Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 75, pagina 4673-4677 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 75, pagina 4673-4677 |
Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.
Vragen van het lid Jan de Vries aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het verdwijnen van de Nederlandse taallessen op het mbo.
De heer Jan de Vries (CDA):
Voorzitter. Veel leerlingen in het beroepsonderwijs behalen geen diploma en zitten werkloos thuis. Er stromen ook te weinig mbo-leerlingen door naar het hbo. Werkgevers klagen over de taalvaardigheid van afgestudeerde mbo'ers. Die kunnen niet meer fatsoenlijk spellen of een brief opstellen. Forse taalachterstanden zijn hiervan mede de oorzaak. Het inspectieverslag dat wij vandaag ontvingen, bevestigt dat nog eens. 25% van de leerlingen kan aan het einde van de basisschool niet goed technisch lezen. Dat werkt ook door in het beroepsonderwijs.
Daarmee hebben wij vier forse uitdagingen voor het onderwijs te pakken: de taalachterstanden van leerlingen, de tussentijdse schooluitval, de gebrekkige doorstroming naar het hbo en de slechte aansluiting op de arbeidsmarkt. Het kabinet investeert daarom heel terecht fors in het terugdringen van de taalachterstanden en in het tegengaan van de tussentijdse schooluitval. Wij hebben daar echter wel de medewerking van de scholen bij nodig. Het mbo werkt met het bedrijfsleven hard aan nieuwe kwalificatieprofielen of, beter gezegd, aan nieuwe eisen aan hun leerlingen. Ook worden theorie en praktijk meer geïntegreerd. Dat moet leerlingen uitdagen en voorbereiden op de praktijk. Dat is hard nodig. Nieuwe eisen en nieuwe onderwijsvormen mogen echter niet ten koste gaan van de basiskennis en -vaardigheden op het gebied van de Nederlandse taal.
Wij hebben dan ook met grote zorg kennisgenomen van het bericht dat op veel mbo-scholen de Nederlandse les dreigt te verdwijnen. Natuurlijk moet de Nederlandse taal geïntegreerd worden in de praktijkvakken. Een secretaresse moet een goede brief kunnen tikken. Een kok moet een recept kunnen lezen en een procestechnoloog moet een testrapport kunnen opstellen. Dan moeten wel de basisvaardigheden op orde zijn. Cijfers en ervaringen wijzen uit dat dit niet het geval is.
Ik vraag de staatssecretaris of hij erkent dat veel mbo-leerlingen nog een taalachterstand hebben en mede als gevolg daarvan uitvallen, niet doorstromen en geen goede plek op de arbeidsmarkt vinden. Is hij daarom ook met de CDA-fractie van oordeel dat in alle gevallen ook mbo-leerlingen voldoende les moeten krijgen in de Nederlandse taal om zo de basiskennis en de basisvaardigheden te waarborgen? Kan de staatssecretaris garanderen dat de nieuwe eisen voor het mbo ook scherpe en heldere doelen voor de Nederlandse taal bevatten? Is de staatssecretaris bereid om de onderwijsinspectie te vragen om het taalonderwijs op het mbo te bewaken?
Staatssecretaris Rutte:
Voorzitter. Nederlands en het voldoende beheersen daarvan is van ongelofelijk groot belang voor het functioneren in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Voor wie uit het beroepsonderwijs komt, moet dat verder gaan dan het schrijven van het woord spijker of andere technische termen, zoals deze week in een column heeft gestaan. Voor wie een kappersopleiding volgt en het woord kam kan schrijven, is dat niet genoeg. Die hoort het Nederlands te beheersen, in staat te zijn om een sollicitatiebrief te schrijven, een boek te lezen en maatschappelijk voluit te participeren. Dat is de absolute randvoorwaarde die ik verbind aan de beheersing van het Nederlands, ook door jongeren in het beroepsonderwijs.
Nu heeft de Stichting Leerplanontwikkeling op verzoek van de sectie Nederlands van Levende Talen een onderzoek gedaan naar het vmbo. Naar aanleiding van de berichten daarover is het beeld ontstaan dat er ook in het mbo problemen zijn. Uit het rapport blijkt overigens dat de problemen in het vmbo meevallen. De berichtgeving ging daarna vooral over de stand van zaken bij het vak Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs. Dat is voor mij reden geweest om de onderwijsinspectie te vragen hier onderzoek naar te doen. Hiermee geef ik meteen antwoord op de vierde vraag van de heer De Vries. De onderwijsinspectie betrekt dat bij een ander onderzoek, namelijk het onderzoek naar de uitvoering van de zogenaamde 850-urennorm. Dat onderzoek zou toch plaatsvinden en daar sluit dit nauwkeurig bij aan. Het hoeft dus niet tot vertraging te leiden.
De heer De Vries heeft gevraagd of ik erken dat jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs een achterstand hebben in het spreken van Nederlands. Dat is absoluut waar. Hij heeft daar volkomen gelijk in. Dat zie je ook aan de cijfers die hij noemde. Er is al een achterstand met technisch lezen in het basisonderwijs. Er zijn problemen met het vroegtijdig schoolverlaten. Jongeren vallen uit het onderwijs voordat zij voldoende opleiding hebben gehad. Ook blijkt dat de Nederlandse taal onvoldoende is verankerd in de hoofden van deze jonge mensen. Ik bestrijd echter dat dit te maken heeft met het invoeren van een andere lesmethode in het middelbaar beroepsonderwijs. Ik zal er ook op toezien dat dit niet gebeurt. Wij bouwen nu aan een nieuw middelbaar beroepsonderwijs, dat beter is aangesloten op de arbeidsmarkt en waarin jongeren sneller het benodigde vakmanschap bijgebracht krijgen. Zowel in het huidige mbo als in het nieuwe mbo heeft het Nederlands een centrale rol. Ik zal erop toezien dat de veranderingen die nu gaande zijn in het mbo nooit zullen leiden tot minder aandacht voor het vak Nederlands.
Ik wijs er wel op dat het mbo anders is opgebouwd dan het vmbo. De vakken die worden aangeboden, hebben allemaal direct te maken met het vak waarvoor men in opleiding is. Dat is al sinds 1990 zo. Ik heb zelf even een quick scan gedaan bij een paar scholen. Daaruit blijkt dat scholen er veel uren aan besteden om achterstanden bij het Nederlands in te halen: soms één op één en soms in klassikaal verband. Ik wijs de Kamer ten overvloede nog op het Aanvalsplan Laaggeletterdheid. Dat is een belangrijk document, waarin de minister van Onderwijs en beide staatssecretarissen hebben aangegeven hoe de beheersing van het Nederlands door jongeren, van tweejarigen tot de jongeren die het middelbaar beroepsonderwijs verlaten, moet worden verbeterd.
Concluderend. Ja, de onderwijsinspectie is inmiddels een onderzoek aan het doen. Ja, ik zal er persoonlijk op toezien dat het invoeren van de veranderingen in het mbo niet leiden tot een afname van de aandacht voor het vak Nederlands. Ik ben er overigens van overtuigd dat eventuele problemen daar niet mee te maken hebben, maar ik zal er op toezien dat het niet gebeurt. Ja, ik zie dat er achterstanden zijn. Ja, ik erken dat het vak Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs een centrale plek moet behouden. Ik zal de Kamer berichten over de uitkomsten van het onderzoek van de onderwijsinspectie.
De heer Jan de Vries (CDA):
Het is positief dat de staatssecretaris in ieder geval het probleem erkent. Dat probleem is er al in de bestaande vormen van onderwijs, maar de grote vraag is natuurlijk of nieuwe vormen van onderwijs het antwoord geven op deze taalachterstand bij mbo-leerlingen. Leren leerlingen straks ook spellen? Kunnen zij straks een rapport opstellen? Kunnen zij begrijpend lezen? De staatssecretaris kan wel zeggen dat hij erop zal toezien dat er in de nieuwe vormen van onderwijs voldoende aandacht aan Nederlands wordt gegeven. Dat begint echter met de vraag of hij duidelijke eisen heeft gesteld aan het niveau van de Nederlandse taal op die mbo-scholen. Is straks in de nieuwe kwalificatiestructuur, in de nieuwe eisen voor het mbo, ook gegarandeerd dat de leerlingen die basisvaardigheden daadwerkelijk gaan leren? Uit het verslag van de onderwijsinspectie dat wij vandaag ontvingen, staat dat leraren het verschil kunnen maken bij het lezen. Zij kunnen dat doen door goed aan te sluiten bij de verschillen tussen leerlingen, door de leerlingen veel feedback te geven en door de vorderingen van leerlingen systematisch vast te stellen en extra hulp te bieden aan zwakke lezers. Dat zou voor alle vormen van onderwijs de leidraad moeten zijn, of het nu het basisonderwijs is, het vmbo, het mbo, het havo of het vwo. Deskundige leraren moeten meewerken aan het wegwerken van die taalachterstanden, zodat de leerlingen in het mbo straks succesvol in de samenleving kunnen zijn, zodat ze kunnen participeren in de samenleving en zodat ze een beroep kunnen uitoefenen. Wij moeten echter constateren dat de Nederlandse taal langzamerhand uit beeld verdwijnt en niet meer tot de basiskennis en de basisvaardigheden van mbo-leerlingen behoort.
Staatssecretaris Rutte:
Ik plaats een kanttekening bij de laatste zinnen van de heer De Vries. Ik wil datgene wat hij stelt eerst constateren aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek van de onderwijsinspectie. Wij zijn het er volstrekt over eens dat er achterstanden zijn, al eerder opgelopen in het leven, en dat die moeten worden gerepareerd in het vmbo en in het mbo. De conclusie van de heer De Vries, namelijk dat het mbo eigenstandig bijdraagt aan het verder oplopen van achterstanden bij de beheersing van het Nederlands, is mij echter te kort door de bocht. Ik wacht eerst af wat er uit het onderzoek van de onderwijsinspectie komt.
Ik wijs de Kamer er voorts op dat het de regering is, deze staatssecretaris, die uiteindelijk beslist wat de eindtermen voor het onderwijs zijn. Die worden in eerste instantie opgesteld door commissies waarin bedrijfsleven en onderwijs samen zitten. Het gaat immers om een voortzetting van het oude gildestelsel. De beroepsgroepen zijn in eerste instantie aan zet om te bepalen wat de leerlingen moeten kunnen en kennen. Uiteindelijk is het de betrokken bewindspersoon die beslist of hij of zij vaststelt wat er uit die commissies is gekomen. Vervolgens houden wij toezicht op de vraag of het onderwijs daadwerkelijk opleidt tot datgene waartoe is besloten in de kwalificatieprofielen. Wij sturen daar dus aan alle kanten op. We zijn het erover eens dat er achterstanden zijn, maar er wordt op alle manieren keihard gewerkt om die weg te werken. De kernvraag vandaag is of het mbo zelf bijdraagt aan het verder oplopen van de achterstanden. Ik heb die zorg, ook op grond van de signalen, en vandaar het onderzoek van de onderwijsinspectie. Ik vind het echter te vroeg nu al te constateren dat het mbo daar zelf aan bijdraagt.
De heer Jan de Vries (CDA):
Stelt de staatssecretaris eisen aan de kwalificatieprofielen, zodat het Nederlands daar voldoende in is geborgd?
Staatssecretaris Rutte:
Ja, absoluut. Er wordt bekeken of men de taal kan spreken en schrijven. Er wordt bekeken of de taal wordt begrepen in termen van luisteren en lezen. In termen van spreken gaat het om productie en interactie met anderen. Dat wordt op het geëigende niveau vastgelegd. De kwalificatieprofielen zijn tamelijk gedetailleerd in de zin van wat iemand die uit het mbo komt, moet kunnen en kennen, ook qua Nederlands. Ik houd daar onverkort aan vast. Wij zijn het er volstrekt over eens dat het niet aangaat dat iemand dadelijk wel in staat is om een hamer goed vast te houden of goed te frezen, maar geen goed gesprek kan voeren of een goede brief kan schrijven. Dat hoort er ook bij, zeker in de toekomst, omdat we inmiddels weten dat beroepen snel van inhoud en karakter veranderen. Het is dan extra belangrijk dat jongeren ook later in hun leven in staat zijn, ook door middel van zelfstudie, zich te verdiepen in een verandering in hun vakgebied. Hier moeten wij met elkaar compromisloos in zijn.
Mevrouw Kraneveldt (LPF):
De heer De Vries stelde vrij algemene vragen, maar wij horen zeer zorgwekkende, specifieke geluiden uit het mbo, die erop neerkomen dat de aandacht voor het vak Nederlands verschuift van het lokaal van de docent Nederlands, die daarvoor is opgeleid, naar het praktijklokaal, waar een praktijkdocent er aandacht aan geeft. We horen geluiden dat wat er in de praktijklessen gebeurt op het gebied van Nederlands niet altijd bekend is bij de leraren Nederlands en dat er geen afstemming is over de leerprogramma's, de methodiek en de didactiek. Dat zijn zeer zorgwekkende geluiden. Laat de staatssecretaris daar specifiek naar kijken in het onderzoek van de onderwijsinspectie? Als nu blijkt dat het Nederlands steeds verder afkalft, welke maatregelen staan hem dan ten dienste? In een reactie van het ministerie heb ik gelezen dat men niet van plan is maatregelen te nemen als het eindresultaat bij leerlingen maar goed is. Maar ja, als het kalf verdronken is dempt men de put, dus ik verzoek de staatssecretaris eerder in actie te komen.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, het onderzoek van de onderwijsinspectie richt zich op de thema's die mevrouw Kraneveldt heeft genoemd. Begin jaren negentig hebben wij hier al het besluit genomen dat wij niet meer voorschrijven hoeveel uren aan welk vak worden besteed. Wij spreken hier over beroepsonderwijs voor jongeren vanaf zestien jaar. Wel stellen wij met elkaar vast wat af is als het af is. Het lijkt mij uitgesloten dat op een school uiteindelijk door goedwillende vakdocenten techniek de taal wordt bijgespijkerd van jongeren die op het gebied van taal een achterstand hebben. Het vraagt altijd specifieke didactische kennis van leraren om dat bij te spijkeren. Wij moeten de rolverdeling wel goed in de gaten houden. Wij gaan hier niet de lesroosters zitten maken. Wij moeten ervoor zorgen dat ongeclausuleerd vastligt wat de uitkomst moet zijn van het onderwijs. Daaraan moeten wij vasthouden en daaraan kunt u mij houden.
Mevrouw Vergeer (SP):
Wij hebben niet alleen een bezorgde reactie van de inspectie ontvangen, maar wij hebben al eerder van leraren zelf en ook van leerlingen te horen gekregen dat een aantal zaken mis dreigt te gaan op het mbo. Ik zeg expres "dreigt te gaan" want er zijn ook goede ontwikkelingen, namelijk dat er meer praktijk is en dat de theorie met de praktijk wordt verweven. Daarover zijn wij het allemaal eens. Wij horen echter verhalen over doorslaan, namelijk dat leerlingen bij het zogenaamde competentiegericht leren, het zelfstandig leren, naar huis worden gestuurd met een opdracht en te weinig begeleiding, vakkennisonderwijs en instructie. Wij hebben de staatssecretaris al eerder gevraagd of hij in het kader van de experimenten die op dit moment gaande zijn alle leraren gaat enquêteren over hun ervaringen daarmee en met de vraag of zij hun vakkennis ook kunnen waarmaken ten opzichte van het management dat daarover andere ideeën heeft en hen in veel gevallen te weinig uren geeft om hun werk goed te kunnen doen.
Staatssecretaris Rutte:
De invoering van de verandering in het middelbaar beroepsonderwijs is erop gericht dat het veel meer aansluit op de wensen van de arbeidsmarkt. Wij kennen de kritiek dat het middelbaar beroepsonderwijs in het verleden te theoretisch zou zijn geweest. De kritiek uit bedrijfsleven en andere sectoren van de arbeidsmarkt luidde: "Zorg ervoor dat zij ook iets kunnen en kennen dat wij snel in de praktijk kunnen toepassen." Die verandering is aan de gang. Die wordt zorgvuldig begeleid en er zitten goede mensen op. Wij zitten er als departement bovenop om te zorgen dat het verstandig gebeurt. Het gebeurt in zogenaamde "proeftuinen", zodanig dat wij onmiddellijk kunnen bijsturen als dat nodig is. Dit is ook geen onderwijsvernieuwing die door het departement vanaf de tekentafel is opgelegd, maar die uit de mensen zelf voortkomt, uit de vakdocenten en het bedrijfsleven. Die zitten hier nu aan tafel. Dat wordt zorgvuldig begeleid en er wordt zorgvuldig bijgestuurd als dat nodig is. Dat moet ook want men kan natuurlijk nooit gaan experimenteren met jonge mensen.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik heb de staatssecretaris tot tweemaal toe horen zeggen dat de kernvraag van vandaag is of het mbo het probleem van de laaggeletterdheid en de slechte beheersing van het Nederlands groter maakt. Daarbij vallen toch mijn schoenen uit van verbazing. Het gaat niet om de vraag wat zij bijdragen aan het probleem. Het gaat erom te focussen op de vraag wat zij bijdragen aan de oplossing. Dit vraag ik ook aan de staatssecretaris. Het feit dat wij een probleem hebben, moge duidelijk zijn omdat het aantal leerlingen dat op zestien- of zeventienjarige leeftijd bij ons als functioneel analfabeet de school verlaat, hoger is dan in een aantal andere Europese landen. Ik vraag de staatssecretaris om ons niet alleen de visie te geven, namelijk dat meer mensen het Nederlands goed moeten beheersen. Die visie delen wij. Wij vragen hem ook welke aanpak hij voorstelt om te zorgen dat het daadwerkelijk gaat gebeuren. Wij willen niet alleen een aanpak met het Aanvalsplan Laaggeletterdheid nadat zij van school zijn gekomen. Het beste aanvalsplan is altijd nog beter onderwijs op school.
Staatssecretaris Rutte:
Ten eerste daag ik mevrouw Lambrechts uit om dit serieuze onderwerp niet te belasten met debattrucs. Wij zijn het daarover volkomen eens. Het is een omkering dat ik hier zou zeggen dat de enige vraag aan het mbo is wat het bijdraagt aan het probleem. Natuurlijk heeft zij volkomen gelijk dat de vraag is hoe het mbo ervoor kan zorgen dat het beter wordt. De heer De Vries zou die vraag hier niet hebben gesteld als hij de afgelopen dagen uit de berichtgeving tot de conclusie was gekomen dat het mbo er goed in slaagt de problemen met het Nederlands aan te pakken. Hij heeft deze vraag gesteld omdat hij signalen heeft ontvangen, zoals wij allemaal, dat het mbo juist zou bijdragen aan het probleem. Daarom heb ik dat hier zo geformuleerd. Ik ben het volkomen met mevrouw Lambrechts eens dat de centrale vraag is hoe wij ervoor kunnen zorgen dat ook in het middelbaar beroepsonderwijs de kwaliteit van de beheersing van het Nederlands toeneemt.
Ten tweede gaat het aanvalsplan naar laaggeletterdheid niet alleen over het repareren aan de kraan, dus niet alleen over het repareren aan het eind van de pijp. Het gaat er juist over om zowel voordat zij naar school gaan als tijdens de hele periode dat zij onderwijs volgen op alle geëigende momenten vast te stellen of er een taalachterstand is bij jonge mensen en goed in te grijpen als die taalachterstand blijkt te zijn ontstaan. Dat is juist de kracht van het aanvalsplan. Het doet niet alleen iets voor mensen boven de 18 of 19 jaar, maar het richt zich juist op de hele groep van 2 à 3 jaar oud tot het einde van het middelbare beroepsonderwijs. Daarmee probeer ik te voorkomen dat mensen met een taalachterstand in het mbo komen. Op dit moment investeren wij hierin massaal mensen en geld. Dat is het ook waard.
De heer Slob (ChristenUnie):
De fractie van de ChristenUnie hecht veel waarde aan goed onderwijs in de Nederlandse taal. Dit hebben wij nooit onder stoelen of banken gestoken en dit bevestig ik nu opnieuw. Ik denk toch dat wij moeten oppassen voor te snelle conclusies, als het gaat om het geïntegreerd leren. Klopt het dat scholen die gebruik maken van het geïntegreerd aanbieden van vakken gewoon maximaal gebruik maken van de mogelijkheid die de politiek hun heeft geboden in het kader van autonomievergroting en deregulering, om daarin hun eigen keuzes te maken? Dit is namelijk een ontwikkeling die ook is gesteund door de CDA-fractie, die nu behoorlijk veel kritiek heeft op het geïntegreerd aanbieden van vakken met Nederlands erbij. Kan de staatssecretaris bevestigen dat met het geïntegreerd aanbieden van vakken, waaronder het Nederlands, niet de docent Nederlands uit het mbo verdwijnt? Dat beeld is nu ontstaan en dat is volgens mij in strijd met de werkelijkheid.
Staatssecretaris Rutte:
Ik meen dat de eerste vraag de kern raakt. Wij hebben namelijk tegen elkaar gezegd dat je pas echt zeker weet dat de zaak morgen verdronken is, als je vanuit de Haagse departementen probeert zo'n stelsel als het mbo in detail aan te sturen en bij wijze van spreken vanaf de dertiende etage van een Haags ministerie de lesroosters gaat maken die op een school moeten worden gevolgd. Daarom is precies dat gebeurt wat de heer Slob schetst. De scholen is ruimte gegeven voor het maken van eigen keuzes, hun is autonomie gegeven om de zaken tot stand te brengen, maar wel binnen een volstrekt helder en stevig kader. Het resultaat van het onderwijs is namelijk helemaal vastgelegd. Daarvoor zitten het beroepsveld, het bedrijfsleven en andere sectoren waar mensen aan het werk gaan met de scholen samen aan tafel. Daar wordt bepaald wat de jongeren uiteindelijk moeten kunnen, maar ook wat zij in termen van kennis moeten hebben vergaard. Daar moeten de inspectie, het KwaliteitsCentrum Examinering en ik er op alle mogelijke manieren voor zorgen dat die resultaten uiteindelijk in de praktijk worden behaald. Ik kan de heer Slob daarin volledig volgen.
De heer Tichelaar (PvdA):
Acht de Stichting Leerplanontwikkeling het gedane onderzoek representatief? De staatssecretaris heeft zojuist gezegd dat het onderzoek in het vmbo is gedaan. Volgens mij heeft de Kamer aangedrongen op competentiegericht onderwijs. De Kamer heeft besloten dat de politiek over het "wat" gaat en de instelling over het "hoe". De staatssecretaris ontvangt straks de kwalificatieprofielen. De Kamer kan ze vaststellen en kan de kwaliteit beoordelen, onder andere op het vakgebied Nederlands. Voor onze fractie is het belangrijkst dat straks in het team van begeleiders van docenten de vakdocenten een plek krijgen naast de praktijkdocenten, om daarmee onder andere het kwaliteitsniveau van het Nederlands te waarborgen. Is de staatssecretaris het met de fractie van de PvdA eens?
Staatssecretaris Rutte:
Ik ben het op het tweede punt met de fractie van de PvdA eens. Het antwoord op de eerste vraag is dat het onderzoek is gedaan onder leraren en scholen in het vmbo. De publiciteit lijkt zich gek genoeg te richten op het mbo. Dit neemt niet weg dat hiermee een belangrijk signaal is afgegeven door mensen die met dat vak bezig zijn. Dat is voor mij alle reden om de onderwijsinspectie te vragen om een onderzoek naar dit probleem in te stellen.
De heer Tichelaar (PvdA):
Ik heb gevraagd of de Stichting Leerplanontwikkeling het zelf een representatief onderzoek vindt.
Staatssecretaris Rutte:
Dat weet ik niet, dat zal ik aan de stichting vragen.
De heer Balemans (VVD):
De VVD-fractie deelt een aantal zorgen, die hier ook al zijn geuit door collegae. Ik heb een zeer praktische vraag. De staatssecretaris heeft gezegd dat er een onderzoek van de onderwijsinspectie in gang is gezet. Op 17 mei aanstaande voeren wij een groot debat over het beroepsonderwijs. Er komt nog een plan van aanpak voor de schooluitval. Laten wij eerlijk zijn, als men de taal niet beheerst, kun je aanbieden aan kennis wat je wilt, maar het beklijft niet, dus dan krijgt men drop-outs. Kan alles een beetje bij elkaar komen, zodat wij op 17 mei aanstaande de resultaten van het onderzoek van de inspectie kunnen hebben, of in elk geval een eerste inzicht? Dan kunnen wij dat meenemen in het debat. Anders houden wij steeds hapsnapdebatten. Ik zou het graag in één keer in zijn totaal willen bekijken.
Staatssecretaris Rutte:
Ik heb hier nu niet de precieze tijdplanning voor mij liggen van het onderzoek van de onderwijsinspectie. Ik zeg toe dat ik zal nagaan of er met de nodige voortvarendheid aan het onderzoek kan worden gewerkt. Ik zal ook nagaan of het mogelijk is om vóór het algemeen overleg van 17 mei aanstaande met een tussenconclusie te komen. Ik zal de Kamer in een korte brief berichten of het een of het ander, of eventueel geen van beide mogelijk is. Wij moeten wel oppassen dat het niet ten koste gaat van de kwaliteit van het onderzoek, dat zullen wij met elkaar eens zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-4673-4677.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.