Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake de financiering bij uitvoering van socialezekerheidswetten door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en inzake voorschotverstrekking op grond van de Wet werk en bijstand (30679).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Wij vinden dit een goed wetsvoorstel. Het is belangrijk dat de uitbetaling van het WWB-budget per gemeente wordt geregeld. De gemeenteraad heeft in deze wet een essentiële rol gekregen en nu wordt gewaarborgd dat hij zijn controlerende, beleidsvoorbereidende en toetsende taak ook kan uitvoeren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Er zijn inmiddels samenwerkingsverbanden buiten de gemeenteraden om ontstaan. Denkt u werkelijk dat een raad totaal niet weet wat er in die samenwerkingsverbanden gebeurt? De deelnemende gemeenten vinden deze werkwijze heel prettig. Waarom wilt u die verbanden opheffen?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik heb met veel samenwerkingsverbanden gesproken. Het blijkt dat de gemeenteraden geen grip meer hebben op het lokale beleid, terwijl dit natuurlijk wel nodig is. De raad draagt ten slotte de eindverantwoordelijkheid voor het geheel. Als gemeenten eraan hechten om complexe wetten gezamenlijk uit te voeren omdat ze te klein zijn – dit geldt niet alleen voor de WWB, maar ook voor de WMO – dan juich ik dat op zichzelf wel toe, maar dan moeten zij overgaan tot een gemeentelijke herindeling. Via die weg krijgen gemeenten een goede, stabiele ambtelijke organisatie. Met het plak- en knipwerk van de samenwerkingsverbanden zie je dat het democratisch proces in het gedrang komt. Daarom vind ik dit ook een goed voorstel.

Ik ben geschrokken van de doorrekening op basis van het jaar 2007. Daaruit blijkt dat veertien van de zestien samenwerkingsverbanden erop achteruitgaan, waarvan zeven zeer fors. Wij weten niet wat de effecten voor de individuele gemeenten zijn. Dat is wat lastiger weer te geven, maar toch wel van belang. Wat is de verklaring voor deze forse achteruitgang? Is de staatssecretaris bereid om tot een gefaseerde afbouw over te gaan? De achteruitgang is hoger dan de norm die bij de WWB gold en ook hoger dan de norm van 7,5% die wij vorig jaar per gemeente hebben gehanteerd. Ik heb geen motie op dit punt voorbereid, want ik hoop dat de staatssecretaris hier een oplossing voor wil vinden.

Het wetsvoorstel behelst ook een snellere bevoorschotting voor de WWB. Mevrouw Verburg heeft eerder een motie ingediend met het doel om de bevoorschotting bij het UWV op een termijn van vier weken te stellen. Die motie hebben wij warm ondersteund. Ik ben het geheel en al met de staatssecretaris eens dat dit ook voor de WWB moet gelden. Natuurlijk ben ik benaderd door partijgenoten die wethouder van een grote gemeente zijn. Zij wijzen erop dat dit zeer veel werk is en menen dat de rijksoverheid hiermee op de stoel van de gemeente gaat zitten. Ook de VNG en Divosa hebben zich in deze zin uitgelaten. Een gemeente die haar zaakjes goed op orde heeft, hoeft maar zelden gebruik te maken van het vierweekstermijnvoorschot, maar een gemeente die er ruim de tijd voor neemt – tot dertien weken aan toe – moet haar werk verbeteren. Daar ben ik erg voor. Dat is dus ook heel makkelijk en daar wijk ik gewoon niet voor.

Ik heb ook nog enkele vragen over de brutering. Zij zijn technisch, maar dat moet even. Als een voorschot gegeven wordt, is dat een nettovoorschot. De staatsecretaris heeft in de nota naar aanleiding van het verslag gesteld dat die pas op het moment waarop het recht op de uitkering wordt vastgesteld, tot bruto-uitkering komt en dat de sociale aftrekposten dan daarop worden ingericht. Als het over het jaar heen geschakeld wordt, wordt in het ene jaar na vaststelling van de uitkering twee maanden meer uitbetaald en in het andere jaar twee maanden minder. Welke gevolgen heeft dat voor de toeslagen en de huursubsidie? Is dit wel goed genoeg geregeld? Staatssecretaris, wees zo vriendelijk om mij op dat punt gerust te stellen.

Divosa en de VNG hebben zich druk gemaakt over de toename van de administratieve lasten bij het direct uitkeren aan de gemeente van de WWB-budgetten. Ik moet zeggen dat ik blij verrast was om te zien dat de single information en single audit zijn ingevoerd. Ik denk dan ook dat de administratieve lasten die daaruit voortkomen, ruimschoots opwegen tegen het feit dat de regering kiest voor het voorliggende model.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik moet zeggen dat de fractie van GroenLinks niet blij is met het voorliggende voorstel. Je zou het zo kunnen samenvatten dat goede samenwerking tussen gemeenten om zeep wordt geholpen door deze staatssecretaris en helaas ook door de PvdA-fractie. De PvdA-fractie zegt immers: als zij willen samenwerken, gaan zij maar herindelen. Ik weet dat de PvdA-fractie bij herindeling erg geporteerd is van "groot, groter, grootst", maar ik vind dat een theoretisch model. Er is op dit moment een concreet probleem en dat lossen wij niet op met herindelingen, die vaak langdurige procedures vergen. Die samenwerkingsverbanden bestaan al en werken over het algemeen heel aardig. Ik kan mij ook niet vinden in het beeld dat gemeenteraden daar volledig buiten gehouden zijn en niets weten van wat er gebeurt, want dat wordt natuurlijk wel degelijk in de gaten gehouden. Als het misgaat – zo gaat het vaak, mevrouw Noorman – zullen de gemeenteraden wel degelijk ingrijpen.

Volgens mij ligt een heel andere gedachte ten grondslag aan het voorstel. Bij de Wet werk en bijstand is heel veel gedecentraliseerd. De fractie van GroenLinks was het met dat onderdeel eens, evenals met een zo effectief mogelijke besteding van de budgetten voor degenen die dat nodig hebben. Wij hebben onlangs nog discussies gehad over de Arbeidstijdenwet en de Arbowet. Dan wordt in de Kamer van links tot rechts gezegd dat men de administratieve lastendruk en de regelzucht wil laten afnemen. Nu zien wij een aantal gemeenten die dit met elkaar op een goede manier geregeld hebben, maar wij gaan die gemeenten weer bureaucratische rompslomp opleggen. Dit moet bovendien ingevoerd worden op 1 januari 2007, terwijl de gemeenten zelf aangeven dat zij het daar vrij moeilijk mee hebben en dat zij dit niet fatsoenlijk vinden. Dezelfde discussie hebben wij bijvoorbeeld ook bij de nieuwe wet over de sociale werkvoorziening gevoerd. Toen hebben wij gezegd dat wij er toch meer tijd voor moesten geven om dat op een betere manier te kunnen doen. Ik vind het juist goed dat gemeenten ook over hun eigen grenzen heen kijken, dat kleine gemeenten samenwerkingsverbanden zoeken en dat op het punt van het aan het werk krijgen van mensen sprake is van samenwerking en niet van "ieder voor zich". Ik was vrijdag nog in Hengelo. Daar waren vertegenwoordigers van gemeenten uit het hele land. Ik heb toen gemerkt dat het voor veel gemeenten toch lastig is om over hun grenzen te kijken. Gemeenten geven de eigen werklozen voorrang, omdat dat meteen iets oplevert. Toch kan het voor grotere groepen effectiever zijn als er wordt samengewerkt en er over de gemeentegrenzen wordt gekeken. Ik begrijp niet waarom wij daarover zo moeilijk moeten doen en ik heb daarom een amendement ingediend.

Het heeft niet mijn voorkeur om met dit wetsvoorstel verder te gaan. Met mijn amendement beoog ik te bewerkstelligen dat voor gemeenten de mogelijkheid blijft bestaan om in WGR-verband het WWB-budget aan te vragen. Met name voor kleine gemeenten brengt de verplichte individuele aanvraag veel extra lasten en bureaucratie met zich. De doelgroep van de WWB wordt daarvan niet wijzer. Ik vermoed dat ook mevrouw De Vries dat vreselijk vindt. Ik stel dan ook voor om die onderdelen van het wetsvoorstel te schrappen die zich richten op het verbod op intergemeentelijke samenwerking bij het aanvragen van WWB-gelden. De wijziging richt zich enkel op de bevoorschotting van aanvragers van een bijstandsuitkering.

Ik vind het een onzinnig idee om de samenwerkingsverbanden onmogelijk te maken. Dat zal bovendien allerlei nare financiële gevolgen hebben. Daaraan heeft mevrouw Noorman-den Uyl uitgebreid aandacht besteed. Als het toch moet, vraag ik mij af of het niet mogelijk is om uit te gaan van een gewenningsperiode. Of is het een bezuinigingsmaatregel? Is het mogelijk om preciezer per gemeente aan te geven wat de consequenties daarvan zullen zijn, ook voor trajecten?

Uiteraard hoop ik dat mijn amendement wordt aangenomen en dat een en ander daardoor wordt geblokkeerd. Het enige punt waarmee ik het eens ben, is dat ook de WWB binnen vier weken bekeken moet zijn en dat er dan betaald moet worden. Anders dient er een bevoorschottingsregeling te komen. Ik houd van doorpakken, dus daarmee ben ik het eens. Voor het geval dat mijn amendement onverhoopt niet wordt aangenomen – dat kan ik mij nauwelijks voorstellen, want het is briljant en het sluit aan bij de praktijk – leg ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat samenwerkende gemeenten op basis van een gemeenschappelijke regeling per 1 januari 2007 niet langer als een entiteit erkend worden en dat dientengevolge de deelnemende gemeenten weer per gemeente zullen worden gefinancierd;

overwegende dat dit vele aanpassingen voor de betreffende gemeenten met zich brengt en dat dit voor 1 januari 2007 welhaast een onmogelijke opgave is;

van mening dat voor een dergelijke aanpassing een degelijke voorbereiding nodig is en dat een overgangstermijn wenselijk is;

verzoekt de regering, de voorgenomen aanpassing in te laten gaan op 1 januari 2008 opdat een degelijke voorbereiding kan plaatsvinden, zowel bij de samenwerkingsverbanden als bij de deelnemende gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(30679).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het wetsvoorstel blokkeert of verbiedt samenwerking op geen enkele wijze. De gemeenten kunnen zo veel samenwerken als zij willen. Dat is goed en heeft meerwaarde. Het wetsvoorstel regelt alleen dat iedere gemeente financieel verantwoordelijk blijft voor het budget dat zij heeft gekregen. Daarbij komt dat het budget rendement moet opleveren. Het geld naar één orgaan brengen, is in sommige gemeenten een vrijbrief om zich nergens meer druk over te maken. Er zijn 430 gemeenten in Nederland. Mevrouw Van Gent weet net zo goed als ik dat dit hier en daar gebeurt. Ik zie het ook. Daarom ben ik ook voor het voorstel.

Met de motie van mevrouw Van Gent, die vraagt om uitstel van invoering met een jaar, ben ik niet blij. Van belang is dat de volle mep van de financiële consequenties niet direct per 1 januari in rekening moet worden gebracht. Daarbij moet een zekere fasering plaatsvinden. Om die financieel geleidelijke inbedding heb ik gevraagd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ben het eens met mevrouw Noorman over dat het laatste punt. De periode van het komende jaar zou dan ook gebruikt kunnen worden om dat fatsoenlijk te regelen en wellicht te heroverwegen. Volgens mij komt dat ook aan de bezwaren van mevrouw Noorman tegemoet. Het is niet nodig om samenwerking om zeep te helpen waar die goed werkt. Waar het beter kan, moet de samenwerking natuurlijk verbeterd worden. Ik vind deze samenwerkingsverbanden, ook wat betreft financiering, geen slecht idee. Het is goed om efficiënt en effectief te werken. Hierbij moeten verdere stappen worden gezet in plaats van de boel af te breken. Vandaar mijn amendement.

Mevrouw Verburg (CDA):

Het is voor mij een grote eer om hier mijn gewaardeerde collega Aart Mosterd te vervangen. Hij is vanavond naar de kiezers. Op zijn verzoek maak ik drie opmerkingen.

Wij zijn blij dat de budgettering van de Wet werk en bijstand wordt verrekend met de gemeenten, zij het om een andere reden als die mevrouw Noorman-den Uyl aanhaalt. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de mensen staat. Als het goed is, kent de gemeente haar eigen inwoners. De gemeenteraad moet als democratisch orgaan het college controleren.

Divosa merkt behalve het verzoek om uitstel op dat het voorstel bureaucratisering met zich kan brengen. De staatssecretaris zegt de uitvraag voor het jaar 2007 te versimpelen. Kan de staatssecretaris de angst bij Divosa wegnemen dat gemeenten worden opgezadeld met extra administratieve lasten?

De CDA-fractie is zeer verheugd dat op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan onze dringende oproep om de beoordeling van de aanvraag van een uitkering en de uitkering zelf binnen vier weken af te handelen. Anders moet zijn voorzien in bevoorschotting. Wij kennen de gemeenten goed. Wij weten dat die zich zeer waarschijnlijk tot het uiterste zullen inspannen om ervoor te zorgen dat besluitvorming over en uitbetaling van de uitkering binnen vier weken zullen plaatsvinden. Wij hopen dat het wetsvoorstel per 1 januari 2007 op een effectieve wijze kan ingaan.

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie vindt het een geweldig wetsvoorstel.

Hoeveel gemeenten voldoen op dit moment nog niet aan de vierwekentermijn? Zijn die cijfers bekend?

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Het gaat om een wetsvoorstel met twee verschillende elementen: de financiering van de samenwerkingsverbanden van gemeenten en het verstrekken van voorschotten. Ik dank ook nu weer voor de, op mevrouw Van Gent na, positieve reacties op het wetvoorstel. Op het punt van de financiering van samenwerkingsverbanden benadruk ik, vooral in de richting van mevrouw Van Gent, dat met dit wetsvoorstel de budgetten voor de uitvoering van de WWB worden verstrekt aan de individuele gemeenten. De redenen daarvoor zijn gelegen in de betrokkenheid van de gemeenteraad en de controle op de uitvoering. De verantwoordelijke wethouder zal meer geconfronteerd worden met een gemeenteraad die haar invloed en controle op dit belangrijke element van de Wet werk en bijstand uitoefent. De gemeenten die samenwerken, krijgen meer zekerheid over de omvang van het budget omdat zij niet meer te maken hebben met de overgang van het historisch bepaalde budget naar het objectieve verdeelmodel. Het wetsvoorstel heeft alleen gevolgen voor de gemeenten die deelnemen in een samenwerkingsverband in de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Die samenwerkingsvorm wordt beschouwd als rechtspersoon en heeft een eigen algemeen en dagelijks bestuur. Gemeenten blijven zelf bepalen of zij een samenwerkingsvorm willen organiseren. Het budget gaat echter naar de individuele gemeenten en de besteding ervan wordt daar verantwoord zodat daaraan de extra aandacht wordt besteed waar wij naar streven.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U laat het klinken als een administratieve handeling. Het budget loopt via de gemeente, die dat vervolgens kan overmaken naar de gemeenschappelijke regeling. Het is maar de vraag of de gemeenteraden daar dan voldoende over te zeggen hebben. Die garantie is er niet. Gelet op de financiële consequenties voor een aantal gemeenten, vraag ik mij af of achter het wetsvoorstel misschien de gedachte ligt, deze samenwerkingsvormen om zeep te helpen.

Staatssecretaris Van Hoof:

U stopt te vroeg met uw redenering. U zegt dat gemeenten het geld kunnen inbrengen in een samenwerkingsverband, maar u gaat voorbij aan het feit dat die informatie vervolgens terechtkomt bij de gemeenteraden. De gemeenten moeten zelfstandig rapporteren en verantwoording afleggen. Die rapportage en verantwoording komen nadrukkelijker in de raad aan de orde. Zowel aan de voorkant, op het punt van het beleid, als aan de achterkant, op het punt van de verantwoording, wordt de gemeenteraad er meer bij betrokken. Het gemeentebestuur zal daardoor ook veel nadrukkelijker bezig zijn met de juiste uitvoering van de Wet werk en bijstand. Als ik mij de overleggen in deze Kamer herinner over de uitvoering van de Wet werk en bijstand en de manier waarop gemeenten daarmee omgaan, dan zou een verscherping daarvan als muziek in de oren moeten klinken, ook bij mevrouw Van Gent. Zij maakt immers regelmatig opmerkingen over de wijze waarop de gemeenten in dit kader functioneren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Er wordt een beeld geschetst van samenwerkingsverbanden die totaal afgesloten zijn van de gemeenteraden. Het gaat natuurlijk om heel transparante organisaties. Daar wordt ook hard aan gewerkt. Wij hebben van Divosa verschillende voorbeelden daarvan gekregen. Waar baseert u het beeld op dat u schetst? Ik herken dat beeld van schijnbaar negatieve effecten van samenwerkingsverbanden gewoon niet. Zij hebben ook veel positieve effecten.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het gaat niet om de negatieve effecten van samenwerkingsverbanden. Ik vind dat in het kader van de decentralisering van de Wet werk en bijstand, de rol die gemeenten daarin spelen en de wijze waarop daar tegenaan gekeken wordt, ook door u in verschillende commentaren in algemeen overleggen, de scherpte in de uitvoering door gemeenten alleen vergroot wordt als gemeenteraden daarbij worden betrokken en zij meer druk op verantwoording kunnen uitoefenen. De rol die de gemeenteraad speelt tussen de burger en de lokale overheid wordt daarmee beter ingevuld. Via verantwoording en sturing van de geldstroom kunnen wij dat effect bereiken.

Ik verwacht niet dat dit wetsvoorstel gevolgen zal hebben voor de administratieve lasten; mevrouw Verburg stelde daar een vraag over. Het loopt min of meer synchroon met het wetsvoorstel van de minister van BZK over de single information en de single audit. In dat licht zal dit wetsvoorstel niet noodzakelijkerwijs administratievelastenverzwaring met zich meebrengen. In een samenwerkingsverband zal de techniek van een geautomatiseerd systeem het redelijk eenvoudig maken om de specifieke gegevens van één gemeente aan te leveren, bijvoorbeeld op basis van postcodes. De verantwoording in het kader van de nieuwe wet zal dan als bijlage bij het jaarverslag voor de gemeenteraad worden gevoegd.

Er is gevraagd naar cijfers over de effecten voor de gemeenten achter die samenwerkingverbanden. Op dit moment beschik ik niet over die cijfers, juist omdat alles naar die samenwerkingsverbanden gaat. Ik verwacht ook niet dat wij die cijfers kunnen produceren. Mochten wij daar wel in slagen, dan zorg ik ervoor dat de Kamer ze krijgt.

Mevrouw Noorman heeft aan de orde gesteld dat het voorliggende wetsvoorstel ingrijpende financiële effecten kan hebben. Er lopen nu twee trajecten: enerzijds het reguliere bekendmaken van de voorlopige budgetten, anderzijds de effecten van deze wet. Vandaag heb ik de Kamer geïnformeerd over hoe dit uitpakt voor de samenwerkingsverbanden. Mevrouw Noorman heeft terecht gezegd dat er ingewikkelde uitkomsten zijn. Gezien de hier en daar toch wel grote verschillen heeft zij gevraagd of er een demping in kan worden aangebracht. Ik stel in dat licht voor om de reguliere bekendmaking van de voorlopige budgetten te laten voor wat die is en er niet op in te grijpen. Bij het vaststellen van de definitieve budgetten zal ik bezien of een mitigering van het effect valt te bewerkstelligen. Mevrouw Noorman heeft in dat verband de grens van 7,5% genoemd. Of dat een goede optie is, kan ik nog niet zeggen, maar ik zal ernaar kijken. Ik begrijp dus haar constatering. Ik wil erop terugkomen bij de bekendmaking van de definitieve budgetten.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Op welk moment zullen de betrokken gemeenten kennis kunnen krijgen van de definitieve budgetten? Het is voor hen ook een behoorlijke sprong.

Staatssecretaris Van Hoof:

Wij zitten in een vaste procedure. Ik denk dat dit ergens in oktober is.

De voorzitter:

U kunt het ook schriftelijk laten weten.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb dit niet paraat en zal deze vraag schriftelijk beantwoorden.

De vragen van mevrouw Noorman met betrekking tot samenwerking heb ik beantwoord. Ook in de richting van mevrouw Van Gent heb ik gereageerd, met dien verstande dat zij een motie heeft ingediend. Tegen de achtergrond van de reden en het doel van dit wetsvoorstel past het om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk te doen ingaan. Dat betekent dat ik aanname van de motie ontraad.

Mevrouw De Vries vroeg in het kader van de bevoorschotting hoe veel gemeenten nu wel en niet voldoen. Op die vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. Tegelijkertijd stel ik vast dat de achtergrond van dit wetsvoorstel niet in de laatste plaats gelegen is in de discussies en de overleggen die ik met de Kamer heb gehad en de informatie die vanuit het veld bij de Kamer kwam. Bovendien ging het niet alleen om de Kamer, want ik kon mij geheel en al herkennen in de waarnemingen op basis van mijn eigen werkbezoeken – zeker de laatste maanden – in het kader van de discussie over schuld en armoede. De schulddiscussie was juist een van de belangrijkste argumenten voor mij om daar positief op in te steken. Als je mensen die weinig geld hebben en vervolgens een bijstandsuitkering aanvragen, drie maanden laat wachten, dan weet je zeker dat je schuld organiseert. Zo simpel is het. Dat was aanleiding om de richting van dit wetsvoorstel in te slaan.

Ik heb natuurlijk ook kennisgenomen van de opmerkingen van gemeenten in het algemeen en Divosa, namelijk dat het goed gaat. Bijna samen met mevrouw Noorman zeg ik tegen die gemeenten: prima, dan hebben jullie ook geen last van dit wetsvoorstel. De gemeenten waar het allemaal nog niet goed is georganiseerd, krijgen door dit wetsvoorstel de incentive om ofwel tijdig de uitkering vast te stellen ofwel de mensen anderszins een voorschot te geven tot een bepaald percentage en onder de besproken voorwaarden. Ik zie hierin een belangrijk preventie-instrument in het kader van het tegengaan van het ontstaan van schuld.

Mevrouw Noorman heeft gevraagd hoe het met de brutering en de jaargrens zit. Naar mijn inschatting is er geen probleem, omdat het voorschot een renteloze geldlening is en dus onbelast is, ook als het over een jaargrens gaat. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat daar een hele techniek achter zit. Als mevrouw Noorman dat op prijs stelt, wil ik best toezeggen daarover schriftelijke uitleg te geven, zodat zij de korte opmerking dat het geen effect heeft ook kan verifiëren en misschien beter kan begrijpen dan op dit moment.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik stel dat zeer op prijs en wacht met spanning af.

Staatssecretaris Van Hoof:

Dan is dat bij dezen toegezegd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel en de ingediende motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven