Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006 (30300 VI).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. De behandeling van de Justitiebegroting verloopt dit jaar ietwat raar, want dit is eigenlijk al een derde ronde. Wij hebben een schriftelijke ronde gehad en vorige week ook een mondelinge ronde. Ik dank de ministers voor de antwoorden die wij gekregen hebben na vorige week. Deze verhelderen veel en dat bespaart ons vandaag weer tijd.

Wij spitsen ons vandaag toe op de zaken waarin wij het meest van mening verschillen met de regering en waar onze grootste zorgen nog zitten, van specifiek en klein tot groot en algemeen. Vorige week heb ik al wat complimenten gemaakt voor de goede resultaten en het extra geld dat er is gekomen voor onder meer de gezinsvoogdij, de nazorg van gedetineerden en de reclassering. Dat is allemaal winst. Wij vielen echter ook bijna allemaal over de rust die de begroting uitstraalt. Consolideren, tot rust komen, een beetje uitbouwen, zei de minister. Wij hebben toen al gezegd dat wij geen minister van Justitie willen die nu al gaat consolideren. Wij willen een minister die op belangrijke punten nog gaat accelereren. De minister heeft gezegd dat hij dat eigenlijk ook wel van plan is. Hij heeft ons wel een beetje gerustgesteld, maar nog niet helemaal. Ik zal er nu enkele specifieke punten uit halen: kinderontvoering, rechtsbijstand, huiselijk geweld, medische verstrekking van heroïne, spijbelen, de algemene golf van liquidaties, financieel-economische criminaliteit, terreur en rechtspraak.

Kinderontvoering. Een van de ergste dingen die een ouder kan overkomen, is de ontvoering van je kind naar het buitenland. In de Kamer is hierover vaak gediscussieerd. Daarover is een mooie motie aangenomen, waarmee een fonds wordt gecreëerd om de ouders bij te staan. De minister weigert deze motie uit te voeren, althans hij blijft zich verzetten tegen de aanneming van de motie. Dat is echter een gepasseerd station. Het gaat er nu om hoe de minister de motie moet uitvoeren. Graag krijg ik hierop vandaag een toelichting. Wij hechten namelijk zeer aan deze belangrijke kwestie.

Rechtsbijstand voor slachtoffers. De minister weigert zijn handtekening te zetten onder een wet die hierover al is aangenomen en die voorziet in rechtsbijstand voor slachtoffers van geweld en van zedenzaken. Het gaat over minder dan 1 mln. Onder leiding van oud-collega Thom de Graaf is daarover dus een mooie wet aangenomen. Ik heb voor die wet nog een amendement ingediend. Dat amendement wordt overigens nog aangepast en dit gebeurt met de steun van D66. De fractie van D66 was toentertijd namelijk de initiatiefnemer. Graag verneem ik van de minister waarom hij zijn handtekening niet onder de wet zet. Het gaat immers om een zeer belangrijke kwestie voor de slachtoffers.

Huiselijk geweld. Dagelijks worden er veel mensen in huis vernederd, bespuugd, gekoeioneerd, geslagen en verkracht. Vrouwen en kinderen moeten dan vaak naar een opvang. Wij zeuren al twee jaar om een wet die het mogelijk maakt om de daders uit huis te halen. Minister, de slachtoffers hebben u nodig! Die wet moet er binnenkort echt komen! Wanneer gebeurt dat?

Medische verstrekking van heroïne. Ik vraag de minister van Justitie om zijn verzet hiertegen nu eens op te geven. Ga eens naast alle slachtoffers, alle burgemeesters en alle wethouders staan! Ook voor de verslaafden is het beter. Collega Van der Laan zal er straks verder op ingaan. Medische verstrekking van heroïne is buitengewoon belangrijk voor alle steden. Zo worden die veiliger en rustiger gemaakt.

Spijbelen. Gelukkig erkent de minister in de schriftelijke beantwoording dat er vaker slachtvaardiger opgetreden moet worden, dat zittingen regelmatig te laat zijn en dat een spijbelrechter succesvol kan zijn. Dat is winst. Terecht zegt de minister dat het wel een ultimum remedium moet zijn. Dat ben ik zeer met hem eens. Leerplichtambtenaren zeggen vaak tegen mij dat de hele keten zo sterk en zo zwak is als de laatste schakel. Ik heb hierop onverwacht veel positieve reacties gehad. Daarom dien ik hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat problematisch spijbelen niet zelden een belangrijke indicator is voor een grote variëteit van andere problemen;

overwegende dat de inspecteur-generaal van het onderwijs heeft geconstateerd dat er te weinig wordt gedaan aan het tegengaan van spijbelen en voorts heeft vastgesteld dat daardoor incidenteel spijbelen kan ontaarden in ernstig spijbelen en mogelijk in voortijdig schoolverlaten;

overwegende dat naast de ouders en de scholen ook de leerplichtambtenaren, het OM en de rechtspraak een belangrijke verantwoordelijkheid hebben in dezen;

van mening dat bij problematisch spijbelen snelheid van handelen van groot belang is;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat in alle arrondissementen in ieder geval ook de zeer belangrijke (laatste) strafrechtelijke schakel van de keten op orde is en dat die strafrechtelijke fase altijd in ieder geval mede het volgende inhoudt: er wordt, waar nodig, prompt proces-verbaal opgemaakt, op ieder parket is de jeugdofficier belast met de behandeling en de coördinatie van deze zaken, kind en ouder(s) of verzorger(s) kunnen binnen een maand voor een "spijbelrechter" verschijnen en de Raad voor de Kinderbescherming wordt steeds uitgenodigd, bij de zitting aanwezig te zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wolfsen, Weekers en Eerdmans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(30300 VI).

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter...

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Hebben wij nu een debat in twee termijnen of slechts in één termijn? De heer Wolfsen dient nu al een motie in.

De voorzitter:

Wij doen het zoals u wilt. Wij hebben een debat in twee termijnen, maar het staat eenieder vrij om in deze termijn een motie in te dienen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog.

Het spijbelen is een groot probleem, met 64.000 vroegtijdige schoolverlaters, 40.000 problematische spijbelaars, leerplichtambtenaren die zeggen: Justitie, help ons, en hartenkreten van de hoofdinspecteur-generaal. Wij horen vreemde ideeën, zoals het korten op de kinderbijslag wanneer kinderen niet naar school gaan. Dat komt eigenlijk alleen maar doordat Justitie het te vaak laat afweten. Dat moet anders. Ik vind eigenlijk ook dat de kinderrechter deze zaken zou moeten behandelen. Dat zou veel beter zijn dan behandeling door de kantonrechter. Ik heb dit bewust niet opgenomen in de motie, omdat dat misschien ook een wetswijziging vergt. Niet iedere spijbelaar verlaat zonder diploma de school, net zo min als iedere spijbelaar een crimineel wordt, maar het omgekeerde is vaak wel het geval. Schoolverlaters en criminelen beginnen met spijbelen, daarom moet je er snel bij zijn.

De golf van liquidaties kunnen wij in een rechtsstaat niet accepteren. Ik heb afgelopen maandag een deel van de begrotingsbehandeling van BZK gevolgd, waar werd gesproken van "de perverse prikkels van het prestatiecontract". De gedachte was dat er veel tijd wordt besteed aan flutzaken. Over de zeer grote liquidaties zegt de politie zelfs op televisie: wij weten precies hoe het in elkaar zit, maar wij pakken de daders toch niet op. Dat is toch vreemd. Ra, ra, hoe kan dat? Is er onvoldoende capaciteit? Zijn de middelen ontoereikend? Zijn er onvoldoende opsporingsmethoden? Wordt de royalere regeling voor de kroongetuige node gemist? Graag krijg ik van de minister een precieze uitleg hoe dit nu zit. Dit maakt een nogal machteloze indruk.

Over de financieel-economische criminaliteit heb ik een brief ontvangen over het MOT. Ik begrijp ook wel dat de situatie ingewikkeld is, maar in het AD van een tijdje geleden las ik over miljardenfraude met mobieltjes op Schiphol, ook bevestigd door de FIOD. Er wordt heel veel gefraudeerd. Maandag zag ik een televisiedocumentaire over faillissementsfraude, waarnaar nauwelijks onderzoek wordt gedaan. Witwassen is een ander probleem. Ik heb vorige week nog bij de behandeling van het MOT gezegd dat financiële woordvoerders en fiscalisten vaak zeggen "geld stinkt niet", terwijl justitiewoordvoerders wat genuanceerder zijn en zeggen "geld stinkt vaak niet". Soms stinkt geld wel, en steeds vaker. De bedragen die hiermee gemoeid zijn gaan omhoog, van 1,5 mld. naar 3 mld. Men zou kunnen zeggen dat het op dit vlak steeds minder fris wordt in Nederland. Graag hoor ik van de minister toch iets meer enthousiasme over de aanpak van dit type criminaliteit.Wolfsen

Over terreur hebben wij een rapport ontvangen van de commissie-Brinkman. Dat rapport dateert alweer van september. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing heeft dat een aantal maanden geheim gehouden. Dat is kennelijk nieuwe openbaarheid. Mijn fractievoorzitter Bos heeft al eens een harde noot gekraakt bij een van de grote debatten over terrorismebestrijding, met de opmerking dat het eigenlijk een bestuurlijke warboel is, waarmee heel veel mensen zich bemoeien. Wat doet het kabinet eraan? Eigenlijk helemaal niets. De woorden van mijn fractievoorzitter worden bijna letterlijk bevestigd in het rapport van de commissie-Brinkman, die stelt dat het buitengewoon gebrekkig is geregeld, met name op het gebied van terreur. Als je dat leest, denk je dat men nu wel de hand aan de ploeg zal slaan, maar dan komt de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing langszij, die alles weer stillegt voor studie. Daar begrijpen wij niets van. De zaak ligt stil vanwege de achterdocht wie wat doet. Ik begrijp ook dat het gaat om de macht. Bij een evaluatie op televisie mogen beide ministers zelfs niet zonder elkaars aanwezigheid de camera's te woord staan. Het maakt allemaal een buitengewoon gekke indruk.

Hiervan kunnen burgers de dupe worden; dat is natuurlijk buitengewoon serieus. Dit moet dus anders: vier ministers op twee departementen leidt niet tot bestuurlijke vernieuwing maar tot bestuurlijke verlamming. Wat is dat voor gekkigheid? Er gloort wel hoop, want de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing is ook verantwoordelijk voor de Antillen. Daar is het kabinet inmiddels gevallen, dus ik zie dit wel als een wenkend perspectief voor de rest van het Koninkrijk. Ik hoor toch graag van de minister van Justitie hoe het nu verder moet met dit rapport.

De politie wordt aangepakt, maar daar gaat het nu juist goed, volgens dit rapport. Men begint dus op het verkeerde punt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat zou er dan volgens de PvdA moeten gebeuren? In het rapport van de commissie-Brinkman staan voorstellen, bijvoorbeeld voor reorganisatie van departementen. Als u zegt dat er nu keuzes moeten worden gemaakt, wat zou dan de keuze van de PvdA zijn?

De heer Wolfsen (PvdA):

Als je constateert dat de organisatie op het gebied van de terreurbestrijding gebrekkig is – in het rapport over de AIVD wordt gesproken van "bestuurlijke drukte" – moet je dat probleem aanpakken. Dan hoef je niet onmiddellijk te komen tot grote reorganisaties. Wij zijn best in voor een herordening tussen departementen, als maar niet het OM wordt gescheiden van de zittende magistratuur, en als de bijzondere positie van de AIVD maar is geborgd, maar wij zijn niet voor grote reorganisaties. Dat hoeft niet. Dit is echt een zeer serieus probleem. Dat wordt geconstateerd in het rapport-Havermans en nu ook in het rapport-Brinkman. Toch wordt het weer stilgelegd voor studie. Dat maakt een weinig adequate indruk en is ook buitengewoon gevaarlijk, lijkt mij. Wij willen dan ook dat dit coördinatieprobleem wordt aangepakt.

Bij de rechtspraak is er sprake van oplopende doorlooptijden en oplopende voorraden, van toenemende druk op de kwaliteit, van minder ruimte voor het bevorderen van kwaliteit en van minder tijd voor opleiding, minder tijd voor jurisprudentieoverleg en minder vonnissen die worden meegelezen. Er is minder tijd om zittingen goed voor te bereiden. De minister geeft het dit keer eerlijk toe; hij wil ons natuurlijk ook medeverantwoordelijk maken, dat begrijp ik ook heel goed. Een president zegt dat dikke dossiers steeds meer diagonaal moeten worden gelezen, met het risico dat men van alles mist. Wie hoeft daarop nog een toelichting te geven na de Schiedammer parkmoord? Moet ook hier eerst een ramp gebeuren voordat er wat extra geld komt, net zoals bij de tbs, de jeugdhulpverlening en het OM? De gevangenis op Schiphol is nog in onderzoek, dus daarover zal ik verder zwijgen. Bij de andere kwesties was de minister steeds gewaarschuwd. Hij deed niets, of te weinig, of te laat. Opeens, na een ramp, kwamen er wel plannen en kwam er wel geld. Naar onze mening is dat een cynische manier van besturen. Nu waarschuwt de minister ons door de problemen zo expliciet te noemen in de begroting en alle antwoorden. Je zou kunnen zeggen dat dit terecht is. Maar hij doet zelf te weinig en maakt ons medeverantwoordelijk. Op zich is dat prima, want wij zijn natuurlijk de begrotingswetgever.

Terzijde merk ik ten aanzien van de rechtelijke macht op dat ik van mening ben dat de minister buitengewoon goed optrad na de vrijspraak van Samir A. Hij nam het onmiddellijk op voor de functie van de rechtspraak en legde de vinger precies op de zere plek: bij de wetten die in deze Kamer zijn aangenomen. Wij vonden dat klasse!

De heer De Wit (SP):

Ik had vóór vorige week maandag al een amendement ingediend om afgerond 53 mln. uit te trekken. Een aantal collega's vond dat amendement onvoldoende onderbouwd voor wat betreft de dekking. Ik heb mijn best gedaan om dekking te vinden. Wat is de mening van de heer Wolfsen over het amendement? Zal zijn fractie het steunen?

De heer Wolfsen (PvdA):

In beginsel wel. Uw fractievoorzitter heeft eerder een motie ingediend die door de Kamer is aangenomen. Ik ben echt van mening dat wij het geld ervoor zullen moeten vinden. Het liefst zou ik zien dat de minister teruggaat naar zijn collega Zalm om nog eens in de begroting te kijken of er hieraan ook niet een halve raket kan worden besteed. Minister Zalm heeft vaak spontaan ineens heel veel geld. Het geld moet er echt komen! De tijd van moties is voorbij! Ik wil nog wel even naar de dekking van de heer De Wit kijken, maar in beginsel zullen wij zijn amendement steunen tenzij hij het geld bijvoorbeeld bij de reclassering weghaalt. Ik verwacht echter niet dat hij dat zou willen doen.

De heer De Wit (SP):

Ik wil ook reageren op de woorden die de heer Wolfsen heeft gewijd aan de uitspraak in de zaak-Samir A., omdat hij in zijn eerste reactie wel degelijk een heel fors oordeel heeft gegeven over de rechtelijke macht. Hij heeft immers bij die gelegenheid in ieder geval gezegd dat bekeken moet worden of de wet moet worden gewijzigd zodat ook intenties van mensen strafbaar gesteld kunnen worden wanneer daaraan ook maar op de kleinst mogelijke wijze uitvoering wordt gegeven. Mijn vraag aan de heer Wolfsen luidt of hij dat gepast vond en nog steeds vindt, en of hij vindt dat de rechter een verkeerde uitspraak heeft gedaan. Zo ja, vindt hij dan daarop op deze manier te moeten reageren? Zijn oplossing is in Nederland al mogelijk. Wij hoeven daarvoor dus niet zo ver te zoeken.

De heer Wolfsen (PvdA):

De basisregel is dat de rechter altijd gelijk heeft. Daarom was ik het in deze ook zo zeer eens met minister Donner. De rechter heeft geen gelijk omdat hij zo slim is, maar omdat wij dat nu eenmaal zo hebben afgesproken. Zo past het in een rechtsstaat. Wij moeten dus nooit kritiek hebben op een rechter, die slechts de wetten toepast die wij in deze Kamer hebben aangenomen. Als er een probleem wordt gesignaleerd, kan dat dus in de wet zijn gelegen. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik wel een mogelijk probleem zie, omdat de rechter heeft gezegd dat sprake moet zijn van voorbereidingshandelingen die vrij substantieel moeten zijn en waarvan een zeker gevaar moet uitgaan. Met betrekking tot terroristische misdrijven kun je je afvragen of het echt zo substantieel moet zijn. Ik vind het het overdenken waard dat je altijd een dubbele waarborg hebt: primair dat iemand verkeerde intenties moet hebben en secundair dat hij met die intenties ook iets moet hebben gedaan. Hij moet de intentie hebben om een terroristisch misdrijf te plegen en hij moet concreet handelend zijn opgetreden. Zodra je handelend optreedt, mag je naar mijn mening al vrij snel onder het strafrecht vallen. Als je dat namelijk niet doet, kunnen de consequenties buitengewoon groot zijn. Omgekeerd geredeneerd is het voor mij uitgesloten dat wij zouden komen tot een strafrecht waarin alleen het denken strafbaar wordt gesteld. Ook dat heb ik onmiddellijk gezegd in mijn reactie op de vrijspraak van Samir A.

De heer De Wit (SP):

Dat stelt mij gerust. Voorbereidingshandelingen en samenspannen zijn in Nederland op dit moment al strafbaar. Het is voor mij de vraag of de heer Wolfsen toch geen kritiek impliceert op het vonnis door te zeggen dat wij ervoor moeten zorgen dat wij bij de kleinst mogelijke uitvoering al moeten kunnen ingrijpen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Neen. Integendeel. Ik heb nooit kritiek op uitspraken. Daarop kan de heer De Wit mij niet betrappen. Hoe ernstiger het misdrijf, hoe sneller je onder het strafrecht moet vallen. Zo zit het systeem nu eenmaal met elkaar. Alles begint met een idee en eindigt met een voltooide daad. Er zitten twee fasen tussen. Dat zijn het begin van de uitvoering, de poging, en de voorbereidingshandeling. Dan gaat het om zeer ernstige misdrijven. Bij overtreding is alleen het feit zelf strafbaar. Bij vissen zonder vergunning heeft men geen voorbereiding of poging. Over zeer ernstige misdrijven en zeker terroristische misdrijven vind ik dat men vrij snel binnen het strafrecht mag vallen als iemand handelend optreedt, met de nadruk op handelend optreden. De heer De Wit heeft gesproken over samenspanning. Daarbij is men met zijn tweeën. Dat dekt nog niet de misdrijven die iemand alleen begaat, waarbij iemand alleen wat bedenkt, alleen verkeerde kunstmest koopt of dat soort zaken, maar wel handelend optreedt. Dat valt natuurlijk niet onder samenspanning want dat is een afspraak maken met een ander.

De heer De Wit (SP):

Dat zijn voorbereidingshandelingen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat valt inderdaad onder de voorbereidingshandelingen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vind het heel onduidelijk. De heer Wolfsen prijst de minister. Dat doe ik overigens ook. De PvdA-fractie was er echter als de kippen bij om te zeggen dat dit anders had gemoeten. De heer Wolfsen heeft gezegd dat de wet misschien toch maar moet worden aangescherpt. Nu betoogt hij weer dat de miniemste voorbereidingshandeling strafbaar zou moeten zijn. Die is gewoon strafbaar. De rechter heeft blijkbaar geoordeeld dat alle handelingen die in dit geval zijn verricht geen aanwijzing, geen bewijs zijn dat sprake was van een daadwerkelijke voorbereiding door de persoon Samir A. Ik vind het dus volstrekt onduidelijk waarom de PvdA-fractie zo heeft gereageerd ook wat de heer Wolfsen nu wil. Volgens mij moet hij zeggen dat de rechter blijkbaar binnen de wetgeving niets heeft kunnen bewijzen. Als hij vervolgens zegt dat wij dus de wet gaan aanpassen, blijft hij uitstralen dat er een veroordeling had moeten zijn.

De heer Wolfsen (PvdA):

Nee, de rechter doet niet meer en niet minder dan de wet toepassen. Als de rechter over de feiten die hij onder ogen heeft, zegt ze niet te kunnen kwalificeren onder dit lid, dan moet hij vrijspreken. Dat is kraakhelder. Daarop zal mevrouw Vos mij nooit enige kritiek horen uiten. Dan ligt het dus bij de wet als men iets anders wil. Men mag na een rechterlijke uitspraak in zijn algemeenheid wel zeggen dat men ontevreden is met de uitkomst. Dan kijkt men niet naar de rechter maar naar de wet en naar elkaar hier. Dan kan men gaan discussiëren over de wetgeving. Wij hebben de wet onderhanden over de uitbreiding van de bevoegdheden. Daarin zit ook enig materieel strafrecht, namelijk wat wel en niet strafbaar is. Daarvan heb ik gezegd dat ik het heel goed vind om de uitspraken heel precies naast die wet te leggen en te bezien wanneer wij vinden dat iets binnen het strafrecht mag vallen. Geen misverstanden, ook daarover heb ik onmiddellijk gezegd dat denken nooit strafbaar mag worden in Nederland. Dat is kraakhelder.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik kan het toch niet goed volgen. Voorbereidingshandelingen zijn nu strafbaar. Als de rechter had vastgesteld dat sprake was van een voorbereidingshandeling, was er een veroordeling geweest. Blijkbaar zit daar het probleem. Wil heer Wolfsen niet toch iets van denken of iets van intenties strafbaar gaan stellen, gekoppeld aan voorbereidingshandelingen?

De heer Wolfsen (PvdA):

Mensen worden in Nederland gelukkig alleen gestraft als sprake is van schuld. Dus neemt men de intentie mee bij een veroordeling. Het zou een mooie boel worden als men zou zeggen: "Je pleegt wel een bepaald delict, maar je hebt er verder geen verkeerde intenties bij en toch word je veroordeeld." Het is altijd een combinatie van verkeerde intenties, willens en wetens iets doen, en handelend optreden. Die combinatie moet men altijd houden. De voorbereidingshandelingen die nu in de wet staan, zijn er ooit ingekomen nadat mensen met een bivakmuts of een muts voor een bank hadden gestaan, waarvan een reële dreiging uitging, maar wat geen begin van uitvoering was en dus geen poging en dus niet strafbaar. De rechter legt de wet uit en heeft over de voorbereidingshandelingen die in de wet zijn opgenomen gezegd dat de Kamer toen heeft bedoeld dat er een echt reëel gevaar van moest uitgaan, dat het echt om iets substantieels moest gaan en hij heeft gezegd dat wat hier is gebeurd daar dus niet onder valt. Als men vindt dat het anders moet, moet men dus de wet aanpassen. Daarover zullen wij binnenkort in de Kamer debatteren. De nota naar aanleiding van het verslag is net gekomen, dus daarover zullen wij uitvoerig samen debatteren, hoop ik.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik ben het met de heer Wolfsen eens dat juist in deze zaak geen kritiek op de rechter past. De rechter heeft inderdaad de wet juist toegepast. Ik denk dat dat juist is en dat er dus een probleem ligt bij de wetgever. Ik ben ook niet zo voor een oordeel over een rechterlijke uitspraak, maar of men nu niets kan zeggen als politiek? Ik en ook de heer Wolfsen weten dat rechters ook wel eens heel kritisch zijn over de wetgever en over de bedoeling die daarachter zit. Wat vind de heer Wolfsen daarvan?

De heer Wolfsen weet dat er een verdrag bestaat ter bestrijding van terrorisme van 1988. Ook daarin staat dat voorbereidingshandelingen en dergelijke strafbaar moeten worden gesteld.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik ga eerst in op die kritiek. Een rechter heeft altijd gelijk tot een hogere rechter hem of haar corrigeert. Ik vind het eigenlijk altijd ongepast als wij negatieve kwalificaties uiten over rechterlijke uitspraken. Dat moet je nooit doen. In het algemeen mag je wel zeggen dat je het ergens niet mee eens bent en dus de wet aanpast. Omgekeerd vind ik dat de rechter, zoals wij vandaag in algemene zin over de rechterlijke macht mogen spreken, in algemene zin mag spreken over wetgeving. De rechterlijke macht adviseert ons ook, maar zodra wij een wet hier concreet voorbereiden, moet de rechter naar mijn mening zwijgen. Hij moet die wet immers later toepassen.

Het Verdrag tot bestrijding van terrorisme roept inderdaad op tot wetgeving. Binnenkort krijgen wij ook een voorstel daartoe. Ik meen zelfs dat de nota naar aanleiding van het verslag al bij ons is gearriveerd. Wij kunnen het wetsvoorstel dan naast het verdrag leggen.

Er zijn waarschuwende woorden gesproken over de werkdruk in de rechtspraak. Vooral de bestuurlijke boetes kunnen tot veel extra werklast leiden. Wij hebben een mooi rapport daarover gehad. De stelselwijziging en de herkeuringen voor de WAO leiden tot heel veel extra werk. Ik dien een motie in over de doorlooptijden, want wij hebben daar al vaak over gedebatteerd, maar de minister is er nog onvoldoende expliciet over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het risico reëel is dat in de rechtspraak de doorlooptijden (weer) zullen gaan oplopen;

van mening zijnde dat een tijdige afhandeling van procedures een essentieel onderdeel is van de kwaliteit van de rechtspraak;

van mening zijnde dat het voor een goed debat over de begroting en het jaarverslag van de rechtspraak onontbeerlijk is dat er heldere normen zijn voor doorlooptijden;

van mening zijnde dat rapportage over slechts gemiddelden onvoldoende concreet is;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de Raad voor de Rechtspraak, om al in het jaarverslag 2005 niet slechts te rapporteren over gemiddelde doorlooptijden, maar per zaakscategorie te rapporteren op basis van concrete (gewenste) normen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wolfsen en Weekers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(30300 VI).

De heer Wolfsen (PvdA):

"Over administratieve lasten gesproken", hoor ik de minister fluisteren. Er is echter gewoon een druk op een andere knop van de computer voor nodig. Het brengt geen extra administratieve lasten met zich.

Bij de vorige begrotingsbehandeling hebben wij al vastgesteld dat de woorden "gerechtigheid", "rechtvaardigheid", "billijkheid" en "eerlijkheid" niet meer voorkomen in de begroting van Justitie. Ik heb al een noodgreep toegepast door de oude Ulpianus te citeren: "Recht is de kunde van wat goed en billijk is." Ik dacht dat de minister wel gevoelig zou zijn voor oude schrijvers, maar ook dit helpt tot op heden weinig om extra geld te krijgen voor de rechtspraak. De minister reageerde door te zeggen dat die woorden niet in de begroting voorkomen omdat het een kwestie van doen is. Je moet er niet te veel over schrijven, maar je moet feitelijk toepassen.

Dat ben ik eigenlijk wel met hem eens. Maar het is toch niet eerlijk, redelijk en billijk als iemand die wordt herkeurd voor de WAO vervolgens jaren in een procedure en dus in onzekerheid verkeert. Het is niet eerlijk en het is geen recht als mensen die in een letselschadezaak verzeild raken als gevolg van een aanrijding jarenlang in een procedure zitten, want dat leidt tot grote onzekerheid. Het is ook niet eerlijk als kinderen heel lang moeten wachten op de bouw van hun school, omdat procedures eindeloos stilliggen als gevolg van grote drukte. Het kan en moet veel sneller. Daarom moet er geld vrijkomen voor de rechtspraak.

De minister zegt dat de strafrechtspraak geen gevaar loopt, maar daarmee doet hij onrecht aan alles wat geen strafrecht is. Trage rechtspraak veroorzaakt maatschappelijke schade in het veelvoud. Iedere euro daar rendeert. Trage rechtspraak is slecht voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Als die dan ook nog kwalitatief op de rand is van wat wij acceptabel vinden, dan zijn wij zeer gevaarlijk bezig.Wolfsen

Ik wilde nog een paar opmerkingen maken over het Openbaar Ministerie, maar dat zal ik gelet op de tijd maar niet doen. Die zouden gaan over deskundigen, evaluatie en het geld dat ervoor vrijgemaakt moet worden. Ik zou graag aan de minister nog een uitspraak erover ontlokken, vooral over de manier waarop de plannen worden uitgevoerd. Ik heb nog één concrete vraag. De Kamer heeft de heer Herstel in dienst genomen om de Enschedese vuurwerkramp te gaan onderzoeken. Daarop is soortgelijke kritiek als op de Schiedammer parkmoord. De minister weigert toestemming te geven, althans, heeft de benodigde brief nog niet getekend. Ik hoor dat er allerlei brieven op het departement liggen, maar de toestemming komt maar niet af. Die man kan maar niet aan de slag. Graag verkrijgen wij een fiat.

Het zal duidelijk zijn dat wij geen minister willen die grotendeels consolideert, maar een minister die op belangrijke onderwerpen nog even echt accelereert. Vandaag en morgen zijn voor hem het uur van de waarheid.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik zal ook accelereren. Overigens heb ik veel respect voor mijn collega die ditmaal zoveel spreektijd voor mij heeft overgelaten.

Wij hebben een uitvoerig begrotingsoverleg gehad en er zijn veel zaken aan de orde geweest; ik beperk mij nu tot een aantal hoofdpunten. Ik was geïnspireerd door een opmerking van de heer De Wit, die verwees naar een boek van Frans-Willem Verbaas. Hij vroeg aan de minister of deze dit boek had gelezen en het antwoord was dat de minister Harry Potter had gelezen. Nu, ik heb Verbaas daarna wel gelezen; ik heb Harry Potter nog niet gezien. Verbaas zegt in één zin iets wat mij ook al een hele tijd bezighoudt, namelijk dat het probleem bij het Nederlandse asielbeleid niet zozeer zit in wat er op papier staat. Overigens is daar ook een groot aantal problemen mee; ik noem bijvoorbeeld de AC-procedure. De problemen betreffen echter vooral de praktijk: de uitwerking en de ambtelijke realiteit. Ik word voortdurend geconfronteerd met dat gegeven, namelijk dat er over de afstemming en de uitvoering in de vreemdelingenketen onbegrip ontstaat en dat mensen zich daar grote zorgen over maken. Ik wil een aantal voorbeelden hiervan aan de minister voorleggen.

Ik was een paar maanden geleden in Ter Apel en ontmoette daar twee oude vrouwen uit Azerbeidzjan. Zij zijn respectievelijk 78 en 79 jaar oud en lopen met een rollator. Eén was in maart en de ander in mei in het vertrekcentrum terechtgekomen; zij zitten er nog steeds. Je vraagt je dan af hoe in de volgorde van beslissingen deze mensen in dit vertrekcentrum terechtkomen, waarom zij er al zo lang zitten en of zij het risico lopen dat zij met of zonder rollator op straat worden gezet. Wie maakt nu eigenlijk de afweging hoe dat verder moet en waarom duurt het zo lang? Zij waren in mei en in maart in een vertrekcentrum gekomen waar men maximaal een week of wat zou mogen verblijven.

Ook na de Schipholbrand is duidelijk geworden dat veel mensen wekenlang in uitzendcentra zitten. Waarom worden zij daar niet pas heen gebracht als er feitelijk zicht is op uitzetting op korte termijn? Wij spraken als Kamerdelegatie met een dame die zei dat zij drie maanden in Zeist had gezeten en daarna drie weken op Schiphol en dat zij nu weer terug was in Zeist. Waarom is de aansluiting tussen het halen van mensen uit de gewone opvang en het brengen van deze mensen naar het uitzetcentrum niet veel beter gecoördineerd? Ik heb begrepen dat de Vreemdelingenpolitie zei dat het vroeger eigenlijk allemaal veel gemakkelijker was, maar dat nu de nieuwe schakel met de Koninklijke Marechaussee het gecompliceerder maakt.

Een ander voorbeeld betreft het volgende. De gemiddelde duur van de vreemdelingenbewaring is 50 dagen; ik heb daar ook in het begrotingsoverleg aandacht voor gevraagd. Een rapport van mevrouw Zapfl, van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, bekritiseert dit. Zij pleit ervoor dat er een limiet wordt gesteld. Als je in Nederland een misdrijf begaat, vertelt de rechter precies hoe lang je opgesloten mag worden, maar als je in vreemdelingenbewaring komt, moet je dat maar afwachten. Wat vindt de minister daar nu eigenlijk van en is zij van plan op dit punt iets te gaan doen?

Bijzondere aandacht vraagt in dit opzicht de situatie op de bajesboot. Daar zitten meer dan 40 vreemdelingen al langer dan een half jaar opgesloten. Toezichthouder Dick Ruys waarschuwt daartegen. Hij zegt dat je bewoners niet langer dan een half jaar moet vasthouden onder deze minimale omstandigheden en dit sobere regime, want anders creëer je een hogedrukpan en is de Schipholbrand de eerste van een reeks incidenten. Wat doet de minister met deze constatering van de voorzitter van de commissie van toezicht? Beschouwt zij dit als een terechte waarschuwing? Is urgente actie geboden? En als dat zo is, wat gaat zij dan doen?

Met een aantal collega's heb ik vragen gesteld over de wettelijke grondslag voor plaatsing in een vertrekcentrum. De vraag is of de minister in beroep gaat tegen de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Her­to­gen­bosch. Deze stelde, kort gezegd, dat de wettelijke grondslag voor de plaatsing in het vertrekcentrum ontbreekt. De minister heeft nu schriftelijk geantwoord dat zij alleen in beroep kan gaan middels een doorbreking van het appèlverbod. Dat zou zij alleen doen, wanneer er sprake is van een schending van de fundamentele rechtsbeginselen, iets waarvan in dit geval geen sprake zou zijn. Ik vraag mij dat laatste af en verzoek de minister dit nog eens uit te leggen. Onrechtmatige plaatsing in een vertrekcentrum: gaat dat niet over fundamentele rechtsbeginselen?

Ook de opmerking dat er op dit moment geen reden tot twijfel is aan de rechtmatigheid van de toepassing van de artikelen 54 en 56 van de Vreemdelingenwet 2000, lijkt mij bedenkelijk. Hoe serieus neemt de minister de rechter eigenlijk? Is het niet zo dat de Staat zich conformeert aan het laatste rechterlijk oordeel? Dat er andere, maar wel oudere uitspraken zijn lijkt mij dan in hoge mate irrelevant.

Ik vraag ook nog eens aandacht voor de positie van kinderen. Ik weet dat meer collega's dat zullen doen en dat moties zullen worden ingediend. De minister heeft de betekenis van het Verdrag ter bescherming van de rechten van het Kind eens afgedaan met de opmerking dat niet in dat verdrag staat dat kinderen alleen in Nederland gelukkig kunnen worden. Dat is juist. Ik heb dat nagaan, maar het klopt. Verder zijn volgens de minister de ouders verantwoordelijk. Dat is in belangrijke mate ook juist. Echter, het kernpunt van dit verdrag is toch dat de Nederlandse overheid zelf verplichtingen op zich heeft genomen. Waarom onderkent de minister dat niet en waarom vult zij die verplichtingen niet in?

Zondag was het de Dag van de Universele Verklaring van de Rechten van het Kind. De Volkskrant schreef over een deskundigenbijeenkomst onder de kop: dat is Nederland, 1113 dakloze kinderen. Gisteren werd ons een petitie aangeboden door een groot aantal onderwijsorganisaties. Hun manifest is ondertekend door honderden schoolleiders en door meer dan duizend docenten en ouders. Zij vragen onze aandacht voor de wijze waarop momenteel kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers uit de schoolsituatie worden verwijderd om afgevoerd te worden naar de daarvoor aangewezen uitzetcentra. Dat zijn hun woorden. Zij schrijven: de impact van deze brute handelwijze is voor de betrokken kinderen, maar zeker ook voor de achterblijvende klasgenoten onverantwoord groot. Zij vragen om een ander beleid met betrekking tot deze kinderen. Hoe reageert de minister nu op dat manifest? Het is ook haar aangeboden. Zegt het haar wat als zoveel organisaties en zoveel leerkrachten deze noodkreet slaken? Gaat zij proberen om tegemoet te komen aan de wens van deze mensen?

Ik citeer nog eens Ruud Lubbers toen hij sprak als Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen: Voor kinderen is vijf of zes jaar een heel leven, een hele schoolperiode. Je kunt het kinderen niet aandoen ze dan terug te sturen. Nederland wil recht doen aan de rechten van het kind. Dan moet het dat ook doen.

Lubbers zei dat overigens in hetzelfde interview in de Volkskrant waarin hij het asielbeleid hard en in zijn uitwerking hardvochtig noemde. Maxime Verhagen ontkende laatst in NOVA Politiek dat Lubbers dat had gezegd en dus heb ik dit nog maar eens opgezocht. Het terugsturen van kinderen die al jaren in Nederland wonen, noemde Lubbers inhumaan.

Mevrouw de voorzitter. Al heel lang wordt in deze Kamer gepleit voor een specifiek pardon voor de mensen die onder de oude Vreemdelingenwet vallen. De Raad van Kerken, de gemeenten en tal van andere organisaties steunden dat verzoek, maar de minister trok er zich niets van aan. Kardinaal Simonis sprak hierover laatst zijn verontwaardiging uit. Het D66-congres zou graag hebben dat de Kamer zich hierover uitsprak. De heer De Wit zal terzake een motie indienen en die zal ik van harte steunen.

Gelukkig is er nu eindelijk vooruitgang terzake van de regeling verstrekking asielzoekers. Dat is positief. Deze mensen hebben al jaren geen verhoging van hun eetvergoeding en andere vergoedingen gekregen. Het is wel droevig dat het nog jaren duurt voordat het gewenste peil van vergoedingen wordt bereikt. Met de ene euro die men er vorig jaar bij heeft gekregen, kan het echt niet. Minister Zalm incasseert 3 mld. aan meevallers en deze mensen krijgen nog jaren onvoldoende geld om eten te kopen. Waarom krijgt de minister het niet voor elkaar om dit sneller op orde te brengen? Dit kunnen wij ze toch niet nog jaren aandoen? Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. De aanpak van onveiligheid en criminaliteit was een van de hoofddoelstellingen van deze coalitie bij het tot stand komen van het Hoofdlijnenakkoord. Er is een veiligheidsprogramma in uitvoering dat moet leiden tot een daling van het aantal slachtoffers met 20% tot 25%. Uit de slachtofferenquête valt af te leiden dat dat "mogelijk" gaat lukken, maar de kans dat dat gebeurt is groot. Het aantal vermogensdelicten is in 2004 al met 9,3% gedaald ten opzichte van 2002. Het aantal geweldsdelicten is al gedaald met 10,8%. Nog maar 24% in plaats van 30% van het aantal burgers voelt zich in Nederland onveilig. Eén percentage stijgt, en dat is het ophelderingspercentage. Dat gaat van 17,8% naar meer dan 21%. Nederland is niet meer de plek waar je als crimineel de grootste kans hebt op een buit en de kleinste op een straf.

Een groot succes is het beëindigen van de IVO's, de wegens cellentekort vervroegde invrijheidstellingen. Tot voor kort stonden jaarlijks duizenden mensen zonder enige voorbereiding van de ene op de andere dag buiten de gevangenisdeur. Nu dat voorbij is, kan er eindelijk werk worden gemaakt van reïntegratie in de samenleving. De justitiële inrichtingen beschikken inmiddels over medewerkers maatschappelijke dienstverlening, die praktisch werk leveren. In Zoetermeer heb ik gezien hoe de gemeente binnen de gevangenismuren wordt gehaald om mee te helpen met het vinden van een baan en een huis.

De heer Eerdmans (LPF):

Het begint inmiddels een feeststemming te worden over de hiep-hiep-hoeracijfers van het veiligheidsbeleid. Vindt u de straffen in Nederland op ernstige delicten voldoende? Zo ja, dan wil ik u er nog een vraagje over stellen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Is het goed dat ik precies uitspreek wat ik daarover wil zeggen? Misschien beantwoord ik daarmee de vraag van de heer Eerdmans.

Over de lengte van gevangenisstraffen bestaan veel misverstanden. Zeker is dat de maximale tijdelijke gevangenisstraf zal worden verhoogd van 20 naar 30 jaar en dat de vervroegde invrijheidstelling wordt vervangen door een voorwaardelijke invrijheidstelling. Zo hoort het ook te zijn. Zeker is ook dat de nominaal vaak langere straffen in het buitenland in de praktijk veelal korter zijn. In veel landen hoeft maar de helft van de straf te worden uitgezeten. Vlakbij, in België, worden straffen tot zes maanden überhaupt niet ten uitvoer gelegd. Heeft de minister een overzicht van de feitelijke detentieduur in andere landen? Dat is misschien ook een antwoord op de vraag van de heer Eerdmans. Het is zinvol om daarover te beschikken, zodat wij kunnen vergelijken hoe lang mensen echt vastzitten in het buitenland. Dan kunnen wij de discussie over te lage straffen beter aangaan. Op zichzelf vind ik dat wij door het aannemen van de Wet herijking strafmaxima op dit moment wettelijk op de juiste hoogtes zitten.

De heer Eerdmans (LPF):

Wij kunnen hier heel veel straffen verhogen. Het probleem ontstaat als de rechters ze niet opleggen. Daarom ben ik even op mijn hurken gaan zitten in mijn eigen werkkamer en heb ik wat zaken bestudeerd. Ik heb 300 strafzaken, moord en doodslag, doorgenomen. Het gemiddelde voor een moordenaar over de afgelopen tweeënhalf jaar is zes jaar kale celstraf. Vindt u dat genoeg?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dan heeft u bijvoorbeeld de vervroegde invrijheidstelling al afgetrokken.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik hoef over mijn eigen boete ook niet een derde minder te betalen, dus ik vind het vrij redelijk om dat ervan af te trekken.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik zeg dat, omdat de vervroegde invrijheidstelling wordt vervangen. Ik ben er niet gelukkig mee dat iedereen standaard na twee derde vrijkomt. Het wordt omgezet in een voorwaardelijke invrijheidstelling en dan wordt die zes jaar negen jaar.

De heer Eerdmans (LPF):

De rechters gaan natuurlijk lager straffen. Zij straffen nu hoger, omdat zij weten dat een derde eraf gaat.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dat wil ik afwachten, want daar geloof ik helemaal niks van. Ik verwacht het ook niet. Ik ben het met u eens dat de straffen in sommige gevallen hoger moeten zijn. Dat is de gedachte achter het amendement dat u heeft gesteund om de maximale tijdelijke straf te verhogen van 20 naar 30 jaar. Dat is al een stuk meer. Neem daar nog bij dat de vervroegde invrijheidstelling niet meer automatisch wordt. De straffen worden aanzienlijk langer. Je kunt inderdaad praten over de hoogte van straffen. Ik vind wel dat wij bezig zijn met wetgeving die de straffen langer maakt.

De heer Eerdmans (LPF):

Dat is waar, maar u vraagt nu aan de minister om te kijken naar het buitenland. Ik houd ervan om naar het buitenland te kijken. Bij de lekenrechtspraak hebben wij het er ook over gehad. Maar dan kijk je naar successen. Vindt u niet dat je in Nederland moet kijken of je het voldoende vindt dat een moordenaar zes jaar of acht jaar krijgt? Wat is daar aan de hand met vergelding voor slachtoffers, met genoegdoening voor de maatschappij? Dan heb je een aantal vragen. Ik hoef niet aan Spanje te vragen hoe zij het daar doen. Ik vind de straffen in Nederland gewoon te laag.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voor een deel is dat een terecht punt. Wij verlengen de straffen van 20 naar 30 jaar. Overigens hebt u vorige week de lekenrechters voor een deel gemotiveerd met de stelling dat de straffen wel eens lager zouden kunnen worden.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik haal de leken erbij, omdat ik in het buitenland heb gezien hoe succesvol dat kan zijn. Ik geloof inderdaad in lekenrechtspraak, omdat je daarmee veel meer duidelijk kunt maken. Dat heeft echter niets met de hoogte van straffen te maken. Daar heb ik mijn minimumstraffen voor. Via de CDA-website heb ik gezien dat het CDA ook voor minimumstraffen is.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U zei vorige week dat lekenrechtspraak wel eens zou kunnen betekenen dat er lager werd gestraft.

Vorige week heb ik al gesproken over de aanpak van de zware georganiseerde criminaliteit naar aanleiding van de liquidaties in Amsterdam.

Vorige week heb ik al gesproken over de aanpak van de zware georganiseerde criminaliteit naar aanleiding van de liquidaties in Amsterdam. Ik vraag de minister nader in te gaan op het andere straffen, waar ik het vorige week over had. Het gaat om het strafrechtelijk onder curatele stellen van die topcriminelen, opdat zij zich überhaupt niet meer via bv's of via het aankopen van vastgoed in de bovenwereld kunnen nestelen.

Ik ben ingenomen met de schriftelijke antwoorden over het uitbreiding van de Wet BIBOB naar 0900-nummers. Ook de voortgang van het project met camera's voor kentekenregistratie, onder andere langs de snelwegen, is hoopvol. Ik vraag de minister om te zijner tijd de resultaten van de pilot naar de Kamer te sturen. Minder gelukkig is mijn fractie met het verscherpt handhaven van de notificatieplicht in het kader van de Wet BOB. Ik verzoek de minister om de toegezegde audit te zijner tijd naar de Kamer te sturen. De CDA-fractie wil nog steeds van deze bureaucratie af.

Afgelopen maandag toonde het televisieprogramma Zembla aan hoe eenvoudig fraude met bv's en faillissementen is. Hierover is in de Kamer al vaak gesproken. Het zou een misverstand zijn om te denken dat de Kamer pas wakker zou worden na een dergelijk programma. Ik vraag de minister wel om het onderzoek dat hiernaar gedaan wordt, zo snel mogelijk openbaar te maken en naar de Kamer te sturen met een plan van aanpak. In de uitzending bleek hoe eenvoudig notarissen dit soort fraude faciliteren.

Over notarissen en advocaten heb ik ook tijdens het wetgevingsoverleg gesproken. Na lezing van het laatste Advocatenblad ben ik niet vrolijker geworden. Een prominent advocaat keert zich daarin wederom tegen iedere preventieve hulp bij het voorkomen van witwassen. Hij vindt dat het "tot de folklore van vrijwel elk land behoort dat mensen een deel van hun inkomen niet fiscaal aangeven". Als dat de gedachte is onder advocaten, dan zal het daar ook niet goed komen. Volgens hem is het beroepsgeheim "door onbenullen op de tocht gezet". Dan gaat het dus om de melding ongebruikelijke transacties. De orde zelf voegt daar nog aan toe: "De meldingsplicht van beroepsbeoefenaren met een beroepsgeheim en met verschoningsrecht is zeer ongelukkig." Wanneer advocaten en notarissen zo weinig begrip hebben voor het algemeen belang, dan moet eventueel wetgeving achter de hand worden gehouden als zij zelf de zaak niet opschonen. Wie bewust criminelen faciliteert, is zelf crimineel.

Ik ben ingenomen met de handreikingen van de minister om de burger meer bij de opsporing te betrekken. Hij geeft aan Burgernet te willen uitbreiden. Ik vraag hem de Kamer tijdig nader te informeren over de wijze waarop hij dat wil doen. Veel buurtpreventieteams zijn geholpen met zijn toezegging om onder voorwaarden verklaringen omtrent het gedrag te kunnen laten opvragen. Ik ga ervan uit dat de minister met een uitwerking komt.

Ook ben ik ingenomen met het plan om het nummer Meld Misdaad Anoniem een vaste plek te geven in de opsporing. Ik vind dat een belangrijke vernieuwing.

De 100%-controle op Schiphol werkt, maar de kosten blijven mij verbazen. Als ik het goed begrijp, staat er naast de 27 mln. bij Justitie ook nog eens 6,5 mln. bij de marechaussee en bij de douane op de begroting. Gaat het inderdaad in totaal om 40 mln.? In de eerstvolgende voortgangsrapportage moet de minister met een visie komen op de manier waarop hij in de toekomst wil omgaan met die 100%-controles en op de kosten ervan.

De heer Weekers zal een amendement indienen om een bijdrage te leveren aan het project Hektor. Het is een belangrijk project, maar het moet duidelijk zijn dat de rijksbijdrage wordt afgebouwd. De bijdrage is wat ons betreft niet van hetzelfde niveau als vorig jaar. Wij verzoeken de betrokken ministers om concrete afspraken met Venlo te maken over de afbouw van de rijksbijdrage, zodat het project per 1 januari 2009 daadwerkelijk gestopt kan worden.

Gisteren ontvingen wij eindelijk het rapport van de commissie-Brinkman over de veiligheidsketen met een reactie van het kabinet. De eerste ondertekenaar is minister Pechtold, zodat wij daarover verder met hem zullen spreken. Mijn fractie hecht zeer aan een zorgvuldige verdere uitwerking van het rapport. De heer Wolfsen vraagt stante pede om een reactie, maar daar is de materie te ingewikkeld voor. Wij vragen om uitwerking op een zodanig tijdstip, dat een volgend kabinet meteen knopen kan doorhakken.

Ik kom op de rechtspraak. Vorige week hebben wij uitgebreid stilgestaan bij de knelpunten op dat gebied. De minister herkent de problemen, maar daarmee is onze zorg nog niet verdwenen. Wij vragen de minister of hij bereid is om tijdig voor de Voorjaarsnota aan de Kamer een voortgangsbericht te sturen over de ontwikkeling van de achterstanden en de bijbehorende budgettaire afdekking. Ik zal reeds in deze termijn een motie indienen. De heer Wolfsen deed dat ook en ik denk dat dit goed is omdat we er uitgebreid over hebben gesproken in het wetgevingsoverleg.

Hoe staat het met de vliegende brigade die bezig is met het wegwerken van achterstanden in het hele land? Die is weer iets anders dan de "Rijdende rechter", maar met minstens zoveel succes. Gaat die vliegende brigade door en hoe kan die het komende jaar worden ingezet?

De heer De Wit (SP):

Wat vindt u van mijn amendement, waarvan ik de dekking inmiddels heb aangepast aan uw vraag in het wetgevingsoverleg van anderhalve week geleden? Gaat u het steunen?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik heb het gewijzigde amendement gezien, inclusief dekking. Als er zo eenvoudig geld zou zijn binnen de justitiebegroting, zou ik het amendement zondermeer steunen. U bezuinigt echter nog 13 mln. op de DJI, terwijl uzelf de minister vaak verwijt dat hij zoveel bezuinigt. Daardoor kan ik het onmogelijk steunen. Ook kan ik mij slecht vinden in het korten van de criminaliteitsbestrijding met een aantal miljoenen, terwijl we juist praten over een uitbreiding van het OM. Al het geld dat u nu kort, vinden we volgend jaar terug in minder bestedingen. Ik zie daar geen verbetering in en daarom zal ik het amendement niet steunen.

De heer De Wit (SP):

Het geld komt voor een deel uit de flexibiliteit en voor een deel uit de reserves.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Denkt u dat die reserves bestemd zijn voor sinterklaasavond?

De heer De Wit (SP):

Weet u zeker dat ze worden aangesproken?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik hoop dat ze niet worden aangesproken. De reserves zijn voor momenten waarop ze moeten worden aangesproken, ze zijn er niet om zomaar op te souperen. Neem iets als de Schipholbrand, die nodig maakt dat gevangenissen worden verbouwd. Wij hebben daarvoor dan geld, u hebt het geld dan opgemaakt.

De heer De Wit (SP):

Nee, de reserves worden niet opgesoupeerd, maar slechts gedeeltelijk gebruikt, namelijk voor 25%.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ja, maar waarom zijn er reserves? Voor gevallen van nood. Wij vonden allemaal dat daarvoor een minimum moet zijn, maar toen heb ik u nooit gehoord. Ik vind het buitengewoon onverantwoord dat reserves voor een ander doel dan dagelijkse begrotingsuitgaven, toch daarvoor worden aangewend. Ten tweede: zoiets is structureel. Als je volgend jaar 50 mln. besteedt aan rechters, zul je ze niet per 1 januari 2007 willen ontslaan. Je kunt nog drie jaar 25% van de reserves afhalen; dan zijn ze weg. Denkt u er nog maar eens over na. Toch ben ik blij dat er nu in ieder geval een dekking is; dat maakt het beter mogelijk om erop te reageren.

Het rapport Versterking van opsporing en vervolging dat het openbaar ministerie, de politie en het NFI naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord hebben opgesteld, is een indrukwekkend stuk werk van mensen van de werkvloer. Het is niet mogelijk om die verbetervoorstellen nu in detail te bespreken, maar ik vind wel dat de minister vaag blijft over de financiële invulling ervan. Ik wil van de minister een concrete inschatting van de kosten en, zodra dat mogelijk is, een dekkingsvoorstel. Ook wil ik horen welke voorstellen nu al, zonder extra geld, meteen kunnen worden uitgevoerd. Over de noodzaak van extra geld wil ik een motie indienen, omdat ik het van belang vind om mijn visie nu al duidelijk te maken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet in het programma versterking van opsporing en vervolging van 11 november 2005 voorstellen heeft gedaan voor verbeteringen in het proces van opsporing en vervolging;

overwegende dat het kabinet bij brief van 14 november 2005 heeft aangegeven dat voor de jaren 2006 en volgende risico's bestaan van oplopende achterstanden bij de gerechten;

constaterende dat beide voorstellen niet zijn voorzien van een financiële paragraaf;

verzoekt de regering, beide stukken op zo kort mogelijke termijn te voorzien van een financiële paragraaf en aan te geven hoe zij de financiering wil regelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haersma Buma, Weekers en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(30300 VI).

De heer Wolfsen (PvdA):

Het gedeelte van de motie over het OM vind ik prima. We gaan nog afzonderlijk debatteren over het hele plan. De andere helft van de motie gaat over de rechtspraak. Ik vraag me af of dit niet een wat slappe motie is. Bij de algemene politieke beschouwingen is nota bene door de fractievoorzitters al een motie ingediend. Die motie is aangenomen; de minister voert die uit voor 10 mln. U bent op dit moment dus ontevreden met de wijze waarop de minister die motie heeft uitgevoerd?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dat zou ik erg onaardig vinden jegens de minister, want ik weet niet in hoeverre hij als een leeuw heeft moeten vechten om überhaupt 10 mln. te krijgen. De Raad voor de rechtspraak zegt echter veel meer nodig te hebben. Ik ga niet zo ver dat ik het bedrag van 53 mln. waar de Raad voor de rechtspraak om vraagt, vast wil zetten. De minister stelt dat de termijn waarop de achterstanden kunnen ontstaan en de prognose van de achterstanden kunnen meevallen. Ik geef de minister ruimte om die achterstanden te bekijken, maar ik draag de regering wel op om bij de Voorjaarsnota, als de achterstanden duidelijk worden, te komen met een goede oplossing van het probleem. Ik durf niet aan te geven hoeveel geld beschikbaar moet komen want naar mijn mening is dat nog niet te zeggen. Wij weten echter wel allemaal dat het probleem in de loop van het komende jaar ontstaat.

De heer Wolfsen (PvdA):

De minister heeft bij een vorig overleg gezegd, vorige week maandag, dat hij 10 mln. heeft gevraagd en hij verder niets doet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Om die reden dien ik de motie nu al in.

De heer Wolfsen (PvdA):

U bent daar dus zeer ontevreden over. Welke garantie hebt u dat die motie ergens toe leidt? De minister wil niets.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De motie is door een meerderheid van de Kamer ondertekend en wordt dus waarschijnlijk aangenomen. Een breed gedragen motie is een niet mis te verstane opdracht aan de regering, zeker omdat ik niet zo heel veel moties indien.

De heer Wolfsen (PvdA):

Is uw motie meer waard dan een motie die ondertekend is door alle fractievoorzitters? Zij hebben gezegd: maak een plan van aanpak voor de gehele voorraadproblematiek. Die motie is zeer gebrekkig uitgevoerd. Waar leidt deze motie toe? Wat gebeurt er als de minister volhardt in zijn weigering om iets te doen?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

In een motie wordt de regering opgedragen om een wens van de Kamer uit te voeren. Het kabinet moet daarop reageren. Dan is pas de vraag aan de orde, wat het kabinet ermee doet. Ik ga ervan uit dat een motie wordt uitgevoerd, want anders dien ik er niet een in. Uw tweede, terechte, vraag gaat over de motie-Marijnissen die bij de algemene beschouwingen is ingediend waarin de regering is opgedragen om een plan van aanpak in te dienen. De regering heeft in dat kader 10 mln. vrijgemaakt, maar alleen de Raad voor de rechtspraak vraagt al om veel meer geld. Verder is het verbeterplan openbaar ministerie opgesteld, waarin geen financiële paragraaf is opgenomen. Wij kunnen allemaal wel zien dat de uitvoering van dat plan geld kost. In de brief staat dat het kabinet zich committeert aan dat plan. Ik meen dat de Kamer de regering wel degelijk kan oproepen om geld vrij te maken voor zowel de Raad voor de Rechtspraak, al dan niet 53 mln., en het openbaar ministerie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vraag om een verduidelijking van het bedrag voor de Raad voor de rechtspraak. Er zit natuurlijk een enorm gat tussen het geld dat het kabinet beschikbaar heeft gesteld, 10 mln., en het bedrag dat de Raad zegt nodig te hebben. Ik constateer dat u het bedrag van 10 mln. daarvoor te laag vindt. Welk bedrag moet naar uw mening in elk geval op tafel komen? Komt dat geld op tijd beschikbaar als dat bij de voorjaarsnota wordt geregeld? Moet de rechterlijke macht niet nu al beginnen met het in gang zetten van de voorbereidingen?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dat geld komt tijdig beschikbaar omdat niet op korte termijn veel rechters kunnen worden opgeleid. Het is een kwestie van geld vrijmaken, niet voor een jaar maar structureel. Het gaat om salarissen die moeten worden betaald en een amendement heeft dus geen nut omdat daarmee slechts voor een jaar geld vrij wordt gemaakt. Er moet voor de langere termijn een oplossing worden gezocht. Over de hoogte van het bedrag kan ik mij moeilijk uitlaten. De Raad voor de rechtspraak gaat uit van een prognose op basis waarvan een bedrag van 63 mln. nodig wordt geacht; 10 mln. is beschikbaar. De regering zet daar een andere prognose tegenover. Ik heb de regering vorige week gevraagd of het aantal rechtszaken niet enorm toeneemt in een tijd van economische teruggang; dan vallen er meer ontslagen, zijn er meer faillissementen en procederen mensen sneller om hun geld te krijgen. Die ontwikkeling kan ook leiden tot een verschil met de prognose. Ik vind het dus moeilijk om een bedrag aan te geven. Het bedrag van 53 mln. kan lager uitvallen maar ook reëel zijn. Het is naar mijn mening risicovol om bij amendement een bedrag vast te zetten omdat de ontwikkeling zich nog moet voordoen. Een motie is echter niet minder stellig.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U bent het niet eens met het kabinet en u wilt dat er extra geld bij de voorjaarsnota wordt vrijgemaakt. Wat doet u echter als het kabinet in weerwil van de Kamer vasthoudt aan het bedrag van 10 mln.?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik leg dat dan voor aan de Raad voor de rechtspraak. Die zal dan waarschijnlijk al een reactie daarop hebben gegeven. Al na een paar maanden blijkt of een prognose uitkomt of niet. Wij moeten erkennen dat er twee verschillende prognoses zijn, van het kabinet en van de Raad voor de rechtspraak. Ik wil nog niet op de uitkomst daarvan vooruitlopen maar ik realiseer mij wel dat er een groot probleem kan ontstaan voor de samenleving. Ik leg een en ander echter nog niet vast in een amendement, ook omdat daarmee slechts een jaar wordt geregeld, zeker als dekking wordt gezocht in budgetten die voor een jaar gelden. Ik moet anders op 1 januari 2007 aan de rechters vertellen dat zij allemaal weer ontslagen worden. Daarom is een motie een meer geëigend middel.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording van de schriftelijke vragen. Zij hebben een aantal verhelderende schriftelijke antwoorden gegeven, maar een aantal punten blijft onduidelijk.

Uit de belevingsmonitor waarmee het kabinet afgelopen maandag naar buiten kwam, bleek nog eens hoe belangrijk jeugdbeleid is en hoeveel waarde de samenleving hecht aan een goede opvoeding: "Een betere opvoeding helpt in de strijd tegen de criminaliteit en versterkt ieders verantwoordelijkheidsgevoel."

De CDA-fractie is verheugd dat de minister de behoefte aan een slagvaardig optreden ten opzichte van notoire spijbelaars onderschrijft. Ook de Raad voor de rechtspraak ziet het belang hiervan in en beziet thans op welke wijze de aanpak in het arrondissement Almelo met maandelijkse leerplichtzittingen, landelijk kan worden ingevoerd. Dit is een positieve ontwikkeling, maar alleen een andere opzet van de spijbelzittingen is onvoldoende om met name de notoire spijbelaars aan te pakken en zo nodig hulp te bieden. Een kinderrechter heeft veel meer expertise op het gebied van probleemjongeren dan een kantonrechter. Bij zaken van notoire spijbelaars zou dan ook altijd een kinderrechter moeten worden betrokken. Wil de minister op deze suggestie reageren? Kan de Raad voor de rechtspraak deze suggestie meenemen in het onderzoek naar de vormgeving van die spijbelzittingen?

Wij zijn blij met het antwoord van de minister op de vragen over kinderen van criminele ouders. Hij geeft aan dat een kleinschalig experiment voor gezinnen met een criminele ouder wordt ondersteund, zodat kinderen extra zorg en aandacht krijgen. Op welke termijn zal dit onderzoek worden uitgevoerd? In welke mate is het experiment al voorbereid? Wat houdt de "aansluiting bij de meest recente wetenschappelijk inzichten" op dit terrein precies in? Wat is de rol van de Bureaus Jeugdzorg in dit verband?

De minister van Justitie heeft een wetsvoorstel ingediend over de beïnvloeding van het gedrag van jeugdige criminelen. In dat kader heeft hij aangegeven meer aandacht te willen besteden aan risicojongeren. Het antwoord van de minister op de vragen over het uitvoeren van taakstraffen door allochtone jongeren in de eigen gemeenschap, bijvoorbeeld in een moskee of sportvereniging, kan worden beschouwd als een toezegging om dit op landelijk niveau te implementeren. Klopt deze interpretatie?

Bij justitiële jeugdinrichtingen komen vele inspecties langs, wat veel tijd kost en administratieve lasten veroorzaakt. Bij de onderwijsinspectie loopt een pilot waarbij een "geïntegreerde inspectie" langskomt en een risicoprofiel van scholen wordt gemaakt. Eén inspecteur neemt als het ware andere vragen mee. Zou zo'n aanpak niet ook goed zijn voor de justitiële jeugdinrichtingen?

Het is goed dat de minister wil doorgaan met de methode zoals die in Den Engh wordt toegepast. Afgelopen zomer was er zelfs een bijeenkomst van een aantal wetenschappers over een aantal vragen in dit verband. De minister heeft toegezegd, met een nader onderzoek te komen, waarnaar de CDA-fractie met belangstelling uitziet. Wanneer kunnen de uitkomsten daarvan worden verwacht? Eigenlijk hadden deze er al moeten zijn. De minister heeft ons toegezegd om nog met nader onderzoek te komen. Wij wachten met belangstelling op die gegevens. Wanneer kunnen wij die verwachten? Dan kunnen wij daarover toch eens van gedachten wisselen. Wij hadden die gegevens eigenlijk al gekregen moeten hebben.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ook de fractie van D66 is verheugd over de brief van de minister, maar hij is wel een beetje onduidelijk. Uit de brief blijkt niet dat het experiment tot 2009 kan worden voortgezet. Is de CDA-fractie het met ons eens dat die duidelijkheid er in ieder geval moet zijn, zodat het experiment in 2009 rustig kan worden afgerond?

De heer Çörüz (CDA):

Ik kan mij niet herinneren dat wij een bepaald jaartal zouden hebben afgesproken. Wij hebben ons altijd ingezet voor de methode Den Engh. Daar staan wij voor. Wij zijn blij dat de minister dat eveneens zegt, maar er zijn wel wat vragen open en wij zouden deze graag beantwoord zien door de minister. Volgens mij hebben wij niet een bepaalde datum afgesproken.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Dan heb ik nog een tweede vraag, namelijk over de experimentele status die Den Engh graag zou willen hebben. Met die status zou Den Engh meer flexibiliteit krijgen in de groepssamenstelling en andere zaken. Vindt de CDA-fractie ook dat Den Engh die ruimte moet krijgen om te kunnen experimenteren met nieuwe methoden?

De heer Çörüz (CDA):

Even voor de duidelijkheid: Den Engh heeft al een experimentele status voor het onderwijsgedeelte, dus die is er al. Ik wil het geheel ook meenemen, maar ik wil graag eerst alle open vragen beantwoord zien door de minister. Dan krijgen wij alles in een keer en kunnen daar een goed debat over hebben.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Even voor de duidelijkheid: mijn vraag richtte zich inderdaad op het niet-onderwijsgedeelte.

De heer Çörüz (CDA):

Oké. Dan kom ik op de nazorg. Als het misgaat met jongeren, dan komen zij in een justitiële jeugdinrichting, maar net zo belangrijk is de nazorg die daarop volgt. De minister geeft aan ernaar te streven dat alle jongeren – dus niet alleen de kansrijke, gemotiveerde jongeren – na een strafrechtelijk verblijf in een justitiële jeugdinrichting een passend nazorgtraject aangeboden krijgen. Er zijn verschillende projecten voor bijvoorbeeld nazorg, maar het probleem is dat veel gemeenten en wethouders niet weten dat deze jongeren terugkomen. Wij kunnen prachtige projecten met elkaar afspreken, maar als de informatie daarover niet bij de gemeentelijke bestuurders aanwezig is, dan gaat het moeizaam. Ik wil in dit kader aandacht vragen voor de ordeschool in Tilburg. Daar is al maatwerk geleverd. De gemeente Tilburg heeft met een aantal partners het onderwijsaanbod heel goed geregeld voor jongeren die in detentie zitten. Misschien kan er met dit lokale voorbeeld landelijk iets worden gedaan.

De oprichting van een landelijk kinderontvoeringscentrum. Ik ben blij dat de minister daar werk van maakt. De Kamer heeft zich breed voor de wenselijkheid daarvan uitgesproken. De minister zegt met een passende oplossing te willen komen wat de financiering betreft. Hij wil de nodige middelen uit beleidsartikel 14 halen, jeugd. Daarom zei ik ook aan het begin van mijn betoog dat de jeugd ontzettend belangrijk is. Mijn fractie hecht zoveel waarde aan een goed jeugdbeleid, dat wij de verschillende onderdelen daarvan niet met onderfinanciering willen laten kampen. Daarom vraag ik de minister nu toch, waar hij dat specifiek van wil betalen.

Voorzitter. Ten aanzien van de internationale rechtsorde heeft de CDA-fractie gevraagd om een lijst van in Nederland verblijvende verdachten van terroristische misdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De minister zegt deze lijst niet te kunnen verstrekken, omdat zij zich niet leent voor openbaarmaking. Toch wil mijn fractie inzicht krijgen in de uitwerking en de effectiviteit van het gevoerde beleid op het gebied van de internationale rechtshulp en de strafrechtelijke samenwerking. Daarom vraag ik de minister om een overzicht van de aantallen – het gaat ons niet om de namen – van de in Nederland verblijvende verdachten van terroristische misdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid op dit moment en in voorgaande jaren.

Over internationale organisaties en bedrijven hebben wij de vorige keer lang gesproken. Ook andere fracties hebben daar opmerkingen over gemaakt. Ik heb een aantal getallen genoemd die aangeven hoe waardevol het is dat wij die organisaties hier koesteren. Zo worden er bijvoorbeeld 11.000 directe en 11.000 indirecte banen door gecreëerd. De minister heeft geantwoord dat hij bezig is, maar het gaat erom, het wat makkelijker te maken. Wij hebben met elkaar gesproken over het Dubaimodel. De minister heeft gezegd dat hij dit zal bekijken, maar wij vinden dat te voorzichtig. Het model is interessant genoeg om in te voeren. Daarom dien ik een motie in om de minister meer steun in de rug te geven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Nederland diverse internationale instellingen en bedrijven zijn gevestigd die van grote waarde zijn voor de Nederlandse economie, het Nederlandse onderwijs en de Nederlandse samenleving;

overwegende dat deze instellingen en bedrijven regelmatig problemen hebben met het verkrijgen van visa voor hun personeel;

overwegende dat in Dubai een proef loopt waarbij bedrijven rechtstreeks digitaal zaken doen met de visadienst aldaar en dat de Nederlandse regering zich positief heeft uitgelaten over deze proef;

overwegende dat de regering voornemens is, meer verantwoordelijkheid voor het visaverleningsproces neer te leggen bij (onderwijs)instellingen en bedrijven;

verzoekt de regering, in het kader van de nadere uitwerking van het project "reguliere toelating", met een in Nederland gevestigde internationale instelling een proef te starten met visaverstrekking in de lijn van het Dubaimodel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Çörüz. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(30300 VI).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik kom te spreken over de aanwezigheid in Nederland van terrorisme-, oorlogsmisdadigers en buitenlanders die verdacht worden van misdaden tegen de menselijkheid. Gezien de recente veroordeling van twee Afghanen voor oorlogsmisdrijven en de illegaal in Nederland verblijvende heer Sison, een lid van de communistische partij op de Filippijnen, die voorkomt op de EU-lijst van terroristische personen en instellingen, vindt het CDA dat Nederland geen vrijhaven voor dergelijke personen kan zijn en dat misdadigers hun straf niet mogen ontlopen. De fractie verzoekt de regering dan ook om voortaan geen reisdocumenten en terugkeervisa meer te verstrekken aan in Nederland verblijvende vreemdelingen die zich schuldig hebben gemaakt aan of verdacht worden van terrorisme, oorlogsmisdaden of andere misdaden tegen de menselijkheid. Ook hierover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in Nederland vreemdelingen zonder verblijfsvergunning verblijven en niet kunnen worden teruggestuurd naar hun land van herkomst in verband met verdenking van of veroordeling wegens terroristische activiteiten, oorlogsmisdaden of andere misdaden tegen de menselijkheid;

constaterende dat (bijvoorbeeld in het geval van de van terroristische activiteiten verdachte Filippijn de heer Sison) deze vreemdelingen kunnen beschikken over reisdocumenten en terugkeervisa om Nederland uit en in te kunnen reizen;

van oordeel dat bij de internationale samenleving niet het beeld moet gaan ontstaan dat Nederland een vrijhaven is voor terroristen en oorlogsmisdadigers;

verzoekt de regering, voortaan geen reisdocumenten en terugkeervisa meer te verstrekken aan in Nederland verblijvende vreemdelingen die zich hebben schuldig gemaakt aan of verdacht worden van terrorisme, oorlogsmisdaden of andere misdaden tegen de menselijkheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Çörüz. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(30300 VI).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter...

De heer De Vries (PvdA):

U neemt in uw motie een formulering op over één persoon in het bijzonder, althans als ik het goed begrepen heb. U noemt namelijk iemand met wie iets zeer mis zou zijn. Is de Kamer wel de instantie die geroepen is om over één persoon dergelijke overwegingen in uitspraken vast te leggen? Zo ja, zou het dan niet handig zijn, als u de Kamer ook in de gelegenheid stelt om de kennis die u over deze zaak hebt, met u te delen? Wij hebben in Nederland toch niet de gewoonte dat in de Kamer vonnissen over mensen geveld worden?

De heer Çörüz (CDA):

Die kennis kunt u net als ik halen uit het jaarverslag van de AIVD. Dat jaarverslag is openbaar. Mijn informatie komt daar dus vandaan. U zegt dat mijn motie zich te veel op één persoon toespitst, maar ik heb die persoon als voorbeeld genoemd. Als u de motie echter goed leest, bevat die een algemeen politieke standpuntbepaling van mijn fractie. Zij vindt namelijk dat over Nederland in het buitenland en in het binnenland niet de indruk moet bestaan dat het zo gemakkelijk is om in Nederland te verblijven. Mensen kunnen wij niet terugsturen in het kader van internationaal recht, maar dan kan het wat ons betreft ook niet zo zijn dat zij in- en uitreizen. Daarover gaat de motie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U spreekt over mensen die worden verdacht van oorlogsmisdaden of van terroristische misdaden. Die mensen dienen toch gewoon te worden vervolgd?

De heer Çörüz (CDA):

Dat ben ik volledig met u eens. Daarom kan het niet zo zijn dat iemand wiens organisaties op de EU-lijst staat ook nog eens in- en uitreist. Dat is een heel paradoxaal beeld dat men schept. Daartoe moeten wij dan ook niet de gelegenheid geven.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat mij even om de precisie. Het maakt nogal verschil of een organisatie of een bepaalde lijst staat, dan wel of een persoon wordt verdacht van terroristische misdrijven of van oorlogsmisdrijven. Wanneer een persoon wordt verdacht van die misdrijven, dient het OM toch onmiddellijk vervolging in te stellen? Dat is dan toch de geëigende weg die moet worden gevolgd?

De heer Çörüz (CDA):

Daarom heb ik ook gezegd dat ik het goed vind dat de twee genoemde Afghanen nu zijn veroordeeld. Ik heb de vorige keer ook heel duidelijk gezegd dat wat ons betreft deze mensen, die illegaal zijn, na hun veroordeling moeten worden uitgezet.

De heer Wolfsen (PvdA):

Over de kinderontvoeringen hebt u terecht gezegd dat daarvoor een kenniscentrum komt. Er is ook een fraaie motie aangenomen in de Kamer die erin zou moeten voorzien dat er een fonds komt om de betrokken ouders terzijde te staan. Hun situatie brengt veel kosten met zich mee. Die motie is Kamerbreed aangenomen, maar de minister zegt niets voor uitvoering te voelen. Dan staan die ouders weer met lege handen. Wat vindt u daar eigenlijk van?

De heer Çörüz (CDA):

Wij hebben ons in het debat over kinderontvoering heel duidelijk uitgesproken voor zo'n centrum. Wij hebben toen gezegd dat de begrotingsbehandeling het moment is om daarover te beslissen. De minister zegt dat geld te halen bij de post jeugd. Ik wil dan wel van de minister weten ten koste waarvan dit geld zal gaan. De wenselijkheid van zo'n centrum wordt hier Kamerbreed gedeeld. Dat is niet het probleem.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dan gaat het om het centrum, maar daarnaast komt er nog het fonds, dat de ouders terzijde staat om daadwerkelijk actie te ondernemen. Daaraan ontbreekt het vaak, zeker als iemand krap bij kas zit. Dan kan zijn kind wel worden ontvoerd, maar kan hij het heel moeilijk terughalen. De minister zegt daar niet veel voor te voelen. Wat vindt u daarvan?

De heer Çörüz (CDA):

Ik vind dat de minister daarop adequaat heeft gereageerd, omdat de mogelijkheden die ouders hebben – zoals het slachtofferfonds – ook adequaat kunnen worden ingezet. Wij zijn het eens met die lijn van de minister.

De heer Wolfsen (PvdA):

U vindt dus dat altijd een beroep moet kunnen worden gedaan op dat schadefonds of slachtofferfonds als ouders wat extra financiële middelen nodig hebben? U gaat ervan uit dat de minister dat regelt?

De heer Çörüz (CDA):

Ik ga ervan uit dat de bestaande regelingen, zoals de rechtsbijstand, ook bijvoorbeeld gelden voor een moeder wier kind is ontvoerd en die een zaak wil beginnen, ook met een beroep op het rechtsbijstandsfonds. Als u bedoelt of er nog extra fondsen moeten komen, deel ik die opvatting niet met u. Ik ga ervan uit dat de fondsen die er op dit moment zijn adequaat en voldoende zijn om vaders en moeders in hun rechtsstrijd te begeleiden en te ondersteunen.

De vergadering wordt van 18.40 uur tot 19.45 uur geschorst.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik zal mij in de eerste termijn beperken tot de hoofdpunten die ik anderhalve week geleden tijdens het wetgevingsoverleg aan de orde heb gesteld en waarvan ik van mening ben dat zij nog even benadrukt dienen te worden. Dat geldt allereerst de situatie in de gevangenissen. Omdat het sobere regime, zoals ik het noem, pas een jaar van kracht is, zijn er nog geen cijfers bekend die ons inzicht geven in de invloed van dit regime op recidive. Ik voel er echter niets voor om over zes jaar te moeten constateren dat wij de verkeerde weg zijn ingeslagen, terwijl er nu al serieuze signalen zijn over de negatieve invloed van het sobere regime op de gedetineerden. Mijn vraag aan de minister luidt, wat hij hiervan vindt. Is hij bereid om te onderzoeken hoe het regime op dit moment voor de gedetineerden uitpakt? Ik wil hem in dit verband vragen of hij inmiddels de gelegenheid heeft gehad om het rapport dat ik hem vorige week namens de werkgroep Morgen beter heb overhandigd, te bestuderen. Daarin wordt een aantal eisen met betrekking tot het regime gesteld.

Aan de hand van een klein onderzoek onder gemeenten heb ik vervolgens de aandacht van de minister gevraagd voor de problemen die ex-gedetineerden ondervinden bij hun terugkeer in de samenleving. Ik heb de vraag gesteld of de gemeenten daarvoor zijn toegerust. Ik heb de indruk dat de minister wel degelijk aandacht heeft voor deze problematiek, maar ik wil graag van hem horen wat hij precies gaat doen om ervoor te zorgen dat de gemeenten hun opvang op orde hebben. Hoe gaat hij concreet invulling geven aan wat hij de aanjaagfunctie van de minister noemt? Blijft het bij een overleg hier of daar? Of worden gemeenten nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid gewezen? Wordt er gecontroleerd of de gemeenten ook aan hun verantwoordelijkheid voldoen? Is de minister bereid om de gemeenten te helpen door ervoor te zorgen dat in ieder geval geen enkele gedetineerde naar buiten komt zonder een geldig legitimatiebewijs?

Ik kan het belang van een goede eerste opvang na detentie niet genoeg benadrukken. In dit verband wijs ik de minister op een recent advies van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming waarover onder meer in de Staatscourant is gepubliceerd. De minister kent natuurlijk het hele advies. Daarin wordt het sobere regime bekritiseerd en wordt gesteld dat wij het risico van recidive heel serieus onder ogen moeten zien als wij op deze manier doorgaan. Het heeft wat mij betreft niet veel zin om in te zetten op een effectieve aanpak van de draaideurcriminaliteit als wij er niet in slagen om ex-gedetineerden binnen een week na vrijlating aan een voorschot van de Sociale Dienst te helpen. Grote gemeenten zoals Utrecht en Amsterdam nemen daarvoor rustig vier tot zes weken de tijd. Naar mijn mening is dat onvoorstelbaar. Ik verwacht van de minister dat hij er in het kader van zijn aanjaagfunctie evenmin geen genoegen mee neemt en dat hij op dit terrein maatregelen zal treffen.

Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik aangekondigd dat ik een amendement heb ingediend om 53 mln. vrij te maken voor de rechtspraak. Ik heb de noodzaak daarvan toen al toegelicht. Deze heeft te maken met de hoge werkdruk bij de rechtbanken, die een bedreiging vormt voor de kwaliteit van de rechtspraak in Nederland. Dat gevaar wordt door de minister overigens onderkend. Ik acht de dreigende toename van de doorlooptijden bovendien onaanvaardbaar. Die zou de samenleving op termijn nog veel meer geld kosten dan nu nodig is om de rechtbanken wat lucht te geven. In het wetgevingsoverleg is gedebatteerd over de dekking van het amendement. Ik heb de dekking nu gezocht in de budgetflexibiliteit en de reserves. Ik vraag uiteraard aan de minister wat hij nu van het amendement vindt en hoe hij tegenover deze dekking staat. Als hij ook een probleem heeft ten aanzien van de huidige dekking, kies ik alsnog voor de oplossing die ik in eerste termijn heb voorgesteld en vraag ik de minister om zelf een deugdelijke dekking aan te dragen. Misschien kan hij een beroep doen op minister Zalm die op verzoek kruisraketten financiert. In ieder geval handhaaf ik op dit moment dat amendement, vooral omdat ik vind dat het een dermate groot probleem is dat de Kamer daarvoor geld ter beschikking dient te stellen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vraag de heer De Wit het spiegelbeeld van wat hij mij heeft gevraagd. Op 1 januari 2007 is de werking van dit amendement voorbij. Worden alle rechters die in zeer korte tijd zijn opgeleid en aan het werk zijn gezet dan weer ontslagen?

De heer De Wit (SP):

Nee, dat zou ik ook niet wensen. De heer Van Haersma Buma heeft dit in antwoord op mijn interruptie al genoemd. Ik begrijp het probleem. Ik weet of niet of wij dan vier jaar achter elkaar die 25% dienen aan te spreken, want ik zie ook dat wij dan een heel groot probleem met de reserves zullen hebben. Mogelijk kunnen in 2007 andere oplossingen worden gezocht, maar ik zie op dit op dit moment als de enige uitweg.

Ik heb ook een amendement ingediend om de beoogde bezuinigingen op de justitiële jeugdinrichtingen enigszins te verzachten. Ik heb de minister tijdens het wetgevingsoverleg gevraagd welke effecten deze bezuinigingen hebben op de groepsgrootte en de behandeling van kinderen in de jeugdinrichtingen en ik heb hem een reactie gevraagd op de stelling van de zogeheten MO-groep dat die verdere bezuinigingen op de jeugdinrichtingen onverantwoord zijn omdat die zullen leiden tot grotere groepsgrootte en verdere verslechttering van de begeleiding van de jeugdigen. Ik kan uit de schriftelijke reactie van de minister niet precies opmaken wat zijn standpunt is. Vandaar dat ik de vraag herhaal.

Ook ik heb de Zembla-uitzending gezien. In maart 2004 is in de Kamer een plenair debat gevoerd over het fraudeverschijnsel in Nederland, onder de titel "Nederland Fraudeland?". Wij zien hier een herhaling van wat wij toen al hebben gesignaleerd, te weten dat bij een kwart van de faillissementen sprake is van fraude en dat slechts in een klein aantal gevallen, 1% tot 2%, sprake is van vervolging. De uitzending heeft het nogmaals noodzakelijk gemaakt aan de minister te vragen wat wij gaan doen om de recherche beter uit te rusten om iets te doen aan die faillissementsfraude en hem te verzoeken het OM beter toe te rusten. Wat gaat de minister concreet doen om dit grote probleem van de faillissementsfraude aan te pakken?

Ik heb een amendement ingediend over de rechtsbijstand, waarin 10 mln. wordt gevraagd om de tarieven voor de sociale advocatuur te verhogen met € 3,50 per uur. Ik handhaaf dat amendement omdat ik vind dat er nog steeds een groot verschil bestaat tussen de beloning van de sociale advocaat, de advocaat die de financiële rechtshulp verleent, en de commerciële advocatuur.

Ik maak enkele opmerkingen over de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Na het wetgevingsoverleg van vorige week maandag is voor mij de conclusie duidelijk dat de minister weigert in te zien waar haar beleid faalt of niet aan de eisen van recht en rede voldoet. Ex-asielzoekers worden met honderden tegelijk op de straat gezet en het enige dat de minister daarop kan zeggen is dat die mensen naar de IOM moeten gaan. Dat zou een uitstekend idee zijn, ware het niet dat de meesten dat al lang en breed hebben gedaan, maar daar niet verder komen. Men kan dan de gemeenten wel de les lezen, zoals de minister doet, dat zij de mensen opvang blijven bieden, maar wat is het alternatief? Hen zonder terugkeerdocumenten in een bushokje laten verkommeren?

Een project voor ex-ama's in Utrecht is succesvol, maar de minister weigert van dit project te leren of weigert het zelfs maar te steunen omdat begeleiding naar terugkeer moet plaatsvinden, zo zegt de minister, voordat een ama achttien jaar wordt. Niemand zal de minister tegenspreken over het vroeg beginnen met begeleiden naar terugkeer van ama's die evident geen kans maken op rechtmatig verblijf in Nederland, maar wat te doen met ex-ama's die geen of niet voldoende begeleiding hebben gekregen voor hun achttiende verjaardag? Bieden wij die een project aan, zoals in Utrecht, of zeggen wij na drie terugkeergesprekken: "u heeft pech, zoekt u het verder maar uit"? Wat wil de minister nu eigenlijk op dit punt? Wil zij uitsluitend het terugkeerbeleid handhaven en zo veel mogelijk dossiers kunnen afsluiten of is zij werkelijk op zoek naar een oplossing voor deze ex-ama's?

Ik wijs de minister verder op de aanklacht die Defence for Children voornemens is tegen de Staat der Nederlanden in te dienen. Die klacht richt zich op het schenden van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in het Nederlandse asielbeleid. In dit asielbeleid worden de rechten van het kind afgeleid van de rechten van de ouders, terwijl een kind op grond van het verdrag recht heeft op onderwijs en gezondheidszorg en het recht heeft niet opgesloten te worden in detentie. De heer De Vries heeft echter al uitgebreid uiteengezet en de petitie die gisteren vanuit het onderwijs is aangeboden maakt volop duidelijk wat op dit moment de effecten van het beleid zijn. Het belang van het kind wordt in ons land dagelijks geschonden, doordat kinderen uit scholen worden weggerukt, doordat kinderen in detentie worden gezet en doordat kinderen niet krijgen waar zij recht op hebben. In dit verband is interessant dat de bijdrage voor levensonderhoud beneden alle peil is. Voor ouders met asielkinderen is die bijdrage te gering om van te leven. Daardoor worden de kinderen in hun ontwikkeling tekortgedaan. Graag hoor ik een reactie van de minister over het schenden van het belang van het kind door de Nederlandse Staat.

Dat de minister niet te overtuigen is van de wenselijkheid van een specifieke pardonregeling voor asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet asiel hebben aangevraagd, is mij bekend. Ik blijf dat, gezien het menselijke leed dat dit beleid veroorzaakt bij hen die weg moeten en bij hen die mogen blijven, buitengewoon betreurenswaardig vinden. Daarom ben ik blij met iedere mogelijke opening op dit gebied. Ik hoopte dat de uitspraak van het congres van D66 voor een specifieke regeling zo'n opening zou zijn. Ik hoop dat eerlijk gezegd nog steeds. Daarom dien ik de navolgende motie in:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de situatie van de (ex-)asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet asiel hebben gevraagd, stuit op aanhoudend, groeiend verzet in de samenleving;

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft aangegeven dat een versnelde zorgvuldige afwikkeling niet mogelijk is,

van oordeel dat de lange proceduretijd en de grote instroom van ex-asielzoekers in de illegaliteit menselijk en maatschappelijk gezien ongewenst is;

van oordeel dat een specifieke pardonregeling wenselijk is, teneinde alle oude dossiers vóór 1 juli 2006 te hebben afgewikkeld;

verzoekt de regering, op zo kort mogelijke termijn een specifieke pardonregeling te ontwerpen voor (ex-)asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet asiel hebben gevraagd, waarbij een status wordt verstrekt onder voorbehoud van zware contra-indicaties voor criminaliteit en mensenrechtenschendingen conform de Vreemdelingencirculaire,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, de Vries, Vos en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(30300 VI).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De minister heeft gezegd dat zij er slechts in is geslaagd om Harry Potter te lezen. Ik zal haar straks twee boeken aanreiken met fundamentele kritiek op het Nederlandse asielbeleid. Die kan zij dan in ieder geval lezen.

De heer Weekers (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De fractie van de VVD wil dat de straat en de buurt worden teruggegeven aan fatsoenlijke mensen. Wij willen de strijd aanbinden met de overlast. Wij willen dan ook dat de kleine criminaliteit en hinderlijk gedrag consequent worden aangepakt.

Vorige week zette ik de aanval in tegen verloedering. Vandaag ga ik daarmee door. Kijk ik naar de oorzaken van geweld, agressie en hufterigheid, dan valt het volgende op. Wij houden elkaar niet meer in de gaten en van de overheid eisen wij wel veel, maar ernaar luisteren: ho maar! Er is een gezagshiaat. Wat is daarop het antwoord van het kabinet?

De capaciteit van de politie is nog onvoldoende om consequent op te treden. Mijn fractie legt zich daar niet bij neer. Wij blijven pleiten voor meer blauw op straat. Zolang de politie nog aankomt met het verhaal "geen tijd" zeg ik: Tom Poes, verzin een list. Ik heb de vorige week concreet gevraagd om mogelijkheden om de gemeentelijke aanpak te vergroten. Heel concreet betekent dat meer boa's, de nieuwe gemeentepolitie, en meer bevoegdheden, zoals de aanpak van hinderlijk gedrag op of aan de weg, hinderlijk drank- of drugsgebruik, hinderlijk gebruik bij of in gebouwen en idem dito voor publiek toegankelijke ruimten. Het antwoord dat ik van de minister kreeg stelt mij niet gerust. Ik vraag hem daarom of hij ervoor gaat zorgen dat er meer toezichthouders komen. Geeft hij de gemeenten de mogelijkheid om boetes op te leggen voor de feiten die ik net noemde? Zal hij daarin zijn collega van BZK steunen?

Wat betreft de aanpak van drugsoverlast heb ik de vorige week een klemmend beroep op de minister gedaan, het project Hektor in Venlo de komende jaren financieel mogelijk te blijven maken. In reactie daarop is het oorverdovend stil gebleven. Wat dat betreft zie ik mij genoodzaakt om een amendement in te dienen op de begroting.

Kijkend vervolgens naar het wettelijke kader voor het optreden door de overheid, moet ik constateren dat dit onvoldoende is. Strafrecht komt altijd achteraf en dat is niet langer genoeg. In dit opzicht moeten volgens mijn fractie de bestuurlijke instrumenten worden uitgebreid. Voor de burgemeester is dat in het kader van de openbare orde; daarbij verwijs ik kortheidshalve naar het debat dat eergisteren bij de politiebegroting is gevoerd.

Ook dienen er meer instrumenten te komen voor de officier van justitie in het kader van een goede procesorde. Immers, wat wij zien, is dat het strafrecht wordt geconfronteerd met steeds meer mensen die uit angst niet willen getuigen, laat staan aangeven. Daarbij doel ik niet alleen op mensen die bang zijn voor repercussies van bijvoorbeeld Hells Angels, maar ook op de winkelier die bang is om in elkaar te worden geslagen.

De officier van justitie moet daarom bestuurlijke aanwijzingen kunnen geven – ik zou liever spreken van een ambtelijk bevel – in het kader van lopende rechtszaken, strafzaken zowel als civiele zaken. De VVD-fractie vindt dat de overheid burgers moet bijstaan in hun recht en hen niet aan het lot moet overlaten. Heel concreet denken wij aan de mogelijkheid dat de officier van justitie contact- en straatverboden kan opleggen met het oog op intimidatie en bedreiging van slachtoffers en getuigen. Ik vraag de minister dit te regelen, zodat mensen weer gewoon hun burgerplicht willen doen, zoals het getuigen, en slachtoffers van overlast, diefstal en geweld niet terugschrikken om aangifte te doen.

Als ik het heb over slachtoffers, vind ik ook dat de minister wat meer in de benen mag komen om ons idee van herstelgerechtigheid, respectievelijk hersteljustitie, te omarmen. De argumentatie waarmee de minister dit plan afwijst, deugt niet. De minister schrijft: "Het slachtoffer wordt daarmee instrument in de afdoening en de dader kan onevenredig meer aandacht krijgen dan het slachtoffer. Bovendien hechten veel slachtoffers aan de strafrechtelijke procedure." Als ik dat lees, dan denk ik dat de minister ons plan niet heeft begrepen of niet wil begrijpen. Herstelgerechtigheid is natuurlijk alleen een volwaardig alternatief voor het strafproces, als het slachtoffer met de uitkomst afdoende genoegdoening ervaart. Het voordeel ten opzichte van het klassieke strafproces is dat het slachtoffer een say heeft in de afdoening. Hij krijgt zeggenschap over de invulling van bijvoorbeeld een taakstraf en dat heeft hij in het klassieke strafproces niet, ook niet met het spreekrecht. Daarbij komt nog het indringende karakter van de confrontatie voor de dader; gevaar voor herhaling wordt daarmee kleiner. Deze vorm van benadering is voor de dader namelijk andere koek dan het schrijven van gratuite spijtbrieven, meestal gedicteerd door de advocaat. Wanneer de minister dit ziet als onevenredig meer aandacht voor de dader dan voor het slachtoffer, kan ik hem niet volgen.

De reclassering heeft vorige week meteen al positief op ons plan gereageerd. Wel geeft zij aan dat de juridische mogelijkheden moeten worden verbeterd om de dader ertoe te brengen een gesprek aan te gaan. Daarvoor heeft de reclassering al meteen enkele suggesties aangereikt. De exacte vorm van die modaliteiten moet natuurlijk nog nader worden uitgewerkt. Je kunt het als transactie regelen – dan is het een volwaardig alternatief voor het strafproces – maar ook als bijzondere voorwaarde, opgelegd bij vonnis of als onderdeel van een taakstraf, en dan speelt het naast het strafproces. Beide opties zouden wij graag geïntroduceerd zien. Omdat ik al heb moeten constateren dat de minister dit plan afwijst, wil ik nu een motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bieden van genoegdoening en het bevorderen van speciale preventie twee klassieke doelen van het strafrecht zijn en dat een systeem van herstelgerechtigheid hieraan bijdraagt;

van mening dat slachtoffers die behoefte hebben aan een herstelgesprek, hierin soms meer genoegdoening kunnen vinden dan alleen in een rechterlijke uitspraak;

overwegende dat een herstelgesprek tussen slachtoffer en dader een positief effect kan hebben op de recidivekans;

overwegende dat het wenselijk is om de juridische mogelijkheden te verbeteren om daders ertoe te brengen mee te werken aan een herstelgesprek;

verzoekt de regering, in overleg met de reclassering te onderzoeken welke modaliteiten er mogelijk zijn voor de invoering van een systeem van herstelgerechtigheid en hierover de Kamer te informeren tegelijk met het indienen van het wetsvoorstel rond de positie van het slachtoffer in het strafproces,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weekers, Wolfsen, Eerdmans en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(30300 VI).

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. In aanvulling op mijn motie vraag ik de minister nog om de verschijningsplicht van de dader in het strafproces te introduceren. Dat kan de minister met datzelfde wetsvoorstelletje doen.

Vorige week heb ik gezegd dat effectief optreden begint met vertrouwen. Zojuist heb ik een concreet voorstel gedaan om het vertrouwen van het slachtoffer in het rechtsproces te herstellen. Versterking van het vertrouwen in de rechtspleging door middel van meer betrokkenheid van gewone burgers kan ook met de introductie van elementen van lekenrechtspraak.

Minister, u hebt gisteren per brief toegezegd te laten onderzoeken op welke wijze burgers in de ons omringende landen worden betrokken bij de strafrechtspraak. Ik vraag u om niet alleen naar de handelwijze in Duitsland en België te kijken, maar om ook nadrukkelijk in aanmerking te nemen wat men gewoon is te doen in Denemarken, Engeland en Wales. Beperk u dan niet tot de vraag wat de invloed is op de waardering van de rechtspraak. Nee, zet alle plussen en minnen van de ervaringen in de ons omringende landen op een rijtje. Geef aan welke elementen in ons rechtsstelsel zijn in te passen, want wij willen niet alleen leken in de rechtspraak om een vonnis in begrijpelijk Nederlands op te stellen. Wij willen ook de andere voordelen van lekenrechtspraak, zoals ontlasting van de reguliere rechterlijke macht en de medeverantwoordelijkheid van de samenleving voor de architectuur van de rechtsstaat en voor de invulling daarvan. Bent u bereid hieraan aandacht te besteden?Weekers

Voorzitter. Het vertrouwen in het Openbaar Ministerie moet worden herwonnen. Tijdens het debat over de Schiedammer parkmoord heb ik gevraagd om een fundamentele bezinningsnotitie over de rol en de positionering van het Openbaar Ministerie in onze rechtsstaat alsmede over de ontwikkeling daarvan. Die vraag wil ik nu herhalen en ik verlang daarop een toezegging.

Wij zien dat het Openbaar Ministerie evolueert van klassieke, staande magistraat naar crime fighter. Daar heb ik op zichzelf geen moeite mee, mits dat – en dit schrijf ik met hoofdletters – wordt gecompenseerd met uitgebalanceerde rechten voor de verdediging. De checks and balances moeten op orde zijn. Voor onze fractie is in elk geval van belang dat het criterium is: objectieve waarheidsvinding met aan de ene kant waarborgen tegen tunnelvisie en manipulatie en aan de andere kant bestrijding van mogelijkheden tot traineren.

Voorzitter. Er is een verbeterprogramma van het OM verschenen. Dit plan verdient een apart debat. Mijn fractie zal toetsen of met dat programma afdoende antwoord wordt gegeven op geconstateerde tekortkomingen en de gemaakte aanbevelingen. Mij viel bij eerste lezing wel op dat de aanbeveling om veel meer gebruik te maken van de geluidsband erg mager lijkt te worden uitgevoerd. Als namelijk van een geluidsband gebruik wordt gemaakt, moet het gaan om zeer zware zaken, om geweld- of zedendelicten waarvoor twaalf respectievelijk acht jaar staat. Andere delicten, zoals het aanzetten tot haat, diefstal met geweld, mishandeling met de dood tot gevolg staan niet op de lijst. Mijn vraag aan de minister is: wat verzet zich ertegen om tijdens elk verhoor een geluidsband te laten meedraaien? Dat moet met de huidige stand van de techniek toch eenvoudig te doen zijn. Wij zijn dan in één klap af van het wantrouwen bij de verdediging jegens politie en het OM en twisten over wat er wel en niet tijdens een verhoor is gezegd, behoren voorgoed tot het verleden. Ik vraag de minister: sta open voor een dergelijke simpele doch doeltreffende maatregel. Zorg ervoor dat van elk verhoor een geluidsopname wordt gemaakt die voor de verdediging toegankelijk is. Nogmaals, dat kost met de huidige techniek niet veel, maar dit leidt bij de advocatuur, de verdediging en de hele samenleving tot herstel van het vertrouwen.

Ook vindt mijn fractie dat de verdediging toegang moet hebben tot de analyse van technisch bewijs. Dat raakt de discussie over de positionering van het Nederlands Forensisch Instituut. Wat vindt de minister ervan dat in het geval het OM en de verdediging niet tot een akkoord komen over een vraagstuk rondom technisch bewijs, de rechter-commissaris kan worden ingeschakeld om de verdediging rechtstreeks toegang tot het NFI te geven? Of ziet de minister mogelijkheden in de ontwikkeling van een onafhankelijk contra-expertise-instituut? Dat wordt ook gesuggereerd.

Voorzitter. Vorige week heb ik gevraagd om de mogelijkheid te creëren om mensen te verplichten DNA af te staan wanneer dit de oplossing van een ernstig misdrijf dichterbij kan brengen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het verplicht afstaan van DNA door personen die voor het laatst zijn gesignaleerd bij het slachtoffer van een ernstig misdrijf, een ernstig zedendelict of een moord. De lustmoord op Mariëlla de Geus zou dan veel sneller zijn opgelost, terwijl het risico dat een onschuldige achter de tralies komt te zitten, wordt verkleind. Bij de minister stuit dit op principiële bezwaren. Natuurlijk gaat het om een principieel vraagstuk, maar er is zelfs zonder concreet redelijk vermoeden van schuld alle reden om verplichte DNA-afname mogelijk te maken. De oplossing van een ernstige gewelds- of zedenzaak rechtvaardigt dit.

Vorige week hebben wij een hele dag overlegd over de begroting van Justitie. Dat doen wij deze week opnieuw. De Kamer heeft nogal wat wensen geuit. Het succes van het veiligheidsbeleid van dit kabinet geeft mij het vertrouwen dat de verloedering met nog meer elan zal worden aangepakt. Mijn fractie zet de aanval in en nodigt de minister van Justitie uit om daaraan mee te doen.

De heer De Wit (SP):

Wat vindt de heer Weekers van het bedrag van 53 mln. extra voor de rechterlijke macht, waarvoor ik een amendement heb ingediend?

De heer Weekers (VVD):

Ik vind het amendement van de heer De Wit sympathiek, maar ik zit met hetzelfde vraagstuk als collega Van Haersma Buma. Het is niet volstrekt helder hoeveel geld extra voor de rechtspraak nodig is. Er bestaat twijfel over de vraag welke aanname juist is. De minister denkt er met 10 mln. extra te komen. De Raad voor de rechtspraak meent dat 53 mln. nodig is. Ik heb de wijsheid niet in pacht. Het probleem moet in elk geval worden opgelost. Dat is ook de reden dat ook mijn fractie met de algemene beschouwingen de motie van de heer Marijnissen heeft gesteund. Met die 10 mln. lossen wij het probleem niet op. Of het 53 mln. moet worden, is nog maar de vraag. Wij kunnen beter de komende tijd aanzien hoe de rechtspraktijk zich ontwikkelt. Dat het probleem moet worden opgelost, daarover zijn wij het met elkaar eens.

De heer Wolfsen (PvdA):

Wanneer is het probleem volgens u opgelost? Wat moet het resultaat zijn?

De heer Weekers (VVD):

Het resultaat moet in elk geval zijn dat er niet een nieuw stuwmeer aan rechtszaken gaat ontstaan. In de motie die ik samen met de heer Van Haersma Buma heb ingediend, wordt het kabinet verzocht om het vraagstuk van de zittende magistratuur te voorzien van een financiële paragraaf, tegelijk met het vraagstuk rond de staande magistratuur en de verbeterplannen, die ook nog van een financiële paragraaf moeten worden voorzien. Het is logisch dat wij vervolgens aan het kabinet vragen om snel te komen met een deugdelijke onderbouwing. Het moet geregeld worden op het eerste het beste moment dat het financieel ook te regelen valt.

De heer Wolfsen (PvdA):

U bent eigenlijk alleen dan tevreden, als de voorraden en de doorlooptijden niet verder oplopen en de kwaliteit intact blijft. Dat moet er uitkomen.

De heer Weekers (VVD):

Ik ben er helder over geweest. Collega Wolfsen heeft het nog eens mooi samengevat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Uw coalitiepartner het CDA heeft bij monde van de heer Verhagen geroepen dat het vonnis rond Samir A. onacceptabel is en gezegd dat er scherpere wetgeving moet komen. Ik ben benieuwd naar de opvatting van de VVD in deze kwestie.

De heer Weekers (VVD):

Ik heb afgelopen vrijdag, toen ik kennisnam van de uitspraak, gezegd dat ik de uitspraak opmerkelijk en uiteindelijk onbevredigend vond. Niet om daarmee op de stoel van de rechter te gaan zitten, want de rechter heeft gelijk. De rechter past de wet toe. Ik vond de uitspraak opmerkelijk omdat de rechter aangeeft dat er een intentie aanwezig was. Daar twijfelt het hof niet over. Er wordt gezegd dat een begin gemaakt is met een aantal uitvoeringshandelingen. Dat was volgens de rechter echter zo stoethaspelig gedaan, dat het nooit tot een aanslag had kunnen leiden. Ik vond dat een opmerkelijke en uiteindelijk onbevredigende uitspraak, omdat er niet alleen sprake was van een intentie, maar ook van een begin van uitvoeringshandelingen. De volgorde moet als volgt zijn. Inmiddels is de wetgeving aangescherpt. Vervolgens moet bezien worden of hetzelfde feitencomplex bij beoordeling door een rechter onder de aangescherpte wetgeving wel tot een veroordeling zou leiden. Op dit moment loopt er een nieuwe strafzaak. Misschien zien wij het dus in de praktijk. Als dat uiteindelijk nergens toe leidt, is mijn fractie bereid tot aanscherping van de wetgeving.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Weekers vindt dus dat er toch een veroordeling uitgesproken had moeten worden.

De heer Weekers (VVD):

Dan heeft mevrouw Vos mij verkeerd verstaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Weekers acht het onbevredigend. Hij legt zich echter neer bij het oordeel van de rechter. Hij zegt ook dat er nu geen reden is tot aanscherping van de wetgeving. Hij sluit echter niet uit dat de VVD-fractie uiteindelijk die weg verkiest.

De heer Weekers (VVD):

Dat is correct.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik wil voor de Handelingen rechtzetten dat mijn fractievoorzitter niet heeft gezegd dat het vonnis onacceptabel is. Hij sprak over de gevolgen als wij niets doen.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik zal het niet hebben over de begroting voor het jaar 2006 van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Daarover is vorige week vrij uitgebreid gesproken.

De vraag die ik namens mijn fractie naar voren breng is de volgende. Welke grip heeft Nederland, bevolking en parlement, in het jaar 2015 op het migratiebeleid? Wat is de plaats en betekenis van artikel 2 van de Grondwet in de toekomst? Artikel 2 stelt dat bij wet wordt bepaald wie toegang krijgt tot Nederland. Ik stel die vraag omdat onder invloed van globalisering en internationalisering de invloed van wetten en de toepassing van beleid steeds sterker afhankelijk is geworden van internationale verdragen, de interpretatie daarvan door rechters, en van beleid en regelgeving vanuit de EU. Deze trend is zo invloedrijk dat onlangs een speciaal onderzoeksinstituut in Den Haag is opgericht: The Hague Institute for Internationalisation of Law. Die is niet toevalligerwijs in Den Haag opgericht. Men stelt dat de globalisering de rechtsorde onder druk zet.

Ik wil op het terrein van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dit thema met vier voorbeelden illustreren.

Het eerste voorbeeld betreft migratie onder de juridische noemer van het vrije verkeer van personen. Wij zien dat het Europese Hof de reikwijdte daarvan steeds verder oprekt en invult. Oorspronkelijk was het vrij verkeer van personen gericht op en bedoeld voor economisch actieven. Nu lijkt het alsof het vrij verkeer ook van toepassing wordt op niet economisch actieven. Het meest recente voorbeeld daarvan is het arrest-Bidar over studiefinanciering. Meteen na dat arrest veranderde de Nederlandse regering de wet- en regelgeving. Ik heb hierover diverse keren schriftelijke vragen gesteld aan verschillende staatssecretarissen. Ik leg het nu bij deze minister neer. Het gaat mij om de principiële vraag wie uiteindelijk de reikwijdte bepaalt van het vrije verkeer van personen. Is dat de wetgevende macht of de rechterlijke macht? Ik verzoek de regering om in te gaan op de ontwikkelingen rond de recente jurisprudentie over artikel 18 van het EG-verdrag.

Een tweede voorbeeld is de Europese beleidsontwikkeling op de terreinen van migratie en asiel. Die raken het laatste jaar in een stroomversnelling. De tendens is dat steeds meer onderdelen van het migratiebeleid overgaan van de intergouvernementele derde pijler naar de communautaire pijler. Hierdoor kan de Raad bij gekwalificeerde meerderheid in plaats van bij eenparigheid van stemmen beslissen. Het is echter de Raad die vooraf unaniem beslist of een terrein van die derde naar de eerste pijler gaat. Het argument daarvoor is dat de noodzaak van unanimiteit kan leiden tot impasse in de besluitvorming. Dat begrijp ik. Zo'n trend veronderstelt dat het optreden van de minister in de Raad scherper gecontroleerd moet worden door de Tweede Kamer. Hierbij moet aangesloten worden bij een recent advies van de Raad van State over de invloed van de EU op de Nederlandse instituties naar aanleiding van het verworpen grondwettelijke verdrag. Misschien kunnen we dat advies als een soort pilot loslaten op het migratie- en asielbeleid. Dat betekent dat de Kamer in een veel eerder stadium, pro-actief moet worden geïnformeerd en betrokken bij dergelijke strategische keuzes op het terrein van migratie en integratie. Kan het kabinet aangeven op welke wijze en op welk moment het parlement wordt geïnformeerd over voornemens om op dit terrein voortaan niet meer bij unanimiteit, maar bij gekwalificeerde meerderheid te besluiten? Het lijkt de VVD logisch dat vóórdat kabinet en Raad hiervoor toestemming geven, deze daarvoor toestemming krijgen van het Nederlandse parlement; ook het parlement raakt immers een bevoegdheid, een middel tot correctie kwijt, terwijl de latere gevolgen voor Nederland bindend kunnen zijn.

Een derde voorbeeld. Het grondwettelijk verdrag bevatte concrete en verregaande aanzetten tot communautarisering van het reguliere migratiebeleid, al was erin wel expliciet opgenomen dat lidstaten bepalen hoeveel reguliere migranten zij willen door middel van quotering. Nu is het verdrag verworpen. Wat betekent dit voor het Groenboek migratie dat we in het voorjaar bespraken? Ik vond begin dit jaar dat het Groenboek migratie al om inhoudelijke redenen in een Brusselse bureaula moest verdwijnen om nooit meer tevoorschijn te komen, maar nu is daar ook een formele reden voor: het verdrag waar het groenboek op preludeerde, is namelijk niet meer. Wat is de status van het groenboek? Wat is er in de afgelopen tijd mee gebeurd? Als de inhoud ervan wordt doorgezet zonder dat het verdrag is goedgekeurd, rijst onvermijdelijk de vraag hoe de ambities ervan zich verhouden met ons artikel 2 van de Grondwet. En wat is het vervolg van het Haags programma, waarin een aantal zaken worden opgenomen, zoals een tussenbalans en een mededeling van de Commissie komend jaar? Ook dat kwam namelijk voort uit het verdrag, waarvan wij allen dachten dat het zou worden aangenomen.

Mijn vierde en laatste voorbeeld. Enkele weken geleden oordeelde de rechter dat de kinderen van illegaal in ons land verblijvende personen recht hebben op bijstand van de gemeente waar zij verblijven. De rechter meende dat het kinderrechtenverdrag zwaarder weegt dan de Koppelingswet. Door deze Koppelingswet zeer bewust buitenspel te zetten, nam hij een besluit met verregaande gevolgen; een vorm van beleidscorrectie zou je kunnen zeggen, in ieder geval meer dan een oordeel in een individuele zaak. Ik vroeg mij toen af wat de taak van de wetgevende macht, de volksvertegenwoordiging, moest zijn. Toen ik als Kamerlid mijn verbazing uitsprak over deze rechterlijke uitspraak, volgde meteen de volgende kritiek: internationaal recht zou volgens de Grondwet gaan boven nationaal recht, dus mocht de rechter op basis van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind oordelen dat de gemeente Zaanstad was gehouden om bijstand te geven aan de kinderen van een illegaal gezin.

Maar neem zowel de Grondwet als het verdrag erbij: een bepaling in een verdrag gaat boven een Nederlandse wet als ieder verbindende bepaling met rechtstreekse werking. De rechter bepaalt of een verdragsbepaling eenieder verbindend is; zie artikel 94 Grondwet. Dat gebeurt op grond van de interpretatie van het verdrag en niet iedere letter in ieder verdrag is bindend. In september 2000 bepaalde de rechtbank in Den Haag dat aan dit bewuste artikel in dat verdrag geen directe werking toekomt, want de formulering was dermate algemeen dat ze zonder nadere uitwerking bezwaarlijk in de rechtsorde kan functioneren. Rechtstreekse werking lag dus niet voor de hand, oordeelde de Haagse rechter toen. Maar in de Zaanstadse zaak zei de rechtbank Haarlem helemaal niets over rechtstreekse werking. Wel merkte deze rechter op dat de wetgever in Nederland met artikel 26 een voorbehoud heeft gemaakt. Ik meen op grond van dat voorbehoud dat de wetgever, en dus de volksvertegenwoordiging, hierover een opmerking kan maken. Is de regering het met mijn redenering eens?

En wat te doen indien de voorzieningenrechter het besluit handhaaft? Dan wordt het feit genegeerd dat Nederland expliciet een voorbehoud heeft gemaakt bij artikel 26 van dat verdrag. Graag een reactie van het kabinet op dit punt en een oordeel over de mogelijke ontwikkeling. Vinden de bewindslieden dat met dergelijke uitspraken wordt beslist over zaken die eigenlijk door de politiek moeten worden beslist? Ik kan mij indenken dat hierop een instemmend antwoord komt. Ook volgen er verschillende reacties op een dergelijke trend. Wat voor reacties? Je zou een verdrag kunnen opzeggen en opnieuw kunnen toetreden, je kunt denken aan nieuwe vormen van toetsing aan de Grondwet, maar dat is allemaal optreden achteraf. Het is belangrijker om te voorkomen dat internationaal recht en nationaal recht botsen. Het valt mij op dat in de Europese lidstaten de relatie tussen nationaal recht en internationaal recht verschillend is geregeld. Ik dank de staf van de commissie voor Justitie voor de notitie die daarover is geschreven. De artikelen 93 en 94 zijn geen gemeengoed in de Europese landen. De weerslag van verdragen en de vertaling daarvan zijn dus ook verschillend. Ik voeg daaraan toe dat interpretaties van wetten en verdragen in de loop der jaren kunnen veranderen evenals de context waarin handelingen plaatsvinden. Ook kunnen verdragen worden ingehaald door de tijd of anders worden geïnterpreteerd dan ooit is beoogd. Het is de taak van de politiek om niet alleen wetten maar ook verdragen te controleren op hun functie. Ik verzoek het kabinet om dit thema in het komende jaar nader te belichten. Is de regering van mening dat de grondwetswijziging uit 1953 de tand des tijds heeft doorstaan? Heeft de wetgevende macht in 2015 nog grip op hetgeen in artikel 2 van de Grondwet wordt opgedragen, het bepalen van wie toegang krijgen tot Nederland? Door de toegenomen mobiliteit, in samenhang met het toenemend aantal internationale verdragen en de toenemende Europese ambities, ontstaat spanning. De VVD-fractie vraagt de regering om een zorgvuldige beoordeling hiervan. Ik verzoek om een doorwrochte reactie op het punt dat ik bij deze begrotingsbehandeling naar voren breng. Ik kan mij voorstellen dat samen met het nieuwe instituut in Den Haag een antwoord wordt geformuleerd dat het parlement volgend jaar uitgebreid kan bespreken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. "De bestuurscultuur rond veiligheid is hypernerveus waardoor het sturen op incidenten de boventoon voert." Dit zijn de woorden van de commissie veiligheid en rechtsorde ofwel de commissie-Brinkman. Het rapport van deze commissie is opmerkelijk. Daarin wordt niet gepleit voor één superministerie van veiligheid, maar voor een indeling naar veiligheid en bestuur en recht. Ook de reactie van minister Pechtold voor BVK bevat opmerkelijke elementen. Hij meent dat de huidige verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden een keuze is uit het politiek en bestuurlijk evenwicht, als gevolg van de Nederlandse traditie van coalitiekabinetten. Schrijft deze minister dat het om een halfbakken compromis gaat van het kabinet? Hebben wij last van coalities? Het lijkt mij interessant om de visie van de minister van Justitie op dit punt te horen.

De uiterlijke onbewogenheid van beide ferme ministers maskeert nervositeit allerminst. In het afgelopen jaar vertoonde de politieke stijl van deze ministers verdacht veel trekken van crisismanagement. Ik denk aan de Schiedamse parkmoord, de ontsnapping van tbs'ers en de Congoaffaire. Er ontstaat een patroon van aanvankelijk sussende woorden, "niets aan de hand", instellen van een onderzoekscommissie, afgedwongen door de Kamer, en uiteindelijk opmerkelijke feiten. De Kamer ontvangt dan rapporten zoals dat over de Schiedamse parkmoord of dat van de Algemene Rekenkamer over de IND.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het rapport over de Schiedammer parkmoord is toch niet op verzoek van de Kamer opgesteld?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wellicht hebt u daarin gelijk en heb ik mij daarover wat slordig uitgelaten. Ik moet mij richten op het rapport over de Congoaffaire.

Minister Donner:

Het rapport over de Schiedammer parkmoord is een half jaar voordat de Kamer belangstelling voor de zaak kreeg geïnitieerd.

Minister Verdonk:

Het rapport van de Algemene Rekenkamer is op mijn verzoek opgesteld, niet op verzoek van de Kamer.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik erken dat ik mij vergist heb. Het rapport over de Congoaffaire is volgens mij echter door de Kamer afgedwongen. Mijn punt is dat de ministeriële verantwoordelijkheid lijkt te zijn vervangen door rapporten.

Ministers uiten nogal eens opvattingen in de media – dat geldt overigens ook voor velen in deze Kamer – en daarvan ben ik een voorstander. "Zeldzaam is de gelukkige tijd waarin men mag vinden wat men wil en mag zeggen wat men vindt", dichtte Tacitus ooit. Vrijheid van meningsuiting behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet en in de Nederlandse Grondwet verankerd recht. Verwacht mag echter worden dat iedereen nadenkt over de consequenties van zijn uitspraken. Die verantwoordingsplicht wordt zwaarder naarmate de maatschappelijke positie zwaarder is. De fractievoorzitter van het CDA, de heer Maxime Verhagen, mag van mij in NRC Handelsblad zeggen dat hij de rechterlijke vrijspraak van terreurverdachte Samir A. onacceptabel vindt. Daarbij moet hij zich wel bedenken dat de onafhankelijke rechterlijke macht een onlosmakelijk onderdeel vormt van de Nederlandse democratische rechtsstaat en dat rechters hun oordelen baseren op de Nederlandse wet. Sinds wanneer is toepassing van de wet "onacceptabel"? Is dat oordeel uiteindelijk niet voorbehouden aan de Hoge Raad? Ik sluit mij dan ook graag aan bij de opvatting van Elsbeth Etty, zoals verwoord in NRC Handelsblad van gisteren, "dat de grootste regeringspartij niet anders doet dan het wantrouwen in een onpartijdige rechtsgang voeden".

Iedereen mag van de Nederlandse strafwetten vinden wat hij wil. Ook collega Wolfsen heeft duidelijk gezegd: de wet moet worden aangescherpt. Maar wat wil hij nu eigenlijk? Voorbereidingshandelingen en samenspanning zijn al strafbaar. Rechters zijn erin geschoold om alleen dan strafbare voorbereidingen aan te nemen als objectiveerbaar uit feiten en omstandigheden blijk gegeven wordt van de criminele gezindheid. Dat zal onder welke aanscherping dan ook niet anders worden. Tenzij je enkel de criminele gezindheid strafwaardig acht, maar dat raakt de grens van het strafbaar stellen van de enkele gedachte, het "Gesinnungsstrafrecht". De heer Wolfsen heeft zonet duidelijk gezegd dat hij dat niet wil. Wat moet er dan nu veranderen in de wet, zonder dat wij die grens overgaan?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U refereert nu aan de "grote woorden" van het CDA, maar u was degene die in het kader van de Schiedammer parkmoord zei dat de rechtsstaat in crisis was. U gebruikt de grote woorden waarvan u zelf vindt dat wij ze elkaar niet moeten aanpraten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Er is een groot verschil. Het is iets anders dat de fractievoorzitter van de grootste partij dergelijke kritiek uit op een vrijspraak door een rechter, dan dat wij op basis van een gedegen rapport met elkaar hebben moeten vaststellen dat in een zaak ernstige fouten zijn gemaakt. Voor mijn uitspraak had ik meer grond dan uw fractievoorzitter voor zijn oordeel over de uitspraak van een rechter.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Nogmaals, het ging niet over de rechter maar om de gevolgen van de rechterlijke uitspraak. U hebt zelf natuurlijk ook uitspraken gedaan over de bouwfraude en over het aanpakken van mensen die daarbij waren betrokken. In dat licht moet u anderen niet verwijten dat zij spreken over zaken die aan de rechter zijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dit is een heel merkwaardig verwijt. Uw fractievoorzitter heeft direct na het verschijnen van een vonnis daarover een heel scherp en duidelijk oordeel gegeven. Dit kon niet anders worden verstaan dan dat vrijspraak onacceptabel was. Dat mag hij doen, maar het is zeer vergaand. Dat is iets anders dan het aankaarten van bepaalde misstanden, zonder te roepen dat zaken onacceptabel zijn.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U mag misstanden aan de kaak stellen, maar u mag niet zeggen dat die mensen een straf moeten krijgen en zo de positie van het OM en de rechter overnemen. Dat is wat u deed in die bouwfraudezaken door te zeggen: deze mensen moeten voor de rechter, geen schikking. U hebt zelfs moties ingediend om het OM op te dragen mensen te vervolgen. Dat is net zo goed – u maakt dat verwijt aan anderen – in strijd met de scheiding der machten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Volgens mij heeft de minister op basis van zijn aanwijzingsbevoegdheid de mogelijkheid om het OM te vragen tot vervolging over te gaan. Het gaat mij om een directe uitspraak van een fractievoorzitter over het vonnis van een rechter. Daarmee heb ik een groot probleem. Overigens is het zijn goed recht om een dergelijke uitspraak te doen, maar hij moet bedenken wat hij ermee teweegbrengt.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik wil graag misverstanden voorkomen. De uitspraak van de heer Verhagen heb ik begrepen zoals die zonet is samengevat. De minister kennelijk ook, want zondag heeft hij in Buitenhof heel fijntjes en precies – en dat was terecht – de heer Verhagen gecorrigeerd. Is de heer Van Haersma Buma het eens met die correctie?

Minister Donner:

Er worden mij toch geen dingen toegedicht die ik niet gedaan heb?

De voorzitter:

Minister, u krijgt straks het woord.

De heer Wolfsen (PvdA):

De minister zei dat die uitlatingen van de heer Verhagen zeer ongewenst waren. Dat was heel chic en netjes; ik ben dat met hem eens. Vond de heer Van Haersma Buma dat een onterechte uitspraak van de minister?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik kijk zelf nooit naar Buitenhof. De zondag is voor mij de enige dag zonder politiek, maar ik zal de uitspraak van de fractievoorzitter zoals weergegeven door het ANP nog even bekijken. Als echter de minister of iemand anders gezegd heeft dat de heer Verhagen over de uitspraak heeft gesproken en daar een oordeel over heeft gegeven, dan is dat niet juist. Wat hij zei ging niet over het vonnis. Hij zei dat het onacceptabel is als iemand die doet wat Samir A. doet in Nederland uiteindelijk vrij kan rondlopen. Dat is geen verwijt aan de rechter, maar een opdracht – de heer Weekers verwoordde het in wezen ook zo – aan ons als wetgever om desnoods de wet aan te passen, als cassatie al niet tot iets anders leidt.

De voorzitter:

De minister heeft al geantwoord.

Minister Donner:

Er werd mij een uitspraak van de heer Wilders voorgelegd.

De heer Wolfsen (PvdA):

Nee, van de heer Verhagen.

De voorzitter:

Dan is dat misverstand opgehelderd, voorzover het een misverstand was. Ik stel voor dat mevrouw Vos doorgaat met haar betoog.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is opmerkelijk dat de minister van Justitie er nog niet aan toe is om de vraag te beantwoorden of wij mensen strafbaar gaan stellen voor wat zich in hun hoofd afspeelt. Dat moeten wij natuurlijk niet willen. De minister laat in het midden of misschien ook hij vindt dat de wet aangescherpt zou moeten worden. Ik zou toch graag snel helder krijgen wat zijn positie is in deze kwestie.

Minister Donner is bereid om veel op te offeren voor de bestrijding van terrorisme. Zo zal het onder komende wetgeving mogelijk worden, verdachten van terroristische misdrijven gedurende twee jaar in voorarrest te houden, verstoken van hun strafdossier. Dat zijn rechtspraktijken die naar de mening van GroenLinks niet in Nederland thuishoren. De gevaren van dit soort toestanden zijn wat mij betreft duidelijk geworden in de Schiedammer parkmoord. Als verdachten en hun raadslieden zich niet zo snel mogelijk ten volle kunnen verweren tegen verdenkingen en geen volledige toegang tot bewijsmiddelen krijgen, dan dreigen rechtelijke dwalingen.

Wij zijn dan ook teleurgesteld wanneer wij het verbeterprogramma zien dat de minister ons heeft gestuurd ten aanzien van de dwalingen en de fouten die in de Schiedammer parkmoordzaak zijn gemaakt. Het gaat om structurele en culturele fouten die in de strafrechtspleging verholpen moeten worden, maar wij zien in dit plan toch vooral punten die in feite allang staande praktijk dienen te zijn. Er horen immers kwaliteitseisen te zijn, versterking van het vakmanschap, het leidinggevende kader moet de kwaliteit van opsporing en vervolging in het oog houden. Zo staan er meerdere punten waarvan de fractie van GroenLinks zegt: dat hoort toch allang zo te zijn. Moeten wij dan niet constateren dat de hele strafrechtspleging doordrenkt had moeten zijn met deze plechtig beleden verbeterpunten? Waarom kiest de politie voor maatregelen binnen politie en het OM, terwijl vaststelling van de naleving ervan ongeregeld blijft?

De minister moet het met mij eens zijn dat vertrouwen goed is, maar controle beter. Wij vinden dan ook dat de controle op de daadwerkelijke uitvoering van het verbeterprogramma geregeld moet worden. De fractie van GroenLinks bepleit de versterking van de rol van de rechter-commissaris in strafzaken en versterking van de rol van de raadsman. De rechter-commissaris moet in ieder geval beoordelen of het strafdossier zoals het uiteindelijk aan de rechter wordt voorgelegd evenwichtig is samengesteld. De rechter-commissaris moet om die taak uit te voeren nauwgezet betrokken worden bij de onderzoeksacties en de resultaten van politie en het OM. Verhoorplannen zouden aan de rechter-commissaris ter goedkeurig moeten worden voorgelegd en uit te brengen deskundigenrapporten zouden door de rechter-commissaris getoetst moeten worden op validiteit, onafhankelijkheid en volledigheid. Ten slotte moet het aan de rechter-commissaris en niet aan de officier van Justitie zijn om te bepalen of verdachten en hun raadslieden bij gesprekken met deskundigen zoals de mensen van het NFI aanwezig kunnen zijn. Dat vergt een systematische uitbreiding van de rechterlijke macht, maar die was toch al nodig, getuige de noodkreten van de in het werk omkomende rechters. Voorts moeten de raadslieden niet alleen te zijner tijd een DVD'tje krijgen van het verhoor van hun verdachten. Zij moeten zelf toegang krijgen tot verdachtenverhoren. De wet uit 1926 verzet zich daar niet tegen. Het voortschrijdend inzicht in psychologische processen tijdens verhoren en de risico's op valse bekentenissen vergen een adequate ondersteuning van verdachten in verhoorsituaties. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.

Voorzitter. Ik maakte net al kort een opmerking over de te hoge werkdruk van rechters. Wij voorzien met anderen dat zich er weer lange wachtlijsten zullen gaan voordoen wanneer wij niet ingaan op een uitbreiding van de noodzakelijke budgetten voor de rechterlijke macht. Wij zullen dan ook het amendement van harte steunen dat is ingediend door de SP-fractie.

Ik heb nog een vraag over de ontwikkelingen in het drugsbeleid. Er is voor het eerst een Kamermeerderheid die een eerste stap zet in de richting van het regulariseren van de achterdeur van de coffeeshops. Die meerderheid wenst terzake een andere regelgeving. De minister zet echter bij voorbaat de hakken in het zand en spreekt zich ondubbelzinnig uit tegen de gelegaliseerde achterdeur. Ik kan het niet anders zien als een klap in het gezicht van de Kamer. Ik daag de Kamer dan ook uit om het initiatief te nemen om ervoor te zorgen dat deze minister bij deze begrotingsbehandeling boter bij de vis kan leveren.

Hoe staat het overigens met de door de gemeenten vurig gewenste uitbreiding van experimenten voor de verstrekking van heroïne op medische gronden? Is dit niet juist ook uit een oogpunt van bestrijding van overlast en criminaliteit op lokaal niveau van groot belang, zeker gezien de groepen ouderen en langdurig verslaafden? Wij hebben vernomen dat in Amsterdam de lat voor deelname aan dergelijke projecten vaak zo hoog ligt dat velen er niet voor in aanmerking kunnen komen. Hierop verneem ik graag de reactie van de minister. Ik heb begrepen dat mevrouw Van der Laan met een initiatief op dit punt komt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Waarom vindt u dit een klap in het gezicht van de Kamer – over grote woorden gesproken! – als de minister een ondubbelzinnige mening geeft over een zaak die al heel lang in deze Kamer in discussie is? Daar mag het kabinet toch wel een eigen opvatting hebben? Ik doel op het experiment "achterdeur". Ik denk dat de Kamer ermee gediend is dat, voordat er uitspraken aan de Kamer gevraagd worden, de regering precies aangeeft of het hom of kuit is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Natuurlijk moet de minister zijn opvatting over die zaak heel duidelijk verwoorden. Ik vind het echter nogal wat, als de minister op voorhand zegt, wat hij heeft gedaan in het begrotingsoverleg: wat de Kamer ook doet en met welke motie of Kamermeerderheid zij komt, ik ga het in geen geval uitvoeren. Zo heeft de minister het gezegd.

Minister Donner:

Ik heb helemaal niet gezegd dat ik iets niet ga uitvoeren. Ik heb alleen geconstateerd dat het in strijd is met de strafwet die door deze Kamer aanvaard is. Ik kan dus geen moties uitvoeren die in strijd zijn met de strafwetgeving. Dat kan een gemeente ook niet. Nogmaals, ik heb niets gezegd over het niet-uitvoeren. Bovendien heb ik niemand geslagen.

De heer Weekers (VVD):

Ik wil u, mevrouw Vos, vragen om enig geduld te hebben. U wilt dat de Kamer bij deze begrotingsbehandeling een uitspraak moet doen. Ik wijs u erop dat wij op 8 december aanstaande met de minister van Justitie nader over het drugsbeleid spreken. Voorafgaande aan dat gesprek met de minister is er een bijeenkomst met de burgemeester van Maastricht. Als wij dus enig geduld betrachten bij deze ingewikkelde materie, zullen wij verder komen dan wanneer er morgen een motie wordt ingediend.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben op de hoogte van dat werkbezoek. Wellicht moet ik u die ruimte gunnen. Het lijkt mij wel goed dat wij in ieder geval nog dit jaar met een duidelijke motie van de Kamer komen.

Voorzitter. Wij maken ons grote zorgen over het gevangeniswezen. Het verschraalt: dagprogramma's en resocialiseringstrajecten liggen slechts voor een enkeling die de risk en quick scans overwinnen, in het verschiet. Mijn fractie is bang dat wij draaideurgedetineerden creëren die door het uitblijven van behandeling en begeleiding misschien steeds meer in de problemen komen. Dat maakt het werk er voor de penitentiair-inrichtingswerkers niet eenvoudiger op. Wat voor soort gevangeniswerkers wil de minister? Wil hij mensen die betrokken zijn en die zich humanitair inzetten voor verbetering van de positie van gedetineerden of moeten het toch weer de ouderwetse bewaarders zijn die de deur op slot doen en het daarbij laten? Ik vrees dat wij, gezien de mogelijkheden die deze medewerkers ten dienste staan, naar de tweede mogelijkheid gaan. Hierop verneem ik graag de reactie van de minister.

GroenLinks vindt dat het vreemdelingenbeleid een hoge maatschappelijke prijs heeft. In een ontstellend tempo worden al dan niet uitgeprocedeerde asielzoekers, althans op papier, uit Nederland verwijderd. Het burgerlijk en bestuurlijk draagvlak raakt uitgeput. Kinderen worden 's ochtends uit de bus voor een schoolreisje gehaald, omdat zij uitgezet moeten worden. Kinderen worden uit de klas gehaald tijdens een tentamenweek. Soms worden asielzoekers midden in de nacht met politievertoon van hun bed gelicht en overgebracht naar detentiecentra. Vaak gaat het om gezinnen met kleine kinderen. Zij komen terecht in een omgeving waar alles sober is: bed, bad en brood. Het ergste van alles is dat het vooral ontbreekt aan menselijke warmte, terwijl die helemaal niets kost. Wij hebben voorbeelden te over. Een heel schrijnend voorbeeld vond ik dat van de Chinese mevrouw over wie wij vragen hebben gesteld, die in afwachting van een noodzakelijke medische ingreep vanuit Ter Apel naar de vreemde­lingenbewaring is overgebracht. Opereren doen ze maar in het land van herkomst, lijkt de minister te willen suggereren. Wij raken hier de grenzen van het humane en het betamelijke.

De vraag is of het helpt. Mijn fractie vindt van niet. Nog steeds verdwijnt een groot gedeelte van deze mensen niet naar hun veilige achterland van herkomst maar gewoon op straat. Niet voor niets puilen de noodvoorzieningen uit en zijn er, gelukkig, nog heel veel gemeentebesturen die toch zeggen: dit is onze taak, wij helpen om mensen op te vangen. Dat is natuurlijk geen bestuurlijke ongehoorzaamheid maar gewoon noodzakelijke humaniteit en zorgplicht.

Veel van de facetten van het terugkeerbeleid sprongen de afgelopen jaren onder minister Verdonk in het oog, zoals de sluiting van AZC's, waarbij volstrekt geen rekening wordt gehouden met de menselijke maat, en kinderen in vreemdelingenbewaring. Wij hebben ook vragen gesteld over de juridische gronden voor het plaatsen in een vertrekcentrum. Ook op dat punt hebben wij grote twijfels. Ik sluit mij graag aan bij de vragen van de heer De Vries op dat punt. Wat ik vooral stuitend vind is de manier waarop deze minister ten koste van heel veel wat mij dierbaar is haar imago als daadkrachtige minister vooropstelt.

De heer Visser (VVD):

U spreekt over humane en menselijke effecten, maar u begon met de opmerking dat mensen in dit land in een ontstellend tempo worden uitgezet. Dan stel ik u een feitelijke vraag. Zijn er de afgelopen twee jaar meer mensen uitgezet dan alle jaren daarvoor?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb gezegd dat zij op papier het land worden uitgezet. Dat is een groot verschil.

De heer Visser (VVD):

Een andere fractie heeft de vraag gesteld bij de schriftelijke voorbereiding. Wij hebben de informatie over de afgelopen vijftien jaar voor ons. Zijn er nu de afgelopen twee jaar meer mensen uitgezet, op papier of niet op papier, dan in de jaren daarvoor?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik kan die vraag niet direct beantwoorden. Ik kan wel zeggen dat er nu een enorme ambitie bij deze minister ligt en dat grote groepen mensen in feite op straat worden gezet in dit land.

De heer Visser (VVD):

Wat ik constateer, is dat er minder mensen worden uitgezet dan in al die jaren ervoor. Dus uw verhaal over het ontstellende tempo en de toename is gewoon feitelijk onjuist.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Laten wij dan naar de cijfers kijken. Ik zie in ieder geval dat er hier een minister zit die een enorme ambitie op dit punt heeft, maar die vooral heel veel mensen uiteindelijk op straat zet. Dat was niet de bedoeling van het terugkeerbeleid.

Over de Congoaffaire zei de minister in eerste instantie dat er niets aan de hand was, zelfs dat het louter laster en kletspraat was omdat de IND toch zo'n professionele organisatie was. Het lijkt er nu toch op dat er wel meer aan de hand is. De minister heeft ook al aangegeven dat mogelijk ook na 2002 asielgerelateerde gegevens zijn uitgelekt. Daarover komen wij uiteraard nog te spreken, net als over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de IND, dat ook laat zien dat heel veel niet op orde is. Wij komen tot de conclusie dat dit ten koste gaat van mensen en van menselijk leed. Het gaat om mensen die eindeloos wachten op vergunningen, die verder geen kant op kunnen, die niet aan de slag kunnen en die hoge leges moeten betalen. Deze minister zegt dan dat het hun eigen verantwoordelijkheid is. Daarmee hebben wij grote moeite.

Ik heb een vraag aan de minister die te maken heeft met het debat van vanmiddag, over het vaststellen van posttraumatische-stressstoornissen bij asielzoekers. Ik wijs haar op de beantwoording van mijn vragen van 23 september jongstleden daarover. Toen heeft de minister beschreven hoe posttraumatische stress bij asielzoekers moet worden behandeld. Die behandeling moet voldoen aan nogal wat eisen. Waarom doet zij op dit moment met de overlevenden van de Schipholbrand dan iets volkomen anders dan in de beantwoording van deze vragen aan de Kamer is meegedeeld?

Ik sluit mij, met anderen, graag aan bij het manifest dat schoolbesturen in Nederland hebben opgesteld en waarin zij een dringend beroep doen op deze minister om in ieder geval als het gaat om kinderen af te zien van uitzetprocedures, om kinderen niet abrupt uit klassen te rukken en hen in ieder geval in staat te stellen om op een fatsoenlijke manier hun opleiding af te maken. Ik sluit mij ook graag aan bij de vragen die zijn gesteld over het proces dat Defense for Children start omdat het wel degelijk gaat om rechten die kinderen zelf hebben; rechten die niet alleen maar kunnen zijn afgeleid van de rechten van ouders. Je kunt niet zeggen dat het de verantwoordelijkheid van alleen de ouders is. Ten aanzien van de leefgelden zullen wij een motie medeondertekenen omdat wij vinden dat op dit punt snel en adequaat moet worden gehandeld. Gezien het feit dat de minister op dit moment niet in staat is om snel en adequaat rechtvaardige oplossingen te vinden, zullen wij de motie die de SP zal indienen ondersteunen. Mijn laatste opmerking betreft de vreemdelingenbewaring en de plaatsing in vertrekcentra. Wij vinden dat deze slechts mag worden toegepast in gevallen waarin vluchtgevaar aantoonbaar is. In alle andere gevallen moeten mensen de mogelijkheid hebben om vanuit hun eigen opvangvoorziening waardig aan hun terugkeer mee te werken. In tweede termijn zal ik daarover een motie indienen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. D66 is een sociaal-liberale partij, die de vrije ontplooiing van het individu centraal stelt. Veiligheid is een essentiële voorwaarde voor vrijheid. Om te beginnen benadruk ik een paar punten waarop de prioriteiten van de ministers goed overeenkomen met die van D66. Dat zal niemand verbazen, want het is immers ook ons kabinet. De nadruk die het kabinet legt op het terugdringen van criminaliteit, het verbeteren van de strafrechtketen, de modernisering van de rechtspraak en de nazorg bij de reclassering hebben onze steun. Vanzelfsprekend zijn wij onder de indruk van de snelle aanpassingen die nodig waren om een nieuwe terroristische dreiging het hoofd te beiden en de keuze om 37 mln. extra uit te trekken voor terrorismebestrijding, waarvan een substantieel deel naar de nationaal coördinator Terrorismebestrijding en de persoonsbeveiliging gaat. Wij zijn tevreden dat de criminaliteit terugloopt en dat er geen vervroegde invrijheidstellingen meer zijn geweest. Het extra geld voor het verbeteren van het jeugdbeleid komt tegemoet aan een oude wens van D66. Wij zijn tevreden dat niet-criminele probleemjongeren niet meer in gevangenissen zullen worden opgesloten. Wij vinden het echter wel zorgwekkend dat dit proces pas in 2007 zal kunnen worden afgerond. Mijn eerste vraag aan de minister is dan ook, waarom dat niet sneller kan.

D66 staat erom bekend het slachtoffer centraal te willen stellen. Dat is altijd zo geweest. Helaas is het nog steeds nodig. D66 wil onder andere dat het slachtoffer van een misdrijf weet wanneer de dader vrijkomt, zodat je bijvoorbeeld niet plotseling geconfronteerd hoeft te worden met de moordenaar van je dochter. Het is goed dat dit nu is geregeld voor daders die tbs hebben of in een jeugdinrichting verblijven, maar het is jammer dat de uitbreiding tot alle slachtoffers van geweldsdelicten pas in de loop van volgend jaar kan starten. Ook daarover vraag ik aan de minister waarom het niet sneller kan. D66 verlangt ook echte uitvoering van de motie-De Graaf over rechtsbijstand voor slachtoffers. Samen met collega Wolfsen zullen wij zorgen dat het daarvoor benodigde geld er komt. In het verleden hebben wij gezorgd voor het spreekrecht van slachtoffers. Het is nu al duidelijk dat dit een belangrijke bijdrage levert aan het rechtsproces. Wij kunnen ons hetzelfde voorstellen ten aanzien van de verschijningsplicht van een verdachte. Wij horen graag van de minister wanneer dat zijn beslag kan krijgen.

Naast al dit goede nieuws is er vanzelfsprekend ook een aantal zaken waarbij D66 het accent graag anders zou zien gelegd. D66 vindt bijvoorbeeld de aandacht voor preventie in deze begroting minimaal. Wij hebben al eerder benadrukt dat wij vinden dat meer inzet dient te worden gepleegd op het voorkomen van misdaad vooraf in plaats van oplossen achteraf. Wij hebben dat bijvoorbeeld gedaan bij de bespreking van het veiligheidsprogramma en in het bijzonder ten aanzien van de prestatiecontracten van de politie. De korte passage in de begroting is buitengewoon mager en wijst erop dat de bewindslieden, ondanks hun brief van eerder dit jaar, nog maar weinig visie op preventie hebben. Voor D66 is preventie juist de essentie van veiligheid. Ik ben verheugd dat minister Remkes twee dagen geleden ten aanzien van de politiebegroting aangaf dat in de nieuwe prestatiecontracten meer aandacht zal worden geschonken aan preventie. Dat is conform de wens van D66. Mijn vraag aan de minister van Justitie is dan ook, of ook hij tot dit inzicht is gekomen. Bij deze preventie hoort vanzelfsprekend ook een project zoals de heroïneverstrekking aan verslaafde veelplegers. Het is duidelijk dat het verstrekken van heroïne leidt tot vermindering van criminaliteit en overlast. De gemeenten hebben nu plannen om bijna zeshonderd extra plaatsen te verzorgen, dus eindelijk uitvoering te geven aan motie die Kamerbreed is aangenomen. Wij hebben dan ook een amendement in voorbereiding om te zorgen dat het benodigde geld er zal komen.

De minister heeft gewaarschuwd dat door tekorten bij de rechterlijke macht de kwaliteit van de rechtspraak wel eens in het gedrang kan komen. Tijdens het begrotingsonderzoek wilde hij de Kamer hiervoor medeverantwoordelijk maken. Ik laat hier duidelijk weten dat de D66-fractie het niet met deze keus eens is en daarom met onze coalitiepartners het verzoek aan de minister steunt om uiterlijk bij de Voorjaarsnota te zorgen dat er genoeg geld is om te voorkomen dat de kwaliteit van onze rechtspraak zal afnemen. Voor de D66-fractie staat de kwaliteit van de rechtspraak centraal en het mag natuurlijk niet zo zijn dat rechters geen tijd meer hebben om jurisprudentie te lezen, zich bij te scholen of goed gemotiveerde vonnissen te schrijven. In diezelfde motie van de heer Van Haersma Buma wordt trouwens gevraagd om ook financiële steun te geven voor de veranderingen bij het OM naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord, die ook de D66-fractie heeft geëist.

Op Den Engh is men momenteel bezig met een interessant experiment met de veelbelovende opvoedmethode sociogroepstrategie. Wij zijn verheugd dat de minister dit experiment nu door wil laten gaan, maar vragen hem of hij bereid is Den Engh een experimentele status te geven en daarmee te garanderen dat het lopende experiment kan doorgaan tot 2009.

Tot slot stel ik een vraag over de asielkinderen op school, waarover verschillende collega's vandaag ook hebben gesproken. Onlangs hebben duizenden leerlingen, docenten en schoolleiders een manifest aan de Kamer aangeboden, waarin zij ons hebben gevraagd om kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers niet zomaar uit school te halen om naar een uitzetcentrum te worden gebracht. Momenteel worden kinderen met zicht op hun eindexamen of midden in het schooljaar weggehaald, terwijl zij anders met een diploma op zak aan hun nieuwe leven zouden kunnen beginnen. Ook worden nog kinderen onder schooltijd uit klassen weggehaald, wat voor de rest van de klas veel angst en onzekerheid met zich meebrengt. Het moet toch mogelijk zijn dat beter en menselijker te doen? Daarom heeft de D66-fractie twee moties van mijn collega mevrouw Lambrechts, die ik nu voorleg.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de krimp van het aantal asielzoekerscentra leerlingen vaak meerdere keren per jaar moeten verhuizen;

overwegende dat deze verhuizingen en eventuele uitzettingen plaatsvinden op willekeurige momenten gedurende het schooljaar;

overwegende dat op dit moment kinderen zelfs onder schooltijd uit de klas worden gehaald en dat dit tot emotionele taferelen leidt;

van mening dat deze verhuizingen en uitzettingen veel onrust met zich meebrengen voor de betreffende leerlingen zelf en hun klasgenoten;

verzoekt de regering, het aantal verhuizingen van leerplichtige kinderen tot een noodzakelijk minimum te beperken en de echt noodzakelijke verhuizingen en eventuele uitzetting te doen plaatsvinden op logische momenten tijdens het schooljaar, namelijk tijdens de schoolvakanties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(30300 VI).

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wij hebben hierover vaker met de minister gesproken. Er was een brede zorg in de Kamer dat kinderen tijdens het schooljaar moeten verkassen en soms negen keer van locatie veranderen. De minister heeft toen gezegd dat het nu eenmaal zo is. Als de minister dat nu weer zal zeggen, wat stelt deze motie dan voor?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Eerst moet de motie worden aangenomen, dat lijkt mij buitengewoon belangrijk. Ik bied trouwens mijn verontschuldigingen aan aan de collega's aan wie ik nog niet had gevraagd om de motie mee te tekenen. Ik was nu aan de beurt, dus wij moeten nog even bezien op wat voor meerderheid zij kan rekenen. Laten wij eerst zorgen dat zij een meerderheid krijgt. Als dat zal lukken, hebben wij een nieuwe situatie en de heer De Vries weet dat het kabinet natuurlijk de moties uitvoert die de Kamer heeft aangenomen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik weet dat de regering dat niet doet, althans deze minister niet. Zij heeft dat ook niet gedaan met de motie over de versnelling van asielbehandelingsverzoeken. Dat heeft mevrouw Van der Laan zelf indertijd ook geconstateerd. Het lijkt mij enigszins een affront aan de Kamer om een motie voor te leggen die al eerder is voorgelegd en waarop de regering niet is ingegaan. Ik wil graag weten waarvoor ik zou stemmen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Als de PvdA-fractie voor zou stemmen, wat ik natuurlijk van harte hoop, dan zouden wij stemmen voor een duidelijk signaal dat een Kamermeerderheid aan de minister vraagt te zorgen dat dit soort situaties niet meer voorkomen. Het is vrij gemakkelijk om te zorgen dat kinderen niet midden in het schooljaar uit de klassen worden weggehaald.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat ben ik helemaal met mevrouw Van der Laan eens, maar als de minister morgen zegt: "Sorry, daar is geen beginnen aan en ik ga heus niet alleen maar kinderen hun schooljaar laten afmaken of misschien op school laten zijn, zoals ook is bepleit", zal mevrouw Van der Laan dan zeggen daarmee geen genoegen te nemen of dat het jammer is?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik vind het prettig eerst te wachten wat het antwoord is en te bezien wat eruit komt als men iets heeft voorgelegd aan de regering. Als het goed is, hebben wij morgen een antwoord. Op basis daarvan kunnen wij bezien wat de volgende stappen kunnen zijn.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat is een heel goede procedure.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik heb nog een tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers vaak lange tijd in Nederland hebben gewoond en hun voortgezet onderwijs periode in Nederland hebben doorgebracht;

overwegende dat het voor de kansen van deze kinderen in het land van herkomst van belang is dat zij hun diploma voortgezet onderwijs dan wel het mbo-diploma kunnen behalen;

overwegende dat het aangescherpte terugkeerbeleid er vaker toe zal leiden dat kinderen in de laatste fase van hun opleiding het land zullen moeten verlaten zonder dat ze de kans hebben gekregen hier hun diploma te behalen;

verzoekt de regering, kinderen die in die laatste fase van het vmbo, havo, vwo of mbo zitten de kans te geven deel te nemen aan het eindexamen en daarmee hun opleiding af te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(30300 VI).

De heer Çörüz (CDA):

De crux wordt natuurlijk gevormd door de woorden "in de laatste fase". Stel er is een gezin met twee kinderen, een in 5 havo en een in 5 vwo. Mag het kind in 5 havo dan meedoen met het eindexamen, omdat het schooljaar net is begonnen? Dan wordt er dus een jaar gewacht. Het kind in 5 vwo mag dan die klas afmaken, maar krijgt waarschijnlijk geen einddiploma.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is een heel terechte vraag. Als er vier kinderen zijn, kunnen wij natuurlijk niet wachten tot iedereen het eindexamen heeft gehaald. Daarvoor heb ik alle begrip, want dan kun je eindeloos blijven traineren. Het gaat echt alleen om dat ene kind in het eindexamenjaar, dat dit jaar dan kan afmaken.

Ik ben heel flexibel, want ik wil graag een Kamermeerderheid. Als het CDA de motie alleen steunt als wij uitgaan van zes maanden, vind ik dat fantastisch en maak ik er zes maanden van. Drie maanden wil ik ook overwegen. Het gaat erom dat wij een meerderheid halen om een bepaalde groep kinderen toch de kans te geven met een diploma aan het nieuwe leven te beginnen. Ik sta open voor elke wijziging waarmee ik het CDA over de streep zou kunnen krijgen.

De heer Çörüz (CDA):

De vraag is dan wel of het eerlijk is ten opzichte van de andere kinderen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het is op die manier natuurlijk nooit eerlijk, maar het is eerlijker dan wanneer niemand zijn diploma kan halen. De hartenkreet van alle leraren en leerlingen die de petitie hebben aangeboden is, dat de huidige situatie moet worden verbeterd. Dat kan een kleine verbetering zijn of een grotere verbetering. Als wij het CDA aan onze kant krijgen, kan het desnoods voor alle kinderen, als het CDA dat wil. Ik kan echter alleen maar dat doen waar wij steun voor krijgen. D66 begint met een bescheiden opstelling. Als ik merk dat andere collega's verder willen gaan en wij daar een Kamermeerderheid voor krijgen, is dat mooi.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mevrouw Van der Laan is blijkbaar bereid de motie tot een minimum uit te kleden als zij het CDA maar mee krijgt. Dat roept bij mij de vraag op wat dit punt D66 waard is. Is D66 bereid ook eens in het kabinet hierover ruzie te maken? Wij kunnen toch niet op deze manier in Nederland met kinderen omgaan? Als ik mevrouw Van der Laan zo hoor, hebben wij straks nog een week over. Dan heeft D66 een succes behaald. Daar hebben de kinderen toch helemaal niets aan?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Zoals mevrouw Vos weet, zit ik zelf niet in het kabinet. Ik begrijp wel dat zij echt iets wil doen voor de kinderen. Ik wil ook echt iets doen voor die kinderen. Daarom vraag ik in alle openheid, ook aan het CDA, waar wij elkaar kunnen vinden. Natuurlijk zou het fantastisch zijn als wij konden zeggen dat een kind dat net aan het schooljaar is begonnen dat schooljaar mag afmaken. Maar mevrouw Vos kent toch ook de politieke realiteit in de Kamer? Wij moeten proberen echt iets te doen en niet alleen maar mooie sier te maken door iets te roepen. Ik wil een meerderheid halen. Als het dan niet een heel jaar wordt maar een half jaar, wil ik realistisch zijn. Als ik maar iets binnenhaal, zodat wij de kinderen kunnen helpen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ken natuurlijk de politieke realiteit, maar het gaat mij erom waar D66 nu echt staat. Wat is het die partij nu echt waard? De congressen nemen almaar moties aan. Wat merken wij daar nu verder van? Wat merken wij van D66 in de Kamer en in het kabinet? In hoeverre is men nu echt bereid om tegen de coalitiepartners te zeggen: nu is het afgelopen; wij gaan het regelen en anders hebben wij een groot probleem met elkaar.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dit is natuurlijk een beetje een uitnodiging door mevrouw Vos om de successen van D66 in het kabinet op te sommen. Ik weet niet of iedereen daarop zit te wachten. Anders moet zij zeker eens langs komen op ons congres, want dan krijgt zij alles te horen, over de hervorming van de economie, over de investeringen in het onderwijs, over de innovatie, over extra geld voor het milieu en ga zo maar door.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij bij het onderwerp blijven.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is precies wat ik graag zou willen doen. Wij kunnen het wel gaan hebben over de bijdrage van D66 aan het kabinet, maar dat lijkt mij wat breed voor de discussie van vandaag. Wij staan hier aan de kant van die leerlingen en leraren. Ik had ook niets kunnen doen, maar ik ga proberen wel iets te doen. Ik ga proberen er een Kamermeerderheid voor te krijgen om te kijken of wij iets kunnen doen om deze situatie, waarvan wij ook zeggen dat wij die niet willen, te verbeteren. Ik hoop van harte dat wij daar een Kamermeerderheid voor krijgen.

De heer De Wit (SP):

Mijn vraag aan mevrouw Van der Laan is of zij ook aan de kant staat van de uitgeprocedeerde asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet zijn binnengekomen en of zij tevens aan de kant staat van de motie die ik mede namens drie collega's heb ingediend om een pardonregeling aan de regering te vragen. Deze motie sluit aan bij het besluit van het congres van haar partij, dat nog niet zo lang geleden heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik heb die motie goed bekeken en als ik het goed zie, wordt er weer gevraagd om een pardonregeling, maar wij weten allemaal dat er geen meerderheid is in de Kamer voor zo'n pardonregeling. Wat wij willen doen, is zorgen dat wij echt iets doen voor deze mensen. Het is schandalig dat mensen al zolang in een procedure zitten, buiten hun schuld. Daarom is afgesproken dat er snel gekeken zal worden of er duidelijkheid kan worden gegeven. Ik heb even gekeken hoe het nu staat met de behandeling van de 26.000. Daarbij is mij gebleken dat er al ongeveer 16.000 behandeld zijn, waarvan er ruim 7000 kunnen blijven. Dat gaat dus de goede kant op. Het is ook een goed getal, want bijna de helft mag blijven. Dat is de procedure die wij hebben ingezet en op die manier kunnen wij echt wat doen voor deze mensen, namelijk door op dat pad door te gaan in plaats van een motie in te dienen waarvan wij nu al weten dat deze geen meerderheid krijgt.

De heer De Wit (SP):

Het congres van D66 dacht er heel anders over. Het constateerde juist dat het op deze manier niet zou lukken om binnen de door u gestelde termijn alle dossiers te behandelen. Het heeft er daarom op aangedrongen, ook bij u als Kamerleden van D66, om in te stemmen met een motie die juist beoogt een pardonregeling te treffen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het congres van D66 vindt dat het veel te lang duurt, als mensen zo lang op zekerheid moeten wachten. Dat vinden wij ook en dat is ook de reden dat wij dit hele traject hebben ingezet. Het kan niet zo zijn dat mensen die onder de oude Vreemdelingenwet vallen, nog steeds zitten te wachten op duidelijkheid; vandaar dat wij altijd hebben aangedrongen op versnelling en op versnelling van de versnelling. Als wij nu zien hoe het gaat, dan denk ik dat het nog steeds sneller kan. Dat is inderdaad iets wat moet gebeuren en daar blijven wij dan ook op inzetten. Dat is precies wat wij moeten doen om te zorgen dat er eindelijk duidelijkheid komt. Het kan niet zo zijn dat mensen maar eindeloos in onzekerheid blijven zitten over hun toekomst.

De heer De Wit (SP):

Het is niet wat het congres van u verwacht. Het congres heeft een besluit genomen en verwacht van u als Kamerleden dat u zich in de Kamer inzet voor een pardonregeling voor al deze mensen, punt uit.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het congres verwacht dat wij iets doen voor mensen die al heel lang in onzekerheid zitten en dat is precies wat wij nu aan het doen zijn. Het heeft geen zin om net te doen alsof zo'n pardonregeling hier een Kamermeerderheid gaat halen, want daar doe je helemaal niets mee voor die mensen. Het traject dat wij nu hebben ingezet, is het traject waarmee wij zorgen dat deze mensen zo snel mogelijk de duidelijkheid krijgen die zij allang verdienen. Wij zien nu waar het naartoe gaat en ik vind dat als bijna de helft alvast de verblijfsvergunning heeft gekregen, wij op de goede weg zijn. Als u zegt dat het sneller moet, dan zegt u iets dat wij en ons congres ook vinden: natuurlijk moet het sneller.

De heer Visser (VVD):

Het viel mij op dat mevrouw Van der Laan zo-even het woord "schandalig" gebruikte, namelijk dat het schandalig is dat mensen zo lang moeten wachten. Maar wie is er nu voor verantwoordelijk, als mensen voor de vierde, vijfde of zesde keer een procedure starten? Als mensen voor de vierde of vijfde keer "nee" hebben gekregen, dan hebben zij geen onzekerheid.

Uw verhaal klopt wat dat betreft niet, mevrouw Van der Laan. Ik wil ook niet op mijn conto krijgen dat ik mensen schandalig behandel en ondersteun dat zij jarenlang in onzekerheid zitten. Want het zijn de mensen zelf die een procedure beginnen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De heer Visser weet ook dat er een oude Vreemdelingenwet is, die onder Paars is gewijzigd. Onder deze oude wet konden mensen, door gebruik te maken van de wettelijke procedures en de wettelijke mogelijkheden die wij in Nederland gecreëerd hadden, eindeloos in die procedures blijven zitten. Dat betekent dat mensen vijf, zes, zeven, acht, tien en soms twaalf jaar in Nederland zitten te wachten op uiteindelijke duidelijkheid. Nu is het grote voordeel van de nieuwe Vreemdelingenwet dat deze onduidelijkheid weg is en dat daar geen nieuwe mensen meer bij komen. De taak die aan het kabinet is gesteld en die nu voortvarend wordt uitgevoerd – het kan sneller, maar het gaat voortvarend – is om deze achterstand weg te werken. Dat is waar wij nu mee bezig zijn en dat is het probleem waar wij voor staan; dat wordt nu gedaan.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Dit verhaal klopt niet. Iedere asielprocedure eindigt met een ja of een nee. Dat volgt uit elke asielwetgeving en ook met een nee wordt duidelijkheid geboden. Als mensen voor de vierde, vijfde of zesde keer een nee te horen hebben gekregen, kan mevrouw Van der Laan niet zeggen dat er onduidelijkheid is. Sterker, deze minister heeft extra voorzieningen getroffen voor de mensen die terug willen keren. Veel mensen hebben daarvan gebruik gemaakt. Als de mensen van die oude groep waarvoor een bepaald terugkeerbeleid geldt, niet voor het aanbod kiezen, kan mevrouw Van der Laan de overheid toch niet verwijten dat zij onduidelijkheid creëert. Dat doet zij zelf wel voortdurend.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik begrijp dat de heer Visser deze minister wil verdedigen.

De heer Eerdmans (LPF):

Helemaal niet! Onzin!

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik had het over de oude Vreemdelingenwet. Die zorgde ervoor dat deze situatie kon ontstaan en daarom moeten deze minister en dit kabinet puin ruimen. Daarover ging mijn kritiek. Het is duidelijk: de mensen konden in beroep gaan. Anders zou de rechter al die beroepen toch niet in behandeling nemen.

De heer Visser (VVD):

Dan moet u niet van die onzinnige opmerkingen maken en zeggen dat ik iemand loop te verdedigen. Ik zeg gewoon wat de feiten zijn en geef aan dat uw redenering niet klopt. Dat heeft niets te maken met het verdedigen van ministers.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik geef onze visie en zeg wat onze analyse is van de manier waarop in het verleden is gehandeld. Er wordt nu eindelijk een goede oplossing gevonden voor de lange termijn, een oplossing voor een probleem dat in de ogen van D66 te lang heeft bestaan. Wij vinden het jammer dat zoveel mensen zo lang in onzekerheid hebben moeten leven. Daarom moet het probleem snelst worden afgehandeld. Dat de VVD dat anders ziet, ja dat kan, maar dit is onze zienswijze.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Mijn zienswijze is dat u volstrekt medeverantwoordelijkheid draagt voor het beleid dat wordt gevoerd. Ik heb nog een vraag. Zijn de leden van uw congres analfabeet? Zij hebben een motie aangenomen die heel nadrukkelijk zegt dat wat wij tot nu toe hebben geprobeerd niet werkt en dat datgene er moet komen wat wij altijd gewild hebben: een specifiek pardon. Met de steun van 80% van het aantal aanwezigen wordt die motie aangenomen. Alle fractieleden van D66 steken enthousiast hun hand op en dan komt u in deze zaal vertellen dat dit niet de bedoeling van het congres is. Moeten de leden van uw congres misschien naar zo'n cursus van mevrouw Verdonk waar zij een beetje Nederlands kunnen leren?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Dit debat is natuurlijk al uitgebreid gevoerd tussen mijn collega Lambrechts en de heer De Vries. Iedereen kan dat erop na lezen op de weblog van de heer De Vries.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

En in de Handelingen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij kunnen dat debat nog een keer voeren...

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik krijg hier nooit genoeg van, mevrouw, want het is zo ongeloofwaardig wat u hier zegt. U komt met allerlei prachtige moties waarin wij weer moeten geloven, moties die u alweer weggeeft voordat wij er überhaupt over hebben gesproken. Wat doet u met de uitspraak van uw congres? Hoe democratisch bent u eigenlijk? U spreekt elkaar op het congres aan als democraten en spreekt vervolgens uit dat er iets moet gebeuren, maar vervolgens komt u hier vertellen dat het congres heel iets anders heeft bedoeld. Dat is toch schandalig, om uw woorden te gebruiken.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Laan antwoordt nog op deze interruptie en dan vervolgt zij haar betoog.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik was aan het eind van mijn betoog, maar ik wil graag antwoorden. Echter, ik dreig daarmee in herhalingen te vervallen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik wil het toch graag nog een keer horen.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Laan, het is aan u om een antwoord te formuleren.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat wil ik heel graag doen als ik niet in de rede wordt gevallen.

Het congres wil dat wij iets doen voor de mensen die veel te lang in procedure zitten. De oplossing is niet moties indienen waarmee wordt gevraagd om een pardonregeling als wij weten dat die motie niet de steun van de meerderheid van de Kamer krijgt. De enig goede manier is ervoor zorgen dat het traject dat nu is ingezet en waarlangs nu al meer dan 7000 mensen een vergunning hebben gekregen, wordt afgewikkeld. Dit aantal komt boven op het aantal dat met het pardon aan het begin van de kabinetsperiode tot stand kwam voor 2200 mensen. Dit is dé manier om echt wat voor deze mensen te doen en daarom kiezen wij daarvoor.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Waarom hebt u dat dan niet op het congres uiteengezet en ervoor gezorgd dat het congres dat uitsprak in plaats van iets anders, iets waarvoor u allemaal uw handje opstak, en dan komt u hier vertellen dat het congres niet begreep wat het opschreef en niet uitsprak wat het zei.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik zal nog één keer proberen om het uit te leggen, maar zoals ik zei dreig ik in herhalingen te vervallen. De heer De Vries was niet op het congres, ik wel. Daar is heel duidelijk gezegd: deze motie is een ondersteuning van het beleid van de huidige Tweede-Kamerfractie. Daarom hebben zelfs de leden van de fractie die in de zaal waren ervoor gestemd. Zij dachten: als dat inderdaad zo is, als de inzet die wij nu kiezen gesteund wordt, dan is dat uitstekend. Dus ik heb voor die motie gestemd. Dan kan de heer De Vries wel proberen daaraan een heel andere draai te geven.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Die motie...

De voorzitter:

Nee, u hebt het woord niet.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Sorry, voorzitter, maar wij moeten dit op een nette manier afmaken. Die motie vroeg heel expliciet om een specifiek pardon. Of mevrouw Van der Laan daar wel of niet voor is, zal mij eigenlijk maar betrekkelijk een zorg zijn, want ik weet niet wat het betekent als zij ergens voor of tegen is. Echter, als een congres zoiets uitspreekt, vind ik het onbestaanbaar dat zij hier komt vertellen dat het congres dat niet heeft gedaan. Dat is een stuk ongeloofwaardigheid dat niet valt te overbruggen en dat precies de spanwijdte heeft van de kloof tussen de burger en de politiek die zij op deze manier creëert.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het is heel simpel: wij moeten echt iets doen voor de mensen die graag duidelijkheid willen hebben. Wat de mensen willen, is dat de procedure wordt afgerond. Wij schieten niets op met het indienen van een motie voor een pardon waarvan wij weten dat zij geen Kamermeerderheid haalt. De Tweede-Kamerfractie wil net als de D66-leden dat wij echt iets doen voor deze mensen. Wij kunnen echt iets voor deze mensen doen door ervoor te zorgen dat de ingezette procedure sneller wordt afgerond. Als bijna de helft van de mensen een vergunning krijgt, dan is dat meer dan wij ooit aan het begin van deze kabinetsperiode of zelfs daarvoor hadden durven hopen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik moet zeggen dat ik de heer De Vries wel enigszins gelijk geef. Hij heeft hier altijd voor gepleit. De heer De Wit heeft een motie over hetzelfde punt ingediend en daar werd door D66 geen steun aan verleend. Op het congres wordt er gezegd dat het wel moet. Daarbij wordt gezwegen over het feit dat door deze minister 7000 asielzoekers in de kabinetsperiode hiervoor zijn toegelaten. Een uitspraak van het congres wordt ondersteund, maar in de Kamer komt de fractie er niet mee terug. Dat vind ik heel ongeloofwaardig.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik begrijp dat men graag een mooie motie wil indienen, maar ik wil echt iets doen voor deze mensen. Dat kan alleen maar als je ervoor zorgt dat je beleid hebt waar politieke steun voor is. In het verleden is ook door de heer Dittrich bij motie om een pardon gevraagd. Daar was toen ook geen meerderheid voor. Het heeft niet zo ontzettend veel zin om steeds te vragen om iets waarvan wij weten dat het niet haalbaar is. Wij willen graag echt iets voor deze mensen doen. Het gaat de goede kant op, maar het kan sneller. Wij moeten voortgaan op het ingeslagen pad. Dat is de enige echte manier om deze mensen te helpen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik zit nog een beetje met de vraag waar D66 staat. Mevrouw Van der Laan begon met lovende bewoordingen over de minister van Justitie. Dit gaat goed, dat gaat goed. Dat klopt ook wel, wat het is onze coalitiegenoot, aldus mevrouw Van der Laan. Hier en daar werd een kleine kanttekening geplaatst. Dat beluisterend kwam ik uit op het cijfer 8. Vanochtend hoorde ik mevrouw Van der Laan echter op het Radio 1 Journaal. Toen sprak zij een algemeen oordeel over de minister uit en gaf zij het cijfer 5. Dat is een zuivere onvoldoende. Heb ik dat verkeerd verstaan? Heeft mevrouw Van der Laan zich vergist? Kan zij het verschil uitleggen?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat kan ik zeker, want wij spreken vandaag over de begroting. Wat gaan wij volgend jaar doen, wat zijn de beleidslijnen, hoe wordt het geld ingezet, waar houden wij ons mee bezig? Over de begroting geef je een andere kwalificatie dan over de persoon van de minister van Justitie. Zoals de heer Wolfsen weet, heb ik nogal wat meningsverschillen met deze minister van Justitie. Ik denk aan onderwerpen als drugs. De minister is wat conservatiever dan D66. Ik heb het dan over de smaak waarmee zaken worden gebracht. Daar zien wij dingen anders.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik begrijp het nog niet helemaal. Als persoon presteert de minister onder de maat?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Nee, natuurlijk niet. Als minister van Justitie ...

De heer Wolfsen (PvdA):

...presteert hij onder de maat?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Nee.

De heer Wolfsen (PvdA):

Een 5 is voor mij een onvoldoende. Hebt u zich vergist?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het is een beetje lastig als dingen uit een interview worden gelicht. Ik gaf een brede analyse. Het ging over wetgeving, over brede beleidsvoorstellen, over debatten over bepaalde thema's, bijvoorbeeld godslastering. Ik heb daar verschillende cijfers voor gegeven. Alles bij elkaar genomen krijg je dit. Ik vind het een beetje raar om daarover hier nu zo te praten. Het ging om een radio-interview voor een breed publiek. De heer Wolfsen is ook geïnterviewd en gaf veel dezelfde commentaren. Over wetgeving kunnen wij met deze minister bijvoorbeeld zeer goed spreken. Als het echter gaat om de controle achteraf op het beleid, dan ligt het anders. Ik denk aan het debat over de Schiedammer parkmoord. Eerst wekte de minister de indruk dat het allemaal wel goed was gegaan. Later bleek dat dat helemaal niet zo was. Daar heb ik zware kritiek op geuit. De minister is direct voor zijn mensen gaan staan en heeft direct de indruk gewekt dat er niets mis is gegaan. Dat is niet goed voor het vertrouwen in de politiek. Je moet eerst de feiten weten alvorens je met een oordeel kunt komen. Als een minister te snel oordeelt, denken de mensen dat het in de doofpot wordt gestopt. Zowel bij de tbs-ontsnapping als de Schiedammer parkmoord heb ik daar zware kritiek op geuit. Bij de Schipholbrand hadden wij hetzelfde aan de hand met een andere minister. Dit is geen goede ontwikkeling. Daarop is mijn kritiek gericht. Een minister doet echter meer dan achteraf verantwoording afleggen over zijn beleid. Wij bespreken ook wetgeving met een minister. Vandaag bespreken wij een begroting. Het gaat om het totale pakket.

De voorzitter:

Het gaat vandaag niet over een interview, maar over de begroting.

De heer Wolfsen (PvdA):

In de brede analyse van mevrouw Van der Laan was haar oordeel over de minister dat zijn optreden zuiver onder de maat is. Nu prijst zij de minister de hemel in. Ik vraag mij af hoe ik dit moet duiden. Zegt zij dat het in een brede analyse gezien onder de maat is, maar dat de minister toch een voldoende krijgt wat betreft de begroting?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Onze analyse van het kabinetsbeleid was vorig jaar zeer positief. Wij konden ongeveer in dezelfde mate als de PvdA de grote lijnen daarvan onderschrijven. Nu zijn er drie dingen gebeurd die het rechtsgevoel in Nederland hebben geschokt: een ontsnapte tbs'er die een moord heeft gepleegd, de Schiedammer parkmoord waarbij iemand onschuldig vast heeft gezeten en elf mensen in zorg van de overheid die verbranden. Dat is niet niks. Het is dan buitengewoon belangrijk voor het vertrouwen in de rechtsstaat en in de politiek hoe een minister daarmee omgaat. Voor het eerste optreden heb ik een onvoldoende gegeven. Dat betekent dus dat het een volgende keer niet meer op die manier moet gebeuren. Achteraf kunnen natuurlijk allerlei maatregelen voorgesteld worden. Wij zijn ook zeer tevreden over de maatregelen naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord en de ontsnapte tbs'er. Jammer genoeg is dat altijd achteraf. In het begin wordt echter altijd de indruk gewekt dat het allemaal goed is. Als blijkt dat het niet het geval is, worden onder zware druk van de Kamer en ook van de D66-fractie maatregelen en veranderingen aangekondigd. Ik zou graag zien dat ministers direct toegeven als er iets mis gaat, met de belofte om het een volgende keer beter te doen. Dat is een betere benadering. Het is ook beter voor het vertrouwen in de politiek. Daar was mijn kritiek in het radio-interview van vanochtend op gericht. Dat is niets nieuws. Dat heb ik hier ook altijd te berde gebracht.

Minister Donner:

Ik heb vanochtend wat gemist. Is er ook een transcript van dit interview?

De voorzitter:

Wij missen wel meer dingen. Het leven gaat echter gewoon door.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ik ben vier uur later aan de beurt dan ik had verwacht.

Ik begin mijn eerste termijn met een boekbespreking van het boek Vet vast van de heer Willem Oosterbeek. Die schrijft hoe het hem is vergaan bij de jeugdinrichting De Doggershoek in Den Helder. Willem Oosterbeek is daar drie maanden lang geweest. Hij schetst een onthullend beeld van wat daar gebeurt. Groepsleiders worden uitgescholden door criminele jongeren. Jongeren worden niet aangesproken op hun gedrag. Groepsleiders willen vaak niet eens weten wat deze jongeren hebben gedaan. Gevangenen hangen 's avonds voor de televisie en kijken naar porno en geweld. Ik citeer: Een scène van een Amerikaanse film waarin een man zijn vrouw een enorme kaakslag toebrengt, wordt enthousiast onthaald en steeds opnieuw bekeken. De jonge criminelen worden dus niet gezien als daders maar als slachtoffers. De groepsleiders zijn inconsequent en soft in de omschrijving van Willem Oosterbeek van zijn stage in De Doggershoek. Ik vind het een schokkend relaas. Ik vraag de minister of hij dat ook vindt. Kent hij het boek? Zo nee, wil hij het dan snel gaan lezen? En anders dien ik een motie in! Of ik roep het D66-congres op om hier onmiddellijk wat aan te doen.

Het is nogal wat dat die jonge zware criminelen zich zo verliezen en zich helemaal geen rekenschap geven van wat men hun tracht bij te leren. Met dat boek ik mijn achterhoofd keek ik afgelopen week met stijgende verbazing naar het drama rond Den Engh, de inrichting in Den Dolder. Koningin Beatrix was daar nog geen twee jaar geleden op bezoek, inmiddels lijkt het de nek te worden omgedraaid door telkens terugkerende bureaucratie. Het lijkt wel of de inrichting in de greep moet komen van het departement van Justitie, net als de Doggershoek van Willem Oosterbeek. Ik vind Den Engh juist zo'n prima instelling omdat de resultaten er niet om liegen: Rijksuniversiteit Groningen laat zien 8,8% recidive na Den Engh, in gewone inrichtingen is dat 38%; 85% heeft binnen een jaar werk, 46% bij andere inrichtingen. Den Engh is een succesverhaal. En dan krijgt directeur Jonker ook nog een spreekverbod! De brief van vanochtend was een gelukkige verrassing: de minister geeft niet het groene, maar wel het oranje licht aan Den Engh, want die mag door, maar wel met een aantal aanpassingen. Ik vraag me af wat die aanpassingen feitelijk voor Den Engh betekenen. Komt het erop neer dat er straks een gebouw staat in Den Dolder dat we "Den Engh" noemen, maar feitelijk een justitiële inrichting is? Of houden wij het boefjeskamp overeind?

Nogmaals, mijn stellige overtuiging is dat straffen in een gevangenis niet helpt; mensen komen er slechter uit dan ze erin gaan. Ik ben er zelf ook in gegaan en kijk hoe ik eruit ben gekomen. Daders moet je aan de slag helpen, die moet je aan de fysieke arbeid zetten, voor mijn part van 's ochtends zes tot 's avonds zes. De mentale knop omzetten, dat moeten wij met jonge criminelen doen, niet met porno voor de tv plaatsen. En je moet ze ook niet laten lummelen in een of andere gevangenis waar ze een pakje shag per dag kunnen verdienen met het in elkaar vouwen van verfpakketjes. Dat heeft allemaal geen nut.

Ik kom bij de lekenrechtspraak. Dank aan de minister voor de brief. Het begint erop te lijken, al denkt het departement kennelijk anders over vertrouwen dan wij. De minister stelt dat 52% van de mensen nog vertrouwen heeft in onze rechtsstaat. Hij vindt dat kennelijk fijn, ik vind dat veel te weinig. Ik moet wel eerlijk zeggen dat ik de brief nogal ondonneriaans vond: die was open, duidelijk, vriendelijk van toon, niet al te badinerend, niet hooghartig; kortom, prettig om te lezen. Maar ik ben ook blij dat de minister zei dat we de burgers meer gaan betrekken bij de rechtspraak. De minister kijkt naar andere landen, daar ben ik blij mee. Ik ben wel benieuwd of hij onafhankelijke deskundigen wil gebruiken bij verder onderzoek; dus niet ambtenaren die hij nog in de la had liggen en ergens voor moest gebruiken, maar graag externe deskundigen, zoals prof. Tak en prof. De Roos. Deze heren zijn zeer deskundig op dit gebied en hebben ook opvattingen over het onderwerp, dus stel ze in staat om mee te doen. Ik zou het nog leuker van de minister vinden als hij in zijn brief aangeeft op welke manier, stap voor stap, lekenrechtspraak zou kunnen worden ingevoerd. Daar moet immers nogal wat voor gebeuren.

Wij vinden het heel belangrijk dat de minister zijn grote weerzin uitsprak tegen het nieuwe fenomeen van de groepsverkrachtingen, een zeer ernstig probleem in de grote steden. Zijn oplossing doet mij echter wel veel verdriet: hij wil een wetenschappelijk onderzoek lanceren. Voor lekenrechtspraak kan ik me een WODC-onderzoek voorstellen, maar niet om na te gaan wat voor hiaten we hebben in onze kennis over groepsverkrachting. Ik heb de indruk dat we alles daarover wel weten. Ik heb niet zo veel aan een WODC-onderzoek naar groepsverkrachtingen. Ik neem aan dat de minister het met me eens is dat we een jongetje van twaalf dat een meisje verkracht heeft, niet moeten gaan proberen te leren hoe we in Nederland omgaan met seksualiteit. Nee, ook daar willen we fors ingrijpen in het leven van jonge, losgeslagen verkrachters, criminelen, vandalen. Wat doen wij met die jongens van een jaar of twaalf, dertien? Ik zeg: enkele reis boefjeskamp. Dat is de enige methode die werkt: jongens opnemen in een groep en een programma erop, militair geleid zoals in Glenn Mills. Uit onderzoek blijkt dat de helft van de taakstraffen niet eens wordt uitgezeten. Zij lopen gewoon weg of zij lachen de groepsleider uit. Zij zeggen: joh, wij trappen zo het hele honk in elkaar als wij nog een uur langer worden vastgehouden. Die hardnekkige crimineeltjes hebben een mentaliteit die niet te stuiten is, behalve in een kampement waar wordt getrokken en geduwd en waar zij opnieuw worden opgevoed. Ik vind dus dat alle groepsverkrachters uit Rotterdam zonder uitzondering een enkele reis naar een boefjeskamp moeten krijgen. Ik verzoek de minister om daar met het college van procureurs-generaal over te praten. Het is goed om te bezien of een strafeisbeleid kan worden afgesproken met het openbaar ministerie. De pijnmaatregel leidt nu tot jeugddetentie bij minderjarige daders. Ik verzoek de minister om te bezien of het binnen zijn mogelijkheden ligt om daarmee aan de slag te gaan.

De minister zegt in zijn brief dat het de rechters niet te moeilijk moet worden gemaakt door hen te vragen om hun nevenfuncties openbaar te maken. Het zou lastig te zijn om die nevenfuncties op te sommen. Ik vind dat een rechter die mij en alle andere burgers op de fouten wijst bij uitstek de persoon is die de wet moet naleven. Rechters moeten dus gewoon netjes hun nevenfuncties vermelden. Ik zou niet weten waarom die beroepsgroep buiten schot mag blijven. Ik concludeer dat mijn plan al heeft gewerkt want vijf rechters hebben onmiddellijk hun nevenfuncties genoteerd op www.rechtspraak.nl. De stok van Joost Eerdmans werkt dus kennelijk. De stok van Piet Hein Donner zal waarschijnlijk nog veel beter werken. Als de minister daaraan twijfelt, dan ga ik op zijn stoel zitten. Dat is ook geen enkel probleem. Het punt moet veel steviger worden aangepakt. Een oudere meneer, die gepensioneerd is en dus tijd heeft, heeft een website opgezet, www.sdnl.nl, waarop hij alle rechters heeft opgesomd die hun nevenfuncties niet noemen. Hij kan dat blijkbaar wel. Volgens mij is dat de enige stok om mee te slaan om rechters te dwingen om hun nevenfuncties te vermelden.

Ik eindig met mijn pleidooi voor meer openbaarheid van ons strafrechtsysteem. Ik vind dat veel meer rechtszaken op televisie moeten komen. Dat is prettig want dan zien wij wat er gebeurt. Uit het antwoord van de minister maak ik op dat hij niet negatief op dat plan reageert. Hij zegt echter niet expliciet dat er veel meer strafzaken op televisie moeten worden uitgezonden. Hij zegt dat er ingegaan moet worden op initiatieven die betrekking hebben op het bevorderen van de openbaarheid van de zitting. Dat klinkt mij vaag en Donneriaans in de oren; dat is dus weer vertrouwd. Is het niet mogelijk om meer te doen met internet en televisie om ons mooie strafsysteem meer te openbaren?

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Tijdens het wetgevingsoverleg van vorige week heb ik namens mijn fractie de opmerking gemaakt dat nog steeds veel asielzoekers zonder paspoort instromen in de asielprocedure. Ik heb aangegeven, dat het uiteindelijke uitzetbeleid gefrustreerd kan worden omdat het lastig is om te bepalen naar welk land een asielzoeker uitgezet kan worden als zijn identiteit niet bekend is. Ik vraag nogmaals of het mogelijk is om een identificatieplicht aan het begin van de asielprocedure in te voeren. Ik herhaal dat er altijd mensen zullen zijn die hun paspoort niet mee hebben kunnen nemen of deze onderweg verloren zijn, maar naar die gevallen kan op individuele basis gekeken worden. Mensen moeten wel een goed verhaal hebben om te verklaren waarom zij zonder paspoort met het vliegtuig hebben gereisd. De leidraad moet zijn dat iedere asielzoeker zich moet kunnen identificeren bij binnenkomst.

Mijn fractie heeft meerdere malen haar waardering uitgesproken over de manier waarop de minister het vreemdelingenbeleid uitvoert. De laatste tijd heeft zij het zeer zwaar, maar zij blijft overeind en houdt haar rug recht; dat wilde ik toch even gezegd hebben.

Een paar dagen geleden zag ik een nogal hartverscheurend verhaal over een Iraans meisje van twaalf jaar, dochter van een afgewezen asielzoeker, dat midden in het schooljaar van school werd gehaald. Het is bekend dat onze fractie altijd voor een streng doch rechtvaardig vreemdelingen- en asielbeleid is geweest. Is het echter niet onmenselijk om zo'n kind van school te rukken en met het eerste het beste vliegtuig het land uit te zetten? Er zullen weinig mensen te vinden zijn die dit een goede zaak vinden. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op grond van het huidige beleid kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers van de ene op de andere dag van school kunnen worden gehaald om te worden uitgezet;

van mening dat een dergelijke abrupte uitzetting ertoe kan leiden dat scholen het vertrek van deze asielkinderen niet goed kunnen voorbereiden en ook de kinderen niet goed afscheid van elkaar kunnen nemen;

verzoekt de regering, er in voorkomende gevallen naar te streven met uitzetting te wachten tot de eerstvolgende schoolvakantie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(30300 VI).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Eerst wil ik een opmerking maken over de orde, de manier waarop wij de begroting behandelen. Uiteraard zullen wij dit op een later moment nog uitgebreid evalueren. Voordat ik aan mijn bijdrage begin, moet mij wel van het hart dat wij een hele dag een begrotingsoverleg hebben gevoerd waarbij is toegezegd dat heel veel zaken schriftelijk zouden worden beantwoord. Bij een flink aantal onderwerpen die wij aan de orde hebben gesteld, is dat niet of nauwelijks gebeurd. Dat maakt het erg lastig: de beoogde tijdwinst wordt daardoor uiteindelijk minimaal en zeker de kleine fracties worden in de problemen gebracht met de beschikbare spreektijd. Ik ben niet van plan om alle onderwerpen nu te herhalen. Ik stip er een paar aan, en dan hoop ik alsnog op een volwaardige reactie morgen dan wel in een latere schriftelijke ronde.

Voorzitter, ik vraag u toch even om ervoor te zorgen dat ik mijn resterende spreektijd kan zien. Ik heb te vaak problemen gekregen doordat ik door mijn spreektijd heen was zonder dat ik dat door had. Ik wacht daarom even tot ik de tijd in beeld krijg; ik heb daarmee eerder leergeld betaald.

De voorzitter:

Ik kan niet meer aan de techniek doen dan ik heb gedaan. De tijd loopt, dus ik stel toch voor dat u uw betoog begint. Ik zal u een signaal geven op het moment dat u door uw vier minuten heen bent.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Daar was ik al bang voor. Ik ga er dan maar doorheen. Mijn eerste punt is de "rehabilitatie ondanks vrijspraak". Dit riep veel herinneringen en herkenning op bij de collega's. De minister heeft toegezegd dat hij dit in een gesprek met de Raad voor de rechtspraak aan de orde zal stellen, wat mij goed lijkt. Het gaat om het vertrouwen in de rechtspraak en de rechtsgang. Ik krijg graag informatie van de minister over dat gesprek zodra dat heeft plaatsgevonden, zodat wij erop kunnen terugkomen.

Ik kom bij een aantal onderwerpen waarop de minister nog niet heeft geantwoord, te beginnen met de rechtsgrondslag voor leges. Collega Van Aartsen heeft een voorstel gedaan om bedrijven daarvan vrij te stellen. Zou dit dan niet ook moeten gelden voor vreemdelingenzaken? Hierop krijg ik graag alsnog een reactie. Dit geldt ook voor de toegankelijkheid van chatsites voor minderjarigen. Op de kansspelen op internet, waaronder de proef van Holland Casino, komen wij nog terug bij de behandeling van het wetsvoorstel daarover.

In het kader van het prostitutiebeleid is uitvoerig gesproken over de strafbaarstelling van prostituanten, gelet op de vele nadelige gevolgen die nog steeds zijn verbonden aan de legalisering van bordelen. De minister schrijft dat het uiteindelijk contraproductief zou werken als wij de prostituant, de klant, strafbaar zouden stellen. Ik zou nog wel eens met de minister in discussie willen gaan over de vraag of dat zo is. Er is onderzoek naar gedaan in Noorwegen en in Zweden en ik zou de essentie daarvan graag van de minister krijgen, zodat wij daar inhoudelijk over kunnen spreken. Een belangrijke vraag is of de essentie van artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht en ook internationale verdragen – ik denk aan het Kaderbesluit mensenhandel – ons niet in wezen verplichten om alles te doen wat mogelijk is om bijvoorbeeld illegale prostitutie uit te bannen. Graag krijg ik daar nadere informatie over van de minister. Dat geldt ook voor een punt waar ik expliciet naar gevraagd heb, namelijk of het mogelijk is om een prostitutieovereenkomst af te sluiten. Ik heb daarbij verwezen naar artikel 11 van onze Grondwet. Er is een brief gekomen van de Vereniging van relaxbedrijven die 26 gronden aanvoeren waarom dit niet zou kunnen. De minister is daaraan voorbijgegaan. Graag hoor ik alsnog een reactie op dat punt.

Dan kom ik bij een heel ander punt, het leenrecht van kleine bibliotheken. Het is even schakelen, ik erken dat. Het kan toch niet zo zijn dat kleine bibliotheken, vaak op het platteland en vaak drijvend op vrijwilligers, een geweldige naheffing krijgen. De minister zegt nu dat er wel een betalingsregeling getroffen kan worden voor deze bibliotheken, die vaak op specifieke doelgroepen gericht zijn. Dat is sympathiek, maar onbevredigend. Op dit punt zal collega Van der Staaij zo dadelijk mede namens mij een motie indienen. Ik verwijs graag naar zijn toelichting, dan scheelt het hem een paar seconden en niet mij.

Voorzitter. Wij hebben vorige week de uitvoerige Nota Voorkómen is beter dan weer vóórkomen voorgelegd aan de minister en aan onze collega's, met name omdat wij ons zorgen maken over het feit dat mensen niet beter uit de gevangenis komen en dan vaak te maken krijgen met de schuldenproblematiek. Wij hebben in die nota met het oog op het terugdringen van de recidive maar liefst zes voorstellen geformuleerd en de minister om een reactie gevraagd. Slechts op één van die voorstellen is een summiere reactie ontvangen. Ik vraag toch zeker ook hier – het mag van mij best in een brief na de begrotingsbehandeling, ik wil het niet allemaal in de dag van morgen proppen – een serieuze reactie als er een nota met een aantal volgens mij degelijke en deugdelijk onderbouwde voorstellen voorligt.

Over het "Doe normaal"-project praten wij ook al een jaar of twee met deze minister. Ik begrijp dat het overleg met de betreffende steden nog niet is afgerond. Waarom duurt dat zo lang? Ik wil ook graag weten waarom Amsterdam daar niet bij is, daar draait namelijk al iets wat hier heel erg op lijkt. Waarom wordt Amsterdam niet betrokken bij het "Doe normaal"-project? Hoe zit het met de herkenbaarheid van dit project, de vlag?

Voorzitter. Tot zo ver de zaken die met Justitie te maken hebben. Het gevolg van uw procedure is dat ik nu het signaal krijg om af te ronden, terwijl ik niet kan inschatten hoe ik mijn spreektijd besteed.

De voorzitter:

Dat vind ik niet helemaal terecht. U zegt dat het een gevolg is van mijn procedure. U had vier minuten om te spreken, die hebt u ruimschoots kunnen gebruiken.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn punt is dat ik dat niet kan zien en dat ik daarom niet kan doseren. Ik ga door en dan zien wij wel.

Voorzitter. Ik heb een aantal zaken op het gebied van het asielbeleid die ik toch echt aan de orde wil stellen. Ik zal proberen dat snel te doen.

Ik begin met de uitgenodigde vluchtelingen. Waarom worden er niet meer vluchtelingen uitgenodigd, nu het aantal asielzoekers rond de 10.000 blijft steken? Wij hebben daar eerder aandacht voor gevraagd. In hetzelfde verband heb ik concrete vragen over de 300 Birmezen. Wij hebben in de schriftelijke voorbereiding gevraagd hoe het is met die mensen. Toen bleken er geen gegevens over hen voorhanden te zijn. Dat is op zichzelf al merkwaardig, zij zijn hier immers op onze uitnodiging. Graag krijg ik hier alsnog antwoord op. Ons bereiken in ieder geval berichten dat deze mensen in Nederland feitelijk in de kou zijn gezet en ik zou die berichten graag de wereld uit helpen, linksom of rechtsom.

Wanneer komt er een reactie op het advies van de ACVZ over toelating en verblijf voor religieuze doeleinden? Graag hoor ik een antwoord op dat concrete punt.

Dan kom ik op de kwestie Iran. Ik heb daar jaren geleden, in de tijd van staatssecretaris Cohen, een motie over ingediend. De reactie van het kabinet was steeds: ja, godsdienstvrijheid is een belangrijk goed; wij sturen mensen niet alleen maar terug als wij hen de garantie kunnen geven dat zij ook vrij kunnen evangeliseren, maar wij mogen niet tegen terugkerende asielzoekers zeggen – het gaat dan met name om bekeerlingen – dat zij terug mogen en terug kunnen gaan, als zij hun geloof maar stilhouden, want dat is in strijd met onze opvatting van de vrijheid van godsdienst. Nu is dat nog steeds de teneur, ook in de lopende processen van de kant van de staat: wij kunnen geen garanties geven dat je ook nog iets kunt laten blijken van je geloof. De situatie in Iran is verslechterd. De rechtbank in Leeuwarden heeft er over gesproken. Het ambtsbericht over Iran wordt twijfelachtig genoemd. Ik heb begrepen dat de minister in antwoord op vragen van collega Dittrich heeft besloten om ten aanzien van homoseksuelen die terug zouden moeten keren een besluitmoratorium te treffen. Dat lijkt mij terecht. Wij hebben er ook separaat over gesproken wat zij te vrezen hebben als zij terug worden gestuurd naar Iran. Mijn vraag aan de minister is of het niet goed zou zijn om hetzelfde te doen voor ex-moslims die tot het christelijke geloof zijn bekeerd en die het ergste te vrezen hebben in Iran. Ik heb graag dat de minister op dit punt een toezegging doet.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over de kinderen en de uitzettingen in de vakantie.

Er moet mij nog even iets van het hart over het specifiek pardon, mede gezien het interruptiedebatje tussen collega's Van der Laan en Klaas de Vries. Begin 2002 had een specifiek-pardonregeling definitief tot stand kunnen komen, ware het niet dat het uitgerekend de fractie van de Partij van de Arbeid was die de toen door de ChristenUnie tot stand gebrachte meerderheid niet heeft benut om dat toen te regelen. De reden was dat men het kabinet-Kok II niet in gevaar wilde brengen. Voor de geschiedenis leek het mij goed om deze noot even te plaatsen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Na de gedachtewisseling van vorige week wil ik nu vooral stilstaan bij die zaken die wat mij betreft zijn blijven liggen of die onvoldoende bevredigend zijn beantwoord.

Allereerst is dat de gruwelporno. Wij waren destijds teleurgesteld over de nogal lauwe reactie van de minister op schriftelijke vragen terzake. Wij zijn content met de toezegging van de minister, dat hij de aanpak van het Verenigd Koninkrijk op dit onderdeel nauwkeurig zal volgen en, zo daar handvatten voor bestaan, zal willen overnemen in ons Wetboek van Strafrecht. Ik kan mij overigens voorstellen, dat wij niet alleen nieuwsgierig meekijken over de schouder van Blair, maar wellicht ook actief meedenken. Gelet op de aard van deze materie, kan ik mij voorstellen dat dit punt ook in Europees verband aan de orde komt. Wil Nederland zich niet in Europees verband, gezamenlijk met Engeland, sterk maken voor een Europese aanpak van deze praktijken?

In het begrotingsoverleg heb ik gesproken over de polygamiekwestie. Over de insteek van de minister ten aanzien van het zogenaamde Roosendaalse triohuwelijk kan ik niet positief zijn. Dat hier juridisch niet gemakkelijk wat aan te doen is, wil ik beamen. Ik vind het echter onbegrijpelijk dat de minister zo stoïcijns, zelfs goedkeurend, op deze mijns inziens feitelijke vorm van polygamie reageert. Dat spoort ook volstrekt niet met de inhoudelijke en afwijzende reactie die staatssecretaris Cohen indertijd op dit fenomeen gaf. Het minste wat de minister hierbij onzes inziens kan doen is aangeven, dat wij deze kant niet op willen en dat deze constructie – twee vrouwen die een samenlevingsrelatie met één man claimen – op geen enkele wijze binnen het sociaal-, fiscaal- of familierecht erkenning krijgt. Op dit punt wil ik graag een heldere reactie. Volstrekt duidelijk moet zijn, dat de overheid via publiekrechtelijke wet- en regelgeving op geen enkele wijze dit faciliteert of aanmoedigt.

Een heel ander thema heeft te maken met de moord op de politieke activist Sévèke. Die heeft heel wat losgemaakt. De politie wilde ook het publiek inschakelen om tips en dergelijke binnen te krijgen. Dat is uitstekend. Het verbaasde mij echter wel bijzonder dat het openbaar miniserie over dit opsporingsonderzoek exclusieve afspraken leek te hebben gemaakt met de commerciële zender RTL5. Het OM had afgesproken, dat het centrale onderzoeksvragen alleen via het RTL-programma "Bureau misdaad" zou verspreiden, zo meldde een politiewoordvoerder onlangs in het radio 1 journaal. Dat is toch bizar? We hebben het hier toch niet over de primeur van een misdaadfilm? Het gaat over de oplossing van een moordzaak! Vandaar dat ik graag opheldering wil. Hoe zit dat? Worden er inderdaad exclusieve afspraken gemaakt? Is de minister niet met ons van mening dat exclusiviteitsaanspraken, gelet op het algemeen belang, hierbij niet kunnen en dat het OM (politie) zich niet aan één bepaald programma zou moeten binden, zeker niet aan een commerciële omroep, en dat alle verantwoorde uitzendingen gebruikt moeten worden om het publiek op te roepen om inlichtingen te verstrekken?

In het begrotingsoverleg spraken wij over de ernstige omvang van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel. Ondanks de wat geruststellende beantwoording wil ik toch graag ons amendement over een intensivering van de bestrijding van vrouwenhandel handhaven. Hetzelfde geldt voor het amendement dat strekt tot 25 mln. extra voor de rechtspraak. Er is al veel over gezegd, maar ik herinner eraan dat het amendement van mijn fractie in een houdbare dekking voorziet. Die komt weliswaar bij een ander departement terecht, omdat wij die 25 mln. willen financieren met een heffing op vuurwerk. Dit punt is al bij de behandeling van de begroting van VROM aan de orde geweest. Hiermee benadruk ik dat wij een amendement met een fatsoenlijke dekking hebben ingediend.

Ook in het begrotingsoverleg hebben wij gesproken over groepsverkrachtingen. De minister heeft toegezegd dat een onderzoek zal worden uitgevoerd naar de achterliggende oorzaak van tal van groepsverkrachtingen, mede in relatie tot extreem vererotiseerde videoclips en muziekzenders. Op zichzelf juichen wij dat onderzoek toe, maar ook wij zijn er niet gelukkig mee als wij daarop zouden moeten wachten voordat er verdere stappen kunnen worden genomen. Alles wat er nu al kan worden gedaan, moet ook gebeuren. Dat geldt ook voor allerlei schadelijke media-uitingen, die zowel van seksualiteit als van vrouwen een verwrongen beeld neerzetten. Zij verdienen een forse inperking. Ik heb de minister uitgenodigd om samen met zijn collega's van Media en VWS hierover na te denken en om ook de bepalingen die wij kennen in het Wetboek van Strafrecht over schadelijk beeldmateriaal voor jongeren niet tot een dode letter te laten verworden. Welke mogelijkheden voor actie ziet de minister hier als justitieel sluitstuk? Zeker als het gaat om zedendelinquenten en geweldsdelinquenten is het toch bizar als zij ook in de gevangenis nog met porno- en geweldsfilms in aanraking komen? Dat zou toch echt uit den boze moeten zijn.

In het wetgevingsoverleg heb ik de aandacht gevraagd voor de positie van vrijwilligersbibliotheken. In zijn beantwoording gaat de minister onvoldoende op de eigenlijke problematiek in. Met het treffen van een betalingsregeling alleen blijft er een disproportionele last op die bibliotheken drukken. Vandaar dat ik hierover de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot aantal kleinere niet-openbare bibliotheken die zich richten op een specifieke doelgroep in hun bestaan worden bedreigd door de vordering van leenrechtvergoedingen, die bovendien met terugwerkende kracht plaatsvindt;

overwegende dat deze bibliotheken hierdoor onevenredig zwaar worden getroffen, mede omdat zij werken met vrijwilligers en zij veelal niet gesubsidieerd worden;

verzoekt de regering, te bevorderen dat hiervoor een oplossing wordt gevonden door verruiming van het vrijstellingenbeleid, dan wel het schrappen van terugwerkende kracht onder waarborging van gelijkwaardige toegang tot subsidiemogelijkheden als openbare bibliotheken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(30300 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen inzake de opvang van ex-gedetineerden en het oprekken van justitiële titels. Ik ben niet helemaal gerustgesteld. Ik proef nog enige tegenstrijdigheid in het beleid en ik zie nog wat open einden, bijvoorbeeld als het gaat om de overdracht naar gemeenten, de beoogde groei in justitiële plaatsingen en de financiering van het vrijwillig kader. Het is lastig om dat allemaal in het kader van dit debat uit te discussiëren, maar mag ik de minister herinneren aan de toezegging uit een eerder overleg dit jaar over een notitie die wij zouden krijgen, juist over deze materie? Tijdens de begrotingsbehandeling zou in ieder geval over het moment waarop wij die notitie krijgen duidelijkheid komen. Ik hoop dat die duidelijkheid alsnog kan komen, zodat wij daarover verder kunnen spreken. Bij het bedrag van 2,3 mln. dat nu voor de Exodusontmoeting en dergelijke beschikbaar is gesteld, ga ik ervan uit dat het daarbij inderdaad louter om de vrijwillige plaatsingen gaat.

Over het asielpunt sluit ik mij aan bij de opmerkingen van collega Rouvoet over de positie van bekeerlingen in relatie tot Iran.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Voorzitter. De minister van Justitie schrijft in zijn begroting: "Een goede, toegankelijke en slagvaardige rechtspleging is noodzakelijk, opdat burgers en instellingen in staat zijn de aan hen in onze rechtsorde toegekende rechten te verwezenlijken. Een rechtsorde zonder goed werkende rechtspraak is ondenkbaar. Gebrek aan vertrouwen van de burgers in de maatschappelijke instituties en in elkaar, eigenrichting en het vastlopen van het economische leven zouden het gevolg zijn." Het zijn prachtige woorden van deze minister. Ik hoop ook dat dit zijn streven is. Ik vind het goed dat de minister ook meer geld krijgt om de rechtspleging in Nederland te verbeteren, maar van groot belang is het natuurlijk dat de zaken goed worden aangepakt. Dat is een kwestie van aansturing en management. Ik hoop dat de minister daarover in de beantwoording nog iets kan zeggen. Er liggen nog 250.000 zaken te wachten. Een goede aansturing van de rechterlijke macht en van de recherche is dringend noodzakelijk. Er worden helaas nog te veel fouten gemaakt. Het dieptepunt dat wij hier hebben meegemaakt, is natuurlijk de Schiedamse parkmoord. Veel zaken gaan nog fout. Mensen worden ook aan de andere kant ten onrechte slachtoffer van justitie en politie. Het menselijke gezicht van justitie ontbreekt. Als ik u vertel dat de Officier van Justitie in de zaak van Marianne Vaatstra nog nooit een gesprek met de ouders van Marianne Vaatstra heeft gehad en dat zelfs uit de weg is gegaan... Dat is toch uitermate slecht! En wat te denken van mensen die ten onrechte door politie en justitie worden aangepakt? Ik vraag de minister om de procedure ten aanzien van schadevergoeding toch nog eens te heroverwegen. Ik ken een aantal gevallen waarin mensen volstrekt ten onrechte zijn aangepakt. Zij kunnen alleen maar schadevergoeding krijgen voor de hechtenis die zij ten onrechte hebben ondergaan. Als er sprake is van materiële schade, moeten zij daarvoor een andere procedure volgen bij de civiele rechter. De Kamer weet welke ellende dat met zich meebrengt. Jarenlange procedures en heel hoge advocaatkosten. Zou het niet mogelijk zijn om naast de schadevergoeding voor de ten onrechte ondergane hechtenis ook een compensatie te krijgen voor materiële schade die daadwerkelijk is geleden? Ik ben van mening dat dit een goede zaak zou zijn. Ik meen dat de andere kant daarvan zou zijn dat de scoringsdracht bij Openbaar Ministerie en justitie, die op zichzelf goed is, niet te zeer de overhand zal krijgen. Ik denk aan de zaak van de heer Hiddink bij PSV, waarin de FIOD iets opvangt en meteen een inval doet, terwijl het alleen maar om een belastingconflict gaat. Dat is toch wel heel onzorgvuldig. Ik ben van mening dat de politie, of in dit geval de FIOD, veel voorzichtiger moet zijn.

Ik vraag de aandacht van de minister voor nog een ander punt. Bij een afpersingszaak in Rotterdam zijn eerder deze week drie mensen doodgeschoten. Ik heb ernstige aanwijzingen dat vele horecaondernemers in Rotterdam op dit moment worden afgeperst, maar dat niemand erover durft te praten. Er wordt geschoten op restaurants. Horecaondernemingen worden verkocht omdat men onder bedreiging staat van allerlei maffiose types uit Joegoslavië en Rusland. Ik verzoek de minister om daarnaar navraag te doen. Hij hoeft er niet bij de beantwoording op in te gaan. Het moet bekend zijn. Heel Rotterdam praat erover. Maar niemand durft naar politie of justitie te gaan om aangifte te doen. Men is gewoon bang. Dit wat betreft de zaken die tot de portefeuille van de minister van Justitie behoren. Ik wil heel kort nog wat dingen zeg over die van minister Verdonk.

Ik erger mij heel erg aan de wijze waarop de minister door een aantal media en een aantal mensen wordt aangevallen. Naar mijn mening is dat niet alleen maar een uitermate slechte zaak. Ik vind het zelfs een schande. Een minister die een asiel- of immigratiebeleid uitvoert, dat het nooit goed. Haar beleid moet op zakelijke gronden worden beoordeeld. Het moet niet worden overschaduwd door allerlei emotionele beschuldigingen en verwijten. Nu komen daar ook nog eens pure beledigingen bij die deze minister over haar kant moet laten gaan. Ik dring er bij de minister op aan dat zij op de ingeslagen weg voortgaat. Ik weet dat veel Nederlanders er volstrekt anders over denken. Ga door met dit asielbeleid, dat naar mijn mening een uitstekend beleid is!

Ik rond af met drie vragen aan de minister. Ik wil eerst het visumbeleid onder haar aandacht brengen. Ik verneem veel klachten dat het visumbeleid belemmerend werkt in de handelsbetrekkingen tussen Nederland en andere landen. Men moet veel te lang wachten op de behandeling van visumaanvragen, terwijl het goed is voor de Nederlandse economie dat gewoon handel kan worden gedreven. Ik heb aanwijzingen dat het oliebedrijf Aramco zijn hoofdkantoor uit Nederland wil verplaatsen omdat het de bureaucratie rond de visumverlening veel te groot vindt. Ik verzoek de minister om met haar collega van Economische Zaken te praten om het visumbeleid goed te laten verlopen.

Mijn tweede vraag betreft de dubbele nationaliteit. Marokko heeft kenbaar gemaakt dat burgers geen afstand kunnen doen van de Marokkaanse nationaliteit. Ik ben van mening dat de minister keihard duidelijk moet maken dat het maar eens moet gebeuren. Marokko moet maar eens afstand nemen van dit beleid! Laat ze daar de grondwet maar eens wijzigen! Men moet een keuze maken voor de Nederlandse of de Marokkaanse nationaliteit. Ik ben van mening dat de minister Marokko hierover stevig onder druk moet zetten.

Mijn derde en laatste punt betreft de verontrustende berichten die ons bereiken over gezinshereniging via België. Wat doet de minister daaraan? Hoe is het mogelijk dat in België een zo ander beleid wordt gevoerd ten aanzien van gezinshereniging en gezinsvorming dan in Nederland? Wat betekent de Benelux dan nog? De gevolgen van de beslissingen die men in België neemt, zijn heel slecht voor het beleid in Nederland. Ik verneem graag de reactie van de minister hierop.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De regering zal morgen antwoorden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven