Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 25 mei en 16 juni 2005 over subsidiëring door het ministerie aan in Nederland gevestigde particuliere organisaties tegen duurzame armoedebestrijding, het nieuwe medefinancieringsstelsel.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben een overleg gehad met de minister over haar nieuwe plannen ten aanzien van medefinanciering van particuliere organisaties. Onze constatering met betrekking tot het punt van de eigen bijdrage is dat de minister met haar voorstel alleen staat, omdat het door geen van de fracties wordt gesteund. Ik hoop dat er aan het einde van dit debat een Kamermeerderheid ontstaat die de minister corrigeert. Daarom dien ik de volgende compromismotie in. Zoals bekend had de GroenLinksfractie sowieso liever geen percentuele eigen bijdrage gezien voor de organisaties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat particuliere ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties een onvervangbare bijdrage leveren aan het Nederlandse beleid op het terrein van ontwikkelingssamenwerking;

van mening dat een grotere financiële onafhankelijkheid van deze organisaties van de Nederlandse overheid wenselijk is;

verzoekt de regering, in de criteria op basis waarvan een beoordeling plaatsvindt over het al dan niet verlenen van subsidie, rekening te houden met de volgende zaken:

  • - ontwikkelingsorganisaties moeten met ingang van 1 januari 2009 ten minste 15% van de jaarlijkse uitgaven uit de eigen bijdrage bekostigen;

  • - daarna vindt een jaarlijkse verhoging met minimaal 2,5% van de eigen bijdrage plaats tot uiteindelijk een eigen bijdrage van ten minste 25% is bereikt;

  • - de eigen bijdrage omvat eigen fondsen, bijdragen van andere donoren, inclusief de EU, en inkomsten uit opdrachten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(27433).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Mijn tweede motie heeft betrekking op een onderwerp dat als een van de centrale pijlers van het medefinancieringsprogramma en -stelsel geldt, namelijk de maatschappijopbouw.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het nieuwe medefinancieringsstelsel realisering van drie aan elkaar gelijkwaardige doelen nastreeft, namelijk directe armoedebestrijding, beleidsbeïnvloeding en maatschappijopbouw;

van mening dat "maatschappijopbouw" van groot belang is voor de versterking van onder andere civil society en bijdraagt aan democratisering;

constaterende dat het in het medefinancieringsstelsel nog onvoldoende duidelijk is hoe de doelstelling "maatschappijopbouw" vorm moet krijgen;

verzoekt de regering om in overleg met de organisaties dit doel verder uit te werken, daarbij bijvoorbeeld aandacht te geven aan best practices, en deze nadere uitwerking vóór de begrotingsbehandeling 2006 aan het parlement toe te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(27433).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik zou graag een drietal moties indienen op punten waarover wij in het overleg met de minister hebben gedebatteerd en waarover wij graag een uitspraak van de Kamer zouden willen vragen. Het betreft in de eerste plaats de kwestie van de eigen bijdrage.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om een bepaald percentage aan eigen bijdrage te hanteren als criterium voor het in aanmerking komen voor subsidies in het kader van het medefinancieringsprogramma;

van mening dat een strikt hanteren van een percentage ongewenste consequenties kan hebben voor particuliere organisaties die zich aantoonbaar hebben ingezet voor het verhogen van de eigen bijdrage;

verzoekt de regering om in Van der Staaijhet beleidskader medefinanciering een hardheidsclausule op te nemen die de mogelijkheid biedt om ook aanvragen in behandeling te nemen van particuliere organisaties die weliswaar het percentage niet gehaald hebben, maar zich wel aantoonbaar hebben ingezet voor het verhogen van de eigen bijdrage en anderszins kunnen laten zien over een goed maatschappelijk draagvlak te beschikken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(27433).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister de eigenstandige positie van de particuliere organisaties erkent;

constaterende dat het wenselijk is om deze organisaties te betrekken bij de invulling van de beleidsthema's teneinde ruimte te bieden voor innovatieve en complementaire bijdragen die genoemde organisaties kunnen leveren;

verzoekt de regering om in de toekomst de particuliere organisaties vooraf op volwaardige wijze te betrekken bij het kiezen en invullen van de beleidsthema's voor ontwikkelingssamenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Huizinga-Heringa en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(27433).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer zich eerder heeft uitgesproken voor een eerlijk speelveld op het terrein van de medefinanciering zodat de comperatieve meerwaarde van de organisaties die nu onder het TMF vallen, behouden blijft (27433, nr. 21);

constaterende dat het conceptbeleidskader geen bepalingen bevat die hiervoor een garantie bieden;

verzoekt de regering om in het beleidskader een bepaling op te nemen die waarborgt dat zowel door de Adviescommissie als door de minister bij de beoordeling van aanvragen rekening gehouden wordt met een goede verdeling over beleidsthema's zodat de comperatieve meerwaarde van kleinere particuliere organisaties behouden blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Huizinga-Heringa en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(27433).

De heer Brinkel (CDA):

Voorzitter. Ontwikkelingssamenwerking is niet alleen een zaak van regering tot regering, maar vooral ook van samenleving tot samenleving. Het medefinancieringsprogramma is het instrument bij uitstek dat daar recht aan doet. Veel medefinancieringsorganisaties zijn financieel vrijwel geheel afhankelijk geworden van de overheid. De CDA-fractie kiest daar tegenover de lijn van herstel van maatschappelijke verankering van medefinancieringsorganisaties. Die verankering, dat maatschappelijk draagvlak, blijkt niet alleen uit de fondsen die een organisatie weet op te brengen uit de samenleving. Ook het aantal vrijwilligers dat zich in een medefinancieringsorganisatie inzet in ontwikkelingslanden hoort wat mijn fractie betreft mee te tellen als een vorm van eigen bijdrage.

Ik wijs als voorbeeld op een organisatie als Press Now. Die mobiliseert geen geld ten behoeve van partners in ontwikkelingslanden, maar zendt journalisten uit en deelt daarmee expertise over hoe om te gaan met een vrije pers in een democratische omgeving. Dit soort organisaties zou door een eis van een eigen bijdrage van 25% in de problemen kunnen komen omdat zij geen geld mobiliseren, maar expertise. Om dat bij te stellen, stelt mijn fractie een motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het vragen van een eigen bijdrage aan de medefinancieringsorganisaties een belangrijk instrument is om de maatschappelijke verankering van die organisaties te bevorderen;

constaterende dat de maatschappelijke verankering ook blijkt uit de inzet van vrijwilligers in ontwikkelingslanden die bepaalde organisaties weten te mobiliseren;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe het aantal vrijwilligers dat medefinancieringsorganisaties weten in te zetten in ontwikkelingslanden kan worden meegeteld als eigen bijdrage en de Kamer hiervan op korte termijn op de hoogte te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(27433).

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie ziet zich door de inflexibele houding van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking genoodzaakt om een motie in te dienen. Wij zouden liever zien dat de minister de eigen bijdrage van 25% als drempelcriterium in het nieuwe medefinancieringsstelsel zou afschaffen en de eigen bijdrage van particuliere organisaties aan duurzame armoedebestrijding op een andere manier, bijvoorbeeld in de vorm van expertise, te beoordelen. De motie die ik ga voorlezen, dien ik in samen in met mevrouw Van der Laan van de fractie van D66. Wij beschouwen het als een compromisvoorstel.

De Kamer,

gehoord de Tjon-A-Tenberaadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is, in het nieuwe medefinancieringsstelsel een eigen bijdrage van 25% als drempelcriterium te gebruiken voor de te subsidiëren particuliere organisaties;

van mening dat:

  • a. bij de beoordeling voor de subsidietoewijzing in dit kader allereerst de kwaliteit van de geleverde output van de betreffende ontwikkelingsorganisaties een doorslaggevend criterium zou moeten zijn;

  • b. een "substantiële" eigen bijdrage van deze organisaties een kwaliteitscriterium kan zijn bij de beoordeling van hun draagvlak in de Nederlandse samenleving;

  • c. een grotere, gedwongen concurrentie van deze organisaties op de fondsenwervingsmarkt voor goede doelen om verschillende redenen ongewenst is;

verzoekt de regering, dit drempelcriterium van 25% te verlagen tot 15% als gemiddelde over de totale subsidieperiode van 4 jaar, inclusief de bijdragen van andere donoren zoals de Europese Unie en andere multilaterale organisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tjon-A-Ten en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(27433).

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

De minister heeft mijn fractie niet kunnen overtuigen van het feit dat er in het nieuwe medefinancieringsbeleidskader sprake is van het behoud van diversiteit en pluriformiteit in de zin van interventies, doelgroepen, waardeoriëntaties en dergelijke, en van erkenning van de zelfstandigheid van de betrokken maatschappelijke organisaties. Daarom dien ik mede namens mevrouw Van der Laan van de fractie van D66 de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering in het nieuwe medefinancieringsstelsel de basis voor de subsidieverstrekking aan thematische organisaties per organisatie wil beperken tot één uit een totaal van zes nader omschreven thema's;

tevens overwegende dat bepaalde, gespecialiseerde thematische organisaties daardoor onnodige beperkingen worden opgelegd en nieuwe ontwikkelingen tussen wal en schip zullen geraken dan wel overgelaten worden aan de Europese Unie en andere multilaterale organisaties;

van mening dat de omschrijving van de zes thema's geen wezenlijke beperkingen dient in te houden ten opzichte van de Millennium Development Goals (MDG's);

verzoekt de regering, tijdig voor het van start gaan van het nieuwe medefinancieringsstelsel de Kamer een integraal eindvoorstel te doen toekomen inzake de subsidiëring van thematische organisaties waarin de omschrijving van de betreffende thema's zo veel mogelijk aansluit bij de MDG's en overlappende activiteiten en nieuwe ontwikkelingen niet bij voorbaat worden uitgesloten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tjon-A-Ten en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(27433).

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. Ik beperk mij tot de beoordeling van de moties, als u dat goed vindt.

De voorzitter:

Heel graag!

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Wij hebben gedurende twee termijnen uitgebreid gediscussieerd over het nieuwe medefinancieringsstelsel. Het is de bedoeling dat dit een gemoderniseerd stelsel wordt met een eigen bijdrage, minder afhankelijkheid van de overheid, meer draagvlak in de samenleving en toegang voor hulporganisaties die nu nog geen gebruik maken van het medefinancieringsstelsel. Ik maak uit de motie van mevrouw Karimi op dat zij wel het idee steunt om een eigen bijdrage te introduceren met alle ins en outs die ook ik in mijn voorstel heb staan, maar dat zij een langer traject kiest. Ik wijs dat af, want het traject van mevrouw Karimi is veel te lang. Dat loopt namelijk tot 2013 en wel voor de volledige 25%. Dan zijn wij dus ver voorbij de eerstvolgende periode van het medefinancieringsstelsel. Dan zet je er dus geen druk op. Ik heb een- en andermaal betoogd dat 25 een redelijk percentage is. Er zijn hulporganisaties die deze grens al overschrijden en die al een grotere eigen bijdrage weten te genereren. In het voorstel van de regering heeft men 3 1/2 jaar lang de tijd om toe te groeien naar 25%. Dat is toch echt niet te veel gevraagd. Daarom ontraad ik ten zeerste het aannemen van deze motie.

De heer Van der Staaij stelt een hardheidsclausule voor. Mocht het zo zijn dat organisaties de eigen bijdrage van 25% niet kunnen halen, zou er eventueel nog een aparte beoordeling moeten kunnen volgen. Als je dit zou doen, zou je niet een echt drempelcriterium invoeren. Je zou alternatieven en uitzonderingen een kans geven in het stelsel. Ik moet eerlijk zeggen dat dit onevenredig zou zijn ten opzichte van de organisaties die wel voldoen aan de criteria in het voorstel. Ik ontraad het aannemen van deze motie eveneens ten stelligste.

Dat geldt niet voor de volgende motie van de heer Van der Staaij. Deze motie gaat over het betrekken van de organisaties bij het vaststellen van de beleidsthema's. Dat is gebruikelijk. Wij stellen niet eenzijdig vast welke beleidsthema's in het programma zullen worden gebruikt. Wij stellen de thema's pas vast nadat wij overleg met de organisaties hebben gevoerd. Ik beschouw deze motie derhalve als een ondersteuning van het beleid.

Een andere motie van de heer Van der Staaij heeft betrekking op groot/klein. Hij maakt een onderscheid tussen grote en kleine organisaties. Ik heb een- en andermaal betoogd dat wij een dergelijk verschil zullen hanteren. Deze motie is dan ook overbodig.

De heer Brinkel vraagt in een motie om een nader onderzoek naar het meetellen van het aantal vrijwilligers dat binnen de organisaties actief is bij het drempelcriterium. Zoals ik al eerder heb uitgelegd, zou dat een heel ingewikkelde aangelegenheid zijn. Overigens hebben wij op dit moment die mogelijkheid binnen het TMF-systeem. Er wordt echter nauwelijks gebruik van gemaakt. Het is blijkbaar geen aantrekkelijke optie om de inzet van vrijwilligers te kwantificeren en, met alle waarborgen omkleed, te controleren. Ik ontraad daarom ten zeerste het aannemen van deze motie.

Mevrouw Tjon-A-Ten heeft een motie ingediend ten aanzien van het verlagen van het drempelcriterium van 25% naar 15%. Haar motie wijkt af van die van mevrouw Karimi en komt op een lager percentage uit. Zoals ik eerder heb betoogd vind ik het voor de modernisering van het medefinancieringsstelsel van groot belang dat wij de vaart erin houden. Wij geven er 3 1/2 jaar de tijd voor om de eigen bijdrage van 25% te bereiken. Dat acht ik verantwoord. Naar mijn overtuiging is het niet verantwoord om daaraan nog eens een aantal jaar toe te voegen dan wel met 15% te volstaan. Een hulporganisatie kan niet op eigen benen staan wanneer een eigen bijdrage van 15% het maximale zou moeten zijn. Men zal dan toch meer zijn best moeten doen om een eigen positie in de samenleving te verwerven, los van de overheid. Ik ontraad aanvaarding van deze motie.

Een andere motie van mevrouw Tjon-A-Ten heeft betrekking op de subsidiëring van thematische organisaties en op de thema's die bij subsidiëring in aanmerking worden genomen. Op dit punt hebben wij duidelijke afspraken met de organisaties gemaakt. De zeven thema's passen bij de MDG-architectuur en ik vind dat wij in dezen alleszins verantwoord handelen. Ik heb naar aanleiding van het debat een verbreding aangebracht, zodat ook aandacht besteed kan worden aan de bestrijding van HIV/aids en aan basisgezondheidszorg. Verder kan men bij het streven naar vrede en veiligheid flexibeler zijn bij het in aanmerking nemen van bijvoorbeeld de mogelijkheden van conflictpreventie. Wat mij betreft doen wij daarmee voldoende. Ik ontraad aanneming van de motie, omdat anders de vaststelling van de thematische beleidsvoornemens in een ander licht zou komen te staan. Ik vind dus dat wij alleszins verantwoord hebben gehandeld. Wij hebben de besluiten genomen in overleg met de betrokken organisaties. Ik zie dus niet in dat wij van dat beleid zouden moeten afwijken.

Mevrouw Karimi heeft een motie ingediend over maatschappijopbouw. Die motie houdt verband met het stelsel van medefinanciering. Het is altijd belangrijk om te weten wat wij onder maatschappijopbouw verstaan. Wat het dictum betreft: ik ben het met mevrouw Karimi eens dat wij voor ons zelf moeten nagaan wat wij verstaan onder maatschappijopbouw en wat wij verwachten van een organisatie. Zelf zou ik ook graag zien dat er een kwaliteitsimpuls werd gegeven. Nu wordt er ook al veel goed gedaan. Wij zullen nagaan hoe wij te werk moeten gaan en of wij aandacht moeten besteden aan best practices. Ik kan niet overzien of de nadere uitwerking al voor de behandeling van de begroting voor 2006 naar het parlement kan worden gestuurd. Ik zeg toe dat wij ons best doen om tot een nadere aanduiding te komen. Misschien is de motie hiermee overbodig, maar het oordeel daarover laat ik graag aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om aanstaande donderdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik verzoek u om dan de motie van mevrouw Tjon-A-Ten en mevrouw Van der Laan over de eigen bijdrage eerst in stemming te brengen.

De voorzitter:

Dat zal ik doen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven