Aan de orde is het debat naar aanleiding van algemene overleggen op 24 mei en 20 juni 2007 over het geneesmiddelenbeleid en zelfzorggeneesmiddelen.

Mevrouw Schermers (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een algemeen overleg en een verlengd algemeen overleg gevoerd over het geneesmiddelenbeleid, met name over de zelfzorggeneesmiddelen. Het algemeen overleg duurde lang, drie uur, maar die tijd was onvoldoende om aan enkele van onze aandachtspunten tegemoet te komen. De minister is op onze belangrijkste bedenkpunten in een brief ingegaan, maar er staan toch nog wat zaken open.

Wat ons aangaat, zijn dat er twee. Ze hebben allebei te maken met de patiëntveiligheid. Het eerste is de vraag of de indelingscriteria voldoende zijn. Wij hebben, samen met onze collega's van de PvdA en de ChristenUnie, nagedacht over een motie daarover. Deze motie zullen wij van harte steunen.

Voor ons is het belangrijkste dat wij vinden dat de meerwaarde van het verkopen van de UAD-genees­middelen, de uitsluitend bij de apotheker en drogist verkrijgbare geneesmiddelen, moet worden omringd met extra veiligheidsmarges ten opzichte van de AV-groep, de algemeen verkrijgbare geneesmiddelen. Wij vinden dat deze geneesmiddelen in de drogisterij vanachter de toonbank moeten worden verkocht. Het is onwenselijk dat je deze geneesmiddelen in een drogisterij gewoon van de plank kunt pakken en dat geldt zeker voor kinderen. Wij hebben daartoe de volgende motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de indeling van zelfzorggeneesmiddelen in drie categorieën, algemeen verkrijgbaar (AV), uitsluitend verkrijgbaar in apotheek en drogist (UAD) en uitsluitend bij de apotheek (UA), berust op patiëntveiligheidscriteria;

constaterende dat enkel bij de categorie AV de veiligheid dusdanig wordt geacht dat advies en bewaking niet nodig is;

overwegende dat in de UAD-categorie toezicht en advisering juist gewenst is;

verzoekt de regering, veilig medicijngebruik te bevorderen door zelfzorggeneesmiddelen in de UAD-categorie achter de toonbank te laten plaatsen, en hiertoe wetgeving voor te bereiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schermers, Van der Veen en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 151(30800 XVI).

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik dien een drietal moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er voor gehandicapteninstellingen geen beleidsregel dure geneesmiddelen is, en daardoor problemen ontstaan rondom de vergoeding;

overwegende dat de huidige procedure voor vergoeding lang duurt, zodat de patiënt soms maandenlang zonder behandeling zit of helemaal geen behandeling krijgt;

van mening dat de patiënt hier niet de dupe van mag worden;

verzoekt de regering, de problematiek rondom de vergoeding van dure geneesmiddelen in gehandicapteninstellingen nader te onderzoeken en met passende maatregelen en oplossingen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 152(30800 XVI).

Mevrouw Schippers (VVD):

Gisteren heb ik de moties rond het wetsvoorstel over de premie-incasso nog eens bekeken. Een heleboel dingen die de minister voorstelt of toezegt, blijken in moties terug te komen. Als ik het ermee eens ben, zit ik met een dilemma. Moet ik voorstemmen, omdat ik het ermee eens ben, of moet ik tegenstemmen, omdat de motie overbodig is? Dat geldt hier opnieuw. Ik heb de minister gisteren gevraagd om het grondig te onderzoeken en met oplossingen te komen. De minister zegt het toe en vervolgens komt de heer Van Gerven met een motie waarin exact hetzelfde wordt gevraagd. Als ik tegenstem, lijkt het alsof ik het niet wil, terwijl ik het de minister zelf gevraagd heb. Als ik voorstem, stem ik voor overbodige moties en hebben wij voor wij het weten vijftien moties per onderwerp.

De voorzitter:

U hebt uw punt gemaakt. Ik stel vast Van Gervendat het altijd mogelijk is om bij stemmingen een stemverklaring af te leggen.

De heer Van Gerven (SP):

Onze motie gaat verder dan de toezegging van de minister. Volgens de motie moet gekeken worden naar een zo min mogelijk bureaucratische oplossing voor medicijnen voor gehandicapten. De huidige regeling is wat ons betreft te bureaucratisch.

Voorzitter. Mijn volgende motie gaat over de bevordering van de veiligheid bij zelfzorggeneesmiddelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de ministeriële regeling zelfzorggeneesmiddelen in de algemene verkoop komen die bij verkeerd gebruik een risico kunnen vormen voor de gezondheid;

van mening dat dit ongewenst is;

verzoekt de regering, met een nieuw voorstel te komen voor een ministeriële regeling en daarbij de criteria voor zelfzorggeneesmiddelen aan te scherpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 153(30800 XVI).

Mevrouw Schermers (CDA):

Is de heer Van Gerven van mening dat er veilige geneesmiddelen zijn, geneesmiddelen die geen enkel risico in zich dragen?

De heer Van Gerven (SP):

Er zijn nauwelijks geneesmiddelen die helemaal veilig zijn. Daarom is de SP tegenstander van geneesmiddelen in de vrije verkoop.

Mevrouw Schermers (CDA):

Zou uw motie dan niet zo moeten luiden? Ik ben bang dat u iets onmogelijks vraagt.

De heer Van Gerven (SP):

Nee, wat wij vragen is om de criteria opnieuw te beoordelen. Er blijkt een heel duidelijke discrepantie te zijn met wat de Kamer wil, namelijk het aspect veiligheid zwaar laten wegen bij vrije verkoop van medicijnen. In de discussie is gebleken dat dit minder zwaar wordt gewogen en dat er in een aantal gevallen meer waarde wordt gehecht aan de vrije verkoop. Die onbalans willen wij er met deze motie uithalen. De criteria dienen opnieuw langs de meetlat van de veiligheid te worden gelegd om zo te komen tot een zo veilig mogelijke vrije verkoop.

Mevrouw Schermers (CDA):

U pleit dus voor indelingscriteria die tegemoetkomen aan uw idee dat er veilige geneesmiddelen zijn die tot de AV-groep zouden kunnen behoren?

De heer Van Gerven (SP):

Er is bijna altijd een veiligheidsrisico maar wij vinden dat dit zo beperkt mogelijk en verwaarloosbaar moet zijn. Dit is ook in lijn met wat de Kamer steeds heeft uitgesproken en met het ingetrokken amendement-Buijs/Arib.

Mevrouw Schermers (CDA):

Dat delen wij.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Mijn laatste motie gaat over NSAID's.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij verkeerd gebruik of in combinatie met andere medicatie NSAID's een risico vormen voor de gezondheid;

van mening dat medicatiebewaking gewenst is;

verzoekt de regering, de verkoop van de NSAID's te beperken tot de apotheek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 154(30800 XVI).

Ik geef vervolgens het woord aan de heer Van der Veen, die vandaag jarig is. Ik wens hem van harte geluk.

De heer Van der Veen (PvdA):

Dank voor de felicitatie, voorzitter. Ik had nooit gedacht om op mijn verjaardag bij wijze van cadeau het voorrecht te mogen hebben om een motie in te dienen. Ik doe dat dus met ontzettend veel genoegen. Wij hebben verschillende malen reeds aangegeven dat veiligheid voor ons erg belangrijk is als het gaat om de indelingscriteria voor de zelfzorggeneesmiddelen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veiligheid voor de consument voorop dient te staan bij de indeling van zelfzorggeneesmiddelen;

overwegende dat voor indeling van zelfzorggenees­middelen in de categorie UAD in het amendement-Buijs/Arib (29359, nr. 60) als criteria werden aangegeven dat voorlichting over de keuze, een goed en veilig gebruik, het directe of indirecte veiligheidsprofiel of hulp bij zelfzorgindicatiestelling is gewenst en/of dat toezicht door deskundig personeel op de verkoop van het geneesmiddel wenselijk is ter voorkoming van ongewenste toename van verkeerd gebruik of misbruik:

van mening dat deze criteria in de ministeriële Van der Veenregeling alleen worden gehanteerd als onderscheid tussen UA en UAD en niet als onderscheid tussen AV en UAD;

overwegende dat veel van de in de toelichting genoemde uitgangspunten (zoals: dat brede verkrijgbaarheid gewenst is, dat het onderscheid tussen UAD- en AV-middelen niet ligt in de noodzaak van mondeling advies, dat alle zelfzorgmiddelen in principe veilig zijn, ook zonder mondeling advies, dat relatieve veiligheid voldoende is en dat iedereen weet hoe relatief schadelijke middelen gebruikt moeten worden wanneer deze algemeen gebruikt worden) niet overeenkomen met de uitgangspunten zoals verwoord in het amendement-Buijs/Arib en de wens van de Kamer om veiligheid voorop te stellen;

verzoekt de regering, in de ministeriële regeling voor zelfzorgmiddelen in criterium b "onevenredig" te vervangen door "geen of slechts een verwaarloosbaar risico";

verzoekt de regering, de toelichting op bovengenoemde punten aan te passen en hierin tevens op te nemen en aan te passen dat noodzaak van advies door drogist of apotheker(assistent) bepalend is voor het onderscheid AV/UAD;

verzoekt de regering, toekomstige aanpassingen van de ministeriële regeling voor te hangen bij de Kamer;

verzoekt de regering voorts, binnen drie jaar een evaluatie van de ministeriële regeling aan de Kamer te zenden waarin tevens de meerwaarde van de drogist wordt aangegeven, en daarbij een voorstel te voegen voor verdere uitwerking en aanvulling van de indelingscriteria in de ministeriële regeling aan de hand van de ervaringen van het CBG, waarbij ook de voorgestelde criteria in het amendement-Buijs/Arib worden betrokken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Veen, Schermers en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 155(30800 XVI).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Klink:

Voorzitter. De leden Schermers, Wiegman en Van der Veen – ik feliciteer de heer Van der Veen van harte met zijn verjaardag – verzoeken mij in de eerste motie om het veilig medicijngebruik in die zin te bevorderen dat zelfzorgmiddelen in categorie UAD achter de toonbank worden geplaatst en hiertoe wetgeving voor te bereiden. Ik heb tijdens het algemeen overleg van een paar weken geleden en gisteren de argumenten gegeven waarom ik vind dat deze middelen ook los van de toonbank verkrijgbaar zouden moeten zijn op grond van het feit dat de drogisten en natuurlijk ook de apotheken veel inspanningen plegen om mensen erop te wijzen dat hun advies verkregen kan worden. Desalniettemin laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer over. Als de motie wordt aangenomen, zal ik haar in die zin uitvoeren dat wij een wetgevingsaanpassing zullen voorbereiden.

Ik ontraad de aanneming van de motie van de heer Van Gerven op stuk nr. 152, met name vanwege het dictum. In de motie wordt gesteld dat de huidige procedure te lang duurt, zodat de patiënt soms maandenlang helemaal geen behandeling krijgt. Ik heb er gisteren op gewezen dat de aanwijzingen die wij hebben, daar in ieder geval niet op duiden. De brieven die ter discussie voorlagen, zijn uit 2006. Er zijn op dit moment geen harde indicaties bij de NZa dat hier een grote problematiek achter ligt. Ik heb wel gezegd dat wij dat nader en grondig zullen onderzoeken, mede vanwege de substitutiemogelijkheden die zich aftekenen in de richting van de pgb's. Daarbij wil ik het bureaucratische gehalte van de verschillende regelingen – daar vroeg de heer Van Gerven ook naar – overigens best meenemen. Op zich ben ik het dus met het verzoek eens. Dat heb ik gisteren ook al gesteld. In die zin zou je kunnen zeggen dat de motie overbodig is. Ik zou ook kunnen zeggen "Kamer, neemt u die motie maar aan", maar het dictum en de overwegingen zijn in mijn beleving niet helemaal op de werkelijkheid toegesneden. Althans, dat weten wij niet; daar dient het onderzoek voor.

De heer Van Gerven (SP):

Ik heb signalen dat het in enkele gevallen maanden duurt voordat er een oplossing is; soms is er dan nog helemaal geen oplossing. Het is prima dat u dat gaat onderzoeken, maar er is dus echt reden om ook het beleid te wijzigen en om een oplossing te bieden die leidt tot een snelle behandeling en een goede medicatie, als dat nodig is. Deze motie spoort ertoe aan om dat te realiseren. Dat kan volgens mij niet met de regelgeving die nu is afgesproken.

Minister Klink:

Bij de evaluatie gaan wij de regelgeving natuurlijk betrekken. Als het te bureaucratisch is, als een betere regelgeving mogelijk is of als er een problematiek onder ligt, zullen wij daar zeker naar kijken en nemen wij dat mee. Ik herhaal echter dat in de motie wordt verondersteld dat hier een grote problematiek onder ligt. Dat gaan wij nog bekijken, mede in het licht van de gisteren genoemde substitutie-effecten. Ik leg mij er op basis van de huidige indicaties dus nog niet bij neer dat hier een enorm probleem zou liggen, dat de vergoeding lang op zich laat wachten en dat men maandenlang op behandeling wacht. Het zou ernstig zijn als het wél zo is – laat ik dat vooropstellen – maar ik heb mijn overwegingen gegeven.

De heer Van Gerven (SP):

Als uit het onderzoek blijkt dat het in de huidige praktijk, om wat voor reden dan ook, maanden duurt voordat adequate behandeling plaatsvindt, bent u dus bereid om de regels aan te passen en om met adequate oplossingen te komen. Ook u vindt dat dus onaanvaardbaar.

Minister Klink:

Als de huidige regeling en de huidige procedure afdoende zijn, maar als daar kennelijk toch een enorme "time lag" in zit, moeten wij daarnaar kijken. Mensen hebben immers gewoon recht op de zorg die hun toekomt. Dat moet niet maandenlang duren. Daar gaan wij dus sowieso naar kijken. In hoeverre dat tot aanpassing van de regelgeving en de procedure leidt, is vers twee. Als blijkt dat er een soort heimelijke impuls in zit om aan substitutie te gaan doen – dat werd gisteren door de VVD-fractie gesteld – hebben wij een ander probleem: dan deugt de regeling als zodanig niet en dan krijg je dus ontwijkgedrag. Dan moeten wij bekijken wat wij daaraan doen. Dan is het mogelijk dat je met aparte beleidsregels komt die lijken op datgene wat in de ziekenhuizen aan de orde is, namelijk een aparte beleidsregel voor de dure geneesmiddelen en aparte vergoedingen.

Dan de motie van de heer Van Gerven op stuk nr. 153 met het verzoek om met een nieuw voorstel te komen voor een ministeriële regeling, tegen de achtergrond van het feit dat de algemene verkoop te veel risico zou opleveren. Daar is het debat in de afgelopen weken over gegaan. Ik moet de aanneming van deze motie ontraden, ten eerste omdat de ministeriële regeling naar mijn beleving toereikend is en ten tweede vanwege het punt van de onveiligheid. Op dat punt sluit ik mij bij mevrouw Schermers aan. Onveiligheid en risico's kun je niet uitbannen. Dat kan bij wijze van spreken zelfs bij vitamine D niet. Daarom moet ik de aanneming van deze motie ontraden. De heer Van Gerven heeft een motie ingediend over de NSAID's, die naar de apotheek zouden moeten. De ministeriële regeling geeft de criteria aan. Vervolgens doet het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen de indeling van geneesmiddelen en stoffen. Ik wil dat zo laten op grond van het feit dat daar de deskundigheid zit en zij dat moeten beoordelen, natuurlijk mits de criteria van de ministeriële regeling afdoende zijn. Om die reden ontraad ik aanname van deze motie. Ik teken daar nog wel bij aan dat het CBG jaarlijks evalueert. Als er nieuwe informatie is, dan zal men natuurlijk conform deze informatie handelen tegen de achtergrond van de criteria die in de ministeriële regeling genoemd staan.

De heer Van der Veen heeft een motie ingediend van wel 100 woorden geloof ik. Ik heb geprobeerd om de motie heel snel te lezen. Het belangrijkst is natuurlijk het verzoek aan de regering om "onevenredig" te vervangen door "geen of slechts een verwaarloosbaar risico". Ik zei zo-even al dat vitamine D's onschuldige preparaten lijken, maar zelfs die kennen een risico. Dat is ook wel gebleken bij het laatste onderzoek van het RIVM. Het criterium "geen risico" kan hierop eigenlijk niet van toepassing zijn. Het criterium "slechts een verwaarloosbaar risico" is wat mij betreft in dit verband mogelijk. Ik heb gisteren ook gezegd dat de term "onevenredig risico" gelezen moet worden tegen de achtergrond van de veiligheid die als criterium in de wet genoemd wordt. Die twee moeten dus met elkaar sporen. Het punt "geen of slechts een verwaarloosbaar risico" gaat naar mijn mening heel ver. Ik ben wat onervaren in de Kamer met betrekking tot moties, maar ik kan eigenlijk niet akkoord gaan met de woorden "geen risico", want dat is gewoon te ver strekkend.

De heer Van der Veen (PvdA):

Mijn ervaring strekt zich niet veel verder uit dan de uwe, dus ik weet niet of je zo mag onderhandelen. Ik zou ermee kunnen leven als het woord "geen" vervalt, zodat het nog slechts gaat om een "verwaarloosbaar risico".

Minister Klink:

Mag ik u dan de suggestie doen om er een "verwaarloosbaar veiligheidsrisico" van te maken? Dat refereert namelijk ook aan hetgeen in de wettekst staat en daar gaat het uiteindelijk om. Ik vind dat net iets preciezer ten aanzien van de intentie van de wet en de regeling die wordt voorgesteld.

De heer Van der Veen (PvdA):

Mij lijkt een "verwaarloosbaar risico" ook in de context van de motie heel goed weergeven wat wordt bedoeld.

Minister Klink:

Dan hecht ik eraan om "verwaarloosbaar" te interpreteren tegen de achtergrond van het veiligheidsrisico dat speelt.

De heer Van der Veen (PvdA):

Dat kan ik u niet ontzeggen.

Minister Klink:

Dat staat namelijk ook in de wet.

Dan kom ik op het tweede deel van de motie. Ik zal de toelichting daarop aanpassen. Ik vind dat eerlijk gezegd niet zo'n probleem, want dat is nu net een van de punten die bij de categorie UAD speelt. Vervolgens wordt het verzoek gedaan om toekomstige aanpassingen van de ministeriële regeling voor te hangen bij de Kamer. Ik wil dat wel toezeggen. Wij hebben dat nu gedaan en ik vind dat een procedure die wij ook in de toekomst kunnen realiseren. Ook evaluatie binnen drie jaar heb ik gisteren toegezegd. Na drie jaar komt er een evaluatie en daarbij zal het amendement-Buijs/Arib worden betrokken.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Ik weet niet wat de normale gang van zaken is, maar ik vind het erg lastig om niet mee te kunnen lezen met de moties. Helemaal als het om zo'n complexe motie gaat.

De voorzitter:

Zijn de moties nog niet uitgereikt?

Mevrouw Agema (PVV):

Nee. Het is eigenlijk al de hele dag zo dat de moties alleen aan Vak K worden uitgereikt.

De voorzitter:

Het schijnt gebruik te zijn om alleen de genummerde moties uit te delen. De leden kunnen elkaar natuurlijk altijd de service verlenen om ook wat moties mee te nemen voor de anderen. Wij redden het gewoon niet in de tijd, want dan zou het VAO te lang duren. Het is echter een goed punt dat mevrouw Agema maakt.

Ik merk zelf op dat het voor de begrijpelijkheid prettig zou zijn als de leden niet van die afkortingen zouden gebruiken in moties. Voor de mensen die meekijken, maken afkortingen als UV, UA en UAD het allemaal niet helderder.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, na de regeling van werkzaamheden over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.45 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Ten Hoopen

De voorzitter:

Ingekomen is een beschikking van Voorzitterde Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van de leden Jonker, Koppejan, Knops en Van Heugten tot plaatsvervangend lid in de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad.

Ingekomen is een beschikking van de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van het lid Van Dam in plaats van het lid Blom tot plaatsvervangend lid in de delegatie naar de NAVO-Assemblee.

Ingekomen is een beschikking van de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van het lid Blom tot plaatsvervangend lid in plaats van het lid Van Dam in de delegatie naar de OVSE-Assemblee.

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van volgende week:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit ter uitvoering van de roamingverordening (30994);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 en enige andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995 van 2006 (Evaluatie 2006 Rijksoctrooiwet 1995) (30975);

  • - het Voorstel van wet van de leden Depla en Blok houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld (30432);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale onderhoudswet 2007) (30943);

  • - het wetsvoorstel Wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten (30848);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PbEU L 326) (30976);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet energiebesparing toestellen en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (Implementatiewet EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten) (30958);

  • - het wetsvoorstel Regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (Wet basisregistraties adressen en gebouwen) (30968);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PbEU L 310) (30929);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (30644);

  • - het wetsvoorstel Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Hessels en Spies tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet) (29048) (dupliek).

Daartoe wordt besloten.

Naar boven