Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de werknemersverzekeringswetten, de Coördinatiewet Sociale Verzekering, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met uitbreiding van de rechtsgevolgen van de verklaring arbeidsrelatie (Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR) (29677).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Het moet mij van het hart, mijnheer Weekers, mevrouw Koer Kaya en mijnheer Varela, dat u geen spreektijd hebt opgegeven. Dat maakt de planning moeilijk. Ik ga ervan uit dat u ongeveer even lang het woord voert als de andere sprekers die zich hiervoor hebben opgegeven.

Ik vraag aan alle leden om bij wetsvoorstellen een reële tijdsindicatie te geven, anders kunnen wij ons werk moeilijk plannen.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Het aan de orde zijnde wetsvoorstel voorziet in het aanbrengen van een heldere scheiding tussen de kring van werknemers en zelfstandigen zonder personeel. Na implementatie hebben werkenden vooraf zekerheid of er al dan niet werknemerspremies dienen te worden afgedragen. Bij een verkregen VAR-dga of VAR-wuo hoeven die niet meer te worden afgedragen en kan dat niet achteraf zomaar worden gecorrigeerd. Uit die werkzaamheden vloeien geen uitkeringsrechten meer voort voor de WW, de WAO en de Ziektewet. Die helderheid stellen wij zeer op prijs, net als overigens vele zelfstandigen, die precies weten waar zij aan toe zijn. Toch hebben wij nog een aantal vragen en opmerkingen.

De eerste gaat over de doorlooptijd aan het eind van de VAR. Als er een project is dat later in het jaar is gestart, kan het wenselijk zijn om de VAR te verlengen en door te laten lopen na 31 december. Je kunt namelijk de pech hebben dat je contract in november start in plaats van in februari. Door een groot aantal organisaties is hierop aangedrongen. Wij hebben hierover ook een brief gehad van het PZO. De CDA-fractie staat hier positief tegenover. Wij horen graag een uiteenzetting van de minister en de staatssecretaris over hoe zij dit voorstel zien.

Als iemand een VAR heeft en het jaar daarop een andere VAR wordt afgegeven, wordt de eerste VAR dan automatisch afgebroken? In hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting staat dat dit kan. Is er een garantie mogelijk om al eerder een VAR te krijgen, zodat iemand die in november een opdracht heeft, in één keer een VAR kan krijgen voor de periode november-december en voor de periode vanaf januari? Hoe kan misbruik worden voorkomen, als iemand een VAR heeft voor een tweede jaar die deze eigenlijk niet moet hebben? Kan deze alsnog worden gestopt en zo ja, hoe?

Dit wetsvoorstel is zonder evaluatie van de voorgaande wetgeving ingediend en komt nu zonder deze evaluatie naar de Kamer. De evaluatie was voorzien voor 1 januari 2004, maar is nooit uitgevoerd. Voor regering, Kamer en betrokkenen was het duidelijk dat de huidige VAR niet functioneerde. Daarom deed de regering op 1 december 2003 een adviesaanvraag bij de SER. Deze aanvraag ging over een meer fundamentele kwestie, namelijk de definitie van de kring van werknemers. Het advies kwam op 18 juni 2004 binnen, maar de regering wacht met een reactie tot 1 april 2005. Dit verdient geen schoonheidsprijs. De leden van de CDA-fractie wachten met smart op de kabinetsreactie op het SER-advies en zullen de regering houden aan de uitgestelde datum van 1 april 2005. Verder dient er uiterlijk in 2007 een goede evaluatie van het thans voorliggende wetsvoorstel plaats te vinden. Deze kan niet worden uitgesteld.

Over de tijdstippen van de geldigheid en de inwerkingtreding maken wij ook een opmerking. In de memorie van toelichting staat dat de VAR niet geldt, als er betalingen worden gedaan die buiten de geldigheidsduur van de VAR vallen. In voorbeeld 2 van de nota naar aanleiding van het verslag lijkt het alsof de volgende algemene situatie zich voordoet. Betalingen na de geldigheid van de VAR die zijn gedaan over werkzaamheden tijdens de geldigheid van de VAR, vallen onder de bescherming van de VAR. Deze situatie is zeer wenselijk. Graag horen wij hiervan een bevestiging.

Er is ook nog enige onduidelijkheid over een procedure waarbij verlenging van een VAR-dga of een VAR-wuo pas na 1 januari wordt toegewezen, bijvoorbeeld wegens een bezwaarprocedure. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat de VAR en haar rechtsbescherming in een voorkomend geval terugwerkende kracht zullen hebben tot 1 januari, mits de nieuwe VAR voor 1 januari was aangevraagd.

Er bestaat misschien indirecte discriminatie door de ontsnappingsroute van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV), omdat alleen mensen die in Nederland woonachtig zijn, een VAR-nieuwe stijl kunnen aanvragen. Anderen dienen bij de inspecteur in Heerlen een verzoek in omtrent de aard van de arbeidsrelatie.

Hierover hebben wij twee vragen. Wordt het gat tussen de rechtsbescherming van de VAR voor inwoners van Nederland en anderen zo groot dat er na invoering van de wet een concurrentievoordeel ontstaat voor inwoners, die zekerheid vooraf kunnen bieden? Dat kan strijdig zijn met het non-discriminatieprincipe van het Europees recht en dat zou iemand van buiten Nederland, bijvoorbeeld uit Duitsland of België, kunnen aanvechten. Ontstaat er door de rechtszekerheid van de procedure bij de belastinginspecteur een achterdeurmogelijkheid, waarmee niet-ingezetenen de WAV kunnen omzeilen met een substituut-VAR, namelijk de procedure in Heerlen, zodat zij rechtszekerheid hebben, ook al werken zij feitelijk als werknemer? Graag horen wij hierop een reactie.

Het laatste punt is dat de voorlichting snel op gang dient te komen, zeker als het wetsvoorstel zoals beoogd op 1 januari 2005 in werking treedt. Wij betreuren het dat het VAR-formulier nog niet beschikbaar is. Op de site van de Belastingdienst kun je dit formulier en de toelichting netjes downloaden, zoals je het kunt ophalen bij het lokale belastingkantoor, maar er staat niets over de gevolgen die dit wetsvoorstel kan hebben voor bestaande VAR's. Dit staat wel op de website van het ministerie van SZW. Er staat nog niets over de VAR's voor volgend jaar. Aanvragen van vandaag zullen namelijk onder het nieuwe regime vallen. Sterker nog: het aanvraagformulier en de folder verwijzen samen ook nog vijftien keer naar de al afgeschafte WAZ. De voorlichting over de afschaffing van de WAZ is geen voorbeeld van een geslaagde voorlichtingscampagne van de overheid over de wijziging van de wet. De website moet dus snel worden aangepast, evenals de formulieren. Dan kan overigens ook vermeld worden in de toelichting dat er geen vrijstelling van werknemerspremies is, maar daardoor ook geen recht op WW, WAO en ZW. Dat is wel zo eerlijk en helder naar de aanvrager toe. Wij zullen de voorlichting en de beschikbare informatie nauwgezet en kritisch blijven volgen. Als de antwoorden op de vragen net zo helder zijn als het wetsvoorstel en zijn rechtsgevolgen, dan zal de VAR-nieuwe stijl een flinke verbetering zijn ten opzichte van de huidige praktijk. Wij hopen dat dan over twee jaar prompt te kunnen vaststellen.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft met tevredenheid kennisgenomen van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR. Al lange tijd heeft mijn fractie bij monde van mijn collega's Pieter Hofstra en Charlie Aptroot erop aangedrongen om personen die arbeid verrichten op het grensvlak tussen ondernemerschap en werknemerschap, meer duidelijkheid te bieden over de juridische status van hun arbeidsrelaties en de gevolgen daarvan voor de fiscale en sociale wetgeving. Wat dat betreft, zijn wij blij dat dit met het onderhavige wetsvoorstel lijkt te worden gerealiseerd. Ik zeg bewust "lijkt", want het komt uiteindelijk aan op de uitvoering.

Ook al is de VVD-fractie wat dat betreft tevreden en ook al zal ik straks nog enkele opmerkingen maken over de uitwerking en uitvoering, ik heb ook nog een algemene opmerking over de positie van het zelfstandig ondernemerschap in Nederland. Eigenlijk laat dit wetsvoorstel wederom zien dat de positie van zelfstandigen niet sterk is en dat er veel moet worden gedaan om het ondernemerschap aan te moedigen en om eventuele knelpunten om ondernemer te worden, op te lossen. Wat dat betreft, lijkt het wetsvoorstel VAR vanuit een defensieve invalshoek te zijn geschreven. Er mag overigens geen misverstand over bestaan dat mijn fractie er grote waardering voor heeft dat dit nu eindelijk wordt geregeld. Wij weten ook dat de minister van SZW dat voortvarend heeft gedaan. Wat ons betreft, had het echter geschreven kunnen worden met wat meer ambitie om het zelfstandig ondernemerschap te bevorderen en om de noodzakelijke flexibilisering, zoals recent door de OESO is aanbevolen, te bewerkstelligen. Mensen hebben ook in toenemende mate de behoefte om hun eigen leven te organiseren. Dat vereist in toenemende mate de mogelijkheid van maatwerkcontracten. Wat dat betreft, zie ik hierin ook een kans voor mensen die zonder werk zitten en die zich, bijvoorbeeld na een behoorlijk arbeidzaam leven, opnieuw moeten oriënteren op de arbeidsmarkt. Dan kan het zelfstandig ondernemerschap de nodige uitdaging bieden. Er moet dan ook geprobeerd worden om deze groep aan te moedigen om voor zichzelf te beginnen om zo uit hun uitkeringssituatie te komen. Daar valt volgens mij nog een wereld te winnen. Ik wil in elk geval graag van de regering vernemen hoe zij dit ziet en welke maatregelen zij gaat nemen om de positie van de Nederlandse zelfstandigen te verbeteren en om het ondernemerschap te bevorderen. Zou de regering specifiek kunnen ingaan op de functie die het zelfstandig ondernemerschap kan hebben bij het reïntegreren op de arbeidsmarkt?

Ik maak een klein zijsprongetje naar de toetsingscriteria die gehanteerd zullen worden. Daar krijg ik graag wat meer duidelijkheid over. Als je begint als zelfstandige zonder personeel, dan ben je blij dat je met een opdracht kunt beginnen. Natuurlijk hoop je het aantal opdrachtgevers behoorlijk te kunnen uitbreiden, maar in elk geval zou je die start moeten kunnen maken. Kan de minister wat meer duidelijkheid verschaffen over de toetsingscriteria? In de toelichting wordt wel in algemene zin bij enkele criteria stilgestaan, zoals de winst uit onderneming, de mate van zelfstandigheid, het ondernemersrisico, het aantal opdrachtgevers, de tijd die aan de onderneming wordt besteed en de aansprakelijkheid. Het is echter van groot belang dat er bij mensen die een verklaring willen aanvragen en bij opdrachtgevers meer duidelijkheid bestaat over de vraag hoe deze criteria straks ingevuld worden. Kan de regering daar thans al op ingaan? Mochten de bewindslieden dat nu nog niet uitvoerig kunnen doen, dan vraag ik ze om daar schriftelijk op terug te komen. Dan kunnen wij daar in het licht van de zojuist gemaakte opmerkingen nog op terugkomen.

De Verklaring arbeidsrelatie zal straks worden afgegeven door de Belastingdienst. Op zichzelf is er niets mis met de Belastingdienst. De VVD-fractie vindt het prima dat de Belastingdienst op verschillende terreinen taken van andere instanties overneemt. Dat leidt alleen maar tot meer efficiency, want daardoor werken instanties niet langs elkaar heen. Je kunt je echter afvragen of je bepaalde zaken aan de markt kunt overlaten en in dit geval denk ik aan de accountants. Accountants krijgen dagelijks de vraag voorgelegd of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap. Zij zijn het gewend om met toetsingscriteria te werken. Het is te kort door de bocht om daar nu een amendement voor in te dienen, maar de vraag is of het geen aanbeveling verdient om daar verder over door te denken. Ik kwam op het idee van de accountants door de oliecrisis van 1973, toen de regering brandstofbonnen uitdeelde. Ik was toen zes jaar en ik heb dat dus al een klein beetje meegekregen. Ondernemers die veel op de weg zaten, konden extra brandstofbonnen krijgen. Degenen die dat uitvoerden, waren de accountants, omdat zij konden beoordelen of er sprake was van een bedrijfsmatig karakter. Is het mogelijk om de Verklaring arbeidsrelatie te ontbureaucratiseren?

Ik maak nog enkele specifieke opmerkingen over het wetsvoorstel. Om begrijpelijke redenen heeft de regering aandacht geschonken aan het oneigenlijke gebruik van de Verklaring arbeidsrelatie. Alleen is de regering een stukje te ver doorgeschoten. Zij heeft de looptijd van de VAR beperkt tot één kalenderjaar. Mijn fractie voelt meer voor een contract van langere en flexibeler duur, waarbij de looptijd van de VAR overeenstemt met de vooraf afgesproken duur van de opdracht. Wat mij betreft mag er best een horizonbepaling in worden opgenomen. Dat geeft in elk geval meer zekerheid voor de betrokkene. De nu voorgestelde systematiek zorgt alsnog voor onduidelijkheid over het al of niet afdragen van premies op het moment dat een contract langer duurt dan het lopende jaar. Dan moet er immers opnieuw een VAR worden aangevraagd. Met het oog hierop heb ik samen met de woordvoerders van de PvdA, D66 en de LPF een amendement ingediend dat flexibele contractsduur mogelijk maakt. De redactie van het amendement is zodanig dat de contractsduur maximaal twee jaar kan bedragen. Het staat de Belastingdienst overigens natuurlijk altijd vrij om tussentijds een nieuwe beslissing te nemen als blijkt dat de feiten niet overeenkomen met de inhoud van de VAR. Al met al denk ik dat de huidige wetgeving voldoende ruimte bevat om oneigenlijk gebruik tegen te kunnen gaan.

De vernieuwde VAR maakt het werkgevers mogelijk de Belastingdienst bij twijfel over de verzekeringsplicht om uitsluitstel te vragen. Een opdrachtnemer kan dezelfde vraag neerleggen bij het UWV of het ziekenfonds. Voor een correct en evenwichtig beleid is het van groot belang dat de communicatie tussen deze instanties over de vraag of een arbeidsrelatie wel of niet bestaat, goed verloopt. Deze instanties kunnen immers verschillende criteria hanteren en zelf beslissen over de manier waarop ze het uitvoeren. Onlangs werd in Het Financieele Dagblad zelfs gesteld dat het wetsvoorstel inzake arbeidsrelaties zinloos zou zijn, omdat deze drie instanties langs elkaar heen zouden werken. Is de regering bereid om duidelijkheid te verschaffen over dit punt? Ik vraag dat, omdat hierop in de nota naar aanleiding van het verslag onvoldoende werd ingegaan.

Om de vernieuwde VAR tot een succes te maken moet er vanaf de inwerkingtreding van de wet duidelijkheid bestaan over de manier waarop de wet wordt uitgevoerd. Daarom vraag ik de regering om meer duidelijkheid te verschaffen over de toetsingscriteria. In mijn inleiding heb ik al aangegeven dat het niet een te strak keurslijf mag worden. Eventuele verzoeken voor een zelfstandig ondernemerschap moeten namelijk zo snel mogelijk en uitgebreid mogelijk worden behandeld. Dat is een impuls om in de arbeidsmarkt te reïntegreren.

Een ander belangrijk punt is de toets van de authenticiteit van de VAR. De opdrachtgever moet hierover absoluut zeker zijn. De regering geeft aan dat de opdrachtgever de belastinginspecteur kan vragen of een VAR rechtsgeldig is. Dat roept bij mij de nodige vragen op over de voorlichting. Zo hoor ik graag hoe die eruit zal gaan zien en hoe de regering ervoor denkt te zorgen dat het iedereen duidelijk is wat de uitbreiding van de rechtsgevolgen precies behelst. Hoe kunnen opdrachtgever en opdrachtnemer verder het beste met het probleem van de authenticiteit van de VAR omgaan?

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Vanaf 1 januari gelden de VAR Winst uit onderneming en de VAR Directeur grootaandeelhouder van de Belastingdienst als zelfstandigheidsverklaring voor de sociale verzekeringswet. Sinds tweeënhalf jaar wordt er gebruikgemaakt van deze VAR's en vandaag behandelen wij al een wetswijziging! Dat is redelijk snel, maar de PvdA-fractie vindt dat die wetswijziging er zelfs wel wat eerder had mogen komen. De roep om aanpassingen is namelijk groot.

Veel zzp'ers klagen dat zij geen opdrachten krijgen, omdat de opdrachtgever het risico van een naheffing niet wil lopen. De opdrachtgever wil namelijk vooraf weten waarvoor hij of zij verantwoordelijk is, of liever gezegd: niet verantwoordelijk voor is. De PvdA is dan ook blij dat er vanaf 1 januari 2005 een einde komt aan de onzekerheid voor de zzp'er en de opdrachtgever. Mijn fractie kan zich dan ook in grote lijnen vinden in het voorliggende voorstel om de rechtsgevolgen van de Verklaring arbeidsrelatie uit te breiden. Het komt nu natuurlijk wel aan op een goede uitvoering. Een aantal sprekers voor mij heeft dat ook al gezegd.

De nieuwe VAR geldt steeds van 1 januari tot en met 31 december. Het kan gebeuren dat een opdracht waarvoor een geldige VAR is afgegeven over de kalenderjaargrens heengaat. Dit kan leiden tot het van toepassing zijn van twee verschillende regimes op dezelfde opdracht. Dat spoort niet met de doelstelling van de wet, namelijk het geven van duidelijkheid vooraf. De duidelijkheid moet voor de hele duur van de opdracht gelden. Bovendien leidt het ontbreken van een doorloopperiode tot onnodige extra administratieve lasten voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer. Wij willen allemaal iets doen aan die administratieve lasten. Daarom hebben wij samen met onder andere de VVD-fractie een amendement ingediend om de doorloopperiode van een VAR voor opdrachten die over de kalenderjaargrens heen gaan te verlengen met één jaar.

Het volgende punt is de terugwerkende kracht voor beslissingen op bezwaar en beroep. Indien een bezwaar dat is ingediend door een zelfstandige tegen een afgegeven VAR gegrond wordt verklaard, krijgt de zzp'er een nieuwe VAR. Volgens de nota naar aanleiding van het verslag heeft deze nieuwe VAR naar haar aard pas werking vanaf de dagtekening van deze nieuwe beschikking. Dit is niet de normale gang van zaken bij fiscale en sociale zekerheidsprocedures. De PvdA-fractie pleit daarom voor terugwerkende kracht tot het moment van de oorspronkelijke aanvraag. Wij vernemen graag de mening van de bewindslieden over ons voorstel.

De PvdA-fractie heeft vragen over het ongeldig verklaren van een VAR die op oneigenlijke gronden is verkregen. De schuldige, opdrachtgever of opdrachtnemer, moet zeker worden aangepakt, maar niet door de VAR met terugwerkende kracht ongeldig te verklaren. Uiteraard kan wel onmiddellijk worden overgegaan tot een herziening van de VAR waarbij deze wordt vervangen door een nieuwe. Als dit wel met terugwerkende kracht gebeurt, blijft de mogelijkheid bestaan dat een VAR achteraf ongeldig blijkt te zijn. Dan zijn wij weer terug bij af en wordt er weer getornd aan de rechtszekerheid. In de wetstekst staat dat een VAR ongeldig is, en dus ook met terugwerkende kracht ongeldig kan worden verklaard, als de beschikking is gefalsificeerd. Wij willen graag weten wat onder een vervalste VAR wordt verstaan.

Een ander punt is de rol van de intermediairs bij het verkrijgen van opdrachten. In de praktijk bestaan er vele vormen van bemiddeling. Daarbij zijn ook situaties denkbaar waarin tussen de eindklant en de opdrachtnemer een aaneengeschakelde keten van diverse intermediairs en opdrachtgevers zit. Kan de minister dit nader toelichten? De rol van intermediairs is volgens ons complexer dan in de nota naar aanleiding van het verslag wordt aangegeven. Het is jammer dat het aanvraagformulier nog op zich laat wachten. Een helder en eenduidig aanvraagformulier is essentieel voor de uitvoerbaarheid van de wet en de rechtszekerheid van de aanvrager. De aanvrager moet het aanvraagformulier snel en naar eer en geweten kunnen invullen.

In 2007 worden de doeltreffendheid en de effecten van het wetsvoorstel geëvalueerd. Bij deze evaluatie moet specifieke aandacht zijn voor het registeren en analyseren van pogingen tot misbruik en oneigenlijk gebruik van de VAR. Daarbij moet niet alleen naar de opdrachtnemer worden gekeken, maar ook van de opdrachtgever. Wij kunnen ons voorstellen dat druk van de werkgever ertoe kan leiden dat de werkgever op onjuiste gronden een VAR met uitgebreide rechtsgevolgen verkrijgt.

En dan het sluitstuk, of liever gezegd een goed begin, namelijk voorlichting. Voorlichting is cruciaal. De tijd dringt. De voorlichting moet worden gecoördineerd. De Belastingdienst, UWV en het ministerie zijn hierbij betrokken. Het aanwijzen van een coördinerend verantwoordelijke is van wezenlijk belang. Er moet ook specifieke voorlichting worden gegeven aan houders van een persoonsgebonden budget. Zij treden immers vaak op als opdrachtgever. Wij moeten leren van de communicatie over de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Er moet worden voorkomen dat er WAZ-achtige toestanden ontstaan.

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Voorzitter. De onduidelijkheid over de fiscale en socialezekerheidskaders voor zelfstandigen is onze fractie al jarenlang een doorn in het oog. Daarom zijn wij blij met dit wetsvoorstel, al heeft het al met al lang op zich laten wachten. Wij zijn er tevreden over dat er voor zelfstandigen en opdrachtgevers op hoofdlijnen meer duidelijkheid zal ontstaan. De brief van 26 oktober 2004, een brief van een groot aantal maatschappelijke organisaties, waaronder de vereniging PZO, geeft naar onze mening een goed beeld van de knelpunten in het wetsvoorstel die nog overgebleven zijn na het verschijnen van de nota naar aanleiding van het verslag.

Voordat ik deze de revue laat passeren, vraag ik er nog aandacht voor dat er in geldende wet- en regelgeving uitgegaan wordt van een stringent onderscheid tussen werknemer- en ondernemerschap. Voor veel mensen is dit geen probleem, maar er zijn toch ook veel mensen die kiezen voor een combinatie van beide of die zich ergens op een grensvlak bevinden. Onze sociale zekerheid kan hier slecht mee omgaan. Dit wetsvoorstel is een stap in de goede richting, maar desalniettemin kijkt onze fractie uit naar het kabinetsstandpunt over de personenkring van werknemersverzekeringen.

Als eerste knelpunt noem ik de doorloopperiode en de geldingsduur van de Verklaring arbeidsrelatie. Zoals anderen al hebben aangegeven, geldt de nieuwe verklaring arbeidsrelatie voor een kalenderjaar. Dit kan problemen opleveren bij opdrachten die op grond van een VAR-wuo of een VAR-dga in dat kalenderjaar zijn begonnen, maar die doorlopen in een volgend kalenderjaar. Daarom steunt onze fractie het amendement van de heer Weekers op dit punt. Ik snap overigens wel dat de minister bang is voor oneigenlijk gebruik, maar toch vraag ik me af of halvering van de geldigheidsduur van de VAR van twee jaar uit een oogpunt van beperking van de administratieve lasten wel zo'n verstandig idee is.

Het tweede knelpunt, de gevolgen van bezwaar en beroep. Er wordt in de nota naar aanleiding van het verslag de indruk gewekt dat de uiteindelijke beslissing van de Belastingdienst, als deze zijn oordeel over de aangevraagde VAR moet herzien, pas na dat herziene oordeel van kracht wordt. Oftewel, als de Belastingdienst na een bezwaar pas na een halfjaar een VAR-wuo afgeeft, wordt de aanvrager gedurende die periode beschouwd als iemand in loondienst, terwijl de Belastingdienst door het afgeven van die verklaring juist aangeeft dat dit niet zo is. Wij willen hierover daarom een duidelijke uitspraak van de minister. Wat ons betreft moet er sprake zijn van terugwerkende kracht.

Het derde knelpunt, de op oneigenlijke gronden verkregen VAR. Er staat op blz. 14 van de nota naar aanleiding van het verslag dat in de controlefase kan blijken dat er sprake is van een niet geldige VAR als deze op onjuiste gronden is verkregen. Wij begrijpen dat misbruik moet worden bestreden, maar het is nu juist de bedoeling om met deze wet meer duidelijkheid te verschaffen. Opdrachtgevers moeten erop kunnen vertrouwen dat een overgelegde VAR rechtsgeldig blijft en dat zij niet zelf een heel antecedentenonderzoek behoeven te doen. Ook op dit punt moet de minister meer helderheid verschaffen.

Ten slotte merk ik net als vorige sprekers op dat het voor het bedrijfsleven belangrijk is dat de overheid duidelijk is in de communicatie over en in de uitvoering van deze wet. De Belastingdienst en UWV moeten niet, net als vroeger, elkaar tegenwerken en verschillende signalen geven. Daarom moet de regie bij de Belastingdienst liggen.

Voorzitter. Helaas moet ik in verband met verplichtingen in Rotterdam eerder vertrekken. Ik zal rond vijf uur helaas moeten weggaan. Mijn excuses daarvoor.

De voorzitter:

Het feit dat het in Rotterdam is, maakt veel goed.

De heer Varela (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Pim Fortuyn stelde in het verleden altijd dat in de toekomst iedereen ondernemer zou moeten worden van zijn eigen arbeid. Daarmee liep hij ver vooruit op de gedachte dat werknemerschap een concept van het verleden is en dat mensen in de toekomst vooral gebruik zullen maken van individuele overeenkomsten tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De Lijst Pim Fortuyn volgt hem hierin.

Daarom hebben wij ons vanaf het begin altijd erg druk gemaakt over een goede regeling voor mensen die zich als zelfstandige op de markt willen begeven. Deze mensen en hun opdrachtgevers mogen nooit de dupe worden van onduidelijke wetgeving waarbij verschillende overheidsinstanties een verschillende uitleg geven van hun positie. Daarom hebben wij altijd een voorkeur gehad voor een positieve omschrijving van hen die als zelfstandige kunnen worden aangemerkt. Het zou zo simpel kunnen zijn als de definitie dat iedereen die geen arbeidscontract heeft, in principe een zzp'er is. De opmerking van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag dat de LPF-fractie geen steun aan het wetsvoorstel geeft, zien wij dan ook als een echte misser. Wij zijn wel degelijk voorstander van dit wetsvoorstel, omdat het voor een betere rechtspositie van de zzp'er en zijn opdrachtgever zorgt. Wij blijven echter bang dat deze regeling ervoor zorgt dat een definitieve regeling op de lange baan geschoven wordt. Wij hopen dat de minister deze angst bij mijn fractie kan wegnemen.

Ondanks het feit dat wij blij zijn met deze regeling en het feit dat de rechtspositie van de zzp'er en zijn opdrachtgever aanzienlijk verbeterd wordt ten opzichte van de huidige situatie, blijven wij toch zitten met enkele vragen. Het zijn vooral vragen van praktische en uitvoerende aard. Het belangrijkste bezwaar bij de voorgestelde regeling betreft het feit dat de nieuwe VAR een looptijd krijgt van een kalenderjaar. Andere fracties hebben daarover ook gesproken. De reden hiervoor is dat de overheid haar eigen toegenomen risico wat wil afdekken door de termijn te bekorten en uit praktische overwegingen wil aansluiten bij de termijn die door de Belastingdienst gehanteerd wordt, te weten het kalenderjaar. Nagenoeg alle bij deze wetgeving betrokken partijen hebben gewezen op de problemen die dit oplevert voor de zzp'er en zijn opdrachtgever, omdat veel, zo niet de meeste opdrachten over het kalenderjaar heen lopen. Zo wordt de besparing die de overheid zichzelf toekent, een last voor het bedrijfsleven dat met hogere administratieve lasten wordt geconfronteerd. Gezien de kwetsbare economische situatie op dit moment vinden wij het logischer, als de overheid er alles aandoet om de administratieve lasten van het bedrijfsleven te verminderen. Wij vragen de bewindslieden dan ook om een doorlooptijd van maximaal een jaar na verloop van het kalenderjaar te overwegen.

Ik benadruk hier nogmaals dat de LPF-fractie blij is met het wetsvoorstel en de duidelijkheid die dit voor de betrokkenen meebrengt. Indien de voorgestelde aanpassingen worden opgenomen, hebben wij een wetsvoorstel waarmee wij enige tijd vooruit kunnen. Dat neemt echter niet weg dat nog wel het een en ander aan voorlichting dient te gebeuren. Door de rammelende oude wetgeving omtrent zzp'ers en de VAR is er grote onduidelijkheid in het veld. Gebleken is ook dat de Belastingdienst en UWV beiden een andere insteek hebben bij de VAR. Als de betrokken partijen zelf de voorlichting aan het publiek verzorgen, is mijn grote angst dat het anders uitgelegd kan worden. Zou het geen goede zaak zijn als een partij die zelf met zijn poten in de modder staat, bijvoorbeeld de Vereniging Platform Zelfstandige Ondernemers, het voortouw en de coördinatie van de voorlichting over de nieuwe VAR krijgt?

De vergadering wordt van 16.45 uur tot 16.55 uur geschorst.

Minister De Geus:

Voorzitter. De staatssecretaris en ik zullen de beantwoording gezamenlijk doen. Ik schiet als eerste in op de vraag naar de kring van werknemers. Door de regering is als reactiedatum toegezegd 1 april aanstaande. In antwoord op de vraag van de heer Omtzigt kan ik dat bevestigen. Ook zijn tweede vraag, die betrekking heeft op de evaluatiedatum over twee jaar, kan ik bevestigend antwoorden. Aan die datum wordt niet getornd.

Hij heeft gesproken over de eventuele terugwerkende kracht. Het is van belang om ons voor te stellen dat iemand bezwaar maakt dan wel in beroep gaat. Wanneer dat wordt gehonoreerd, komt er in plaats van de bestreden beschikking een nieuwe beschikking. Die heeft betrekking op dezelfde tijdsperiode als de vernietigde beschikking. In dat geval bestaat er de facto terugwerkende kracht. Alleen is dat in juridische zin niet het geval, omdat er altijd een nieuwe beslissing nodig is. Daarom kun je niet spreken over een beslissing die terugwerkende kracht heeft, maar moet je spreken over een in juridische zin nieuwe beslissing als gevolg van een gehonoreerd bezwaar of beroep.

De heer Weekers heeft een belangwekkend punt aangestipt over de reïntegratie van arbeidsongeschikten en de rol van zelfstandig ondernemerschap. Het is mij de laatste maanden duidelijk geworden dat wij te weinig doen om bij de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten het perspectief van ondernemerschap helder voor ogen te stellen. Voor velen die nu in de WAO zitten is het helemaal geen ideaalbeeld om terug te keren in loondienst. Juist voor deze groep kan het heel interessant zijn om de stap te maken naar het ondernemerschap. In dat verband is de stap naar duidelijkere en transparantere instrumenten voor zelfstandigen zonder personeel ook voor deze groep zeer zinvol. Ik zeg graag toe dat wij in de voorlichting over de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten en bij het promoten van ondernemerschap ook de werkwijze rondom de VAR zullen verdisconteren.

De heer Weekers (VVD):

Ik ben de minister zeer erkentelijk voor deze toezegging. Ik zou het alleen graag wat meer verbreed zien tot degenen die zijn aangewezen op een WW- of een bijstandsuitkering. Zeker wanneer zij een bepaald arbeidsverleden en een bepaalde leeftijd hebben, is het perspectief van zelfstandig ondernemerschap of het op freelancebasis werken misschien ook een wenkend perspectief.

Minister De Geus:

Dat is zijn algemeenheid waar, maar wij zijn op dit moment druk bezig met de hele herbeoordelingsoperatie. Hoewel dat vanmiddag niet het hoofddossier is, neem ik de gelegenheid te baat om het in ieder geval op dat dossier te enten. Ik deel uw visie en zal de betrokken instanties daarop attenderen.

Ik kom op het amendement van de heer Weekers, dat van verschillende kanten is ondersteund. Ik begrijp het goed en ik heb mijn gedachten laten gaan over de problematiek die daarachter schuilgaat. Ik ontraad het amendement en zal de heer Weekers trachten ervan te overtuigen dat het gesignaleerde probleem langs een andere weg toch een behoorlijk eind kan worden opgelost.

Het probleem met het amendement kleeft eigenlijk aan alle regelingen met een tijdelijk karakter: het risico dat in het jaar T+1 een ander regime geldt dan in het jaar T. Als er sprake is van tijdelijkheid is er altijd een potentieel moment waarop van het ene naar het andere regime moet worden overgeschakeld. Het kan niet de bedoeling zijn dat in het geval er door de Belastingdienst een eerlijke beoordeling is gemaakt dat er in een bepaald jaar T+1 geen recht is op een VAR zoals hier bedoeld, dan toch een vrijstelling wordt verleend alleen vanuit het gegeven dat er een opdracht loopt. Dat zou een enorme partij misbruik kunnen uitlokken. Het probleem dat terecht wordt gesignaleerd, is dat een opdrachtgever en een opdrachtnemer met elkaar in gesprek zijnde voor een zekere tijd moeten kunnen weten waar zij aan toe zijn. Als men een opdracht aanvaardt rond deze tijd van het jaar, dan is het heel vervelend als men nog in onzekerheid verkeert over het regime in het volgend jaar. Immers, op dit moment moet een afspraak worden gemaakt.

In het gros van de gevallen waarin in het jaar T een VAR wordt toegekend, zal ook in het jaar T+1 een VAR worden toegekend. Voor de gevallen waarin dat met recht en rede niet gebeurt, zou het niet goed zijn om misbruik mogelijk te maken.

Wij hebben vandaag scherp bekeken of de voorgestelde oplossing tot de mogelijkheden behoort en technisch blijkt dat het geval te zijn. De datum waarop betrokkenen een VAR kunnen aanvragen, wordt zover naar voren gehaald, dat het reeds vanaf 1 juli van het jaar T mogelijk wordt om een VAR aan te vragen voor het jaar T+1. Als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat 99,8% van de aanvragen binnen acht weken wordt behandeld, betekent dat dat er in die gevallen rond 1 september duidelijkheid is voor de komende vier maanden en voor het jaar daarna. De overgangsproblematiek waarop terecht wordt geduid, zal in de praktijk enorm verlicht worden. Veel eerder dan 1 juli is het niet mogelijk, omdat het natuurlijk ook gaat om schattingen van gegevens. Betrok kene moet daar in zijn aanvraagformulier ook rekening mee houden. Het kost ook wel wat meer in de uitvoering, maar wij zijn graag bereid om aan de geschetste problematiek serieus tegemoet te komen. Vandaar dat wij voorstellen om deze mogelijkheid in de uitvoeringspraktijk te treffen en daarmee een oplossing te vinden voor het geschetste probleem.

Het amendement moet ik werkelijk met de grootste klem ontraden. Het bergt een serieus risico in zich dat precies gebeurt wat wij niet bedoelen: degenen die, daartoe beoordeeld, geen recht hebben op een VAR, worden in de praktijk toch vrijgesteld van belasting en premies. Dat zou echt een heel verkeerd signaal zijn. Ik doe de heer Weekers deze serieuze handreiking. Dit raakt toch wel een van de kernpunten van het wetsvoorstel.

De heer Weekers (VVD):

Ik ben de minister natuurlijk zeer erkentelijk voor zijn begrip voor het amendement en voor het feit dat hij zelf aan het zoeken is naar mogelijke oplossingen om de geschetste problematiek het hoofd te bieden.

Ik wil de minister hierover twee vragen stellen. Hij zegt dat er een bepaald probleem optreedt als er in het jaar T+1 een ander regime geldt. Maar eigenlijk gaat het om de beoordeling of er sprake is van een opdrachtgeverschap of van een soort werknemerschap dat min of meer ontweken wordt. Aan die feiten doet het beleid als zodanig toch niets af? Kan de minister aan de hand van een voorbeeld dat andere regime in het beleid nader duiden?

De tweede vraag. De minister geeft aan dat, als je in juli start met je zelfstandige onderneming, je al een verklaring voor het jaar daarop kunt aanvragen en je er in het lopende jaar alvast op vooruit kunt lopen. Maar wat als de opdracht start ergens in de loop van...

De voorzitter:

Ik begrijp dat het van belang is in dit debat, maar toch moet ik u vragen om iets geconcentreerder en samenvattender te spreken.

De heer Weekers (VVD):

Anders gezegd: de minister biedt wel een oplossing voor de tweede helft van het jaar T of T-1, maar hij biedt geen oplossing voor het geval dat een bepaalde opdracht bijvoorbeeld nog in januari of februari doorloopt. Dan heb je nog een nieuwe VAR nodig.

Minister De Geus:

Dat is juist. Als er een opdracht is die doorloopt over de jaargrens heen, dan betekent dit dat een deel van de werkzaamheden vrijgesteld is van loon- en premieheffing en een deel van de werkzaamheden niet. In de meeste gevallen zal een VAR in het jaar T leiden tot het oordeel dat in het jaar T+1 de VAR zal worden toegekend. Dan is er dus geen overgangsprobleem. Het gaat natuurlijk om de opdrachten die over de jaargrens heen lopen en waarbij betrokkenen voor het ene jaar wel en voor het andere jaar niet een VAR hebben gekregen. Van belang is daarbij de duidelijkheid die de opdrachtgever en de opdrachtnemer vooraf hebben zodat ze gezamenlijk niet in de problemen behoeven te komen.

Kijkend naar de beoordeling van de Belastingdienst die ertoe leidt dat in het jaar T+1 geen recht op een VAR bestaat, kan het, naar ik aanneem, nooit de bedoeling zijn van de Kamer, dat die vrijstelling alsnog verleend wordt voor gevallen die doorlopen. Dat zou namelijk een beoordeling inhouden die op dat moment geen doel treft voor datgene wat overloopt. Andersom is de vraag hoe opdrachtgever en opdrachtnemer tijdig kunnen weten waar zij aan toe zijn. Vandaar dat wij hebben gekeken of wij zo ver mogelijk terug in de tijd kunnen gaan teneinde een situatie te bereiken waarin opdrachtgever en opdrachtnemer daaraan zekerheid kunnen ontlenen. Bij de VAR gaat het om bepaalde werkzaamheden die betrokkene gaat verrichten. De beoordeling wordt dan vaak gemaakt op een moment waarop er nog geen zicht is op concrete opdrachten die betrokkene gaat verwerven. Die beoordeling vindt veeleer plaats aan de hand van de wijze waarop betrokkene gaat werken. Mensen kunnen vanaf 1 juli aangeven dat zij in het jaar T+1 op een bepaalde manier gaan werken. Als daarvoor een VAR kan worden afgegeven, is er geen probleem. Als dat niet kan, moet de betrokkene zijn opdrachtgevers melden dat hij is vrijgesteld tot 1 januari. Betrokkene voldoet dan namelijk niet aan de eisen. Er komt altijd een keer een eind aan een tijdelijke vergunning. Door zo ver mogelijk terug te gaan in de tijd worden in de praktijk de problemen opgelost.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Gesteld dat de beoordeling negatief is, dus dat de VAR voor het jaar T en voor het jaar T+1 onterecht is afgegeven. In dat geval kan toch onmiddellijk een herziening plaatsvinden? Dit kan weliswaar niet met terugwerkende kracht, maar wel met het oog op de toekomst. Volgens mij wordt op die manier het probleem opgelost.

Minister De Geus:

De kern van het voorstel is dat een eenmaal afgegeven verklaring zekerheid biedt gedurende de periode waarvoor de VAR geldt. Er kan dus niet worden ingegrepen ten nadele van betrokkene. Door de VAR voor de looptijd van toepassing te verklaren, wordt een eind gemaakt aan de mogelijkheid dat het achteraf anders wordt beoordeeld. Dan is het logisch dat er zware eisen worden gesteld aan de toetsing.

Voorzitter: Ten Hoopen

De heer Weekers (VVD):

Ik begrijp de beleidswijziging nog niet helemaal. Op een zeker moment wordt bezien of iemand in aanmerking komt voor een VAR. Wanneer de feitelijke werkzaamheden niet wijzigen, mag je ervan uitgaan dat de VAR ook voor het volgende jaar afgegeven kan worden. Wat verzet zich tegen een doorlooptijd van een jaar extra?

Minister De Geus:

Het gaat niet alleen om de feitelijke werkzaamheden, maar ook om de inrichting van het werk. De Belastingdienst houdt zich niet het recht voor om in het ene jaar het ene regime te laten gelden en in het andere jaar het andere. Op grond van hetzelfde belastingregime vindt jaarlijks een beoordeling plaats. De omstandigheden van betrokkene kunnen per jaar verschillen. Iemand kan bijvoorbeeld van plan zijn om zijn werkzaamheden anders in te richten. Het werk dat hij altijd thuis en bij verschillende cliënten deed, kan in het vervolg bij een bepaalde cliënt onder leiding van een chef worden verricht. Op dat moment kan niet gezegd worden dat de opdracht doorloopt en dat de vrijstelling moet blijven gelden. De Belastingdienst moet op grond van de gegevens voor het nieuwe jaar een eigen beoordeling kunnen maken. Alleen het moment waarop dat gebeurt, moet zo ver mogelijk terug liggen in de tijd om opdrachtgever en opdrachtnemer zekerheid te bieden. De kern van uw amendement is om ruimte te laten voor een zekere overloop. We creëren door het voorstel dat ik nu doe feitelijk een overloopsituatie van vier à zes maanden desgewenst. Betrokkene weet dan wat de situatie is in het resterende deel van het jaar T. Hij weet ook wat de situatie is in de daaropvolgende twaalf maanden van het jaar T+1. De werkgever weet dat ook. We kunnen dat nog iets makkelijker maken maar niet mooier.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Er is ons veel aan gelegen dat we een jaar doorlooptijd hebben. Ik begrijp heel goed dat we moeten voorkomen dat hier oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt. Ik wijs op paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting. Daar staat duidelijk dat voor de periode tot de herziening de afgegeven VAR blijft gelden, terwijl daarna de nieuwe VAR geldt. Dit geldt onder andere indien de inspecteur is gebleken dat de feitelijke omstandigheden aanleiding geven om een nieuwe VAR af te geven.

Minister De Geus:

De ene kant van mijn betoog van zojuist gaat over de situatie dat het feitencomplex van het jaar T en van het jaar T+1 opvolgend beoordeeld worden. Dat is een sequens van beoordelingen die horen bij de tijdelijkheid ervan. Dat wordt gezet naast de situatie dat er achteraf oneigenlijk gebruik wordt geconstateerd. Er wordt in de stukken aangegeven dat de VAR bij oneigenlijk gebruik kan worden herzien. Dat heeft betrekking op de toekomende tijd. De discussie ging de afgelopen maanden steeds over het volgende. Wat gebeurt er als de Belastingdienst of het UWV constateert dat er sprake is van oneigenlijk gebruik? Lopen betrokkene en de opdrachtgever dan nog het risico van allerlei naheffingen? In het regime dat wij nu voorstellen, wordt dat risico niet gelopen. Bij oneigenlijk gebruik wordt de VAR herzien per toekomende tijd. Dat blijft overeind.

Voorzitter. De heer Varela vraagt of de definitieve regeling op de lange baan wordt geschoven. Dat is niet het geval. Collega Wijn en ik hebben alleen de thematiek waarover het gaat in verschillende lagen onderscheiden. De eerste laag was de praktische laag van het verbeteren van uitvoeringsregels. Dat is toen direct ter hand genomen. Het tweede spoor was de wijziging van de wet, die meer zekerheid biedt. We hebben dat vandaag aan de orde. Het is goed om vast te stellen dat dit ook voor de Kamer in een behoefte voorziet. Het derde spoor is de vrij fundamentele afweging naar de kring van verzekerden. De Kamer weet dat dit nog verdere afweging vraagt. Wij hebben als reactiedatum 1 april van het volgende jaar gegeven. De zaak is daarmee niet op de lange baan geschoven. Het derde spoor is wel degelijk in discussie en wat het kabinet betreft geagendeerd.

De heer Varela heeft verder gevraagd naar de voorlichting. Collega Wijn zal op de verschillende voorlichtingsactiviteiten ingaan.

De heer Varela heeft ook nog gevraagd naar de verzekeringsplicht. De beoordeling hiervan is praktisch geregeld. Bij het eerste loket waar iemand komt, wordt beoordeeld of de verzekeringsplicht aan de orde is. Deze beoordeling is leidend voor de reactie aan het tweede loket, zodat de betrokkene niet bij verschillende loketten verschillende beoordelingen krijgt. Dat was in de praktijk vaak een doorn in het oog.

De heer Varela (LPF):

Ik wil de minister nog een vraag stellen over de nota naar aanleiding van het verslag. Hij maakt daarin een onderscheid tussen intermediair en uitzendbureau. Een intermediair brengt vraag en aanbod samen en hoeft daarom geen premie te betalen, zo staat er in het verslag. Ook wordt ingegaan op de rol van een soort van bemiddelaar, die de opdrachtnemer en de opdrachtgever samenbrengt. Vervolgens brengt de bemiddelaar de opdracht in rekening bij de opdrachtgever. Hij krijgt de rekening van de zzp'er. Letterlijk staat er dat deze bemiddelaar wordt aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De bemiddelaar wordt onder dezelfde noemer gebracht als een uitzendbureau. Heb ik dit verkeerd gelezen?

Minister De Geus:

Nee, u leest dit goed. Juist omdat gevraagd werd naar het verschil tussen een intermediair en een bemiddelaar, hebben wij dat goed uitgeschreven. Daardoor wordt duidelijk gemaakt dat er situaties zijn waarin de activiteiten zodanig in opdracht en onder regie van een bepaalde persoon worden verricht, dat niet gesproken kan worden van arbeid niet zijnde arbeid in loondienst.

De heer Varela (LPF):

De rol van de intermediair snap ik. Hij brengt vraag en aanbod samen. Van een uitzendbureau begrijp ik dat ook nog. De zzp'er is dan zogenaamd in dienst bij dat uitzendbureau. Maar deze bemiddelaar zorgt er eigenlijk alleen voor dat er een opdracht wordt verkregen. Hij brengt dat in rekening bij de opdrachtgever en krijgt een rekening van de zzp'er. Ik snap dan niet waarom deze bemiddelaar onder dezelfde noemer wordt gebracht als het uitzendbureau en daardoor toch premies en loonheffing moet betalen.

Minister De Geus:

Wij moeten ons niet blindstaren op het woord "bemiddelaar". Dat wekt de suggestie dat het om een persoon gaat die tussen de partijen staat. In de door u geschetste casus gaat het juist niet om een persoon die tussen de partijen staat, maar nadrukkelijk om een persoon die onder het directe gezag van de opdrachtgever in wezen zijn chef verkoop buitendienst is. Zo kan ik het in huiselijke termen het beste zeggen.

De heer Varela (LPF):

Ik ken iemand die zorgt voor opdrachten voor timmerlieden enzovoorts. De zzp'ers brengen dat bij hem in rekening en hij brengt dat vervolgens weer in rekening bij de opdrachtgever. Zoals de situatie nu is, hoeft hij niet allerlei premies en loonheffingen te betalen. Onder de nieuwe VAR wel.

Minister De Geus:

Het is de vraag of zo'n figuur valt onder de definitie van bemiddelaar zoals in de nota is beschreven. Zo'n persoon kan daarbuiten vallen en dat kan ook zo blijven. In de schriftelijke antwoorden ging het om de zojuist door mij beschreven situatie. Ik sluit niet uit dat dit afwijkt van uw praktijkvoorbeeld.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik zal de sprekerslijst aflopen, want clustering naar subonderwerp was te lastig. Ik zal bij de beantwoording proberen aan te geven wie nog meer die vraag heeft gesteld. De heer Omtzigt krijgt daardoor wat meer eer dan de heer Varela, maar hij kan dat vast billijken.

De heer Omtzigt heeft gevraagd naar de rechtsbescherming van de in het buitenland wonende opdrachtnemer en het verschil tussen een in het buitenland wonende opdrachtnemer en een opdrachtnemer in het binnenland. Een in het buitenland wonende opdrachtnemer is in Nederland als ondernemer aan te merken, als de werkzaamheden hier te lande belastbare winst opleveren. De aanvraagprocedure voor de VAR loopt doorgaans via Winterswijk, en daar is men niet ingesteld op in het buitenland wonende opdrachtnemers. Dit kan wel bij de inspecteur buitenland in Heerlen, de inspecteur die alle buitenlandse belastingplichtigen onder zich heeft. Men kan daar een Verklaring arbeidsrelatie aanvragen. De inspecteur in Heerlen is competent om de werkzaamheden in Nederland te kunnen beoordelen en om na te gaan of die gekwalificeerd moeten worden als belaste winst uit onderneming. Dat heeft ermee te maken dat buitenlandse opdrachtnemers een beperkte belastingplicht hebben en dat je dat afzonderlijk moet beoordelen. Net als de binnenlandse opdrachtnemer kan de buitenlandse opdrachtnemer een specifieke arbeidsrelatie met een opdrachtgever apart voorleggen aan de inspecteur van de opdrachtgever, met de vraag of die arbeidsrelatie wordt aangemerkt als een dienstbetrekking. Dat is de uitgebreidere toets waar je voor kunt kiezen. Daarmee wordt naar onze mening recht gedaan aan verschillen in rechtspositie, zodat er geen sprake is van discriminatie.

De heer Omtzigt vraagt of niet-ingezetenen met de VAR de Wet arbeid vreemdelingen kunnen omzeilen, zoals bij de aloude discussie of je een werkvergunning hebt, als je een sofi-nummer aanvraagt. Ik zal aan de Belastingdienst vragen om op de VAR die is afgegeven door de inspecteur buitenland in Heerlen, expliciet te schrijven dat deze geen betrekking heeft op de positie van deze persoon wat betreft verblijf of het recht op arbeid. Ik zeg tegen de Belastingdienst dat op de VAR die aan een buitenlandse opdrachtnemer wordt gegeven, in duidelijke taal wordt gezet dat deze niets zegt over de verblijfsstatus en de vraag of iemand legaal in Nederland mag werken. Een VAR mag nooit een excuus zijn om een illegaal aan het werk te helpen. Ik vond dit wel een scherp punt.

Dan de communicatie. Er staat nog niets op de internetsite, daar heeft de heer Omtzigt gelijk in. Dat is een gruwelijk dilemma. Als wij het wel op de internetsite zetten, kan ik mij voorstellen dat er wordt gezegd: nou nou, u zet het nu wel op de internetsite, maar mogen wij er nog wat over zeggen, voordat het allemaal breed wordt gecommuniceerd? Dan zou de Kamer weer beledigd zijn dat het op de site wordt gezet, terwijl zij er nog geen oordeel over heeft uitgesproken. Formeel zetten wij het op de site op het moment dat de wet volledig is aangenomen, zoals wij ook altijd doen bij het belastingplan. Dan zal de site er volledig over informeren. Daarmee wordt geen verwarring gecreëerd. Ik zal de Belastingdienst wel vragen of het mogelijk is om al wat opmerkingen op de site te zetten, als de Kamer het hopelijk volgende week dinsdag heeft aangenomen, zodat men weet dat er nieuwe regelgeving aankomt. Het nieuwe formulier komt pas beschikbaar op het moment dat het wetsvoorstel als geheel is aangenomen. Aanvragen tot 1 januari 2005 vallen dan onder het overgangsrecht.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik wil graag een bevestiging op mijn vraag of uitbetaling van de VAR buiten de termijn van de VAR voor werkzaamheden die binnen de VAR plaatsvinden, altijd onder de rechtsbescherming van de VAR vallen. Dat werd alleen uit een voorbeeld duidelijk en in de memorie van toelichting stond het tegenovergestelde.

Staatssecretaris Wijn:

Ik kan hierop meteen antwoord geven. Dat luidt: ja.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat is een heel helder antwoord. Dank voor die informatie. Ik hoop dat er ook een stickertje bij komt dat de WAZ is afgeschaft, zodat alle hoofdstukken over de WAZ in de folders die nog op de site staan, ongeldig worden verklaard. Dan wordt het buitengewoon helder voor iedereen.

Staatssecretaris Wijn:

De portee daarvan kan ik niet helemaal overzien, omdat ik niet weet in hoeverre er bij de WAZ nog zaken uit het verleden spelen. De essentie van de interruptie is dat de onduidelijkheid daarover moet worden weggehaald. Daar zal ik toe verzoeken bij de Belastingdienst.

De zienswijze dat betalingen die gedaan worden na het einde van de geldigheid van de VAR, maar die zien op een periode waarvoor de VAR wel gold, onder de VAR vallen, is juist. Het briefje met die mededeling kwam nu net op mijn netvlies.

Er werd ook gevraagd hoe het nou gaat vanaf 1 januari 2005. Vanaf 1 januari 2005 worden aan VAR's die zijn afgegeven voor 1 januari 2005 ook de uitgebreide rechtsgevolgen gegeven. Voorwaarde is wel dat aan de voorwaarden van de nieuwe wetgeving wordt voldaan, zoals het tonen van een kopie van het identiteitsbewijs – ik zeg er voor het gemak maar even bij: aan twee zijden te kopiëren – en een kopie van de getoonde VAR.

De heer Weekers vroeg of het niet door accountants kan worden uitgevoerd. Ik was zelf wel vier in 1973. Ik kan me de benzinebonnen dus niet goed herinneren. Ik dacht dat wij hetzelfde bouwjaar hadden, maar dat ligt iets anders. Laten wij het voorlopig maar door de Belastingdienst laten uitvoeren. Die heeft ook de expertise en de ervaring. Zeker als je praat over zekerheid vooraf, houd ik dat graag aan ons. Dat werkt ook zo met andere zekerheden vooraf die wij vanuit de Belastingdienst geven. Bij de aangifte IB wordt achteraf vastgesteld of iemand daadwerkelijk een ondernemer is. Ik denk dus dat een ander uitvoeringsorgaan nu niet efficiënt zou zijn. Wij bekijken bij de Belastingdienst wel of er meer horizontale vormen van toezicht mogelijk zijn, waarbij dus sprake is van uitbesteding. Een voorbeeld daarvan is het grijze kenteken voor gehandicapten. De busjes worden dan omgebouwd voor rolstoelvervoer. Dat wordt slechts door een beperkt aantal garagebedrijven in Nederland gedaan. Onze inzet is dat wij wat minder zwaar controleren als een busje door zo'n garagebedrijf is omgebouwd. Dat is dus een andere vorm van toezicht. Als één garagebedrijf het fout doet, verpest die het meteen voor de andere, want dan gaan wij er zelf weer fors op zitten. Wij bekijken dus wel of wij bepaalde controles kunnen verminderen of zelfs achterwege kunnen laten als wij het toezicht elders neerleggen. Zo maken wij ook met grotere bedrijven afspraken over tegemoetkomingen richting expatriots. Als het gaat om bepaalde grote bedrijven die hun organisatie en administratie goed hebben afgebakend, doen wij dat ook wel eens. Het zit dus wel in het achterhoofd, maar laten wij het nu nog maar even niet doen.

Mevrouw Smeets vroeg wat een vervalste VAR is. Daarvan is sprake in de nota naar aanleiding van het verslag. Dat is elke VAR die niet is afgegeven door de Belastingdienst. Het gaat dus om iemand die een VAR namaakt of die het over zichzelf verklaart. Dan is de VAR overigens nietig en treden de rechtsgevolgen niet in.

Over de indieningstermijn heeft minister De Geus al het een en ander gezegd. Ik dank de Belastingdienst voor de souplesse om het ook vanaf 1 juli mogelijk te maken en om de uitvoeringskosten daarvan te plooien binnen de overige uitvoeringskosten.

Er is opgemerkt dat de beslismodule niet openbaar wordt gemaakt. Als de gebruikelijke ja/nee-vragen van de Belastingdienst je zouden kunnen vertellen wat de uitkomst was, was het nog wel makkelijk. Het is echter bekend en het is ook schriftelijk aan de orde gekomen dat de VAR ook een zekere weging in zich heeft, waarbij gekeken moet worden naar bepaalde omstandigheden. Er komt straks een lijst met vakjes die je aan moet kruisen en je moet wat bedragen invullen. Dat wordt dan toch ook afgewogen. Als wij die volledige afweging bekendmaken, geven wij ook onze handhavingsstrategie bloot. Dat is het geheim van de smid. Daar zitten ook de handhavingsstrategie en de risicoanalyse in. Dat houden wij dus graag voor ons om daarmee anticipatiegedrag te voorkomen.

Is de vraag over ingrijpen in een afgegeven VAR al behandeld door minister De Geus? Mevrouw Smeets kijkt niet-begrijpend. Laat ik het dan toch maar even zeggen. Als de Belastingdienst er op grond van nadere informatie achterkomt dat een lopende VAR-wuo moet worden ingetrokken, dan kan de Belastingdienst een nieuwe VAR afgeven. Voor de opdrachtgever brengt dat geen verandering, want hij heeft bij aanvang een geldige VAR gezien. De VAR-houder, dus de opdrachtnemer, kan die oude VAR-wuo dan niet meer gebruiken. Hij moet wel de opdrachtgever inlichten en die moet alles aanpassen. Blijft de VAR-houder echter werken bij de opdrachtgever, dan geldt vanaf de datum van de intrekking natuurlijk wel de nieuwe VAR. Het is aan de werknemer – dus de opdrachtnemer – om de opdrachtgever – dan min of meer de werkgever – in te lichten. De opdrachtgever blijft dus beschermd op basis van de VAR die hem is getoond.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Heeft de Belastingdienst ook de taak om de opdrachtgever ervan in kennis te stellen dat er een andere beschikking aan ten grondslag ligt?

Staatssecretaris Wijn:

Dat is een beetje lastig. Ik weet niet of onze systemen die informatie hebben. Bij winst uit onderneming val je niet in de loonbelasting. Ik denk dat wij niet in staat zijn om die koppeling te leggen. Als u een winst-VAR haalt en u hebt veel opdrachtgevers, dan weten wij natuurlijk niet wie uw klanten zijn. De Belastingdienst kan dat praktisch niet uitvoeren.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor het antwoord. Zij gaven de nodige duidelijkheid en kwamen tegemoet aan bepaalde bezwaren, maar nog niet op alle punten.

Ik begin met het bevorderen van het zelfstandig ondernemerschap en de mogelijkheden die de VAR biedt voor de reïntegratie. Ik ben in elk geval tevreden met de toezegging van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat hij dat zal uitzetten bij UWV. Hij neemt dat ook mee in de verdere discussie over de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Ik ga er overigens van uit dat dit ook gebeurt bij de reïntegratie van mensen die vanuit een andere situatie weer actief willen worden op de arbeidsmarkt en die graag het zelfstandig ondernemerschap aangrijpen. Ik mag echter aannemen dat wij daar in een ander verband nader over zullen spreken.

Het is van belang dat heel duidelijk wordt wanneer je in aanmerking komt voor een VAR. Die criteria moeten niet dermate knellend zijn dat het verkrijgen van een VAR lastig wordt. Ik wil vooral het reïntegratieaspect daarbij betrekken. Mensen zijn blij als zij met één opdracht kunnen beginnen. Een VAR moet dan ook niet bij voorbaat worden afgewezen wanneer er sprake is van minder dan drie opdrachten. Ik kan mij voorstellen dat dit van tijd tot tijd wordt getoetst, zodat mensen kunnen groeien in het zelfstandig ondernemerschap. Je kunt je ook afvragen of bepaalde andere criteria in de fiscaliteit, die nu overigens niet ter discussie staan, belemmerend werken. Nu beide bewindslieden hier aan tafel zitten, is het goed om dat even in hun midden te leggen. Ik heb het over het urencriterium van 1200 uur, waarvoor de zelfstandigenaftrek geldt. Die aftrek zou de reïntegratie kunnen belemmeren.

Het is verder de vraag of er nog andere fiscale criteria zijn, die belemmerend werken. Overigens staan die nu niet ter discussie. Zo hoor ik graag van de bewindslieden of het urencriterium van 1200 bij de zelfstandigenaftrek wellicht een belemmering is voor reïntegratie. Ik vraag mij verder meer in het bijzonder af of het mogelijk is om gedeeltelijk arbeidsongeschikten en mensen die geen 1200 uur aan hun onderneming kunnen besteden omdat zij in de loop van het jaar een zelfstandige onderneming starten, tegemoet te komen. Een antwoord van de bewindslieden op deze vragen voert ons te ver, maar dat neemt niet weg dat ik deze vragen onder hun aandacht wil brengen.

Ik begrijp de staatssecretaris zo dat het denken over de mogelijk rol van de accountant niet stil staat. Zo sprak mij zijn voorbeeld van horizontale vormen van toezicht zeker aan. Is het mogelijk om deze vorm van toezicht uit te breiden naar de VAR? Ik vraag dit in het besef dat het hiervoor nu nog te vroeg is. Kan dit punt worden meegenomen in de evaluatie?

De staatssecretaris zegt dat hij op dit moment geen al te duidelijke uitspraken wil doen over de criteria, omdat het daardoor mogelijk wordt dat mensen door te anticiperen op deze criteria hun relatie zo vorm kunnen geven dat ze onder de door hen gewenste regeling komen te vallen. Ik vind dat daar op zichzelf helemaal niets mis mee is en daarom nodig ik de staatssecretaris nogmaals uit om dieper in te gaan op de beslismodule. Hij hoeft daarbij niet in te gaan op de werkwijze van de fiscus als hij maar de criteria verheldert aan de hand waarvan mensen kunnen bepalen of ze wel of niet in aanmerking komen voor een van de mogelijke VAR's.

Ten slotte zeg ik nog iets over de doorlooptijd en mijn amendement. Ik ben de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkentelijk voor zijn poging om ons tegemoet te komen en voor zijn begrip voor de geschetste problematiek. Ik ben door zijn opmerkingen echter nog niet overtuigd. Zo begrijp ik zijn argument nog steeds niet helemaal dat er op een tijdstip T+1 van een ander regime sprake zou kunnen zijn. Volgens mij houdt hij onnodig vast aan de te conservatieve systematiek van het wetsvoorstel. Op zichzelf verzet zich namelijk maar heel weinig tegen het verlengen van de doorlooptijd met een extra jaar. Bij een tussentijdse beoordeling van veranderde feiten en omstandigheden kan immers altijd een nieuwe beslissing worden genomen. Ook met het oog op de noodzaak om de administratieve lasten te verlichten lijkt het mij beter om het wetsvoorstel in geamendeerde vorm aan te nemen.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris en de minister voor hun beantwoording. Ik heb daar goed kennis van genomen, maar ik vind het toch nog steeds jammer dat het aanvraagformulier pas in een heel laat stadium bekend is geworden. Overigens is de voorlichting volgens de PvdA-fractie sowieso een zorgenkindje. Wij vinden dan ook dat hier nu echt werk van gemaakt moet worden door UWV en de Belastingdienst. Overigens laat dit onverlet dat de brancheorganisatie ook haar verantwoordelijk moet nemen.

In eerste termijn heb ik gevraagd om in de evaluatie in 2007 aandacht te besteden aan misbruik en oneigenlijk gebruik. Kunnen de bewindslieden alsnog een antwoord op deze vraag geven?

De minister is de Kamer tegemoetgekomen met zijn voorstel om de doorloopperiode niet in september maar in juli in te laten gaan. Dat is op zich een mooie geste. Ik denk echter dat dit het probleem van de zzp'ers en de opdrachtgevers niet helemaal oplost. Ik wil toch die doorloopperiode verlengen tot een jaar. Ik heb in mijn interruptie op het betoog van de heer Weekers al opgemerkt dat er tot herziening kan worden overgegaan als blijkt dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt. Dat kan niet met terugwerkende kracht, maar het geldt voor de toekomst. Dat is wat ons betreft een voldoende waarborg.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Ik wil voordat wij gaan stemmen over deze wet een brief van de minister ontvangen waarin hij het verschil aangeeft tussen een intermediair, een uitzendbureau, en een bemiddelaar of commissionair. Het is mij niet duidelijk hoe het zit met allerlei premies en loonheffingen.

Ik schets een situatie. Een bemiddelaar krijgt een opdracht van het bouwbedrijf Heijmans om vijftig bouwvakkers te zoeken. Deze zorgt ervoor dat deze zzp'ers aan de slag kunnen bij Heijmans. Vervolgens factureert de bemiddelaar € 2000 aan Heijmans en krijgt hij een factuur van de zzp'er van € 1500. Die € 500 steekt hij in zijn zak, meer doet hij niet. Ik wil graag weten of deze bemiddelaar premieplichtig is of niet.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik zal op twee punten nader ingaan. Ik was even bang de heer Varela vroeg om een compleet handboek van alle casuïstiek. Ik kan de concrete vraag die hij heeft gesteld natuurlijk beantwoorden. Ik zal dat schriftelijk doen. Dat antwoord kan de Kamer deze week tegemoet zien. Dat is dus voor de stemmingen van aanstaande dinsdag. Er zijn heel veel situaties die in de praktijk moeten worden beoordeeld. De vraag of ergens sprake is van zelfstandig ondernemerschap en van recht op een VAR is hier niet echt aan de orde. Het gaat hier meer om de vraag wat een eenmaal gegeven beoordeling betekent voor de risicoperiode. Ik zal antwoord geven op de vraag van de heer Varela. Dat antwoord zal de genoemde specifieke situatie betreffen.

De heer Weekers en mevrouw Smeets hebben gezegd dat de handreiking hen niet heeft overtuigd. Volgens hen is het geen finale oplossing voor de problematiek waar de zzp'ers zich soms voor gesteld zien. Ik wil een poging wagen om uit te leggen waarom dit het uiterste is wat wij kunnen doen in het kader van deze faciliteit. In de situatie die ik schetste, heb ik het woord "regime" gebruikt. Als niet-fiscalist moet men oppassen om dit woord te gebruiken, want het zegt iets over de wijze waarop de Belastingdienst situaties beoordeelt. Die wijze verandert natuurlijk niet vanuit jaar één of jaar twee. Vanuit het regime dat hier is gesteld, kan echter wel voor jaar T een andere beschikking worden afgegeven dan voor het jaar T+1. Het kan zijn dat iemand voor het ene jaar wel een VAR krijgt en voor het andere jaar niet. Binnen hetzelfde fiscale regime kan er een verschillende beslissing worden genomen voor het jaar T en voor het jaar T+1. Wij praten dus over de situatie waarin er voor het jaar T vrijstelling van het betalen van loonbelasting en premies geldt. In dat jaar is een opdracht begonnen die doorloopt in het jaar erna. Nu heeft de Belastingdienst van de betrokkene een aanvraag gekregen om op basis van de gegevens die hij heeft verstrekt, voor het jaar T+1 opnieuw een verklaring af te geven. Het is mogelijk dat het oordeel van de Belastingdienst voor het jaar T+1 negatief uitvalt, want de wijze waarop de aanvrager werkt, de feiten en omstandigheden kunnen veranderd zijn.

Nu pleit de heer Weekers ervoor om de verklaring door te laten lopen hoewel de aanvrager er volgens de Belastingdienst geen recht op zou hebben, met het oog op het comfort van een doorlopende opdracht voor de opdrachtgever en degene die de opdracht aanneemt. Het grote bezwaar is dat de Belastingdienst, die de situatie dan al voor het nieuwe jaar heeft beoordeeld, de verklaring ondanks een negatief oordeel zou moeten laten doorlopen. De heer Weekers wijst erop dat er bij oneigenlijk gebruik onmiddellijk ingegrepen zou kunnen worden, maar in het geval van een doorlopende opdracht zou dat dan ook meteen op 2 januari moeten worden gedaan. De Belastingdienst kan immers met verwijzing naar zijn beoordeling aangeven dat er voor het aanstaande jaar geen recht meer is op een VAR, zodat er sprake is van oneigenlijk gebruik, omdat hij inmiddels een beschikking heeft afgegeven. Dit betekent dat ingrijpen op grond van oneigenlijk gebruik niet doeltreffend is.

Er kan sprake van zijn dat iemand voor een bepaald tijdstip recht heeft op vrijstelling van het betalen van belasting en premies en daarna niet meer, of andersom. Dat is door de aard van ons stelsel niet te vermijden. Het gaat erom dat wij de situatie zo makkelijk, zo comfortabel mogelijk maken, met zo weinig mogelijk overgangsproblemen. Voor een deel moet de betrokkene die problemen zelf oplossen. Dat is goed mogelijk als hij zeer tijdig van tevoren weet hoe de zaak moet worden aangepakt. Wel, wij hebben bekeken hoe ver wij in redelijkheid terug kunnen gaan; 1 juli is dan het beste moment als start van de periode waarin de VAR-aanvrage behandeld kan worden. Dit gaat in 99,8% van de gevallen in acht weken, zodat er eind augustus duidelijkheid bestaat. Hoe was het ook alweer? Leuker kunnen wij het niet maken, wel makkelijker...

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik begrijp wel waarom de heer Weekers ons als hoofdpunt vraagt, inzicht te geven in de beslismodule, maar dat is juist het hele probleem. Het is een tamelijk complexe zaak. Wil je kunnen beoordelen of er sprake is van winst uit onderneming, dan moet je weten hoeveel winst er gemaakt is en in hoeverre men zelfstandig ondernemer is. Men wil meestal als ondernemer aangemerkt worden omdat men geen WW- en WAO-premies wil betalen. Beschikt de onderneming over kapitaal, in de vorm van geld of in de vorm van goederen? Hoeveel tijd wordt er in de onderneming gestoken? Wat is de omvang van de werkzaamheden, zowel in tijd als in geld uitgedrukt? Hoeveel klanten heeft de onderneming? Hoe presenteert de onderneming zich? Loop je ondernemersrisico? Ben je aansprakelijk voor alle schulden van de onderneming? Wat gebeurt er als je ziek bent? Heb je vakantiedagen? Kortom, je moet hierbij een trits aan vragen kunnen beantwoorden. En vervolgens is het een kwestie van afweging. Wij praten nu over personen die inkomstenbelasting moeten betalen, het zijn geen mensen die zich als rechtspersoon presenteren. Was het dus maar zo gemakkelijk dat je kunt zeggen dat iemand die voldoet aan de eis van 1225 uur werken om de zelfstandigenaftrek te kunnen krijgen, automatisch een IB-ondernemer is. Dat behoeft niet automatisch zo te zijn. Sterker nog: wij hebben de vraag of iemand een zelfstandigenaftrek heeft, losgekoppeld van de vraag of iemand een VAR krijgt. Eigenlijk is het pleidooi een grote schreeuw om een stroomschema met ja- en nee-vragen. Uiteindelijk kom je terecht in een hokje met "wel een arbeidsrelatie" of "geen arbeidsrelatie". Zo gemakkelijk is het echter niet. Dan moet je dus zaken wegen. Misschien zullen wij zeggen dat je het maar moet laten lopen als men onder een bepaald bedrag blijft. Dat gaan wij echter niet bekend maken. Dat is de reden die eraan ten grondslag ligt. Voor de rest begrijp ik dat wij elkaar goed hebben verstaan.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.59 uur tot 19.15 uur geschorst.

Naar boven