Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2006 (30300 V).

De voorzitter:

Het amendement-Ormel (stuk nr. 11) is ingetrokken.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Toen ik vorige jaar tijdens het begrotingsdebat voorstelde namens Nederland de heer ElBaradei te kandideren voor de Nobelprijs, werd dat idee door de coalitiefracties uiterst sceptisch, zo niet negatief ontvangen. Het kabinet vond het zelfs niet nodig om überhaupt op het idee te reageren. Natuurlijk had ik niet kunnen voorzien dat de directeur van het IAEA inderdaad de Nobelprijs zou winnen. Maar de scepsis en de ontwijkende reactie vorig jaar hier in deze Kamer bleek een voorteken voor het buitenlands beleid dat zou volgen. Steun aan effectieve multilaterale organisaties op het terrein van non-proliferatie is essentieel in een tijd van kwesties met Iran en Noord-Korea, een les die minister Bot nog maar een maand geleden van de VVD en het CDA niet uit de crisis in Irak mocht trekken. Maar het is ook een teken aan de wand voor het gebrek aan activisme in de Nederlandse buitenlandse politiek. Nederland staat veel minder goed op de kaart, en dat maakt een relatief klein land kwetsbaar.

De Nederlandse buitenlandse politiek zwabbert. Het is niet duidelijk waar Nederland staat. Nederland belooft ferm en vroeg in Washington en bij de NAVO dat het in de voorste linies zal staan voor een nieuwe en gevaarlijke missie in Afghanistan. Je hoeft maar een stap buiten de grens te zetten en er wordt gevraagd wanneer onze jongens naar Afghanistan gaan. De bondgenoten rekenen op ons. Maar met veel reputatieschade gaat Nederland voorlopig weer terug in het hok omdat de missie politiek helemaal niet doordacht lijkt, de MIVD negatief adviseert – en dit lekt nota bene uit – er geen politieke exitstrategie is en er weinig aan wederopbouw lijkt te kunnen worden gedaan.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Koenders heeft van de regering eigenlijk niet veel meer gehoord dan dat hij later iets gaat horen. Hij heeft nog geen informatie ontvangen. Waar haalt hij deze kennis vandaan? Komt die kennis uit de International Herald Tribune? Wij weten nog van niets, hij weet blijkbaar meer.

De heer Koenders (PvdA):

Ik zal nog een aantal vragen aan de regering stellen, maar één ding weet ik heel zeker. Ik ben deze zomer met de Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken naar Afghanistan gegaan. Daar vertelde iedereen ons, tot in het NAVO-hoofdkwartier toe, dat onze jongens naar Afghanistan zouden gaan. Ons werd al enige weken geleden gezegd dat er een besluit van het kabinet zou zijn. Inmiddels is er een rapport van de MIVD uitgelekt, waarin zeer kritisch over de missie wordt geoordeeld. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat het kabinet met zo'n kritisch rapport een positief besluit zou nemen. Ik krijg ook bezoek van vertegenwoordigers van ambassades die zich ernstig zorgen maken over de Nederlandse opstelling. Ik vind dat er op zo'n moment in zo'n belangrijke kwestie een reden is om de regering nadere vragen te stellen.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat lijkt mij zinvol als de regering een beslissing genomen heeft, hetzij om aan de missie deel te nemen, waarna de hele artikel 100-procedure volgt, hetzij om dat niet te doen, in welk geval ook ik het zinvol zou vinden om er in de Kamer over te discussiëren. Dit lijkt mij niet het juiste tijdstip.

De heer Koenders (PvdA):

Het lijkt mij helemaal niet het verkeerde tijdstip als er forse schade aan de reputatie van Nederland dreigt te ontstaan, als minister Kamp ver voor de troepen uit loopt en als het voor onze bondgenoten onduidelijk is wat Nederland zal doen op het moment waarop er echt beslissingen zullen moeten worden genomen. Ik heb dan hierover ook een aantal vragen aan de regering en het lijkt mij in het belang van ons land en van onze positie in de NAVO nodig om hierover een debat te voeren.

De heer Van Baalen (VVD):

Maar lijkt het u niet verstandiger om ook zelf geen schade aan de reputatie van Nederland op te roepen en deze kwestie dus niet op een onjuist tijdstip te behandelen? Om reputatieschade te voorkomen zou ik op een gegeven moment precies van de regering willen weten wat en hoe, en dat is op het moment waarop zij een beslissing heeft genomen.

De heer Koenders (PvdA):

Ik begrijp best dat een vertegenwoordiger van een regeringsfractie dit debat liever nog wat uitstelt tot de zaak in een achterkamertje geregeld is, maar ik vind het van belang om hierover nu een debat te voeren en de regering er kritische vragen over te stellen.

De heer Ormel (CDA):

Ik heb er begrip voor dat u een debat wilt voeren; dat is ook goed. Maar ook u bent lid geweest van de commissie-Bakker, die zich indertijd over uitzendingen heeft gebogen. U zult dan ook nog beter dan ik weten dat zij heeft uitgesproken dat de Kamer zich tussen het moment van ontvangst van de notificatiebrief – zo'n brief hebben wij over de uitzending naar Afghanistan ontvangen – en de artikel 100-brief, die wij in dit geval nog niet ontvangen hebben, uitermate terughoudend dient op te stellen. Waarom gaat u er dan toch nu op in, waarom stelt u dan toch allerlei halve vragen?

De heer Koenders (PvdA):

Juist omdat ik lid van die commissie ben geweest, weet ik precies wat er in haar rapport staat, en dat is niet wat u nu zegt. Het woord "terughoudendheid" staat er helemaal niet in. Er is een procedure afgesproken en er is nu sprake van nieuwe feiten. Er wordt een discussie in de pers en in de samenleving gevoerd, ik krijg vertegenwoordigers van ambassades op bezoek die zich zorgen maken en ik merk dat Nederland een beetje in het gedrang komt. Ik vraag dan ook gewoon wat de regering aan het doen is en wat onze positie is.

Het handhaven van vrede is niet te vermengen met het afdwingen van vrede. Dit weten wij sinds Joegoslavië en het kabinet had zich hierover dus niet zo stellig moeten uitlaten. Dit is ernstig voor de positie van ons land; wij zijn steeds minder voorspelbaar geworden, en daar spreek ik de minister van Buitenlandse Zaken op aan. Welke landen rekenen nu op ons voor de missie naar Afghanistan, en sinds wanneer? Welk overleg vindt er plaats met de Engelsen, de Amerikanen en de Australiërs? Wat zeggen zij tegen de minister? Hoe heeft u de minister van Defensie zo het initiatief kunnen laten? Waarom verstopt de buigzame Bot zich in zijn diplomatenkoffer? Minister, kom uit die diplomatenkoffer en neem de coördinerende en leidende politieke rol op die de minister van Buitenlandse Zaken in het buitenlands beleid hoort te hebben. Wij hebben een minister van Buitenlandse Zaken nodig die in verwarrende internationale omstandigheden het heft in handen neemt, die zijn centrale en coördinerende rol voor het buitenlands beleid waarmaakt en die niet het initiatief laat aan de minister van Defensie over vredesoperaties of over de strategische waarde van kruisraketten. Was u het nu echt met minister Kamp eens dat daar een strategische prioriteit ligt voor Nederland? Dat valt bijna niet te geloven. Minister, coördineer en laat bijvoorbeeld het belangrijke referendum over Europa niet over aan de staatssecretaris of de strategie van de brede Nederlandse Europese belangen aan de uitkomst van het overleg tussen de ministers van Financiën en Landbouw.

Zelfs de Raad van State meldt ons dat de Nederlandse financiële bijdrage aan Europa, die de Partij van de Arbeid fors wil verminderen, in de Europapolitiek van dit kabinet enig ijkpunt lijkt te zijn geworden en dat het een algemene inhoudelijke strategie natuurlijk niet kan vervangen. Nederland is daardoor veel te veel in het defensief geraakt. De vraag is waar wij in de driehoek eurosceptisch Engeland, deels veranderend Duitsland en stagnerend Frankrijk onze brede belangen vertegenwoordigd zien. Wat is morgen uw inzet in het gesprek met de nieuwe Duitse minister van Buitenlandse Zaken? Welke relatie zoekt u met het voor ons zo cruciale Duitsland?

De heer Ormel (CDA):

De heer Koenders stelt een heleboel vragen. Ik ben benieuwd naar de positie van de PvdA ten opzichte van Duitsland. Hoe ziet u de veranderingen in Duitsland: afscheid nemen van de groene minister Fischer, het optreden van bondskanselier Merkel? Hoe ziet u de positie van Nederland ten opzichte van Duitsland?

De heer Koenders (PvdA):

De PvdA heeft een lange traditie waarin zij enorm belang hecht aan de positie van Duitsland voor Nederland. Het is van belang voor de economische betrekkingen. Na de zogenaamde "Reformstil" van de periode-Kohl zijn onder leiding van bondskanselier Schröder de eerste stappen gezet in een hervormingspolitiek. Dat krijgt nu een brede basis. Het is voor Nederland uitermate belangrijk dat die brede basis leidt tot verdergaande hervormingen die ook in het belang zijn van de Nederlandse economie.

Ook politiek moeten wij zeer verbonden zijn aan Duitsland. Wij verwachten meer van Duitsland voor een leidende positie in Europa. Daar heeft Nederland belang bij. Wij kunnen niet alleen functioneren als middelgroot land, als groter klein land, tussen Engeland, Duitsland en Frankrijk, als Duitsland niet een leidende positie heeft, bijvoorbeeld in het verzekeren van de steun aan multilaterale organisaties. De minister van Buitenlandse Zaken heeft morgen een enorm belangrijke taak om Nederland direct bij Duitsland op de kaart te zetten en vervolgens bij ons terug te komen. Toen hij begon als minister, zei hij de relatie met Duitsland opnieuw te willen vaststellen, die zo verziekt was in de tijd van onze vorige minister van Buitenlandse Zaken. Ik neem aan dat dit morgen in de traditie van minister Bot een extra stimulans krijgt.

De heer Ormel (CDA):

Ik deel uw analyse, maar wat is uw positie en die van de PvdA ten opzichte van de transatlantische oriëntatie van Duitsland? Zou u het toejuichen als bondskanselier Merkel in ieder geval meer transatlantisch georiënteerd zal blijken te zijn dan Schröder destijds?

De heer Koenders (PvdA):

Ik weet niet of Schröder niet transatlantisch was. Hij was tegen Bush. Dat is heel wat anders; dat zijn wij ook. Wij hebben grote kritiek op de regering-Bush. Dat heeft weinig te maken met het belang dat ook de PvdA hecht aan goede transatlantische betrekkingen. Ik kom er nog op terug. Ik ben wel blij dat er een SPD-minister van Buitenlandse Zaken is.

Buitenlands beleid is ingewikkeld. Belangen moeten worden afgewogen. Dat is zeker niet gemakkelijk, maar het gaat echt om meer dan procesmanagement alleen. Soms gaat het zelfs letterlijk om buigzaamheid. Neem de mensenrechten. Hiermee heeft Nederland een naam te verliezen, ook al worden wij zelf kwetsbaarder voor kritiek. Het deed ons echt pijn dat de koningin werd opgedragen een lakei te worden in haar tafelspeech bij president Poetin. Hoezo heeft Rusland zich ondubbelzinnig aangesloten bij de strijd tegen het terrorisme? Hoezo een doortastend optreden van Poetin tegen racisme en xenofobie? Hoe verhoudt dit zich tot de koppelingsclausule in de door de Kamer aangenomen motie-Van der Laan/Koenders, die laat zien dat een strategisch partnerschap met Rusland op zijn minst op uiterst gespannen voet staat met een autoritair wordend bewind? Hoe verhoudt dit zich tot de bittere realiteit van Grozny en Beslan?

Er is nog meer. Voor het eerst doet Nederland mee aan een missie in Afghanistan waarbij men vooraf erkent niet akkoord te zijn met het krijgsgevangenenbeleid van die missie omdat dit niet past in het internationale recht. Dat is een unicum in de Nederlandse geschiedenis. Gaat Nederland de Verenigde Staten nu eens echt op het hoogste niveau en dwingend, dus niet als ritueel, vragen om het Rode Kruis en de mensenrechtenorganisaties toe te laten in de illegale gevangenissen? Het is geen anti-Amerikaanse opstelling om de VS dwingend te vragen, een einde te maken aan de schande van de illegale gevangenissen, een Nederlandse resolutie in te dienen om ervoor te zorgen dat de VN-commissie eindelijk de gevangenen in Guantánamo Bay kan ondervragen en expliciet opheldering te vragen over de CIA-vluchten en de CIA-kampen. De boodschap moet zijn dat wij daar niet van gediend zijn. Ik vraag vandaag helderheid over alle vragen die wij daarover hebben ingediend. Dat geldt ook voor de bestemming van de gevangenen die nu onder Nederlands commando in de Perzische Golf door Amerikanen verder worden geleid, wellicht richting illegale gevangenissen in Pakistan en Irak. Het geldt ook voor vragen om helderheid over het door Amnesty aangebrachte geval van de heer Bashmilah in ons partnerland Jemen.

Mijn fractie stelt die vragen dwingend, juist vanuit het belang van de transatlantische betrekkingen, vanuit de noodzaak van een politiekere NAVO en een meer pro-actieve relatie VS-Europa. De VS willen toch een waardegemeenschap zijn? Ik zeg de heer Ormel dat dit geen debat tegen Amerika is. Het is een debat dat dag in dag uit in het Amerikaanse congres wordt gevoerd. Wij willen in het verlengde daarvan dat Nederland in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid het initiatief neemt dat bij alle landen wordt gekozen voor een mensenrechtencommissie, dus ook bij Israël. Waarom is die uitzondering gemaakt en in navolging daarvan ook bij Egypte en Tunesië? In alle drie de gevallen blijft Nederland muisstil als het gaat om de mensenrechtenschendingen. Afgezien van de moraliteit, staat hier ook ons veiligheidsbelang op het spel.

Misschien wil de minister zelf wel veel meer uit de diplomatenkoffer waarin hij zich verstopt heeft, klimmen. Dat zou mij helemaal niet verbazen. Het is echter niet gemakkelijk om dat te doen, als hij steeds minder ruimte krijgt van de coalitie. Daarbij doet het er niet toe of het nu gaat om het conflict in het Midden-Oosten waar de geringste constructieve kritiek op Israël uit den boze is – hoe ziet het kabinet overigens de uitwerking van de uiteindelijk plaatsvindende en kennelijk vertrouwenwekkende rol van Europa in Gaza? – of om een verantwoorde vredesoperatie in Afrika. Na meer dan een jaar soebatten van Kofi Annan en ondanks het CDA lijkt de secretaris-generaal van de VN met militaire waarnemers in Sudan een positieve doorbraak tot stand te brengen. Gaat dit ook gelden voor de gevraagde waarnemersmissie in het getergde Darfur en de maandenlange, zo langzamerhand radeloze vraag aan Nederland om te helpen, duizenden levens te redden door het ter beschikking stellen van intelligence apparatuur? Of is Afrika hier opnieuw geen prioriteit van de Nederlandse buitenlandse politiek?

De minister krijgt in Sudan dus enige ruimte van de coalitie. Wij zullen zien of dat ook zo is ten aanzien van de zo belangrijke Irancrisis. De VVD begon nota bene een maand na het aantreden van minister Bot al met het zetten van kruisjes bij zijn optreden. Wij vonden dat volstrekt ten onrechte. Ik zal niet opnieuw ingaan op het feit dat de minister zijn hok in moest toen hij wat lessen wilde trekken uit de situatie in Irak. Vanuit dezelfde coalitiepartij kwam trouwens eerder dan vanuit welk land in de NAVO ook een signaal van wapengekletter in de richting van Iran. Hier liet de minister zich gelukkig niet kennen. Hij heeft in de brief van gisteren een onderhandelingsstrategie uitgezet om de IAEA en de VN tijd te laten winnen om een effectieve strategie te ontwikkelen die voorkomt dat Iran een kernmogendheid wordt. Dat is een doelstelling die wij ten volle delen, maar die zich moeilijk laat verenigen met vroegtijdig wapengekletter, zoals dat van de heer Van Baalen.

De heer Van Baalen (VVD):

Als je een kruisje achter iemands naam zet, kan dat ook een teken van waardering zijn. Beseft de heer Koenders dat? Ook achter zijn naam staat bij mij een kruisje.

De heer Koenders (PvdA):

Ik zal die vraag doorgeleiden naar de heer Bot, want ik weet heel goed hoe het toen gegaan is. Toen het ging om de motie inzake de wapenexport naar China, zei de heer Van Baalen tegen de minister dat daar zijn eerste kruisje stond. Daarna zijn er nog vier, vijf of zes gekomen. Soms vraag je je af of de VVD de minister van Buitenlandse Zaken wel steunt. Hij is in ieder geval op een aantal punten een beetje in de hoek gedrukt. Wij betreuren dat ten stelligste. De diplomatenkoffer is terug en de buigzaamheid is vergroot, maar gelukkig houdt hij waar het gaat om Iran, tot nu toe zijn rug recht. In dat verband wil ik vragen of Nederland voor zichzelf een kans en een rol ziet om de patstelling tussen Iran en de internationale gemeenschap te doorbreken met behulp van bijvoorbeeld Rusland en Zuid-Afrika.

Ik wil een thema aanraken en dat is hoe het kabinet, vier jaar na de verschrikkelijke aanslagen op de Twin Towers en net vier maanden na de laffe aanval op de ondergrondse van Londen, aankijkt tegen wat de oorlog tegen het terrorisme, the war on terror, wordt genoemd. Kan het daar een kritische analyse van geven? Wat hebben wij nu eigenlijk bereikt? Hoe effectief zijn wij? Hoeveel prioriteit, hoeveel geld moeten wij aan die oorlog geven, vergeleken met de enorme problemen van falende staat en onderontwikkeling als mogelijke nieuwe veiligheidsrisico's van ons allemaal? Hebben wij iets geleerd van de afgelopen jaren? Het is niet eenvoudig om een goede balans te vinden tussen obsessie en naïviteit. Antiterrorisme gaat wat ons betreft om effectieve indamming van een groeiend en zeer ernstig veiligheidsprobleem, over multilaterale effectieve allianties van bijvoorbeeld politie en inlichtingendiensten, om het politiek isoleren van gewelddadige groeperingen, om de weerbaarheid van onze samenlevingen, om een strijd van ideeën en niet een strijd van beschavingen en om het serieus nemen van de grieven die vaak de basis vormen van de nesteling van terroristische groeperingen in diverse samenlevingen. Het gaat dus echt ook om de oorzaken van terrorisme. Dat is een heel moeilijk pakket, waaruit geen onderdelen gehaald kunnen worden. Mijn fractie vindt dat op dit terrein van internationale samenwerking en ook op het terrein van Midden-Oosten en democratisering het antiterrorismebeleid ernstig tekort schiet. Ik kom daar nog op terug.

Wij nemen allereerst afstand van de term "war on terrorism", oorlog tegen terrorisme, waar minister Zalm president Bush in volgde. Waarom is dat de verkeerde term? Waarom vinden wij dat minister Bot die term niet meer zou moeten hanteren? Niet vanwege de ernst van de situatie, want die delen wij. Maar omdat het toch suggereert dat er een capitulatieovereenkomst kan komen om de eindoverwinning op het terrorisme te tekenen. Omdat het onbedoeld Al-Qa'ida, in de ogen van velen enorm, te veel legitimiteit en prestige heeft gegeven als officiële vijand in een officiële oorlog, waarvan het scoreboard wordt bijgehouden. Omdat het gemakkelijk leidt tot de illusie van klassieke landoorlogen, zoals in Irak, van een voorraad terroristen die je kunt uitschakelen, zoals in Zuid-Afghanistan, terwijl juist een landoorlog leidt tot gigantische transnationale rekrutering voor de jihad en dus eerder tot meer dan tot minder terrorisme. Omdat het probleem niet territoriaal, maar juist transnationaal is. Omdat onder het mom van de oorlog tegen het terrorisme mensenrechten kunnen worden geschonden, wat juist tot meer rekrutering leidt. Omdat de term "oorlog" leidt tot een onduidelijke status van gevangenen en gemakkelijk tot "Abu Ghraib". En omdat de term "oorlog" geen grijstinten kent en mensen, ook in Nederland, indeelt in aanhangers van de zuivere islam en aanhangers van de tegenstanders van de zuivere islam, de liberale jihad, zoals mevrouw Hirsi Ali onlangs in dit land naar voren bracht. De term "oorlog" is dus niet effectief en leidt ons de verkeerde kant op.

Veel sterker afstand nemen van deze eenzijdige strijd tegen het terrorisme betekent wel dat de rest op orde moet zijn. Dat geldt allereerst voor de Europese en internationale samenwerking van politie en inlichtingendiensten. Ik heb daar in dit stadium van het debat twee zeer kritische vragen over. Uit het antwoord op vraag 109 blijkt dat er in Europa nog steeds niet goed uitvoering wordt gegeven aan VN-resolutie 1373 over bevriezing van financiële tegoeden. Hoe is dat mogelijk? Welk initiatief neemt Nederland? Is dat bij ons wel echt goed geregeld? Verder blijkt uit de beantwoording van vragen dat er geen enkel gezamenlijk beleid is ten aanzien van de landen van de Maghreb en het bredere Midden-Oosten als het gaat om strategische informatie-uitwisseling, reactie op autoritaire regimes en beleid ten aanzien van landen als Saudi-Arabië. De EU-strategie tegen radicalisering heeft in deze regio dus nauwelijks een transnationale kant. Dat is echt ernstig. Coördinator Gijs de Vries heeft hier slechts een vertegenwoordigende rol. Wat gaat de Nederlandse regering daaraan doen?

De missing link is een Nederlands en Europees politiek gestuurd Midden-Oostenbeleid dat nu deels vorm krijgt in het zogenaamde nabuurschapsbeleid van de Europese Unie. Maar wie in het Midden-Oosten reist ziet daar weinig van. Behalve bij diplomaten is er onder de bevolking weinig van bekend. Europa is afwezig. De battle of ideas wordt zo snel verloren. Dat geldt ook voor de agenda van democratisering, steun aan vrouwengroepen, daadwerkelijke initiatieven à la de EU, de rol in Gaza. Ik vind dat overigens een buitengewoon positieve verandering, waardoor er kennelijk vertrouwen in de EU bestaat, maar dat betekent nog niet hetzelfde als de oplossing voor het tot stand komen van een levensvatbare Palestijnse staat, waarvan het ontbreken in de toekomst de hele regio gijzelt en verdere radicalisering tot stand brengt. Er ontbreekt in het Midden-Oostenbeleid ook fors stellingnames over wat er gebeurt in Tunesië en in Egypte. Voor de bevolking daar, maar ook voor ons is het beleid onzichtbaar. Juist hier liggen die voedingsbodems voor radicalisering. Hier liggen de oorzaken van de problemen. Er moet worden gekozen voor steun aan emanciperende groeperingen in de landen zelf. Dat geldt ook voor islamitische landen. Ik ben benieuwd naar de visie van de Nederlandse regering op het moslimbroederschap dat bijna in alle landen toeneemt. Nemen wij publiekelijk stelling tegen de mensenrechtenschendingen in Tunesië en laten wij de politieke oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten opnieuw versloffen tot een rondje verkiezingen aldaar? De begroting is onduidelijk. Ik hecht aan duidelijkheid over de verschillende potjes, zoals de Faciliteit Strategische Activiteiten mensenrechten en goed bestuur, MATRA en CAP. Tevens wil ik duidelijkheid over de strategie voor het Midden-Oosten. Ondanks de politieke crisis heeft de EU daar dankzij Atjeh en Gaza een grotere rol te spelen en daartoe is zij ook in staat. Ook ons eigen Stabiliteitsfonds kan veel meer voor conflictpreventie worden ingezet. De minister moet daarvoor niet buigen, maar dient op te treden. Wij rekenen hem daarop af. De diplomatenkoffer kan in de kast.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Het moet mij van het hart dat er tijdens de voorbereiding van de behandeling van de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking ieder jaar enkele momenten zijn waarop ik alle papieren het liefst uit het raam zou werpen. Dat heeft niet veel te maken met de kwaliteit van de inhoud van de documenten waaraan met de beste bedoelingen honderden uren is gewerkt. De reden van mijn verlangen is dat er een enorme kloof is tussen die goed bedoelde teksten en de schrijnende werkelijkheid. Op het moment dat beelden en verhalen tot ons komen uit Niger, Mali, Malawi, Pakistan en Costa Rica valt het mij bijvoorbeeld zwaar om de volgende zin op zijn waarde te schatten: "Nederland zet zich in voor de lediging van levensbedreigende humanitaire noden."

Alleen al dit jaar zijn in de zojuist genoemde plaatsen honderdduizenden mensen gestorven en er sterven nog steeds duizenden personen per dag. Daarbij komt dat miljoenen mensen daar honger lijden, dorst hebben en tegen de kou vechten, terwijl wij over de middelen beschikken en de mogelijkheden hebben om in te grijpen. Die mensen kopen weinig voor mooie teksten. Blijkbaar leiden de in de begroting opgesomde voornemens niet tot de benodigde dekens en evenmin tot het broodnodige voedsel en water. De zojuist door mij geciteerde woorden veranderen niets aan de perverse realiteit dat rijke landen, waaronder Nederland, in het geval van rampen pas in beweging komen op het moment dat beelden van stervende kinderen de wereld over gaan. Dat is veel te laat. Hoe moet ik die inzet voor de effectieve bestrijding van humanitaire noden plaatsen in het licht van bijvoorbeeld de situatie in Niger waarvan de afgelopen zomer sprake was? De regering heeft op 22 juni jongstleden besloten dat moest worden overgegaan tot het geven van noodhulp aan Niger. Wij waren toen al een week lang geconfronteerd met beelden van de verschrikkingen in dit land. De situatie was echter al maanden lang bekend en hulporganisaties van de VN hadden al die tijd om geld gevraagd. Ik spreek van niets minder dan van een grote schande. Dat is zo'n moment waarop ik van schaamte en kwaadheid alle papieren uit het raam zou willen smijten. Ik heb dat echter niet gedaan. In plaats daarvan heb ik een amendement opgesteld om te voorkomen dat dit soort situaties zich nogmaals voordoet. Met dat amendement stel ik een substantieel bedrag van 50 mln. beschikbaar ten behoeve van het noodfonds van de VN. Dat fonds stelt de VN en de hulporganisaties namelijk in staat om vroegtijdig adequaat in een crisis in te grijpen. Daardoor is het niet nodig om te wachten op het moment dat rijke donoren geld overmaken. Op dat moment zijn de schade en vooral het menselijk leed al tot onaanvaardbare proporties toegenomen.

Dit voorstel brengt mij op ons rapport dat gisteren is uitgebracht. Daarin heeft een commissie van de PvdA met de illustere naam commissie-Koenders een groot aantal aanbevelingen gedaan om onze internationale samenwerking omvangrijker, effectiever en eerlijker te maken. Eén van die aanbevelingen is het afstappen van bilaterale noodhulp. Ik pleit ervoor om multilaterale organisaties als OCHA zodanig toe te rusten dat zij kunnen ingrijpen. Het accent van de noodhulp moet dan ook verschuiven van hulp achteraf naar voorbereiding. In dat rapport staat nog een aantal aanbevelingen die ik graag aan de minister voorleg met de vraag om daarop te reageren. De eerste aanbeveling heeft betrekking op haar eigen rol en haar plaats in het kabinet. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking is nu vooral de minister van ontwikkelingshulp. Dat zou niet het geval moeten zijn. Internationale samenwerking is veel meer dan hulp geven. Schuldbetalingen, exportbelemmeringen en -kansen, bedrijfsinvesteringen en migratie-inkomsten vormen omgerekend in euro's een veel grotere kapitaalstroom. Die hebben daarmee ook een veel grotere invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van arme landen.

Deze minister heeft zich op het oog terecht uitgeroepen tot de coherentieminister. Maar wat is daarvan terechtgekomen? Hoeveel coherentie zat er in de opstelling van minister Veerman toen hij pal voor de landbouwsubsidies ging liggen? Hoeveel coherentie legt minister Brinkhorst aan de dag wanneer hij wederkerigheid eist bij de handelsonderhandelingen en daarbij knabbelt aan de bescherming van ontwikkelingslanden? Hoeveel coherentie zit er in de schuldkwijtschelding, waarbij minister Zalm verdient en minister Van Ardenne betaalt? Ik kom daar nog op terug. Hoeveel coherentie schuilt er in het feit dat minister Kamp nauwelijks bijdraagt aan het Stabiliteitsfonds? Waarom voelt minister Van Ardenne zich nota bene geroepen om in internationaal verband te blijven pleiten voor het oprekken van de ODA-definitie? Hoeveel coherentie zit er in het beleid van minister Van Ardenne zelf op het gebied van vrouwen, kinderen en minderheden? Misschien was de enorme coherentie tussen vrede en milieu die zij gisteren voorstelde door een bomenrij te plaatsen tussen Ethiopië en Eritrea in dat licht wel een prachtige sprong naar voren. Ik heb nog niet helemaal goed in de gaten hoe ik dat nu moet waarderen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

In de eerste plaats feliciteer ik de PvdA met de gisteren uitgebrachte notitie van de commissie-Koenders onder de illustere naam Een goede ontwikkeling. Ik heb met veel genoegen kennis genomen van de inhoud daarvan. De inhoud sluit naar mijn beleving tamelijk naadloos aan bij wat deze regering neerzet. U trekt van leer over het feit dat wij veel beter via de multilaterale organisaties kunnen inzetten op noodhulp. Tot nu toe is mijn ervaring juist dat je met bilaterale hulp veel meer voorkomend kunt ingrijpen. Uiteindelijk willen wij hongersnoden als die in Niger voorkomen en dat kan naar mijn idee soms beter in een bilaterale relatie. Ik hoor graag wat uw ervaring is.

Ik moet zeggen dat er in Nederland nog nooit zoveel werd samengewerkt vanuit de verschillende ministeries als nu. Coherentie heeft nog nooit zo duidelijk op de politieke agenda gestaan. Er zijn jaren verstreken waarin er geen contact was. Ik krijg daar graag een reactie op.

Er is nog een ander punt in de notitie dat naadloos aansluit bij het regeringsbeleid.

De voorzitter:

Kunt u iets kortere vragen stellen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

De notitie is een goede ontwikkeling: meer inzet van het bedrijfsleven en meer donorcoördinatie. Dat is precies wat deze regering neerzet.

De heer Samsom (PvdA):

Ik kom nog terug op een aantal punten uit die prachtige notitie. Wij verschillen van mening over multilaterale versus bilaterale hulp. Wij vinden bilaterale noodhulp op termijn echt onzin. Dat moet multilateraal gebeuren. Dat heeft de VN ook ingezien en daar zijn afspraken over gemaakt. Het gaat er nu om die afspraken snel te implementeren. Dan is het bedrag van 10 mln. dat de minister daarvoor beschikbaar stelt: "too little" en ook nog "too late". Als het aan ons ligt, gaan wij daar 50 mln. van maken. Dat is in ieder geval een stap in de goede richting.

Ik heb net vier ministers uit dit kabinet genoemd die deze minister van coherentie aan alle kanten hebben gepasseerd en ik kan er nog een paar aan toevoegen als ik de tijd zou hebben. Zij kan dus wel fluiten naar haar coherentie. Ik wijs op de landbouwsubsidies, de WTO-onderhandelingen, het Stabiliteitsfonds en de schuldkwijtschelding. Dat zijn allemaal voorbeelden van incoherent gedrag en daar moeten wij wat aan doen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het zou uiteindelijk moeten gaan om preventie. Als je eenmaal noodhulp moet geven, is het te laat. Preventie kan beter bilateraal gebeuren. Ik vind dat ook andere landen hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor het noodhulpfonds. Dat moet proportioneel gebeuren. Ik krijg daar graag een reactie op.

De heer Samsom (PvdA):

U kunt naar andere landen wijzen. Dat doe ik ook graag, maar wij zijn vandaag in deze zaal om deze minister af te rekenen op haar inzet en dat doe ik dan ook. Laten wij ons daar nu toe beperken. Andere landen de schuld geven kan altijd nog. Vandaag hebben wij het over wat wij kunnen doen.

De heer Szabó (VVD):

Ik begrijp dat u meer geld wilt voor hulpverlening. U wilt dat geld vooral inzetten voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen en kinderen. Wilt u ook meer geld uitgeven aan hulpverlening in de eerste dagen? Dan heb ik het vooral over de inzet van zwaar materieel om infrastructuur te ontsluiten. Dat vind ik niet terug in uw verhaal.

De heer Samsom (PvdA):

Juist daarom is die multilaterale benadering zo belangrijk. Alleen via die grotere fondsen kun je je voorbereiden op dit soort rampen en materieel aanschaffen. Er zijn prachtige gedachten over een regionale inrichting van een en ander. De conclusie moet zijn dat bilaterale noodhulp altijd te laat komt en niet kan bijdragen aan de hulp in de eerste dagen waarbij vaak zwaar materiaal nodig is. Volgens mij zijn wij het daar over eens. Maak dit geld over aan de multilaterale organisaties en rust hen toe om dit soort dingen goed te kunnen oplossen.

Natuurlijk is preventie belangrijk, maar wij kunnen aardbevingen niet voorkomen. Wij moeten na zo'n aardbeving onmiddellijk kunnen helpen, maar wij hebben nu in Pakistan weer eens gezien dat dit niet lukt. Het was moeilijk, dat geef ik toe, maar wij hadden meer kunnen doen als wij beter waren voorbereid en de multilaterale organisaties niet eerst om geld hadden moeten vragen voordat zij iets konden doen.

De heer Szabó (VVD):

Zwaar materieel is duur. Hoe wil de heer Samsom dit bekostigen?

De heer Samsom (PvdA):

Ik vind 50 mln. al een goede stap in de richting. Als u mij daarin steunt, kunnen wij al een heel eind komen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik vind dit een sympathiek voorstel, maar ik heb nog wel twee vragen. In de eerste plaats waar dit geld aan wordt onttrokken. In de tweede plaats waarom ervoor wordt gekozen om dit geld aan de VN te geven en bijvoorbeeld niet aan Europe Aid.

De heer Samsom (PvdA):

Over dit laatste wil ik graag discussiëren; dit is niet mijn belangrijkste springende punt in dit geval.

Ik wil het bedrag onttrekken aan het budget voor bilaterale noodhulp. Hier is veel geld voor beschikbaar, maar dit wordt altijd te laat ingezet. Wij maken de keuze om dit fonds niet bilateraal achter de hand te houden, maar om het geld nu over te maken aan de VN of een andere multilaterale hulporganisatie om de slagkracht en de snelheid te bevorderen.

Voor haar aantreden in het kabinet-Balkenende II noemde minister Van Ardenne, toen nog staatssecretaris, de coherentie als belangrijkste reden waarom er weer een minister voor Ontwikkelingssamenwerking moest komen. Die minister kwam er, maar de resultaten helaas niet. Het wordt tijd om er nu eens echt voor te zorgen dat voorstellen die slecht zijn voor de ontwikkelingskansen van arme landen, niet meer geruisloos kunnen passeren. De Partij van de Arbeid pleit dan ook voor een minister van Internationale Samenwerking. Concreet betekent dit dat de beleidscompetentie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking wordt uitgebreid met onderwerpen als internationale landbouwpolitiek en internationale handelspolitiek. Hier staat dus geen oppositiewoordvoerder die zoals gebruikelijk de positie van een bewindspersoon wil ondermijnen; ik wil die juist versterken. Ik zou zeggen: grijp die unieke kans!

Daarnaast wil de Partij van de Arbeid komen tot een radicale harmonisering van de hulp. Ontwikkelingslanden worden gek van de vele donoren die ieder met hun eigen voorwaarden, rapportageverplichtingen en missies veel tijd en geld eisen van de ontvangende landen. Die tijd kan niet in de uitvoering worden gestoken. Ik weet dat het ingewikkeld is om dit te veranderen en ik weet dat de intenties er zijn, maar, vergeef me mijn ongeduld, die intenties zijn niet genoeg. Op mijn verzoek heeft de minister in ieder geval een lijstje aangeleverd van de landen waar eerste stappen op het gebied van harmonisatie worden gezet. Welke concrete stappen zullen er in 2006 worden gezet? Welke van deze vakjes worden nog ingevuld? Hoeveel stappen kunnen wij zetten op weg naar echte geharmoniseerde hulp?

Wij willen de corruptiebestrijding als topprioriteit aanmerken. Dit betekent dus niet blijven zeuren over meer cijfers of met grote overdrijving alle hulp verdacht maken, zoals collega's dit wel eens doen. De waarheid is bekend, mijnheer Szabó, en die is ook zonder overdrijving erg genoeg. Wij moeten dit concreet aanpakken, dat wil zeggen meer capaciteit bij het Openbaar Ministerie, aanpassen van de wet aan internationale verdragen en de oprichting van een internationaal strafhof om corruptie internationaal te kunnen bestrijden. Als je ziet hoe snel de wereld achter terreurgeld kan aangaan, kan er op het terrein van corruptie veel meer dan wij nu doen.

De nota is te lang om hier helemaal in mijn spreektekst door te lopen. U zou haar allemaal gewoon eens moeten lezen en ik ben blij dat een aantal van u dit al gedaan heeft. Ik wil er nog een element uitlichten, de rol van het bedrijfsleven. De minister hamert hier terecht op en terecht wordt hier veel aandacht aan besteed. Ook hier schuilt achter de mooie woorden echter een perverse werkelijkheid, want achter het nobele en terechte streven om de particuliere sector in te schakelen, zit nogal veel platte exportbevordering. Laten wij daar een einde aan maken en echt investeren in het bedrijfsleven dat zo cruciaal is voor de ontwikkeling. Die bedrijven zitten vooral daar en niet hier. Wij stellen voor om het gehele ORET-budget onder te brengen in de investeringsportfolio van de FMO. Zij voeren dit programma nu al uit, maar zij hebben geen zeggenschap over de voorwaarden en daardoor blijft het gewoon een vorm van gebonden hulp en daarmee ouderwetse en inefficiënte hulp. Dat weten wij allemaal. Laten wij dit probleem dan ook eens oplossen! Gebruik dat geld om echte bedrijvigheid en ontwikkeling te bevorderen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik stel met genoegen vast dat de PvdA heeft gebroken met haar oude opvattingen over ontwikkelingssamenwerking. De woordvoerder van de PvdA-fractie voor ontwikkelingssamenwerking strijdt nu voor meer inzet van het bedrijfsleven. Ik feliciteer hem met dit heldere inzicht.

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier, het is toch echt de bedoeling dat u een vraag stelt.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik zal zeker ook een vraag stellen, maar dit punt wilde ik toch even markeren.

De heer Samsom spreekt over een internationaal strafhof voor corruptie. Gaat deze keuze voor een internationale aanpak van corruptie niet ten koste van de eigen verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden? Corruptie moet mijns inziens in en door het land zelf worden bestreden.

De heer Samsom (PvdA):

Ik neem de felicitaties van mevrouw Ferrier graag in ontvangst. Als je een rapport schrijft, moet je ook de hand in eigen boezem durven steken.

Corruptiebestrijding. Wat nationaal kan, moet natuurlijk nationaal worden gedaan. Dat is de reden dat ik ervoor pleit dat het Openbaar Ministerie hiervoor meer capaciteit vrijmaakt. Door het grensoverschrijdende karakter van corruptie ontspringen heel veel bedrijven de dans. Om dat tegen te gaan hebben wij internationale strafhoven nodig. Oorlogsmisdaden konden via internationale strafhoven effectiever worden aangepakt en ik vind dat wij corruptie op dezelfde manier moeten bestrijden. Corruptie is namelijk in sommige gevallen niets minder dan een oorlogsmisdaad.

De heer Szabó (VVD):

Ik prijs ook deze dag waarop de PvdA-fractie positieve dingen próbeert te zeggen over de inzet van het bedrijfsleven in de Derde Wereld.

Het budget voor armoedebestrijding door het bedrijfsleven stijgt dit jaar niet. Ik heb overwogen om hiervoor via een amendement 4 mln. extra vrij te maken. Een dergelijk amendement kan waarschijnlijk op de steun van de Kamer rekenen, maar 4 mln. is niet genoeg. Er zal substantieel meer geld moeten worden ingezet om banen te creëren in de Derde Wereld. Steunt u de VVD-fractie wanneer wij de accenten in deze begroting proberen te verleggen?

De heer Samsom (PvdA):

Ik beperk mij nu tot mijn eigen voorstel. Ik heb voorgesteld om het ORET-budget van bijna 100 mln. over te hevelen naar de investeringsportfolio van de FMO. Daarmee bereiken wij het doel dat u ook nastreeft: het bedrijfsleven en de bedrijvigheid in ontwikkelingslanden stimuleren.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Als het CDA en de VVD de PvdA complimenteren, word ik natuurlijk argwanend!

De fracties van het CDA en de VVD pleiten voor meer betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking. Sluit u daarbij aan of wilt u inzetten op ongebonden hulp, op steun aan het bedrijfsleven in de derdewereldlanden zelf?

De heer Samsom (PvdA):

Wij zoeken aansluiting bij het werk van de FMO. In onze ogen is dat de meest geschikte organisatie om met inachtneming van randvoorwaarden als duurzaamheid bedrijvigheid te stimuleren. Dat is de reden dat wij het ORET-budet daar willen onderbrengen. De FMO voert het programma bovendien toch al uit, wat betekent dat deze verandering geen revolutie is die jaren in beslag zal nemen. De FMO stimuleert de bedrijvigheid in derdewereldlanden en dat kan heel goed met de hulp van Nederlanders en Nederlandse bedrijven. Deelname van Nederlandse bedrijven is echter geen randvoorwaarde zoals bij de perverse exportbevorderende subsidies.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De PvdA-fractie heeft altijd gepleit voor ongebonden unilaterale hulp. Is dat nog steeds de inzet van uw fractie?

De heer Samsom (PvdA):

Ja. Alle investeringen van de FMO zijn ongebonden. Het aandeel ongebonden hulp zal dan ook toenemen als het ORET-budget naar deze maatschappij wordt overgeheveld.

In een recent overleg over Nigeria stelde de minister van Financiën dat hij alle invallers had ingeboekt en dat elke interventie van de Kamer ten koste zou gaan van de kinderopvang of andere prachtige zaken. Uit de brief die wij gisteren ontvingen, bleek dat dit helemaal niet het geval is. Van de afbetalingen is 60 mln. nog niet ingeboekt en bovendien komt er nog eens 194 mln. binnen voor de schuldafkoop Nigeria. Dit laatste bedrag staat nog helemaal niet op de begroting. Er is dus ruimte op de begroting en die ruimte gaan wij gebruiken. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking krijgt er van mijn fractie 200 mln. bij om de schuldaflossing aan Nigeria niet ten koste te laten gaan van arme landen. Ik hoop dat de minister deze kans met beide handen aangrijpt.

Ik kan natuurlijk niet om het onderwerp vrede en veiligheid heen. Nadat de minister vorig jaar volledig is vastgelopen in haar onzalige poging om de ODA-definitie op te rekken, zodat er ook militaire activiteiten uit betaald kunnen worden, waagt zij opnieuw een poging; nu met een "case book" waarmee zij andere landen hoopt te overtuigen. Ik waardeer de vasthoudendheid van de minister als karaktereigenschap, maar ik roep haar toch met klem op: houd hiermee op! Wat probeert de minister te bewijzen? Probeert zij te bewijzen dat zij dingen niet kan doen omdat deze niet onder de ODA-definitie vallen? Als die zaken zo belangrijk zijn, betalen wij ze toch van ander geld? Niemand dwingt ons ertoe om alles uit het ODA-budget te betalen. Laat de minister ons vertellen wat zij graag wil doen, dan zoeken wij het geld voor haar. Ik zeg tegen de minister: houd op om landen als de Verenigde Staten te helpen bij het vullen van hun ODA-budget en houd ermee op het Nederlandse imago van koploper in het ontwikkelingsbeleid te bezoedelen.

Dan kom ik nu op de situatie in een aantal landen in het Grote-Merengebied. Zowel in Rwanda als in Uganda zijn er grote problemen met democratisering en mensenrechten. Het is tijd voor een politiek signaal. In Rwanda betekent dit het terugschroeven van het budget, en in Uganda het verschuiven van budgetsteun naar humanitaire steun in het noorden. De minister heeft voor 2005 al iets in die richting bewogen. Wij dienen twee amendementen in om ook voor het komende jaar dit politieke signaal aan Rwanda en Uganda te geven. Laat dit een duwtje in de rug zijn.

Er is reden tot zorg over het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. Discussies over ontwikkelingssamenwerking gaan te veel over systemen en te weinig over mensen; te veel over bureaucratie en te weinig over kansen en mogelijkheden; te veel over verspilling en te weinig over betrokkenheid. Wij moeten er meer moeite voor doen om mensen weer bij internationale solidariteit te betrekken. Dat kan onder andere door de wat gesloten ontwikkelingssamenwerkingswereld verder open te zetten. Steeds vaker willen mensen zelf betrokken zijn bij hulp, en gaan daarbij over tot een vorm van doe-het-zelfontwikkelingssamenwerking in plaats van steun aan de geïnstitutionaliseerde organisaties. Die vorm van steun is cruciaal voor het draagvlak in de Nederlandse samenleving, en heeft op het gebied van directe armoedebestrijding een aantal aantrekkelijke kanten, zoals vermindering van bureaucratie. Toch krijgt deze vorm van steun bar weinig aandacht in deze begroting, terwijl duidelijk is dat het aantal aanvragen voor dit type hulp veel groter is dan de mogelijkheden tot financiering. Is de minister van plan om hier meer aan te gaan doen?

De minister geeft in antwoorden op Kamervragen toe niet tevreden te zijn met de manier waarop hiv-aids in de nationale armoedebestrijdingsprogramma's is verwerkt. In welke van onze partnerlanden is dit eigenlijk nog niet geregeld? De verschrikkingen van deze pandemie laten niet toe dat wij ook maar één moment verslappen.

Ik begon mijn bijdrage aan dit debat met de verzuchting dat ik af en toe de boel wel uit het raam wilde gooien. Ik heb niet de illusie dat deze aanvechting de komende jaren niet meer bij mij zal opkomen, maar ik zal er niet aan toegeven. Dat zou namelijk betekenen dat ik de scepsis laat winnen van de hoop en de verwachting. Ik heb mij het afgelopen jaar juist zo gestoord aan de scepsis die door sommigen hier aan de dag werd gelegd, alsof er niets deugde en alsof het allemaal zinloos was: van Life Aid tot Millenniumtop. De PvdA-fractie verzet zich tegen die scepsis. Wij zijn ongeduldig en wij zijn boos over gebrek aan voortgang, maar juist vanuit de overtuiging dat wij met voldoende politieke wil de armoede echt de wereld uit kunnen helpen. Ik hoop dat wij in dit debat een stap in die richting kunnen zetten.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Elke dag en elk uur behartigt het ministerie van Buitenlandse Zaken de belangen van het koninkrijk in het buitenland. Zo luidt de eerste zin van de missie van het ministerie, en dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Nederland doet het goed in het internationale verkeer. Onze invloed is groter dan wij zelf soms verwachten en het ministerie van Buitenlandse Zaken levert daaraan een bijdrage. De CDA-fractie maakt de bewindslieden haar compliment over deze inzet. Laat het kabinet deze inzet ook gebruiken om actief te werken aan een goed vestigingsklimaat voor internationale instellingen in deze wereldstad aan zee, zoals Den Haag zichzelf wel noemt.

Wij hebben niet meer automatisch het imago van tolerantie, stabiliteit en openheid. Op dit terrein ligt er een serieuze taak voor het ministerie om een realistisch beeld te schetsen van een zichzelf herpakkend Nederland, dat onder leiding van dit kabinet wil meebouwen aan een stabiele en duurzame wereld. Het is in het belang van Nederland dat de Europese Unie toegroeit naar een gezamenlijk buitenlands beleid en een Europees veiligheids- en defensiebeleid dat is ingebed in het transatlantische bondgenootschap.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Nee, Nederland is niet meer vanzelfsprekend tolerant en stabiel; dat is interessant. Wat moet de minister van Buitenlandse Zaken doen wanneer u een beleid voert waardoor de tolerantie wordt afgebroken?

De heer Ormel (CDA):

Mevrouw Karimi, u moet wel goed naar mij luisteren. Nederland is zich aan het herpakken; Nederland doet het internationaal goed. De minister van Buitenlandse Zaken hoort dat uit te dragen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Als uw kabinet een beleid voert waarbij bevolkingsgroepen tegenover elkaar staan en waardoor een beeld ontstaat van Nederland als een intolerant land waar het slecht gaat met de positie van de minderheden en waar discriminatie gewoon wordt geaccepteerd, kan het ministerie van Buitenlandse Zaken daar echt niet tegenop. Dan moet u iets anders in het binnenland doen.

De heer Ormel (CDA):

Mevrouw Karimi, houd toch eens op met die jammerklachten! Het gaat beter met Nederland. Natuurlijk is het niet ideaal. Wij zijn nog niet aan toe Balkenende IV, dus wij hebben nog een hele weg te gaan, maar wij zijn op de goede weg.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Blijft u maar dromen!

De heer Ormel (CDA):

Niet van u, mevrouw Karimi!

Voorzitter. Gisteren is Bundeskanslerin Merkel aangetreden. Haar toonzetting is hoopgevend voor een meer Europees en transatlantisch gerichte koers van onze buurman Duitsland. Zij heeft duidelijk aangegeven ook meer te willen investeren in contacten met de buurlanden. De CDA-fractie roept de minister op om deze uitgestoken hand morgen van een hoffelijke handkus te voorzien. Werken aan een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid betekent dat het een Nederlands belang is om volop te investeren in goede bilaterale contacten met de lidstaten binnen de Europese Unie.

Nederland is voor zijn veiligheid afhankelijk van de NAVO, die de waarden verdedigt van de Westerse wereld. Het NAVO-lidmaatschap is geen vrijblijvende zaak. Dat behoort voor iedere lidstaat te gelden. De bijdragen aan NAVO-vredesoperaties rusten onevenredig zwaar op de schouders van enkele lidstaten, waaronder Nederland. De CDA-fractie vindt het wenselijk dat lidstaten die hun defensieapparaat onvoldoende op orde hebben of die vanuit binnenlands-politieke overwegingen verstek laten gaan bij bepaalde vredesoperaties in ieder geval financieel een bijdrage leveren. Wij vragen de minister om zich daarvoor ten volle in te zetten.

Nederland neemt zijn verantwoordelijkheid voor de internationale rechtsorde en stabiliteit, door bij te dragen aan missies in Bosnië, Afghanistan en Irak.

De heer Van Baalen (VVD):

Is de heer Ormel het eens met het standpunt van de VVD dat wij moeten streven naar een groter aandeel van Defensie bij de besteding van ons bruto nationaal product? De NAVO heeft een streefcijfer van 2%. Mijn collega Szabó heeft bij de begrotingsbehandeling van Defensie gedaan gekregen dat er een strategische studie komt naar de toekomst van defensie. Vindt u niet dat Nederland meer moet doen?

De heer Ormel (CDA):

De CDA-fractie is van mening dat de minister van Defensie met de beperkte middelen een uitstekende klus klaart en dat het Nederlandse leger in de Europese Unie na Frankrijk en Groot-Brittannië het derde leger is dat in staat is om vredesoperaties uit te voeren. Dat is een knappe klus van Defensie.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat vind ik ook, maar het gaat erom dat het aandeel van Defensie in het BNP steeds minder wordt. Het is nu circa 1,5%. Wij hebben een streefcijfer van 2%. Is het CDA het ermee eens dat dit percentage omhoog moet in plaats van omlaag, zoals de trend is?

De heer Ormel (CDA):

Wij vinden in ieder geval dat de trend omlaag niet moet worden doorgezet.

De heer Van Bommel (SP):

De heer Ormel sprak daarnet de behartenswaardige woorden dat Nederland onevenredig veel deelneemt aan internationale operaties en dat het ook aan andere landen is om hun bijdrage te leveren. Wat vindt hij in dit verband van de oproep van tien dagen geleden door de secretaris-generaal van de NAVO dat Nederland nu eens voort moet maken met een besluit over te zenden extra troepen naar Afghanistan?

De heer Ormel (CDA):

Nederland neemt deel aan internationale vredesmissies, neemt zijn verantwoordelijkheid. Dat vindt de CDA-fractie een goede zaak. Wij vinden het geen goede zaak dat andere lidstaten kennelijk te weinig doen. In de praktijk blijkt dat de secretaris-generaal steeds weer moet leuren, overal moet vragen om een bijdrage, ook bij Nederland. Het is jammer dat dat moet, maar helaas is dat zo.

De heer Van Bommel (SP):

Dat staat toch op gespannen voet met wat de heer Ormel heeft gezegd? Hij heeft geconstateerd dat Nederland al onevenredig zwaar deelneemt aan internationale operaties. Andere landen blijven achter. En dan komt de secretaris-generaal van de NAVO juist bij Nederland weer aankloppen om snel een besluit te nemen over die eventueel te zenden duizend mannen. Dat staat toch in geen verhouding tot elkaar? Hij moet dan in de optiek van de heer Ormel toch bij de andere lidstaten zijn?

De heer Ormel (CDA):

Wij moeten als NAVO deelnemen aan internationale vredesoperaties. Als andere landen dat niet doen, is het logisch dat de secretaris-generaal in ieder geval probeert zijn missies vol te krijgen. Daarvoor is hij ingehuurd. Het is uitstekend dat Nederland daaraan bijdraagt, maar door te zeggen dat andere landen te weinig doen, zeg ik niet dat Nederland te veel doet. Andere landen moeten meer doen.

De heer Van Bommel (SP):

De heer Ormel heeft wel gezegd dat Nederland onevenredig veel bijdraagt aan die missies. Dat betekent dat wij dat niet meer, maar minder moeten doen.

De heer Ormel (CDA):

Nee, daarmee zeg ik niet dat wij te veel doen. Ik zeg dat andere landen te weinig doen. De heer Van Bommel moet wel luisteren.

De uitzending van Nederlandse militairen naar risicovolle gebieden is een grote verantwoordelijkheid voor regering en parlement. Vorige week bereikte ons een artikel-100-brief over de mogelijke uitzending van militairen en politiewaarnemers naar Zuid-Sudan. Wij staan in beginsel niet negatief ten opzichte van een Nederlandse bijdrage, maar dit vraagt om een zeer zorgvuldige toetsing.

De Balkan verkeert nog steeds in een uiterst labiel evenwicht en de CDA-fractie vindt dat Nederlandse militairen ook in 2006 een bijdrage dienen te leveren aan het herstel van stabiliteit op de Balkan. Wat is hierop de visie van de minister?

De heer Koenders (PvdA):

Vanwaar is de verandering in de CDA-fractie gekomen ten opzichte van de missie in Sudan? Ik vind dat zeer positief. Uiteraard moeten wij dat toetsen aan de precieze brief, dat zal ook mijn fractie de volgende week doen. Tot nu toe rustte op die missie het veto van de CDA-fractievoorzitter, de heer Verhagen. Dat is breed uitgemeten en alle bijdragen van de CDA-fractie in de overleggen over Sudan waren negatief. "Dat moeten wij niet doen", is gezegd. Wat is de reden dat de fractie nu positief zal staan tegenover die missie, uiteraard afhankelijk van de details? De heer Ormel weet dat er binnen het kabinet ongeveer een jaar over is gesteggeld: met de CDA-fractie, onderling, de heer Ormel of de heer Brinkel met de fractievoorzitter. Wat is precies de reden dat de fractie nu, gelukkig, bereid is opnieuw in Afrika actief te zijn met militairen? Waarin zitten de veranderingen?

De heer Ormel (CDA):

Wij spreken over 35 ongewapende militaire waarnemers. Wij spreken niet over details waarmee wij problemen hebben. Er zijn nog zeer veel vragen onbeantwoord in de brief, maar die behoren in een aparte artikel-100-procedure te worden beantwoord. De heer Koenders heeft gevraagd waarom wij tot deze mening zijn gekomen. Wij zijn van mening dat de situatie in Sudan, het broze vredesproces daar, waaraan de minister van Ontwikkelingssamenwerking een belangrijke bijdrage heeft geleverd en dat doorgaat ondanks het overlijden van de heer Garang, ondersteuning behoeft door Europa. Als dat zo is, moet ook Nederland daaraan een proportionele bijdrage leveren.

De heer Koenders (PvdA):

Mijn vraag blijft hetzelfde omdat het zo'n pijnlijk proces is geweest. Wij hebben allemaal in de krant kunnen lezen over de missie in Sudan, dat men weer terugkwam en dat er geen besluit kon komen van het kabinet. De redenen die de heer Ormel heeft gegeven, zijn al maanden bekend. Het is echt belangrijk dat die mensen er snel komen. Het is overigens opvallend dat de heer Ormel nu zelf een missie in discussie heeft gebracht waarover hij mij een half uur geleden heeft gekritiseerd dat wij er niet over mochten spreken omdat er nog geen brief was besproken, maar dat laat ik voor wat het is. Wat is nu precies de reden waarom hetgeen de CDA-fractie tot nu toe over de missie in Sudan heeft gezegd, het veto van de heer Verhagen, is veranderd? Is er iets aan de situatie in Sudan veranderd? Is de fractie overtuigd door het kabinet? Vindt zij Afrika toch belangrijk? Gaat Afghanistan misschien niet door en wil zij dat compenseren? Ik vraag de heer Ormel aan te geven waar hij staat.

De heer Ormel (CDA):

Ik heb zojuist gezegd dat wij spreken over een artikel-100-procedure. Onderdeel van het toetsingskader is het politieke proces. Dat moeten wij bespreken in een apart overleg. Dat zal de CDA-fractie daar doen.

Wij vragen ons af wat de inzet van de Europese Unie in Irak is of zal zijn in 2006. Wij vragen of de EU over haar eigen schaduw heen kan stappen en zich kan inzetten voor herstel en wederopbouw in Irak. Wij vragen de minister dat morgen in zijn contact met Bundeskanslerin Merkel ter sprake te brengen. Ten aanzien van Afghanistan geeft de regering aan te werken aan een zorgvuldig besluit. Een van de conclusies van de commissie-Bakker was dat het parlement in deze fase uiterst terughoudend dient te zijn. Daarmee zijn wij het van harte eens.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Ormel zegt ja tegen een belangrijke rol voor de EU in Irak, maar sluit hij een militaire rol voor de EU uit? Of neemt hij dat mee in zijn beoordeling?

De heer Ormel (CDA):

De EU doet via de NAVO mee met een NAVO-trainingsmissie in Bagdad. Ook Nederland heeft daar militairen zitten. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de EU met een EU-battleforce zal deelnemen aan de stabilisatie in Irak.

De heer Van Baalen (VVD):

Onwaarschijnlijk is nog niet onwenselijk. Als ons het slagen van het democratiseringsproces in Irak veel waard is, zullen wij bereid moeten zijn om op militaire wijze in EU-verband in Irak op te treden als wij de mogelijkheden daartoe hebben.

De heer Ormel (CDA):

Deze vraag is op dit moment niet aan de orde.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat is een apart antwoord. Als de heer Ormel dat herhaalt, wordt het een kort overleg. Ik vraag of hij dat uitsluit. Hij kan ja of nee zeggen.

De heer Ormel (CDA):

Wij moeten reëel zijn. De Iraakse partners die momenteel overleggen en gisteren hebben overlegd in Cairo pleiten juist voor een afbouw van de buitenlandse aanwezigheid in Irak. Ik acht het uitermate onwaarschijnlijk dat Irak op dit moment aan de Europese Unie zal vragen om militaire aanwezigheid.

De heer Van Baalen (VVD):

Het zou kunnen dat de Amerikanen hun troepen reduceren en dat de Europeanen hun presentie opvoeren. Dat lijkt mij eigenlijk geen slecht idee.

De heer Ormel (CDA):

Dat lijkt mij een weinig realistisch idee.

De CDA-fractie is van mening dat een keiharde achtervolging, waar ook ter wereld, van terroristen noodzakelijk is. Terroristen treffen ook landen waar de meerderheid van de bevolking islamitisch is. De dialoog met deze landen en een interreligieuze dialoog zijn van groot belang. In deze dialoog moeten wij aandacht vragen voor de uitwassen van de radicale of fundamentalistische islam. Zelfmoordaanslagen mogen dan niet islamitisch zijn, zij worden wel in groten getale uitgevoerd door zogenaamde martelaren van de islam. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid op de schouders van geestelijke en wereldlijke leiders van islamitische landen, en ook bij islamitische leiders in onze samenleving.

Er zijn diverse projecten in de Arabische wereld. De mensenrechtenambassadeur gaat daar naartoe. Graag hoor ik van de minister of deze mensenrechtenambassadeur speciale aandacht geeft aan de vrijheid van meningsuiting en aan de rechten van vrouwen in de Arabische wereld, en of dit Europees wordt gecoördineerd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De CDA-fractie legt de verantwoordelijkheid met name bij de islamitische leiders. Natuurlijk ligt daar een verantwoordelijkheid, maar ligt er niet ook een grote verantwoordelijkheid bij Europa en bij Nederland? Wij moeten ervoor zorgen dat wij geen ondemocratische regimes daar in het zadel houden omdat dat ons toevallig uitkomt, bijvoorbeeld omdat wij olie willen van Saudi-Arabië. Wij zouden veel meer naar onszelf moeten kijken, naar wat wij bijdragen om die terroristische neiging in stand te houden.

De heer Ormel (CDA):

Het is een illusie om te denken dat Nederland regimes in het Midden-Oosten in het zadel houdt.

Mevrouw Van der Laan (D66):

U onderschat de rol van Nederland. Nederland is lid van de Europese Unie en de Europese Unie is een belangrijke partner in het Midden-Oosten. Verder hebben de Europese Unie en Nederland heel wat in de melk te brokkelen in de dialoog met de Amerikanen. Als wij als westerse wereld samen optrekken, kunnen wij werken aan een van de voedingsbodems voor terrorisme, namelijk de corrupte regimes in het Midden-Oosten.

De heer Ormel (CDA):

Er zijn veel voedingsbodems voor terrorisme. Als Europese Unie moeten wij uitdrukkelijk eraan werken om die voedingsbodems stuk voor stuk weg te nemen. Wij moeten ervoor zorgen dat de mensen in die landen in vrijheid kunnen leven, met vrijheid van meningsuiting en rechten voor vrouwen en minderheden. Dan zullen wij ook minder terrorisme zien.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Welke rol ziet u in dat proces voor de Nederlandse regering?

De heer Ormel (CDA):

De rol die ik zie voor de Nederlandse regering is dat wij in Europees verband daarvoor moeten pleiten.

Hoe staat het met de inzet van de staatssecretaris voor een Mediterraan Huis? En welke rol ziet de staatssecretaris in zijn rol als coördinator van het internationale cultuurbeleid voor Nederland in landen waarmee Nederland een eeuwenoude culturele relatie heeft. Ik denk daarbij aan Zuid-Afrika, aan het huis in New York, aan Jakarta en aan Paramaribo.

Begin volgend jaar zijn er verkiezingen in de Palestijnse gebieden en in Israël. De fractie van het CDA vindt dat zo snel mogelijk na de verkiezingen de road map naar een tweestatenoplossing ook van de Europese Unie grote prioriteit moet krijgen. Wij zijn het verplicht aan zowel Palestijnen als Israëliërs om deel te nemen aan het kwartet. De CDA-fractie vindt dat actief hulp geboden moet worden aan wederopbouw in de Gazastrook op een wijze die bijdraagt aan verzoening tussen Israëliërs en Palestijnen. Wij hebben dan ook een amendement ingediend om een project daartoe te steunen.

Wij gaan ervan uit dat er op geen enkel niveau contacten tussen Nederland en Hamas zullen plaatsvinden. Hamas is een terroristische organisatie die de vernietiging van de staat Israël nastreeft en terroristische aanslagen pleegt. Ik vraag op dit punt een toezegging van de minister.

De heer Koenders (PvdA):

U vraagt terecht aandacht voor het Israelisch-Palestijnse conflict en voor de voedingsbodem voor terrorisme. Iedereen weet dat het gebrek aan een oplossing van dat probleem in het Midden-Oosten en de gijzeling ervan een van de redenen is waarom deze radicalisering maar doorgaat. Er is veel kritiek in uw eigen partij, van bijvoorbeeld oud-minister Van den Broek en oud-premier Van Agt. Zij beweren dat het CDA niets voorstelt en nooit met concrete ideeën komt voor een oplossing van het Midden-Oostenconflict. Ik wil daar niet van uitgaan, maar ik hoor de heer Ormel nu alleen maar over een bloemenkwekerij in de Gazastrook en over terugkeer naar de road map. Dat kunt u toch niet serieus menen? De road map is er al jaren, en elke keer zegt het CDA dat wij terug moeten naar de road map. Wat wil het CDA dat de minister van Buitenlandse Zaken doet om deze ernstige gijzeling van het Midden-Oosten te helpen beëindigen, de totstandkoming van een levensvatbare Palestijnse staat te steunen, die ook in het belang van Israël is, en de bron van radicalisering te helpen wegnemen? Welke Europese rol staat het CDA voor? Vindt u het goed dat Gaza een open gevangenis blijft? Wat vindt het CDA van de rol van de Europese Unie in de Gazastrook? Hoe gaat u straks om met het feit dat Ariel en al die andere nederzettingen gewoon blijven bestaan? Wat is het beleid van het CDA?

De heer Ormel (CDA):

De heer Koenders schetst een beeld waarin ik mij niet kan vinden. De situatie in Israël en de Palestijnse gebieden verbetert, de Gazastrook heeft een grens met Egypte die geopend wordt, Israël heeft zich dit jaar teruggetrokken, er zijn talloze tekenen van hoop. De CDA-fractie vindt dat Nederland daar in Europees verband actief aan moet bijdragen.

De heer Koenders (PvdA):

De heer Ormel geeft nooit antwoord op politieke vragen, ik weet niet of dat zo blijft. Natuurlijk is er hoop in het Midden-Oosten. En natuurlijk vindt de PvdA het ook belangrijk dat Israël zich heeft teruggetrokken uit de Gazastrook, dat heb ik ook gezegd in de Kamer. Maar ik stelde u de vraag: wat nu?

De heer Ormel (CDA):

Er zijn op dit moment enorme politieke veranderingen gaande in Israël, er zijn verkiezingen aanstaande in de Palestijnse gebieden. Op dit moment past het om af te wachten welke leiders het volk van Israël en het Palestijnse volk zullen kiezen en welke richting zij zullen kiezen. Zij moeten de richting bepalen, wij behoren hen daarbij te steunen en te helpen.

De heer Koenders (PvdA):

Dit is een repeterende breuk. Er zijn altijd wel verkiezingen in Israël. Er zijn er geloof ik wel vier of vijf geweest in de afgelopen paar jaar. Hetzelfde geldt voor de Palestijnse gebieden. Natuurlijk zijn die factoren van belang en moet daar actief op worden ingespeeld, maar betekent dit voor het CDA geen actie tot volgend jaar maart, omdat dan beide verkiezingen geweest zullen zijn? Behalve die bloemenkwekerij natuurlijk... Is dat uw politieke antwoord?

De heer Ormel (CDA):

Wij zullen moeten inzetten op verzoening tussen Israëliërs en Palestijnen en wij zullen moeten aansturen op een oplossing met twee afzonderlijke staten. Dit conflict bestaat al meer dan dertig jaar, dit lossen wij vóór maart volgend jaar niet op. Wij zullen voortdurend actief moeten zijn om bij te dragen aan een oplossing, waarbij wij oog zullen moeten hebben voor zowel de positie van Israël als die van de Palestijnen. Onze fractie heeft altijd nadrukkelijk gezegd dat wij in dit conflict niet moeten opkomen voor een van de partijen, maar voor beide.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Als de CDA-fractie het serieus meent dat wij voortdurend actief moeten zijn om de partijen nader tot elkaar te brengen, dan zou ik zeggen: laten wij beginnen met een halt toeroepen aan de uitbreiding van nederzettingen. Wij zijn het daar allen over eens, maar wij laten het gewoon gebeuren.

Daarnaast is het ongelooflijk goed dat de Europese Unie een grote rol met veel verantwoordelijkheid mag spelen bij het openen van de grens bij Gaza. Deelt de CDA-fractie onze mening dat Nederland ook een concrete bijdrage aan de missie van de EU naar dat gebied zou moeten leveren?

De heer Ormel (CDA):

U noemt de uitbreiding van nederzettingen, niet de steeds weer voorkomende terroristische aanvallen op Israël. Je moet in dit moeilijke conflict op de balans letten, je moet ook oog hebben voor het Israëlische volk, dat lijdt onder de voortdurende dreiging van terroristische aanvallen. U noemt niet de aanval met Katoesjaraketten op Israëlische dorpen die Hezbollah gisteren ondernam. Je moet werken aan zowel een toekomst voor het Palestijnse volk als een toekomst voor Israël met veilige grenzen. En wat Gaza betreft, wij juichen het bijzonder toe dat de Europese Unie zich actief heeft opgesteld, dat de heer Solana een rol heeft gespeeld bij het oplossen van een klein deelprobleem. Wij willen in ieder geval nadere berichten over de rol van de EU afwachten.

Mevrouw Van der Laan (D66):

U wekt nu een beetje de indruk dat D66 niet begaan zou zijn met het lot van de Israëliërs.

De heer Ormel (CDA):

Die indruk wekt u zelf.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Niets is minder waar.

De heer Ormel (CDA):

Gelukkig!

Mevrouw Van der Laan (D66):

U zou zich niet alleen moeten baseren op de vraag die ik zojuist stelde, maar ook op de standpunten die wij in de afgelopen jaren hebben ingenomen. Juist omdat wij veiligheid in Israël willen, vinden wij het belangrijk dat er een levensvatbare Palestijnse staat komt. Juist daarom vinden wij het belangrijk dat er een einde komt aan de nederzettingen, want die dragen bij aan de onveiligheid in Israël. Dat heeft rechtstreeks met elkaar te maken. Ik begrijp dat de heer Ormel zegt: zolang die aanvallen doorgaan, kan de uitbreiding van de nederzettingen doorgaan. Dat standpunt vind ik niet aanvaardbaar.

De heer Ormel (CDA):

Ik ben blij te horen dat ook D66 de balans probeert te vinden in dit conflict, zoals ook de CDA-fractie dat probeert. Ik ga door.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag. Kennelijk bevestigt de heer Ormel dat de bouw van nederzettingen kan doorgaan zolang er nog aanslagen worden gepleegd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De starheid van de CDA-fractie gaat verder dan de starheid van de heer Ariel Sharon, die toegeeft dat het nederzettingenbeleid zo niet kan doorgaan. Daarom stapt hij uit de Likudpartij. U kunt niet eens zover gaan dat u verwoordt dat het nederzettingenbeleid, het in stand houden en uitbreiden van de nederzettingen, een obstakel vormt voor het vredesproces. En dan praat u van een balans?

De heer Ormel (CDA):

Het is duidelijk dat wij vinden dat beide partijen, zowel de Palestijnen als de Israeli's, water bij de wijn moeten doen. Dat zullen de Israeli's met de nederzettingen moeten doen. Dat zullen de Palestijnen moeten doen met het plegen van aanslagen door zelfmoordenaars binnen Israël. In die balans moeten beide partijen wel degelijk iets doen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de CDA-fractie aangeven wat de minister, als hij bijvoorbeeld naar de Europese Unie gaat, zal moeten inbrengen als onze wensen ten aanzien van Israël? Kunt u een paar voorbeelden geven?

De heer Ormel (CDA):

Wij vinden dat het een pakket moet zijn waarbij zowel de Palestijnen als de Israeli's samen moeten werken aan een toekomst waarin een tweestatenoplossing, waarin die volken naast elkaar levensvatbaar kunnen leven, mogelijk is.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik ben echt blij dat de CDA-fractie werkelijk niets in te brengen heeft in het vredesproces in het Midden-Oosten, want dan zou er helemaal niets veranderen.

De heer Ormel (CDA):

Als alle hoop op de fractie van GroenLinks gericht moet zijn, zal er zeker niets van terechtkomen.

Morgen wordt in de Humanitarian Aid Commission van de EU gesproken over een mogelijke vermindering van financiële steun aan vluchtelingenkampen aan de Thais-Birmese grens. Waarom? Wij roepen de minister op om met kracht te pleiten voor voortzetting van deze humanitaire hulp aan ruim 150.000 vluchtelingen. Aangezien die vergadering morgen al plaatsvindt, vragen wij of de minister vandaag al een korte reactie kan geven.

India en China worden naast Rusland en de VS de geopolitieke machtsblokken in de wereld. Deze ontwikkeling alleen al maakt een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid tot een conditio sine qua non voor het behoud van invloed en welvaart. De CDA-fractie roept de minister op om in het komende begrotingsjaar extra aandacht te besteden aan India en Pakistan en er eventueel ook naartoe te gaan.

China, dat zich ontwikkelt tot de grootste economie ter wereld, biedt volop kansen aan de EU. Op welke wijze kunnen Nederland en de EU ondanks al die economische belangen recht doen aan de zorgen over de mensenrechtensituatie, met name van de Tibetanen, de Oeigoeren en de religieuze minderheden? Ook de voortdurende Chinese dreiging richting Taiwan is reden tot zorg. De CDA-fractie deelt de mening van de EU dat het opheffen van het wapenembargo thans niet aan de orde is. Uit de enorme militaire bestedingen kan worden geconcludeerd dat China ook een niet te onderschatten geopolitieke grootmacht wordt. De VS beschouwen de snelle groei van het Chinese leger, anders dan de EU, als een strategisch gevaar. De CDA-fractie is van mening dat de EU wellicht wat al te gemakkelijk over de risico's van de opbouw van China als militaire macht heen stapt. Ik hoor graag de visie van de minister hierop. Het afgelopen jaar hebben trouwens op zijn minst zes ministers een bezoek gebracht aan China, evenals gedeputeerden en stadsbestuurders. Iedereen struikelt over elkaar heen richting China. Is er voldoende coördinatie van al die bezoeken? Wij vragen de minister om op korte termijn met een geïntegreerde beleidsnotitie over China te komen.

Rentmeesterschap is een kernwaarde voor het CDA. Wij dienen de aarde respectvol te beheren en door te geven aan onze kinderen. Degradatie van ecosystemen kan politieke evenwichten verstoren. Hoe hebben de regeringen van Indonesië, Brunei en Maleisië gereageerd op onze oproep om de regenwouden in Centraal Kalimantan te sparen? Wij zijn van mening dat de UNEP moet gaan uitgroeien tot een world environment organisation gelijkwaardig aan FAO en WHO. Wil de regering zich hiervoor inzetten?

Vogelgriep is een potentiële bedreiging voor de volksgezondheid en kan het beste bij de bron bestreden worden. Nederland zet zich daarvoor in in Indonesië. De CDA-fractie is van mening dat vogelgriep naast de dreiging voor de volksgezondheid ook de economie en stabiliteit van Indonesië kan bedreigen. Is de minister bereid om ook via het Programma bilaterale samenwerking Indonesië een bijdrage aan de bestrijding bij de bron te leveren?

Ik sluit af met iets vreugdevols. Aanstaande vrijdag is het feest in Suriname: 30 jaar staatkundige onafhankelijkheid. De CDA-fractie feliciteert het Surinaamse volk en juicht het toe dat minister-president Balkenende bij deze viering aanwezig zal zijn. Het is een geschikt moment om te onderstrepen dat Nederland en Suriname weliswaar twee onafhankelijke landen zijn, maar dat wij nauwe betrekkingen wensen te onderhouden. Suriname maakt zich op om Desi Bouterse voor de strafrechter te brengen op beschuldiging van zijn aandeel in de decembermoorden. Het is merkbaar en begrijpelijk dat dit spanningen oplevert. Het CDA is van mening dat Nederland juridische expertise en ondersteuning moet willen leveren om de rechtsstaat in Suriname bij te staan. Als de Surinaamse regering daarom vraagt, moeten wij onze steun leveren. Graag hoor ik hierop de reactie van de minister.

De heer Van Bommel (SP):

Geldt de felicitatie van de heer Ormel aan het adres van Suriname ook voor de in Nederland woonachtige Surinamers? Immers, zij worden in hun rechten bedreigd door de mogelijke opzegging van de toescheidingsovereenkomst die rechten van Surinamers in Nederland waarborgt.

De heer Ormel (CDA):

Ik ben ervan overtuigd dat Surinamers, waar zij zich ook ter wereld bevinden, 25 november als een vreugdevolle dag zullen beleven. Ik wil daar alle Surinamers waar ook ter wereld mee feliciteren.

De heer Van Bommel (SP):

Dit onderwerp gaat specifiek de Surinamers aan die in Nederland woonachtig zijn, omdat de toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname hun rechten waarborgt in Suriname. De afspraak was dat zij in Suriname behandeld zouden worden als waren zij ingezetenen van het land zelf. Die rechten staan nu op de tocht. Is uw standpunt, net als dat van de SP, dat die rechten gewaarborgd moeten blijven?

De heer Ormel (CDA):

Ik wil mijn felicitaties uitbrengen aan Suriname en het Surinaamse volk. Waar het gaat om het proces tegen Desi Bouterse, zijn wij van mening dat Nederland juridische expertise moet leveren.

De heer Van Bommel (SP):

U hebt het over iets heel anders. Ik heb het over een specifiek probleem dat een specifieke groep Surinamers in Nederland aangaat. Zij maken zich terecht zorgen over de houding van zowel de Surinaamse overheid als de Nederlandse overheid. U begint echter met felicitaties voor heel andere zaken. Feliciteert u ook die Surinamers die zich zorgen maken? Als u dat doet, hebt u hun misschien iets te bieden.

De heer Ormel (CDA):

Ik heb hierover gezegd wat ik wilde zeggen.

De voorzitter:

Tja, mijnheer Van Bommel, u gaat over de vragen en de spreker over de antwoorden.

De heer Koenders:

Het is erg moeilijk om in dit debat ook maar enig antwoord te krijgen van de heer Ormel. Ik heb nog een vraag over iets wat hij helemaal niet aan de orde gesteld heeft. Ik luisterde gisteravond naar René van der Linden die, zoals bekend, president is van de Parlementaire Assemblée van de Raad van Europa. Hij riep op om in verschillende parlementen de zaak van de geheime gevangenissen van de CIA aan de orde te stellen. Hij is ook met een onderzoek bezig. Op zo'n punt hoor ik het CDA niet. Vindt u daar ook nog iets van? Wilt u dat aan de orde stellen? Heeft u daar een opinie over?

De heer Ormel (CDA):

Wij steunen het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken zijn handtekening heeft gezet onder een brief van de Europese Unie, waarin wordt gevraagd om nadere inlichtingen over dit punt.

De heer Koenders (PvdA):

Maar u gaat dus niet zo ver als ...

De voorzitter:

Mijnheer Koenders, u moet dit antwoord accepteren.

Het woord is aan mevrouw Ferrier.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Voor de CDA-fractie blijft ontwikkelingssamenwerking onverminderd van wezenlijk belang. Wij hechten aan een minister voor Ontwikkelingssamenwerking en aan een besteding van 0,8% van het bruto nationaal product aan ontwikkelingsbeleid. Internationale samenwerking behoeft daartoe vandaag de dag een kabinetsbrede agenda. Dat is ook zo verwoord in de onlangs gepubliceerde notitie Internationale samenwerking van mijn partij.

Deze minister voor Ontwikkelingssamenwerking is drie jaar bezig en zij heeft een aantal markerende beleidskeuzes gemaakt: een duidelijke keuze voor Afrika, meer aandacht voor de rol van het bedrijfsleven bij armoedebestrijding en specifieke aandacht voor de positie van vrouwen in het ontwikkelingsbeleid. Er is een doelgerichte inzet op reproductieve rechten en gezondheid en er komt een kenniscentrum voor de rol van religie en cultuur bij ontwikkeling. Maar natuurlijk zijn wij er nog lang niet. Op het gebied van publiek private partnerschappen zijn er nog veel barrières. Handelsbevordering moet nog meer ontwikkeld worden en uiteindelijk liggen daar belangrijke voorwaarden om de millenniumdoelstellingen te kunnen halen.

Op internationaal niveau zijn dit jaar belangrijke stappen voorwaarts gezet wat betreft armoedebestrijding. In tegenstelling tot de zwartkijkers en cynici onder ons, stemt de VN-top van afgelopen september mijn fractie tevreden. De millenniumdoelstellingen zijn onderschreven en het is gelukt om met 191 regeringsleiders tot afspraken te komen over meer afstemming van beleid. Het rapport van Jeffrey Sacks geeft aan dat de millenniumdoelstellingen gehaald kunnen worden. Daarvoor is echter wel meer geld nodig, meer effectiviteit en meer politieke wil. De rijke landen gaan eindelijk hun belofte waarmaken en zullen geleidelijk aan hun percentage BNP voor ontwikkelingssamenwerking verhogen. Het is een begin en ze zitten nog lang niet op het beloofde percentage. Een van de grootste problemen is en blijft, ondanks al het geld, dat het niet lukt de verwoestende effecten van het aids-probleem te bestrijden.

De heer Samsom (PvdA):

Ik gun u uw optimisme over de VN-top, maar had u juist niet gewild dat er over die percentages hardere afspraken gemaakt waren? Wij mogen elkaar hier toch wel eerlijk in de ogen kijken en zeggen wat er allemaal nog niet gelukt is bij de VN-top? Dat helpt namelijk om dat de volgende keer wel te realiseren.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik ben het helemaal met u eens. Wij willen allemaal dat men naar 0,7% gaat. Ik heb eerder al gezegd dat er nu een geleidelijk stappenplan is afgesproken, waarvan ik mij afvraag of dat niet wat sneller had gekund. Ik ben echter een realist en ik wil effecten zien. Ik ben ook ongeduldig, maar ik noteer wel dat er vooruitgang is.

De heer Van As (LPF):

Ik bewonder het enthousiasme van mevrouw Ferrier, maar ik vraag mij toch af waarop zij dat baseert. Na 60 jaar hulp hebben wij allemaal kunnen constateren dat de armoede alleen maar is verdubbeld. Hoe rijmt zij dat?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat is een zeer wezenlijke vraag, maar dat is precies wat ik bedoel met de zwartkijkers en cynici. Je kunt natuurlijk kijken naar alles wat wij nog niet bereikt hebben. Ik ben het met u eens dat dat juist dingen zijn die ons bijzonder raken. Het gaat om het leven van mensen, het gaat om armoedebestrijding. Ik vind dat je ook moet kijken naar wat er wel bereikt is. Wat die VN-top betreft hadden wij natuurlijk kunnen zeggen dat wij veel meer hadden willen bereiken en dat wij grotere stappen voorwaarts hadden willen zetten, maar u weet net zo goed als ik, mijnheer Van As, dat als 191 regeringsleiders op één lijn moeten komen, je blij mag zijn met een heel kleine stap ten aanzien van bijvoorbeeld meer afstemming van beleid. Het gaat juist om die kleine stappen om uiteindelijk ons doel te bereiken. Het is zo gemakkelijk om te zeggen dat de armoede is verdubbeld. Toch krijgen meer kinderen onderwijs dan ooit tevoren. Meer mensen hebben toegang tot schoon drinkwater en er is vooruitgang geboekt op het terrein van kinder- en moedersterfte. Zojuist heb ik opgemerkt dat wij er nog lang niet zijn, maar wij moeten niet de ogen sluiten voor de goede resultaten die inmiddels zijn geboekt.

De heer Van As (LPF):

Optisch lijkt het misschien iets, maar wij mogen ons na zestig jaar toch wel afvragen of wij op de goede manier bezig zijn?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Wij moeten ons terdege afvragen wat wij in ons beleid dienen te veranderen om meer effect te bereiken. Dat betekent echter niet dat wij geen oog moeten hebben voor dat wat wel is bereikt. Juist naar het ontwikkelingsbeleid moeten wij voortdurend heel kritisch kijken. Het gaat immers om de effectiviteit.

De heer Szabó (VVD):

Mevrouw Ferrier pleit ervoor om stappen te zetten met als doel om tot het overeengekomen percentage te komen. Ik weet dat door Nederland en een aantal andere kleine landen in Europa de belofte is gedaan om tot 0,7% te komen. Wij zitten nu op 0,8%. In het slotdocument van de G8 en in de documenten van de VN kan ik echter niet terugvinden dat wij hebben toegezegd dat wij op een bepaald moment op 0,7% zullen uitkomen. Er is sprake van streefwaarden. Wij moeten de landen wel houden aan de afspraak die wij binnen de G8 hebben gemaakt om op 0,5% in te zetten met als doel dat wij de millenniumdoelstellingen behalen. Wat moet de minister naar het oordeel van de CDA-fractie doen om al die landen op dat percentage te krijgen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Die 0,5% is overeengekomen. Er zal sprake zijn van een fasering, dus het stap voor stap bereiken van die doelstelling. Ik roep de regering uiteraard op om de betreffende landen daaraan te houden en de Kamer daarover te informeren. Ook de parlementsleden hebben daarin namelijk een verantwoordelijkheid. Ik doel dan op het oproepen van hun collega's uit de betreffende landen om hun regeringen daarop aan te spreken.

Om de millenniumdoelstellingen te kunnen realiseren, moet er in donorlanden draagvlak zijn voor ontwikkelingssamenwerking. De betrokkenheid van Nederlanders bij ontwikkeling is groot. Zij geven niet alleen gul in het geval van humanitaire rampen, maar er is ook een meer structurele betrokkenheid. Scholen organiseren uitwisselingen, vrijwilligers zetten zich in via Wereldwinkels of andere organisaties en door middel van kleine projecten verdiepen duizenden Nederlanders zich in de dagelijkse problemen van mensen in ontwikkelingslanden. Tussen deze particuliere initiatieven, het draagvlak voor de activiteiten van de overheid en medefinancieringsorganisaties, zit echter nog een gat. Daarover maakt mijn fractie zich zorgen. Wat is de visie van de minister daarop? Wat zal haar aanpak zijn in het licht van de kritiek op ontwikkelingssamenwerking, de samenwerkende hulporganisaties en het nieuwe medefinancieringsstelsel? Grote betrokkenheid vanuit Nederland bij ontwikkeling blijkt uit de geldovermakingen door migranten naar ontwikkelingslanden. Dat gebeurt in het kader van kleine projecten, maar het betreft ook overmakingen naar familie en bekenden. De impact is groot bij mensen met een Ghanese, Surinaamse, Pakistaanse of andere achtergrond die in Nederland wonen. Dit blijkt ook uit het vorige week verschenen rapport van de Wereldbank. Hoewel migranten zelf zeggenschap hebben over deze financiële overdrachten, kunnen er wel voorwaarden worden geschapen om de ontwikkelingseffecten te vergroten. Een groot probleem zijn de hoge kosten van de overmakingen. 10% tot 15% van het bedrag gaat naar de banken. Het CDA vindt dat dit gemakkelijker en goedkoper moet en wil dat de minister met de banken in overleg treedt om te bezien of deze kosten teruggebracht kunnen worden. Het ontvangen van "remittances" kan bijvoorbeeld dienen als onderpand bij het toekennen van de effectieve microkredieten. Zijn "remittances" onderwerp van de besprekingen in het microkredietplatform? Ik krijg graag een reactie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De geldstroom van migranten naar ontwikkelingslanden beloopt een substantieel bedrag, vele malen hoger dan het bedrag voor ontwikkelingssamenwerking. Het overmaken van het geld kost veel, ook doordat de banken hoge kosten berekenen. Is mevrouw Ferrier het ermee eens dat de overheden er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat die kosten verminderen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb net al gezegd dat er 10% tot 15% naar de banken gaat en dat wij dit te veel vinden. Daarom vinden wij dat de minister met de banken moet praten over de vraag of dit niet anders kan.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Geweldig.

De heer Van Bommel (SP):

De minister kan wel naar de banken gaan, maar die twee banken hebben bijna een monopolie op die netwerken. Je kunt dan vragen of zij misschien wat minder kosten in rekening willen brengen, maar zij zullen antwoorden: wij doen dit maar niet, want dan moeten wij mensen ontslaan en dat vinden wij niet leuk, of wij maken dan minder winst en dat vinden wij niet leuk. De chef econoom van de Wereldbank die dit allemaal heeft gesignaleerd, heeft een concrete aanbeveling gedaan, namelijk dat overheden een gedeeld netwerk zouden kunnen ontwikkelen waarlangs dit geld zou kunnen stromen. Zou het niet een veel beter verzoek zijn aan de regering om dit nu eens nader uit te werken? Ontwikkelingssamenwerking en Financiën zouden samen kunnen werken aan een netwerk dat door migranten kan worden gebruikt om die belangrijke grote geldstromen naar die landen te laten vloeien.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik vind het belangrijk dat de uiteindelijke zeggenschap over dit geld ligt bij de migranten die het overmaken. In de tweede plaats ben ik graag bereid om te kijken naar de mogelijkheden voor netwerken enzovoort om de ontwikkelingseffecten van deze gelden te vergroten. De eerste stap die naar mijn mening moet worden gezet, is overleg met de banken. Ik heb de minister daar ook toe opgeroepen. De heer Van Bommel zegt dat de banken niet op die oproep zullen ingaan. Ik wil eerst hun argumenten horen. Ik ben bovendien graag bereid om verder te denken. Dit neemt niet weg dat de eerste stap het overleg met de banken moet zijn.

De heer Van Bommel (SP):

De oplossing die ik voorstelde is niet van mij afkomstig, maar van de Wereldbank. Dit is een heel andere oplossing. Je kunt natuurlijk het een doen, maar dit wil niet zeggen dat je het ander moet laten. Als er netwerken zijn die door overheden worden beheerd, kunnen de kosten minimaal zijn. Banken werken nu eenmaal met het doel om winst te maken. Daarom vraag ik mevrouw Ferrier om mijn oproep aan de regering te steunen om dit zelf ook te doen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb het rapport van de Wereldbank ook gelezen. Ik denk dat het goede perspectieven biedt als wordt nagegaan welke netwerken er op overheidsniveau in het leven kunnen worden geroepen. Ik wil echter eerst precies weten hoe in een dergelijke constructie de zeggenschap is gewaarborgd van de mensen die het geld overmaken. Daar heb ik nog wel een paar vragen over, maar ik wil er graag over meedenken.

Wij hebben met belangstelling kennisgenomen van de eerste resultatenrapportage van de partnerlanden. Dit is een belangrijke stap op weg naar draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, want zo kan men zien wat de resultaten van de bilaterale hulp zijn. Het CDA gaat ervan uit dat dit niet een eenmalige exercitie is geweest. Wij zouden graag ieder jaar zo'n rapport ontvangen. Ik vraag de minister verder om een vergelijkbare rapportage op te stellen over de resultaten van het geld dat via het multilaterale kanaal wordt ingezet.

Uit de rapportage blijkt dat het helemaal niet goed gaat op het terrein van goed bestuur en corruptiebestrijding. Resultaten komen moeizaam tot stand. Hoe denkt de minister goed bestuur verder te bevorderen?

Wereldwijd zijn er ongeveer 25 tot 30 miljoen mensen, vaak vrouwen en kinderen, op de vlucht voor binnenlands geweld. Ik noem Afghanistan, Sudan, het Grote-Merengebied en Colombia.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Sluit mevrouw Ferrier hiermee het onderwerp bilaterale relatie af? Komt zij niet te spreken over landen als Uganda, Bangladesh, Eritrea, Ethiopië, enzovoort?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Zeker, ik zal nog over de partnerlanden spreken. Ik sprak nu over de resultaten en het draagvlak voor ontwikkeling.

Ontheemden vallen tussen de wal en het schip. Zij vallen niet onder het VN-Vluchtelingenverdrag en hun eigen regeringen kunnen hen geen effectieve hulp bieden. Het CDA maakt zich zorgen over juist deze groep mensen. De UNHCR doet wat hij kan, ook al heeft hij daartoe slechts een zeer eng mandaat. De zorg blijft onvoldoende en wij vinden dit niet tolerabel. Voor mijn fractie is het van belang dat de bescherming van ontheemden op de internationale politieke agenda wordt geplaatst. Wil de minister toezeggen dat zij zich hiervoor inzet.? Wil de minister toezeggen dat zij de bescherming van ontheemden zal opnemen in haar beleidsnotitie over humanitaire hulp die wij voor de zomer van 2006 verwachten? Wij vinden dat er zo snel mogelijk een start moet worden gemaakt met de bescherming van ontheemden. Het is zaak dat de UNHCR daartoe een ruim mandaat krijgt. Ook vinden wij dat er financiële middelen moeten worden vrijgemaakt. Graag horen wij van de minister welke mogelijkheden zij daartoe ziet.

Rentmeesterschap is een kernwaarde voor het CDA. Het is daarom heel terecht dat er in de begroting voor 2006 een beleidsartikel over duurzaamheid is opgenomen. Verstoring van het ecologisch evenwicht kan leiden tot verwoestijning, droogte en overstromingen. De gevolgen voor de bevolking zijn desastreus; dat is te zien in het droogvallende Amazonegebied. De CDA-fractie vindt de uitkomsten van het "millennium ecosystem assessment" alarmerend. Het goed en verantwoord omgaan met natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen moet veel meer worden gestimuleerd. Dit is van belang voor het halen van de millenniumdoelstellingen, zoals ook door de "high level panel group" wordt bevestigd. Een instrument om dit te bevorderen kan zijn dat met het IMF, de Wereldbank en de Club van Parijs wordt afgesproken dat een deel van de bij de overeengekomen schuldverlichting vrijkomende middelen wordt ingezet op het duurzame beheer van ecosystemen. Kan de minister hiertoe een voorstel uitwerken?

Bij armoedebestrijding gaat het primair om het versterken van de capaciteit van mensen om hun eigen problemen op te lossen. Meer aandacht voor capaciteitsversterking, van zowel mensen als instituties, is noodzakelijk. Onderwijs is daartoe van groot belang. Per 2007 gaat er in de uitvoering van de motie-Hessing maar liefst 15% van het ontwikkelingsbudget naar "basic education". Dat is ongeveer 700 mln. per jaar. De CDA vindt, vier jaar na het aannemen van de motie, dat het om meer moet gaan dan alleen basisonderwijs en lager beroepsonderwijs. Zonder pabo's waar leraren worden opgeleid kun je geen basisonderwijs geven. Zonder verloskundigen kun je kinder- en moedersterfte niet tegengaan. Zonder juristen en advocaten kun je corruptie niet aanpakken. Om de millenniumdoelstellingen te halen, zijn die ook nodig. Wil een land zich ontwikkelen, dan moet er een compleet onderwijssysteem zijn. De CDA-fractie vindt dan ook dat er binnen dit grote bedrag voor de intensivering van "basis education" een substantieel deel moet worden gereserveerd voor de versterking van beroepsonderwijs en hoger onderwijs in de partnerlanden. Kan de minister dit toezeggen? Nederland heeft veel te bieden op het gebied van capaciteitsversterking.

Mevrouw Van der Laan (D66):

U weet dat D66 dit als onderwijspartij ongelooflijk belangrijk vindt. De motie-Hessing is destijds door een van mijn collega's ingediend. Het is belangrijk dat wij als klein land onze middelen niet te dun uitsmeren. Als wij ons bezighouden met de lagere school, de middelbare school, de pabo's en de universiteiten, lopen wij het risico dat wij te weinig impact hebben. Wat is nu precies het doel van deze oproep van de CDA-fractie?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het gaat om een heel groot bedrag, van 600 mln. à 700 mln. Als wij dit alleen inzetten voor basisonderwijs, schieten wij ons doel voorbij. Als wij het geld op de basisscholen inzetten, vraag ik mij af hoe het zit met de absorptiecapaciteit. Bovendien spelen er zoveel andere zaken waarvoor er ook aandacht moet zijn. Als wij een lagere school goed willen laten functioneren, dan zullen wij onderwijzers moeten hebben. Dat is een heel belangrijk punt. Wij bereiken ons doel niet als wij met oogkleppen op alleen oog hebben voor basisonderwijs.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Over de absorptiecapaciteit maak ik mij minder zorgen, want met 700 mln. kun je misschien in één land eens iets doen, maar wij hebben de hele wereld waar wij projecten kunnen uitvoeren. Is het niet veel nuttiger om de taken te verdelen binnen de Europese Unie? Anders moet Nederland expertise hebben voor al die verschillende projecten, terwijl wij het misschien zo kunnen regelen dat de Fransen iets meer van het één en de Britten iets meer van het ander doen. Europa kan zich dan bijvoorbeeld met de pabo's bezighouden. Dan wordt niet alles op het bordje van Nederland neergelegd.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat ben ik volkomen met u eens. Bij mijn weten is het ook al een deel van het beleid om veel meer te bezien welk land waarin goed is en welk land wat doet. Ik vind dat wij ons in de landen waarin Nederland zich inzet voor onderwijs niet alleen moeten blindstaren op basisonderwijs, omdat wij dat niet kunnen realiseren en wij uiteindelijk ons doel voorbijstreven wanneer wij geen oog hebben voor het hele onderwijssysteem.

De heer Szabó (VVD):

Ik heb zorgvuldig geluisterd naar mevrouw Ferrier. Ik vind dit een sympathiek voorstel, ook omdat het aansluit bij de motie-Hessing. Wij moeten ervoor waken dat wij mensen in de Derde Wereld niet opleiden voor werkloosheid, dus niet voor kunstgeschiedenis of iets dergelijks, maar voor nieuwe industrieën, bijvoorbeeld ICT. Wij willen graag van u horen dat het geld dat naar het hoger onderwijs gaat zodanig wordt ingevuld dat mensen worden opgeleid voor werk.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Iedere opleiding is in mijn ogen bedoeld voor werk. Ik ben niet zo negatief om iemand in een ontwikkelingsland bijvoorbeeld op te leiden voor kunstgeschiedenis. Ook daar kan een belangrijke kracht van uitgaan voor ontwikkeling. Ik ben het uiteraard met u eens dat het creëren van arbeid heel belangrijk is en dat het er niet om gaat mensen op te leiden voor werkloosheid.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het gaat wel om prioriteiten stellen. Elke euro kunnen wij maar één keer uitgeven. Als nog steeds zo veel meisjes niet kunnen lezen of schrijven en niet naar school gaan, blijft het basisonderwijs toch topprioriteit. Hoe komt het CDA dan toch tot deze draai?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik ben heel blij dat mevrouw Karimi deze vraag stelt, want ik wil op geen enkele manier de indruk wekken dat de CDA-fractie het basisonderwijs niet belangrijk zou vinden, of dat de CDA-fractie het niet belangrijk zou vinden dat inderdaad juist meisjes naar school gaan. Dat staat als een paal boven water, daaraan wordt niet getornd. Wij hebben een buitengewoon groot bedrag, waarbij ik nog wel vragen heb, in tegenstelling tot mevrouw Van der Laan over de absorptiecapaciteit. Ik vind dat wij ook reëel moeten zijn. Een meisje moet goed leren lezen en schrijven, maar er moet ook iemand zijn die haar dat goed kan leren. Als wij alleen naar de basisscholen kijken en niet naar de mogelijkheden om leraren op te leiden, schieten wij ons doel voorbij.

Het CDA vindt dat ook mensen in ontwikkelingslanden moeten kunnen excelleren, en wel in hun eigen land. Om dat beter mogelijk te maken, willen wij dat er een speciaal punt komt voor seniordocenten, duidelijk ingebed in een meerjarige samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs. Graag krijg ik op dit punt een toezegging.

Wat de partnerlanden betreft, zijn de ontwikkelingen in Afrika voor mijn fractie reden tot zorg. De spanningen tussen Ethiopië en Eritrea laaien op, de situatie in Sudan verbetert niet, er dreigen weer hongersnoden. Ook in Oeganda gaat het niet goed. Wij steunen de minister in haar beleid om de begrotingshulp aan Oeganda te korten met 6 mln. Wij willen weten voor hoe veel jaar de minister dat denkt te gaan doen. Mijn fractie vindt dat dit bedrag moet worden ingezet voor humanitaire hulp en capaciteitsopbouw via het maatschappelijk middenveld. Kan de minister dit toezeggen?

Er is ook goed nieuws uit Afrika. Er zijn verkiezingen geweest in Burundi en de ontwikkelingen lijken hoopgevend voor structurele verbeteringen. Nederland is nauw betrokken bij de vredesonderhandelingen. Is dit nu niet een moment om te overwegen Burundi als partnerland op te nemen in de landenlijst? Graag hoor ik hoe strak de minister omgaat met die landenlijst.

Met het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan Indonesië van deze zomer gaat onze relatie met Indonesië een nieuwe periode in. Dit bezoek werd door president Judojono gekwalificeerd als "een historische stap, die de weg vrijmaakt om ons gezamenlijk op de toekomst te richten". Het CDA is verheugd met het voornemen kabinetsbreed te werken aan een notitie om de Nederlandse samenwerking met Indonesië te intensiveren. Wanneer denkt de minister hiermee te komen? De eenheid van de Indonesische republiek staat voor de CDA-fractie voorop. In dat kader plaatsen wij ook het Droogleveronderzoek naar de Act of Free Choice in Papua. Over Papua vinden wij dat de speciale autonomiewet die mogelijke oplossingen biedt ook daadwerkelijk moet worden toegepast. De CDA-fractie verzoekt de minister daarvoor te pleiten bij zijn Indonesische collega. In dit kader vindt de CDA-fractie dat voor de versterking van de Papuabevolking aandacht moet worden besteed aan capaciteitsopbouw. Om die reden hebben wij een amendement ingediend om jaarlijks 1,5 mln. voor capaciteitsversterking rechtstreeks in te zetten via kleinschalige particuliere organisaties, waaronder religieuze organisaties.

De heer Van Baalen (VVD):

Ook de VVD-fractie is blij met de notitie over Indonesië die in het vooruitzicht is gesteld. Mevrouw Ferrier heeft gezegd al een voorschot te nemen door een amendement in te dienen om specifiek iets aan Papua te doen. Laat het kabinet met Indonesië overleggen, zou ik zeggen, want de route naar Papua loopt nog altijd via Jakarta. Laat het kabinet dus zijn notitie uitbrengen, dan zal het zelf zien hoe het met die ontwikkelingsrelatie moet omgaan. Mevrouw Ferrier neemt een voorschot dat onverstandig is.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Daarmee ben ik het natuurlijk niet eens. Ik vind het heel verstandig als wij net als bij andere landen juist via het maatschappelijk middenveld versterking geven aan de capaciteitsopbouw in Papua. Nederland is daarin juist heel goed, met alle contacten die er bestaan via medefinancieringsorganisaties en niet-gouvernementele organisaties. Natuurlijk zucht de heer Van Baalen daarbij ernstig.

De heer Van Baalen (VVD):

Inderdaad.

Mevrouw Ferrier (CDA):

De eenheid van de Indonesische republiek staat voorop, maar dat neemt niet weg dat wij, net als wij doen in andere landen, aandacht mogen hebben voor een speciaal gebied waarin wij extra aan capaciteitsopbouw willen doen. Als Nederland hebben wij daarvoor heel goede mogelijkheden.

De heer Van Baalen (VVD):

Dan moet men juist vertrouwen hebben in het beleid dat de regering wil ontwerpen, in de relatie met Indonesië die de regering wil onderhouden en verstevigen en in de contacten die op basis van die notitie zullen worden gelegd. Men moet dan geen voorschot nemen via een allocatie van geld. Laat dat nu aan de regering. Die heeft de middelen en daarom is het onverstandig om dit in een amendement op te nemen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Ik heb gezegd dat voor ons de eenheid en de autonomie van de Indonesische staat voorop staan. Dat neemt niet weg dat men speciale aandacht kan hebben voor een speciaal gebied waar men op een bepaalde manier inzet. Bovendien gaat het om een niet heel groot bedrag, om 1,5 mln. per jaar voor een periode van tien jaar zodat men enige continuïteit kan bieden, wat mijn fractie belangrijk vindt. Het gaat daar echt om de basis in Papua en om heel directe capaciteitsversterking.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het verbaast mij dat de CDA-fractie er nu al voor kiest die hulp via religieuze groeperingen te laten lopen. Is het niet handig om te bezien wie dat het best kan doen? Mocht dat een religieuze groepering zijn, dan kiezen wij daarvoor. Om bij voorbaat al te zeggen dat het via een religieuze club moet gaan, lijkt mij een beetje voorbarig.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het zijn niet uitsluitend religieuze organisaties. Het gaat om kleinschalige particuliere organisaties. Uit de contacten die wij als volksvertegenwoordigers hebben, weten wij dat er ook religieuze organisaties bij zijn die dit heel goed kunnen doen. Vandaar dat ik die ook heb genoemd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dan begrijp ik dat het niet alleen het doel is het geld daaraan te geven maar dat het geld in de visie van mevrouw Ferrier op de beste manier moet worden besteed.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mevrouw Van der Laan zegt het exact.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Heeft dit voorstel van de CDA-fractie iets te maken met het verschijnen van het rapport-Drooglever en het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken dat niet in ontvangst wilde nemen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb precies gezegd wat ik net heb gezegd, namelijk dat voor de CDA-fractie de eenheid van de Indonesische republiek voorop staat en dat wij in dat kader het Droogleveronderzoek over de Act of Free Choice plaatsen. Dat is wat ik heb gezegd en wat ik vind. De eenheid van de Indonesische republiek staat voorop. Daar ligt nu een aantal zaken vast. Wij denken dat het goed is om aan capaciteitsversterking in Papoea te doen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Is in de CDA-fractie afgesproken dat er geen antwoord wordt gegeven op politieke vragen? De vraag was wat de CDA-fractie ervan vindt dat de minister van Buitenlandse Zaken dat rapport niet in ontvangst wilde nemen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het wordt sterk aangezet dat de minister van Buitenlandse Zaken het rapport niet in ontvangst wilde nemen. Ik vraag mij af of dat een bewuste keus was van de minister. Belangrijker vind ik het wat hij heeft gezegd, namelijk dat het gaat om de eenheid van de Indonesische republiek. De CDA-fractie is dat met hem eens. In dat kader zien wij dat rapport. Wij zien de noodzaak en de mogelijkheid om aan capaciteitsversterking in Papoea te doen.

Het feit dat wij met dit amendement komen, heeft er niets mee te maken dat de minister van Buitenlandse Zaken, om wat voor reden dan ook, niet in de gelegenheid was om dat rapport in ontvangst te nemen.

De heer Szabó (VVD):

Mevrouw Ferrier heeft aangegeven dat zij in overweging wil nemen om Burundi op de partnerlijst te zetten. Ik vind dat een interessante optie. Daarmee zegt mevrouw Ferrier namelijk dat wij moeten heroverwegen welke landen op de partnerlijst komen te staan. In een document van de VVD-fractie heb ik argumenten gegeven om terug te gaan naar bijvoorbeeld zes of zeven landen. Is wat de CDA-fractie betreft het jachtseizoen geopend met betrekking tot die partnerlijst?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Persoonlijk heb ik niet veel met jachtseizoenen. Ik heb de minister gevraagd hoe zij aankijkt tegen de partnerlijst, die aan het begin van de kabinetsperiode is vastgesteld. Ik zie dat er bepaalde ontwikkelingen zijn en ik constateer dat er landen zijn waarvan het wellicht goed is te overwegen ze op de lijst van partnerlanden te plaatsen. Wij zetten ons in voor de wederopbouw voor Burundi. Is het dan niet goed dat eens te overwegen? Dat is de enige vraag die ik aan de minister heb gesteld. Wat mij betreft is er geen enkel jachtseizoen geopend.

De heer Szabó (VVD):

Mevrouw Ferrier zegt in feite dat wij de discussie over welk land wel of niet op de partnerlijst komt te staan, kunnen openbreken.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik graag van de minister wil horen hoe zij aankijkt tegen de partnerlandenlijst die in het begin van deze kabinetsperiode is opgesteld. Ik vind niet dat men steeds moet wisselen met de landen op die lijst, maar men moet wel reëel zijn en misschien kan men af en toe overwegen om een land toe te voegen of eraf te halen. Allereerst wil ik van de minister weten hoe zij daartegenover staat.

Ontwikkelingssamenwerking is geen bodemloze put. Er is veel bereikt. Nederland is een klein land, maar een grote bondgenoot, en daar kunnen wij best trots op zijn. Waarom wordt dit zo weinig zichtbaar gemaakt? Wat is het beleid van het ministerie op dit gebied? Be good and tell it. Ik wil graag een reactie van de minister.

De heer Samsom (PvdA):

Mevrouw Ferrier is waarschijnlijk door tijdgebrek niet ingegaan op de kwestie-Nigeria. Ik wil toch graag haar reactie horen. Door de brieven van de minister van Financiën zijn wij er allen achtergekomen dat hier geen sprake is van schuldkwijtschelding, maar van een marktconforme transactie. Nigeria betaalt de helft van zijn schuld terug, waarmee de rest wordt kwijtgescholden. Dat is wel iets anders dan in het hoofdlijnenakkoord stond. Daar ging het expliciet alleen om de schuldkwijtschelding. Ik ken de opvatting van mevrouw Ferrier; zij had eigenlijk liever gehad dat het niet ten koste zou gaan van het budget van Ontwikkelingssamenwerking.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat heb ik nooit tegen de heer Samsom gezegd.

De heer Samsom (PvdA):

Dat laat mevrouw Ferrier wel altijd doorschemeren, dus ik ga daar maar van uit. Zij zegt altijd: dat is een afspraak en daaraan houden wij ons. Is mevrouw Ferrier, gegeven de nieuwe omstandigheden, genegen om van die afspraak af te wijken in het belang van het budget van Ontwikkelingssamenwerking dat zij zojuist in een halfuur heeft bezongen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Over schuldkwijtschelding is in het verleden en ook onlangs uitgebreid gesproken. Schuldkwijtschelding krijgt onder dit kabinet op dezelfde manier gestalte als onder Paars, op de manier die onder minister Pronk is vastgelegd. Wij doen hierbij niets wat niet kan. Toen wij het hadden over het kwijtschelden van de schuld van Nigeria, heb ik duidelijk gemaakt dat de CDA-fractie er moeite mee zou hebben als ook de korting van 40% op de schuld onder ODA gebracht zou worden. Ik heb gezegd dat ik de opstelling van de regering bij de Club van Parijs steun dat die korting niet onder ODA mag komen. Ik heb me voorgenomen het verloop van de debatten bij de Club van Parijs goed te volgen, maar zolang daar nog geen duidelijkheid over is, bekijkt de fractie van het CDA hoe zij de regering bij die opstelling kan steunen. Ik zou er grote moeite mee hebben als deze korting op de schuld ook nog van ODA af moest gaan.

De heer Samsom (PvdA):

Dat was niet het punt, daar hebben wij het straks nog over. Het gaat mij nu om de schuldenkwijtschelding die op dit moment plaatsvindt. Mevrouw Ferrier verwijst weer naar Paars. Het CDA was geen onderdeel van Paars en het heeft zijn eigen opvattingen over deze kwestie, net als de fractie van de PvdA. Die opvattingen hebben wij duidelijk neergelegd in een amendement. Het CDA is een duale fractie, dat wil ze ook wel eens laten zien. Ziet de fractie geen aanleiding om haar mening te herzien, gegeven de nieuwe omstandigheden? Er komt meer geld binnen dan wij kwijtschelden; is dat geen aanleiding om die schuldkwijtschelding niet ten koste te laten gaan van Ontwikkelingssamenwerking?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik wacht de eerste stap van Nigeria af. Laat men eerst maar eens met die 574 mln. over de brug komen, dan praten wij verder, dan wordt het reëel.

De heer Samsom (PvdA):

Daar komt Nigeria mee, dat is al reëel. En dan? Daar moeten wij nu wel afspraken over maken, want wij spreken vandaag over de begroting van 2006. Ik wil uw opvatting over onze vondst om de schuldenkwijtschelding niet ten koste te laten gaan van Ontwikkelingssamenwerking.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Blijkbaar heeft de heer Samsom nauwere banden met de regering van Nigeria dan ik, want hij weet al wat die regering gaat doen. Natuurlijk, het gaat om een gigantisch groot bedrag, maar het is conform het regeerakkoord. Ik blijf bij mijn standpunt om te wachten tot Nigeria over de brug komt. Dan spreken wij verder.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Bij de behandeling van deze begroting wil ik de transatlantische betrekkingen centraal stellen. Daar is alle reden toe want in het streven naar een rechtvaardiger wereldorde is die transatlantische band van groot belang. Het is echter de vraag of goede transatlantische betrekkingen in de veranderde wereld nog wel vanzelfsprekend zijn. Sinds de aanval op Afghanistan staat de Amerikaanse politiek in de NAVO onder druk. Dat is begonnen onder het motto "wie niet voor ons is, is tegen ons", en zo gaat het tot op de dag van vandaag. In ons land lijkt die spanning tot verdeeldheid te leiden over de vraag of Nederland nog meer troepen naar Afghanistan moet sturen. Tien dagen geleden bemoeide de secretaris-generaal van de NAVO zich openlijk met die vraag toen hij de Nederlandse regering vroeg om op te schieten met het nemen van een beslissing over extra te sturen troepen. En verleden week lekte er zelfs een rapport van de MIVD uit waaruit blijkt dat de provincie Uruskan niet veilig genoeg is om de voorgenomen operatie te kunnen uitvoeren. Hoe kon het zo ver komen? Wordt de NAVO-top van begin december een politiek slagveld? De NAVO wordt ondergeschikt gemaakt aan de Amerikaanse interventieplannen, en Nederland is hierin tot nog toe meegegaan. Is de minister van Buitenlandse Zaken bereid, dit nog langer te doen? En wat zijn de resultaten van de Nederlandse inzet in Afghanistan eigenlijk? Worden er strijders van Al-Qai'da of de Taliban aangehouden? En klopt het dat een hoge medewerker van Defensie naar Canada is gegaan om er met de Canadezen over te overleggen hoe arrestaties in Afghanistan moeten worden afgehandeld?

De afnemende betrouwbaarheid van onze grote transatlantische partner lijkt nog duidelijker bij de onthullingen over een netwerk van geheime gevangenissen en de behandeling van krijgsgevangenen. Zij mogen overigens volgens de Amerikanen niet eens krijgsgevangenen genoemd worden, want anders zouden zij onder de Conventie van Genève vallen en zouden zij een daarbij passende behandeling moeten krijgen. Dat willen de Amerikanen niet. Guantánamo Bay, Abu Ghraib en Baghlan vormen een rijtje dat kennelijk moet worden aangevuld met andere, tot nog toe onbekende namen die samen een archipel van geheime gevangenissen vormen, ook in Europa. Het lijkt een zwart gat waarin mensen verdwijnen. Syrië zou eraan meedoen, Polen en Roemenië zijn op dit punt verdacht. Maar ook Nederland is genoemd; op Schiphol zouden vliegtuigen van de CIA landen. Verleden jaar zou er een vliegtuig geland zijn, afkomstig uit Duitsland, onlangs is er een geland dat uit Istanbul afkomstig zou zijn. De Europese Unie heeft aan de Verenigde Staten om opheldering gevraagd, maar het is algemeen bekend dat de CIA nooit mededelingen doet; men bevestigt noch ontkent berichten over zijn eigen activiteiten. Ik vraag de regering dan ook, hoeveel zin het heeft om brieven te blijven sturen aan de Amerikanen met de vraag om iets te bevestigen of te ontkennen. Is dit geen ritueel, kan de regering niet veel beter zelf onderzoeken wat voor vliegtuigen er precies op Schiphol landen, of het inderdaad de genoemde vliegtuigen van de CIA zijn? En waar gaan die vliegtuigen heen? De luchtvaartautoriteiten registreren dit allemaal wel; men vraagt geen toestemming aan de regering om te mogen landen of op te stijgen, maar de autoriteiten weten exact wat er op de luchthavens gebeurt. Ga daar eens te rade, want beleefde verzoeken aan de VS leiden tot niets.

Kort samenvattend kun je stellen dat de Amerikaanse rechtsorde niet de onze is. Nederland kiest voor het internationale recht, voor de Conventie van Genève, voor het Internationale Strafhof, voor verdragen inzake beheersing van de wapenwedloop. De Verenigde Staten doen dit niet, daarom past ons een kritische houding, niet de houding van een schoothondje.

Nieuwe problemen, nu met Iran, staan voor de deur. Opnieuw lijken de VS een andere benadering te willen dan de EU. Welke houding kiest Nederland? De brief die wij hierover hebben ontvangen, is niet geheel duidelijk. Blijven wij de Europese lijn kiezen of volgen wij uiteindelijk de Verenigde Staten? Kiest u voor sancties en dreigen met geweld of staat de weg van onderhandeling en inspectie nog open? Wat is precies de politieke betekenis van het Europese streven om Iran geen uitvoering te laten geven aan zijn recht onder het non-proliferatieverdrag op een eigen brandstofcyclus?

De heer Van Baalen (VVD):

U spreekt over onderhandelen en de weg van sancties. Denkt u niet dat je beide kunt doen: natuurlijk onderhandelen, maar ook het dreigen met en het toepassen van sancties?

De heer Van Bommel (SP):

Uiteindelijk vind ik dat in de internationale betrekkingen alle instrumenten beschikbaar moeten zijn en blijven volgens de internationale verdragen, volgens het Handvest van de Verenigde Naties en volgens onze eigen Grondwet om de internationale rechtsorde te bevorderen. Alles staat open. Dat betekent uiteindelijk zelfs het gebruik van geweld. Maar nu al bij monde van de heer Van Baalen roepen dat er sancties tegen Iran moeten komen, nog voordat de Bestuursraad iets doorgeleidt naar de Veiligheidsraad, vind ik volstrekt voor de troepen uit lopen.

De heer Van Baalen (VVD):

Dan is het aardig te concluderen dat de heer Van Bommel en ik het eens lijken te zijn, behalve over de timing. Dat is een goede zaak. De heer Van Bommel schuift op, waarvoor dank.

De heer Van Bommel (SP):

Die constatering is feitelijk onjuist. Ik heb niet gezegd dát er sancties moeten komen; u hebt dat wel gezegd. Ik heb gezegd dat alle instrumenten in het internationale verkeer, dus ook in relatie tot Iran, beschikbaar zijn. Dat is een feitelijke constatering. Dat is iets anders dan zeggen dat er op enig moment sancties nodig zullen zijn.

De heer Van Baalen (VVD):

Maar u sluit dat nadrukkelijk niet uit. Dat is een goede zaak.

De heer Van Bommel (SP):

De heer Van Baalen kent mij. Ik sluit eigenlijk nooit iets uit.

Een ander probleemgebied is het Israëlisch-Palestijns vraagstuk. Met de ontruiming van Gaza heeft de ontwikkeling van een Palestijnse staat een nieuwe impuls gekregen. Wat is de inzet van Nederland in het op gang brengen van een levensvatbare Palestijnse economie? Wat wordt er gedaan voor de aanleg van een luchthaven en een zeehaven? Eerder werd met Nederlands geld getracht een zeehaven aan te leggen, maar die werd vervolgens met Israëlisch geweld stukgeschoten. Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om dit onder auspiciën van de Verenigde Naties te doen en met bemiddeling van de Europese Unie op gang te brengen?

De intensivering van de samenwerking met Indonesië is geen verrassing. Wij zien uit naar de beloofde beleidsnotitie. Wij vinden het vreemd dat de minister sterk te spreken is over onder andere de modernisering van de veiligheidssector van de nieuwe regering. Die ontwikkeling wordt ook door mensenrechtenorganisaties niet bevestigd. Er zijn nog veel mensenrechtenschendingen en er is nog veel ongedisciplineerd gedrag van legeronderdelen. Ziet de regering dit probleem?

Ondertussen vermijdt de minister netelige kwesties, zoals die van de Papoea's. Los van het boek van Drooglever is de situatie in Papoea dreigend door bruut optredende legeronderdelen en door roofzuchtige bedrijven op zoek naar winst op de grondstoffen. Dat is de cruciale kwestie. Als de minister die wil aanpakken, komt hij ook aan onze eigen historische gevoelige punten over Papoea. De minister weigert het politieke gedrag van de Nederlandse regering uit de jaren zestig inzake Papoea onder ogen te zien. Blijkbaar past dat niet bij het actuele belang dat Nederland aan Indonesië hecht. De minister wil de huidige president van Indonesië hoe dan ook te vriend houden. Het komt dan beter uit om de fouten uit het verleden niet onder ogen te zien. Is de minister bereid de actuele schendingen van mensenrechten in Papoea en de roof door tal van bedrijven bij de Indonesische autoriteiten aan de orde te stellen?

Een ander onverwerkt probleem uit het verleden is de moeizame dekolonisatie van Suriname. Vragen rond de toescheidingsovereenkomst blijven onbeantwoord. Waarom worden de rechten van de Surinaamse Nederlanders, zoals vastgelegd in de toescheidingsovereenkomst, niet ondubbelzinnig erkend? Waarom wordt opzegging van de overeenkomst overwogen, terwijl er nog een proces loopt bij het hof van justitie in Suriname? Het is tevens in strijd met de eerder gedane toezeggingen door de Nederlandse regering dat er niets wordt gewijzigd zolang de zaak onder de rechter is. Op welke wijze geeft de minister invulling aan zijn toezegging dat hij geen belangen zal verkwanselen, zoals hij eerder heeft verwoord?

Een ander onderwerp betreft de mensenrechten in Tunesië. Vorige week kwam de Amsterdamse wetenschapper Hamelink in het nieuws omdat hij zijn functie als adviseur van Kofi Annan had neergelegd. Hij deed dit uit protest tegen het feit dat de VN-conferentie in Tunesië over toegang tot digitale informatie geen toegang bood aan burgers. Tunesië staat bovendien bekend als een land waar mensenrechten worden geschonden en politieke vrijheden beperkt zijn. Nederland nam met minister Brinkhorst deel aan die conferentie. Heeft de regering net zo veel moed kunnen opbrengen als de Amsterdamse wetenschapper en openlijk kritiek gegeven op de mensenrechtensituatie in Tunesië en de beperking van politieke vrijheden aldaar? Graag krijg ik een helder antwoord op die vraag.

Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is er weinig reden tot optimisme. De voortgang van de millenniumdoelstellingen ziet er niet goed uit. Niet alleen Afrika, maar ook grote delen van Zuid-Oost-Azië en Latijns-Amerika staan er slecht voor. Het baart de SP grote zorgen dat de evaluatie bij de VN-top grote nadruk op veiligheid en bestrijding van terrorisme legde. Dit is ook in de ontwikkelingssamenwerkingsbegroting het geval. Hiermee is de geopolitieke inzet van het OS-geld weer op de agenda. Vroeger was het Oost versus West, nu is het islam versus niet-islam. Ziet de minister die ontwikkeling niet met lede ogen aan?

Het beleid van IMF en Wereldbank is mede oorzaak van de problemen. Door de PRSP's, de armoedebestrijdingsprogramma's, kunnen veel ontwikkelingslanden onvoldoende geld reserveren voor de publieke sector, bijvoorbeeld voor onderwijs en gezondheidszorg. In Zambia en Kenia is het budgetplafond voor salarissen 8% van het bruto nationaal product. Dat zorgt voor een crisis in de gezondheidszorg. De SP vindt de plafonds willekeurig en niet gebaseerd op een berekening van de personele inzet die nodig is voor het behalen van de millenniumdoelstellingen. Is de minister bereid, ervoor te pleiten om te komen tot een einde aan deze plafonds en steun aan overheden bij het opstellen en financieren van een goed human resource plan, gebaseerd op de te behalen resultaten? Die verschillen namelijk van land tot land, zeker als het gaat om gezondheidszorg, maar ook als het gaat om onderwijs en andere belangrijke delen van de publieke sector. Gaat de minister zich binnen de WHO inzetten voor donorharmonisatie rond arbeidsmigratie in de gezondheidssector en het voorkomen van uitwassen? Die uitwassen zijn bekend.

Met grote belangstelling heb ik kennisgenomen van de recente studie van de Wereldbank die aantoont dat ontwikkelingslanden vorig jaar 167 mld. dollar ontvingen van gastarbeiders die dit geld overmaken naar familie in het moederland. De problematiek die in dat rapport gesignaleerd wordt, is ook door mevrouw Ferrier aan de orde gesteld. Het gaat om heel veel geld en dat is van groot belang voor de landen waar het om gaat. Er blijft echter, zoals gesteld, 10% tot 15% aan de strijkstok hangen van de banken die zich vol vreten aan de gelden die worden overgemaakt. De suggestie, gedaan door de heer Bourguignon, chef-econoom van de Wereldbank, om overheden een gedeeld netwerk te laten ontwikkelen zodat het geld niet meer aan de strijkstok van de banken blijft hangen, is serieus te nemen. Ik roep de minister op om samen met de minister van Financiën hiervoor een plan van aanpak te maken.

Ontwikkelingssamenwerking is partner in het Roll back malaria partnership, het programma om malaria en andere ziekten terug te dringen. Dat programma is opgericht in 1998. Uit diverse publicaties blijkt echter dat de doelstelling niet gehaald gaat worden. Het aantal malariadoden en -zieken is juist gestegen in plaats van gedaald. Volgens de Wereldbank en Artsen zonder Grenzen moet de productie van ACT's omhoog en moeten muskietennetten en geneesmiddelen toegankelijker gemaakt worden voor de allerarmsten. Wat gaat de minister doen om dit te verbeteren?

Jaarlijks sterven 78.000 vrouwen als gevolg van onveilige abortussen. De Global gag rule van president Bush draagt hieraan bij in plaats van hier iets aan af te doen. Is Nederland bereid om landen die geen gebruik maken van de gag rule, extra te ondersteunen? Zij kunnen die steun in de rug goed gebruiken. Wat is de reactie van de minister op het maandag verschenen rapport over aids van de VN, waarin onder meer wordt gepleit voor grotere inspanningen voor hiv-preventie? In 2005 zijn weer 5 miljoen mensen besmet geraakt met het hiv-virus. In veel landen blijkt kennis over veilige seks en hiv nog steeds laag. Wat gaat de minister doen om de kennis op dit punt op te schroeven?

In de Volkskrant van afgelopen zaterdag constateert onafhankelijk onderzoeker en adviseur David Sogge dat de hulpindustrie meer kwaad dan goed heeft gedaan. Hij doelt hierbij met name op programma's van IMF en Wereldbank. Volgens onderzoekers van de Wereldbank is het aantal Afrikanen dat leeft in extreme armoede, tussen 1980 en 2001 bijna verdubbeld. Sogge pleit in dit licht voor een radicale democratisering van de hulp. Dat is het enige wat het tij kan keren. In dit verband pleit hij er ook voor om onder meer de mislukte economische doctrines van Wereldbank en IMF te verlaten. Graag hoor ik de visie van de regering op dit punt.

Ik rond af met twee heel korte punten, want hij is er toch, de staatssecretaris van Europese Zaken. Het betreft recente kwesties. Verleden week heeft het Europees Parlement gestemd tegen de maandelijkse verhuizing tussen Brussel en Straatsburg. Dat reizend circus kost de Europese burger per jaar een paar honderd miljoen euro. Wat gaat de regering doen om daar een einde aan te maken? Daar is verdragswijziging voor nodig.

Mijn laatste punt betreft Turkije en Cyprus. Nederland heeft steeds gesteld dat Turkije het Ankaraprotocol volledig moet uitvoeren. Turkije blijft echter weigerachtig. Op 7 november jongstleden wilde een Duits vliegtuig van het bedrijf Hapag Lloyd via het Cypriotische vliegveld Pafos naar het Turkse Dalaman. Het vliegtuig kreeg geen toegang van Turkije. De staatssecretaris heeft steeds gezegd: als Turkije blijft weigeren, heeft Turkije dezelfde dag een groot probleem. Mijn vraag aan hem is dan ook: heeft Turkije nu dat grote probleem sinds 7 november? Na de grote woorden, nu ook daden van deze staatssecretaris.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Voor de VVD staat het buitenlands beleid in het verlengde van het Nederlands belang. In 1995 werd dit door Frits Bolkestein geponeerd. Hij werd direct politiek onder vuur genomen. Nu, tien jaar later, bij zijn inaugurele rede aan de universiteiten van Leiden en Delft, sprak hij nagenoeg dezelfde woorden. Nu was algemene instemming zijn deel. Er kan in tien jaar dus veel veranderen. Er is naar mijn mening in dit huis geen fractie die het nationaal belang niet meer ziet als het uitgangspunt op het gebied van buitenlands beleid. Echter nu nog de praktijk en de ambitie. In dit kader wil ik onze betrekkingen met de Verenigde Staten binnen de NAVO, met de Bondsrepubliek Duitsland binnen de EU en met de republiek Indonesië binnen Asean in het bijzonder noemen. Tevens zal ik, onder andere, aandacht besteden aan China.

De Verenigde Staten en de NAVO. De VS zijn voor de VVD de democratische krachtcentrale in de wereld, een powerhouse. De grote vraagstukken van vrede en veiligheid, bestrijding van het internationale terrorisme en internationale vrijhandel kunnen niet worden opgelost zonder transatlantische overeenstemming. Het is essentieel dat wij één lijn trekken. Dat geldt ten aanzien van het vredesproces in het Midden-Oosten, Irak, Iran, Noord-Korea en China en de regionale stabiliteit in het Verre Oosten. Dat geldt ten aanzien van monetaire stabiliteit, handelsliberalisatie, milieu en energie. De transatlantische relaties zijn thans verre van optimaal. Om onze betrekkingen te verbeteren, moeten wij aan beide kanten van de Atlantische Oceaan toenaderingspogingen doen. De Europese NAVO-partners moeten grotere inspanningen op defensieterrein leveren. Wij hebben daar al eerder bij de behandeling van de begroting van Defensie over gesproken. Wij moeten als Europese NAVO-partners zelf ook bereid zijn om risico's te lopen. Wij mogen ons niet irrelevant maken, want dat ondermijnt ons moreel gezag en onze politieke invloed.

De VS daarentegen moeten zich realiseren dat zij niet boven de wet staan. Sterker nog, de Verenigde Staten moeten als beschermer van de internationale rechtsorde het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht naar letter en geest naleven. Excessen, als Abu Ghraib, ondermijnen direct de positie van de VS en hun bondgenoten, waaronder Nederland. Het is ook onbegrijpelijk dat de vice-president van de Verenigde Staten, de heer Cheney, serieus betoogd heeft dat de CIA van het verbod op martelingen zou moeten worden uitgesloten. Zelfs het wekken van die indruk is onverantwoord. Het is onbegrijpelijk dat de president van de Verenigde Staten een amendement van de Republikeinse senator John McCain, dat martelen verbiedt, met een veto wenst te treffen, iedere keer als dat amendement wordt ingediend. Het is nota bene een amendement van een oorlogsveteraan die vele jaren onder erbarmelijke omstandigheden in Vietnamese gevangenissen heeft doorgebracht. A true American hero. De regering moet in lijn met de motie-Bakker/Van Baalen van 5 april van dit jaar er alles aan doen om de VS te overtuigen hun gevangenen overeenkomstig humanitair oorlogsrecht te behandelen, hoezeer wij hun daden ook verafschuwen. Indien de conventies van Genève voor tweeërlei uitleg vatbaar zouden zijn, dient Nederland het voortouw te nemen bij het verduidelijken van de toepassing van het internationaal humanitair oorlogsrecht op niet reguliere combattanten, zoals guerrillastrijders en terroristen. Nogmaals, hoezeer wij hun strijd en hun middelen en methodieken ook verwerpen, want dat doen wij.

De heer Koenders (PvdA):

De heer Van Baalen heeft behartigenswaardige woorden gesproken over het belang van het internationale recht. Daarin kan ik mij volledig vinden. Het is een positieve ontwikkeling dat de heer Van Baalen die woorden heeft gesproken, want dat heeft niemand anders van zijn fractie tot nu toe gedaan. De heer Van Baalen heeft gesproken over de uitvoering van zijn motie die hij heeft ingediend naar aanleiding van discussies over de gevangenis op Guantánamo Bay en in het kader van de grote schandalen waarvan nu sprake is. Ik noem Abu Ghraib als voorbeeld. Het is tot nu toe niet goed gelukt om te overtuigen. De VN proberen in Guantánamo Bay te komen. Het probleem is dat de gevangenen wel mogen worden bezocht, maar dat het niet is toegestaan om met hen te spreken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat hij er herhaaldelijk op heeft aangedrongen dat dit wel gebeurt en dat die excessen niet meer voorkomen. Wat zou de Nederlandse regering moeten doen en wat betekent dat voor de standpunten van de heer Van Baalen ten aanzien van missies waaraan Nederland meedoet? Ik noem de missie Enduring Freedom als voorbeeld. Van dergelijke missies is vooraf duidelijk dat die zich niet houden aan het internationale recht, omdat de status van krijgsgevangenen onduidelijk is. Is de consequentie daarvan dat wij aan dergelijke missies niet moeten meedoen?

De heer Van Baalen (VVD):

Ook voor de VVD-fractie geldt dat zowel in het geval van het aanvragen van nieuwe missies, ex. artikel 100, als bij het voortzetten van de lopende missies het internationale recht voor de Kamer en de regering een ijkpunt moet zijn. Als het internationale recht bij bepaalde missies niet wordt gerespecteerd, zal de VVD-fractie daaraan zeker niet vanzelfsprekend steun geven. Men mag er dus niet van uitgaan dat de VVD-fractie onder alle omstandigheden dit soort verzoeken van de regering zal ondersteunen.

De heer Koenders (PvdA):

Dat is een heel positieve ontwikkeling. Wij hebben die uitspraak al eerder gedaan. Ik vraag mij echter af waar woord en daad elkaar in dit geval overlappen. Wij nemen met de boten in de Perzische Golf deel aan de missie Enduring Freedom. Daarnaast doen wij mee aan de operatie met special forces in Zuid-Afghanistan. De heer Van Baalen weet echter net zo goed als ik dat ten aanzien van die missie nu al vaststaat dat krijgsgevangenen in de gevangenis op Guantánamo Bay of in andere illegale gevangenissen terecht kunnen komen. De logische consequentie van de woorden van de heer Van Baalen is dat wij steun aan dit soort missies moeten onthouden.

De heer Van Baalen (VVD):

De VVD-fractie heeft indertijd samen met de D66-fractie die motie ingediend en die is vervolgens door de Kamer ondersteund. Wij wensen dat de regering bij voortduring aandringt op de naleving van het internationale recht. Naar ons oordeel hebben ook deze terroristen en de vermeende terroristen op Guantánamo Bay recht om met het Rode Kruis te spreken. Dat is een basisrecht. Er moet opheldering komen over mogelijke detentiecentra in, onder andere, Oost-Europa. Binnen het kader van de EU zijn aan de VS vragen gesteld. Wij zijn van mening dat de Nederlandse regering dat ook zelf moet doen, omdat zij een directe bondgenoot is. Het is daarom niet verstandig om dat alleen via de EU te doen. Indien vast komt te staan dat die detentiekampen bestaan, zal dat ernstige consequenties hebben voor het deelnemen aan operaties.

De heer Koenders (PvdA):

Wij spreken over bestaande missies waarvan nu al bekend is dat die ten aanzien van de status van gevangenen, niet in overeenstemming zijn met het internationale recht. De heer Van Baalen moet dus een vent zijn en niet alleen mooie woorden gebruiken. Het is belangrijk dat hij zijn woorden in daden omzet. Dan komen wij te weten wat de positiebepaling is van de VVD-fractie ten aanzien van de bestaande militaire missies die niet in overeenstemming zijn met het internationale recht.

De heer Van Baalen (VVD):

Destijds heb ik samen met de heer Bakker een motie ingediend over de missie die op dat moment aan de orde was. Wij moesten toen een lastige afweging maken. Uiteindelijk zijn wij tot de conclusie gekomen dat het belangrijk was om met die missie in te stemmen. Wij vonden dat dermate belangrijk dat wij de regering hebben gevraagd om de zaak goed in de gaten te houden en vragen te blijven stellen. Daarmee hebben wij op dat moment genoegen genomen.

De heer Koenders (PvdA):

Begrijp ik het goed dat de heer Van Baalen nu een andere afweging zou maken?

De heer Van Baalen (VVD):

Nee, ik behoor niet tot de mensen die zeggen dat zij onder de huidige omstandigheden een andere beslissing hadden genomen. Ik sta achter die beslissing. De heer Koenders heeft gesproken over de mogelijkheid om in Zuid-Afghanistan versterkt op te treden. Mocht de regering besluiten om dat te doen, dan is instemming van de VVD-fractie mede afhankelijk van de naleving van het internationale recht op de punten die ook de heer Koenders heeft genoemd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De minister zegt dit punt iedere keer aan de orde te hebben gesteld, wat overigens tot nu toe tot geen enkel resultaat heeft geleid. Wanneer trekt u daaruit uw conclusies?

De heer Van Baalen (VVD):

De EU heeft nu vragen gesteld over mogelijke geheime detentiekampen. Amerika moet die vragen als bondgenoot beantwoorden. Ik vind het van belang dat dat in bilateraal verband aan de orde wordt gesteld. Afhankelijk van het antwoord zullen wij onze positie bepalen. U kunt ervan verzekerd zijn dat wij dit punt zeer ernstig nemen. Wij kunnen de oorlog tegen het internationale terrorisme namelijk alleen winnen als wij moreel gezag hebben en niet als wij ons iedere keer moeten verdedigen, ook voor zaken die wij zelf niet aanvaardbaar vinden. Dan moeten wel de feiten op tafel komen. Voor mijn fractie is het nog geen gegeven dat die detentiekampen bestaan. Wij hopen dat dat niet het geval is en steunen de regering in haar vragen. Wij vinden dat het Rode Kruis toegang moet hebben tot Guantánamo Bay, niet zozeer uit respect voor de lieden die daar gevangen zitten, maar uit respect voor het internationale recht. Over Abu Ghraib heb ik steeds gezegd: erger kun je je naam niet te grabbel gooien, ook in de Arabische wereld. Dit is contraproductief ten opzichte van de strijd tegen het internationale terrorisme. Wij zullen dat punt dus bij herhaling aan de orde stellen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wij zijn het met elkaar eens over de analyse. Het is winst dat ook de VVD die punten aan de orde stelt. Maar over de conclusie stelt u mij teleur. Het nieuwe feit, dus de geheime gevangenissen, is voor u de reden van die stellingname. Maar wij weten dat al sinds bijna vier jaar in Guantánamo Bay mensen zonder enige vorm van proces gevangen zitten. Wij weten dat in Afghanistan illegale gevangenissen bestaan, evenals martelpraktijken. Er is dus al enige tijd genoeg aanleiding om te zeggen: genoeg is genoeg.

De heer Van Baalen (VVD):

Met één verschil: wij hechten belang aan de woorden van de VS. Wij moeten steeds een afweging maken tussen de verantwoordelijkheid voor de bestrijding van internationaal terrorisme en de kaders van het internationale recht. Abu Ghraib vindt mijn fractie een zeer pijnlijk en niet te verdedigen incident. Als zo'n incident zich continueert, heb je een conclusie te trekken. Als het Rode Kruis niet kan en mag spreken met gevangenen is dat één ding, dat meeweegt. Ik ga ervan uit dat er geen geheime detentiecentra zijn. Als Amerika dat duidelijk uitspreekt, weegt dat aan de andere kant mee. Wij zijn voor een zorgvuldige afweging, wat niet gemakkelijk is. Wij spreken ons uit voor het humanitaire oorlogsrecht. Het continueren van bestaande missies en het aanvangen van nieuwe missies zullen wij in dat kader beoordelen. Hoe die afweging wordt gemaakt, is aan de diverse fracties, maar wij markeren dit punt als voor ons van groot belang. Ik doe dat niet zomaar, want ik hoop dat de Verenigde Staten dit debat volgen. Ik ga ervan uit dat hun ambassadeur of diens waarnemer dit debat volgt. Dan weet hij dat de VVD Amerika steunt, maar dat steun geen vooropgezet gegeven is. Die moet verdiend worden in bondgenootschappelijk verband.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De fractie van D66 is zeer verheugd met deze frisse opstelling van de VVD-fractie. Ik heb een vraag over de motie-Bakker/Van Baalen, waarmee de D66-fractie heeft ingestemd. Daarin staat dat Nederland niet moet meewerken om mensen naar Guantánamo Bay of dergelijke plekken te sturen. De regering heeft beloofd de Kamer op de hoogte te houden over de uitvoering van de motie. Nu kan dat betekenen dat er niemand is opgepakt of dat bekend is dat mensen naar een andere plek gebracht zijn of dat de Kamer niet goed wordt geïnformeerd. Ik hoor graag of de VVD-fractie vindt dat die motie goed wordt uitgevoerd.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik vind dat de informatie die de regering tot nu toe heeft verstrekt, mager is. Dit is voor de fractie van de VVD een belangrijk punt. Die motie is niet zo maar ingediend.

De heer Koenders (PvdA):

Het is de vraag of de nieuwe lijn van de VVD echt een nieuwe lijn is. Op een heleboel punten is het internationale recht geschonden. Ik noem de oorlog in Irak, de illegale gevangenissen. Er komt een nieuw commando in de Perzische Golf waar Nederland aan meedoet. Daarmee wordt volgende maand gestart onder leiding van de Amerikanen. Dat betreft de operatie Enduring Freedom. Er bestaat daarbij onduidelijkheid over de positie van de krijgsgevangenen. Ik heb, helaas zonder de steun van de VVD-fractie, een groot aantal vragen ingediend over krijgsgevangenen die naar illegale gevangenissen in Irak en Pakistan worden gestuurd. Is de consequentie van wat de heer Van Baalen zegt, dat de VVD-fractie die missie niet steunt totdat hier opheldering over is? Dan is zijn woord iets waard.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik vind de kwalificatie van de heer Koenders niet aangenaam. Eigenlijk zegt hij dat de VVD geen nieuwe lijn heeft. Nee, er is geen nieuwe lijn. De VVD staat namelijk altijd achter het internationale recht.

De heer Koenders (GroenLinks):

Dat doen wij ook.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij beoordelen per keer in hoeverre dat recht wordt nageleefd en hoe groot de belangen zijn. Wij maken een moeilijke afweging. Dat durven wij te doen. Dat heet verantwoordelijkheid nemen.

De heer Koenders (GroenLinks):

Dat doen wij ook.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij zullen onze "mind" opmaken naar aanleiding van de discussies over Abu Ghraib, Guantánamo en over geheime detentiecentra. Wij gaan er overigens nog steeds van uit dat die geheime detentiecentra er niet zijn, maar wij willen er wel zekerheid over hebben. Daarbij betrekken wij zowel lopende operaties als nieuwe operaties. Wij vinden het van belang dat de regering in het geval dat de heer Koenders net beschreef opheldering vraagt, maar dat doet zij in algemene zin. Wij zullen dan bekijken of wij vinden dat een dergelijke operatie moet worden afgeblazen of niet. Dat moeten wij per geval bekijken. De heer Koenders wil dat wij nu een standpunt innemen waarbij van hier tot in de eeuwigheid vastligt wanneer en onder welke voorwaarden operaties plaatsvinden. Dat kan niet. Dat moet je ook niet willen. Wij hebben aangeven dat het internationale recht daar een grote rol in speelt. Wij hebben tevens aangegeven dat wij verontrust zijn over de positie die door de Amerikaanse regering bij monde van de vice-president en de president wordt ingenomen. Wij vinden dat er sprake is van onverantwoordelijke politiek als men uit wil sluiten dat er gemarteld wordt behalve voor een andere overheidsinstantie. Daar zijn wij duidelijk in. Dat betekent dat wij dat in onze beoordeling als Kamerlid zullen meewegen, behalve wanneer dit soort opmerkingen wordt teruggenomen of wanneer de regering ons kan verzekeren dat zaken anders liggen dan in de media zijn gemeld.

Voorzitter. Ik rond dit punt af door te benadrukken dat de steun van de VVD-fractie aan militaire missies niet vanzelfsprekend is. Die steun moet per geval worden verdiend. In het geval van Iran en Noord-Korea kunnen wij alleen maar optreden als wij moreel overwicht hebben en als wij verenigd zijn. Het moet niet zo zijn dat de oorlog tegen het internationale terrorisme wordt verloren in de publieke opinie in de Verenigde Staten, in Europa of elders. Dat is in het geval van Vietnam gebeurd. De strijd tegen het internationale terrorisme is te winnen, maar dan met gezag. Dat gezag moet in de NAVO worden waargemaakt. Wij moeten daar als westerse bondgenoten met elkaar over alles kunnen spreken. De NAVO is de politieke nucleus van de westerse samenleving en wij steunen de secretaris-generaal, de heer De Hoop Scheffer, in zijn beleid om de NAVO op politiek terrein te versterken.

Ik ga nu over naar mijn tweede punt. Dit heeft betrekking op de Bondsrepubliek Duitsland en de Europese Unie. Duitsland is voor Nederland de grootste handelspartner. Op zowel cultureel, politiek, sociaal als militair gebied zijn de contacten zeer nauw. Tijdens het tweede kabinet-Schröder is de politieke belangstelling van Duitsland voor Nederland geërodeerd. De afstemming met ons land en andere buurlanden, behalve met Frankrijk, werd minder frequent en minder innig. De VVD hoopt dat onder de nieuwe bondskanselier Angela Merkel de banden met Nederland stevig worden aangehaald. Wij vinden dat de Nederlandse regering daartoe initiatieven moet ondernemen.

Wij zijn van mening dat de jaarlijkse Nederlands-Duitse conferenties moeten worden voortgezet. Mogelijk kunnen zij in Nederland en Duitsland ook op regionaal niveau een vervolg krijgen. Ik krijg hier graag een expliciete bevestiging van. Wij Nederlanders kennen de Duitse deelstaten onvoldoende; hierin moet verandering komen. Nederland en de nieuwe Duitse regering zouden bij het ontbreken van vooruitgang tijdens het Britse EU-voorzitterschap voorstellen moeten doen op het gebied van de financiële perspectieven. Wij moeten samenwerken bij de handhaving van het Stabiliteitspact. Nederland en Duitsland moeten hun rol in de EU, te beginnen in de zogenaamde reflectieperiode, nader afstemmen en gezamenlijk initiatieven nemen nu ook bondskanselier Merkel afstand heeft genomen van de oude federale lijn van de Bondsrepubliek.

Ik ga nu over op Indonesië en Asean. Nederland en Indonesië onderhouden reeds meer dan 300 jaar nauwe relaties. Die banden dienen wij na de zestigste verjaardag van de Indonesische onafhankelijkheid nieuwe inhoud te geven. Wij zijn verheugd met de brief van de regering van 14 november jongstleden waarin zij aankondigt dat zij de relatie met Indonesië wil verdiepen. De VVD denkt daarbij aan nauwe samenwerking tussen Den Haag en Jakarta op het gebied van politiek, economie, veiligheid, terrorismebestrijding, ontwikkeling, taal en cultuur. Nederland kan Indonesië steunen in zijn betrekkingen met de EU en op het gebied van de handelsrelaties, in het bijzonder de liberalisatie daarvan. Indonesië kan de contacten van Nederland met Asean vergemakkelijken en faciliteren en ondersteunen.

De territoriale integriteit van Indonesië als rechtsopvolger van Nederlands-Indië staat daarbij voor Nederland vast. De VVD verwelkomt dat president Susilo Bambang Yudhoyono een politiek van decentralisatie en regionale autonomie heeft ingezet. De staatsinrichting van Indonesië is echter geen verantwoordelijkheid van Nederland; het is een interne aangelegenheid van Indonesië. Voor de VVD is de onafhankelijke wetenschappelijke studie van dr. P.J. Droogleever geen basis voor nadere politieke besluitvorming. Zij heeft daarom voor de VVD geen politieke relevantie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het mag zo zijn dat die studie geen consequenties heeft voor de huidige territoriale integriteit van Indonesië, ik ben dit met de heer Van Baalen eens, maar in historisch perspectief zal zij wel betekenis moeten hebben voor de beoordeling van de eigen rol van Nederland. Denkt de heer Van Baalen dat die studie geen enkele politieke betekenis heeft?

De heer Van Baalen (VVD):

Dit is een onafhankelijke wetenschappelijke studie. Dit heeft de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken tijdens de behandeling van de begroting voor 2000 ook zo gezegd. Dit laat onverlet dat er in academische kring natuurlijk discussie mogelijk is op basis van dit onderzoek; het is niet voor niets een wetenschappelijk onderzoek. De VVD-fractie is van mening dat de Kamer hier geen rol in heeft. Wij moeten erkennen dat Indonesië ondeelbaar is en dat de geschiedenis geen keer neemt. Sterker nog, ik vind dat wij de Papoea's niet voor de tweede keer valse hoop moeten bieden. Dat zou er gebeuren als het Nederlandse parlement zou zeggen dat het die studie of onderdelen ervan overneemt. Dit moeten wij niet doen, want zo wekken wij valse hoop.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik ben het ermee eens dat wij ervoor moeten waken dat wij valse hoop wekken, maar ik vind ook dat wij moeten voorkomen dat wij de Papoea's kwetsen. Als er een rapport verschijnt dat in opdracht van de regering is geschreven op verzoek van de Tweede Kamer, kan dit toch niet zo maar in een la verdwijnen zonder dat er ook maar enige erkenning komt van de eigen rol.

De heer Van Baalen (VVD):

Zowel de initiatiefnemer, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Van Aartsen, die handelde op basis van een verzoek van met name de toenmalige fracties van GPV en SGP, als zijn beide opvolgers, zijn steeds duidelijk geweest: het is een onafhankelijke studie, die geen politieke relevantie heeft voor onze relatie met Indonesië. Het staat u vrij om u een mening te vormen op basis van het rapport, maar het staat mijn fractie geheel vrij om dat niet te doen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het gebeurt vaker dat wij om onafhankelijke studies en onderzoeken vragen, om op basis van de daarin verstrekte informatie een politieke uitspraak te doen. Doet u nu niet alsof het academische karakter van het onderzoek een beletsel zou vormen om een politieke conclusie te trekken.

De heer Van Baalen (VVD):

Het is uw goed recht om dat te doen, net zo goed als het mijn goed recht is om niet op basis van het rapport de geschiedenis te interpreteren. Ik ben niet zo lang geleden in Indonesië geweest, en ik heb gemerkt dat elk woord dat hier over het rapport-Drooglever wordt gesproken, daar op een goudschaaltje wordt gewogen. Ik wil geen valse hoop bieden, en daardoor verkondig ik misschien niet het meest sympathieke standpunt, maar wel het meest duidelijke: voor ons staat hier een punt.

De heer Koenders (PvdA):

Met alle respect, maar de positie van de VVD-fractie is een beetje hypocriet, want het was juist uw fractievoorzitter die het van belang vond om het rapport in ontvangst te nemen. Dat had dan niet gehoeven. De minister van Buitenlandse Zaken wilde het niet doen, en toen zei de heer Van Aartsen: dan doe ik het, als politiek leider van de VVD. Hij heeft er vervolgens ook uitspraken over gedaan. Het is dus absoluut niet waar wat u zegt, namelijk dat dit rapport geen politieke waarde heeft. Dat staat los van de vraag tot welke conclusie u komt. Vorige week hebt u zich in onze procedurevergadering ertegen verzet om zelfs maar een reactie van de regering te vragen. Dat begrijp ik niet. Het is een belangrijk politiek feit dat de regering uitspreekt dat de territoriale integriteit van Indonesië niet ter discussie staat. Daarmee zijn wij het eens. Dit staat echter totaal los van een discussie over de autonomiewet en de mensrechten. U kunt niet een rapport door uw fractievoorzitter in ontvangst laten nemen en het vervolgens afdoen in de trant van: politiek heb ik er niets mee te maken. U praat er al wel tien minuten over.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik praat er al tien minuten over, omdat mij vragen worden gesteld. Ik behoor tot de Kamerleden die trachten antwoord te geven op vragen. U bezigt grote woorden, zoals hypocriet, maar die gebruik ik nooit tegen u. Waarom zou ik dat ook doen? Ik respecteer uw standpunt, ook al deel ik het niet. Ik vraag van u, mij niet hypocriet te noemen maar te zeggen dat u het met mijn standpunt niet eens bent! Dat is een ander verhaal. Dit is een onhygiënische manier van politiek bedrijven.

De heer Koenders (PvdA):

U windt zich erg op, maar ik vind het inderdaad hypocriet; u zegt dat het geen politiek rapport is, terwijl uw fractievoorzitter de politieke stap zet om het vervolgens wel in ontvangst te nemen. U kunt best tegen een beetje debat, dus doet u niet te gevoelig.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik blijf bij mijn standpunt over het woord hypocriet, maar goed, in sommige delen van dit huis is het blijkbaar een normaal woord, dat je ook normaal over tafel gooit. Over de positie van mijn fractievoorzitter, de oud-minister van Buitenlandse Zaken de heer Van Aartsen, zeg ik het volgende. Hij heeft het verstandig en juist gevonden de studie in ontvangst te nemen, omdat hij op basis van verzoeken uit de Kamer de opdracht daartoe heeft gegeven. Als u zijn woorden op een goudschaaltje zou willen wegen, dan heeft de heer Van Aartsen gezegd dat dit rapport voor hem geen politieke consequenties heeft. Daarmee sluit hij aan bij zijn eerdere opmerkingen, die u in de Handelingen van het najaar van 1999 over de begrotingsbehandeling 2000 kunt terugvinden. Kortom, de heer Van Aartsen is consistent geweest. Ik heb geen inzage in de afwegingen en in de agenda van de huidige minister van Buitenlandse Zaken en weet dus niet waarom hij dit rapport niet in ontvangst kon nemen. Dat is ook niet relevant, want nogmaals: mijn fractie komt niet tot politieke conclusies op basis van het rapport-Drooglever.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het leek er even op dat u de woorden onafhankelijk en academisch met betrekking tot de studie op voorhand gebruikt om te zeggen dat het rapport politiek dus geen enkele betekenis heeft. Prudentie kan ik begrijpen, maar het is toch niet zo dat de VVD-fractie aan alles wat is voorzien van het predikaat onafhankelijk of wetenschappelijk om die reden geen enkele politieke betekenis toekent?

De heer Van Baalen (VVD):

Het staat eenieder vrij, politieke betekenis aan het rapport toe te kennen. Het staat u vrij er politieke betekenis aan toe te kennen, maar het staat mij vrij om dat niet te doen. U moet niet proberen mij een visie op te dringen die niet de mijne is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp het pleidooi voor prudentie, maar waarom zegt de heer Van Baalen zo krampachtig dat het rapport alleen geschikt is voor de studeerkamer? Waarom vindt hij dat wij vooral niet de indruk moeten wekken dat wij lering trekken uit hoe het met de Papoea's is gegaan om een constructieve bijdrage te leveren? Dat vind ik zó merkwaardig.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat heeft misschien ook met respect voor de Papoeabevolking in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea te maken. Waarom? Mij is heel duidelijk dat daar wordt uitgekeken naar een bepaalde politieke stellingname die snel in contacten met Nederland zo wordt geïnterpreteerd. Ik wil duidelijk zijn. Het beste wat ik voor de Papoeabevolking kan doen, is geen valse hoop bieden. Daarom vind ik dat er een punt achter de discussie moet worden gezet. Ik vind niet dat de regering in de door haar aangekondigde beleidsnota over hoe Nederland met Indonesië omgaat, het moet nalaten om aandacht te besteden aan een ontwikkelingsrelatie met Papoea. Het is in mijn ogen alleen aan de regering om dat af te stemmen met de Indonesische autoriteiten. Ik ben voor een zuivere en heldere politiek. Ik bied geen valse hoop. Als ik anders oordeel, roep ik die valse hoop volgens mij op. Dat wil ik niet.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. De studie van Droogleever is in feite geschiedkundig. Hij heeft nagetrokken hoe zaken gelopen zijn. Uit het rapport kan moeilijk een andere conclusie worden getrokken dan dat Papoea's onrecht is aangedaan. Het erkennen van onrecht en het blijk geven van het feit dat je daarvan op de hoogte bent, kan een lijn leggen naar de dag van vandaag. U bent zo bang dat de conclusie die uit het rapport kan worden getrokken, consequenties heeft voor de lijn van vandaag, dat u daardoor naar mijn idee terugdeinst voor erkenning van het onrecht uit het verleden. Eenieder wie onrecht is aangedaan, ziet dat graag erkend. Vooral daarom is er in mijn ogen uitgekeken naar het rapport. Of die erkenning consequenties heeft voor het leven van vandaag, is een tweede.

De heer Van Baalen (VVD):

Dit wordt een herhaling van zetten. Dat de twintigste eeuw voor de Papoea's geen goede eeuw is geweest, mag duidelijk zijn. De Verenigde Naties hebben echter in 1969 op basis van de Akte van Vrije Keuze en van een door Nederland en Indonesië ingediende resolutie in 1969 de zaak afgesloten. Ik vind dat het noch aan mij, noch aan de door mij gecontroleerde regering is om de discussie te heropenen. Wat mij betreft mag er best een maatschappelijk of academisch debat plaatsvinden, maar daar ga ik niet over. Ik neem niet de verantwoordelijkheid voor het politiseren van dit probleem of deze geschiedschrijving. Dat doe ik niet. Dat heeft niets te maken met een soort bangelijk opereren. Dat bent u van mij ook niet gewend. Ik vind dat ik dit punt moet maken, omdat ik geen valse hoop wens te bieden. Dat zei ik net al.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik ben van de heer Van Baalen inderdaad niet gewend dat hij bangelijk is. Daarom valt zijn standpunt mij ook zo tegen. Ik vind dat hij wel bangelijk opereert namelijk. Het moet toch mogelijk zijn om te laten zien dat Nederland erkent dat de zaak met de Papoea's in het verleden niet goed is verlopen, dat hun onrecht is aangedaan? U wilt geen valse hoop bieden. Daar geef ik u helemaal gelijk in. Maar om dan te besluiten, de ogen te sluiten voor wat er is gebeurd met de Papoea's, vind ik vreemd. Ik vind het getuigen van angst.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik ben aangesproken. Ik verzoek u om zelf naar Indonesië te reizen als u daartoe in de gelegenheid verkeert en om zelf met groepen Papoea's te spreken. Dan zult u merken dat alles wat u zegt, wordt geïnterpreteerd als stelde u de Akte van Vrije Keuze ter discussie. Indien u daaraan wilt meewerken, draagt u daar de verantwoordelijkheid voor. Ik neem die niet.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik zou graag naar Indonesië reizen en met Papoea's spreken. Vorig jaar was er sprake van zo'n reis, maar toen kregen de Kamerleden geen visum.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik ben er op eigen kracht gekomen, dus dat lukt u ook.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De heer Van Baalen wil klaarblijkelijk het geschiedenisboek over de verhouding tussen Nederland en Indonesië sluiten. Toch blijven er gelukkig boeken over verschijnen, onder andere de zeer dikke pil van Droogleever. Als u dat hoofdstuk het liefst wilt afsluiten, wat vindt u dan van de houding van de regering, die wel de moed heeft gehad om, bij monde van deze minister van Buitenlandse Zaken, te zeggen dat Nederland aan de verkeerde kant van de lijn heeft gestaan in die periode?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb destijds ook al in de media gezegd dat ik die mening niet deel, omdat de geschiedenis haar loop heeft en wij niet met de kennis van nu bepaalde acties van toen kunnen beoordelen. Dat kan een historicus wel doen, maar niet een politicus. Ik ben wel blij met het bezoek van de minister op de zestigste verjaardag van de Indonesische onafhankelijkheid op 17 augustus. Het was een juist signaal, los van de connotatie over de juiste kant van de geschiedenis of niet.

De heer Van Bommel (SP):

Dit is een wat eigenaardig standpunt.

De heer Van Baalen (VVD):

Het komt wel meer voor dat u andere standpunten eigenaardig vindt!

De heer Van Bommel (SP):

Dat is helemaal geen negatieve kwalificatie. "Uw aard eigen", dat is wat "eigenaardig" betekent. Het is een wat eigenaardig standpunt dat wij niet achteraf, met de kennis van nu, iets zouden kunnen beoordelen. Dat heeft het NIOD gedaan over Srebrenica en dat is nu gedaan ten aanzien van Indonesië. Waarom zou dat niet kunnen? Dat kan wel en dat moet misschien ook gebeuren. Het vraagt wel wat politieke lef. Dat lef heeft deze minister getoond, terwijl u daar afstand van neemt. Waarom doet u dat?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik ben heel blij dat u deze minister steunt, die dan weet dat hij niet alleen staat. Het is een politieke afweging indien je een beoordeling wilt geven, bijvoorbeeld wanneer je een parlementaire enquêtecommissie instelt of wanneer je als regering een bepaalde uitspraak doet. Per geval beoordeel je dat. De VVD beoordeelt dat in dit geval als onverstandig. Wij zeggen niet dat wij de geschiedenis willen afsluiten, nee, wij willen de discussie niet heropenen. Dat is iets anders.

Het betekent dat Nederland de relaties met Indonesië dient te koesteren. Dat is de mening van mijn fractie. De verdieping van die contacten op regeringsniveau wil de VVD ook op parlementair niveau bezegelen. Het is daarom een goed teken dat de Tweede Kamer, na het bezoek van minister Bot bij de viering van 60 jaar onafhankelijkheid op 17 augustus van dit jaar, medio volgend jaar een officieel bezoek aan Indonesië zal brengen.

Ook in het geval van het expanderende China is een nauwe samenwerking tussen de VS en Europa geboden. China moet aan haar WTO-verplichtingen worden gehouden en moet worden aangemoedigd zich op interne democratisering, respect voor de rechten van de mens, economische ontwikkeling en het bewaren van de regionale stabiliteit in het Verre Oosten te richten. De opbouw van een zogenaamde deep blue navy en een strategisch raketarsenaal zijn onderdeel van die modernisering van de Chinese strijdkrachten. Zowel Japan als Zuid-Korea en Japan voelen zich hierdoor terecht bedreigd. De VVD is het met president Bush eens dat Taiwan wat de democratische ontwikkeling betreft een voorbeeld voor de Volksrepubliek China zou moeten zijn. Dat betekent ook dat de veiligheid van Taiwan een westers belang is, hetgeen door Japan en de Verenigde Staten in hun bilaterale verklaring van San Francisco reeds is uitgesproken. Directe relaties met Taiwan zijn dus voor ons in het internationale belang, en daarmee in ons eigen belang. Wij spreken daarbij niet over volkenrechtelijke erkenning, maar wel over genormaliseerde betrekkingen. Het is in ieders belang dat Taiwan waarnemer wordt bij de Wereldgezondheidsorganisatie WHO. De uitbraak van de vogelgriep vereist in dit kader intensieve en directe samenwerking. De Europese Unie, de VS en de Japan dienen de cross-straits dialogue tussen China en Japan weer op gang te brengen.

De heer Van Bommel (SP):

Ik hoor allerlei interessante beschouwingen over het land Taiwan. Ik hoor geen vraag van u aan het adres van de regering. Vindt u nu dat de regering moet breken met het éénchinabeleid of niet? Dat is eigenlijk wat u voorstelt.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb gezegd dat wij de relaties moeten normaliseren, maar dit dit niet een volkenrechtelijke erkenning betekent. Dat betekent gewoon praktische samenwerking. Wij roepen de regering dus niet op haar éénchinabeleid nu te wijzigen. Wij zeggen: ga normaler om met Taiwan. Ik heb in dit kader de Wereldgezondheidsorganisatie en de uitbraak van de vogelgriep genoemd.

De heer Van Bommel (SP):

"Normale relaties" betekent normale politieke relaties, bilaterale relaties met, naar ik aanneem, de regering van Taiwan. Ik vind dat heel interessant, maar dat zou een breuk impliceren met het één-Chinabeleid. Ook daarbij kan ik mij veel voorstellen, maar vraagt de heer Van Baalen dat nu concreet aan de regering, stelt hij dat voor?

De heer Van Baalen (VVD):

Nee, het interessante is dat de heer Van Bommel niet heel goed heeft geluisterd. Ik heb niet gesproken over volkenrechtelijke erkenning. Dat heb ik in mijn tekst al gezegd. Dat betekent dat men niet spreekt van land-tot-landrelaties, maar wel probeert normaal met bijvoorbeeld de gezondheidsautoriteiten op Taiwan samen te werken. Die kunnen dus heel goed in een WHO-kader worden betrokken. Dat soort zaken vragen wij. Wij vragen om praktische samenwerking en het bevorderen van die cross-straits dialogue. Ook op praktisch gebied zijn er nog punten. Er is bijvoorbeeld het Besluit Export Uitkeringen (BEU). Op dit moment kunnen Nederlanders in Taiwan daarvan geen gebruik maken. Taiwan is internationaal niet als land erkend, maar dat is de Palestijnse Autoriteit ook niet en daarvoor is wel een uitzondering mogelijk. Ik vraag daarvoor aandacht.

Voor de vermindering van de eenzijdige energieafhankelijkheid van het Westen, met name in het kader van het Midden-Oosten en Iran, is een diversificatiestrategie noodzakelijk. De minister heeft dat al in zijn Hofstadlezing duidelijk gemaakt. De VVD-fractie verzoekt de regering dan ook met een visie te komen op de rol van energie en energievoorziening en het nationaal belang, mede in het kader van EU en NAVO. Ook de nationale veiligheidscoördinator zou hierbij een rol kunnen spelen.

Ik sluit af met een aantal opmerkingen over Europa. De Europese Unie is al uitvoerig behandeld in de Staat van de Unie, maar een aantal punten heeft, wat de VVD-fractie betreft, nog onvoldoende aandacht gekregen. In de eerste plaats zijn wij voor het versterken van de kennis over de werking van de Europese Unie bij de burger. Europese staatkunde zou net als Nederlandse staatsinrichting een onderdeel van het nationaal curriculum op de middelbare scholen moeten zijn. Bij het ontbreken van basiskennis over wat de EU voorstelt en inhoudt en hoe haar instellingen werken, valt geen effectief maatschappelijk debat te voeren. Ook in het kader van de bevordering van de kennis over Europa vindt de VVD-fractie dat de Europese Beweging Nederland dient te worden ondersteund. De EBN moet toekomstperspectief hebben en dus projecten kunnen uitvoeren die een aantal jaren beslaan, want dan kan zij continuïteit in haar bedrijfsvoering garanderen.

De VVD-fractie heeft bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken de laatste jaren veel aandacht gevraagd voor Marokko en Turkije. Op verzoek van mijn fractie heeft de minister van Buitenlandse Zaken studies over de bilaterale relatie met Marokko en Turkije aan de Kamer aangeboden. De VVD-fractie wil daarom het idee van een Mediterraan Huis in Nederland van harte ondersteunen indien het geen ondefinieerbaar project wordt voor alle in Nederland levende minderheden.

Voor Nederland als internationale vestigingsplaats – dat is al door eerdere sprekers genoemd – zou het van groot belang zijn als één loket wordt geopend voor bedrijven en instellingen die zich in Nederland willen vestigen, opdat zaken als vergunningverlening, vestigingsvergunningen, fiscaliteit en andere faciliteiten die door de diverse overheden kunnen worden aangedragen, gecoördineerd worden. Daarmee wordt Nederland interessanter als vestigingsplaats.

De heer Ormel (CDA):

De heer Van Baalen is voor het Mediterraan Huis. Wat is de visie van de VVD-fractie op de culturele betrekkingen met bijvoorbeeld Zuid-Afrika – daar hebben wij een Holland Huis – met New York en diverse andere plekken in de wereld?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik vind het een goed gebruik om bij elke begrotingsbehandeling prioriteiten te stellen. Zo hebben wij bij eerdere behandelingen van de begroting van Buitenlandse Zaken inderdaad aandacht gevraagd voor bijvoorbeeld voormalige gebiedsdelen. Wij hebben gevraagd daar meer te doen aan bevordering van taal en cultuur. Wij zijn er een groot voorstander van om dat te doen, om dat te versterken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Is de heer Van Baalen klaar? Misschien zal hij nog spreken over het punt waarop ik wil ingaan.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij hechten eraan dat, mede in het kader van het Barcelonaproces, een dialoog op gang wordt gebracht met de Magreb en met de Arabische landen. Nederland kan ook zelf een rol vervullen in het bevorderen van mensenrechten en aanverwante.

De VVD-fractie vindt dat Nederland een grotere ambitie ten toon moet spreiden ten aanzien van het behartigen van haar internationale belangen. De VVD-fractie heeft hiertoe in dit debat een aantal aanzetten gegeven en wij vragen de regering hierop concreet in te gaan.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De heer Van Baalen heeft buiten de Kamer uitspraken gedaan over het nucleaire vraagstuk in relatie met Iran. Daarbij heeft hij in sterke bewoordingen gesproken over een militaire optie. De regering heeft een brief naar de Kamer gestuurd. De komende dagen wordt Iran besproken in het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAA).

De heer Van Baalen herhaalt hier niet wat hij in zijn artikelen schrijft. Begrijp ik het goed dat hij eigenlijk de lijn van de regering steunt, die geen militaire, maar diplomatieke oplossing voorstaat?

De heer Van Baalen (VVD):

Wij hebben in het kader van de Europese Unie diverse debatten over Iran gevoerd. Als een onderwerp hier geen nadrukkelijk aandacht krijgt, betekent dat niet dat de VVD-fractie haar positie heeft gewijzigd. De VVD-fractie bewandelt een dubbele lijn: onderhandelingen zijn altijd van belang, maar je hebt de carrot en de stick; sancties moeten boven de markt blijven hangen. Wij vinden dat het langzamerhand tijd wordt om de kwestie-Iran over te dragen aan de VN Veiligheidsraad. Deze week zou dit waarschijnlijk besloten zijn in de bestuursraad van het Internationaal Atoomenergieagentschap. Dat zal echter niet gebeuren, want men neemt nog een week of twee de tijd en dat vind ik acceptabel. Echter, de VVD-fractie vindt dat alle middelen om Iran te disciplineren uiteindelijk en op het juiste moment mogen worden ingezet, te beginnen bij economische sancties, en ook militaire maatregelen dienen niet volstrekt te worden uitgesloten. Dat was mijn positie en dat is mijn positie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat is toch andere taal dan in de artikelen van 14 november jongstleden van de heer Van Baalen in NRC Handelsblad. Daarin schrijft hij dat een militaire dreiging richting Iran nu aan de orde zou moeten zijn. Dat zegt hij nu hier niet, en dat is winst.

In voornoemde artikelen zegt hij verder, terugkijkend naar Irak: wij hebben in Irak niet te vroeg, maar te laat ingegrepen. Ik vind dat een rare constatering, maar dat is een ander thema.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik schrijf niet alleen de artikelen, ik sta er ook achter. In het geval van Saddam Hoessein heb ik betoogd dat er te laat is ingegrepen. Bij de bevrijding van Koeweit had men verder moeten gaan en dat is niet gebeurd.

In het geval van Iran lijkt het mij onverstandig om te wachten tot Iran daadwerkelijk nucleaire wapens heeft, want de kans dat die worden gebruikt is groot. Dit moet worden verhinderd, allereerst met economische sancties. Ook andere sancties zijn te bedenken, maar militaire middelen mogen niet worden uitgesloten.

De vergadering wordt van 13.20 uur tot 14.00 uur geschorst.

Voorzitter: De Pater-van der Meer

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven