Vragen van het lid Azough aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het onderzoek van het Erasmus Medisch Centrum, waaruit blijkt dat taalstoornissen bij peuters goed te behandelen zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Het gebeurt zelden dat je bij mondelinge vragen een bewindspersoon een plezier kunt doen, maar vandaag – op Valentijnsdag – is het dan zover. Ik verwacht dat deze vragen staatssecretaris Ross welkom in de oren klinken, want juist kinderen kunnen al onze liefde en aandacht gebruiken.

Uit onderzoek van het Erasmus Medisch Centrum blijkt dat het vroegtijdig opsporen van taalstoornissen bij tweejarige peuters leidt tot een daling van 30% in het aantal kinderen in het speciaal onderwijs en tot een betere taalvaardigheid. Door peuters vroeg te toetsen op taalontwikkeling kunnen 2500 kinderen, die nu worden doorverwezen naar speciaal onderwijs, op reguliere scholen les blijven volgen. Uit de berichtgeving zou je kunnen opmaken dat kinderen van twee jaar aan een zware extra toets worden onderworpen. Dat is echter niet het geval. Op consultatiebureaus wordt de taalontwikkeling van kinderen immers al bekeken, alleen heel summier. Bij deze test wordt er een intensiever gesprek met ouders en kind gevoerd, waarin wordt gekeken naar woordenschat, taalbegrip en interactie tussen ouder en kind. Hierdoor worden stoornissen en problemen veel eerder gesignaleerd waardoor er snelle actie ondernomen kan worden en de stoornissen verholpen of verminderd kunnen worden. Dat zijn stoornissen waar kinderen anders tijdens hun hele schoolloopbaan en vooral hun verdere leven, tegenaan zouden blijven lopen. Bovendien bespaart het geld. Met de 2 mln. die het extra werk op consultatiebureaus kost, wordt waarschijnlijk op langere termijn 5 mln. bespaard aan speciaal onderwijs. Wat wil je nog meer! Het helpt kinderen en het kost geen geld. Daarom wil ik een aantal vragen stellen.

1. Klopt het dat de staatssecretaris al impliciet, of expliciet, heeft toegezegd deze screening landelijk te willen invoeren?

2. Waarom dan de voorwaarde dat er eerst weer een TNO-onderzoek moet worden gedaan naar de verschillende methoden? Is het niet beter het VTO-taalinstrument te hanteren dat de onderzoekers van het Erasmus Medisch Centrum hebben gehanteerd? Dat is immers effectief gebleken. Hetgeen de staatssecretaris nu voorstelt, levert alleen maar vertraging op.

3. Wanneer wil de staatssecretaris die screening invoeren? Wat GroenLinks betreft zou dat niet snel genoeg kunnen. Wij zien de test liefst na de zomervakantie ingevoerd. Langer wachten is wat ons betreft liefdeloos.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Dank aan mevrouw Azough voor haar vragen. Zij doet mij daar inderdaad een plezier mee. Ik denk haar echter ook weer een plezier te doen met het antwoord. Dat is overigens altijd mijn streven in het vragenuurtje, maar ik denk dat dat vandaag zeker het geval zal zijn.

Ik ben bezig met hierop stevig beleid te maken. Het uiteindelijke doel van mijn beleid is om te komen tot een gestandaardiseerde wijze van signaleren en verwijzen van kinderen in de leeftijd van één tot zes jaar met taal/spraakachterstanden door de Jeugdgezondheidszorg. Dat zal dan waarschijnlijk het gedeelte "communicatie" van het Van Wiegenschema vervangen. Dat zit nu in het basistakenpakket van de Jeugdgezondheidszorg. Wij kennen dus een screening. Op dit moment kijk ik naar wat een betere wijze van screenen is. Ik ben daar al een tijdje mee bezig. Ik kom daar nog op terug.

Als die screening positief uitvalt, moeten de kinderen doorverwezen worden naar een multidisciplinair centrum, vaak een audiologisch centrum. Hier kan verdere diagnostiek worden uitgevoerd. Dat kan leiden tot verwijzing naar een KNO-arts, logopedie of voor- en vroegschoolse educatie, VVE, of adviezen voor ouders en school. Die multidisciplinaire voorziening is per 2006 onderdeel van de ziektekostenverzekering. Kortom, als wij het hebben over het natraject, diagnose en behandeling, is het inmiddels goed geregeld. Nu gaat het om de voorkant van het proces, de preventieve signalering.

In het onderzoek waar mevrouw Azough over sprak, wordt gezegd dat de vroegtijdige onderkenning van taalontwikkelingsstoornissen, nul tot drie jaar, een goed screeningsinstrument lijkt te zijn. Op dit moment wordt op de peuterleeftijd op taal gescreend. Vooralsnog zijn er dus meerdere screeningsinstrumenten, waarvan de validiteit nog niet of nauwelijks is vastgesteld. Ik heb het over het Van Wiegenschema gehad. In dat kader wordt getoetst op de spraak- en taalnormen van de eerstelijnsgezondheidszorg. Op kleuterleeftijd wordt op taal en spraak gescreend. Hiervoor worden meerdere instrumenten gebruikt waarvan de validiteit vaak nog niet is vastgesteld. Er wordt nog naar het goede instrument gezocht.

Ik heb TNO Kwaliteit van Leven verzocht om een quick scan uit te voeren op de huidige instrumenten. In 2005 is er al een rapport uitgebracht over de mogelijkheden voor kinderen in de kleuterleeftijd. De conclusie was dat screening op taal en spraak rond het vijfde levensjaar echt gewenst is, maar dat er nog geen valide instrument voor is. Naar aanleiding daarvan heb ik TNO gevraagd om dit instrument te ontwikkelen. Ik heb TNO ook gevraagd om een quick scan uit te voeren voor de screening van peuters. De VTO-methode zal hierbij worden betrokken. De resultaten van dit onderzoek komen in het najaar van 2006 beschikbaar. Op basis daarvan zal ik beslissen welk instrument landelijk voor taalscreening op peuterleeftijd kan worden ingevoerd.

Ik kies niet meteen voor VTO-screening, omdat er nog andere vragen beantwoord moeten worden. De centrale vraag was wat de winst van de VTO-screening is ten aanzien van het functioneren op school en de schoolcarrière. Daarnaast wordt nagegaan wat het verschil in behandeling is voor taalontwikkelingsstoornissen tussen de onderscheiden groepen en in welke mate de diagnose vervroegd kan worden. Die beide vragen moeten ook beantwoord worden om het beeld compleet te maken.

Het doel is helder. Ik ga door op de ingeslagen weg. Als in het najaar de resultaten van het TNO-onderzoek bekend worden, kom ik met mijn conclusies en voorstellen voor implementatie van goede instrumenten naar de Kamer.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Deze beantwoording stelt mij niet helemaal tevreden. De staatssecretaris is niet duidelijk over de termijn van invoering van de screening. Voor mijn fractie is dit een zeer belangrijk punt, gezien het kinderleed dat mogelijk bespaard kan worden. Daarnaast kan dit ook nog eens veel geld opleveren. De screening moet dan ook zo snel mogelijk worden ingevoerd.

Het onderzoek naar de screening van kleuters is begrijpelijk, want daarvoor is nog geen valide instrument beschikbaar. Er is echter weinig noodzaak voor nader onderzoek naar andere screeningsmethoden voor peuters. De genoemde methode is effectief en moet zo snel mogelijk ingevoerd worden. Ik begrijp niet waar de twijfels van de staatssecretaris op gebaseerd zijn. De kans is groot dat wij volgend jaar weer hetzelfde debat voeren, terwijl de screening nog steeds niet plaatsvindt.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Ik ben bereid die screening zo snel mogelijk in te voeren. Ik ben alleen niet van plan om het TNO-onderzoek tussentijds stop te zetten. Ik ben benieuwd naar de antwoorden op de zeer waardevolle onderzoeksvragen. Het is goed dat TNO advies uitbrengt over peuters en kleuters.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wat is uw ambitie?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik heb al gezegd dat ik de screening zo snel mogelijk wil invoeren. Van de huidige methoden is nog niet aangetoond dat zij effectief zijn. Er moeten valide methoden worden ontwikkeld. Het door u genoemde instrument zou kunnen werken, maar ik wil het in perspectief plaatsen van het onderzoek dat al gaande is. Dit komt niet uit de lucht vallen. Ik ben er al lang mee bezig. De vraag is of er nog andere elementen bij de screening betrokken moeten worden. Zorgvuldigheid is hierbij zeker geboden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Aan welke termijn denkt u?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Als in het najaar resultaten op tafel liggen op grond waarvan een beslissing kan worden genomen, is er geen reden om de invoering langer uit te stellen. Ik kan geen precieze datum noemen. De screening wordt zo snel mogelijk ingevoerd.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De staatssecretaris heeft het over nieuwe en lopende initiatieven van VWS. Ik wijs echter ook op de voor- en vroegschoolse educatie, waarbij OCW het voortouw heeft. Bestaat hierover overleg met de minister van OCW? Voorkomen moet worden dat allerlei initiatieven op het gebied van taalachterstand bij kinderen, inclusief analyse van de achterstand en de oplossing daarvan, door elkaar lopen.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Er is heel goed overleg met OCW. Mevrouw Kraneveldt heeft gelijk dat het niet zou deugen als er geen sprake zou zijn van goede samenwerking. Minister Van der Hoeven en ikzelf zijn dan ook samen actief op dit dossier. Bij voor- en vroegschoolse educatie is doorverwijzing een heel belangrijk instrument.

Mevrouw Kant (SP):

Ik ben voor invoering van een taaltoets op bureaucratische antwoorden door bewindspersonen. Die prijs heeft de staatssecretaris vandaag immers gewonnen. Haar intenties zijn goed. Haar antwoord is echter bureaucratisch: er moeten toetsen met elkaar vergeleken worden en in het najaar komt TNO vervolgens met een rapport. Volgens verschillende methoden blijkt dat er goede methoden bestaan om taalproblemen op te sporen. Juist dat feit leidt nu tot vertraging. Dat is toch zonde? Het moet veel sneller en minder bureaucratisch ingevoerd worden.

Er wordt terecht steeds meer gevraagd van de consultatiebureaus, zoals het opsporen van taalproblemen en het opsporen van en helpen bij opvoedproblemen. Dat is hartstikke goed. De staatssecretaris moet de consultatiebureaus echter ook fatsoenlijk toerusten. Wanneer gebeurt dat?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik ga niet experimenteren met kinderen. Wat op het consultatiebureau gebeurt, moet zorgvuldig en goed gebeuren. De mensen die daar werken, moeten weten waar zij aan toe zijn. Wij praten over invoering van een methode, wat een veelomvattend iets is. Zo moeten mensen erop worden toegerust. Ik ga dan ook niet over een nacht ijs. Bij de consultatiebureaus weet men dat ik bezig ben met dit traject. Wij hebben daarover overleg gevoerd. Ook zijn wij met TNO bezig. Ik ga nu dan ook niet ineens iets anders doen dan reeds is afgesproken. Wat de toerusting betreft, zal goed gekeken worden naar de invoering van een goede screeningsmethode.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Ik ben blij met de voortvarende aanpak van de staatssecretaris. Er loopt reeds een onderzoek. Ook wordt gekeken naar tests op peuter- en kleuterleeftijd. Wij denken dat er veel winst te behalen valt bij juist de peuterleeftijd. De periode tot vier jaar is immers de taalgevoelige periode. Als het kind naar school gaat, is het met andere woorden al te laat. Opvallend is dat de staatssecretaris zich bij het doorverwijzen heel erg richt op het medische circuit. Natuurlijk is er een categorie kinderen, zoals de "buisjeskinderen", waar het probleem een medische oorzaak heeft. Het kan ook gaan om een zeer summier taalaanbod in de thuissituatie. Ik wil het dan ook graag wat breder trekken en zoiets als het vroegere hanenproject in Limburg meenemen. Soms is het immers effectiever om op de ouders in te zetten om de taalontwikkeling van het kind op gang te krijgen.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Bij doorverwijzing moet dat gebeuren wat het meest passend is. Ik heb zo-even gesproken van ouders en school. Men kan proberen om ouders te betrekken bij een activiteit zoals voor- en vroegschoolse educatie. Ik ben er zeker niet voor om een kind gelijk in het medische traject te sleuren. Als de kinderen wat ouder zijn, moet ook de school erbij betrokken worden. Het is een kwestie van goed signaleren, doorverwijzen en helder maken wat er aan de hand is. Vervolgens moet er sprake zijn van aanbod, zodat een kind de weg vindt naar adequate hulp.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb de indruk dat de staatssecretaris van VWS en de minister van OCW ieder hun eigen ding doen bij de taalachterstand. De staatssecretaris beschrijft immers een andere route dan die van de minister. Toch gaat het in beide gevallen om het toetsen van de taalvaardigheid van kinderen van vier of vijf jaar oud.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Het gaat om taalspraakachterstanden als onderdeel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg. De arts van het consultatiebureau, of bij een iets ouder kind een andere arts, moet constateren of een kind een spraakstoornis heeft. De vraag is hoe dat moet worden vastgesteld. Over de huidige toets bestaat immers enige twijfel. Ik denk dan ook dat er een gestandaardiseerde toets moet komen. Als de praktijk overal verschillend is, weet je niet of ieder kind daadwerkelijk en op een goede manier gevonden wordt. Bij een spraakachterstand kun je aan verschillende zaken denken. Het kan aan de medische kant maar ook aan de educatieve kant liggen. Misschien kan er een oplossing gevonden worden door voor- en vroegschoolse educatie en een link met school, onderwijs en ouders. Het gaat hier om het vroeg signaleren. Ik denk niet dat ik een verschil van opvatting heb met de collega van OCW, want dit pakket bestaat al lang in de jeugdgezondheidszorg.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het zijn wel twee verschillende dingen. Ik hoor u expliciet spreken over een nieuwe methode voor vier- en vijfjarigen.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Op het moment dat ik met de resultaten kom, zal ik u laten zien hoe de samenhang met OCW is.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het risico is dat wij allerlei dingen door elkaar halen. Ik heb het uit de krant zo begrepen dat het vooral gericht is op het vroeg signaleren van potentiële taalachterstanden. Daarvoor is er inmiddels een heel pakket aan voorschoolse voorzieningen, die nog verder uitgebreid moeten worden. Ik geloof dat wij samen aan de wieg daarvan hebben gestaan. Een paar antwoorden op de vragen van mevrouw Azough zijn niet helemaal duidelijk. Wilt u een verplichte toetsing ergens tussen nul en twee jaar of wilt u dat aan de consultatiebureaus overlaten? Hoe komt de aansluiting tussen het consultatiebureau en de voorzieningen daarna, zowel in de voorschool als op de school, tot stand? Dat traject moet doorlopen worden. Daarnaast is er nog de complicerende factor dat sommige kinderen een taalachterstand hebben omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende aangeboden hebben gekregen en dat bij andere kinderen medische kwesties een rol spelen. Hoe ziet u dat voor zich?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik zal op de aansluiting tussen onderwijs en jeugdgezondheidszorg nog terugkomen. De onderzoeksvraag van het onderzoek waar mevrouw Azough aan refereert, is eenduidig. Wat is de winst van taalscreening voor het functioneren op school en de schoolcarrière? Voor de jeugdgezondheidszorg zijn ook andere vragen relevant. Het TNO-onderzoek is voor mij zeer van belang vanwege de vraag hoe vroeg je een diagnose kunt stellen. Een andere vraag is hoe het zit met de verschillen tussen peuters en kleuters. Daar kijk ik nu naar. Op het moment dat je diagnosticeert, kun je zeggen dat het rendement heeft, zowel in medische zin als voor de schoolcarrière. Voor het medische domein, de jeugdgezondheidszorg en de schoolcarrière zijn minister Van der Hoeven en ik natuurlijk samen verantwoordelijk. Als blijkt dat het winst oplevert, kunnen wij kijken hoe wij zo goed mogelijk kunnen doorverwijzen. Het aspect van de jeugdgezondheidszorg moet ik natuurlijk ook belichten.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Daarmee blijft de vraag nog open staan of u iets verplichts wilt.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Het is al verplicht. In het basispakket van de gemeente is er een verplichting om een screening te doen. Alleen is het nog onduidelijk of het instrument dat op dit moment wordt gebruikt wel valide is. Bovendien vind ik dat er één landelijk systeem moet zijn. Daar heb ik al een tijd geleden op ingezet. De afstemming met OCW ligt zeer voor de hand.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik ben blij dat u aangeeft dat een screening verplicht wordt. Hoe worden die verplichting en het onderwijsachterstandenbeleid in elkaar geschoven? Treedt dat al meteen in het najaar in werking, dus in september, als het onderwijsachterstandenbeleid begint of het jaar daarop?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Eerst moet je een gevalideerd screeningsinstrument ontwikkelen dat je over de hele linie en op de consultatiebureaus kunt invoeren. Dat zullen mensen ook moeten kunnen uitvoeren. Ik moet dus kijken wat je mensen kunt vragen en wat een realistische termijn is. Ik denk inderdaad met genoegen terug aan de debatten die ik als onderwijswoordvoerder op dit dossier heb gevoerd. U mag dus van mij wel verwachten dat ik de voor- en vroegschoolse educatie en alles wat daarmee samenhangt niet uit het oog verlies.

Naar boven