heroverweging van het besluit over structurele bekostiging van het godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk of humanistisch onderwijs en een ontwerp voor een bekostigingsmodel, om het godsdienstonderwijs te laten bestaan met de gestelde kwaliteitseisen.

Antwoord:

De positie van het godsdienstonderwijs/levensbeschouwelijk vormingsonderwijs bij de openbare school is als volgt: Een openbare school dient indien de ouders daarom vragen gelegenheid te bieden voor het volgen van godsdienstonderwijs. De school dient dan een lokaal beschikbaar te stellen en de lestijd mag voor 120 uur meetellen voor het verplichte aantal uren. De leraren worden aangewezen door de kerken, kerkgenootschappen en andere levensbeschouwelijke organisaties en de financiering gebeurt vanuit die organisaties en soms met financiële ondersteuning van het lokale bestuur.

De kamer heeft bij de behandeling van de wet BIO een amendement aanvaard waardoor ook voor leraren godsdienstonderwijs/levensbeschouwelijke vormingsonderwijs bekwaamheidseisen gaan gelden. In vervolg hierop moet het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel worden gewijzigd. Dit kan pas wanneer de doelen en verdere inhoud van dit onderwijs zijn uitgewerkt. Dit gebeurt nu door verschillende organisaties. Voor het pc-onderwijs heeft de Besturenraad de uitwerking al opgeleverd. De andere organisaties zijn nog aan het werk. Dit geldt zowel voor het godsdienstonderwijs bij de bijzondere scholen als bij de openbare scholen.

Ik ben niet bereid om mijn besluit om godsdienstvormend onderwijs en humanistisch vormend onderwijs (GVO/HVO) niet structureel te bekostigen te herzien. Ik doe dit niet om de hierna te noemen redenen die ik overigens ook al noemde in mijn brief van 9 oktober.

– Het gaat bij GVO/HVO niet om een recht van ouders en leerlingen naar de overheid toe maar om een recht naar de openbare school toe. Een recht op een lokaal, op het meetellen voor de uren GVO/HVO voor het aantal verplichte onderwijsuren.

– GVO/HVO maakt geen deel uit van het verplichte onderwijsaanbod van de openbare school. De middelen waarover ik beschik zijn bestemd voor dat verplichte aanbod.

– Een structurele bekostiging van het GVO/HVO kan uiteindelijk een bekostiging aan zo’n 2300 openbare basisscholen betekenen voor kinderen van Protestants-Christelijke, van Rooms-Katholieke-, van Islamitische-, van Humanistische huize enz. Dat betekent een extra uitgave van tussen de € 10 en € 20 miljoen waarvoor geen ruimte op mijn begroting is.

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): De lumpsum en bijvoorbeeld ook de innovatiebox in het MBO geven ruimte aan de instellingen om de middelen effectief te besteden. Voor de regionale samenwerking en infrastructuur voor leren en werken zijn drie departementen verantwoordelijk. Met alle gevolgen van dien. De Werktopgelden voor 2006 zijn nog steeds niet verdeeld. Waarom niet een stagebox inrichten in het mbo en morgen de toegezegde middelen verdelen. Aan het werk, zo zou ik zeggen.

Antwoord:

De infrastructuur voor leren en werken is belangrijk voor de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Zowel het onderwijs als het bedrijfsleven zijn aan zet om die aansluiting te verbeteren. De FES-middelen waaraan wordt gerefereerd zijn bedoeld om zowel het onderwijs (vanuit OCW-begroting in samenwerking met SZW) en het bedrijfsleven (vanuit de EZ-begroting) te stimuleren. Het streven is deze middelen met zo min mogelijk administratieve lasten beschikbaar te stellen en aan te sluiten bij de bestaande instrumenten en regelingen. De werktopmiddelen zijn in het kader van de Voorjaarsnota beschikbaar gekomen. Zo worden de middelen van de stagebox (35 miljoen euro) deze maand beschikbaar gesteld en zal het voor dit jaar beschikbare budget IBO-MBO binnenkort aan de lumpsum van de onderwijsinstellingen worden toegevoegd . Zie ook het antwoord op vraag het kamerlid Tichelaar over de werktopgelden.

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): Wij achten het van belang dat de financiering van het Netherlands Genomics Institute na 4 jaar wordt voortgezet. Het zou een desinvestering zijn wanneer nu al dit succesvolle programma moet stoppen.

Antwoord:

Voor het genomics initiatief zijn middelen uitgetrokken tot en met het begrotingsjaar 2007. Het Kabinet hecht veel belang aan voortzetting van het genomics initiatief. Daarom is besloten dat het Regieorgaan genomics de gelegenheid krijgt om een voorstel in te dienen voor financiering uit het Fonds voor de Versterking van de Economische Structuur waarover begin volgend jaar kan worden besloten. Natuurlijk moet het wel een goed voorstel zijn en worden beoordeeld door de Commissie van Wijzen en het Centraal Planbureau.

Vragen van de leden J.M. de Vries (CDA) en M.I. Hamer (PvdA): De minister heeft geen aanpak voor het speciaal onderwijs; reguliere scholen moeten de groei zelf maar oplossen. Wat is de aanpak van de minister? Is er een open einde financiering voor Speciaal onderwijs? Worden geïndiceerde leerlingen ook daadwerkelijk bekostigd? Ontstaan wachtlijsten door gebrek aan geld.

Antwoord:

Er is open einde financiering voor het speciaal onderwijs en ook voor leerlingen met een leerlinggebonden financiering (een rugzak). Zodra een geïndiceerde leerling wordt ingeschreven bij een school, telt deze mee bij de leerlingtelling die bepalend is voor de bekostiging die de school van het ministerie ontvangt. Wachtlijsten ontstaan dan ook niet door een gebrek aan financiering. Wel is er vorig jaar en dit jaar een tijdelijk probleem wat betreft de bekostiging van de groei na de start van het schooljaar. Om dit probleem op te lossen heb ik vorig jaar en dit jaar in een aanvullende regeling voorzien, waarbij de groei van meer dan 15 procent aanvullend is bekostigd. Ik heb de kamer daar voor de zomervakantie over geïnformeerd.

Het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs en het aantal rugzakleerlingen groeit snel. Deze groei baart zorgen. Op 28 augustus heb ik een brief hierover aan de Kamer gestuurd. In deze brief heb ik voorstellen beschreven die bijdragen aan een betere beheersing van de leerlingenontwikkeling. Voor de korte termijn betreft dit met name een striktere uitvoering van de indicatiestelling. Er is twijfel of dit ook voor de langere termijn voldoende effect heeft. Daarom hebben onderzoekers voorstellen gedaan om structureler in te grijpen in de financieringssystematiek.

Er liggen twee langere termijn voorstellen. Het eerste is om te variëren in de duur van de indicaties en de omvang van de rugzak. Het tweede is om voor de gedragsproblemen (de grootste veroorzaker van de groei) over te gaan tot budgettering van de bekostiging. Deze voorstellen worden nu verder uitgewerkt. Het nieuwe kabinet zal hierover een beslissing moeten nemen. Bij deze besluitvorming zullen ook de financiële consequenties in beeld gebracht moeten worden. Deze zullen bij voorjaarsnota 2007 in de begroting moeten worden verwerkt.

Vraag van het lid A. Slob (CU): Veel HO-studenten lopen vast in het eerste jaar: 30 000 á 40 000. Kan de staatssecretaris dat aantal bevestigen? Hoe krijgen we ze weer op de rails. Bent u bereid rebound-voorzieningen van instellingen om studenten weer op de rails te brengen te ondersteunen?

Antwoord:

– Ik kan niet bevestigen dat in het eerste jaar 30 000–40 000 studenten vastlopen. Wel kan ik nader inzicht geven in de cijfers die ik ter beschikking heb over uitval na het eerste jaar. Dan bedoel ik: studenten die na het eerste jaar niet meer zijn ingeschreven in de opleiding waarvoor zij het eerste jaar zijn ingeschreven. Van de 88 000 eerstejaars hbo waren er het daarop volgende jaar nog 76 000 ingeschreven. De uitval was dus 12 000. Voor het wo waren er van de 41 200 eerstejaars het daarop volgende jaar nog 35 000 ingeschreven. Uitval was 5 700.

– Een deel van de studenten begint aan een andere studie.

– In deze begroting is opgenomen dat vanaf 2007 een structurele verhoging plaatsvindt van het macrobudget voor het hoger onderwijs; deze loopt van ruim € 42,5 mln. op naar ca. € 173 mln. structureel in 2010. Deze middelen dienen voor het verbeteren van het rendement van het hoger onderwijs en het realiseren van een kwaliteitslag om meer hoger opgeleiden te realiseren. Dat moet er o.a. toe leiden dat die grote uitval in het eerste jaar sterk vermindert. Dat kan door studenten beter te begeleiden en het onderwijs te verbeteren. De wijze waarop de uitval moet worden bestreden wil ik zoveel mogelijk aan de instellingen overlaten. Als een instelling in dat verband rebound-voorzieningen wil realiseren, lijkt mij dat prima. Waar het om gaat is dat de uitval vermindert en het rendement verbetert.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Waarom zijn er van de 1000 toegezegde extra ZMOK-plaatsen nog maar 400 gerealiseerd en zijn er wel 90 thuiszitters?

Antwoord:

– De 1000 plaatsen zijn bedoeld voor leerlingen uit het reguliere VO met ernstige gedragsproblemen die niet (direct) leiden tot een cluster 4 indicatie. Doel van de plaatsen is een gestructureerd onderwijsprogramma te bieden zodat leerlingen waar mogelijk kunnen worden teruggeplaatst naar het reguliere voortgezet onderwijs. Dat in het eerste jaar maar 400 plaatsen zijn gerealiseerd, heeft enerzijds te maken met praktische zaken als het realiseren van huisvesting en personeel. Anderzijds komt dit doordat voorwaarde is dat speciaal- en regulier onderwijs afspraken gemaakt moeten hebben over plaatsing en terugplaatsing van leerlingen.

– De oorzaken van thuiszitten zijn divers. Het gaat om leerlingen die een indicatie voor cluster 4 hebben maar nog niet geplaatst kunnen worden. Ook hier kan de oorzaak zijn dat geen huisvesting of personeel beschikbaar is. Soms gaat het om kinderen met dusdanig ernstige problemen dat zij heel moeilijk op een school zijn te plaatsen. Deze leerlingen kunnen dan ook niet zomaar overal worden geplaatst. Hierdoor kan het voorkomen dat enerzijds (op papier en financieel) plaatsen beschikbaar zijn en leerlingen toch niet geplaatst kunnen worden.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Waarom wordt motie Van Ham tot beurzenverstrekking bestuurders politieke jongerenorganisaties niet uitgevoerd.

Antwoord:

Bedoelde motie is ingediend bij de begrotingsbehan­deling van BZK. Deze motie is afgehandeld bij brief van 18 september jl. In die brief staat dat in het wetsvoorstel Financiering hoger onderwijs de mogelijkheid wordt geboden om het vervullen van bestuursfuncties te faciliteren door middel van het profileringsfonds.

Daarnaast is voor maximaal 20 politieke en andere jongerenorganisaties per organisatie voor een door hen aangewezen vertegenwoordiger één beurs beschikbaar. Hiervoor is jaarlijks € 320 000 beschikbaar.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): De staatssecretaris zou geld zoeken voor schakelpro­gramma’s in het hoger onderwijs. Uit de media blijkt anders. Wat is de stand van zaken?

Antwoord:

Ik heb niet toegezegd dat ik geld zou zoeken voor schakelprogramma’s tussen hbo-bacheloropleidingen en wo-masteropleidingen.

Tijdens het Algemeen Overleg van 4 oktober jl. heb ik wel opgemerkt bereid te zijn naar dit vraagstuk te kijken (voorjaar 2007).

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Wat is de positie van de minister ten opzichte van de bekostiging voor een vestiging van het United World College in Maastricht.

Antwoord:

Het bleek niet mogelijk om UWC te bekostigen via de structurele regeling voor IGVO, omdat de doelgroep daarmee zou worden uitgebreid met buitenlandse leerlingen die alleen vanwege het volgen van een opleiding tijdelijk naar Nederland komen. Een besluit over het al dan niet subsidiëren zal moeten worden genomen door een volgend kabinet, nadat meer bekend is over de structurele investeringen die de gemeente Maastricht en het schoolbestuur LVO willen doen.

Vraag van het lid P.L.M. Jungbluth (GL): Kan geld (ruim half miljard) dat komende jaren vrijkomt op onderwijsbegroting in verband met teruggang leerlingaantallen in het primair onderwijs ten goede komen aan het verlagen van de drempel onderwijsachterstandsbeleid/gewich­tenregeling.

Antwoord:

Er komt geen half miljard euro vrij op de onderwijsbegroting in verband met leerlingaantallen in het primair onderwijs. In tabel 4 op pagina 25 van de begroting staat dat de totale uitgaven voor het primair onderwijs terugloopt van € 8238,6 mln in 2007 naar € 8136,6 mln in 2011. Dat is een daling van € 102 mln. Deze daling bestaat uit ca € 49 mln uit de autonome ontwikkeling in het aantal leerlingen. Voor ca 53 mln wordt deze verklaard uit incidentele budgetten, zoals FES middelen voor brede scholen en VVE, middelen voor dagarrangementen en combinatiefuncties en middelen voor de motie van Aartsen/Bos. Deze middelen zijn dus niet beschikbaar.

Vraag van het lid J.M. Varela (LPF): Tijd voor het museum voor de Nationale Geschiedenis. Hoeveel geld gaat u daarvoor reserveren.

Antwoord:

In de visie op het Nationaal Historisch Museum van de heer drs. W.G. van der Weiden, die ik de Kamer op 12 september 2006 heb toegezonden, worden de eenmalige investeringskosten geraamd op € 60 miljoen en de structurele exploitatiekosten op € 15 miljoen, waarvan € 12 miljoen overheidssubsidie. Een aantal punten en alternatieven worden nader uitgewerkt ten behoeve van besluitvorming door het volgende kabinet, zoals het gebouw, de locatie en de kosten.

Vraag van het lid J.M. Varela (LPF): Hoeveel geld heeft OCW beschikbaar om praktijklokalen in MBO en VMBO veiliger te maken.

Antwoord:

De materiële bekostiging van de scholen voorziet hierin. Apparatuur in praktijklokalen kan door de scholen via een meerjarig vervangings- en onderhoudsplan worden vervangen om ze ARBO-proof te houden. Platforms vmbo en SLOA-instellingen maken scholen door middel van een gezamenlijk traject bewust van het feit dat ze hier beleid op moeten ontwikkelen.

Vraag van het lid J. Tichelaar (PvdA): Hoe staat het met de motie over het OV voor 16–17 jarigen?

Antwoord:

In de kabinetsreactie (van de minister van V&W) op de initiatiefnota «gratis» openbaar vervoer is ingegaan op de motie Roefs.

De mogelijkheid van het verstrekken van een OV-studentenkaart aan minderjarige deelnemers in de BOL is nader onderzocht.

Op basis van gegevens van enkele jaren geleden (Schoolkostenmonitor 2002) blijkt dat een groot deel van de groep weinig reist van huis naar de onderwijsinstelling en dus ook weinig reiskosten heeft. Een OV studentenkaart voor deze groep lijkt vooralsnog geen optimale oplossingsrichting.

Ik erken dat een deel van de groep minderjarige mbo’ers ver moet reizen naar de onderwijsinstelling en te maken heeft met hoge reiskosten. In de Schoolkostenmonitor 2006 wordt daarom extra aandacht besteed aan de reiskosten van minderjarige deelnemers. De uitkomsten zijn eind dit jaar bekend. We zullen dan de problematiek en de oplossingsrichtingen opnieuw bezien.

Vraag van het lid J. Tichelaar (PvdA): Hoe staat het met de sport in het beroepsonderwijs (terug in het mbo)?

Antwoord:

Sport heeft een positieve bijdrage voor gezondheid en sociale vaardigheden. Ik stimuleer dit dan ook. Sport is echter geen verplicht onderdeel in het MBO, muv sportopleidingen. Dit is ook niet nodig. Instellingen hebben de ruimte om sport te integreren in opleidingen in de vrije ruimte en buitenschools. Er zijn diverse good practices (bijv roc midden Nederland, Nijmegen en Landstede), en diverse anderen hebben die intentie uitgesproken vorige week op Papendal. Daarbij maken ze vaak gebruik van de accommodatie in de regio van gemeenten en sportverenigingen. Als instellingen het willen, dan kan het dus gewoon. ik kies dan ook voor de stimulerende aanpak, via de Alliantie, waarin ik samenwerk met VWS en NOC/NSF. Voorbeelden van stimulering zijn: voorlichtingsmateriaal, servicedocumenten, sprintpremies voor goede sportprojecten, vitaliteit in het brondocument, verspreiden best practices.

Vraag van het lid J. Tichelaar (PvdA): In de spoedwet zijn ambities te over tegelijkertijd wordt op de middelen voor de doorstroom MBO/HBO gekort. Waarom gebeurt dit?

Antwoord:

Het totale budget voor de Impuls Beroepskolom is inderdaad in 2007 met € 12 miljoen verlaagd naar € 11,5 miljoen.

Voor een deel heeft die korting plaatsgevonden om de totale investeringen binnen de onderwijsbegroting mogelijk te maken. Een ander deel van de korting (4 miljoen in 2007) is aangewend voor de internationaliseringsambities en blijft daarmee behouden voor het hoger onderwijs.

Er is in de jaren 2002–2006 in het kader van de Impuls Beroepskolom in totaal meer dan € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor het stimuleren van de doorstroming in de beroepskolom, zodat er betere verbindingen gelegd konden worden tussen het mbo en het hbo. Dit heeft de instellingen in staat gesteld om nieuwe netwerken te vormen.

De afloop van de regeling Impuls Beroepskolom, de middelen uit de Voorjaarsnota 2006 en de invulling van de beleidsreactie op het rapport Leijnse voor de hbo-sector vragen om een nieuwe innovatiestrategie, waarover met de sector afspraken zullen worden gemaakt.

Op basis van de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2006 komt vanaf 2007 37,3 miljoen structureel oplopend tot 117 miljoen in 2010 beschikbaar voor het hbo.

Per saldo komen er de komende jaren dus meer middelen beschikbaar voor het hbo en de doorstroom mbo-hbo zal voor de innovatiestrategie als thema van groot belang blijven.

Vraag van het lid J. Tichelaar (PvdA): Waar zijn de werktopgelden. Waarom duurt het zo lang, voordat ze zijn besteed?

Antwoord:

De werktopmiddelen zijn in het kader van de Voorjaarsnota beschikbaar gekomen. Zo worden de middelen van de stagebox (€ 35 mln.) in oktober 2006 beschikbaar gesteld en zal het voor dit jaar beschikbare budget IBO-MBO ook in oktober 2006 aan de lumpsum van de onderwijsinstellingen worden toegevoegd.

Vraag van het lid J. Tichelaar (PvdA): Waar staat de budgettaire dekking van 400 miljoen in het rapport beroepswijs beroepsonderwijs?

Antwoord:

Een bedrag van 400 miljoen euro in het kader van het rapport «Beroepswijs beroepsonderwijs» is mij niet bekend. In het rapport werd 300 miljoen euro extra gevraagd. In mijn beleidsreactie op dit rapport heb ik gezegd dat dit extra bedrag er niet is, maar dat de bestaande beschikbare middelen worden gebundeld. In 2006 is gestart in de BVE-sector met de zgn. innovatiebox waarin de voor innovatie bestaande beschikbare budgetten zijn gebundeld. De reguliere bedragen voor 2006 van de innovatiebox zijn 41.3 miljoen euro voor de ROC’s en 4.7 miljoen euro voor de AOC’s. Daarnaast zijn ook de extra toegekende FES-middelen in 2005 in de innovatiebox ondergebracht. De bedragen zijn 76.7 miljoen euro voor de ROC’s en 4.2 miljoen voor de AOC’s.

Vraag van het lid J. Tichelaar (PvdA): Er is onduidelijkheid over het transitietraject. Hoe zit het met offertes m.b.t. cursusaanbod. Halen ROC’s offertes binnen. Graag standpunt van Brussel over het transitietraject. Wanneer komt hier vanuit Brussel een uitspraak over?

Antwoord:

De minister van V&I heeft de coördinatie voor melding aan de Europese Commissie. Ik ben daar nauw bij betrokken. De uitspraak van de Europese Commissie wordt binnenkort verwacht. De toets van de Europese Commissie of hier sprake is van staatssteun heeft een lange doorlooptijd. U wordt hiervan door de minister van V&I op de hoogte gesteld. De indicatieve budgetten voor 2007 zijn aan de gemeenten bekendgemaakt door M.V&I. De gemeenten kunnen nu dus met de aanbestedingsprocedure starten. Daarna zal blijken of de ROC’s opdrachten voor de uitvoering van inburgeringscursussen binnenhalen.

Vraag van het lid J. Tichelaar (PvdA): Waarom krijgen 1e jaars studenten die op 1 juli nog geen 18 zijn pas per 1 oktober studiefinanciering en OV-kaart?

Antwoord:

Het door u geschetste probleem is bekend. U heeft dit probleem vorig jaar ook in een motie aan de Kamer voorgelegd, die door de Kamer is verworpen . Het probleem heeft te maken met de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag. Ouders van HO studenten die op 1 juli nog geen 18 jaar zijn krijgen namelijk nog voor het hele derde kwartaal kinderbijslag. Om te voorkomen dat deze groep tegelijkertijd kinderbijslag en studiefinanciering ontvangt, stroomt de groep pas per 1 oktober in de studiefinanciering.

Dit probleem is alleen op te lossen door deze groep náást de kinderbijslag ook studiefinanciering te geven. Ik ben daar niet voor. De kosten zijn ook hoog: naar schatting 10 miljoen euro. Bovendien ontvangen inkomens tot modaal, naast de kinderbijslag een extra tegemoetkoming in de schoolkosten (overbruggingsuitkering op grond van de WTOS) die in het derde kwartaal wordt uitgekeerd.

Vraag van het lid M.I. Hamer (PvdA): Waarom is initiatiefwetsvoorstel Hamer over integratie van leerlingen zo onbekend?

Antwoord:

Er heeft sinds de inwerkingtreding van het initiatiefwetsvoorstel een groot aantal voorlichtingsactiviteiten plaatsgevonden om scholen goed te informeren. Ik acht het initiatiefwetsvoorstel namelijk van groot belang. Naar mijn oordeel zijn scholen goed geïnformeerd. De belangrijkste voorlichtingsactiviteiten betroffen:

1. Cfi heeft in maart 2006 een voorlichtingspublicatie voor alle scholen uitgebracht. Hierin wordt naast de wettelijke bepalingen ook gewezen op de nieuwe kerndoelen waarin burgerschap onder andere is opgenomen. Elke school heeft een pakket met de nieuwe kerndoelen ontvangen.

2. Op de website www.burgerschap.kennisnet.nl kunnen scholen terecht voor het laatste nieuws, good practices en lesmaterialen met betrekking tot burgerschap en sociale integratie.

3. De inspectie heeft een toezichtskader burgerschap en sociale integratie ontwikkeld (per 1 oktober toezicht van Inspectie) evenals een voorlichtingsbrochure voor alle scholen over «Toezicht op Burgerschap en Integratie».

4. De Stichting Leerplan ontwikkeling (SLO) heeft samen met de scholen en ondersteunende instellingen inspirerende kernleerplannen ontwikkeld, die scholen houvast bieden bij het plannen en uitvoeren van het lesprogramma en het inbedden van burgerschapsvorming en integratie in hun schoolcurriculum. Daarnaast werkt SLO aan het in kaart brengen van het «burgerschapsgehalte» van de beschikbare leermiddelen.

5. Teleac/NOT heeft in samenwerking met NIZW-jeugd een serie schooltv-portretten ontwikkeld (gereed in september jl. ten behoeve van de burgerschapsweek). Deze zijn bedoeld voor zowel PO als VO en bestaan uit lessen, tips voor opvoeders en samenwerkingsvoorstellen voor school en buurt. Daarnaast heeft de omroep Blinq aandacht besteed aan burgerschapsvorming en integratie in het programma De LeuQste klas verkiezing.

6. Onlangs is tijdens de «Dag van Respect» bij een flink aantal scholen (+/– 120) aandacht besteed aan burgerschapsvorming en sociale integratie. Deze scholen hebben bezoek gehad van een gastspreker en een lesbrief ontvangen van de SLO.

7. Het Katholiek Pedagogisch Centrum in Den Bosch verzamelt goede initiatieven die scholen voor primair en voortgezet onderwijs op het gebied van burgerschap en sociale integratie al hebben ontwikkeld. En brengt deze onder de aandacht van scholen via een publicatie en op de website. Daarnaast zullen zij enkele goede projecten ondersteunen en begeleiden bij het zoeken naar brede, overstijgende samenwerking.

8. Op de website van OCW staat burgerschapsvorming en sociale integratie in een speciaal dossier.

9. Verder heb ik bij de opening van het schooljaar PO/VO in Utrecht het thema «Wereldburgerschap begint op school» centraal gesteld.

Verder staat nog op de rol:

10. Het NK debatteren voor scholieren in het voortgezet onderwijs gaat over het thema burgerschap en sociale integratie.

11. In januari 2007 staat het het thema burgerschap en sociale integratie centraal op de Nationale Onderwijs Tentoonstelling.

Vraag van het lid M.I. Hamer (PvdA): Hoe staat het met de implementatie van de tussenschoolse opvang?

Antwoord:

Sinds 1 augustus jongstleden is de tussenschoolse opvang een verantwoordelijkheid van het schoolbestuur in overleg met de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, die instemmingsrecht heeft op de wijze waarop het overblijven wordt georganiseerd.

Ouders betalen de kosten voor de tussenschoolse opvang.

Om schoolbesturen te helpen bij de uitvoering van hun verantwoordelijkheid investeert de overheid flink in de tussenschoolse opvang: vorig jaar is € 30 miljoen extra beschikbaar gekomen, zodat in totaal in 2006 € 36 miljoen in de tussenschoolse opvang wordt gestoken en vanaf 2007 structureel € 42 miljoen.

De voorlichtingscampagne ter voorbereiding op de wetswijziging is geëvalueerd.

In deze evaluatie is onder andere een vraag opgenomen over eventuele knelpunten.

De resultaten van deze evaluatie verwacht ik deze maand en ik zal uw Kamer daarvan op de hoogte stellen.

Vraag van het lid M.I. Hamer (PvdA): Hoe staat het met de implementatie van de wijzigingen op het gebied van de schoolbegeleiding?

Antwoord:

De wettelijke regeling voor de invoering van vraagfinanciering voor de schoolbegeleiding is op 1 augustus van dit jaar in werking getreden. De invoering loopt volgens de wettelijke bepalingen:

– Tot 1 januari 2008 gaat de helft van de schoolbegeleidingsmiddelen nog rechtstreeks naar de schoolbegeleidingsdiensten; de andere helft gaat naar de scholen. Per 1 januari 2008 gaan alle middelen voor schoolbegeleiding naar de scholen.

– Voor flankerend beleid is een bedrag van 2,7 mln. euro ingezet.

– Vragen uit het veld over de invoering van de vraagfinanciering zijn geïnventariseerd en van een antwoord voorzien in overleg tussen het ministerie, de brancheorganisatie Edventure en de besturenorganisaties. Vragen en antwoorden zijn op de websites geplaatst.

Vraag van het lid M.I. Hamer (PvdA): Waarom zijn de onderwijsuitgaven in 2007 lager dan in 2006?

Antwoord:

Deze daling van OCW-uitgaven wordt veroorzaakt door een zogenaamde kasschuif van 2007 naar 2006. Het betreft een versnelde betaling van de OV-kaart van € 300 miljoen. Indien deze kasschuif niet zou plaatsvinden, zou de begroting van 2006 op 2007 juist met € 300 mlijoen stijgen.

Vraag van het lid M.I. Hamer (PvdA): Waarom is de groei van de onderwijsuitgaven (1,5%) de afgelopen kabinetsperiode lager gebleven dan de economische groei (2,5%), terwijl andere sectoren meer geld hebben gekregen (zoals zorg)?

Antwoord:

De gepresenteerde cijfers van mevrouw Hamer worden niet herkend. Uit de reactie op het onderzoek van de Universiteit Maastricht blijkt juist dat het aandeel van de onderwijsuitgaven in het Bruto Binnenlands Product (BBP) stijgt van 4,7% in 2002 tot 5,0% in 2005. Dit betekent dat over deze periode – ondanks budgettaire krapte – de onderwijsuitgaven sterker zijn gestegen dan het BBP. Ten aanzien van de onderwijsuitgaven van 2006 en 2007 speelt het volgende: de daling van de OCW-uitgaven wordt veroorzaakt door de zogenaamde kasschuif van 2007 naar 2006. Deze wordt verklaard door de versnelde betaling van de OV-kaart in 2006. Indien deze kasschuif niet zou plaatsvinden, zou de begroting van 2006 op 2007 juist stijgen met € 300 miljoen.

Vraag van het lid M.I. Hamer (PvdA): Wat doet de minister aan autonomievergroting in relatie met extra verplichtingen. De autonomievergroting is niet merkbaar op scholen aangezien de leraren allerlei verplichtingen opgelegd krijgen op school. De minister voegt daar verplichtingen aan toe. Graag een reactie?

Antwoord:

Wat ik in ieder geval van groot belang vind, is dat de docenten ook de vruchten plukken van de autonomievergroting. Zij zijn immers degenen die de kwaliteit van het onderwijs in hun dagelijkse werk vormgeven. Risico is dat de scholen te veel interne bureaucratie ontwikkelen. Om dat te voorkomen heb ik dan ook voorstellen aan alle sectoren gedaan (de bureaucratiemeter). Ik weet dat in alle sectoren daar serieus aan wordt gewerkt. Dat doet me deugd: wij leveren ideeën aan, bieden hulp bij de uitwerking, maar uiteindelijk zijn de scholen en hun sectororganisaties zelf verantwoordelijk.

Overigens: ik merk dat over autonomievergroting wisselend wordt gedacht in het parlement. Mevr. Vergeer vindt dat ik te ver ben doorgeschoten, mevr. Hamer vindt dat het nog niet ver genoeg gaat: de leraren merken er nog onvoldoende van. Mevr. Hamer zal het met mij eens zijn dat het vraagstuk van verdergaande autonomie te ingewikkeld is om in de vorm van slogans of simpele soundbites af te doen.

Mijn keuzes zijn helder:

Onderwijsinstellingen zijn vooral autonoom in de wijze waarop het onderwijs wordt gegeven en wordt ingericht.

We verschuiven van het sturen op het «hoe», naar sturen op het «wat». Sturen op resultaten dus. Als je wilt sturen moet je wel weten waarheen. Daarin heeft de overheid, de politiek een duidelijke verantwoordelijkheid. Die neem ik dan ook.

Ik strooi dus niet zo maar met verplichtingen, het gaat wat mij betreft vooral om de onderwijsinstellingen duidelijkheid te verschaffen over welke resultaten ik wens.

Op sommige aspecten van het «hoe» denk ik dat het van belang is ook duidelijkheid te bieden. Het gaat om aspecten die een directe relatie met de kwaliteit van het onderwijs hebben (bijvoorbeeld de urennorm).

Er zijn wat mij betreft dus duidelijke grenzen. Die bewaken we dan ook via de Inspectie en we grijpen in als die in het geding zijn. Precies op dit punt hebben we de afgelopen maanden een toezichtsnotitie aan de kamer aangeboden. Bovendien: diverse wetsvoorstellen (van PO/VO/BVE en HO) hebben de hoofdlijn van duidelijke grenzen en sancties bij het overtreden daarvan uitgewerkt.

Er waren ook veel vragen over de rol van de bestuurders en de managers. Governance zorgt nu juist voor een systeem van checks and balances waardoor bestuurders worden gecorrigeerd door ouders, leerlingen, leraren, bedrijven etc.

En hoe bevorderen we dat dat ook gebeurt?

– we schrijven voor dat besturen volledig transparant zijn over de behaalde onderwijsresultaten;

– we maken deze onderwijsresultaten openbaar, via portals;

– we maken de bureaucratie zichtbaar, via een bureaucratiebenchmark;

– we verplichten besturen zich te verantwoorden: over de onderwijsresultaten en over het pedagogisch-didactisch beleid; ouders, leerlingen, leraren en bedrijven kunnen hen hierop aanspreken;

– we versterken de positie van ouders, leraren en leerlingen in medezeggenschapsraden;

– we verbeteren het klachtrecht.

Ik spreek bovendien de sectororganisaties aan op hun verantwoordelijkheid t.a.v. het ontwikkelen van sectorcodes, kwaliteitszorgsystemen, trainingen en benchmarks.

Tenslotte, wil ik het gesprek met het onderwijsveld meer richten op wat scholen sterk maakt, ipv op de zwakke scholen. Ik doe dat binnenkort in de conferentie «de school op zijn best» (30 oktober).

Welke concrete maatregelen ter vergroting van de autonomievergroting zijn al genomen? Een paar voorbeelden:

– invoering lumpsumbekostiging in het primair onderwijs;

– afschaffen van de basisvorming;

– afschaffen van het studiehuis;

– vanaf 1 augustus jl zijn de kerndoelen in de onderbouw VO herzien en mogen VO-scholen zelf de programmering, inrichting, organisatie, vormgeving en pedagogisch-didactische aanpak van het onderbouwprogramma – binnen door de overheid gestelde marges – bepalen;

– de administratieve lasten van de scholen zullen in deze kabinetsperiode met een kwart dalen.

Vraag van het lid B.J. van der Vlies (SGP): Ik verzoek de minister over de materiële bekostiging PO ten minste opnieuw in overleg te treden met de besturenorgani­saties.

Antwoord:

De opvattingen van de besturenorganisaties zijn mij bekend. Er vinden heel regelmatig gesprekken plaats tussen het departement en vertegenwoordigers van de instellingen over onder andere de materiële instandhouding. Die gesprekken zal ik continueren en ga daarmee dan ook in op uw verzoek. Overigens zie ik op dit moment geen ruimte om tot een andere reactie te komen dan zoals die is geformuleerd in de beleidsreactie op de evaluatie materiële instandhouding.

Vraag van het lid B.J. van der Vlies (SGP): Ook de eindtoets wekt onze verbazing (paardenmiddel). De SGP sluit zich aan bij kamerlid Slob m.b.t. idioterie van toetsen.

Antwoord:

– Er zal de komende tijd gewerkt worden aan een plan n.a.v. de motie Rutte/Bos/Verhagen waarbij de regering verzocht wordt consultatiebureaus te verplichten vroegtijdig taalachterstanden te signaleren en de kinderen waarbij geconstateerd wordt dat er sprake is van een taalachterstand te verplichten VVE te volgen

– Als een volgend kabinet, nadat het plan is uitgewerkt besluit voorschoolse educatie te verplichten voor kinderen met een taalachterstand dan zal het verplichtend karakter en de consequenties daarvan goed moeten worden doordacht.

Vraag van het lid B.J. van der Vlies (SGP): Is de kamerbreed gesteunde motie-Van der Vlies (vorig jaar ingediend) opgepakt. Motie heeft betrekking op de cumulatie van taken bij de school. Daaraan is een maximum. Graag stand van zaken?

Antwoord:

Voor de taken die op het gebied van kinderopvang bij de scholen komen heb ik u bij de behandeling van het wetsvoorstel buitenschoolse opvang geïnformeerd.

We hebben voor deze nieuwe taak bij de scholen werd neergelegd gekeken naar de tijd die scholen hiervoor kwijt zijn. De daarbij behorende financiële middelen (een eenmalig bedrag van €50 mln) zijn hiervoor aan de scholen toegekend. Naar de structurele omvang van de taak voor scholen wordt nader onderzoek gedaan. Daarover wordt op een later moment besloten.

Vraag van het lid B.J. van der Vlies (SGP): Graag verneem ik de reactie van de staatssecretaris op de nieuwe ontwikkeling van minder VWO-ers naar universiteiten. Zijn de financiële prikkels in het hoger onderwijs te sterk. Moet er wellicht meer aandacht voor wetenschap komen binnen het VWO.

Antwoord:

Ik verwijs kortheidshalve naar het antwoord op de vraag van de SP-fractie over toename van het aantal leerlingen dat naar het HBO gaat.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): Een rapport KPMG zegt dat het hoge BTW-tarief voor educatieve software toch naar beneden kan.

Antwoord:

In mijn brief van 20 juni van dit jaar is al ingegaan op de mogelijkheid om digitale leermiddelen onder het verlaagde BTW-tarief te brengen. Hierin heb ik het volgende aangegeven: De Zesde BTW-richtlijn dient hiervoor te worden aangepast. Unanieme overeenstemming in EU-verband is hiervoor noodzakelijk. Uitbreiding van de lijst van goederen en diensten waarvoor Lidstaten het verlaagde BTW-tarief mogen toepassen is thans politiek onhaalbaar. Het KPMG-rapport heeft alleen betrekking op gecombineerde leermiddelen waarvan digitale producten onderdeel uitmaken. Het KPMG-rapport gaat dus niet in op de algemene problematiek. Voor de volledigheid verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van de Kamer bij de vaststelling van de begroting van het jaar 2006, die u begin oktober heeft ontvangen.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): In hoeverre gebruiken scholen de vrijwillige ouderbijdrage voor het primaire proces? Wat doet de minister om dit tegen te gaan? Komt dit door onbekendheid met de regeling (vrijwillige financiële ouderbijdrage)?

Antwoord:

De hoofdregel is dat er geen bijdrage mag worden gevraagd voor zaken die door de overheid worden bekostigd. Uit het TNS NIPO onderzoek naar de toepassing van de gedragscode en de daarin genoemde kostenindeling blijkt dat er altijd een overgangsgebied is tussen wat regulier is en wat extra wordt gevraagd van ouders. Daarom is wettelijk vastgelegd dat de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage tot stand komen met instemming van de ouders/leerlingen in de Medezeggenschapsraad. Scholen zijn goed bekend met deze voorschriften. Het aantal scholen dat de gedragscode ondertekent, neemt nog steeds toe. De effecten komen o.a. aan bod in de schoolkostenmonitor 2006. Daarnaast gaan SLO en LPC de scholen ondersteunen bij het uitvoeren van de gedragscode. Ik blijf dus de werking van de gedragscode zowel in termen van aantal scholen als de effecten, nauwgezet volgen.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): Wat gaat de minister doen met de tien vragen die ik vorige week heb gesteld in het kader van een parlementair onderzoek tijdens het AO leraren.

Antwoord:

Mevrouw Vergeer heeft mij dit plan tijdens het AO leraren en lerarenopleidingen van 5 oktober jl. overhandigd. In grote lijnen ben ik in het AO op een aantal punten ingegaan(bijv. het instroomniveau in de lerarenopleidingen, rekenen en wiskunde).

Veel van die punten vragen om keuzen die alleen op het niveau van de school zelf kunnen worden gemaakt. De overheid gaat daar niet over.

Bijvoorbeeld:

– De vraag om managers in het onderwijs zelf ook les te laten geven en ook om OCW-ambtenaren les te laten geven. Alleen de school zelf kan over de inzet van die mensen, mits zij bekwaam zijn, beslissen.

– Leraren belasten met het ontwikkelen van bijvoorbeeld taakprogramma’s en lesmateriaal. De SP vindt dat overhead. Ik deel dat beeld niet. De leraar zijn verantwoordelijkheid teruggeven betekent ook dat hij op dat punt (het ontwikkelen) zijn verantwoordelijkheid moet kunnen nemen. Dat is geen overhead, want een leraar is meer dan uitvoerder van door anderen bedachte lessen.

– Leraren diplomabonussen geven of extra salaris als hij een extra bevoegdheid haalt: ook dat is een zaak van de werkgever.

Mevrouw Vergeer gaat in op de lumpsumbekostiging. Scholen zouden kosten van leraren nu zien als kostenpost waarop bezuinigd kan worden. Dit vind ik een vreemde opvatting. Met de lumpsumbekostiging stellen we scholen in staat de beslissingen te nemen die alleen door hen genomen kunnen worden. Dat hoort bij een school als professionele arbeidsorganisatie.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): Aantal leerlingen VWO naar WO neemt af en naar HBO toe. Uit welke bevol­kingsgroepen en milieus zijn ze afkomstig en wat bespaart dit.

Antwoord:

We hebben het onderzoek (van TNS-Nipo in opdracht van Schoevers), waarop het bericht is gebaseerd dat er minder VWO’ers naar het WO gaan en in plaats daarvan meer VWO’ers naar het HBO gaan, snel bestudeerd. Het is gebaseerd op een kleine steekproef (306); dat brengt altijd een flinke onzekerheid met zich mee. Ik ben dus niet geneigd om in dit stadium vergaande conclusies aan dat onderzoek te verbinden. Er zijn ook andere recente onderzoeken (Aromedia + SEO), die aangeven dat in 2006 81% van de VWO’ers juist wel naar het WO wilde gaan. We hebben de integrale cijfers voor de instroom 2006 nog niet, die komen pas in december; dan weten we dus welk van de twee genoemde onderzoeken gelijk heeft.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): Er worden te weinig lesuren in het vo en mbo gegeven. Wat zijn hiervan de oorzaken. Gaat er teveel tijd zitten in papierwerk en bureaucratie.

Antwoord:

De belangrijkste oorzaken voor het niet halen van de minimale onderwijstijd zijn:

– Geen realistische planning (geen rekening houden met voorzienbare uitval);

– Geen efficiënte organisatie (veel lesuitval onder andere aan het begin en eind van het schooljaar en tijdens proefwerkweken);

– Te weinig sturing, bewaking en verantwoording gedurende het schooljaar.

Aanvullend geldt voor de BVE-sector ook uitval van onderwijstijd door het niet doorgaan van beroepspraktijkvorming.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): Wat gaat de minister doen om de WTOS meer bekendheid te geven.

Antwoord:

De IB Groep biedt op zijn site voorlichting aan ouders én aan scholen over de WTOS. Zo heeft de IB Groep op zijn website een standaardtekst opgenomen die scholen in hun schoolgids kunnen opnemen. Veel scholen doen dat ook. In de schoolkostenmonitor 2007 zal ik expliciet onderzoeken hoe scholen voorlichten over de WTOS. Op basis hiervan zal ik zo nodig de voorlichting aan scholen over de WTOS intensiveren.

Op dit moment onderzoekt het Sociaal Cultureel Planbureau in welke mate er sprake is van niet gebruik van de WTOS en welke doelgroepen dit betreft. Dit onderzoek is in december beschikbaar en zal inzicht opleveren in de redenen van nietgebruik. De voorlichting zal hierop vervolgens worden afgestemd en zo nodig geïntensiveerd.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): Hoe staat het met de uitvoering van de nieuwe gewichtenregeling.

Antwoord:

De nieuwe gewichtenregeling is op 1 augustus 2006 ingegaan. De eerste tellingen met de nieuwe gewichten hebben op 1 oktober 2006 plaatsgevonden. Dit heeft gevolgen voor de bekostiging vanaf 2007.

Over de invoering is uitvoerig overleg gepleegd met de vertegenwoordigers van het onderwijsveld en van de gemeenten. De scholen zijn tijdig voorgelicht over de invoering van de nieuwe gewichtenregeling, onder meer met een voorlichtingsbrochure.

De regeling wordt gefaseerd ingevoerd: voor de telling van 2006 de 4- en 5-jarigen, voor de telling 2007 de 4-, 5-, 6- en 7 jarigen, etc.

Daarnaast komt er een compensatieregeling voor scholen die erop achteruit gaan door de nieuwe regeling. Over deze regeling is overleg gevoerd met de vertegenwoordigers van het onderwijsveld en er is op hoofdlijnen overeenstemming over bereikt. Nadat de telgegevens van dit jaar verwerkt zijn worden definitieve besluiten genomen over de compensatieregeling en wordt de Kamer daarvan begin 2007 op de hoogte gesteld.

Vraag van het lid F. Vergeer (SP): Kan de minister met extra geld komen voor leermiddelen. Zo niet, dan moet de leraar de rekening betalen. Hoe gaat de minister dit voorkomen.

Antwoord:

Schoolbesturen bepalen zelf hoe ze middelen inzetten. Dat geldt zowel voor de materiële als personele middelen. In de beleidsreactie op de evaluatie materiële instandhouding heb ik aangegeven dat een extra impuls voor de leermiddelen een zaak is voor het volgende kabinet. De keuzes die het bestuur maakt op dit punt kunnen niet gemaakt worden zonder betrokkenheid van het personeel en de ouders. Stel dat een bestuur extra geld wil inzetten voor de aanschaf van boeken en dit wil financieren door minder geld uit te trekken voor de formatie dan moet de personeelsvertegenwoordiging in de medezeggenschap daarmee instemmen. De personele geleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op het formatieplan. Via de voorstellen aangaande het financiële beleid is de gehele medezeggenschap betrokken. De verdeling van de middelen is dus niet alleen een zaak van het management, maar ook een zaak van de ouders en het personeel.

Vraag van het lid E.R.M. Balemans (VVD): Waar is Fodoc en de financiering daarvan in de begroting gebleven.

Antwoord:

Over de subsidie voor FODOK heeft de heer Balemans een amendement ingediend bij de begrotingsbehandeling 2006.

Het amendement is uitgevoerd. Er heeft overleg plaatsgevonden tussen FODOK en OCW wat heeft geresulteerd in een activiteitenprogramma dat de FODOK mij heeft toegestuurd.

De beschikking met de toekenning van middelen hiervoor wordt deze week verstuurd. De middelen maken in de begroting onderdeel uit van de middelen voor «Lgf: onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis (alleen specifieke projecten)» opgenomen in Tabel 1.2 van artikel 1 van de begroting.

Naar boven