Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met het bieden van meer ruimte voor het invullen van expressieactiviteiten en het invoeren van de mogelijkheid dat het onderwijs mede de Duitse of Franse taal omvat (29959).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik zou vandaag graag de eerste termijn van de kant van de Kamer willen afronden. Ik heb niet de illusie dat wij veel verder komen. Wij hebben nog drie kwartier, omdat wij vanmiddag echt precies om 14.00 uur moeten en willen beginnen met het debat met minister Donner.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Het regeringsvoorstel betreft nu alleen nog maar het voorstel om het mogelijk te maken dat in het basisonderwijs twee vreemde talen worden aangeboden. Naast Engels kunnen basisscholen straks ook Frans of Duits aanbieden. Wij constateren met tevredenheid dat de regering blijft bij het wettelijke uitgangspunt dat het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands. Wij vragen ons wel ernstig af of de wettelijke mogelijkheid tot het aanbieden van Frans of Duits niet vooral een symboolmaatregel is. Er komen geen kerndoelen of extra faciliteiten. Op veel scholen is de kwaliteit van het Nederlandse taalonderwijs nog onder de maat; daarover hebben wij eerder vandaag al gesproken. Alle aandacht en tijd wordt dan ook daaraan besteed. Daarnaast is er een gebrek aan bekwaamheid in vreemde talen bij het zittende personeel; dat geldt nu ook al voor het Engels. Daardoor zal de mogelijkheid tot het daadwerkelijk aanbieden van Duits of Frans voorbehouden zijn aan een beperkt aantal scholen. De voorgestelde proefprojecten zullen daaraan waarschijnlijk weinig veranderen. Niettemin zal mijn fractie instemmen met de voorgestelde wijziging van de Wet op het primair onderwijs.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Een halfjaar geleden was er in het vragenuur een kort debat over scholen in Rotterdam die de Engelse taal onderwezen. U was toen fel: de kwaliteit van het Nederlandse taalonderwijs zou op die scholen onderuitgaan. Nu stemt u ermee in dat scholen Frans en Duits gaan onderwijzen. Bent u van gedachten veranderd?

De heer Jan de Vries (CDA):

Nee, ik heb niet voor niets zojuist gezegd dat ik blij ben dat de regering blijft stellen dat het onderwijs in het Nederlands moet worden aangeboden. In Rotterdam en bij sommige andere scholen wilde men het onderwijs tweetalig maken, waarbij een belangrijk deel van het onderwijs zou worden aangeboden in een vreemde taal. Met dit voorstel wordt het wettelijk mogelijk gemaakt dat het vak Frans of Duits in het basisonderwijs wordt aangeboden. Dat is iets anders dan het wettelijk mogelijk maken dat tweetalig onderwijs wordt aangeboden.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Het bieden van meer ruimte aan scholen om meer en andere vakken aan te bieden en anders om te gaan met expressieactiviteiten lijkt op zichzelf een goede zaak. Wij bieden die vrijheid echter niet in een ruimte die zonder problemen wordt ingevuld. Er zijn nu al veel problemen op scholen, in het talenonderwijs en bij andere vakken. Tegen die achtergrond gaan wij de vrijheid van scholen nu verruimen; de vraag is of dat een goede zaak is.

In de kerndoelen zal niet langer worden opgenomen welke expressievormen aan de orde moeten komen, al blijven expressievakken als zodanig wel verplicht. Op zich hoeft dat geen gevolgen te hebben voor het expressieonderwijs dat nu wordt gegeven. Een consequentie zou kunnen zijn dat bepaalde scholen voor goedkope expressievakken kiezen. Wat onderneemt de minister om te voorkomen dat een tweedeling ontstaat tussen enerzijds scholen met een ruim budget die elke maand een concert bezoeken, en anderzijds scholen met een krap budget die zich ternauwernood een blokfluitlerares kunnen veroorloven? Dit voorbeeld is wellicht wat overdreven, maar het maakt wel goed duidelijk wat de uiterste consequentie kan zijn van deze verruiming. De minister zal hierop natuurlijk reageren met het standaardverhaal over de autonomie van de scholen en het vertrouwen dat ik moet stellen in de mensen in het onderwijs. Mijn vertrouwen in die mensen is groot, maar zij moeten werken met de problemen die worden veroorzaakt door de te beperkte budgetten: kunnen wij dat wel betalen? Als de keuzemogelijkheden op dit gebied worden verruimd, dan is de keus, hoe moeilijk ook en met pijn in het hart, heel snel gemaakt. Scholen zullen er dan bijvoorbeeld voor kiezen om meer te investeren in het bestrijden van de leerachterstand van sommige leerlingen en het geld niet besteden aan goede expressieactiviteiten. Dat is overigens een legitieme keus. Pas als de minister voldoende middelen beschikbaar stelt om alles te doen wat van een school verwacht mag worden, kan de scholen de ruimte worden gegund voor een eigen keuze uit de veelheid aan expressievormen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Met de wijziging die het mogelijk maakt dat het onderwijs ook de Duitse of Franse taal omvat, voldoet de minister aan de afspraken die zijn gemaakt in het Lissabonakkoord. Als ik mij niet vergis, is er in Lissabon slechts gesproken over streefdoelen; wij hebben ons er niet toe verplicht om zo snel mogelijk de mogelijkheid te bieden om in het basisonderwijs een vreemde taal aan te bieden. Daarom pleit ik voor uitstel op dit onderdeel, en dat ligt ook voor de hand. Je kunt inderdaad niet genoeg bezig zijn met een taal, maar de ervaringen met de Engelse taal in het basisonderwijs zijn bepaald niet positief. Met die ervaringen in het achterhoofd zeggen de heelmeesters: doe het maar niet. Zij geven daarbij aan dat pabo-docenten nu al tekortschieten op het gebied van spelling en rekenen, laat staan Engels. Voordat er overgegaan wordt tot de invoering van onderwijs in andere vreemde talen, zou eerst gezorgd moeten worden dat er in het Engels en in andere vakken kwalitatief gegarandeerd goed onderwijs wordt geboden. Dat wil zeggen dat er voldaan moet worden aan een aantal randvoorwaarden. Er moet goed materiaal beschikbaar zijn, boeken in plaats van stencils, om maar eens wat te noemen. Er moet ook gezorgd worden voor goede nascholingscursussen, waarbij er aandacht is voor het vergroten van de vakkennis en de didactische vaardigheden. Op dat punt ontbreekt er nu nog heel wat.

De heelmeesters hebben logischerwijze ook veel nadruk gelegd op de aansluiting met het voortgezet onderwijs. Er moet sprake zijn van doorlopende leerlijnen. Dat vindt deze minister ook van groot belang. Er mag geen sprake zijn van verschillende niveaus bij leerlingen die van het primair onderwijs doorstromen naar het voortgezet onderwijs. Bij de mogelijkheid om ook Frans of Duits aan te bieden, kan het zelfs voorkomen dat de ene basisschoolleerling wel een tweede vreemde taal heeft meegekregen en de ander niet. In beide gevallen, als er sprake is van niveauverschillen, van wel of niet Duits of Frans, is de aansluiting op het voortgezet onderwijs zodanig dat alle leerlingen helemaal opnieuw moeten beginnen. Het onderwijs in een of twee vreemde talen op de basisschool lijkt dan ook haast verspilde moeite. Ook hier spelen de financiële mogelijkheden van scholen een rol en ligt er tweedeling op de loer. Graag hoor ik van de minister een reactie op mijn opmerkingen met betrekking tot kwaliteit en aansluiting.

Het is ongeloofwaardig te stellen dat deze wetswijziging geen financiële gevolgen zal hebben voor scholen. Scholen die van deze extra vrijheid gebruik willen maken, zullen veel tijd en dus ook geld moeten investeren, want in onderwijsland geldt altijd nog dat tijd ook geld is. Scholen moeten binnen de beperkte budgetten die zij tot hun beschikking hebben, keuzes maken. Bij beide onderdelen van het voorstel speelt eenzelfde probleem: tweedeling ligt op de loer. Wil de minister reageren op mijn opmerkingen met betrekking tot het budget en het risico op tweedeling?

De scholen krijgen geen extra geld, dus zij moeten keuzes gaan maken. Spreken zij de reserves aan, zo die er al zijn? Zoeken zij sponsors, wat mij totaal onwenselijk lijkt? Of verhogen zij de ouderbijdrage? Dat kan toch niet de bedoeling van deze minister of van dit wetsvoorstel zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Vanwege de situatie die wij in het vorige debat hebben besproken, behandelen wij hier nu een enigszins afgeslankt wetsvoorstel. Het overgebleven punt is ook het punt waar wij de meeste kritiek op hadden, omdat er bij ons heel veel vragen leven over de noodzaak van dit wetsvoorstel. Dat betreft met name de introductie van een tweede vreemde taal bij leerlingen in deze leeftijdscategorie. De heer Van Bommel wees er ook al op dat, de vraag kan worden gesteld of dit werkelijk noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de Lissabon-afspraken en of wij echt verplicht zijn om dat op deze wijze te doen. Naar onze opvatting is daar nog veel ruimte en wekken wij nu wel heel erg de indruk, het braafste jongetje van de klas te willen zijn. Het betreft nu nog Frans en Duits, maar collega Lambrechts wil daar ook Spaans aan gaan toevoegen. Ik heb zelfs al commentaren gelezen van mensen die zeiden: dan kan het Russisch er ook wel bij, of het Turks. Zo kan ik nog wel even doorgaan. De vraag is echt gewettigd of dit voor deze leerlingen in deze leeftijdscategorie op deze wijze plaats moet gaan vinden.

Wij zien verder een enorm spanningsveld met het onderwijs in de Nederlandse taal. Op allerlei andere onderdelen maken wij ons, ook bij de behandeling van het vorige wetsvoorstel, heel erg druk om de vraag of het Nederlands wel goed tot zijn recht komt. Bij het vorige wetsvoorstel hebben wij dat met name besproken in verband met de bestrijding van onderwijsachterstanden. Er kan een spanningsveld ontstaan tussen de wens om de positie van het Nederlands te versterken en het creëren van de mogelijkheid om meer vreemde talen te gaan onderwijzen, met name – dat zeg ik er met nadruk bij – voor leerlingen in deze leeftijdscategorie. Mijn fractie concludeert dat de werking van artikel 9, lid 8, van de Wet primair onderwijs de laatste tijd, zeer tegen onze wens in, steeds verder onder druk komt te staan en dat dit wetsvoorstel die druk niet doet afnemen. Daarop wil ik graag een reactie van de minister horen. Mijn fractie zal het misschien moeten doen met de garanties die de minister geeft in de nota naar aanleiding van het verslag. Daar verwijst zij nog maar eens expliciet op het uitgangspunt van de wettelijke vereisten dat onderwijs wordt gegeven in de Nederlandse taal en dat scholen zelf kunnen bepalen of een kind de capaciteiten heeft. Mijn fractie is er niet gerust op dat scholen die ruimte in de praktijk van ouders zullen krijgen. Er zal wellicht enige druk op scholen worden uitgeoefend om de ontstane wettelijke mogelijkheid te benutten. Dit zal ook problemen opleveren voor leerlingen met taal- en leesproblemen. Als een school zich, wellicht onder druk van ouders, wil onderscheiden met een tweede vreemde taal in het curriculum, kan dat voor deze kinderen extra problemen opleveren.

Een ander punt is de kwaliteit van de leerkrachten die de tweede vreemde taal zouden moeten gaan onderwijzen. Het is bekend hoe dat nu soms gaat met Engels. De minister verwijst naar ondersteuning van het Europees platform. Het is de vraag of die afdoende is om het kwaliteitsniveau dat nodig is te kunnen waarborgen. Wij moeten ervoor oppassen dat bij het aanleren van een tweede vreemde taal geen valse start wordt gemaakt want dan moet het voortgezet onderwijs de problemen oplossen. Dat is voor het aanleren van een taal geen ideale situatie. Wij hebben veel vragen over dit wetsvoorstel. Het is absoluut niet vanzelfsprekend dat wij onze steun eraan zullen geven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Van het wetsvoorstel resteert alleen nog de mogelijkheid om Duits of Frans aan te bieden in het basisonderwijs. De argumenten die daarvoor zijn gegeven, zijn valide. Op de Europese top in Lissabon en in Barcelona is afgesproken dat de lidstaten zich zullen inspannen om onderwijs in twee vreemde talen aan te bieden aan jonge kinderen, dus naast Engels nog een vreemde taal. In dit voorstel is gekozen voor Frans en Duits. Wij grenzen aan Duitsland en Zuid-Limburg grenst aan een Franstalig gebied. Bovendien worden deze talen meestal ook in het voortgezet onderwijs aangeboden. De argumenten voor deze keuze zijn reëel en de keuze ligt voor de hand. De positie van het Frans en het Duits is echter voor een deel ook historisch bepaald. Van oudsher nemen deze talen een bijzondere positie in binnen ons onderwijs. Ik ontken dat niet en ik wil daar ook zeker geen afbreuk aan doen.

Zo langzamerhand mag de vraag echter wel worden gesteld of er niet even zo goede argumenten zijn te geven voor andere talen. In principe, doorredenerend in trant van de EU, zou eigenlijk geen enkele taal hiervan moeten worden uitgesloten. Ik realiseer mij heel goed dat dit een stap te ver is voor dit moment, maar ik wil op zijn minst een pleidooi houden voor het Spaans. Spaans is niet alleen een Europese taal, maar is naast Engels een groeiende wereldtaal. Ik weet ook dat ouders en scholen hier behoefte aan hebben. Op sommige scholen wordt het al buiten het curriculum gegeven. In het voortgezet onderwijs wordt Spaans ook in toenemende mate als keuzevak aangeboden. Ik heb daarom een amendement laten voorbereiden dat het mogelijk maakt om naast Frans en Duits ook Spaans als tweede taal te kiezen. Dit amendement is medeondertekend door de heer Balemans. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister en die van de andere woordvoerders.

De heer Jan de Vries (CDA):

U zegt terecht dat het op sommige scholen al mogelijk is om Spaans te volgen. Het is dan echter een keuzevak in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Is het niet juist belangrijk dat als leerlingen in groep 7 en 8 van het basisonderwijs Frans of Duits krijgen, dit doorloopt in de onderbouw van het voortgezet onderwijs? Dat bereikt u natuurlijk niet met dit amendement. Het is de vraag of de investering in het basisonderwijs voldoende rendement oplevert als er geen doorstroming is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dingen zijn natuurlijk veranderbaar. De positie die het Spaans inneemt in de wereld, in het voortgezet onderwijs en dus ook in het basisonderwijs is heel erg aan verandering onderhevig. Het gebruik van die taal groeit. Ook in het voortgezet onderwijs neemt de belangstelling voor Spaans, meestal als keuzevak, toe. Het feit dat het niet meteen na het basisonderwijs wordt gegeven, is geen reden om niet de mogelijkheid te creëren om het vak aan te bieden. Ik herhaal dat, als ik een taal zou mogen kiezen – ik weet dat dit nu voor veel ouders geldt – om als optie toe te voegen aan het basisonderwijs, Spaans voor mij nummer één is. Natuurlijk is dat altijd facultatief.

De heer Slob (ChristenUnie):

Toch blijft het wat willekeurig, want u had ook voor Turks kunnen kiezen of Russisch. Op een enkele school van het voortgezet onderwijs wordt Russisch gegeven. Uw motivering van de keuze voor Spaans klinkt, eerlijk gezegd, niet zo overtuigend.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als u mij hiermee vertelt dat ik u bij een uitbreiding aan onze zijde vind, wil ik daar wel eens over nadenken. Ik denk echter dat dit niet het geval is. Mijn argumenten voor het Spaans zijn wel degelijk goed: Spaans is op dit moment al een taal van de Europese Unie. In die zin past het ook bij de afspraken die in Lissabon en Barcelona gemaakt zijn. Het is bovendien een buitengewoon belangrijk argument dat Spaans echt een groeiende wereldtaal is. Op het ogenblik is het naast Engels de belangrijkste taal in de wereld. U vindt het geen goed argument, maar denkt u er toch eens goed over na en misschien neemt het inzicht op dit punt toe.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Van het oorspronkelijke wetsvoorstel van de regering inzake burgerschap resteren er na de nota van wijziging die bij het vorige agendapunt aan de orde was, twee onderdelen: meer ruimte voor het invullen van expressieactiviteiten en het invoeren van de mogelijkheid dat er in het primair onderwijs les wordt gegeven in Frans of Duits. Meer ruimte voor een eigen invulling van expressieactiviteiten voor scholen stuit bij mijn fractie niet op bezwaren. Met een grotere ruimte in die zin kunnen scholen zich sterker naar eigen inzicht profileren op het gebied van kunst en cultuur. Dat past wel bij onze visie op vergroting van autonomie en wat dies meer zij in het onderwijs.

Ik kom te spreken over de mogelijkheid om in het primair onderwijs les te laten geven in Frans of Duits. Dat ligt toch wel iets moeilijker. Eerst wil ik klip en klaar vaststellen dat de voertaal in ons primair onderwijs Nederlands is en blijft. Juist met het oog op de discussie over onze eigen taal, mede in de context van de internationalisering, moeten wij daar zuinig op zijn. Wij moeten daarover ook geen enkele twijfel laten bestaan. Dat wil ik dan ook beklemtonen.

Indertijd hebben wij in dit verband al de mogelijkheid opengesteld om Engels als vak te geven. De resultaten daarvan zijn niet eenduidig positief, dus ten minste gemengd. Dit noopt dus tot voorzichtigheid. De collega's hebben hier al over gesproken.

Hebben wij principiële bezwaren tegen de uitbreiding met Frans en Duits? Nee, dat niet, maar het is wel de vraag in hoeverre het realistisch is om deze mogelijkheid open te stellen. De vraag is ook of het pedagogisch gewenst is. Wij hebben namelijk nog een discussie lopen over overladen programma's. Dit zou erbij komen. Natuurlijk, een afweging in verantwoordelijkheid is best wel toevertrouwd aan de scholen. Daar treed ik verder ook niet in. Wij zenden wel signalen uit en die kunnen een impact hebben. Ik zie wel dat vooral in grensgebieden en gezien de tendens van de internationalisering, het onderwijs in de talen Frans en Duits de nodige relevantie heeft. Dit komt wel bij het reguliere curriculum en niet in de plaats van andere vakken. Dat moet wel een keer ophouden, want anders overvraag je de pedagogisch-didactische omgeving in de scholen. Het kan namelijk niet allemaal in hetzelfde kader gebeuren.

Vervolgens voegt mevrouw Lambrechts, inmiddels gesteund door de heer Balemans, daar nog een taalveld aan toe: Spaans. Natuurlijk is hier sprake van een ontwikkeling, waarvoor ik mij ogen niet sluit, maar dan moet mevrouw Lambrechts ook consequent zijn en de discussie voeren om dit vak in het voortgezet onderwijs in het curriculum op te nemen. Zij weet net zo goed als ik dat wij dan nog wel een heel complexe discussie krijgen, want alle vakken moeten passen binnen het aantal uren. Wij hebben vaak genoeg rond de tafel gezeten met allerlei schema's hoe alle vakken binnen het ene rooster passen. Dat vind ik een andere discussie. Door het primair onderwijs te laten ruiken aan de Spaanse taal en er vervolgens drie of vier jaar niets meer aan te doen, blijft dit in de lucht hangen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat nu voorligt, is alleen maar het basisonderwijs, dus ik kan het niet regelen voor het voortgezet onderwijs. Het zou inderdaad heel logisch zijn om te bezien of hiervoor, in de keuzeruimte en niet als verplichting, meer ruimte kan worden geboden in het voortgezet onderwijs. Wij hebben al wel veel ruimte aan scholen gegeven om meer keuzes te maken in hun eigen curriculum. Spaans zit daar op dit moment nog niet bij. Daar heeft de heer Van der Vlies gelijk in.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als je daarmee iets wilt, zou je daar moeten beginnen. Zo lang dat niet is geregeld, blijft het in het primair onderwijs een beetje in de lucht hangen. Dat is mijn bezwaar.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Je moet ergens beginnen. Ik zou het ook heel logisch vinden dat wij de volgende stap zetten als wij dit vandaag regelen. Dan moeten wij maar zien wie er als eerste het initiatief toe neemt. Ik zou het heel goed vinden als de minister dat doet, maar dan moeten wij eerst de hobbel van dit wetsvoorstel nemen, en zien hoe wij hiervoor ook in het voortgezet onderwijs de ruimte kunnen bieden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat klinkt natuurlijk constructief, maar wij weten hoe moeilijk het is een vak in het voortgezet onderwijs aan het curriculum toe te voegen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het gaat niet om een verplichting, in het basisonderwijs, noch in het voortgezet onderwijs, maar om een keuze.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De heer Van der Vlies zegt dat wij moeten oppassen voor overladenheid, maar ik heb het wetsvoorstel toch echt zo gelezen dat dit een keuzevak is. Ouders en scholen maken die keuze. Is het dan niet een beetje betuttelend dat wij scholen en ouders die keuze niet zouden willen bieden?

De heer Van der Vlies (SGP):

Van betutteling wil ik niet veel weten, want ik wil juist vrijheid voor de scholen. Zo kent u mij ook. Hoe meer vakken in de aanbieding zijn waaruit kan worden gekozen, in de vrijheid die wij allen bepleiten, hoe beladener het pedagogisch-didactische klimaat wordt op die scholen. Dat is ook de ervaring met het vak Engels, dat ook in de aanbieding is als keuzevak. Ik wil het niet overdrijven of overaccentueren, maar ik richtte mij op het amendement van mevrouw Lambrechts en de heer Balemans, die hieraan nog een keuzemogelijkheid toevoegen. Ik vind dat dat een keer moet ophouden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als het in de keuzeruimte zit en als wij meer vrijheid aan de scholen willen geven, in de wetenschap dat er scholen en docenten zijn die erin geloven dat dit de taalontwikkeling stimuleert – en dus ook ondersteunend kan zijn voor het leren van de Nederlandse taal – wat is dan onze reden om dat te willen tegenhouden?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb al gezegd dat ik vertrouwen heb in de afwegingen die in verantwoordelijkheid bij de scholen worden gemaakt, maar wij moeten de scholen niet overvragen. Zo zie ik dat. Je kunt wel nog meer in het basisonderwijs willen pluggen, maar het moet wel binnen dezelfde formatie en dezelfde budgetten worden opgebracht. Hoe meer keuzevakken er worden aangeboden, des te moeilijker zal het worden om dat allemaal binnen hetzelfde kader gerealiseerd en georganiseerd te krijgen.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. De scholen krijgen voor de expressievakken meer ruimte voor eigen invulling. Dat biedt scholen niet alleen de ruimte om veel beter aan te sluiten bij de belevingswereld en de interesse van de kinderen, maar geeft ze ook de gelegenheid om zich van elkaar te onderscheiden. Dat is winst. Er valt wat te kiezen. Daarmee rijst haast de vraag hoe het dan zit met de doorlopende leerlijn, maar wij staan op zichzelf positief tegenover het voorstel. Een aantal initiatieven is al goed beklonken. In Utrecht hebben wij de Kathedralen Koorschool, waar men heel nadrukkelijk muziek de boventoon laat voeren. Heel getalenteerde kinderen vinden daar hun weg; die expressievakken worden later hun beroep.

Ik kom op de ruimte voor de Franse, Duitse en Spaanse taal. Door de internationalisering komen kinderen op steeds jongere leeftijd in contact met buitenlandse talen. Bovendien leren jongere mensen veel sneller een buitenlandse taal. Ik heb twee dochters die daarvan het levende bewijs vormen. Voor het primair onderwijs wil de minister dan ook meer ruimte voor onderwijs in de Franse en Duitse taal. Het wetsvoorstel biedt scholen de mogelijkheid. Het is dus niet verplicht, het is aan de scholen, de schoolbesturen en de ouders zelf om ervoor te kiezen de leerlingen kennis te laten maken met die twee talen. Het komt bovenop het bestaande programma en wordt door het Rijk financieel niet gesteund. Wij kunnen die lijn volgen.

Zal dit zich met name gaan afspelen in de grensstreken? In Limburg en Brabant is de verbinding met het Frans en Duits namelijk heel nadrukkelijk aanwezig. Voor de grensstreek is thans sprake van een uitzonderingspositie in de wet. De Duitse en Franse taalles wordt bekostigd via Europese subsidies. Komt aan die uitzonderingspositie met dit wetsvoorstel een einde onder het motto "gelijke monniken, gelijke kappen"?

De minister beperkt haar voorstel tot de buurtalen Frans en Duits vanuit de gedachte dat de deur niet moet worden opengezet voor een herintroductie van de allochtone moedertalen en dus van OALT. Dat laatste is niet bevorderlijk voor de integratie, die ook beoogd wordt door het wetsvoorstel dat wij eerder vanochtend hebben behandeld. Hoe zal het gaan voor kinderen met een Nederlandse en een Duitse ouder? Het zal toch niet de bedoeling zijn dat die kinderen worden uitgesloten van extra taalonderwijs in het Duits? Het is misschien een formalistische vraag, maar ik heb er gek genoeg brieven over gekregen.

De minister zegt dat voor Frans en Duits is gekozen, omdat wij daarmee sterke handelsbanden hebben. Ik vind dat wat vergezocht. Wij drijven vanuit onze geschiedenis handel over de hele wereld. Zeker als wij het goed aanpakken, is er een kans dat China ooit onze grootste handelspartner wordt. Ik zit eerlijk gezegd niet te wachten op Chinees in het Nederlands onderwijs. Ik heb steun verleend aan het amendement van mevrouw Lambrechts inzake het Spaans. Spaans is een Europese taal, een wereldtaal, en behoort wat mij betreft tot dezelfde categorie als Frans en Duits. Er zijn scholen die ermee werken. Ik noem de Esprit Scholengemeenschap, de Europaschool in Amsterdam en de aansluiting van het primair onderwijs op het voortgezet onderwijs Italiaans aan het Amsterdams Lyceum en Spaans op het Berlage Lyceum biedt. Als het amendement voor het Spaans wordt aangenomen, blijft er nog het probleem van het Italiaans. Mag dat dan blijven voortbestaan? Er is de mogelijkheid van een ontheffing op grond van artikel 9, lid 9, van de Wet op het primair onderwijs. Zal die ontheffingsbepaling gehandhaafd worden? Voor het Italiaans op het Amsterdams Lyceum mag het doek niet vallen, terwijl wij weten dat het daar goed werkt. Als dat zo is, ben ik tevreden. Wij vragen om Spaans toe te voegen aan Frans en Duits.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik begrijp dat de heer Balemans het voorstel steunt om scholen de vrijheid te geven een eigen keuze te maken. Hij voegt daaraan toe dat, als men kiest voor Frans, Duits, Spaans of Italiaans, dit allemaal extra is, en dat dat moet kunnen, zelfs op basis van de ontheffingsmogelijkheid. Stel dat de school zegt: dat willen wij doen omdat het goed is voor onze leerlingen en hun ouders stemmen ermee in, maar de 5,5 uur per dag is eigenlijk te beperkt om daar alles binnen te proppen. Vindt de heer Balemans dat die scholen die keuzevrijheid dan moeten hebben?

De heer Balemans (VVD):

Ik geloof dat dat wetsvoorstel vandaag van de agenda is afgevoerd! Men is niet verplicht om dit vak toe te voegen aan het programma van de school, dus men kan daarover beslissen. Voor het overige blijft gewoon staan wat we in het wetsvoorstel hebben besproken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Dat is me iets te makkelijk. Scholen moeten de ruimte hebben om extra taalonderwijs te geven. Dat heeft consequenties voor de wijze waarop de school het onderwijs moet inrichten. Dat kan ook consequenties hebben voor de beschikbare onderwijstijd. U zegt dat extra talen bovenop het bestaande, verplichte curriculum niet ten koste mogen gaan van het verplichte curriculum. Dan moet u accepteren dat dat meer onderwijstijd oplevert.

De heer Balemans (VVD):

Om te beginnen is het vrijwillig, en niet verplicht. Het is dus een keuze die ouders en scholen zelf maken. Dat betekent dus dat dat buiten het normale onderwijsprogramma om gebeurt. Dat is de vrije tijd waarin we vroeger voetbalden, en waarop ze nu op school zitten om die extra lessen te krijgen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het gaat hier niet om het invullen van de vrije tijd. Met dit wetsvoorstel realiseren we nu juist dat dat binnen de officiële onderwijstijd mag en kan gebeuren.

De heer Balemans (VVD):

Bovenop het curriculum. Het is niet verplicht.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. De wijzigingen die in dit voorstel staan, hebben op zich mijn warme steun. Nederland heeft zich altijd gekenmerkt door een open blik over de grenzen. Vanuit intellectuele nieuwsgierigheid, zoals onze denkers van Erasmus tot Spinoza kenmerkte, maar ook vanuit gezond eigenbelang. Onze eigen economische vooruitgang is nu eenmaal onlosmakelijk verbonden aan de economische voorspoed in onze buurlanden, en aan de economische groei op internationaal vlak. Het gezonde eigenbelang mag een stuk eerlijker worden, maar dat neemt niet weg dat kennis nemen van en kennis maken met andere culturen daartoe voorwaarden zijn.

Maar nu het voorliggende wetsvoorstel. Het gaat niet om het voortgezet onderwijs, maar om leerlingen op de basisschool. Mijn vraag is, in hoeverre scholen die ertoe overgaan om klassikaal een extra vreemde taal aan te bieden erin kunnen slagen om het kwaliteitsniveau in andere vakken gelijk te houden. Het antwoord van de minister hierop is nog iets te mager. Natuurlijk kunnen scholen zien en bepalen in hoeverre hun leerlingen het ook aankunnen, maar er kan een spanning optreden. Scholen krijgen wellicht te maken met de druk van concurrentieoverwegingen, of van bepaalde ouders die het graag ingevoerd zien, wellicht ten koste van andere ouders, met andere kinderen. Het is belangrijk om daarop een duidelijk, degelijk antwoord te krijgen. Nogmaals, mijn grondhouding is positief ten aanzien van de mogelijkheden om extra talen te leren. Maar we zitten in een lastige tijd, waarin sommige pabo-studenten moeten worden bijgeschoold om op het niveau van groep acht te komen en waar we zien dat het technisch lezen in het onderwijs achterblijft. Kortom, geen ideale voorwaarden voor het wellicht invoeren van extra vreemde talen. Graag een reactie van de minister. In hoeverre kan dit budgettair neutraal worden gerealiseerd? Sommige scholen zullen extra middelen nodig hebben. Als daarvoor geen voorzieningen worden getroffen, kan dat tot een tweedeling leiden. Er zijn scholen die voldoende reserves hebben om hiertoe over te gaan, maar andere scholen, die het wellicht graag zouden willen en er misschien extra onderwijstijd voor willen reserveren, hebben de middelen niet. Ik vrees een ongelijkheid van mogelijkheden. Wij moeten daar scherp op letten.

Waarom gaat het voorstel alleen over Duits en Frans? Ik begrijp niet waarom wij alleen voor deze twee talen kiezen. Het argument dat Frankrijk en Duitsland onze buurlanden zijn, is niet voldoende. Je kunt ook vanuit andere interesses redeneren. Steeds meer andere talen verbreden onze horizon. Europa is gelukkig niet alleen de Frans-Duitse as. Dit hoeft niet te leiden tot een herintroductie van OALT, wat de minister in haar memorie van toelichting ook al heeft uitgesloten. Wij moeten daarover niet panisch doen.

Ook voor mijn fractie is Spaans interessant. Het is niet alleen een wereldtaal, maar ook een taal die steeds meer invloed krijgt op de jeugdcultuur. Dat merk je in je omgeving aan liedjes en films. Het is een taal die in Europa sterk in opkomst is en de bijbehorende cultuur zal een sterke invloed krijgen. Waarom gaat het voorstel niet over Duits en Spaans of Frans en Spaans? Wij beperken ons met alleen Frans en Duits teveel tot een ouderwetse denkwijze, met de grote, machtige staten in ons Europa. In dat opzicht kunnen wij veel opener en cosmopolitischer zijn. Ik sluit mij aan bij de vragen over het keuzevak Spaans. Wel is het daarvoor cruciaal dat mijn eerdere vragen goed beantwoord worden, want die heb ik gesteld omdat ik bang ben voor onbedoelde effecten, die ons taalonderwijs onder druk kunnen zetten.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Mijn fractie steunt het wetsvoorstel van de minister. Wij willen scholen die vrijwillig ervoor kiezen om Duits, Frans of Spaans aan te bieden, uiteraard na goed overleg met ouders, niet in de weg staan. Wij hebben wel enige zorgen. Mogelijk zijn er scholen die alledrie de talen willen aanbieden. Ik kan mij voorstellen dat dat voor leerlingen belastend kan zijn. Er moet wel recht worden gedaan aan het kerncurriculum, waar niets van afgeknabbeld mag worden.

Ik heb twijfels bij het amendement van mevrouw Lambrechts, want ik zie ook het gat tussen po en vo. Bij Duits en Frans is de aansluiting er wel, maar bij Spaans niet. Wij moeten daaraan iets doen of met Spaans heel terughoudend zijn. Mijn fractie staat positief tegenover het amendement, maar is nog niet helemaal zeker. Ik wacht de reactie van de minister op het amendement af.

Ik ben voormalig lerares Duits. Ik moet er niet aan denken dat de gemiddelde po-leraar als een soort Rudy Carrell voor de klas staat en les moet geven in verschrikkelijk Duits. Wat doen wij aan de bekwaamheid van de leerkrachten? Wij weten dat het niet altijd even goed gaat met het Engels, dat nu ook wordt gegeven op de lagere scholen. Frans en Duits zijn geen gemakkelijke talen. Wij horen ze niet zo veel op de televisie. Kinderen maken veel sneller kennis met Engels dan met beide andere talen of Spaans. Als er dan een onbevoegde leraar voor de klas staat en er sprake is van prutswerk, schieten wij daar natuurlijk niets mee op. Dan moeten wij de kinderen in de brugklas dingen gaan afleren in plaats van dat wij ze een voorsprong in de brugklas geven. Hoe ziet de minister die bevoegdheid van leraren? Kan zij explicieter aangeven wat ik mij moet voorstellen bij het model dat zij wil laten ontwikkelen door het Europees Platform? Dat model vooronderstelt namelijk een voldoende bekwame leerkracht of een native speaker. Wat is in haar ogen voldoende bekwaam? Kan dat een pabo-afgestudeerde leraar zijn die bijvoorbeeld een module Frans of Duits bij de lerarenopleiding heeft gevolgd? Of is zij van mening dat een talencursus bij het LOI al voldoende is? Ik zou er echt voor willen pleiten dat hiervoor een goede leraar voor de klas komt te staan.

Het wetsvoorstel veronderstelt dat de onderhavige lessen onder schooltijd kunnen worden gegeven. Als ik het goed heb, zijn 7520 uur beschikbaar voor de gehele periode van zes jaar van de basisschool. Is het de bedoeling van de minister dat scholen buiten dat minimumaantal uren die tweede vreemde taal of meerdere vreemde talen aanbieden of kan het er ook binnen? In dat laatste geval zou het ten koste gaan van het kerncurriculum, hetgeen ik niet zou willen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Bij de behandeling van het vorige wetsvoorstel heb ik één vraag van de heer Jan de Vries onbeantwoord gelaten, namelijk de vraag of wij onverkort het wetsvoorstel van de minister steunen. Het leek mij gepast om het antwoord op die vraag vanaf deze plaats te geven, ook om de indruk weg te nemen alsof er een soort koppelverkoop zou hebben plaatsgevonden, hetgeen geen recht zou doen aan de inhoud van dit wetsvoorstel. In ieder geval kan ik hier namens mijn fractie steun voor het wetsvoorstel uitspreken. Dat is een geheel eigenstandig oordeel op grond van de inhoud. Dat mag ook geen verbazing wekken, omdat wij het van harte hebben ondersteund dat bij de herziening van de kerndoelen is beoogd om meer vrijheid te geven om recht doen aan de verschillen tussen leerlingen, om af te wegen welke kerndoelen precies en welke kerndoelen minder gedetailleerd omschreven konden worden, zodat er nu meer ruimte te bieden is voor het invullen van de expressievakken.

Dan de keuzemogelijkheid van een tweede vreemde taal. Ik ben hier altijd voorstander geweest van het geven van de keuze aan scholen om kinderen meer talen te leren. Ik ben er namelijk van overtuigd dat dat de taalontwikkeling stimuleert. Men moet mij dat vanuit mijn achtergrond als taalkundige maar vergeven. Het was ook de reden waarom ik anders aankeek tegen de gehele discussie over OALT. Overigens ontstaat vandaag weer het misverstand dat het daarbij alleen maar ging om het lesgeven in een andere taal terwijl de praktijk was dat het om 80% ging om ondersteuning van het Nederlands. Daarom vind ik het nog steeds jammer dat het is afgeschaft. Maar goed, die discussie hebben wij gehad. Mijn fractie kan zich van harte vinden in het wetsvoorstel van de minister dat de keuzemogelijkheid omvat om Frans en Duits aan te bieden. Het argument dat sommigen aanvoeren dat dit een duidelijke verzwaring betekent voor de basisscholen, ondersteun ik niet. Als je recht wil doen aan verschillen, kan het zijn dat het ene kind er meer baat bij heeft om les in verschillende vreemde talen te krijgen. Ik ben een hartgrondig pleitbezorgster van meer differentiatie zoals meer beroepsgericht en praktijkgericht lesgeven in de bovenbouw van het basisonderwijs. Daar past dit natuurlijk ook bij. Dit is de andere kant van die medaille.

Dan het Spaans. In onze eigen historie is in feite de beste legitimatie te vinden om het Spaans toe te voegen. Nederland heeft namelijk vanuit het verleden een uitzonderlijke band met die taal. Het is overigens ook de taal van onze kroonprinses. Wij hebben een verbintenis met die taal. Het lijkt mij logisch om de Spaanse taal aan het onderwijspakket toe te voegen. De reden daarvoor is niet alleen dat het een Europese taal is, maar ook dat die zich ontwikkelt als wereldtaal en dat veel kinderen daarvan waarschijnlijk gebruik willen maken. Ik ga uit van de filosofie dat het leren van de ene taal het leren van de andere taal bevordert en zie dat dus niet als een bezwaar. Hoe staat de minister daar tegenover? Graag verneem ik of zij daartegen praktische bezwaren heeft, of dat zij van mening is dat het een groeimodel is. Het argument dat de Spaanse taal in het voortgezet onderwijs in de onderbouw niet wordt aangeboden, vind ik niet sterk. Kinderen leren namelijk niet alleen op school. Als zij belangstelling hebben, is een dergelijke periode altijd overbrugbaar. Tijdens de discussie over het vmbo heb ik ervoor gepleit om het Spaans opnieuw als examenvak op te nemen. Als wij deze hobbel nemen, kan ik mij goed voorstellen dat wij een en ander ook doorzetten in het voortgezet onderwijs. Dat is voor mij echter niet logischerwijs een "één op één"-stap. Het is ook mogelijk om het vak Spaans als keuzemogelijkheid toe te voegen en de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs te volgen. Ik wil de minister de ruimte geven om hierop te reageren, alvorens mijn definitieve steun toe te zeggen aan het amendement-Lambrechts/Balemans.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het eind van de eerste termijn. Zoals gezegd, houden wij het daar vandaag bij. Vanmiddag zal namelijk een ander debat worden gevoerd. Ik stel voor om het debat op een nader te bepalen moment voort te zetten.

Minister Van der Hoeven:

Ik zou graag willen weten wanneer dit debat zal worden vervolgd, want wij hebben te maken met bepaalde termijnen. Als wij te lang wachten, halen wij die termijnen niet. Ik ben er daarom voorstander van dit debat vanavond voort te zetten en anders in ieder geval volgende week. Als wij dat dan niet voortzetten, zullen er problemen ontstaan.

De voorzitter:

Ik stel voor, dit debat begin volgende week te hervatten.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik ondersteun het verzoek van de minister, omdat het vorige wetsvoorstel daarmee samenhangt. De initiatiefnemers zijn steeds flexibel geweest, maar ik vind dat wij nu moeten besluiten om op korte termijn over te gaan tot stemming over het andere wetsvoorstel. Dat is echter alleen mogelijk als dit wetsvoorstel is behandeld.

De voorzitter:

Wij zullen ons uiterste best doen om het vervolg van dit debat begin volgende week in te plannen.

De vergadering wordt van 13.05 uur tot 13.45 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven