Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stel ik voor, de stemmingen over het wetsvoorstel tot wijziging van de Warenwet (30173) uit te stellen tot 16 mei aanstaande. De reden is dat er nog een brief met nadere informatie naar de Kamer zal komen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de fractie van GroenLinks benoem ik in het Presidium het lid Duyvendak als plaatsvervanger van het lid Vos.

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van donderdag aanstaande en als hamerstuk te behandelen de goedkeuring van het verdrag tussen de regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, Duitsland, de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk inzake samenwerking op het gebied van de ultracentrifugetechnologie (Tractatenblad 2005, 266, nr. 30340).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dijsselbloem.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De vaste commissie voor Justitie heeft zojuist een extra procedurevergadering gehouden. Daarin is besloten, een brief te vragen aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie waarin zij nader motiveert of het rapport van de IND vertrouwelijk moet blijven of dat delen ervan alsnog openbaar kunnen worden. De commissie zal de komende weken op fact finding gaan – ik zeg dit maar even met mijn eigen woorden – om het feitencomplex compleet te krijgen. Wij verzoeken daarom het spoeddebat dat voor hedenavond gepland staat tot nader orde uit te stellen.

De voorzitter:

Ik ben blij dat de commissie nu op ordentelijke wijze omgaat met het gegeven van de vertrouwelijkheid van stukken die aan de Kamer zijn gezonden.

De heer Visser (VVD):

Zonder kinderachtig te willen zijn, de term "fact finding" is inderdaad een term van de heer Dijsselbloem.

De voorzitter:

Dat heeft de heer Dijsselbloem er ook bij gezegd. Hij zei: "Ik zeg het in mijn eigen woorden." Hij heeft feitenonderzoek bedoeld.

Ik stel voor om het debat van de agenda van hedenavond af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Gerkens.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik verzoek, het verslag van het algemeen overleg over kinderporno op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen. Dit hoeft niet meer deze week, maar mag ook kort na het meireces. Dit is aan u ter beoordeling.

De voorzitter:

Ik stel voor om dit onderwerp toe te voegen aan de agenda van de plenaire vergadering medio mei.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Hijum.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ik verzoek, het verslag van het algemeen overleg over het vrije verkeer van werknemers uit de Midden- en Oost-Europese landen van 20 april jongstleden nog deze week op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het punt toe te voegen aan de agenda van de plenaire vergadering van aanstaande donderdag.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik verzoek het verslag van het algemeen overleg over musea op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen, het liefst in de eerste week na het reces. Tevens verzoek ik om uitstel van de stemmingen over de moties over homo-emancipatiebeleid. Wij zouden nog een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijgen. Die brief hebben wij om 13.00 uur ontvangen, maar toen waren de fractievergaderingen al afgelopen. Ik verzoek dit mede namens de fracties van de PvdA, de VVD en het CDA.

De voorzitter:

Ik stel voor om het verslag van het algemeen overleg over de musea op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen na het reces.

Ik stel tevens voor, de stemmingen over het homo-emancipatiebeleid uit te stellen tot na het reces.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Fierens.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Voorzitter. Ik verzoek om het verslag van het algemeen overleg over de lokale lasten op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen, zo mogelijk nog deze week.

De voorzitter:

Ik stel u voor, dit punt toe te voegen aan de agenda van de plenaire vergadering van donderdag aanstaande.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rouvoet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Naar aanleiding van een interview van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in het Algemeen Dagblad heb ik vorige week dinsdag een brief aan de minister-president gevraagd over de kritiek die deze minister heeft geuit op de werkwijze van de Kamer, op de parlementaire controle door de Kamer en op haar in mijn ogen merkwaardige opvattingen over de ministeriële verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld in haar vergelijking met de manier waarop dit bij haar collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot gelding wordt gebracht. Vrijdag hebben wij een briefje van de minister-president ontvangen dat meer vragen oproept dan beantwoordt en in ieder geval een aantal vragen openlaat. Omdat ik het van belang vind dat er geen onduidelijkheid is over zo'n belangrijk onderwerp als de visie in het kabinet op de parlementaire controle, de reikwijdte daarvan, en zeker ook over het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid, verzoek ik het briefje van de minister-president deze week voor een kort debat op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen.

De voorzitter:

Ik stel voor om de brief van de minister-president over de ministeriële verantwoordelijkheid toe te voegen aan de agenda van de plenaire vergadering van aanstaande donderdag, met spreektijden van maximaal drie minuten per fractie.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Vorige week heb ik naar aanleiding van de aangekondigde brief van de minister van Economische Zaken inzake NedCar aangekondigd dat ik daarover waarschijnlijk een debat zou aanvragen. Nu die brief verschenen is (30300-XIII, nr. 80), verzoek ik u om een plenair debat over de ontwikkelingen rond NedCar.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Uiteraard steunt de PvdA-fractie dit verzoek. Graag willen wij dit debat nog deze week, zoals vorige week is aangekondigd.

De voorzitter:

Dat was de vraag van de heer Verhagen inderdaad. Ik stel voor, aan het verzoek te voldoen om het debat deze week, wellicht reeds morgen, te houden met spreektijden van maximaal drie minuten per fractie. Ik stel tevens voor om het debat te voeren met de staatssecretaris van Economische Zaken.

De heer Verhagen (CDA):

En met de minister graag.

De voorzitter:

Het probleem is dat de minister in een ver buitenland zit.

De heer Verhagen (CDA):

Is de minister de rest van de week ook in dat verre buitenland?

De voorzitter:

Dan zou het debat donderdagavond moeten worden gehouden. Als de Kamer dat wil, is dat ook goed.

De heer Verhagen (CDA):

Dat lijkt mij wel verstandig, mede omdat de minister van Economische Zaken in het verleden in Japan zijn licht hierover heeft opgestoken.

De voorzitter:

Wij proberen het debat iets eerder op donderdag te agenderen, afhankelijk van de terugreismogelijkheden van de minister, en anders wordt het later.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Haverkamp.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Afgelopen vrijdag heeft het kabinet besloten zijn standpunt over Schiphol naar de Kamer toe te zenden. Ondertussen is er veel gebeurd, maar de Kamer heeft het kabinetsstandpunt nog niet mogen ontvangen.

Vlak voordat ik hiernaartoe liep, vernam ik dat er een kans is dat wij om 16.00 uur de brief ontvangen. Ik verzoek u om met klem te benadrukken dat de Kamer die brief vandaag nog krijgt. Eén punt is al helder voor mijn fractie: als de bescherming in het buitengebied niet geregeld wordt, wil mijn fractie deze week nog een debat met het kabinet over de hoofdlijnen. Ik verzoek u daarmee rekening te houden op de plenaire agenda.

De voorzitter:

Misschien helpt het als ik aangeef waar ik aan denk. Een mogelijke conclusie is om door middel van de toezending van het stenogram het kabinet te vragen om – het bericht is nog niet formeel bevestigd – aan het eind van de middag een brief aan de Kamer te doen toekomen. Dan kan de Kamer bezien of er inderdaad deze week een debat moet worden gehouden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik steun dat voorstel. Wel merk ik op dat de CDA-fractie deze weken een enigszins merkwaardige gewoonte begint te ontwikkelen om al op voorhand, als de brieven nog niet zijn ontvangen, debatten aan te vragen en dat tevens op een niet zorgvuldige wijze te doen. Het getuigt ook niet van een groot vertrouwen in het kabinetsbeleid. Ik ben blij dat de voorzitter de zorgvuldigheid nog enigszins in acht neemt.

De heer Van der Ham (D66):

Wat dat betreft, val ik de heer Haverkamp bij. Het kabinet treedt al naar buiten met plannen die vervolgens niet naar de Kamer worden gestuurd. Daarop gelet, vind ik het van belang dat de Kamer wél wordt geïnformeerd.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik steun deze assertieve houding van de CDA-fractie, zeker omdat er vrijdag twee verschillende persberichten door twee ministeries zijn verspreid over dit onderwerp. Hier is opheldering echt vereist.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Ik steun uw voorstel. Dat lijkt mij de meest zorgvuldige procedure.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik leg mij bij de meerderheid neer.

De voorzitter:

Dat siert u wederom!

De heer Haverkamp (CDA):

Mag ik ervan uitgaan dat wij deze week nog kunnen debatteren over een eventuele brief, mocht daar aanleiding voor zijn?

De voorzitter:

Het kan altijd, want wij hebben nog vijf keer 24 uur voor ons deze week.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik dank de collega's hartelijk voor hun steun.

De voorzitter:

De conclusie is conform mijn voorstel: het toezenden van het stenogram aan de staatssecretarissen van Verkeer en Waterstaat en van VROM om te bewerkstelligen dat de brief voor het einde van deze dag de Kamer bereikt. Daarna wordt bezien hoe er naar aanleiding van deze brief wordt gehandeld.

Dan geef ik het woord aan... Dat was het?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik weet niet aan wie u het woord geeft. Als dat nog een keer aan mij is, blijf ik staan.

De voorzitter:

U bent zeer efficiënt en assertief. Het woord is aan de heer Haverkamp.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Ik hoop op dezelfde steun als daarnet. Mijn fractie verzoekt om uitstel van de stemmingen over de twee moties die zijn ingediend naar aanleiding van het VNO initiatiefnota-Duivesteijn. Tijdens het debat hebben wij aangegeven dat niet duidelijk was wie een oordeel over de moties zou moeten geven, de indiener van de motie, de indiener van de initiatiefnota, de voorzitter of het Presidium. Daarop hebben wij geen antwoord gekregen. Wij hebben ons vervolgens in het Reglement van Orde verdiept en wij zijn van mening dat er op dit moment geen rekening wordt gehouden met de inhoud daarvan. Ik verzoek via u dan ook het Presidium om in zijn vergadering van komende woensdag antwoord te geven op de volgende vragen. Wijkt de Kamer bij aanvaarding van de moties in de ogen van het Presidium af van de procedure rondom het houden van een onderzoek, zoals beschreven in zowel het Reglement van Orde als in het Draaiboek Onderzoek? Acht het Presidium de via eerder genoemde moties aan hem gerichte verzoeken realistisch en uitvoerbaar? Ten slotte wil ik via u de heer Verdaas verzoeken om zijn moties aan te houden tot komende donderdag, zodat wij de antwoorden van het Presidium kunnen betrekken bij onze oordeelsvorming daarover.

De voorzitter:

Het is wellicht gemakkelijk als ik een voorstel doe. Wij kunnen deze kwestie morgenochtend in het Presidium bespreken. Formeel kan het stenogram worden doorgezonden aan het Presidium. Morgenmiddag kunnen wij de Kamer hierover rapporteren en aanstaande donderdag kunnen wij dan stemmen.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Ik ga daarmee akkoord.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Nadat wij van het Presidium horen hoe eventueel met de moties kan worden omgegaan, hebben wij daarover een debat. Pas twee weken daarna komt het Presidium weer bij elkaar en kan het beoordelen of dit allemaal mogelijk is. Er moet geen vertraging optreden bij het onderzoek, waar waarschijnlijk een meerderheid voor is. Ik wil u en de vragensteller dus vragen of er dan voldoende ruimte is om het onderzoek te laten doen, gegeven de datum die in de motie is aangegeven.

De heer Verdaas (PvdA):

Voorzitter. Ik hecht eraan om vandaag over de moties te stemmen. Als zij worden aangenomen, dan kan het Presidium zeggen of, en zo ja, hoe er uitvoering aan kan worden gegeven. Als er dan nog vragen blijven liggen, zijn wij uiteraard altijd bereid daarover het gesprek dan wel het debat te voeren. Ik houd eraan vast dat het beter is als wij vandaag over de moties stemmen, ook gezien de tijdsdruk en de mogelijkheid dat vertraging ontstaat. Ik verwacht niet dat de heer Haverkamp zal zeggen dat met elke dag die wij dit vanaf vandaag opschuiven, ook de datum in de motie voor de eindrapportage zal opschuiven.

De heer Duivendak (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vind de motie niet onduidelijk. Ik vind dat wij erover kunnen stemmen. Het Presidium kan dan morgen bespreken op welke manier het de motie uitvoert. Ik begrijp het verzoek eigenlijk niet, want de motie is glashelder.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Voorzover ik kan het kan overzien, is er procedureel niets mis met de motie en de wijze waarop het allemaal is gegaan. Bovendien steun ik de heer Verdaas ten aanzien van de tijdsdruk op de uitvoering van de motie. Ik weet dat het CDA en de VVD eraan hechten dat er geen uitstel optreedt bij de verdere behandeling in de Eerste Kamer. Laten wij er gewoon vandaag over stemmen.

De heer Hermans (LPF):

Voorzitter. Mijn fractie heeft geen behoefte aan uitstel van de stemmingen over beide moties.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Wij hebben de moties naast het Reglement van Orde gelegd om te kijken of zij inderdaad zo helder zijn als zojuist is gesuggereerd. Een voorbeeld is de formulering: "de Algemene Rekenkamer of een andere daartoe geëigende instantie." Dat is niet helder. Volgens het Reglement van Orde moet duidelijk gedefinieerd zijn wie het onderzoek gaat doen. Daarnaast wordt aangegeven dat onderzoeksvariant 2 een mogelijkheid kan zijn. Onderzoeksvariant 2 wordt beschreven in een vertrouwelijk stuk, dus ik zal er nu niet op ingaan, maar ik kan wel verklappen dat deze variant minder ver is uitgewerkt dan hetgeen in het stuk staat. Ik kan mij dus goed vinden in uw voorstel.

De voorzitter:

Mijn voorstel heeft geen meerderheid. Ik constateer dat een meerderheid ervoor is om nu te stemmen. Ik zeg toe dat de vragen die de heer Haverkamp heeft gesteld morgenochtend in het Presidium aan de orde komen en dat het Presidium daarover meteen rapporteert. Het gaat dan om een rapportage over moties die al dan niet zijn aangenomen, maar dat moet blijken bij de stemmingen.

De heer Haverkamp (CDA):

Het is voor mij een zwaar punt. Ik heb in het debat bewust aangegeven dat wij onze twijfels hierover hebben. Ik heb het niet willen vertragen, maar ik had wel graag een oordeel van het Presidium gehad. Ik vind het belangrijk dat over de moties hoofdelijk wordt gestemd.

De voorzitter:

Over een van de twee. U mag zeggen welke.

De heer Haverkamp (CDA):

De eerste.

De voorzitter:

Wij bereiden ons erop voor, fysiek en psychisch. De minister van Financiën ook. Die komt wat later aan bod.

Het woord is aan mevrouw Hirsi Ali.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Voorzitter. Ik dank het kabinet, de minister-president en de vice-minister-president, voor de brief van 21 april over het WRR-rapport Dynamiek in islamitisch activisme (30300-III, nr. 14). Mijn fractie deelt de mening dat zorgvuldigheid een vereiste is en wil de minister-president daarom tegemoetkomen in zijn verzoek om de nodige tijd te nemen om zijn reactie voor te bereiden. Gelet echter op de beroering in de samenleving als gevolg van de beleidsaanbevelingen, de ongebruikelijke wijze waarop het rapport naar buiten is gebracht en vooral de gerezen twijfel over het wetenschappelijke karakter van de analyse, herhaalt mijn fractie haar verzoek aan het kabinet om zijn standpunt uiterlijk 30 mei aan de Kamer te doen toekomen, zodat wij hierover met elkaar kunnen debatteren voor het zomerreces. Zo heeft het kabinet meer dan dertig dagen om een zorgvuldige en weloverwogen reactie voor te bereiden. Mijn fractie wil graag het debat in de eerste week van juni houden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wij hebben de brief van de minister-president goed bestudeerd. Wij hebben geen behoefte aan het stellen van een deadline. Wij vinden dat de minister-president heel zorgvuldig heeft gereageerd op het verzoek van de Kamer. Wij wachten gewoon de reactie van het kabinet af.

De heer Herben (LPF):

Mijn fractie steunt het verzoek van mevrouw Hirsi Ali.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Het is wenselijk dat het debat voor het zomerreces wordt gehouden, maar er moet wel een gedegen afweging van het kabinet zijn, dus geen deadlines.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn fractie sluit zich aan bij de woorden van mevrouw Karimi.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Het gaat echt om gedegenheid. Het is prima dat het debat voor het reces plaatsvindt, maar alleen als een gedegen reactie mogelijk is. Daarvan moet het afhangen.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Mijn fractie is ook voor een gedegen reactie. Het kabinet heeft meer dan dertig dagen de tijd om zijn reactie voor te bereiden. Ik vrees dat het te lang blijft liggen als wij er niet voor het zomerreces een debat over voeren. Dit onderwerp is maatschappelijk te gevoelig om zo mee om te gaan. De Kamer moet de gelegenheid krijgen om een reactie daarop te geven.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister-president. In het stenogram staan uiteraard ook de kanttekeningen die de overige woordvoerders hebben gemaakt. Voorts stel ik voor, over het houden van het debat en het moment waarop het debat wordt gehouden, definitief te beslissen op het moment dat de brief is ontvangen.

Daartoe wordt besloten.

De heer Koenders (PvdA):

Ik heb van de Kamer niet begrepen dat een meerderheid het voorstel van mevrouw Hirsi Ali steunt, maar dat men het van belang vindt dat de reactie vooral gedegen is en dat gedegenheid voor tijd gaat. Mevrouw Hirsi Ali spreekt over maatschappelijke beroering. Die is er zeker. Die is mede door haar eigen positiebepaling hierin tot stand gekomen. Dat mag; dat is legitiem. Ik heb in deze Kamer niet gehoord dat een meerderheid het per se voor het eind van de maand wil. Het moet niet te lang na nu gebeuren. Gedegenheid staat echter voorop.

De voorzitter:

Laten wij dit niet nodeloos verlengen. Ik heb niet voor niets gezegd dat in een stenogram dat wordt doorgeleid, per definitie alle opmerkingen van de woordvoerders staan. Het verzoek van de vragensteller is duidelijk. Wij hebben ook de gewoonte om verzoeken om informatie naar het kabinet door te sturen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ook voor ons staat gedegenheid voorop, juist omdat het zo veel beroering heeft gegeven. Er moet vóór het zomerreces een gedegen reactie komen.

De voorzitter:

Ik constateer dat mijn voorstel wordt gevolgd.

Het woord is aan de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ik verzoek u, de stemmingen over de wijziging van Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren uit te stellen tot dinsdag 23 mei, zodat ik nog wat tijd heb om te knutselen aan enkele amendementen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Aptroot.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Mede namens de CDA- en de PvdA-fractie verzoek ik u, de stemmingen over de wijziging van de Telecommunicatiewet (29834) tot nader order uit te stellen. De minister overweegt een nota van wijziging en de woordvoerders zijn bezig met amendementen.

De voorzitter:

Ik ben er geen voorstander van om stemmingen tot nader order uit te stellen, omdat dat wel erg open is en niet de nodige druk op het kabinet zet. Ik stel voor, de stemmingen tot 16 mei uit te stellen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Douma.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. De staatssecretaris van Economische Zaken onderhandelt al een tijdje met vertegenwoordigers in Brussel over de verdeling van de structuurfondsen. De PvdA-fractie wil daar al een tijdje een algemeen overleg over voeren. Dat algemeen overleg stond voor morgen geagendeerd. In een procedurevergadering is echter besloten om het AO niet te laten doorgaan. Dat dwingt mij er helaas toe, over dit onderwerp een spoeddebat aan te vragen. Ik zou er geen probleem mee hebben als u daar een spoed-AO van zou maken.

De voorzitter:

Die bevoegdheid heeft alleen de commissie. Ik dank u voor het vertrouwen, maar dat lost het probleem niet op. Ik merk dat het uw voorkeur heeft om er op enig moment een AO over te houden.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Wij zouden er ook een AO over willen houden, maar dan op basis van alle informatie die wij nodig hebben om een goed debat te kunnen voeren. Op dit moment wordt er niet onderhandeld, maar gesproken met Brussel om informatie boven tafel te krijgen die wij nodig hebben om dat goede debat te voeren. Dat kunnen wij doen in de week na het meireces. Ik stel voor om het AO dan te voeren.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Daarbij sluit ik mij volledig aan.

De voorzitter:

Ik constateer dat de drie leden er de voorkeur aan geven, een AO te houden.

De heer Douma (PvdA):

Begrijp ik het goed dat het oorspronkelijk geplande AO gewoon doorgaat? Wij praten al anderhalve maand over de vraag of hierover een debat gevoerd moet worden. Na eerdere vragen om een spoeddebat hebben wij ingestemd met een AO op 26 april. Wij zouden het buitengewoon slecht vinden als het resultaat nu is dat het AO niet doorgaat. Het is van tweeën een: óf morgen een AO óf een spoeddebat.

De voorzitter:

Ik vraag de commissie om in het licht van deze regeling van werkzaamheden nog eenmaal naar de kwestie te kijken. Als blijkt dat het AO niet deze week kan worden gehouden, kan de heer Douma daarop terugkomen bij de regeling van werkzaamheden van morgen. Ik vraag hem om nog één poging in de commissie te doen.

Het woord is aan mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Op 29 maart jongstleden heb ik vragen gesteld aan de minister van Defensie over een vertrouwelijke briefing die betrekking heeft op gevangenen. Tevens heb ik hem vragen gesteld over de identiteit van de gevangenen. De termijn van drie weken is verstreken en ik wacht nog steeds op antwoord. Mijn verzoek is om die antwoorden uiterlijk donderdag aanstaande voor de regeling van werkzaamheden aan de Kamer te sturen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Defensie en aan het verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Namens de heer Bakker verzoek ik de voorzitter om behandeling van het wetsvoorstel wijziging Mediawet, rijksomroepbijdrage en financiële verslaglegging uit te stellen. Wij willen namelijk eerst een reactie van het kabinet op de motie-Bakker/Atsma (30300-VIII, nr. 152) over de effecten van de bezuinigingen op de mediabegroting. Daarbij komt dat het kabinet een brief heeft toegezegd over de wijze waarop de overschakeling van de ethertelevisie naar digitale televisie, ofwel de switch-over, zal plaatsvinden.

De voorzitter:

Begrijp ik goed dat de heer Van der Ham doelt op het debat dat voor morgenochtend op de agenda staat?

De heer Van der Ham (D66):

Inderdaad.

De heer Van Dam (PvdA):

Het lijkt mij niet verstandig om dat debat uit te stellen. Wij weten immers al enige tijd waarop dat debat betrekking zal hebben. Ook het kabinet weet al lang wat de Kamer van hem verlangt. De informatie waarop de heer Van der Ham doelt, hebben wij dus niet nodig om dat wetsvoorstel te behandelen. Gezien de actualiteit lijkt het mij bovendien niet onverstandig om met de Kamer een debat over dit onderwerp te voeren.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Uiteraard heeft de CDA-fractie er na het horen van de argumenten van de heer Van der Ham geen bezwaar tegen om het debat korte tijd uit te stellen.

De voorzitter:

Wat verstaat u onder "korte tijd"?

De heer Atsma (CDA):

Als het debat drie Kamerdagen wordt uitgesteld, heeft het kabinet alle gelegenheid om de gevraagde brieven aan haar toe te zenden.

De voorzitter:

Wenst de heer Atsma het debat tot volgende week dinsdag uit te stellen?

De heer Atsma (CDA):

Daar ga ik niet over.

De voorzitter:

Jawel, daarvoor heeft hij bijna voldoende handtekeningen verzameld.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn fractie ziet geen reden om het debat uit te stellen. De informatie is bekend, dus wij kunnen het debat morgen op een goede wijze voeren. Wij hebben ons voorbereid en zijn er klaar voor. Het zou jammer zijn als er een gat in de agenda viel.

De voorzitter:

Ik heb de neiging om zo meteen eerst te stemmen over de vraag of wij het debat al dan niet uitstellen. Anders komen wij er naar mijn idee niet uit.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik heb ook geen behoefte aan uitstel. De heer Van Dam heeft gezegd dat er allerlei andere ontwikkelingen in omroepland zijn. Zullen die ook aan de orde komen in het debat van morgen? Ik ben van mening dat wij het debat moeten beperken tot het wetsvoorstel. Anders hebben wij een dag extra nodig.

De voorzitter:

Dat ben ik met mevrouw Kraneveldt eens.

Mevrouw Örgü (VVD):

De VVD-fractie heeft geen behoefte aan het uitstellen van het debat, maar zij stemt toch in met het verzoek van de heer Bakker.

De voorzitter:

Ik constateer dat er een meerderheid is die vindt dat aan het verzoek moet worden voldaan. Ik stel de Kamer daarom voor om het debat tot volgende week of tot half mei uit te stellen. Ik laat de beslissing aan de Kamer over.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Recent hebben de heer Marijnissen en ik schriftelijke vragen gesteld aan de staatssecretaris voor Cultuur over de wens om een museum van de Nederlandse geschiedenis op te richten. De staatssecretaris heeft in antwoord daarop verwezen naar een viertal initiatieven. Het lijkt mij goed, gelet op het feit dat die vragen niet afdoende zijn beantwoord, om op korte termijn een debat te hebben – dat mag overigens na het reces – over de wens en de noodzaak om te komen tot een museum voor de Nederlandse geschiedenis. Hierover is meerdere malen in de Kamer gesproken, laatstelijk nog bij de algemene beschouwingen. Het is goed om daarover nu eens klaarheid te krijgen.

De heer Dittrich (D66):

Ik kan mij wel wat voorstellen bij de wens van de heer Verhagen. Vorige week hebben wij een algemeen overleg gevoerd met de staatssecretaris voor Cultuur over een van die varianten. Het hangt ervan af, wie als bewindspersonen bij dat debat aanwezig zijn, anders worden wij steeds doorverwezen naar andere bewindslieden. Wie wil de heer Verhagen verder bij het debat aanwezig zien?

De heer Verhagen (CDA):

Uiteraard de staatssecretaris voor Cultuur. Maar als u een suggestie hebt voor bewindslieden die haar zouden moeten vergezellen, omdat u blijkbaar steeds te horen krijgt dat een andere bewindspersoon daarover gaat, kunt ú dat het beste beoordelen. Ik spreek in dezen de staatssecretaris aan, aangezien zij ook de vragen heeft beantwoord. Minister Zalm knikt, hij vindt dit een leuk debat! Meerdere malen is hier door verschillende fracties gepleit voor de totstandkoming van een huis der Nederlandse geschiedenis. Ik vind dat wij nu eens de knoop moeten doorhakken.

De heer Dittrich (D66):

Minister Van der Hoeven gaat over de geschiedenis, dus die kan daarbij aanwezig zijn. Minister Pechtold gaat over de democratie, en het zou ook een museum voor democratie worden. Hij heeft ook brieven hierover ondertekend, dus hij kan daar ook bij aanwezig zijn. Dat zijn al drie bewindspersonen!

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De heer Verhagen heeft hierover vragen gesteld. Wij hebben dat gedaan over het huis van de culturele dialoog, en de plannen daaromtrent. Misschien kunnen wij het debat verbreden en ook staatssecretaris Nicolaï uitnodigen, want hij gaat over het internationale cultuurbeleid.

De heer Verhagen (CDA):

Het kabinet spreekt met één mond, zodat ik genoegen neem met de staatssecretaris voor Cultuur. Maar ik heb er geen bezwaar tegen als andere bewindslieden door andere Kamerleden worden uitgenodigd.

Mevrouw Nijs (VVD):

Ik kan mij heel goed voorstellen dat de heer Verhagen dat zegt, maar iedere keer is gebleken dat wanneer de staatssecretaris voor Cultuur wordt bevraagd over het huis van de cultuur, zij verwijst naar een of meerdere collega's. Daar moet dus een oplossing voor worden gevonden. Probleem is dat de verschillende initiatieven door vier verschillende bewindslieden worden behandeld.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ken mevrouw de staatssecretaris goed genoeg om te weten dat zij mans genoeg is om andere bewindslieden tevoren te informeren over het standpunt dat zij hier gaat innemen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek van de heer Verhagen te voldoen en dit debat te houden op enig moment na het reces, met spreektijden van maximaal vijf minuten per fractie en om het zoals altijd in laatste instantie aan het kabinet over te laten om te bepalen wie hierbij aanwezig moet zijn.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Wij hebben nu het probleem dat wij door het uitstel van de behandeling van de Mediawet morgenochtend een lege agenda hebben, terwijl wij donderdagavond wel vergaderen. Ik vind dat toch wel zonde van de tijd. Mijn voorstel is om alsnog te beslissen om het debat over NedCar alleen met de staatssecretaris van EZ te voeren, zodat het morgenochtend kan.

De heer Verhagen (CDA):

Ik kan mij voorstellen dat u dat voorstel agendatechnisch gezien doet. Tegelijkertijd vind ik het echt van belang, mede gelet op het feit dat de minister van EZ hier vorige week nadrukkelijk heeft aangegeven welke totaalaanpak hij voor ogen heeft, en op het feit dat hij eerder al activiteiten in Japan heeft ontplooid, dat het debat ook wordt gevoerd met de minister van EZ.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Bij het vorige agendapunt hoorde ik de heer Verhagen zeggen dat het kabinet met één mond spreekt, en dat hij een staatssecretaris alleen wel voldoende vond. Laten wij dit maar gewoon doortrekken en morgen vergaderen.

De voorzitter:

Ik constateer dat er op een wat bijzondere manier een meerderheid voor mijn voorstel is. Dan is aldus besloten.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik begrijp de grap; die is erg leuk, maar wel een beetje flauw. Wij hebben vorige week ook met de minister van Economische Zaken gesproken. Hij heeft zelf onderdelen van de activiteiten op dit dossier uitgevoerd. Daarom wil ik zijn betrokkenheid hierbij aan de orde kunnen stellen. Wij zeggen hier allemaal dat wij ons maximaal moeten inspannen om de werkgelegenheid in den brede te garanderen.

De voorzitter:

Het ging nu om de aanwezigheid van de minister.

De heer Verhagen (CDA):

Jawel, daarom vind ik dat er serieus moet worden omgegaan met een verzoek om niet alleen met de staatssecretaris, maar ook met de minister van Economische Zaken te kunnen debatteren.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Ik ondersteun het pleidooi van de heer Verhagen. Wij moeten kunnen debatteren met minister Brinkhorst erbij. Dat wordt dan donderdagavond.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Ook de SP-fractie sluit zich aan bij het pleidooi van de heer Verhagen.

De voorzitter:

Goed. Ik heb in ieder geval geprobeerd om efficiënt met de tijd van de Kamer om te gaan. Morgenochtend is de agenda leeg.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter, wij zouden morgenochtend toch over Schiphol kunnen debatteren?

De voorzitter:

Heel goed, mijnheer Van de Camp, dat had ik ook bedacht, maar daarover hebben wij nog geen beslissing genomen; daar moet eerst vanmiddag een brief over binnenkomen. Alles op zijn tijd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven