Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2005 (29800 IV).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Leerdam (PvdA):

Voorzitter. Dit jaar vieren wij het 50-jarig bestaan van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. In het Statuut zijn de verhoudingen binnen het Koninkrijk tussen de verschillende landen geregeld. In de afgelopen 50 jaar zijn, met hier en daar wat oplevingen, de landen steeds verder uit elkaar gedreven in de beleving van een gemeenschappelijk Koninkrijk. Hoewel het Statuut zich goed leent voor samenwerking is hier minimaal gebruik van gemaakt; dat wil zeggen noch vanuit Nederland, noch vanuit de Nederlandse Antillen en noch vanuit Aruba. Dit is dan ook een goed moment om, met 50 jaar wijsheid, de lijnen te trekken naar de toekomst zonder de huidige problemen uit het oog te verliezen.

De huidige situatie op de Antillen geeft weinig reden tot optimisme. Criminaliteit viert hoogtij en is gepenetreerd in alle gelederen van de maatschappij en het Antilliaans bestuur. Maar er zijn ook gunstige vooruitzichten. De regering-Ys is ondanks de huidige problemen ambitieus van start gegaan en dat verdient onze steun. Maar er zijn onderwerpen die ook onze aandacht in het bijzonder verdienen. Zo zal goed onderwijs van cruciaal belang zijn voor de bestrijding van armoede op lange termijn. Investeerders moeten naar de Antillen en Aruba worden gelokt met een hoog opgeleide beroepsbevolking. Met het opknappen van wijken wordt een goed begin gemaakt met de bestrijding van acute armoede, maar armoedebestrijding op langere termijn door een goed onderwijssysteem mag niet uit het oog worden verloren.

De heer Nawijn (LPF):

De heer Leerdam zegt nogal wat: criminaliteit zit in alle lagen van de bevolking, in alle structuren en overal bij de machtshebbers. Vorig jaar rond deze tijd, toen wij ook deze begroting bespraken, zei ik: het is nogal een chaos op de Nederlandse Antillen. Ik weet nog dat de heer Leerdam mij toen interrumpeerde en zei: waar blijkt dat uit? Met wat hij nu zegt is dat bewijs wel geleverd, vind ik. Vindt hij dat niet?

De heer Leerdam (PvdA):

Ik weet het niet. De zaken kunnen soms heel snel veranderen. Dat weet u ook; bij uw fractie is dat ook aan de hand.

De heer Nawijn (PvdA):

Bij uw partij ook!

De heer Leerdam (PvdA):

Ja, het kan soms heel rooskleurig zijn. Soms is er zon en soms is er regen. Dat is bij uw fractie aan de hand; dat is ook gebeurd op de Antillen. Daarom staan wij nu hier bij de begrotingsbehandeling met de minister, juist omdat het zo is gelopen, om dat soort zaken te tackelen en er aandacht aan te besteden binnen het Koninkrijk der Nederlanden.

Wanneer wij spreken over de toekomst van de eilanden en het Koninkrijk, dan kunnen wij niet voorbijgaan aan het zojuist verschenen rapport-Jessurun. De PvdA heeft kennis genomen van het rapport en dankt de commissie voor het goede en nuttige werk dat zij heeft gedaan. De PvdA heeft er nog geen behoefte aan definitief positie in te nemen. Wij denken dat er eerst maar eens moet worden gezocht naar een zekere mate van consensus met de betrokken landen. Wij hebben vragen bij het streven naar gelijkwaardigheid met landen binnen het Koninkrijk met verschil in grootte, zoals nu is voorgesteld met Sint Maarten met zijn 40.000 inwoners. Daarnaast is de vraag of veranderingen binnen het Statuut nodig zijn wanneer de plannen van de commissie-Jessurun doorgevoerd zouden worden. Wat wordt de nieuwe positie van de Koninkrijksregering? Zal er op deze manier geen nieuwe bestuurslaag gecreëerd worden als wij die van het land Nederlandse Antillen kwijtraken?

De PvdA is zeer teleurgesteld dat het onderdeel culturele uitwisseling tussen de Koninkrijkspartners niet meer terugkomt in de begroting. De minister heeft te kennen gegeven dat wanneer de eilanden dit eveneens als prioriteit willen aanwijzen, hij deze voorstellen wil volgen. In het jaar van het 50-jarig bestaan van het Statuut wordt er gelukkig wel een feestavond georganiseerd waarbij ruimte is voor cultuur. De PvdA-fractie vindt het echter erg mager. Bij het laatste Contactplan hebben alledrie de parlementen culturele uitwisseling als prioriteit aangewezen. Wij vragen de minister om hier in samenwerking met de staatssecretaris van Cultuur iets mee te doen.

Het probleem van de gebrekkige belastinginning op de Nederlandse Antillen is reden tot grote zorg. Hier zou de regering op de Nederlandse Antillen voortvarende maatregelen tegen moeten nemen. Bij haar bezoek van enige tijd terug sprak de Nederlands-Antilliaanse minister van Financiën mevrouw Ersilia de Lannooy in Nederland over de problemen met de belastinginning op de eilanden. Zij vroeg Nederland hiervoor om personele ondersteuning. De PvdA-fractie is van mening dat gehoor dient te worden gegeven aan deze oproep. Het op orde brengen van de belastinginning is een noodzakelijke voorwaarde voor een gezond financieel beleid en voor versterking van de bestuurskracht van de Nederlands-Antilliaanse overheid in de toekomst. Initiatieven van de regering hiertoe dienen gestimuleerd te worden.

Ook de eilanden zelf valt wat te verwijten. Ze zijn te erg op elkaar gericht en verliezen te veel energie met het bevechten van elkaar en het niet ontwikkelen van expertise. De eilanden moeten zich in positieve zin op elkaar en de Caribische omgeving richten, zonder de EU en de VS uit het oog te verliezen. Corruptie en criminaliteit zijn de krachten op de eilanden waar rekening mee gehouden dient te worden.

De heer Van Bommel (SP):

De heer Leerdam zegt dat de eilanden te veel op elkaar zijn gericht. Daaruit zou de suggestie van een zekere gelijkwaardige relatie tussen de eilanden onderling kunnen spreken. Is niet een van de centrale problemen dat Curaçao de andere eilanden bestuurlijk en op andere fronten overheerst? Is er daardoor niet grote onvrede binnen het verband? Is er daardoor geen sprake van grote, onoplosbaar lijkende problemen?

De heer Leerdam (PvdA):

Het Koninkrijk der Nederlanden en Aruba is opgebouwd uit zes eilanden. In 1954 hebben wij er met het Statuut voor gekozen dat het parlement op Curaçao zou worden geplaatst. Dat neemt niet weg dat er oog moet zijn voor de andere eilanden. Het bevolkingsaantal op Curaçao is het grootste. De balans komt dan logischerwijs daar iets meer te liggen. Het gaat mij erom dat de eilanden zich te veel op elkaar richten, dat zij te veel met elkaar bekonkelen. Wij moeten ervoor zorgen dat wij, als grootste partner in het Koninkrijk, richting helpen geven. Het is niet zo dat Curaçao alles naar zich toe trekt. Curaçao moet een verantwoordelijkheid dragen. Anders zouden de andere eilanden zich isoleren.

De heer Van Bommel (SP):

Vindt de PvdA-fractie dat op dit moment Curaçao, de grootste partner binnen de Nederlandse Antillen, die verantwoordelijkheid neemt voor onderwijs, gezondheidszorg en andere zaken die ook op de andere eilanden beschikbaar moeten zijn?

De heer Leerdam (PvdA):

Ik denk dat Curaçao die verantwoordelijkheid neemt. Ik denk dat wij die verantwoordelijkheid ook moeten nemen, op grond van de koninkrijksrelatie die wij hebben. Het gaat niet alleen om Curaçao, maar ik denk dat wij met z'n allen die verantwoordelijkheid moeten nemen.

De heer Van Bommel (SP):

Dan bestaat er een fundamenteel verschil van mening tussen de fracties van de SP en van de Partij van de Arbeid. Wij zijn juist van mening dat die overheersing van de kleinere eilanden door Curaçao een groot probleem is en dat Curaçao niet de verantwoordelijkheid voor de kleinere eilanden waarmaakt en zorgt dat er ook op de kleinere eilanden voorzieningen zijn die voor iedereen van belang zijn. Daarover verschillen wij fundamenteel van mening.

De heer Leerdam (PvdA):

Dat vind ik heel gezond, mijnheer Van Bommel. In de Kamer hebben wij het er vaak over dat de lusten en de lasten gezamenlijk gedragen moeten worden. De eilanden hebben zich in een rap tempo ontwikkeld. Curaçao draagt meer verantwoordelijkheid voor deze lasten. De andere eilanden hebben misschien het gevoel dat dit anders is, maar zij moeten er ook zelf voor zorgen dat zij de problemen in een dialoog met elkaar kunnen oplossen.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik denk dat er niet alleen een verschil van mening is tussen de fracties van de SP en van de Partij van de Arbeid. U kent toch ook de opvatting van de andere eilanden dan Curaçao over deze verhouding?

De heer Leerdam (PvdA):

Ja, daarom denk ik dat het heel goed is dat wij nu een rapport hebben, waarin heel duidelijk wordt ingegaan op de ontwikkelingen van de eilanden en de relatie met Nederland. Vorig jaar augustus heeft de Partij van de Arbeid al gepleit voor een een-op-een-relatie met Nederland en dat is heel duidelijk ook de wens van de andere eilanden.

De heer Van Fessem (CDA):

Ja, dat begrijp ik wel, maar u had vertrouwen in de relatie tussen Curaçao en de andere eilanden.

De heer Leerdam (PvdA):

Het Statuut is in 1954 opgesteld door Nederland en de andere eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba. Wij hebben dat op die manier afgesproken, samen met Suriname, maar de tijden zijn veranderd. Er heeft een evaluatie en reshuffling van die zaken plaatsgevonden. Daarom ligt er een rapport, waarover wij nog zullen spreken.

Corruptie en criminaliteit zijn krachten op de eilanden waar rekening mee gehouden dient te worden. De bestrijding daarvan is een taak van de eilanden en een opdracht voor ieder bestuur. De eilanden kunnen dit niet alleen oplossen. Daarom vraag ik nogmaals aandacht voor de motie-Leerdam van vorig jaar over de aanpak van drugscriminaliteit.

De laatste jaren zijn veel jongeren van de Antillen en Aruba naar Nederland gekomen. Met velen van hen gaat het fantastisch. Zij studeren, doen goed werk op de arbeidsmarkt en gaan op in de Nederlandse samenleving, zonder hun identiteit te verliezen. Een klein deel van deze jongeren wordt door armoede en een niet rooskleurig toekomstbeeld naar Nederland gedreven. De situatie waarin zij terecht zijn gekomen, is niet zoals zij zich van tevoren hadden voorgesteld. Een deel van deze groep komt in problemen die hen boven het hoofd groeien. Het gebrek aan huisvesting, werk en inkomen zorgt voor grote problemen in deze groep. De gevolgen hiervan openbaren zich ook in de steden en buurten, waarin zij terecht zijn gekomen. Te vaak komen deze jongeren van de Antillen voor in de verkeerde statistieken; bovenaan bij criminaliteit en geweldsmisdrijven, vaak onderling en vaak met vreselijke gevolgen voor de buurten waar zij terecht zijn gekomen.

De Partij van de Arbeid wil hier een einde aan maken met een plan van aanpak, ter ondersteuning van de Antilliaanse probleemjongeren in Nederland en de steden waar zij terecht zijn gekomen. Zij heeft daarvoor een actieplan opgesteld, dat ik graag wil delen met de Kamer.

1. De sociale dienstplicht voor jongeren op de Antillen. Wij steunen het plan van premier Ys. Als dit binnen twee jaar concrete resultaten oplevert, hoeven meer ingrijpende maatregelen niet genomen te worden.

2. Minderjarigen zijn de verantwoordelijkheid van ouders en voogden. Jongeren moeten onder het ouderlijk gezag worden geplaatst, ongeacht of de ouders in Nederland of op de Antillen wonen. Als ouders op de Antillen niet in staat zijn, voor hun teruggestuurde kinderen te zorgen, moeten zij terug kunnen vallen op hulp van de overheid.

De heer Dittrich (D66):

U zei dat zij moeten kunnen terugvallen op steun van de overheid. Bedoelt u daarmee de Nederlandse overheid of de Antilliaanse overheid?

De heer Leerdam (PvdA):

Beide.

De heer Dittrich (D66):

Betekent dat dat de Nederlandse overheid de verantwoordelijkheid heeft voor Antilliaanse jongeren die teruggekeerd zijn naar de Antillen en daar niet door hun ouders opgevangen kunnen worden?

De heer Leerdam (PvdA):

Ja.

De heer Dittrich (D66):

Waarom niet de Antilliaanse overheid?

De heer Leerdam (PvdA):

De Antilliaanse overheid draagt die verantwoordelijkheid. Dat wordt ook heel duidelijk aangekaart in het plan van premier Ys.

De heer Dittrich (D66):

Dat is de Antilliaanse overheid. Misschien heb ik u verkeerd begrepen, maar volgens mij zei u zojuist dat ook de Nederlandse overheid verantwoordelijkheid draagt.

De heer Leerdam (PvdA):

Als zij hier in Nederland zijn en dus niet teruggaan naar de Antillen, moeten wij er in ieder geval voor zorgen dat de overheid hier goede maatregelen neemt en de instanties, bijvoorbeeld de jeugdzorg, capabel ondersteunt om ervoor te zorgen dat wij die jongeren goed kunnen helpen.

De heer Dittrich (D66):

Dat begrijp ik, maar mijn vraag was: als zij teruggekeerd zijn naar de Antillen...

De heer Leerdam (PvdA):

Dan is het de verantwoordelijkheid van de Antilliaanse overheid.

De heer Dittrich (D66):

Alleen de Antilliaanse overheid?

De heer Leerdam (PvdA):

De Antilliaanse overheid behoort hen in ieder geval te begeleiden en op te vangen. Wij hopen natuurlijk dat daar binnen het Koninkrijk geen verschil in is, want het is heel belangrijk dat daar ook steun voor is binnen het Koninkrijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Aan uw intentie om minderjarige Antilliaanse jongeren te steunen en ondersteunen, doe ik niets af. Wel heb ik een vraag. U zei dat jongeren onder het ouderlijk gezag moeten worden geplaatst. Wat bedoelt u daarmee?

De heer Leerdam (PvdA):

Het is te vaak voorgekomen dat jongeren naar Nederland komen, aankomen op Schiphol en bijvoorbeeld terechtkomen bij een tante of oom die dan verantwoordelijkheid voor hen moet dragen. De ouders wonen dan op de Antillen of op Aruba en de jongeren wonen hier. Die tante of oom heeft er na een bepaalde tijd soms genoeg van en wil die verantwoordelijkheid dan niet meer dragen. De PvdA is van mening dat de ouders hun verantwoordelijkheid moeten dragen als die jongeren op een gegeven moment terug worden gestuurd naar de Antillen. Als de ouders die verantwoordelijkheid niet kunnen dragen of als de ouders er niet meer zijn, moet in ieder geval een voogd worden aangewezen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Met dat laatste ben ik het volledig eens, maar volgens mij doelt u dus niet op het ouderlijk gezag, maar op een verplichting voor kinderen om bij hun ouders te wonen en op een verplichting voor ouders om te allen tijde voor hun kinderen te zorgen.

De heer Leerdam (PvdA):

U weet dat ouders, ook al baren zij hun kinderen, die verantwoordelijkheid niet altijd nemen. De PvdA wil dat wij dat in ieder geval meer gaan stimuleren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp uw intenties, maar het is een beetje een gek voorstel. Er kunnen allerlei ouders zijn die het goed vinden dat hun kind op een internaat zitten in het buitenland. Dat is de vrijheid van ouders. Er kunnen ook Antilliaanse ouders zijn die het voor hun kind goed vinden als het naar een tante of oom in Nederland gaat. Daar kun je niet in treden, want dat is de vrijheid van ouders.

De heer Leerdam (PvdA):

Natuurlijk is dat de vrijheid van ouders, maar misschien zult u het straks begrijpen wanneer ik klaar ben met punt 3.

3. Strikte toepassing van de voogdijregeling. Bij vertrek uit de Antillen en bij binnenkomst in Nederland moet weer strikt de hand worden gehouden aan de voogdijregeling. Jongeren die op Schiphol arriveren zonder dat zij een vast adres hebben in Nederland, worden opgevangen in een internaat, in afwachting van het weer plaatsen onder het ouderlijk gezag. Als zij in Nederland blijven, krijgen zij een verplichte inburgeringscursus en aansluitend een arbeidsmarkttraject.

4. Terugkeerregeling voor bolletjesslikkers. De Nederlandse regering moet ervoor zorgen dat bolletjesslikkers die hun straf hebben uitgezeten, meteen een enkeltje Antillen of Aruba krijgen.

De heer Dittrich (D66):

In antwoord op een vraag van mevrouw Halsema over de ouderlijke macht zei u dat zij even moest wachten tot punt 3. In punt 3 komt u echter met het voorstel voor een internaat. Ontkracht punt 3 niet punt 2 van uw eigen plan?

De heer Leerdam (PvdA):

Nee, dat vind ik niet.

4. Terugkeerregeling voor bolletjesslikkers. De Nederlandse regering moet ervoor zorgen dat bolletjesslikkers die hun straf hebben uitgezeten meteen een enkeltje naar de Antillen of Aruba krijgen.

5. Actieve steun aan de opvang van drugsverslaafden op de Antillen. Antilliaanse verslaafden die in Nederland in de problemen komen, moeten op de Antillen worden opgevangen en behandeld.

6. Versterken van het koninkrijksgevoel. Meer uitwisseling op het gebied van cultuur en sport moet ertoe leiden dat de lotsverbondenheid tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba op een positieve manier een impuls krijgt.

7. Meer investeren in onderwijs. Duurzame armoede en criminaliteitsbestrijding vragen om substantiële verbetering van het onderwijs. Alleen zo verdwijnt de noodzaak voor veel Antilliaanse jongeren om hun heil te zoeken in Nederland.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Bij punt 6 zegt u dat het koninkrijksgevoel versterkt moet worden. De lotsverbondenheid moet op een positieve manier een impuls krijgen. Daar ben ik het zeer mee eens. Wat draagt punt 5 van het actieplan, namelijk dat je Antilliaanse verslaafden moet terugsturen naar de Antillen om ze daar op te vangen, echter bij aan die positieve lotsverbondenheid?

De heer Leerdam (PvdA):

Daar kan ik heel direct in zijn. Ik heb gesprekken gevoerd met drugsverslaafden en daarin kwam heel duidelijk naar voren dat zij hun eigen taal en omgeving misten. Er zijn daar heel goede projecten, zoals het project Geef mij nog een kans van de organisatie Brasami. Iedereen loopt ermee weg. Waarom zouden Antilliaanse drugsverslaafden in Nederland moeten blijven als zij graag in dat soort projecten worden opgenomen? Het is een belangrijke taak om dat te stimuleren.

De heer Rijpstra (VVD):

Het zijn lovenswaardige punten. In de afgelopen jaren zijn bijna alle punten ook al eens de revue gepasseerd. Welk amendement hebt u ingediend om dit te realiseren? U zegt dat er internaten moeten komen en opvang op de Antillen voor drugsverslaafden. Daar ben ik het mee eens, maar de vraag is wel hoe u dat wilt betalen.

De heer Leerdam (PvdA):

Geld is niet het probleem, lijkt mij. Het is een kwestie van prioriteiten. Dat betekent dat wij de begroting moeten herformuleren. Het amendement doet nu niet ter zake. Ik denk dat het belangrijker is dat wij dit constateren en dat wij in de begroting kijken welke prioriteiten wij kunnen herformuleren. Dat kan betekenen dat er misschien wat minder geld komt voor Defensie.

De heer Rijpstra (VVD):

Dit is de begroting voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. Als u wat wilt veranderen in het beleid, dan is dit uw kans. Als u met amendementen komt, dan zijn wij als VVD-fractie vanzelfsprekend bereid om daarnaar te kijken. U zegt echter "dat komt nog wel", terwijl ik denk "boter bij de vis".

De heer Leerdam (PvdA):

Na een jaar in de Kamer te hebben gezeten, meen ik dat wij ook nog een tweede termijn hebben.

De voorzitter:

Dat klopt.

De heer Leerdam (PvdA):

Ik ga er alleen van uit dat de heer Rijpstra mij zal steunen in het feit dat er amendementen of moties kunnen worden gemaakt.

De heer Dittrich (D66):

U spreekt in uw eerste termijn over het aanbrengen van een verschuiving en het stellen van andere prioriteiten. Het is dan wel gebruikelijk dat u aan ons vertelt hoe u die verschuiving aanbrengt. Welke dingen vindt u niet meer zo belangrijk, om het geld dat zo vrij komt extra in onderwijs te investeren? Als u een overtuigend verhaal hebt, dan steun ik u wel.

De heer Leerdam (PvdA):

Ik ben heel blij dat u mij ondersteunt.

De heer Dittrich (D66):

Maar ik moet wel argumenten horen.

De heer Leerdam (PvdA):

De PvdA-fractie wil niet het kabinet volgen en al in eerste termijn komen met een amendement of motie. Wij volgen de normale procedures door in tweede termijn met onze moties en plannen te komen, zodat wij die volgens de regels kunnen afhandelen. Wij volgen de regels niet altijd, maar in dit geval lijkt het mij heel verstandig om het wel te doen. Wij hebben duidelijk geprioriteerd en het lijstje staat er. Daarmee wil ik deze discussie afsluiten als de heer Dittrich dat goed vindt. Voorzitter. Kan ik mijn betoog vervolgen?

De voorzitter:

Ja, u was aan het slot van uw betoog. Op enig moment zei u trouwens dat u het kabinet niet wilde volgen. Ik denk dat u de fracties van VVD, CDA en D66 bedoelde.

De heer Leerdam (PvdA):

Dat klopt, voorzitter.

De voorzitter:

Bij dezen heb ik voor u het stenogram gecorrigeerd.

De heer Leerdam (PvdA):

Tijdens de algemene politieke beschouwingen zijn de coalitiefracties al in eerste termijn gekomen met een tegenactie. Ik vind dat dit eigenlijk anders had gemoeten.

Tot slot wil ik het voorbeeld geven van Steven, die opgroeit in de Oranjestraat op Curaçao met een vader uit Venezuela en een moeder geboren op Saba. Ondanks hun eigen beperkte opleiding steunen zijn ouders hem in zijn groei. Hij heeft Nederlandse en Antilliaanse docenten die hem liefde geven, onderwijs aanbieden en in contact brengen met een cultuur op duizenden zeemijlen bij hem vandaan. Steven heeft meerdere talenten. Hij speelt viool en sport graag. Op school haalt hij achten en negens en hij gaat studeren in Nederland. Hij wordt succesvol en start zijn eigen bedrijf met dochterondernemingen in Nederland, op de Antillen en op Aruba. Al deze bedrijven zijn gevestigd in het Koninkrijk der Nederlanden, met de blik naar buiten en op de toekomst gericht. Zo is Steven vandaag de dag een voorbeeld voor kinderen in het hele Koninkrijk. Daarmee wil ik de minister meegeven dat wij met deze blik naar vijftig jaar Statuut zouden moeten kijken.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. In zijn begroting geeft de minister aan dat Nederland vertrouwen heeft in de plannen van de Antilliaanse regering, met name de prioriteiten armoedevermindering, criminaliteitsbestrijding en sanering openbare financiën zoals deze in het urgentieprogramma staan. De brief van de minister van 17 september jongstleden geeft wel enige reden tot bezorgdheid ten aanzien van dat vertrouwen, aangezien op enkele plaatsen wordt aangegeven dat bijvoorbeeld een heldere visie op de veiligheidsproblematiek en het stellen van begrotingsprioriteiten vooralsnog ontbreken en daadwerkelijke uitvoering van de maatregelen nog moet gebeuren.

Juist de arme bevolkingsgroepen hebben te lijden van de slechte economische situatie en het hoge kostenniveau als gevolg van het uitblijven van de noodzakelijke structurele hervormingen. De kloof tussen arm en rijk neemt steeds verder toe. Er is niet alleen materiële armoede, maar er is inmiddels tevens sprake van een armoedecultuur. Dat wil zeggen: vervaging van normen en waarden, toename en acceptatie van criminaliteit en drugsproblemen enz. Een deel daarvan komt terecht op het bordje van de achttien gemeenten op de Nederlandse Antillen. Op de jongerenproblematiek kom ik straks terug.

De minister merkt op dat bij het armoedebestrijdingsproject met behulp van de UNDP en de Wereldbank alle lagen van de samenleving zijn betrokken, dus de overheid, niet-gouvernementele organisaties en de private sector. Kan de minister iets meer zeggen over de betrokkenheid van de private sector? Naar de mening van de CDA-fractie kunnen en moeten zowel het Antilliaanse als het Nederlandse bedrijfsleven vanuit het oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen de taak op zich nemen om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de uitzichtloze situatie van velen in de Antilliaanse samenleving. Bedrijven zouden bijvoorbeeld scholen of projecten kunnen adopteren. Wil de minister dit stimuleren?

In de zeer nabije toekomst zal het vertrouwen dat Nederland heeft uitgesproken en nog steeds uitspreekt, snel moeten worden verdiend. De CDA-fractie is niet alleen redelijk optimistisch vanwege het feit dat er een urgentieprogramma is opgesteld met de nadruk op urgentie, maar ook doordat het kabinet-Ys de bevordering van de bestuurlijke integriteit oftewel de aanpak van de corruptie, naar verluidt, serieus neemt. Corruptie is nog steeds een groot probleem op de Antillen. De afgelopen tijd bereiken ons voortdurend berichten over arrestaties, onder andere van oud-bewindslieden en ambtenaren en laatst zelfs van de voormalige coördinator van het HATO-team. De aanpak van dergelijke zaken verdient ten volle onze steun. Zij zijn onverteerbaar in het Koninkrijk der Nederlanden. Politici en overheidsfunctionarissen dienen zich ten volle te realiseren dat zij een voorbeeldfunctie bekleden en dat de genoemde vervaging van waarden en normen hier mee te maken kan hebben.

Nederland heeft het kabinet-Ys met enkele recente gebaren gesteund. Zo heeft het een schuld van 48 mln kwijtgescholden en eerder dit jaar al 5 mln extra gegeven voor armoedebestrijding en de kustwacht. Wij hopen dat dit stimulerend zal werken. De CDA-fractie meent dat hoe beter en sneller premier Ys laat zien dat hij werk maakt van de uitvoering van het urgentieprogramma, hoe meer er kan worden gesproken over mogelijke schuldkwijtschelding dan wel -sanering. Ik kom hier later op terug.

De Antilliaanse jongerenproblematiek is in de afgelopen jaren dramatisch verergerd. De gegevens in het Antilliaanse programma "Kans op perspectief" van juni jongstleden, zijn schokkend, om maar eens een woord in de mond te nemen dat in de Kamer zeer populair is. Een zeer grote groep jongeren raakt door allerlei factoren buiten het opleidings- en socialisatieproces. Opvoeding en persoonlijkheidsvorming hebben thuis veelal onvoldoende plaatsgevonden. Gemiddeld 14% van de leerlingen blijft zitten. Op de mavo blijft zelfs 36% zitten. 22 tot 44% van de jongeren van 13 en 14 jaar zit nog op de basisschool. Gemiddeld 44% van de jongeren verlaat het voortgezet onderwijs voortijdig. Slechts 40% behaalt een schooldiploma. 60% beschikt dus niet over de sociale en technische vaardigheden om een baan te krijgen of te behouden. Een deel van die jongeren wordt op zeer jonge leeftijd vader of moeder. Een deel belandt in de criminaliteit en in het drugscircuit; velen zoeken hun heil in Nederland.

Deze problemen zijn al zo vaak in dit huis besproken. Het moet nu echt radicaal anders. Bij de algemene politieke beschouwingen is voor de zoveelste keer gesproken over een toelatings- en verwijderingsregeling voor Antilliaanse jongeren. Het kabinet-Ys wil invoering van een socialevormingsplicht voor jongeren van 16 tot 24 jaar met een gebrekkige opleiding en slechte arbeidsmarktperspectieven. Over deze belangrijke aangelegenheid is in de periode van de ministers Van Boxtel en De Vries gesproken. Er is echter nooit iets van terechtgekomen. In het programma "Kans Van Fessemop perspectief" wordt gesproken van een integrale benadering en een sluitende aanpak. De implementatie van het programma is voorzien in 2005-2007. Het lijkt weer erg lang te gaan duren, té lang. Het gaat om zeer urgente problematiek.

Vraag 26 over de socialevormingsplicht is niet naar tevredenheid beantwoord. Wij hebben gevraagd naar de handhaving van de socialevormingsplicht, naar het voorkomen dat jongeren die zich aan die plicht onttrekken, naar Nederland komen en naar controles op het uitreizen van zulke jongeren. Er moet echter nog een gezamenlijke haalbaarheidstoets over het definitieve programma plaatshebben. Die haalbaarheidsstudie moet onder andere uitsluitsel geven over de handhaving van de socialevormingsplicht. In de conceptlandsverordening inzake de socialevormingsplicht staat iets over toezicht en over bestuurlijke en strafrechtelijke boetes. Er staat echter niets in over toezicht op uitreizen. De regeling kan dus worden ontdoken door naar Nederland te vertrekken. In het samenwerkingsplan wordt gesteld dat de sociale vormingsplicht ook een bijdrage levert aan voldoende kwalificaties voor een eventuele migratie naar Nederland. Voor de CDA-fractie betekent dit dat dit impliceert dat men geen toestemming moet krijgen om naar Nederland af te reizen als men niet over dergelijke kwalificaties beschikt. Wij zouden graag in de landsverordening een bepaling zien opgenomen dat migratie naar Nederland niet mogelijk is, als men de socialevormingsplicht niet heeft voltooid. De minister zal wel zeggen dat hij er niet over gaat, maar toch doe ik het verzoek aan hem om zich in te spannen dat een dergelijke bepaling wordt opgenomen. De minister geeft immers zelf ook aan dat hij ervan uitgaat dat een goed uitgevoerde en gehandhaafde vormingsplicht het aantal Antilliaanse probleemjongeren dat naar Nederland reist, zal doen verminderen. Wij vragen de minister om er niet van uit te gaan dat de socialevormingsplicht goed wordt uitgevoerd en gehandhaafd, maar om een zeer actieve bijdrage te leveren aan het bewerkstelligen ervan. Wil de minister dit toezeggen?

In artikel 36 van de verordening staat dat de landsverordening niet van toepassing is op degenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening onderworpen is aan de bij deze landsverordening voor hem geldende verplichtingen, maar die binnen een periode van inwerkingtreding van de landsverordening de Nederlandse Antillen verlaat met het doel zich in een ander land te vestigen Kunnen wij voor de inwerkingtreding van deze landsverordening een massale uittocht verwachten?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Pleit de heer Van Fessem nu voor een migratieverbod op het moment dat aan de socialevormingsplicht niet is voldaan?

De heer Van Fessem (CDA):

Als men uitreist zonder dat die sociale vorming is afgesloten, denk ik dat men niet mag uitreizen. Dat heeft te maken met de migratieregeling. Ik kom daar nog op terug.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar hoort wel de vraag bij of u het Koninkrijk wilt opheffen.

De heer Van Fessem (CDA):

Nee. Daarover is al eerder nagedacht. Er zijn notities dat dit soort beperkende maatregelen mogelijk zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nee, keer op keer is juist aangetoond dat het juridisch onmogelijk is. U probeert opnieuw iets te introduceren wat niet kan.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat is niet waar. In de juridische notitie van 1998 van De Vries en Van Boxtel is zeer uitgebreid op een aantal zaken ingegaan. Hoe het vormgegeven wordt, is een ander verhaal. Ik heb de notitie bij me; u mag die straks zien. Het gaat erom dat er mogelijkheden zijn om dingen te regelen. Ik zeg niet dat men het moet stoppen, maar men moet er slim en juridisch correct over nadenken. Het is echter wel degelijk mogelijk. Indertijd heeft men er echter van afgezien om het in te voeren. Ik praat over 1998, toen het over dezelfde problematiek ging.

Bij de algemene politieke beschouwingen heeft onze fractievoorzitter de door hem ingediende coalitiebrede motie ingetrokken waarin werd gevraagd om in het toegezegde plan van aanpak Antillianen een voorstel voor een toelatingsregeling op te nemen. Minister Verdonk, die heel positief staat tegenover een toelatings- dan wel een verwijderingsregeling voor Antilliaanse jongeren, zegde toe de motie over te nemen, waarop de heer Verhagen die introk. Wij zullen minister Verdonk aan haar toezegging houden. In de notitie Antilliaanse risicojongeren wordt aangegeven dat er een gemengde Antilliaans-Nederlandse commissie wordt ingesteld. Dat is inmiddels gebeurd. Voor 10 november aanstaande moet de commissie met een eerste plan van aanpak komen. Wij komen uiteraard nog over die notitie te spreken met de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, maar wij willen ook deze minister enkele vragen stellen in de hoop dat hij bij de beantwoording niet zal verwijzen naar zijn collega.

Wat moeten wij verstaan onder een eerste plan van aanpak? Komen er nog meer? In de notitie is aangegeven dat migratieregulerende maatregelen onderwerp van gesprek zullen zijn in de commissie. Dat klinkt nogal vrijblijvend, maar in dit licht is het toch merkwaardig dat in de taakopdracht aan de commissie niet expliciet is vermeld dat er over migratieregulerende maatregelen moet worden gesproken. Ik verwacht ook van deze minister een harde toezegging dat dit in orde komt. Ik verwijs naar de ingetrokken motie en de toezegging van zijn collega mevrouw Verdonk.

Een zeer belangrijk punt is de wijziging van de bestuurlijke en financiële verhoudingen tussen de eilanden onderling en tussen de eilanden en Nederland. Alternatieve wegen zijn nodig om veranderingen te bewerkstelligen. Wij hebben altijd de termen maximaal, minimaal en cruciaal gebruikt. Het CDA heeft gezegd dat het de grenzen van het Statuut wil opzetten. Inmiddels hebben wij kennis kunnen nemen van de rapportage van de werkgroep Bestuurlijke en financiële verhoudingen, de werkgroep-Jessurun/Rosenmöller. Kern van het advies is: afschaffing van de centrale landsregering van de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten worden autonome landen en de overige eilanden vallen onder rechtstreeks gezag van het Koninkrijk. Het CDA omarmt deze straffe oplossing gaarne. Voorshands spreken wij een positief oordeel uit over de voorgestelde maatregelen. Hoe een en ander zijn beslag zal krijgen, is een later probleem. Dat zullen wij nog moeten bespreken.

Er zijn ook andere mogelijkheden denkbaar. Misschien kunnen de Bovenwindse eilanden Saba en Sint Eustatius bij Sint Maarten worden gevoegd. Denkt de minister ook al in die richting? Maar misschien hebben zij wel een hekel aan elkaar. Dan is het natuurlijk geen goed idee.

Voor Bonaire, al dan niet vergezeld van Saba en Sint Eustatius, moet een oplossing worden gevonden zoals de Britten met het eiland Anguilla hebben gedaan: maximale garanties voor goed bestuur en goede rechtspraak en daarmee garanties voor economische en maatschappelijke ontwikkeling. Uiteindelijk doen wij het daar allemaal voor. Overigens beseft de CDA-fractie dat er nog een kabinetsstandpunt over het rapport moet komen. Wanneer kunnen wij dat verwachten? Wij dringen aan op spoed.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Van Fessem zegt tussen neus en lippen door dat Saba en Sint Eustatius misschien bij Sint Maarten kunnen worden gevoegd. Hij spreekt ook goede woorden over het rapport-Jessurun. Wat is de stellingname van de CDA-fractie op dit moment? Ik begrijp dat wij er later uitvoeriger over spreken, als er een uitgewerkt kabinetsstandpunt is. Maar kunt u een eerste reactie geven. Deelt u de gedachte van een Koninkrijkseiland?

De heer Van Fessem (CDA):

Ja.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Of zoekt u naar een alternatief waardoor Saba en Sint Eustatius niet een Koninkrijkseiland worden, maar bijvoorbeeld bij Sint Maarten worden gevoegd?

De heer Van Fessem (CDA):

Neen, wij steunen het rapport, maar dat verbiedt ons niet om variaties te ontwikkelen. Dit was puur een vraag. Er zijn drie Bovenwindse eilanden. Je kunt je voorstellen dat die samengaan. Misschien vinden zij elkaar wel aardig en helpen zij elkaar.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ben er altijd voor dat er nieuwe ideeën komen. U zei dat het misschien een goed idee was, maar meteen er achteraan zei u dat het misschien ook geen goed idee was. Vindt u het zelf een goed idee om Saba en Sint Eustatius bij Sint Maarten te voegen? Of vindt u dat wij gewoon moeten doen wat Jessurun heeft aanbevolen?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik opper dit idee. Ik sta achter de plannen van de commissie-Jessurun/Rosenmöller, maar dat laat onverlet dat wij andere mogelijkheden kunnen bieden. Misschien komt u ook met een variatie op het plan. Ik vind dat het moet worden onderzocht. Het staat overeind dat er iets moet veranderen, maar er zijn variaties denkbaar. Ik wil het ook graag aan de eilanden zelf vragen. Het is maar een idee.

De heer Leerdam (PvdA):

Moet de schuld van Sint Eustatius en Saba door Nederland overgenomen worden?

De heer Van Fessem (CDA):

Over de schuldsanering kom ik nog te spreken.

De heer Leerdam (PvdA):

U was zo stellig, maar ik wacht wel even.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik was niet stellig, ik heb een idee geopperd. Ik dacht dat wij daar hier voor waren. Men slaat er blijkbaar van achterover.

Bij de verdere uitvoering van het Antilliaanse urgentieprogramma valt over kwijtschelding van schulden te praten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In het rapport-Jessurun is een tijdpad opgenomen. Het is juist dat wij er na het kabinetsstandpunt uitgebreider over moeten praten, maar door de commissie-Jessurun is gezegd dat het goed zou zijn als er op 15 december een politiek akkoord is, zodat er in juli een rondetafelconferentie met besluitvorming kan worden gehouden. Deelt de heer Van Fessem die urgentie? Dat heeft gevolgen voor de boodschap die wij het kabinet meegeven.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik deel zeer in de urgentie, hopelijk net als u. Wij zullen het er gloeiend over eens zijn dat grote urgentie nodig is.

Ziet de minister andere mogelijkheden voor schuldsanering? Ook rijst de vraag naar de verdeling van de schuldenlast over de eilanden, tenzij alles in één grote package deal wordt afgedaan. Er moet iets tegenover staan. Als wij serieus werken aan de uitvoering van de plannen, zal Nederland eisen kunnen stellen aan een goede financiële zelfredzaamheid en aan zaken als rechtshandhaving en openbare financiën.

Zoals de heer Rosenmöller het in een kranteninterview stelde: de eilanden krijgen meer autonomie, maar ook meer Koninkrijk op het gebied van justitie, financiën en goed bestuur. Wat de CDA-fractie betreft wordt daaraan onderwijs toegevoegd, zonder dit nu meteen als een Koninkrijksaangelegenheid te willen aanmerken. Onderwijs, jeugdbeleid en gezins- en opvoedingsondersteuning zijn cruciaal als het gaat om de belangrijke preventieve werking die ervan kan uitgaan om jongeren in een zo vroeg mogelijk stadium betere toekomstperspectieven te bieden. Heeft de minister er vertrouwen in dat het met het onderwijs en de andere zo-even genoemde onderwerpen, met name op Curaçao, de goede kant op gaat? Hoe kijkt de minister aan tegen mogelijkheden om een deel van het Nederlandse onderwijs- of inburgeringsbudget in te zetten op de Nederlandse Antillen?

De heer Nawijn (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Vorig jaar heb ik bij de begrotingsbehandeling gezegd dat de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba duidelijk en transparant moeten zijn. Wij hebben een aantal voorstellen gedaan en, ziedaar, tot onze grote verrassing is er het rapport-Jessurun. Mijn fractie is zeer verheugd over dat rapport. Het was precies wat wij een jaar geleden al voorstonden. In het rapport staat het nog eens keurig netjes opgeschreven. Een prima rapport: geen landsregering meer, rechtstreekse contacten met de eilanden. De mensen op de eilanden moeten zich zelf uitspreken over hun toekomst. Dat lijkt mij een heel belangrijke leidraad, ook in dit parlement. Er is al een referendum gehouden op Bonaire. Ik vind dat heel belangrijk. Als je de mensen op de Nederlandse Antillen serieus neemt, dan moet je ze ook de kans geven op inspraak.

Ik ben een voorstander van snelle besluitvorming. Ook ik dring bij de minister aan op het handhaven van het voorgestelde tijdschema. Vorig jaar zei de minister nog dat hij verwachtte binnen zes maanden wat te kunnen doen, maar de tijd gaat altijd sneller. Ik druk de minister op het hart om met een heel strak tijdschema te werken en met de Antillen overeen te komen wanneer de besluitvorming klaar moet zijn, niet alleen over de bestuurlijke, maar ook over de financiële verhouding, de schuldsanering en de hulp. Als je een goed schema hebt, kun je je daaraan houden, want dan is het afgesproken. Kan de minister daar in zijn antwoord op ingaan?

Ik heb vrij slecht inzicht gekregen in de overheidsfinanciën op de Nederlandse Antillen. Soms lees je in de krant dat er een stukje schuld gesaneerd is en soms lees je dat wij toch weer wat geld aanbieden. Langzamerhand ben ik het overzicht kwijt. De Antillen betalen ongeveer 60 mln euro per jaar aan rente op de schuld, die ongeveer net zo groot is als wat jaarlijks wordt uitgegeven. Dat is uitermate zorgelijk. Ik vind dat wij niet met de handen over elkaar moeten zitten, maar dat wij daar zo snel mogelijk wat aan moeten doen. Kan de minister de sluier oplichten wat betreft de aanpassing van de financiën? Wat heeft hij gedaan met schuldsanering? Is er extra geld ter beschikking gesteld?

Een ander zorgelijk punt is de rechtshandhaving. Een zesde deel van de bevolking van Curaçao is inmiddels direct of indirect afhankelijk van de drugseconomie. Dat is heel slecht. Ik weet dat de nieuwe regering-Ys daar het een en ander aan wil doen, maar hij komt dan weer zijn hand ophouden omdat Nederland wat moet bijdragen aan de sociale dienstplicht, waarvoor 15 mln euro nodig is. Ik denk dat wij het eerst eens moeten worden over de bestuurlijke hervormingen en de schuldsanering en dan pas extra geld kunnen geven. Ik denk niet dat wij geld in die bestuurlijk enigszins chaotische put moeten gooien.

Een ander punt zijn de Antilliaanse jongeren. Mevrouw Verdonk heeft krachtige maatregelen voorgesteld en in het kabinet besproken, maar ik begrijp dat de minister daartegen is. Ik denk dat het goed is om te kijken naar een werkelijke aanpak van die jongeren. Er wordt 20 mln euro besteed aan de jongeren in Nederland, maar ik denk dat wij dat geld beter op de Antillen kunnen besteden. Ik weet dat er een werkgroep mee aan de gang is, maar ik vraag de minister hoe hij dat zelf ziet. Zijn positie is niet duidelijk, terwijl minister Verdonk duidelijke uitspraken heeft gedaan over wat zij wil doen met criminelen en jongeren die overlast bezorgen. Kan de minister hier nader op ingaan?

Bij de nieuwe bestuurlijke verhouding zal de rechtshandhaving op de Antillen zeker aan de orde komen. Wij hebben er vorig jaar ook voor gepleit dat de rechtshandhaving een koninkrijksaangelegenheid is, want dan kunnen wij misschien tegengaan dat Curaçao voor zo'n groot gedeelte afhankelijk is van de drugseconomie. Ik denk dat dit alleen met hulp uit Nederland redelijk geregeld kan worden. Hetzelfde geldt voor de belastinginning, waarover de minister het een en ander heeft gezegd. Op de Antillen zegt men dat het wel goed gaat. Welke maatregelen stelt de minister voor bij de belastinginning?

Ik vind het heel belangrijk dat de Kamer een goed tijdsplan krijgt over deze onderdelen, zoals de bestuurlijke en de financiële verhouding met de Antillen en de armoedebestrijding, met data waarop het kabinet kan worden afgerekend. Als je het goed bekijkt, waren de Antillen al failliet geweest, als het een bedrijf was, omdat zij meer kosten dan er aan hulp wordt verleend. Ik vind dat wij zo snel mogelijk maatregelen moeten nemen. Ik vraag het kabinet om met een duidelijk tijdsplan te komen, waar zowel de Antillen als Nederland zich in de toekomst aan houden.

De heer Rijpstra (VVD):

Mijnheer de voorzitter. "2005 Wordt een belangrijk jaar voor het Koninkrijk!" Aldus een van de eerste zinnen uit de begroting Koninkrijksrelaties. "Nu kan het, nu moet het!" Zo luidt de dwingende titel van de Werkgroep bestuurlijke en financiële verhoudingen Nederlandse Antillen. Het enige Koninkrijksteam op de Olympische Spelen – ik bedoel het Nederlands honkbalteam – haalde helaas geen medaille, maar laat wel zien dat er op koninkrijksniveau uitstekend kan worden samengewerkt. Ik hoop dat dit tem bij de herkansing volgend jaar in Nederland tijdens het wereldkampioenschap honkbal wel de medaille zal halen.

Die samenwerking is de enige mogelijkheid om het faillissement van de Nederlandse Antillen te voorkomen, om het maar eens negatief te formuleren. Samenwerken binnen het Koninkrijk, gefundeerd op een visie op dat Koninkrijk. De commissie-Jessurun stelt dat een visie op het Koninkrijk ontbreekt. Ik deel die mening, evenals de opmerking dat de gemeenschappelijke aanpak van problemen waarbij meerdere landen zijn betrokken te weinig plaatsvindt. O wee, er zouden misschien iets te scherpe woorden kunnen vallen over het niet behalen van resultaten op het gebied van criminaliteitsbestrijding, corruptie, voortijdig schoolverlaten, de groeiende staatsschuld, de toename van verslaafden, of de afname van de werkgelegenheid.

Ook al is er misschien wel een wil, geconstateerd moet worden dat er nog onvoldoende is bereikt. Ik vind dat de doelstellingen ook zo geformuleerd moeten zijn dat zij ook meetbaar worden. Ik heb niets aan een formulering zoals die wordt gebruikt in de begroting: "Het vertrouwen in de overheid is toegenomen, of het ambtelijk apparaat is efficiënter ingericht." Dat zegt, met alle respect, helemaal niets. Ik zou graag formuleringen willen waarin bijvoorbeeld wordt gesteld dat het aantal drop-outs ieder jaar met 20% daalt, of dat het aantal tienerzwangerschappen met 10% per jaar naar beneden gaat.

Dit soort doelstellingen zal straks in de uitwerking van wat ik maar noem Het Verdrag moeten worden geformuleerd. Ik verzoek de minister met klem, het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Jessurun zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen, zodat het debat hier eind november, begin december kan worden gehouden. Op dit punt krijg ik graag een toezegging.

Daarnaast vraag ik de minister, aan de gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen de heer Commentia, hier ook aanwezig, het verzoek over te brengen dat ook op de Antillen zo spoedig mogelijk een officiële reactie op het rapport van de commissie-Jessurun komt, zodat ook daar, in de Staten van de Nederlandse Antillen, het debat kan worden gevoerd. Als ik het tijdpad neem van de commissie, wordt in feite geprobeerd zo spoedig mogelijk een politiek akkoord op hoofdlijnen te sluiten.

De VVD-fractie zal daaraan van harte meewerken. Naast dit traject loopt ook dat van de gemengde werkgroep die over het toelatings- en terugkeerbeleid spreekt omtrent Antilliaanse jongeren, en die daarover een advies zal uitbrengen. Ik noem met name het terugkeerbeleid en niet het verwijderingsbeleid. Ik vind terugkeer ook passen binnen ons Koninkrijk. De VVD-fractie zou dat advies, dat spoedig moet komen, graag betrekken bij het debat over het rapport van de commissie-Jessurun. Er is al diverse malen gezegd dat er nu echt een plan van aanpak dient te komen. Het invoeren van de socialevormingsplicht voor 16- tot 24-jarigen op de Antillen is een goede zaak. Soms denk ik dat dit ook voor Nederland geen vreemde gedachte zou zijn voor bepaalde groepen.

Op welke wijze gaan de Antillen dit doen? Hoe sanctioneert men dit, en wanneer gaat het in?

De heer Dittrich (D66):

Is het wel zo logisch, het verwijderingsbeleid of het toelatingsbeleid te bespreken bij de plannen van de commissie-Jessurun? Is het niet beter die zaken los te koppelen van elkaar en een zuivere discussie over de staatkundige verhoudingen te voeren?

De heer Rijpstra (VVD):

Dan volg ik ook mijn fractievoorzitter, die dat tijdens de algemene beschouwingen eveneens nadrukkelijk naar voren heeft gebracht. Hij beschouwt dat net als ik als een totaalgebeuren. Niet alleen de bestuurlijk-financiële verhoudingen spelen een rol, maar meerdere zaken. Dat blijkt ook uit deze discussie. Het onderwijs wordt met nadruk genoemd. Daarover wordt in die commissie natuurlijk niet zoveel gesproken, maar dat hoort er allemaal bij. Dat geldt dus ook voor de problematiek van de Antilliaanse jongeren.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik hecht eraan het scherper te stellen. Verwacht de heer Rijpstra niet dat die gezamenlijkheid de onderhandelingen over het advies van de commissie-Rosenmöller onder druk zal zetten? Het ligt immers heel gevoelig bij de collega's op de Antillen en Aruba.

De heer Rijpstra (VVD):

Nee, dat vermoed ik niet. De reden daarvoor is vooral dat er een gemengde commissie is gevormd. Aan het begin van mijn betoog merkte ik al op dat wij niet te angstig moeten zijn om zaken niet te benoemen. Wij dienen zaken te benoemen en die gemengde commissie toont aan dat de kwestie vanuit beide zijden zal worden benaderd. Dat is voor mij een belangrijk gegeven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als de heer Rijpstra probeert te zeggen dat alle zaken met elkaar samenhangen, ben ik dat met hem eens. Sociale, bestuurlijke en economische problemen houden inderdaad allemaal verband met elkaar. Ik zou het echter wel betreuren als de VVD-fractie daarmee bedoelde te zeggen dat het slechts mogelijk is een besluit te nemen over de bestuurlijk-financiële verhoudingen in het Koninkrijk als er tevens oplossingen worden gevonden voor de problemen op sociaal en economisch terrein.

De heer Rijpstra (VVD):

Nee. Ik begrijp de opmerking van mevrouw Halsema, maar dat is niet aan de orde. Wij proberen deze zaken in samenhang te zien, maar het gaat er vanzelfsprekend om dat direct ja of nee wordt gezegd tegen de voorstellen van de commissie-Jessurun. Dat neemt niet weg dat wij vasthouden aan die integrale benadering.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Is de heer Rijpstra het ook met mij eens dat het juist van groot belang is dat er geen nieuwe voorwaarden worden geformuleerd voor het vormen van een politiek oordeel over het advies van de commissie-Jessurun met betrekking tot de Europese Unie en de schuldsanering?

De heer Rijpstra (VVD):

Als wij over de voorwaarden spreken, zijn wij al een stap verder. Ik hecht eraan eerst het standpunt van het kabinet over de commissie-Jessurun te vernemen. Dat zal voor de Kamer het document zijn om over te spreken. Het debat zal zich ongetwijfeld uitkristalliseren. Vanzelfsprekend zullen wij over voorwaarden spreken. Ook zal aan de orde komen onder welke voorwaarden Nederland zal deelnemen aan dat grote project, ofwel het nieuwe verdrag. In alle debatten die ik tot nu toe meemaakte, is over voorwaarden gesproken. Dat is nu eenmaal gebruikelijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, maar dat staat dus los van de instemming met de aanbevelingen en conclusies van de commissie.

De heer Rijpstra (VVD):

Wellicht is dat het geval. Dit gaat mij iets te ver.

Op 3 juli 2002 werd de motie van toenmalig Kamerlid Thom de Graaf en mij aangenomen waarin de regering wordt verzocht een sluitende regeling te treffen waardoor minderjarige Antilianen alleen in Nederland kunnen verblijven als daadwerkelijk is voorzien in de uitoefening van gezag door ouders of een tijdelijke voogd ter plaatse.

Daarbij komt dat daarop effectieve controle dient plaats te vinden voor en op het moment van aankomst in Nederland. Ik kan ook het betoog van de heer Leerdam niet anders uitleggen dan dat hij die gedachte nog steeds ondersteunt. Mijn vraag is of de minister kan aangeven hoe het staat met de uitvoering van die motie.

Er is een gevaar met betrekking tot de aandacht voor het rapport van de commissie-Jessurun, namelijk dat de urgentie van de werkelijke problemen wegebt. Ik doel dan op de armoede, de uitval in het onderwijs, de toename van de criminaliteit en de drugsproblematiek. Voordat je het weet, gaat de aandacht namelijk alleen naar de bestuurlijke kant, het wegvallen van de bestuurslaag met de bijbehorende baantjes. Leer mij de Antillen kennen. Daar geldt dat er veel moed nodig is om in je eigen bestuurlijke vlees te snijden.

Dat geldt overigens ook in Nederland. Die moed is nodig voor het belang van het Koninkrijk, dat van het land en het eiland. Het is van belang dat dit boven het eigen belang wordt geplaatst. Die cultuuromslag moet plaatsvinden. Daaraan dienen wij hard te werken.

Dit jaar vieren wij 50 jaar statuut. Op 15 december aanstaande vindt de feestelijke bijeenkomst plaats in de Ridderzaal. Ik hecht eraan te zeggen dat ik het opvallend vind dat voor die viering ongeveer € 125.000 is uitgetrokken, terwijl de staatssecretaris voor Europese Zaken € 300.000 besteedt aan het dichter bij de Nederlanders brengen van Europa met behulp van het medium televisie. Ik vind Europa ook belangrijk, maar het was misschien mogelijk geweest iets meer aandacht te besteden aan de viering van het statuut. Ik kom daarop later in mijn betoog terug. De vraag is hoe wij verdergaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ben natuurlijk geïnteresseerd of de heer Rijpstra een amendement waarmee wij een verschuiving aanbrengen, zou willen steunen.

De heer Rijpstra (VVD):

Ik zal uw bijdrage eerst tot mij nemen voordat ik daar een antwoord op geef, maar ik constateer dit en ik wil daar graag een reactie van de minister op krijgen.

Hoe gaan wij de komende periode verder? Wij gaan door op de ingeslagen weg. Wat de schuldsanering betreft: er zou in feite nog 334 mln euro aan Nederland betaald moeten worden. Hoe gaan wij daarmee verder? Wat de armoedebestrijding betreft: er worden keer op keer analyses gemaakt en rapporten geschreven, maar welke doelen stellen wij met elkaar? Over de jongerenaanpak en de sociale vormingsplicht heb ik al even gesproken. Natuurlijk is er ook de problematiek van de Orions die niet meer zullen vliegen en het walradarsysteem. Gaan wij dat systeem op de verschillende eilanden invoeren? Die zaken zijn allemaal urgent. Dat geldt ook voor de basis in de samenleving, die in feite niet nadrukkelijk naar voren komt in alle stukken, hoewel dat cement van de samenleving wel heel belangrijk is. Daarbij gaat het om dingen zoals scholing en educatie, maar ook cultuur en sport. Mijn fractie vindt dat je die zaken niet zomaar kunt vergeten, ook al weet ik dat dat natuurlijk primair een zaak is van het land zelf.

Bij het vijftigjarig bestaan van het statuut hoort ook een cadeau. Wat is mooier dan een cadeau aan de jongeren van de Antillen en Aruba waarmee zij iets kunnen? Ik heb daar een concreet voorstel voor. Dat voorstel heb ik niet zelf bedacht; het heeft daar ter plekke vorm gekregen. Ik doel op de sport. Men wil op de eilanden zes kunstgrasvelden aanleggen. Die komen niet op Saba – dat is immers een beetje lastig – maar wel op Curaçao, Bonaire, Aruba en Sint Maarten. Die velden worden dan gebruikt door de scholen, wijken, kinderen met achterstanden en naschoolse activiteiten enz., zodat de jeugd kan sporten en bewegen. Het is dus multifunctioneel. Er is behoefte aan dergelijke velden. Voor de aanleg van die velden is eenmalig ongeveer 1,6 mln euro nodig. Zou dat geen mooi cadeau zijn voor de jeugd op de Nederlandse Antillen en Aruba?

Bij alle veranderingen zal de rol van het parlement heel belangrijk zijn.

De heer Leerdam (PvdA):

Ik hoorde uw voorstel voor een cadeau in de vorm van die kunstgrasvelden. Volgens mij hebt u ook gepleit voor kunst, cultuur en erfgoed. Hecht u meer waarde aan die kunstgrasvelden dan aan de andere punten die u hebt genoemd? Ik neem aan dat het cadeau verder zou kunnen reiken.

De heer Rijpstra (VVD):

Het cadeau kan natuurlijk veel verder reiken; dat spreekt voor zich. Dit is iets heel kleins wat gewoon ook leeft op de Antillen zelf. Het is iets heel kleins waarvan ik denk dat wij dat met elkaar moeten kunnen regelen.

De heer Dittrich (D66):

Ik vind het heel inventief want in "kunstgrasvelden" zitten cultuur – "kunst" – en ook milieu en sport. En dat alles in één cadeau.

De heer Rijpstra (VVD):

Ik ben benieuwd waar u straks mee komt. Wellicht kunnen wij iets gezamenlijks doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil hier natuurlijk niet te veel aandacht aan geven. Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken, maar vindt u het niet een beetje een klein cadeau?

De heer Rijpstra (VVD):

Ja, maar een klein cadeau kan heel effectief zijn. Als je dit realiseert, waar de jeugd voor zo weinig geld direct gebruik van kan maken, heeft dat veel meer effect dan een groter bedrag dat in de een of andere grote stichting, een NGO of wat dan ook wordt gestapt, want dat verzandt weer in een deel van de bureaucratie. Dit is direct, concreet en tastbaar. Daar kunnen wij verschrikkelijk veel mee doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kunstgras is inderdaad heel tastbaar, maar er is heel veel geld nodig voor armoedebestrijding en onderwijs van jongeren. Ik heb zojuist de nota van wijziging gelezen. Daaruit blijkt dat als gevolg van de coalitiemotie het grijze kenteken, zij het in uitermate beperkte mate, ook betaald wordt uit de begroting van Koninkrijksrelaties. Dan word ik er een beetje mies van als wij dan zes kunstgrasvelden moeten gaan teruggeven.

De heer Rijpstra (VVD):

Ik denk dat u nu chargeert. U vergelijkt nu dingen die niet in mijn betoog naar voren zijn gebracht. Ik heb gezegd dat wij wat kunnen doen voor de jeugd Rijpstravan de Antillen in verband met de viering van het statuut. Ik zoek gewoon naar een mogelijkheid.

Voorzitter. Bij alle veranderingen zal de rol van de parlementen belangrijk zijn. Zij geven uiteindelijk het groene licht, maar zullen ook betrokken moeten blijven bij de grote veranderingen die ons Koninkrijk te wachten staan. Dan kom je toch bij de vraag naar de democratische controle. De democratische controle zal ook in de toekomst gewaarborgd moeten zijn. Of dat wordt vormgegeven in een koninkrijksparlement als verlengstuk van het contactplan met wat zwaardere bevoegdheden, daar zullen wij naar moeten kijken. Dat wij de democratische controle moeten handhaven en versterken, staat als een paal boven water.

De heer Van Bommel (SP):

Mijnheer de voorzitter. Met het aantreden van de nieuwe regering op de Antillen is er een nieuwe kans om de structurele problemen van de Antillen aan te pakken. Dat komt goed uit, want de sociale en politieke spanningen die er bestaan op de Antillen en tussen de Antillen en Nederland zijn groot en vergen het uiterste van de politieke atleten in Den Haag en in Willemstad. Ik zal het hebben over de dilemma's van de schuldenlast, bezuinigingen, de armoedespiraal naar beneden en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering.

De regering stelt terecht dat drastische maatregelen nodig zijn voor de toenemende criminaliteit, de armoede en de slechte situatie van de openbare financiën. Toch voelt zij de bui al hangen. Premier Ys, maar ook minister De Graaf, heeft ernstig last van het dilemma van de bezuinigingen en de neerwaartse sociale spiraal van drugsproblematiek, criminaliteit en perspectiefloosheid voor een groeiend aantal mensen. Hoe harder de bezuinigingen, hoe groter de kans op het verergeren van die problemen met aan het eind van de rit mogelijk een enkele reis naar Nederland. De vraag is hoe lang verdere bemoeienis op het vlak van sociale zaken kan uitblijven.

De regering-Ys heeft een urgentieprogramma opgesteld. Daarbij ligt de nadruk op het verminderen van schuld en op een strenge begrotingsdiscipline. De Nederlandse regering is blij met een betrouwbare regering in Willemstad. Is de regering ook bereid om beschuldigingen in NRC Handelsblad van zaterdag 2 oktober jongstleden dat alle politieke partijen smeergeld van corrupte bouwbedrijven hebben aangenomen te laten onderzoeken? Ook de voormalige gevolmachtigde minister Adriaens heeft een dergelijke beschuldiging geuit. Alle politieke partijen zouden geld hebben aangenomen van anderen. Gesteld dat deze beschuldigingen juist zijn. Wat betekent dat voor de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en de Antillen?

De minister waarschuwt voor impopulaire maatregelen. Nederland heeft 48 mln van de schuld kwijtgescholden. De minister wil, zoals staat in de brief van 20 september, eerst zichtbare stappen door de regering van de Antillen om dan verder te praten over schuldkwijtschelding. Deze bindingspolitiek is wellicht verstandig om de betrouwbaarheid af te dwingen. Waar denkt de minister aan als hij het heeft over zichtbare stappen? Wat betekent dat concreet?

Dat brengt ons bij de volgende spagaat waarvoor de minister de spieren tot het uiterste moet rekken: de verhouding tussen de Nederlandse en de Antilliaanse regering. Het gaat hierbij om wat als cruciaal wordt gezien bij de beoordeling van de bevoegdheden. Het is nodig maatregelen te nemen tegen het negatieve verband tussen bezuinigingen en sociale ellende. Als sociale ellende vele mensen noodzaakt naar Nederland te komen, dan moet dat voorkomen worden door het scheppen van perspectieven op de Antillen zelf. Wij zien met belangstelling uit naar de gevolgen van de sociale vormingsplicht die de regering-Ys opstelt. Goed uitgevoerde en gehandhaafde vormingsplicht zal het aantal Antilliaanse jongeren naar Nederland doen afnemen. Hoeveel tijd geeft Nederland aan de Antillen om ontsporing van de jeugd door een vormingsplicht aan te pakken? Hoe ziet de regering een follow-up voor werkgelegenheid na het afzwaaien van hen die deze vormingsplicht hebben gedaan?

Nederland is te terughoudend bij het structureel bestrijden van armoede en sociaal verval op de Antillen. Wordt het niet tijd meer van de waarborgfuncties te benutten dan de drie voorgestelde? De minister zelf worstelt ook met dit dilemma, zoals blijkt uit zijn uitlatingen over de milieuproblemen, veroorzaakt door de Isla raffinaderij op Curaçao. Uit beantwoording van vragen over ernstige en grootschalige milieuvervuiling blijkt dat de minister vindt dat de regering-Ys meer moet doen. De waarborgfunctie wil hij hiervoor echter niet inroepen. Hoeveel rek heeft de minister in dit probleem? Waar ligt de grens?

De regering in Den Haag beschouwt de positie van de raffinaderij en vooral de milieu- en gezondheidsproblemen die zij veroorzaakt, blijkbaar niet als cruciaal. Toch wordt uit de beantwoording van de Kamervragen duidelijk dat de minister niet akkoord gaat met het feit dat de Antilliaanse regering de problemen op haar beloop laat. Ik ben ook bijzonder verheugd om in het verslag van de minister te kunnen lezen dat de Milieudienst Rijnmond begin november naar Curaçao afreist voor een "fact finding mission". Zij zullen geschokt terugkomen. Dat weet de minister na zijn bezoek aan de raffinaderij ongetwijfeld ook.

Hoe beoordeelt de minister het feit dat verschillende vragen die ik via hem aan het bestuurscollege heb gesteld, niet volledig zijn beantwoord? Dat meldt een Antilliaanse krant die de minister op 11 oktober, de laatste dag van zijn werkbezoek, heeft kunnen lezen op Curaçao. Het bestuurscollege meldt bijvoorbeeld niet hoe het is gesteld met de in 2000 beloofde relevante aanvullende scholing voor artsen en verpleegkundigen. Die scholing is noodzakelijk, want 7800 mensen worden geconfronteerd met een te hoge zwaveldioxideconcentratie.

Er zijn meer antwoorden en opmerkingen in de brief van het college die niet helemaal sporen met de werkelijkheid. Hoe beoordeelt de regering het waarheidsgehalte van deze brief? Wordt deze brief met andere woorden serieus genomen door de regering?

Voorzitter. Het meervoudige dilemma van de verhoudingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen moet spoedig worden opgelost. Wat is de werkwijze die de Nederlandse regering voorstaat en hoe gaat zij ervoor zorgen dat de toekomstige oplossingen niet alleen politiek maar ook maatschappelijk breed worden gedragen?

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Sinds de begrotingsbehandeling van vorig jaar is er veel gebeurd. Zo is het Antilliaanse kabinet onder leiding van mevrouw Godett gevallen en is er een nieuwe regering aangetreden onder leiding van de heer Ys. Ik constateer dat de relaties sinds zijn aantreden zijn opgebloeid. Er zijn veel contacten over en weer en als gevolg daarvan worden opeens veel voorstellen gedaan door de Antillen. Dat doet mijn fractie deugd.

Er is inmiddels een aantal rapporten uitgebracht door werkgroepen die deze minister in samenspraak met de Antillen heeft ingesteld. Alle lof voor deze rapporten, want nu kunnen er na jaren van discussie eindelijk spijkers met koppen worden geslagen. Ik zal mij in deze bijdrage beperken tot het rapport van de commissie-Jessurun.

Het rapport van de commissie-Jessurun is heel uitdagend. Zo stelt de commissie voor om de landsregering af te schaffen, een een-op-een-relatie aan te gaan met Bonaire, Saba en Sint Eustatius en Curaçao en Sint Maarten de status van land te geven. In een ander debat zullen wij op deze fundamentele vraagstukken ingaan, maar ik wil nu al wel zeggen dat deze voorstellen de fractie van D66 als muziek in de oren klinken. Mijn fractie heeft namelijk al eerder voor de afschaffing van de bureaucratische landsregering gepleit en voor een een-op-een-relatie met de eilanden.

De hoofdlijnen ondersteunt mijn fractie dus, zeker omdat het onze inschatting is dat er aan beide kanten van de oceaan voldoende draagvlak is voor deze voorstellen. Ik was verder aangenaam verrast door de voortvarendheid waarmee premier Ys zich achter de hoofdconclusies schaarde. Hij deed dat op een bijeenkomst op de Nederlandse Antillen die ook door de minister is bijgewoond. De minister reageerde hier op zijn beurt toch wel erg voorzichtig op.

Het rapport heet "Nu kan het, nu moet het", een mooie titel voor zo'n rapport. Ik denk dat het heel belangrijk is dat ook de ministerraad zich heel snel buigt over de conclusies en dat wij conform het tijdpad uit het rapport onze discussies kunnen voeren. Ik roep de ministerraad dus met andere woorden op om snel aan de slag te gaan en zo voortvarend mogelijk met dit dossier aan de slag te gaan. Wij moeten nu echt gebruikmaken van het momentum.

Vorig jaar heb ik het feit aan de orde gesteld dat homohuwelijken die in Nederland zijn gesloten, niet op de Antilliaanse eilanden en Aruba mochten worden ingeschreven. De Hoge Raad had aangegeven dat Nederlandse akten overal in het Koninkrijk moeten worden ingeschreven en in reactie daarop heeft de regering vorig jaar aangegeven dat hierover in januari 2004 verder zou worden gesproken. De toenmalige landsregering moest zich namelijk nog beraden op dit advies.

Het is echter nog steeds niet geregeld. In de antwoorden op de vragen van mijn fractie hierover lees ik dat een Antilliaanse rechter zich hierover zal buigen. Iedereen wacht nu op zijn bevindingen. Maar dat is raar, want de Hoge Raad is het hoogste rechtscollege en die heeft gezegd dat het moet. Dan moet het ook! Ik geef hier blijk van mijn ongeduld en vraag de minister hard met zijn vuist op tafel te slaan en ervoor te zorgen dat dit snel wordt geregeld.

Ook vorig jaar hebben wij gesproken over de penibele situatie van de natuurbeschermingsorganisaties. Er is zelfs een motie aangekondigd, maar deze is niet ingediend omdat de minister wilde overleggen met de eilanden over de invulling van hun eigen verantwoordelijkheid. Die besprekingen zijn achter de rug. Ik wil toch nog even stil staan bij die unieke, prachtige natuurgebieden, zoals de regenwouden, de koraalriffen en de mangroveparken. Deze natuurparken worden beheerd door verschillende non-gouvernementele organisaties. Deze gaan samen onder één paraplu, namelijk de Dutch Caribbean Nature Alliance. Er is jaarlijks ongeveer 2,25 mln euro nodig om de natuurgebieden te beheren. Ondanks allerlei bijdragen van organisaties als de Nationale postcodeloterij, is er een structureel tekort op de begrotingen van de lokale natuurbeheerders.

Ik stel voor, het samenwerkingsverband van de eilanden, de natuurorganisaties en Nederland eenmalig te voorzien van een voldoende financiering om het natuurbehoud op de Antillen een langetermijnperspectief te geven. De heer Rijpstra sprak over het aanbieden van een cadeau rond de viering van het vijftigjarige bestaan van het Statuut. Dat is een goed idee. Ik was er zelf eveneens opgekomen en ook op de Antillen is hierover het een en ander gezegd. Door een financiële bijdrage te leveren aan een op te richten "trustfund" voor Antilliaans natuurbeheer, kan de natuur ook echt behouden blijven voor alle komende generaties. Daar gaat het natuurlijk om en dat is een duurzaam, blijvend cadeau.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb dit verhaal bij de algemene beschouwingen gemist toen het over Nederland ging. Het is aardig dat u het een beetje goed maakt voor de Antillen. U wilt ook een cadeau geven, namelijk geen kunstgras maar echt gras.

De heer Dittrich (D66):

Wat er is, moet behouden blijven. Dat loopt namelijk gevaar.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat begrijp ik. U zult niet verbaasd zijn dat ik meer naar uw voorstel neig bij de keuze uit de cadeaus. Hoe gaat u het betalen?

De heer Dittrich (D66):

Dat is een goede vraag. Ik wil eerst de reactie van de minister horen, maar ik verzeker u dat ik een goede dekking heb gevonden. Vorig jaar had ik iets aangekondigd en dat bleek niet nodig te zijn. Daarom wil ik de reactie van de regering afwachten. In tweede termijn zal de heer Leerdam zijn amendementen indienen en kunt u ook van mij iets verwachten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil u een suggestie aan de hand doen. Het is volgens mij mogelijk om het in mindering te brengen op het grijze kenteken.

De heer Dittrich (D66):

U lacht er vriendelijk bij en dat doe ik ook.

Criminaliteit tiert welig op met name Curaçao. Lof voor het streven van de regering om een sociale vormingsplicht in te voeren op het eiland voor jongeren tot 24 jaar. Ik vind dat Nederland dat, voor zover mogelijk actief zou moeten steunen. Daar is ook eigenbelang bij betrokken, want daardoor zullen minder jongeren op Curaçao in handen vallen van drugsorganisaties en misschien ook in mindere mate naar Nederland komen. Ik begrijp dat wij in november de uitslag krijgen van het onderzoek naar de mogelijkheden van een toelatings- en verwijderingsregeling. Ik vraag daar een bevestiging van. Het is van belang dat wij daarover verder praten, maar natuurlijk in samenhang met andere mogelijkheden. Alleen een toelatings- of verwijderingsregeling zet natuurlijk geen zoden aan de dijk. Het moet ingebed zijn in sociaal beleid op de Antillen zelf.

Ik eindig met de vraag aan de minister hoe het komt dat er in de memorie van toelichting niets meer staat over de voormalige Koraal Specht-gevangenis en de manier waarop het gevangeniswezen nu is vormgegeven. Daar hoor ik graag een reactie van de minister op.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Alle sprekers hebben tot dusver gewezen op de politieke onrust, de armoede, de grote sociale en economische problemen en de stijgende criminaliteit op de Antillen. De toekomst van veel jongeren op de Antillen is daar en hier onzeker, als zij hier naartoe komen. Dit vereist investeringen in armoedebestrijding, onderwijs en arbeidsparticipatie. Klopt het dat op deze begroting 2 mln euro meer is opgenomen voor armoedebestrijding dan op de vorige begroting? De genoemde problemen vereisen ook schuldsanering. Laat ik zeggen dat ik blij ben dat deze regering daar een begin mee heeft gemaakt door 48 mln kwijt te schelden. Laten wij echter wel wezen: de totale schuld beloopt 4 mld. Daarvoor moet een oplossing worden gevonden.

Iets doen aan de armoede op de Antillen vereist heldere politieke besluiten daar, en heldere politieke verhoudingen daar en in het Koninkrijk. Het vereist een goed werkende bestuurlijke en financiële structuur in het Koninkrijk. In het NRC Handelsblad van afgelopen maandag stond dat de Antillen eigenlijk een staat zonder natie waren. Ik vond dat mooi verwoord. Deze stelling werd in het artikel bevestigd door Antilliaanse bestuurders en politici. Als het waar is, moet je zeggen dat de Antilliaanse naties bevrijd dienen te worden uit een knellend en niet passend statelijk verband. De commissie-Jessurun heeft voorstellen tot meer autonomie en meer Koninkrijk gedaan. Ik zal hier niet nader op ingaan, want wij spreken hierover naar aanleiding van het kabinetsstandpunt hier en het kabinetsstandpunt op de Antillen. Wel wil ik een vraag stellen over de urgentie in de besluitvorming. In 2006 worden op de Antillen verkiezingen gehouden. Een jaar later zijn er verkiezingen in Nederland. Mede in het licht daarvan dringt de commissie-Jessurun erop aan dat er op 15 december aanstaande een politiek akkoord wordt gesloten, zodat er in juli volgend jaar een besluit over de aanbevelingen kan worden genomen. De heer Dittrich wees er al op dat de reactie van de minister veel terughoudender is dan die van alle andere betrokkenen. De minister zei namelijk dat de snelheid niet tot gevolg mocht hebben dat de zorgvuldigheid eronder zou lijden.

Op vrijdagavond 8 oktober jongstleden heeft hij een lezing gehouden voor de Vereniging Bedrijfsleven Curaçao. Daarin leek hij te suggereren dat toetreding tot de Europese Unie een voorwaarde moet zijn voor herziening van de financiële en bestuurlijke structuur van het Koninkrijk. Ik zie dat de minister zijn hoofd al schudt. Daar ben ik blij om. Ik hoor graag dat de minister uitspreekt dat de aanbevelingen van de commissie-Jessurun snel worden uitgevoerd, als het aan hem ligt.

De tussenrapportage van de commissie-Jessurun had een andere titel. Ik vind het jammer dat die titel is weggevallen. Ik wil haar toch als opdracht meegeven aan de minister. De titel luidde: "Lead the changes before the changes lead you".

Ik sluit af met een verhaaltje in plaats van een cadeautje. Natuurlijk hebben wij allemaal vrienden, familie en kennissen op de Antillen. Een goede vriendin van mij woont op Curaçao. Haar dochtertje gaat daar naar school. Die vriendin vertelde mij dat op de school van haar dochtertje geld en kleding wordt ingezameld zodra er in Nederland iets aan de hand is. Zo zamelden een paar jaar geleden kinderen op Curaçao geld en kleding in voor Nederland ten tijde van de grote overstromingen. Je kunt zeggen dat het in Nederland ondenkbaar is dat in omgekeerde richting hetzelfde gebeurt. Dat zegt veel over de solidariteit van mensen in Nederland met mensen op de Antillen. Ik weet dat de mensen op de Antillen steekt dat ze in Nederland alleen maar als last worden ervaren. Ik denk dat meer Koninkrijk in de bestuurlijke verhoudingen een belangrijke bijdrage kan leveren, maar het gaat uiteindelijk om ons hart en om onze solidariteit. Ik hoop – u heeft meer spreektijd dan ik – dat u daarop wilt ingaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Drie minuten voor het Koninkrijk. Mijn koninkrijk voor nog eens 3 minuten extra, heb ik in de fractie gezegd.

Vorig jaar op fractievoorzittersreis naar de Nederlandse Antillen en Aruba heb ik voor mijzelf drie conclusies getrokken over de Antillen:

1. de Antillen kampen voornamelijk met twee problemen, namelijk financieel-economisch en staatkundig. De volgorde is niet toevallig;

2. er is geen probleemloze staatkundige oplossing;

3. de eilanden waren toen hopeloos verdeeld over de toekomst. Zij waren slechts eensgezind op een punt, namelijk dat het anders moest. Er was toen een reëel risico van volledige desintegratie van de Antillen als land. Aangezien bovendien voor wijziging van het Statuut ieders instemming vereist is, leek wijziging van de staatkundige verhoudingen niet anders te kunnen dan binnen het Statuut en derhalve met instandhouding van de bestuurslaag van het land. Dat was mijn conclusie toen ik terugkeerde.

De eerste twee conclusies staan nog steeds overeind, de derde ligt nu wezenlijk anders. Het resultaat daarvan heet "Nu kan het, nu moet het". Die titel heeft alles te maken met de waarachtige betrokkenheid van alle eilanden bij het succesvol volbrengen van de historische en gezamenlijke opdracht, zoals de heer Jessurun in zijn voorwoord schrijft over die betrokkenheid en die overeenstemming over de richting. Niet alleen de titel drukt ons met de neus op het momentum, maar ook de positieve ontvangst door de regering-Ys, dé belanghebbende bij de toekomst van de Nederlandse Antillen als land. Die ontvangst moet ons doen beseffen dat het van groot belang is om, na een discussie van tenminste 30 jaar waarin het heeft ontbroken aan een duidelijke koninkrijksvisie, het gunstige Caribische tij te benutten. Ik moedig de minister aan om, als hij die al heeft, een al te voorzichtige houding te laten varen. Hij heeft gelijk dat snelheid en zorgvuldigheid niet elkaars vijand mogen zijn, maar laat zorgvuldigheid geen weifelmoedigheid worden. Daarvan zouden wij wel eens spijt als haren op het hoofd kunnen krijgen. Ik verwijs naar de beantwoording van de Kamervragen, in dit geval het antwoord op vraag 10. Over de nieuwe formulering met minimaal, maximaal en cruciaal zegt dat de minister dat daarmee wordt geanticipeerd op een mogelijke afbouw van de landslaag. In dezelfde alinea staat dat het niet uit te sluiten is dat de landslaag in zijn huidige vorm wordt gewijzigd. Laten wij daarom oppassen voor een al te voorzichtige en terughoudende benadering, waardoor het momentum ons weer kan ontglippen. De voorspelling van oud-collega Rosenmöller dat deze minister, als hij hier slaagt, de beste bewindspersoon voor Koninkrijksrelaties van de afgelopen tien jaar is, moet hem daarbij helpen.

Er is al gesproken over het politiek akkoord voor 15 december, het tijdpad van de werkgroep-Jessurun en de rondetafelconferentie, die op 1 juli 2005 succesvol moet zijn afgerond. Ik vraag de minister te reageren op dat tijdpad en aan te geven wanneer wij het kabinetsstandpunt tegemoet mogen zien. Mijn fractie hecht zeer aan dit tijdpad.

Overigens moeten wij niet de illusie hebben dat met staatkundige wijzigingen de financiële en economische problemen opgelost zullen zijn. Wel is waar dat de huidige structuur een belemmering is voor een gerichte, krachtige en waar nodig eilandspecifieke benadering. Ik denk aan het soortelijk gewicht van de eilanden, de verschillende aard van de problematieken, het ontbreken van politieke partijen op landsniveau en het wantrouwen tussen eilanden onderling. De landsregering wordt door iedereen meer als een last dan als een lust ervaren. Die punten zitten ons op dit moment dwars. Het ontbreekt nu inderdaad aan bestuurskracht. Ik concludeer dat nieuwe bestuurlijke verhoudingen wel een noodzakelijke, maar nog geen voldoende voorwaarde zijn voor goed bestuur, gezonde openbare financiën, onafhankelijke rechtspraak, eenvormige basiswetgeving en adequate handhaving en toezicht. Dat zijn allemaal elementen uit het rapport-Jessurun. Ik zet een streep onder de aanbeveling van de werkgroep om artikel 43, het punt deugdelijk bestuur, te normeren.

Maar er zal meer nodig zijn. Op zijn minst parallel aan de wijzigingen van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk zal er moeten worden gewerkt aan adequate antwoorden op de vraagstukken van de financiële huishouding, economische ordening en armoede met de daarmee samenhangende verloedering en criminaliteit. Er mag geen herhaling optreden van de periode van gemiste kansen tijdens de regering-Pourrier. Mijn fractie steunt de richting: de definitieve ontmanteling van de Antillen van de vijf, een autonome status voor Sint. Maarten en Curaçao, en het rechtstreeks onder het Koninkrijk brengen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius.

Ik plaats daar een kanttekening bij. Nederland zal goed moeten beseffen en ook in de besprekingen moeten uitstralen te beseffen dat dit iets anders is dan het direct onder Nederland brengen, niet alleen formeel, maar ook materieel. Mij vielen op de opmerkingen in het rapport op pagina 8 over de vereenzelviging van Nederland met het Koninkrijk. Het is van het grootste belang om met elkaar te erkennen dat de Koninkrijkseilanden in een nieuwe structuur de Caribische delen van het Koninkrijk zijn en blijven. Is er rond deze kwestie nog een rol weggelegd voor de Verenigde Naties, gezien de voorgeschiedenis met kolonisatie en de rol van de VN in dat verband?

De Tweede Kamer gaat niet over de instelling of samenstelling van commissies en werkgroepen, maar ik zou zeggen: benut de overeenstemming die zich aan het aftekenen is en geef de evaluatie van het Statuut als een vervolgopdracht aan de werkgroep-Jessurun.

Bij de aanpassing van het Statuut zal ook de relatie met de EU direct moeten worden meegenomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Opnieuw moet worden vastgesteld dat de situatie op de Nederlandse Antillen in meerdere opzichten zorgelijk is. De landsregering blijkt ondanks de serieuze inspanningen van het huidige kabinet niet in staat om de aanzienlijke problemen in voldoende mate het hoofd te bieden. Daarbij gaat het vooral om armoedebestrijding, criminaliteitsbestrijding, veiligheid, economische ontwikkeling en de beheersing van de openbare financiën. Na vijftig jaar Statuut lijkt er een breed draagvlak te zijn voor een grondige wijziging in de bestuurlijke verhoudingen tussen de eilanden, het land en het Koninkrijk.

De werkgroep bestuurlijke en financiële verhouding Nederlandse Antillen heeft ons enkele dagen geleden een rapport met een heldere analyse en niet mis te verstane conclusies voorgelegd, met daarbij door de publiciteit van de afgelopen maanden geen verrassende, maar wel degelijk vergaande aanbevelingen. De meest opvallende aanbeveling van de werkgroep is om het bestaande land Nederlandse Antillen op te heffen en de afzonderlijke eilanden ofwel de status van land ofwel de nieuwe status van Koninkrijkseiland te geven.

De SGP-fractie is positief over die aanbevelingen van de werkgroep. Door toepassing daarvan lijkt er een meer doelgerichte bestuurlijke organisatie te ontstaan, waardoor de problemen op de Nederlandse Antillen naar verwachting beter kunnen worden aangepakt. Het is duidelijk dat de hoofdlijn van het advies van de werkgroep, ook in de betrokken gebieden, op een breed politiek draagvlak kan rekenen. Daarom is het zaak om met voortvarendheid te komen tot besluitvorming over de door de werkgroep opgestelde aanbeveling. Graag verneem ik van de minister hoe hij zich dat traject voorstelt. Is de indruk juist dat hij meer dan de werkgroep en mensen die daarop gereageerd hebben wat op de rem lijkt te trappen? Deelt hij de urgentie die in het rapport wordt beklemtoond? Welke essentiële vragen acht hij onbeantwoord?

Het perspectief van de nieuwe bestuurlijke verhouding is zeer relevant voor een aanpak van de problemen, maar is daarvoor niet voldoende. Ook binnen de geldende structuren moet alles op alles worden gezet om tot noodzakelijke verbeteringen te komen. Bovendien geldt dat een verandering in structuur niet voldoende is. Er is ook op een aantal punten een omslag in de cultuur noodzakelijk. Nieuwe verhoudingen zullen ook weer nieuwe afstemmingsvraagstukken opleveren.

Bij zaken die urgent aangepakt moeten worden, denk ik onder meer aan verbetering van de rechtshandhaving. Ik noemde al de armoedeproblematiek. In de begrotingsstukken wordt gesproken van een armoedecultuur, waarbij een relatie wordt gelegd met waarden en normen. In hoeverre zal de discussie in Nederland over waarden en normen, ingebed in de daar heersende cultuur, een plaats krijgen op de Nederlandse Antillen en Aruba? Wil de Nederlandse regering dat bevorderen? Hoe staat het overigens met de beleidsafstemming tussen de verschillende Nederlandse ministers? In hoeverre is er bijvoorbeeld bij de aanpak van de drugsproblematiek daadwerkelijk sprake van een geïntegreerde benadering van Justitie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?

Over de Antilliaanse jongeren komen wij nog te spreken aan de hand van een aparte notitie van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie. Het viel ook mij wel op dat de migratieregulerende maatregelen waarover hier al langere tijd wordt gesproken, toch wat weggeschoven lijken te worden in een commissie. Wat is de reactie van de minister daarop? Gaat er nu echt iets mee gebeuren of is het vooral een kwestie van "stop het maar in de commissie want dan is het hier weer even van de agenda af"?

Met betrekking tot de schuldsanering hoor ik wat tegengestelde geluiden. Aan de ene kant zou volgens de regering schuldsanering geen zin hebben en zou die slecht functioneren als beloning voor slecht betalingsgedrag, aan de andere kant lijkt er juist wel ruimte voor geboden te worden. Hoe zit dat precies?

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister zal vanavond antwoorden.

De vergadering wordt van 13.00 uur tot 13.45 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven