Aan de orde is het debat over naturalisatieprocedures.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Voorzitter. Ik heb een spoeddebat aangevraagd omdat het mij niet duidelijk is, wanneer de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid, vastgelegd in artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, en in welke gevallen zij dit niet doet. Bij het lezen van het antwoord op de vele Kamervragen van onder anderen mevrouw Vos, de heer De Vries, mevrouw Verbeet en van mij inzake prinses Máxima en de voetballer Kalou krijg ik het gevoel dat de minister een beetje om de hete brij heen draait. Zij kan toch niet naar eigen goeddunken bepalen wanneer er volgens de memorie van toelichting van de genoemde wet redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen in het geding zijn op het gebied van internationale economische en culturele betrekkingen? Dat riekt namelijk naar willekeur, en willekeur mag niet voorkomen in het bestuursrecht. Gelijke monniken, gelijke kappen, dat moet toch het uitgangspunt voor het beleid zijn, zo lijkt mij. Ook de rechter zal er eventueel over moeten kunnen oordelen, aan de hand van criteria. Daarom ben ik van mening dat de minister in dit debat opening van zaken moet geven, niet alleen in de gevallen waarin artikel 10 niet is toegepast, maar ook in de gevallen waarin wél van dit artikel gebruik gemaakt is. Wat is het beleid van de minister? Deze vraag geldt zeker in het geval van de voetballer Kalou, waarin de IND en de betrokken staatssecretaris positieve adviezen hebben gegeven.

In het antwoord op Kamervragen van mevrouw Verbeet en de heer De Vries schrijft de minister over het streven van het kabinet om restrictief gebruik te maken van artikel 10. En in antwoord op Kamervragen van mevrouw Vos over de versnelde naturalisatie van prinses Máxima zegt de minister dat de minister van Justitie heeft geconstateerd dat toepassing van artikel 10 nodig was om redenen van staatsbelang. Ik vraag me af wat in dit verband het verschil is tussen de minister van Justitie en de staatssecretaris van WVS. Beiden geven een oordeel, maar in het ene geval oordeelt de minister dat er inderdaad sprake is van een staatsbelang, terwijl zij zich in het andere geval niet neerlegt bij het advies van de staatssecretaris voor Sport dat er een duidelijk Nederlands belang gediend wordt met versnelde naturalisatie van de voetballer Kalou. Is er geen sprake van gewichtige belangen op het gebied van internationale economische betrekkingen als ons voetbalelftal volgend jaar in Duitsland goed presteert? Wat moet er nog meer gebeuren als je tot voetbaltalent van het jaar 2005 wordt gekozen? Moeten wij niet allen gewoon achter het Nederlands elftal gaan staan? Er is in dit geval ook geen sprake van precedentwerking, dit is duidelijk een uniek geval, want niet iedereen wordt voetbaltalent van het jaar. En wat is het verschil tussen de zaak-Kalou en die van de Ethiopische atlete Kiplagat en die van de dressuurruiter Schönberger? Beide laatstgenoemden zijn wél versneld genaturaliseerd, omdat zij daardoor konden worden geselecteerd voor teams die Nederland zouden vertegenwoordigen bij internationale wedstrijden. Er zijn ook wel musici genaturaliseerd, terwijl zij overigens niet de Nederlandse taal spraken of permanent in Nederland woonden.

Kan de minister ook een overzicht geven van de wetgeving en de praktijk op dit vlak in andere Europese landen? Het lijkt mij dat het beleid in Europa ook op het gebied van naturalisatie moet worden geharmoniseerd. Is de minister bereid, de Kamer hierover te informeren? Begrijp me goed, ook ik ben een voorstander van een restrictief gebruik van de discretionaire bevoegdheid van artikel 10, maar het gaat per jaar maar om enkele zaken en er is geen enkele precedentwerking. Bovendien is de broer van Salomon Kalou, Bonaventura, ook Nederlander. Versnelde naturalisatie van Salomon Kalou past ook in het beleid dat deze minister voorstaat, namelijk voorbeelden laten zien van geslaagde allochtonen bij het invullen van het integratiebeleid. Graag duidelijkheid van de minister.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Salomon Kalou heeft sinds augustus 2003 een verblijfsvergunning. Nu wil hij Nederlander worden. Salomon Kalou woont in Nederland, hij werkt in Nederland en hij doet dat goed, want hij speelt topvoetbal. Vandaar dat hij het idee heeft – en anderen met hem – dat het Nederlandse elftal iets voor hem zou kunnen zijn. Het probleem is dat iemand pas Nederlander kan worden als hij vijf jaar legaal met verblijfsvergunning in Nederland woont. Salomon Kalou voldoet daar dus niet aan. Gelukkig zijn er ook uitzonderingen op de regel. Die worden verwoord in artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Gelukkig zou ik zeggen, want bijvoorbeeld Hare Koninklijke Hoogheid prinses Máxima heeft daardoor razendsnel het Nederlanderschap verkregen.

Voor sporters geldt de eis dat er sprake moet zijn van een wezenlijk Nederlands sportbelang. Om dat te beoordelen, vraagt de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie advies aan haar collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Sport, mevrouw Ross, die op haar beurt weer advies ontvangt van de desbetreffende sportbonden. Het is voor GroenLinks onbegrijpelijk dat de minister het positieve advies van haar collega Ross en het advies van haar eigen IND naast zeer heeft neergelegd. Het maakt kennelijk uit of je in oranje wilt of dat je van Oranje bent!

In antwoord op Kamervragen van mijn fractie en van de PvdA zei de minister in mei dat zij van mening was dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig Nederlands belang op sportief gebied dat, kijkend naar de overige voorwaarden voor naturalisatie waaraan momenteel niet wordt voldaan door de heer Kalou en het streven van het kabinet om restrictief gebruik te maken van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, er een positieve beslissing op het naturalisatieverzoek aan de orde kan zijn. De heer Kalou voetbalt blijkbaar niet zo goed dat de minister hem vergeeft dat hij nog geen vijf jaar in Nederland verblijft en de naturalisatietoets niet heeft gehaald. Zij heeft kennelijk meer verstand van voetbal dan haar adviseur de staatssecretaris van Sport, mevrouw Ross.

Ik begrijp dit niet, want dat is toch de kern. De staatssecretaris geeft aan dat hier een wezenlijk Nederlands sportbelang aan de orde is. Dan is het toch aan de minister om vervolgens de heer Kalou in aanmerking te laten komen voor versnelde naturalisatie? De minister zegt echter nee, zonder te motiveren waarom zij op het punt van het wezenlijke belang afwijkt van haar adviseur de staatssecretaris van Sport. Waarom zijn de sportieve prestaties van de heer Kalou niet dusdanig dat er een wezenlijk Nederlands belang speelt? Welke criteria hanteert de minister voor de beoordeling van het advies van staatssecretaris Ross? Wellicht kan de minister ons een kijkje in de keuken geven door ons te vertellen hoeveel sporters een verzoek tot naturalisatie hebben ingediend en hoeveel er gehonoreerd zijn: Wellicht kan zij dat ook zeggen van de verzoeken die bij haar voorganger, de heer Nawijn, zijn ingediend? Kan de minister aangeven of het voor de toetsingscriteria uitmaakt of iemand een individuele sporter is of een teamsporter?

De minister wekt de indruk vooral uit te zijn op versterking van het restrictieve imago van de Rita die alle druk weerstaat en geen zin heeft in precedentwerking! Ik zou haar nogmaals de woorden van Johan Cruijf willen voorhouden: "Als je in staat bent om met je verstand de uitzondering te onderkennen, dan schep je nooit een precedent."

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. De krant kopt "Geen paspoort voor voetballer Kalou". Eigenlijk hoeven wij dit debat niet eens meer te voeren. Kennelijk heeft een meerderheid in de Kamer – CDA, VVD en LPF – te kennen gegeven hoe dan ook naturalisatie voor Kalou niet te willen ondersteunen.

Wij vinden dat heel erg jammer. Onze insteek is anders, onze insteek is dat talent benut moet worden en aan Nederland moet worden gebonden. Dit geldt overigens niet alleen voor sporters, maar ook voor wetenschappers en kunstenaars. Gelukkig zijn er kunstenaars, zoals de dirigent van het Residentieorkest, die ooit van deze beleidsregel gebruikgemaakt hebben. Het is buitengewoon jammer dat nu plotseling is besloten om van dit talent geen gebruik te maken.

Er wordt gezegd dat er geen uitzondering gemaakt moet worden. Wie heeft het hier over een uitzondering? De wettelijke regeling maakt het mogelijk en dan moet de desbetreffende bepaling ook gebruikt worden voor het doel waarvoor ze is opgenomen, namelijk talenten aan dit land binden. Er is een positief advies van de staatssecretaris van Sport. De IND heeft een inwilligende naturalisatiebeschikking afgegeven. Echte deskundigen – zo mag ik Cruyff en Van Basten toch wel noemen – zeggen dat dit een groot talent is. Op grond van welke argumenten kan de minister dan zeggen, geen gebruik te willen maken van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zal vandaag niet spreken over de eventuele versnelde naturalisatie van Salomon Kalou. De minister heeft de bevoegdheid naturalisaties te verlenen. Artikel 10 biedt de minister een grote, vrijwel ongenormeerde beleidsvrijheid op dit punt. Over een individueel geval wil ik niet met de minister in debat gaan. Dat is aan de minister. Een motie met de strekking om Kalou toch versneld te naturaliseren, zullen wij niet steunen. Ik heb echter wel vragen bij de beslissing van de minister. Ik had mij heel goed kunnen voorstellen dat de beslissing anders was uitgevallen.

Dat brengt mij bij de afhandeling van naturalisatieverzoeken in het algemeen. Ik roep de minister op om daar met souplesse mee om te gaan en volop gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 10 biedt. Wij hebben enkele voorbeelden van gevallen waarin mensen die genaturaliseerd willen worden, worden geconfronteerd met voor hen onmogelijke eisen inzake het overleggen van identiteitspapieren. Het lijkt erop dat zij niet genaturaliseerd kunnen worden. Ik begrijp dat deze voorbeelden in dit bestek niet besproken kunnen worden. Mijn fractie neemt zich voor om hierover uitgebreid met de minister van gedachten te wisselen bij de behandeling van de begroting van Justitie.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie gunt de heer Kalou zijn verblijfsvergunning van harte vanwege zijn buitengewone sportieve prestaties. Daar moeten wij het echter vandaag niet over hebben. Wij bespreken het beleid dat de minister voert op grond van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Op grond van dit artikel kan overgegaan worden tot versnelde naturalisatie van degenen die een belangrijk maatschappelijk belang kunnen dienen, bijvoorbeeld op economisch, cultureel of sportief terrein.

Dat is overigens niet het enige handvat. Onderliggende regelgeving is uitgewerkt in circulaires en in een richtlijn. Ik houd dit collega's die daar niet over hebben gesproken, met nadruk voor. De minister van Justitie heeft indertijd regels geformuleerd waarin is omschreven waar een topsporter aan moet voldoen. Onze stelling is dat de discretionaire bevoegdheid van de minister wordt beperkt als de regering al heeft uitgewerkt aan welke criteria betrokkenen moeten voldoen. In de richtlijn Naturalisatie Topsporters staat dat er een verklaring moet zijn van een nationale sportbond. Die is er. Vervolgens moet advies gevraagd worden aan de staatssecretaris van VWS. Dat advies is er ook. Bij een teamsporter moet worden aangetoond dat deze ten minste op het hoogste niveau zal presteren. Dat is in dit geval duidelijk. Dan staat er in deze richtlijn: indien duidelijk is dat door versnelde naturalisaties de sporter sneller dan normaal kan deelnemen aan internationale wedstrijden op het hoogste niveau en dit uit het advies van VWS blijkt, dan bestaat voldoende Nederlands belang in de zin van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Als dat staat in een richtlijn van het ministerie van Justitie, die openbaar is, die getekend is, die iedereen kan lezen, vind ik dat de minister zich een te grote discretionaire bevoegdheid toerekent. Die is beperkt door deze onderliggende richtlijn. Zij moet zich daaraan houden. Doet zij dit niet, dan spreken wij hier over willekeur en niet over het beleid.

De minister zegt dat zij restrictiever beleid wil voeren. Daarover heb ik twee opmerkingen. Ten eerste had zij dat eerder kenbaar moeten maken, zodat wij in de Kamer over de wijze waarop zij wil omgaan met artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap hadden kunnen debatteren. Natuurlijk kan de minister aangeven dat zij in de toekomst ander beleid wil voeren. Ten tweede vind ik dat de onderliggende richtlijnen – die gewoon op het internet staan en waar iedereen mee kan werken – moeten worden aangepast. Als de minister dat niet doet, kan gesproken worden van willekeur in individuele gevallen. Het zou niet nodig moeten zijn dat wij daarover in de Kamer spreken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Er zijn van die debatten waarbij je je afvraagt in de fractie of je eraan mee moet doen. Daarbij speelt wel eens een rol wat de heer Nawijn, vermanend als hij kan zijn, de Kamer heeft aangereikt, namelijk of je mee moet willen doen aan rituelen. Dit zou heel gemakkelijk een ritueel kunnen worden. Waarom voeren wij dit debat eigenlijk? De minister beweegt zich binnen de kaders van de wet. Binnen die wet, ook lettend op artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, heeft zij ruimte gekregen om in individuele gevallen in haar bevoegdheid als minister een afweging te maken waar de Kamer vervolgens kennis van neemt, hoe die ook uitvalt. Zij heeft advies ingewonnen en zij heeft duidelijke gronden om dat advies terzijde te leggen. De heer Kalou heeft daartegen bezwaar gemaakt. Daarop moet een beslissing worden genomen door de minister. Alles wat zij daarover hier nu zou zeggen, hindert haar om die verantwoordelijkheid te nemen. Mijn fractie vindt dat zij die ruimte moet hebben. Wij mengen ons toch niet in lopende procedures en al helemaal niet als het gaat om individuele gevallen? Ik vind dat een heel slechte zaak.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik ken de heer Van der Vlies als een rechtgeaard en rechtschapen man. Is hij het met mij eens dat het de taak van de Tweede Kamer is om ministers te controleren op hun beleid? Ik heb hem dat vaak horen verkondigen. Als beleid niet duidelijk is, mogen wij de minister daarop controleren. Of bent u het daar niet mee eens?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is waar. De Kamer heeft een controlerende taak. Laat daar geen misverstand over bestaan. Het is echter not done om die te vitaliseren gedurende een lopende procedure. De minister moet nog beslissingen nemen in finale zin. Dat is haar verantwoordelijkheid. Die bevoegdheid heeft zij van ons als wetgevende macht gekregen. Het gaat ook om een individueel geval. Dat zouden wij hier niet moeten willen. Daar is het wel aan opgehangen, ook door uzelf. Dat kunt u niet ontkennen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Nou, het precedent is al eerder geschapen. Ik hoef maar te herinneren aan de zaak van de Turkse kleermaker, de heer Gümüs. Daarover is uitvoerig in de Kamer gesproken. Dus het is niet zo uitzonderlijk dat er over een individueel geval wordt gesproken. Het gaat om toepassing van beleid in een individuele zaak. Het gaat dus om het beleid. Het beleid is niet duidelijk en de Kamer heeft gewoon het recht om de minister daarover te ondervragen. Dat lijkt mij vrij logisch. Dat moet u, met uw rechtsopvattingen, toch met mij eens zijn.

De heer Van der Vlies (SGP):

Met de invalshoek van de heer Dijsselbloem kan ik wel iets. Hij stelde dat er altijd een goed moment te vinden is om te bezien of de richtlijn gewijzigd moet worden. Maar dan maak je je los van een persoon. Het debat over de familie Gümüs herinner ik mij nog heel goed. En vertel mij nu niet dat er iemand in deze zaal gelukkig van geworden is! Het was ook een zaak waarin een beslissing genomen was en er niet meer in bezwaar kon worden gekomen. Dat is wel een markant verschil.

Wij moeten ons dus niet bezighouden met individuele kwesties. Daarom vond ik eigenlijk dat dit debat ook maar beter niet gevoerd had kunnen worden. Wij zijn de KNVB niet, wij moeten ons niet willen mengen in welke waardevolle aanvulling op een elftal ook. Dat zou best het geval kunnen zijn, maar daar gaan wij hier niet over. Dat kan voor mij ook geen argument zijn. Het kan hooguit voor de minister een argument zijn als zij na weging een beslissing neemt. Die beslissing is dus niet aan ons.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. Ook ik zeg het nog maar even: wij staan hier vandaag officieel niet om te spreken over het individuele geval van naturalisatie van de Feyenoordspits Kalou. Het gaat hier over het algemene "probleem" van de criteria waarop er in uitzonderingssituaties toestemming wordt verleend door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voor een versnelde naturalisatie. Ik kan mij echter niet aan de indruk onttrekken dat ergens in de motivering bij de aanvraag van dit debat wel degelijk de zaak van de heer Kalou een centrale rol speelt, zeker niet als ik daarbij terugdenk aan de smeuïge woorden die hierover vorige week tijdens de algemene politieke beschouwingen door de fractievoorzitter van de PvdA zijn gesproken. Dat is jammer. Als wij er hier als Kamer een gewoonte van zouden gaan maken om ons te laten verleiden tot het debatteren over individuele gevallen, dan vrees ik dat wij binnenkort over weinig anders meer zullen vergaderen.

In een tijd waarin wij minder vrijblijvend met inburgering en integratie omgaan en meer eisen stellen aan nieuwkomers, moet niet al te gemakkelijk worden omgegaan met het verlenen van het Nederlanderschap. De handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap stelt dat er geen eenduidige criteria zijn op grond waarvan met een grote stelligheid kan worden voorspeld of iemand in aanmerking komt voor een versnelde naturalisatie en dat het gaat om een afweging van pro's en contra's. De minister heeft in antwoorden op Kamervragen aangegeven hoe zij in deze zaak tot haar oordeel is gekomen. Het is de eigenstandige bevoegdheid van de minister om niet alleen met de medeweging maar ook in afwijking van uitgebrachte adviezen tot een oordeel en een beslissing te komen.

Het gaat bij de discussie niet alleen over de vraag of Kalou wel of niet een goede voetballer is. Het gaat ook niet over de vraag of wij als Nederlanders allemaal erg van voetbal houden. Nogmaals, waar het wel om gaat, is dat wij niet lichtzinnig moeten zijn met het toekennen van de Nederlandse nationaliteit. Wanneer aan de voorwaarden is voldaan, heeft iedereen uiteindelijk het recht om Nederlander te worden. Ook de heer Kalou. Wat ons betreft, moet de minister zeer zorgvuldig en terughoudend zijn bij het kiezen voor de versnelde procedure. Dat past ook bij het feit dat het hier om een bijzondere bevoegdheid gaat.

Intussen is het aan de minister om die afweging te maken van het Nederlandse sportieve belang ten opzichte van de afwijking van de regulier gestelde standaard naturalisatievoorwaarden. Zoals het ook het geval is bij het gebruik van de discretionaire bevoegdheid, is het naar ons oordeel niet aan de Kamer om te treden in de afweging die de minister heeft gemaakt en de beslissing die zij heeft genomen. Als wij daarin wel willen treden, zullen wij vaker over individuele gevallen debatteren, ook over die met een minder zware lobby. Ik noem bijvoorbeeld een Waalse wielrenner, een Deense dammer of een Haïtiaanse hardloper. Ik vrees dan dat wij spoedig alleen ook daarover zullen vergaderen. Ik hoop niet dat er fracties zijn die willen betogen dat het daadwerkelijk de Kamer zou moeten zijn die moet oordelen in al die individuele gevallen.

Wel zijn er aan de minister nog een tweetal vragen te stellen. In hoeverre is er sprake van vergelijkbare gevallen, zoals door de raadsman van Kalou wordt gesteld. Ik denk dat die vraag wel beantwoord kan worden. In hoeveel en in welk soort gevallen is de afgelopen jaren een versnelde verkrijging van het Nederlanderschap toegestaan?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik hoor de heer Van Fessem zeggen: ons beleid is restrictiever geworden en dan zou dit ook wat restrictiever moeten worden toegepast. Begrijp ik dat goed? Ik zie hem bevestigend knikken.

Maar laat ik u dan iets anders vragen. Wij hebben ook een beleid om talenten meer te benutten, wij willen echte talenten in Nederland faciliteren, sneller toelaten, kijken hoe wij ze aan Nederland kunnen binden. Waarom weegt dat hier niet wat zwaarder dan het andere?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik vind het heel sympathiek dat u dat aan mij vraagt, maar dit is een beslissing van de minister. Wij hebben de minister ingehuurd om die afweging te maken. U moet die vraag niet aan mij stellen, want ik ben de minister niet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zal het zeker ook aan de minister vragen, maar ik hoorde het ú zeggen. Kennelijk is het een afweging van het CDA om dat restrictieve beleid zwaarder te laten wegen dan het andere deel van het beleid, namelijk om talenten aan Nederland te binden. Dat is tevens uw beleid, dus ik vraag ook aan u waarom u in algemene zin – mij gaat het niet alleen om Kalou, die is slechts een van de vele voorbeelden – meer gewicht hecht aan restrictie in plaats van aan het gastvrij faciliteren van talent.

De heer Van Fessem (CDA):

Alsof je niet gastvrij zou zijn door een bepaalde beslissing te nemen... Ik houd er niet zo van om die dingen zo tegenover elkaar te zetten. Ik praat de minister na: we gaan er restrictiever mee om. De afweging is in handen van de minister.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik concludeer dat ik u zelf geen enkele afweging hoor maken. En dat terwijl hier twee grootheden spelen, twee beleidslijnen die in een zekere spanning staan: restrictiever optreden in het kader van toelating tot Nederland en het Nederlanderschap en de behoefte om talent aan Nederland te binden. Ik krijg van het CDA dus geen antwoord.

De heer Van Fessem (CDA):

Dit is bijna onzedelijk. Dit is een bevoegdheid die wij uit handen hebben gegeven aan de minister; zo werkt het staatsrecht nu eenmaal.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Het CDA zit in de regering, evenals de VVD. De VVD doet nu niet mee en is daarom kinderachtig, maar het CDA is wél aanwezig. Deze partijen zeggen met de regering dat we voor onze kenniseconomie mensen aan ons moeten binden. Dat staat in de uitgangspunten van het beleid van deze regering. Uw partij zit daarin, u moet dus wel reageren. U kunt het niet afschuiven naar de minister onder het mom van "de minister gaat daarover". U gaat er wel degelijk over. De minister-president zei hierover nog het een en ander tijdens de algemene politieke beschouwingen.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat klopt. Natuurlijk gaan wij daarover, wij hebben namelijk een beleid afgesproken en dat voert de minister uit.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Wij voeren vandaag een debat over de regels voor versnelde naturalisatie, en wel naar aanleiding van de weigering van minister Verdonk om de Afrikaanse voetballer Kalou versneld het Nederlanderschap te geven vanwege zijn vermeende sportkwaliteiten. Als het aan onze fractie ligt, is toekenning van het versnelde Nederlanderschap aan Kalou niet aan de orde. Uit niets blijkt dat hij het Nederlanderschap op prijs stelt anders dan om commerciële redenen. Uit allerlei bronnen is gebleken dat hij op dit moment geen inburgeringscursus volgt. Wij denken dat een versnelde naturalisatie een verkeerd signaal zou zijn in een tijd van een strikt immigratiebeleid, waarin wordt geprobeerd om weer wat van het Nederlanderschap te maken; je moet het Nederlanderschap niet bij een pakje melk kunnen krijgen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Bepleit de LPF-fractie hiermee om artikel 10 volledig buiten werking te stellen? U zegt immers eigenlijk dat versnelde naturalisatie überhaupt afbreuk doet aan de waarde die u toekent aan het Nederlandse paspoort en de Nederlandse nationaliteit.

De heer Varela (LPF):

Collega's hebben het over het benutten van talenten. Daar sta ik natuurlijk helemaal achter. Maar het is de vraag of een Anders Moberg van Ahold zomaar Nederlander moet kunnen worden omdat hij hier wil komen werken. Kalou zal – helaas – eerst Nederlander moeten worden om acte de présence te kunnen geven op het wereldtoneel, dat begrijp ik. Ik ben het met u eens dat er wat duidelijkere criteria moeten worden gesteld aan een versnelde naturalisatieprocedure, zodat wij dit beter aan de buitenwereld kunnen uitleggen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik tast nog in het duister. Zegt de heer Varela nu weer dat hij toch niet af wil van artikel 10? Vindt hij toch dat de mogelijkheid van versnelde naturalisatie moet worden behouden? Zo ja, wil hij dan eens grosso modo invullen in welke gevallen hij die mogelijkheid wel wil behouden?

De heer Varela (LPF):

Als wetgever hebben wij de minister niet voor niets de mogelijkheid gegeven om gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid. Ik zou zeggen: laat dat alstublieft aan de minister over. Dat is niet aan de Kamer. Of wij moeten de discretionaire bevoegdheid intrekken; dan kunnen wij het zelf regelen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In eerste instantie zegt de heer Varela dat het artikel wat hem betreft weg kan, omdat hij het principieel onjuist vindt vanwege het belang dat hij hecht aan de nationaliteit.

De heer Varela (LPF):

Dat heb ik helemaal niet gezegd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In tweede instantie zegt hij dat het artikel moet blijven, maar dat moet worden gekeken naar de invulling ervan. In derde instantie zegt hij dat de minister het maar moet uitzoeken.

De heer Varela (LPF):

Ik heb helemaal niet gezegd dat ik voor afschaffing van artikel 10 ben. Ik heb alleen gezegd dat wij de minister een discretionaire bevoegdheid hebben toegezegd. Dan moeten wij het aan de minister laten om te bepalen of mijnheer Kalou volgend jaar voor Nederland mag spelen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Het is juist het kenmerk van de toepassing van artikel 10 dat voorbij wordt gegaan aan bijvoorbeeld de integratietoets en het inburgeringsvereiste. Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima heeft de inburgeringscursus pas gedaan nadat zij Nederlandse werd. Dat is toch geen gelijke monniken, gelijke kappen? Dat is iets heel anders dan dit geval. Artikel 10 slaat op het bijzondere talent en op de bijzondere Nederlandse belangen.

De heer Varela (LPF):

Zoals ik al zei, is het aan de minister om hierover te beslissen. Zij heeft die discretionaire bevoegdheid en niet de Kamer.

Ik heb nog een laatste vraag aan de minister. Wij voeren nu een debat over een versnelde naturalisatieprocedure van nota bene één voetballer. Wordt het inderdaad niet eens tijd om voor die versnelde naturalisatieprocedure heel duidelijke en heldere criteria te stellen, zodat wij het voortaan beter kunnen uitleggen aan de buitenwereld?

Minister Verdonk:

Voorzitter. Dit kabinet voert een restrictief toelatingsbeleid, vreemdelingenbeleid en naturalisatiebeleid. Ik wil de begrippen toelating en naturalisatie ook even uit elkaar trekken. Als het gaat om toelating, voeren wij inderdaad een heel restrictief beleid, waarbij wij wel proberen om kennis Nederland binnen te halen. Mevrouw Lambrechts refereerde al aan de kennismigrantenregeling. Ook voor studenten hebben wij regelingen die het gemakkelijker maken, zodat wij een snellere procedure hebben om mensen met kennis en talent het land binnen te halen. Dat is ook gebeurd met, ik zal maar meteen op de individuele casus ingaan, de heer Kalou. Hij is in augustus 2003 Nederland in gereisd. Hij heeft een verblijfsvergunning gekregen; hij kan dus gewoon voetballen in Nederland en zijn talent gebruiken.

Nu kom ik op de naturalisatie. In 2003 is de Rijkswet op het Nederlanderschap aanzienlijk strenger geworden. Wij spreken ook wel van de nieuwe rijkswet. Invoering van deze rijkswet is ook een bewuste keuze geweest van mijn ambtsvoorganger en van het parlement. Ik geef een paar voorbeelden waaruit blijkt dat het inderdaad een veel strengere wet is. Ten eerste is het begrip toelating opgenomen in de rijkswet. Voor naturalisatie moet de vreemdeling vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan zijn verzoek toelating hebben gehad in Nederland. De toelating bestaat uit het hebben van een verblijfsvergunning. Voor de wetswijziging mocht het voor een gedeelte illegaal verblijf zijn geweest. Het mocht zelfs een geheel illegaal verblijf zijn geweest. Het criterium inburgering is bij naturalisatie verscherpt. Voor de wetswijziging was een inburgeringsgesprek bij de gemeente voldoende. Nu spreken wij over een naturalisatietoets, die moet worden gehaald voordat iemand Nederlander kan worden. Sinds 1 april 2003, toen de wet in werking trad, kan het naturalisatiebesluit worden ingetrokken, zelfs als later blijkt dat de betrokkene bij de naturalisatie heeft gefraudeerd. Dit wilde ik even zeggen over de wet in het algemeen.

Dan kom ik te spreken over artikel 10 in het bijzonder. Uitgaande van het algemene restrictieve naturalisatiebeleid is tevens de toepassing van artikel 10 restrictief. Nog even voor de duidelijkheid. Artikel 10 bepaalt dat een naturalisatie kan plaatsvinden in bijzondere gevallen. Volgens de tekst van het artikel mag het ook alleen worden toegepast in bijzondere gevallen. Kabinetsbeleid is om, conform de strekking van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, het naturalisatiebeleid restrictief uit te voeren. De beoordelingsvrijheid ligt dus in het feit dat het een kanbepaling betreft.

Wat is dan de rol van de vakminister of de vakstaatssecretaris en de rol van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie? Het Nederlandse belang kan een grondslag zijn om met voorbijgaan aan de geldende voorwaarden een naturalisatie op grond van artikel 10 toe te staan. Bij het Nederlandse belang kan het gaan om staatsbelang, cultureel belang of economisch belang. Onder cultureel belang valt ook het Nederlandse belang op sportief gebied. Over de vraag of er sprake is van Nederlands belang op economisch, cultureel of sportief gebied, adviseert de minister of staatssecretaris die het belang aangaat, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De vakminister adviseert alleen met betrekking tot het belang dat hem of haar aangaat.

Ikzelf betrek echter in het eindoordeel over het naturalisatieverzoek de gronden waaraan betrokkene niet voldoet en waar hij met toepassing van artikel 10 aan voorbij wil gaan. Ik let daarbij natuurlijk op de vragen aan welke voorwaarden niet wordt voldaan, aan hoeveel voorwaarden er niet wordt voldaan en in welke mate er nog niet aan die voorwaarden wordt voldaan. Het is een misverstand dat er, indien een vakminister positief heeft geadviseerd inzake het bestaan van een Nederlands belang – in dit geval op sportief gebied – automatisch een naturalisatie zou volgen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik neem aan dat de minister het algemene plaatje zo'n beetje heeft geschetst. Zij is echter nog niet ingegaan op onderliggende richtlijnen – in andere stukken wordt het de "handleiding" genoemd – waarin is uitgewerkt aan welke criteria moet worden voldaan. In dit specifieke geval gaat het om topsporters. Is de minister het met mij eens dat daar, op het moment dat dergelijke richtlijnen ondertekend door de minister worden gepubliceerd, kracht van wet vanuit gaat? Burgers kunnen daaraan zekerheid ontlenen. Is de minister het met mij eens dat haar discretionaire bevoegdheid door die onderliggende richtlijnen wordt beperkt? Waarom heeft zij daar niets over gezegd?

Minister Verdonk:

Ik had daar graag op geantwoord bij het behandelen van de vragen van de individuele Kamerleden, maar dat zal ik nu doen. De beleidscirculaire waarover u spreekt, beschrijft alleen de procedure hoe VWS tot dat advies komt. Dit om te voorkomen dat de IND wordt overspoeld met verzoeken die niet ondersteund zijn door VWS en daarmee ook door de nationale sportbonden. Als het advies van VWS is ontvangen, ga ik de overige aspecten en voorwaarden toetsen voor naturalisatie.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dan is een van de laatste zinnen uit die richtlijn – die van de staatssecretaris van Justitie was, de voorganger van deze minister – merkwaardig, want die luidt: indien dit uit het advies blijkt, bestaat voldoende Nederlands cultureel belang in de zin van artikel 10 Rijkswet op het Nederlanderschap voor een verlening van het Nederlanderschap. Dat lijkt mij nogal heldere taal. Daarmee is ook de waarde en het belang van het advies vastgesteld.

Minister Verdonk:

Er is geen enkel misverstand over het feit dat de vakminister, in dit geval de staatssecretaris van VWS, een advies geeft aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De staatssecretaris van VWS heeft ook richtlijnen opgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of wordt voldaan aan het vereiste van een aanwezig Nederlands belang op sportief gebied. Dat is allemaal de staatssecretaris van VWS, want die weegt het sportieve belang. Dat doe ik niet. Ik weeg het advies van de staatssecretaris van VWS tegen de naturalisatievereisten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik citeer niet uit een stuk van de staatssecretaris van VWS, maar uit een stuk van de minister van Justitie. Daarin staat dat er bij een positief advies van VWS voldoende belang bestaat in de zin van artikel 10 van de rijkswet voor het verlenen van het Nederlanderschap. Dat is toch heldere taal? Ik constateer dat de minister haar eigen richtlijnen naast zich neerlegt, en dat is willekeur.

Minister Verdonk:

Ik ben het niet met de heer Dijsselbloem eens. In de memorie van toelichting op de nieuwe rijkswet is heel duidelijk gesteld dat de staatssecretaris van VWS een advies geeft aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De minister maakt de afweging en houdt daarbij rekening met alle naturalisatievereisten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zou de minister nog kunnen volgen als er alleen sprake was van een advies van de staatssecretaris voor sport. Er lag in dit geval echter ook een positief advies van de IND. Ik krijg een beetje het gevoel dat er hier iets anders aan de hand is. U had een positief advies van de IND. U hebt groot vertrouwen in de IND, misschien nog wel meer dan ik. Er lag ook een positief advies over de inhoud, dat wil zeggen over de kwaliteiten van de desbetreffende man en zijn bijzondere talent. Vervolgens besluit u toch om het niet te doen. Dan rijst bij mij de vraag wat er daarna is gebeurd, en wat u heeft doen besluiten om het alsnog niet te doen.

Minister Verdonk:

Wij hebben hier meer discussies gevoerd over de IND en over de verantwoordelijkheid van de minister. De minister beoordeelt alle adviezen die zij krijgt en neemt, wikkend en wegend, een beslissing. In dit geval gebeurt dat ook. Het komt vaker voor dat ik van de IND een advies krijg dat ik niet opvolg. Uiteindelijk is het mijn politieke beslissing.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat snap ik, en ik begrijp ook dat de minister een afweging maakt, als adviezen in verschillende richtingen wijzen. Ik begrijp eveneens, dat zij daarin niet allen kan contenteren. Maar als alle adviezen in dezelfde richting wijzen, moet een andere overweging een rol hebben gespeeld dan die van de procedure – want die was positief; daarvoor hebben wij de IND – of van het talent. Ook inzake het talent werd positief geadviseerd, door de staatssecretaris voor sport. Ik ben heel benieuwd wat het andere element in de afweging is geweest.

Minister Verdonk:

Het ging niet zozeer om een afweging als wel om een weging. Dit kabinet voert een restrictief beleid op het gebied van toelating, terugkeer en naturalisatie. Er is een nieuwe rijkswet en dit kabinet voert een restrictief vreemdelingenbeleid. Ik heb mij daaraan gecommitteerd. Vanuit die invalshoek zal ik wegen. In dit geval viel de weging anders uit dan de twee adviezen waarover u het hebt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ongeveer tegelijkertijd met de nieuwe rijkswet is er in 2003 wat het beleid betreft een andere richting ingeslagen. Wij hebben toen namelijk met elkaar afgesproken, talent meer en beter te benutten en te faciliteren. De ene keer betreft het de kenniswerkersregeling, de andere keer gaat het om artikel 10, omdat er een naturalisatie nodig is om talent überhaupt te kunnen benutten. Ik vraag dan aan de minister: waarom heeft dit voor het kabinet niet minstens zo zwaar gewogen als de andere overweging?

Minister Verdonk:

De voetballer over wie wij spreken, is in Nederland toegelaten. Hij speelt in Nederland, en kan zijn talent hier volop benutten. Er is een verschil tussen toelating en naturalisatie. Kennismigranten laten wij toe via een versnelde procedure. Dat is iets heel anders dan dat wij alle kennismigranten ineens gaan naturaliseren tot Nederlander. Dat ben ik niet van plan; dat kan ik hier meteen duidelijk maken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat was mijn vraag niet. In het ene geval kunnen wij toe met een kenniswerkersregeling, namelijk wanneer het om een tijdelijke verblijfsvergunning gaat. In dit geval is naturalisatie nodig om het talent te kunnen benutten. Daarvoor is de regel ook gemaakt.

Minister Verdonk:

Daarover verschillen wij van mening. De heer Kalou kan zijn talenten in Nederland benutten. Hij kan hier gewoon voetballen en met de vereniging waar hij speelt naar het buitenland om daar te voetballen. Ik zie dus geen enkele reden om over te gaan tot versnelde naturalisatie.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De minister heeft de totstandkoming van de Rijkswet op het Nederlanderschap geschetst, waarvan zij heeft gezegd dat die restrictief wordt toegepast, ook bij naturalisaties. Artikel 10 is overigens altijd restrictief toegepast. Kan de minister aangeven op welke punten dat artikel is gewijzigd in de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap? Ook in de memorie van toelichting staat niets anders over een wijziging van beleid ten aanzien van de toepassing van artikel 10. Wat is er gewijzigd met betrekking tot de toepassing van artikel 10 in de oude en de nieuwe rijkswet?

Minister Verdonk:

De wet wordt toegepast in een bepaald kader. Het kader van dit moment is het huidige kabinetsbeleid. Dat is restrictief. Dat vereist ook een restrictieve toepassing van dit artikel 10. Zowel de wetsgeschiedenis als de jurisprudentie laat zien dat dit artikel alleen in zeer uitzonderlijke gevallen moet worden toegepast, dus restrictief. Dat heb ik gedaan bij mijn afweging.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Artikel 10 is altijd restrictief toegepast, ook in het verleden, dus daaraan is niets veranderd. Het gaat hier alleen om de uitzondering die de regel maakt. De onderhavige zaak is juist zo bijzonder omdat het hier om een specifiek geval gaat zonder dat er een precedent wordt geschapen. Overigens gaf de heer Dijsselbloem juist de motivering waarom de IND positief heeft geadviseerd in deze zaak. Kan de minister daarop een reactie geven?

Minister Verdonk:

Dan ga ik meteen in op de vragen die zijn gesteld over het aantal mensen dat in de afgelopen periode is genaturaliseerd.

De voorzitter:

De heer Nawijn stelde hierover een specifieke vraag.

Minister Verdonk:

De heer Nawijn vroeg naar de restrictieve toepassing. Ik kom bij enkele cijfers hoe de wet de laatste jaren is toegepast. Voor de aanvragen die voor 1 april 2003 zijn ingediend, gold wel degelijk een wat soepeler beleid dan voor de aanvragen die na die tijd zijn ingediend, dus die zijn ingediend onder de nieuwe wet. Voor die tijd, in 2002 en zeker in 2003, is een aantal verzoeken ingediend. Ik heb zelf twee zaken voorgedragen in 2003, te weten een badmintonspeelster en een tafeltenisspeelster. Beiden hadden een verzoek ingediend voor de datum van ingang van de nieuwe rijkswet. Er zijn drie gevallen bekend die onder de nieuwe rijkswet zijn ingediend, waarvan Kalou er één is. Daarbij ging het allereerst om een waterpoloër, die Nederlander was maar die in Italië woonachtig was en de Italiaanse nationaliteit wilde hebben om te kunnen meespelen met Italië en die daarna weer terug wilde naar Nederland. Het advies van VWS was positief, maar ik heb dit niet toegestaan.

Het tweede geval betreft een basketbalspeler, een kandidaat voor de Olympische Spelen, die al vijf jaar in Nederland woonde maar die in het geheel niet ingeburgerd was en daarvoor echt helemaal niets had gedaan. Daarom heb ik ook daarop nee gezegd.

Het derde geval, dat nu speelt, is de zaak-Kalou.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil toch graag iets meer kunnen volgen van de beoordelingswijze van de minister. Wij hebben de wet en beleidsregels. Daarnet stelde de heer Dijsselbloem al vast dat er grond bestaat voor verlening van het Nederlanderschap als uit het advies van de staatssecretaris blijkt dat er sprake is van voldoende Nederlands cultureel belang in de zin van artikel 10. Dat advies ligt er, dus die grond bestaat. Nu maakt artikel 10 het ook mogelijk dat de minister op de voorwaarden van meerderjarigheid, de vijfjareneis, de inburgeringseis en het hoofdverblijf in Nederland dispensatie verleent als dat culturele belang is vastgesteld. Dat lijkt mij hier het geval. Dan kan ik niet meer volgen hoe de minister dan toch in dit geval tot een afwijzing komt. Is dat nu alleen maar doordat zij zegt dat zij een restrictief beleid voert? Zo ja, waar vinden wij dat dan terug in haar eigen wet?

Minister Verdonk:

Wij praten nu over het Nederlanderschap en het Nederlanderschap krijg je niet zo maar. Ik heb al eens gezegd: het Nederlanderschap is de hoofdprijs. Er gaan zelfs stemmen op in de Kamer om het Nederlanderschap niet na vijf jaar te verlenen, maar pas na tien jaar. Waar voldoet de heer Kalou wel aan? Hij is meerderjarig, hij is in het bezit van een verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard, overeenkomstig de Rijkswet op het Nederlanderschap. Hij is niet recent veroordeeld voor een misdrijf, hij heeft zich bereid verklaard, afstand te doen van zijn huidige nationaliteit en hij heeft een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Waar voldoet hij niet aan? Hij heeft niet ten minste vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek om naturalisatie legaal in Nederland verbleven, noch is hij ten minste vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek woonachtig geweest in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba. En ten slotte voldoet hij niet aan het vereiste van ingeburgerd zijn in de Nederlandse samenleving, wat bewezen moet worden door het met goed gevolg afleggen van de naturalisatietoets. Dit heb ik gevoegd bij het advies van de staatssecretaris van VWS en ik vind dat ik hiermee niet voldoende in handen heb om de eisen uit de wet maar even te laten voor wat ze zijn en over te gaan tot versnelde naturalisatie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp het niet, want de wet en uw eigen beleidsregels maken het juist mogelijk om iemand versneld te naturaliseren, ook als hij hier nog niet vijf jaar legaal verblijft, als hij nog geen vijf jaar zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad of als hij als nog niet voldoende ingeburgerd wordt beschouwd. Dit kan als het culturele belang ervan vaststaat. Dat is zo in dit geval, u vecht dat volgens mij ook niet aan. Hoe kunt u dan afwijken van het op het culturele belang gebaseerde advies? Dit kan ik niet volgen.

Minister Verdonk:

Het gaat precies om een woord dat u zelf gebruikt hebt, er is sprake van "kunnen", niet van "moeten". Ik heb de vrijheid om dit artikel toe te passen en ik moet een afweging maken. Dat heb ik gedaan en het resultaat is dat ik op dit moment geen reden zie om in dit geval over te gaan tot versnelde naturalisatie. De heer Kalou kan voetballen in Nederland en in 2008 kan hij, als hij hier onafgebroken blijft wonen, in aanmerking komen voor naturalisatie, als hij tenminste in de tussentijd ook met goed gevolg de naturalisatietoets heeft afgelegd. Ik zie geen reden om daarvan af te wijken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar wanneer zou u dan wel bereid zijn om het Nederlanderschap versneld te verlenen? Als iemand volgens uw eigen regels voldoet aan alle eisen, zegt u toch dat u het niet doet, dat u ervan mag afwijken. Wanneer bent u dan wel bereid om – in dit geval de heer Kalou – toestemming te geven voor versnelde naturalisatie?

Minister Verdonk:

Even voor de duidelijkheid, de heer Kalou voldoet niet aan alle eisen. Het gaat erom of ik de Rijkswet aan de kant wil zetten om versnelde naturalisatie voor de heer Kalou te organiseren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat klopt niet, want de wet bevat een artikel, artikel 10, waarin de bevoegdheid om een uitzondering te maken wordt geregeld. En op dit artikel is een uitgebreide beleidsregel gebaseerd waarin precies is aangegeven, hoe de adviseurs van de minister het culturele belang moeten vaststellen en aan welke spelregels er moet worden voldaan. En volgens mij past de heer Kalou heel goed in dat beeld.

Minister Verdonk:

Voorzitter, ik heb me wat ongelukkig uitgedrukt. Er is een Rijkswet op het Nederlanderschap, daarin is een aantal criteria heel helder geformuleerd. Daar toets je aan en als iemand er niet aan voldoet, kijk je naar artikel 10 en vraag je je af of er een zodanig Nederlands belang in het spel is dat je alsnog toestemming zou moeten geven voor versnelde naturalisatie, dus met voorbijgaan aan de criteria in de wet. Je kunt in zo'n geval instemmen met versnelde naturalisatie, maar het gaat erom of je afweging ertoe leidt dat je het in dit geval ook zou moeten doen. En ik heb het al een aantal keren gezegd, ik heb een afweging gemaakt en ik heb het resultaat daarvan op papier gezet. De heer Kalou voldoet niet aan de criteria, zodat ik een afweging heb gemaakt met inachtneming van het advies van de staatssecretaris van VWS, de adviezen van mijn ambtenaren enzovoort. Mijn oordeel is dat ik in dit geval niet zou moeten overgaan tot versnelde naturalisatie.

De heer Varela (LPF):

De minister gaf het voorbeeld van de voetballer die geen inburgeringscursus had gevolgd. Heeft bij haar afweging het feit dat de heer Kalou op dit moment geen inburgeringscursus volgt, een rol gespeeld? Als de heer Kalou besluit een inburgeringscursus van minimaal 600 uur te gaan volgen en deze vóór 1 juni 2006 met goed gevolg afsluit, is de minister dan bereid om haar beslissing te heroverwegen en hem alsnog versneld het Nederlanderschap toe te kennen?

Minister Verdonk:

Ik moet de heer Varela teleurstellen, dat zal ik niet doen. Er zijn twee eisen: vijf jaar in Nederland en de naturalisatietoets.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister wordt door allerlei interrupties een beetje gedwongen om te gaan plussen en minnen over bepaalde criteria die in de wet zijn neergelegd. Maar gaat het eigenlijk niet om de motivering voor de minister, die de bevoegdheid heeft om af te wijken in het kader van artikel 10, of zij voor zichzelf een bestendige redenering kan opbouwen dat het hier om een bijzonder geval gaat en niet meer dan dat? Als alle minnen tot een plus verklaard kunnen worden, hebben wij artikel 10 niet meer nodig. Dat is echter niet het geval en dus moet de minister voor zichzelf een redenering hebben, of het tot een bijzonder geval verklaard kan worden. Dat accent wil ik nog wel een keer zetten.

Minister Verdonk:

Artikel 10 is wel nodig. Het kan zijn dat ik in andere individuele gevallen een afweging maak dat iemand wél versneld kan worden genaturaliseerd, gezien het in het geding zijnde Nederlandse belang. In dit geval heb ik gekeken naar de criteria, naar het advies van de staatssecretaris voor Sport en naar de adviezen van mijn ambtenaren. Ik heb het totale kabinetsbeleid waarvoor ik als minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie sta, als leidraad genomen. Die weging heb ik gemaakt. Ik heb het antwoord duidelijk gemaakt aan de Kamer.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik val de minister niet af bij dat antwoord, ik hoop dat zij mij goed begrijpt. Het moet wel een bijzonder geval zijn. Het is iets méér dan een optelsom van wel of niet voldoen aan criteria.

Minister Verdonk:

Dat is zo. In het advies van de vakminister staat wat voor bijzonder geval het is. Dat is echter niet het enige, het is altijd een weging. Het moge duidelijk zijn dat de staatssecretaris van Sport het wel een bijzonder geval vindt, maar alleen ík maak die afweging.

Als mevrouw Huizinga vóór de begrotingsbehandeling van Justitie de informatie heeft waarover zij sprak, vraag ik haar mij dat te laten weten. Des te adequater kan ik antwoorden.

De heer Nawijn stelde vragen over het Europese beleid. Ik moet hem daarop het antwoord schuldig blijven. Het beleid van andere Europese landen is mij niet bekend.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik begrijp dat de minister dat antwoord nu niet kan geven, maar ik zou wel graag een overzicht hebben van hoe andere Europese landen met dit soort zaken omgaan. Ik vraag de minister om de Kamer daarover een brief te sturen vóór de begrotingsbehandeling van Justitie.

Minister Verdonk:

Als de heer Nawijn vraagt wat in andere Europese landen de criteria voor naturalisatie zijn, kan ik hem die natuurlijk geven. Ik kan melden dat in de wetten van de andere Europese landen ook dit soort afwegingsbepalingen staat, maar dan nog kan ik niets zeggen over de manier waarop mijn collega's tot een afweging komen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Nadat een advies is uitgebracht, is de procedure doorlopen. De staatssecretaris voor sport vond dat sprake was van een voldoende groot maatschappelijk belang (lees sportbelang). De minister neemt kennis van dat advies, maar zegt dat zij desalniettemin de bevoegdheid heeft om een eigen afweging te maken. Ik neem echter aan dat zelfs deze minister let op de mate van integratie, want zij is de minister voor Integratie. Ik heb begrepen dat zij werkt met een glijdende schaal: naarmate iemand langer in Nederland is en de grens van vijf jaar meer nadert, zal zij zich gemakkelijker opstellen. Als iemand net in Nederland is en nog helemaal niet is geïntegreerd, zal zij zich minder gemakkelijk opstellen. Is dat juist? Hanteert zij deze benadering en, zo ja, is daarvoor in dit geval gekozen? Wat was in dit geval haar oordeel over de mate van inburgering? Ik vraag de minister voor Integratie om ons enigszins inzicht te verschaffen en om ons te laten weten op welke manier zij de weging heeft gemaakt. Waarom heeft zij het advies van haar collega, toch ook een lid van deze regering, niet opgevolgd?

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik ben niet alleen de minister voor Integratie, maar ook de minister voor Vreemdelingenzaken. Wat dat laatste betreft, hanteren wij de glijdende schaal. Als wij het hebben over inburgering, hebben wij het over de nieuwe Wet op de inburgering. Die gaat volgend jaar gelden. Om na te gaan of iemand voldoende is ingeburgerd, is er het inburgeringsexamen. Nu hebben wij het echter over de naturalisatietoets. Nogmaals, ik houd mij aan de wet en neem het advies van de staatssecretaris van VWS in aanmerking. Vervolgens maak ik een afweging. Bij deze zaak was de vraag aan de orde of de desbetreffende persoon zijn speciale talenten in Nederland kon gebruiken en verder kon ontwikkelen. Die vraag wordt ook gesteld als het gaat om kennismigranten. De vraag is dus: willen wij die persoon in Nederland een kans geven? Wij hebben gezegd: ja, dat willen wij, wij geven de heer Kalou een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid. Hij kan hier voetballen, zijn talenten benutten en zich ontwikkelen. Echter, vervolgens is de vraag aan de orde: betekent dat ook dat deze meneer versneld moet naturaliseren? Op dat moment maak ik mijn afweging en mijn antwoord is: nee, ik let op het gestelde in artikel 10 van de Rijkswet, neem alles in aanmerking en doe het niet. Dus: in dit geval komt er geen versnelde naturalisatie. Daarmee worden niet talenten verspild. Helemaal niet! De heer Kalou krijgt in Nederland alle kansen en hij mag die van mij allemaal benutten. Ik hoop ook van harte dat hij dat doet. Echter, hij wordt niet versneld genaturaliseerd tot Nederlander. Wij hebben hier al een aantal keren gezegd dat het Nederlanderschap iets heel bijzonders is. Om Nederlander te worden moet je aan de eisen daarvoor voldoen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wijken wij af van de normale procedure.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Niemand bestrijdt dat het Nederlanderschap iets heel bijzonders is. Ik wijs er evenwel op dat wij met artikel 10 van de Rijkswet de mogelijkheid hebben gecreëerd van versnelde naturalisatie voor zeer bijzondere gevallen. Wij hebben ook geregeld wat bijzondere gevallen zijn. De minister mag dus niet per geval bepalen of sprake is van een bijzonder geval. Nee, als het gaat om topsporters moeten zij presteren op het allerhoogste, nationale niveau. Waar hebben wij het dan over? Over het Nederlands elftal. Laten wij daarom niet langs elkaar heen praten. Het gaat om de vraag: zou de heer Kalou in het Nederlandse elftal kunnen uitkomen? Om dat mogelijk te maken, vraagt hij naturalisatie aan. Op dat punt is er een regeling. De minister heeft het advies van de staatssecretaris niet opgevolgd, maar maakt volstrekt niet inzichtelijk waarom zij dat niet heeft gedaan. Daarom gaat het mij. Nogmaals, het gaat mij niet om het geval-Kalou. Ik wil weten of de minister op zorgvuldige wijze gebruik maakt van haar discretionaire bevoegdheid. Die bevoegdheid kan zij niet ongelimiteerd toepassen. Daarvoor gelden richtlijnen.

Minister Verdonk:

De staatssecretaris gaat over het sportieve belang. Zij maakt de inschatting hoe groot dat is. Dat doe ik niet. Nogmaals, wat ik doe is met inachtneming van het kader van het kabinetsbeleid mijn afweging maken.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Zegt u hiermee: het is afgelopen met de versnelde naturalisatie van topsporters? Wat ons betreft is daarop het antwoord dat de mogelijkheid van versnelde naturalisatie voor topsporters blijft bestaan. Als de minister dat ook vindt, moet zij aangeven waarom in het ene geval wel een versnelde naturalisatie mogelijk is en in het andere geval niet. Deze minister heeft haar handtekening gezet onder de openbare richtlijn. Iedereen kan daaraan rechten ontlenen. De facto zegt de minister: ik ga die niet meer toepassen, het is hiermee afgelopen.

Minister Verdonk:

Dat zeg ik niet. Artikel 10 biedt mij juist de mogelijkheid om bij ieder individueel geval een aparte afweging te maken.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik heb gevraagd hoeveel vergelijkbare gevallen er zijn en in welke gevallen de afgelopen jaren het Nederlanderschap versneld is verkregen.

Minister Verdonk:

Sinds 2000 zijn 11 verzoeken ingewilligd: in 2000 een badmintonster; in 2001 een schoonspringer; in 2002 een sporter waarvan wij het dossier even niet bij de hand hadden; in 2003 een honkballer, een zeezeiler, een langeafstandsatlete, een squasher, een karateka, een badmintonster en een zwemmer; en in 2004 een tafeltennisster.

De heer Van Fessem (CDA):

Ging het alleen om sporters? Ik vroeg vooral naar de categorieën. Wellicht kan de minister hier in tweede termijn op ingaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. De minister zegt dat de heer Kalou niet voldoet aan de vereisten voor naturalisatie uit artikel 8. De heer Kalou wist dat natuurlijk dondersgoed en daarom heeft hij verzocht in aanmerking te komen voor een uitzondering op grond van artikel 10. De minister kan dan de bal niet weer terugkaatsen en zeggen: omdat hij niet voldeed aan de eisen, mag hij geen gebruikmaken van de uitzonderingsbepaling. Dan ben ik het met de heer Dijsselbloem eens dat artikel 10 voor topsporters een wassen neus is geworden.

Minister Verdonk:

Ieder naturalisatieverzoek is uniek. Bij artikel 10 is dat ook zeer belangrijk. Er zijn geen eenduidige criteria op grond waarvan iemand zeker in aanmerking komt voor artikel 10. Als dat zo was, konden wij de rest van de wet wel schrappen. Dan zou alleen nog maar een beroep op dat artikel worden gedaan. De wet is heel duidelijk. De criteria zijn helder en artikel 10 bevat een uitzonderingsbepaling die ik kan toepassen. Volgens mij heb ik alle motieven en wegingsfactoren inmiddels al genoemd.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De minister zegt dat het maatwerk is, maar zij noemt twee tamelijk rigide criteria op grond waarvan Kalou niet in aanmerking komt voor naturalisatie, namelijk de termijn van 5 jaar en de inburgering. Waarom heeft de minister dan überhaupt de staatssecretaris advies gevraagd? Deze twee argumenten waren al bekend. Waarom dan toch de staatssecretaris van Sport gevraagd om de moeite te doen om een advies op te stellen?

Minister Verdonk:

In artikel 8 van de Rijkswet wordt een aantal criteria genoemd en in de ogen van mevrouw Lambrechts zijn die rigide. Volgens mij zijn ze echter volkomen helder. Het zijn de voorwaarden waaraan men moet voldoen om het Nederlanderschap te verkrijgen. Als minister moet ik de wet toepassen. Ik maak een weging op grond van die criteria. Vervolgens is er artikel 10 op grond waarvan ik uitzondering kan maken. Ik maak die afweging ook. Daartoe leg ik de adviezen naast elkaar. Ik betrek daar het kabinetsbeleid bij. In het Hoofdlijnenakkoord staat heel duidelijk dat dit kabinet een restrictief vreemdelingenbeleid voert. Ik voer het Hoofdlijnenakkoord uit. Die afweging heb ik gemaakt en ik ga niet over tot versnelde naturalisatie van de heer Kalou.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Waarom vroeg u dan nog advies aan de staatssecretaris voor sportzaken als niet wordt voldaan aan deze – ik wil best uw epitheton ornans overnemen – twee heldere criteria. Dat was natuurlijk van het begin af aan volkomen duidelijk.

Minister Verdonk:

Wat was er eerder, de kip of het ei? In dit geval was het advies van de staatssecretaris er eerder. Ik heb dat advies gebruikt. Vervolgens heeft de IND daar een advies over uitgebracht. Toen heb ik die adviezen naast de criteria in de wet gelegd en naast het kabinetsbeleid dat ik voer. Ik heb die afweging gemaakt. Die afweging heeft geleid tot deze conclusie. Ik kan het niet anders maken.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Mijnheer de voorzitter. Het is heel tragisch dat de minister vasthoudt aan deze willekeur. Mij is niet duidelijk geworden in welk opzicht de verzoeken aan artikel 10 worden getoetst. De gronden van een verblijf van vijf jaar in Nederland en de inburgeringscursus zijn nu juist de gronden die niet gelden bij artikel 10. Bij de naturalisatie van Hare Koninklijke Hoogheid prinses Máxima is daar ook niet naar gekeken. Dus ik vind dat deze criteria niet gehanteerd mogen worden. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap de mogelijkheid biedt om vreemdelingen versneld te naturaliseren indien er onder andere redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen aanwezig zijn;

overwegende dat de regering met één mond moet spreken en dat uit een oogpunt van rechtszekerheid het naturalisatiebeleid gediend is met een toets aan objectieve criteria;

overwegende dat er sprake is van redenen van staatsbelang c.q. van gewichtige Nederlandse belangen indien de betrokken vakminister(s) van oordeel is (zijn) dat deze belangen zich voordoen;

verzoekt de regering, het oordeel van de betrokken vakminister te respecteren en in deze gevallen betrokken vreemdeling met toepassing van genoemd artikel versneld te naturaliseren, tenzij er sprake is van justitiële antecedenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Nawijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29543).

De heer Van der Vlies (SGP):

In de overwegingen van de motie wordt gesteld dat de regering met één mond moet spreken. Waarom heeft de heer Nawijn dat opgenomen? Dat is een open deur.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Dat heb ik erin staan omdat regelmatig vanuit vak-K in de Kamer wordt gesteld dat de regering altijd met één mond spreekt en ook moet spreken. De minister-president heeft dat regelmatig in de Kamer gezegd. Ik wil de regering daaraan houden. Ik vind dat in dit geval niet met één mond is gesproken als de ene vakminister zegt dat er wel een Nederlands belang is bij naturalisatie en de andere dat niet vindt. De regering dient zich te houden aan de regel om met één mond te spreken.

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Nawijn beschouwt toch niet het advies van de staatssecretaris die sport in haar portefeuille heeft aan de minister als een uitspraak die de regering heeft gedaan? Dan vermengt hij bepaalde dingen. Ik wil hem erop wijzen dat hij dat liever niet moet doen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik vermeng helemaal geen dingen. De staatssecretaris van sportzaken is gebonden aan een aantal criteria als zij een advies geeft. De heer Dijsselbloem heeft dat perfect verwoord. Ik denk dat de IND op grond daarvan positief geadviseerd heeft dat er gewichtige Nederlandse belangen aanwezig zijn. Ik vind dat wij daarvan uit moeten gaan. Elke minister of staatssecretaris heeft een eigen portefeuille. De staatssecretaris van sportzaken heeft haar advies uitgebracht. Dan past het niet aan een andere bewindspersoon om dat advies in de wind te slaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. De minister heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat haar argumenten zijn om af te wijken van het positieve advies van de staatssecretaris van sport. Dat was ingegeven door alle criteria waaraan de heer Kalou voldoet. Het vreemde is dat de minister eigenlijk alleen maar tegenwerpt dat de heer Kalou niet voldoet aan de eisen in artikel 8, nodig om het Nederlanderschap te krijgen, namelijk dat iemand vijf jaar in Nederland moet verblijven en ingeburgerd moet zijn. De heer Kalou weet dat hij aan die criteria niet voldoet en daarom heeft hij een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond. Ik kan dus niet anders concluderen dan dat met deze minister geen sporter meer versneld Nederlander kan worden. Dan kan zij beter het beleid en de beleidsregels wijzigen. Ik wil nog een motie voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artikel 10 Rijkswet op het Nederlanderschap het mogelijk maakt om naturalisatieverzoeken in te dienen vanwege een Nederlands cultureel belang en dat de minister voor Vreemdelingenzaken hierover advies inwint van de vakminister, in casu de staatssecretaris van VWS;

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken in het geval van de heer Kalou op grond van haar beslissingsbevoegdheden is afgeweken van de door de staatssecretaris van VWS en sportbonden uitgebrachte adviezen;

overwegende dat het onwenselijk is dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratiebeleid op inhoudelijke gronden afwijkt van deskundigenadviezen;

verzoekt de regering, erin te voorzien dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratiebeleid bij de beoordeling van de vraag of er een wezenlijk Nederlands belang gediend is bij de naturalisatie vanwege een Nederlands cultureel belang in principe niet mag afwijken van de inhoudelijke adviezen van de vakminister, tenzij er sprake is van ernstige vermoedens van gevaar voor de openbare orde, zeden of de veiligheid van het Koninkrijk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29543).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik moet zeggen dat ik er aan het einde van dit debat nog veel minder van begrijp dan aan het begin ervan. Ik begrijp ook niet wat de minister ons nu aanreikt. Zij geeft twee motieven: Kalou had hier vijf jaar moeten zijn en hij had de inburgering moeten doen. Dat zijn op zichzelf heldere criteria, maar daarvoor was het absoluut niet nodig geweest om een advies te vragen aan de staatssecretaris voor sportzaken. De minister heeft aangegeven dat zij de andere criteria altijd voorrang zal geven. Als zij echt de bedoeling heeft om artikel 10 zo restrictief te gebruiken, dan denk ik: wees eerlijk en schaf het hele artikel 10 af! Ik zeg er meteen bij dat zo'n voorstel niet door ons gesteund zou worden. Wij zouden dat buitengewoon jammer vinden, omdat wij in het spanningsveld tussen een toelatingsbeleid dat restrictief is maar dat tegelijkertijd talenten wil benutten, kiezen voor het laatste. Wij kiezen voor talenten faciliteren en binden aan Nederland. De ene keer kan dat met een kenniswerkersregeling en de andere keer zal het met dat artikel 10 moeten. Nogmaals, wij zouden het jammer vinden, maar het zou wel helder zijn.

Ik heb goed geluisterd naar de ingediende moties. Als de minister nog wel redding ziet voor artikel 10, dan wil ik haar vragen om in het vervolg de kunstenplanprocedure toe te passen en het advies van deskundigen heel zwaarwegend daarin mee te nemen. Ik heb niet het gevoel dat dit hier gebeurd is. Dat vind ik jammer. Ik hoop dat er nog ruimte is, maar ik zie het een beetje somber in.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben uitgebreid gediscussieerd over het wezen van de discretionaire bevoegdheid van de minister. Duidelijk is geworden dat de laatste afweging die gemaakt wordt of de versnelde naturalisatie wel of niet wordt toegestaan, alleen maar door de minister gemaakt wordt. Het is zoals de minister inderdaad heeft gezegd: het zit 'm in het woordje "kan". De minister kán het doen en zij kán het laten. Wij hebben daar uitgebreid over gesproken. De minister heeft aangegeven dat zij bij haar laatste afweging ook het feit dat wij een restrictief toelatingsbeleid hebben, dat wij geen makkelijk land willen zijn, zwaar heeft laten meewegen. Ik vind dat jammer. Tegelijkertijd kan ik niet anders dan zeggen dat het de bevoegdheid van de minister is. Willen wij daar iets aan veranderen, dan zullen wij moeten kijken of wij dat woordje "kan" willen veranderen in het woordje "moet". Maar daarvoor zijn wetswijzigingen nodig.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De minister heeft in haar beantwoording de indruk van willekeur niet kunnen wegnemen. Ja, zij heeft een discretionaire bevoegdheid. Ja, zij heeft dus een uiteindelijke weging te maken. Maar er is meer dan alleen artikel 10. Er zijn onderliggende richtlijnen, door haar en haar ambtsvoorgangers uitgevaardigd, die zij niet heeft ingetrokken. Daar moeten burgers dan ook rechten aan kunnen ontlenen. Die moeten rechtszekerheid geven. Die onderliggende beleidsregels beperken haar vrijheid om te handelen naar bevind van zaken. De minister heeft niet kunnen aangeven waarom zij gegeven de positieve adviezen toch anders heeft beschikt. Wij hebben hier te maken met willekeur en een verkeerd gebruik van de discretionaire bevoegdheid. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat daar waar beleidsregels zijn gesteld, de discretionaire bevoegdheid van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie door deze beleidsregels wordt beperkt;Dijsselbloem

constaterende dat ter beoordeling van de vraag of er voldoende Nederlands belang in de zin van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap bestaat om versnelde naturalisatie van een sporter toe te staan, door het ministerie van Justitie een richtlijn Naturalisatie topsporters is uitgebracht;

spreekt als haar oordeel uit dat, wanneer conform deze beleidsregels er een ondersteunende verklaring van een Nederlandse sportbond ligt, de staatssecretaris van VWS positief heeft geadviseerd en ook overigens is voldaan aan alle voorwaarden, een verzoek tot versnelde naturalisatie moet worden gehonoreerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29543).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. ik dank de minister voor haar beantwoording. Zij zal hebben begrepen dat mijn fractie haar in haar afweging steunt. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat wij ons eigenlijk niet met individuele gevallen moeten bemoeien. Diverse woordvoerders zeiden dat het niet over Kalou ging, maar het ging natuurlijk wel over Kalou. De Kamer bepaalt haar eigen agenda, maar om het op te hangen aan één persoon vind ik erg zwak. Mijn conclusie is dat de minister het "geval-Kalou" niet bijzonder genoeg vindt om in de termen van artikel 10 van de Wet op het Nederlanderschap te kunnen worden gevat. Conform de wet dient de minister een afweging te maken en ik wacht de uitkomst daarvan af. Ik heb er uiteraard mijn eigen gevoelens bij, maar die afweging hebben wij te respecteren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Is de heer Van der Vlies het met mij eens dat een individueel geval soms een voorbeeld kan zijn om bloot te leggen hoe een minister omgaat met zijn of haar bevoegdheden? Het is toch bij uitstek een taak voor de Kamer om de minister daarop te controleren?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat ben ik volstrekt met de heer Dijsselbloem eens, maar ik wijs erop dat de procedure nog loopt. Het debat over de vraag of de Wet op het Nederlanderschap gewijzigd moet worden, kan op elk moment worden gevoerd. Dat wilde ik aan de orde stellen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Van der Vlies zegt dat de minister in het onderhavige geval de omstandigheden niet bijzonder genoeg vindt om gebruik te maken van de afwijkingsgrond van artikel 10. Ik zag de minister knikken toen hij dat zei. Wat ik nu zo merkwaardig vind, is dat de minister eigenlijk zegt dat het daar niet om gaat, maar om het gegeven dat de heer Kalou niet voldoet aan een aantal normale eisen om het Nederlanderschap te verkrijgen. Op dit punt kan ik het beleid niet meer goed volgen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Vos zal zich herinneren dat ik heb gezegd dat ik het maken van allerlei rekensommetjes – plussen en minnen – niet terzake vind, ook al begrijp ik het wel. Het gaat erom of er sprake is van een bijzonder geval. Dat is de toegangspoort tot artikel 10. De bevoegdheid om daar een conclusie aan te verbinden heeft de wetgever opgedragen aan de minister. Simpeler kan ik het niet zeggen. Zo is het volgens mij staatsrechtelijk geregeld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik hoop dat de heer Van der Vlies het met ons eens is dat die bevoegdheid wel aan de minister is toegekend, maar dat je dan ook van haar mag verwachten dat die beoordeling is gericht op de criteria waar dat artikel voor bedoeld is. Het zwaartepunt in dat artikel ligt bij dat bijzondere talent en het belang voor Nederland.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is dus altijd een kwestie van afweging en die valt niet sluitend te definiëren. Dat is het punt.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik wil graag ingaan op de vraag van de heer Van Fessem naar de categorieën. Op Buitenlandse Zaken is een keer een versnelde naturalisatie gedaan; bij Defensie en politie heeft drie keer een afwijzing plaatsgevonden. In het kader van het economisch belang heeft een keer een afwijzing plaatsgevonden en in het kader van de volksgezondheid heef ook een keer een afwijzing plaatsgevonden. Ik praat nu over jaren terug. Er is één keer een dirigent versneld genaturaliseerd, maar dat is meer dan tien jaar geleden. Verder is zeven keer in de topsport een aanvrage afgewezen.

De heer Van der Vlies heeft terecht opgemerkt dat wij in feite niet anders doen dan interveniëren in een lopende procedure. Dat maakt het ook voor mij heel lastig om hier duidelijk te maken wat de afweging is geweest. De motivering van de afwijzing staat in de beschikking op bezwaar. Die beschikking is vanmiddag naar de raadsman en naar de betrokkene gegaan. Dat deel van de procesgang is niet openbaar, dus daar laat ik het bij. Het mag duidelijk zijn dat ik naar aanleiding van het debat op het bezwaarschrift een afwijzende beslissing heb genomen.

In de motie van de heer Nawijn wordt de regering gevraagd het oordeel van de betrokken vakminister te respecteren. Natuurlijk respecteer ik dat, maar dat is iets anders dan overnemen. Het is een zwaarwegend advies, maar het is wel een advies. De heer Nawijn merkt verder op dat de regering met één mond moet spreken. In dat opzicht sluit ik mij helemaal aan bij de heer Van der Vlies. Ik ontraad het aannemen van zijn motie, want daarmee wordt de discretionaire bevoegdheid van deze minister opgeheven.

Mevrouw Vos vraagt in haar motie of de regering erin wil voorzien dat de minister voor Vreemdelingenzaken bij de beoordeling van de vraag of er een wezenlijk Nederlands belang is gediend bij de naturalisatie vanwege een Nederlands cultureel belang, in principe niet mag afwijken van de inhoudelijke adviezen van de vakminister, tenzij er sprake is van ernstige vermoedens van gevaar voor de openbare orde, zeden of veiligheid van het Koninkrijk. Ook het aannemen van deze motie ontraad ik. Als de Kamer dit wil, zal een wetswijziging moeten plaatsvinden.

In de motie van de heer Dijsselbloem wordt het oordeel uitgesproken dat een verzoek tot versnelde naturalisatie moet worden gehonoreerd als er conform de beleidsregels een ondersteunende verklaring van een Nederlandse sportbond ligt, de staatssecretaris van VWS positief adviseert en ook overigens aan alle voorwaarden is voldaan. Ik ontraad het aannemen van deze motie met dezelfde argumenten als de vorige twee moties.

Ik kom nog even terug op de opmerking van mevrouw Lambrechts dat D66 talenten wil stimuleren en motiveren om naar Nederland te komen en dat deze partij die talenten wil faciliteren. Ik ben het er helemaal mee eens. Het hele kabinet is het in dezen met D66 eens. Het gebeurt dan ook volop. Talenten faciliteren is echter iets anders dan per definitie overgaan tot een versneld Nederlanderschap.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben blij dat de minister dit heeft gezegd. Ik heb het gevoel dat zij er ook wel een beetje mee zit. Dat is het enige positieve element dat ik heb overgehouden aan dit debat. De minister zegt "per definitie". Ik vind dat zij dat zou moeten schrappen. Het is inderdaad niet per definitie zo dat dit naturalisatie moet betekenen. In het geval van het binden van dit talent aan Nederland, hebben de argumenten van de minister ons er onvoldoende van kunnen overtuigen dat dit een wijs besluit van de regering is geweest.

Minister Verdonk:

Mevrouw Lambrechts definieert dit als het enige positieve van deze zitting. Wij zijn met elkaar in debat gegaan: een volksvertegenwoordiging die de minister controleert. Volgens mij zijn wij daarvoor bij elkaar. Dat is iets anders dan je zin krijgen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven