Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2005 (29800 VII).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Mijn excuses aan de woordvoerders en de bewindslieden. Ik hoop dat u er enig begrip voor kunt hebben dat de begrotingsbehandeling van het ministerie van Justitie wat langer heeft geduurd.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties hartelijk voor de ons toegestuurde begroting. Dit begrotingsoverleg vindt plaats in een niet al te gemakkelijk tijdsgewricht, want de positie van minister Remkes is er na het debat over de moord op Theo van Gogh niet sterker op geworden. De scherpste kritiek kwam uit de eigen VVD-fractie. Met spanning wordt nog gewacht op de discussie over het rapport-Havermans.

Minister Remkes heeft de laatste periode gegrossierd in fouten, met name rond de AIVD, veiligheid en het binnenlands bestuur. Wij missen visie bij deze minister. Gaf hij terrorisme weg aan minister Donner, de dossiers gemeenten en decentraal bestuur heeft hij grotendeels weggegeven aan de ministers Zalm en De Graaf. Daarop zal ik ingaan in deze begrotingsbehandeling.

De begroting begint met de mooie woorden: veiligheid, kwaliteit van de overheid en bestuurlijke vernieuwing zijn de komende jaren de belangrijkste thema's. Samenwerking met andere partijen staat daarbij voorop, zoals de andere overheden, maar ook burgers, bedrijven en instellingen. Deze openingstekst van de begroting zou ik van harte kunnen delen, want niets is minder waar, dan dat in dit moeilijke tijdsgewricht veiligheid, de kwaliteit van de overheid en de dienstverlening zwaarder onder druk lijken te staan dan ooit.

Ik moet echter constateren dat vooral de gemeenten het nakijken hebben gehad. Dat is niet terecht. In deze moeilijke weken trekken met name raadsleden, wethouders en burgemeesters de gemeenten in. Zij gaan naar de wijken, bezoeken scholen, moskeeën en kerken. Zij zijn continu in gesprek met burgers. Ons lokaal bestuur is daarin wederom van eminent belang. Zij zijn het directe aanspreekpunt voor burgers. Wij moeten dat koesteren, als Kamer, als ministers en als samenleving. Wij kunnen die lokale bestuurders niet van ons vervreemden.

Voor de fractie van de Partij van de Arbeid is de grote vraag wat de praktijk zal worden in 2005. De ervaringen van 2004 hebben ons geleerd dat de mooie woorden van dit kabinet alleen woorden zijn en geen dagelijkse werkelijkheid. Voor ons is dit een begroting van grote tegenstrijdigheden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is naar onze mening te onzichtbaar geworden. Daarover willen wij met hem in gesprek gaan. Ik heb vijf punten.

1. Samenwerking met andere partijen staat voorop. Dat is niet waar. Dit kabinet werkt niet samen. Bij dit kabinet is sprake van een centralistische agenda, zeker ten opzichte van de decentrale overheden. Die agenda wordt vreemd genoeg, vooral wat de financiën betreft, gedomineerd door de minister van Financiën. Het is ons volstrekt onduidelijk waarom de minister van Binnenlandse Zaken dat allemaal uit handen geeft. De gemeenten worden van bovenaf in de tang genomen. Het overleg met de gemeenten was ernstig verstoord.

Wij zijn blij met het overleg dat er is geweest met VNG en IPO en met de overeenstemming die is bereikt. Dat was hard nodig, want het kon zo niet langer doorgaan. Wij hopen dat de stukken die zijn geproduceerd en de overeenstemming die is bereikt een goede eerste stap is naar een nieuwe relatie.

De heer Van der Ham (D66):

U zei dat er problemen en conflicten waren met de lokale overheden, maar dat de partijen er uiteindelijk uitgekomen zijn. Zo gaat het toch meestal. Wat is dan precies het probleem?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Er is al ruim een jaar sprake van een verstoring van de betrekkingen. Dat is zo hoog opgelopen dat er twee keer een bijzondere ledenvergadering is geweest van de VNG. Waar was dat dan voor nodig? Als je samenwerken met andere overheden en respect voor anderen als motto hebt, dan laat je het zover niet komen. Nu is er een eerste stap gezet. Ik geef toe dat ik daar blij mee ben, maar ik blijf bezorgd, want het is slechts een eerste stap. Ik blijf behoedzaam volgen hoe de volgende stappen zullen zijn, want er is ook nog een lijst "niet opgelost".

De heer Van der Ham (D66):

U zegt dat u het behoedzaam volgt, maar ik vind het prettiger als mensen vooruitdenken. U weet ook dat gemeenten op dit moment eigenlijk niet zo goed functioneren. Kijk maar naar het onderzoek van Berenschot. Een beetje druk op de gemeenten om beter te functioneren is dan toch niet erg? Dat er wel eens onaardige dingen gezegd worden, hoort er gewoon bij. Dat is nuttig om er goed uit te komen, wat uiteindelijk ook is gebeurd.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Een beetje druk uitoefenen is natuurlijk wat anders dan een verstoorde dialoog en daar was sprake van. Ik vraag de minister van Binnenlandse Zaken waarom dat allemaal nodig was en hoe het zover is gekomen. Waarom was er tot tweemaal toe een bijzondere ledenvergadering van de VNG nodig? Dat staat haaks op de visie van het kabinet.

Voorzitter. Waar was de minister van Binnenlandse Zaken toen minister Verdonk zich uitsprak over de voordelen van de centralistische staat? Ik had minstens een tegenartikel verwacht in de Volkskrant van de volgende dag, waarin klip en klaar had gestaan dat wij niet in een centralistische staat leven maar in een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Dan had de minister van Binnenlandse Zaken zich laten zien. Waar was de minister van Binnenlandse Zaken bij het hevige verzet van de gemeenten tegen de afschaffing van de OZB en daarmee de aantasting van de lokale autonomie? Nu is er nog een lange weg te gaan, want de gemeenten zijn ernstig beperkt in hun mogelijkheden en er is al een hele tijd gebrek aan respect en aan dialoog. De gemeenten staan inmiddels met de rug tegen de muur van hun eigen bestuurskracht. Wie betaalt daarvoor de prijs? Dat zijn de burgers bij ons in de straat. Het kabinet is ziende blind en horende doof, zei Deetman. Centralisme werkt niet in dit land, volgens Jan Franssen.

2. Het kabinet heeft een sociaal gezicht, wordt gezegd, maar ik denk dat dit niet waar is. Dit kabinet zet de financiële autonomie onder druk en rolt de zwaarste lasten naar de minst draagkrachtigen.

Mevrouw Spies (CDA):

U hebt het over de wurggreep waarin dit kabinet de gemeenten houdt. Ik vraag u dan ook binnen de eigen fractie wat consistenter te zijn. In de nota Ruimte en in de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening wordt die wurggreep eindelijk losgelaten. Er wordt "ontpronkt" hebben wij wel eens gezegd. Dan krijst de PvdA-fractie echter moord en brand, omdat wij het allemaal te veel loslaten en het niet aan die gemeenten kunnen overlaten. Ik nodig u uit om die dialoog eens in uw eigen fractie te voeren. Juist dit kabinet is er met de hartelijke steun van de CDA-fractie op uit om gemeenten veel meer ruimte te geven dan zij ooit hebben gehad.

Mevrouw Fierens (PvdA):

In de nota Ruimte is een grote rol weggelegd voor de gemeenten. Ruimte is het grote thema waar het in Nederland om draait. Dat andere overheden daar een andere rol in moeten spelen, is een opvatting van de PvdA-fractie. Autonomie wil echter niet altijd zeggen dat alles wat de gemeenten doen goed is. Dat is echt een ander hoofdstuk.

Ik had al gezegd dat het niet waar is dat het kabinet een sociaal gezicht heeft. Dit kabinet zet de financiële autonomie onder druk en rolt de zwaarste lasten naar de minst draagkrachtigen. De eigen financiële ruimte van gemeenten, en daarmee de eigen autonomie, wordt zwaar beperkt door onder andere afschaffing van het gebruikersdeel OZB. Dit is een heel principieel punt, want deze belasting geeft lokale bestuurders nu juist de ruimte voor het voeren van eigen beleid en daarmee voor een levendige lokale democratie. De achterban van het CDA en de VVD delen deze mening. Minder draagkrachtigen hebben geen voordeel bij de afschaffing van dit gebruikersdeel. Die worden wel getroffen door de afschaffing van de Zalmsnip. Dat vindt het CDA-congres inmiddels ook. Verder is er grote druk ontstaan door het voornemen van het kabinet om een stop te zetten op de gemeentelijke investeringen. Die druk is nu gelukkig van de ketel, waarvoor dank, maar het leed was inmiddels alweer geschied; en dat naast alle bezuinigingen die er al waren. Het voornemen te decentraliseren met te weinig middelen is ook nog niet de wereld uit. Wat is nu eigenlijk de concrete agenda van de minister op het vervolg hiervan?

De PvdA-fractie steunt van harte het jongste voorstel om een onderzoek te doen naar een decentraal belastinggebied, maar ziet vooralsnog geen reden om dan nu over te gaan tot de afschaffing van het gebruikersdeel. De fractie ziet het onderzoek meer als een aanvulling op de OZB, niet in plaats van de OZB. Ik zou mij ook nog kunnen vinden in voorstellen ter verbetering van de OZB; die mogelijkheden zijn er ook. Ik wil graag een reactie van de minister hierop.

Afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB geeft trouwens een ontzettende heisa. Afschaffing levert heel veel bestuurlijke drukte op en kost heel veel extra geld. Dat vinden wij jammer. Het schiet gewoon niet op. Waar denkt de minister het geld vandaan te halen om het Gemeentefonds te compenseren? Dat is dit jaar niet gelukt en zal volgend jaar waarschijnlijk ook niet lukken.

De PvdA-fractie is van mening dat het belastingonderzoek dat uitgevoerd gaat worden ook gericht moet zijn op het principe van de zwaarste lasten op de sterkste schouders. Misschien kan in dat onderzoek ook worden meegenomen of riool- en reinigingsrechten progressiever te maken zijn. Dit kabinet zegt immers een sociaal gezicht te hebben en kan die uitspraak dan waarmaken. Graag krijg ik een reactie van de minister hierop.

Wat is het gevolg van dit beleid? De gemeentebesturen zijn het haasje, want die moeten iedere keer maar een andere draai geven aan hun begroting. En dus zijn de burgers het haasje, want zij moeten de gevolgen dragen. Immers, verenigingen worden gekort op hun subsidie, de muziekschool gaat dicht, het zwembad moet sluiten. De minister weet dat ook, want die is net als wij overstelpt met brieven uit gemeentes waarin dit haarscherp is voorgelegd. De burgers kunnen er niet eens hun eigen wethouders op afrekenen, want die zitten in dezelfde klem.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik dacht dat ik u zo-even hoorde zeggen, dat u wilt dat bij dat onderzoek wordt betrokken op welke manier ook in gemeenten de sterkste schouders de zwaarste lasten gaan dragen. Bedoelt u dat u een instrument onderzocht wil hebben waarmee ook de gemeente inkomenspolitiek gaat bedrijven?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Als je een belastingonderzoek doet, kun je ook de rechten meenemen. Als je zegt een sociaal gezicht te hebben, zou je een systematiek kunnen ontwikkelen waarin een progressiviteit zit.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat betekent dus dat volgens u ook gemeenten een instrument van inkomenspolitiek moeten kunnen gebruiken.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Als je dat binnen kaders stelt, is het geen vrije, maar een beperkte inkomenspolitiek, want die is dan natuurlijk genormeerd.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Het is het een of het ander. Óf je hebt het instrument waarbij gemeenten de mogelijkheid krijgen om de sterkste schouders de zwaarste lasten te laten dragen óf je hebt dat niet. Je gaat niet vervolgens zeggen: u mag het maar beetje beperken.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Als je de systematiek ontwikkelt, is het net als bij de OZB natuurlijk genormeerd binnen bepaalde kaders, bijvoorbeeld opcenten op de inkomstenbelasting. Dat is een van de voorstellen die circuleren. Dat heeft natuurlijk ook met inkomenspolitiek te maken zonder dat het meteen een grote vrijheid voor de gemeentes inhoudt.

De heer Van Beek (VVD):

Het moet mevrouw Fierens zijn opgevallen dat de discussie over de OZB een jaar verder naar voren is verschoven en dat de gemeenten dus op dit moment nog niet met dat probleem te maken hebben. De consequentie daarvan is ook goed zichtbaar: de burgers zijn in heel veel gemeenten het haasje omdat er een enorme stijging is van tarieven en belastingen. Óf mevrouw Fierens neemt het op voor de burgers en is het met ons eens dat wij wat moeten doen aan de belastingschroef. Óf zij neemt het op voor de bestuurders en zegt dat die de vrije hand moeten hebben om de burgers te pakken waar die te pakken zijn. Zij houdt nu een verhaal waarin zij in één zin beide denkt te kunnen accommoderen, en dat gaat niet.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Zo zit het natuurlijk niet. Het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB zit er natuurlijk aan te komen want daarover zijn afspraken gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord. Tegelijkertijd wordt er stevig bezuinigd op het Gemeentefonds. De WMO zit er ook aan te komen en verder noem ik de Wet werk en bijstand. De gemeenten moeten natuurlijk ook hun begrotingen zien rond te krijgen. Ze hebben hevig bezuinigd en er zijn allerlei takendiscussies aan de gang. Vervolgens viel het dan ook weer even mee omdat de invoering van de nieuwe OZB werd uitgesteld. Dat maakt het beleid ook zo onduidelijk. Het klopt – maar daar gaan wij niet over – dat kosten zijn doorberekend aan burgers. Zo zijn de reinigings- en begrafenisrechten kostendekkend gemaakt. Dat is niet leuk, maar dat is het gevolg van het beleid en van verwachtingen van gemeentes wat er aan beleid zal komen. Als bepaald beleid wordt uitgesteld, krijgen de gemeenten weer wat lucht. Maar die lucht gaat natuurlijk weer verdwijnen en dat is echt een drama voor gemeentebestuurders. Er is sprake van een jojobeleid.

De heer Van der Ham (D66):

In slechte economische tijden gaat het ook met de gemeenten wat minder. Hoe verklaart u toch dat in goede én slechte tijden gemeentelijke lasten stijgen?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Het is natuurlijk een slechte zaak als lasten te veel stijgen, maar uw stelling klopt niet helemaal. Veel gemeenten hebben de OZB-tarieven heel erg laag gehouden, maar kregen daar spijt van als haren op hun hoofd, gezien de verrekeningen en de onduidelijkheid daarover.

De heer Van der Ham (D66):

Ook allerlei andere tarieven zijn verhoogd.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Op allerlei gebied is sprake van stijgende kosten, maar er is dan ook een grote druk om veel voorzieningen te hebben. Zeker na Volendam en Enschedé is er de noodzaak om veel veiligheidsvoorzieningen te treffen. Hetzelfde geldt voor infrastructurele voorzieningen. De eisen van rijk en provincies aan de gemeenten zijn de laatste jaren behoorlijk opgeschroefd.

De heer Van der Ham (D66):

Uw analyse is dat bij bezuinigingen bij gemeenten altijd eerst gekeken wordt naar de organisatie en de overhead en pas daarna naar de tarieven?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Absoluut.

De heer Van der Ham (D66):

Wat vindt u dan van het Berenschot-rapport waarin staat dat minstens bij 1/3 van de gemeentes behoorlijk op de overhead kan worden bezuinigd in plaats van de lasten bij de burgers te leggen?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik ben principieel van mening dat gemeenten eerst naar zichzelf moeten kijken. Ze zijn immers autonoom, maar ik heb er wel een opvatting over. Ik heb tien jaar in gemeenteland rondgelopen en ik weet dat er altijd wel ergens moet worden gesneden. De meeste gemeenten zijn daar heel serieus mee bezig. Je breekt je benen over de takendiscussies maar ook over de voorzieningen die worden teruggedraaid. Ik vind het merkwaardig dat dit zo weinig terugkomt in het Berenschot-rapport.

4. "Kwaliteit van de overheid". Dit kabinet is slordig. De voornemens veranderen steeds. De OZB wordt afgeschaft, de OZB wordt uitgesteld. Het restant wordt gemaximeerd, het restant wordt toch maar volgend jaar gemaximeerd. De meicirculaire komt in juni en de septembercirculaire komt in oktober. Financiële gevolgen zijn niet goed in beeld gebracht. Gemeentes moeten het meestal zelf uitrekenen maar worden doorverwezen naar websites met onduidelijke rekenmodellen. Als de begroting al bij de raad ligt, worden er nog enorme bijstellingen/bezuinigingen aangekondigd en dan krijg je als middelgrote gemeente ineens nog een korting van 4% op je bord. Het zijn vooral die onzekerheid en die systematiek die de verhoudingen verstoren. Het is een soort jojobeleid. Het kan meevallen, het kan tegenvallen, het kan weer meevallen en dan weer tegengevallen. Net als bij afvallen, is jojobeleid niet goed.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken wordt door iedereen gezien als een introvert ministerie. Het jongste nummer van Binnenlands Bestuur doet hier nog eens een schepje bovenop. Het is een specifieke taak van beide ministers om dit aan te pakken. Hoe willen zij dit doen? Zijn zij hiermee bezig? Dit is toch hun specifieke taak. Juist dit ministerie zou toch model moeten staan voor de andere overheden en moeten laten zien hoe je met die andere overheden omgaat en juist dit ministerie wordt zo belaagd door die andere overheden. Wat is dan een andere overheid als je ministerie zo in het nieuws komt en zo wordt bekeken?

4. Bestuurlijke vernieuwing. Dit kabinet gaat aan de directe zeggenschap van burgers voorbij. Dit kabinet zet burgers verder op afstand, want de directe zeggenschap van burgers gaat achteruit. Ik zal daar een voorbeeld van geven. Een burger woont in een gemeente en niet in een WGR-plus of provincie. Daarom zouden daar alle instrumenten aanwezig moeten zijn om de lokale democratie volledig te laten bloeien. Dit schiet echter niet op als er vervolgens een lokale belasting wordt afgeschaft, want die is nu juist een uiting van lokale democratie.

Dit kabinet schaft het referendum af. Minister De Graaf kiest ervoor om zijn D66-kroonjuwelen binnen zijn termijn van vier jaar te realiseren. Hij propt alles in vier jaar door gebruik te maken van een centralistische aanpak. Top down in plaats van bottom up. Dit staat haaks op wat bestuurlijke vernieuwing vraagt. Vorm en inhoud horen immers bij elkaar.

Zo is de realisering van het kiesstelsel ook een Haagse aangelegenheid gebleven. Dit kan toch echt anders. In Brits-Columbia kunnen alle kiesgerechtigden meestemmen. Waarom heeft de minister niet voor een dergelijke interactieve aanpak gekozen?

Kijk naar het proces van de gekozen burgemeester. Door de centralistische agenda is er geen enkele vruchtbare basis om te beginnen aan een gekozen burgemeester. Was er in het begin zoveel enthousiasme te bespeuren – ook in de gemeenten – door de centralistische aanpak is de lol er inmiddels wel af. De gemeenten hebben hun handen vol en zij hebben alle energie nodig om de boel draaiende te houden en het beginnend dualisme van de grond te krijgen. Zij vinden vervolgens geen gehoor bij de minister voor de vraag om de invoering en het debat over de gekozen burgemeester te laten aansluiten bij hun ritme en hun hartslag. Daar gaapt een kloof. De minister luistert niet naar die hartslag en voelt die hartslag niet aan.

De heer Van der Ham (D66):

Wat is precies uw definitie van bottom up? Geldt dit voor de bestuurders of voor de bevolking? Waar zit die bodem bij u?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Als je aan een proces voor een gekozen burgemeester begint, moet je ook een dialoog aangaan met de burgemeesters en de besturen en de gemeenteraadsleden. Natuurlijk is er dan ook nog een dialoog met de burgers. Waarom niet?

De heer Van der Ham (D66):

De burgers zeggen in grote meerderheid dat zij graag hun burgemeester willen kiezen. Naar wie moeten wij nu luisteren volgens uw bodembenadering?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Mijn stelling is dat de burgemeester in deze fase moet worden gekozen door de gemeenteraad. Wij hebben dit heel zorgvuldig afgewogen. Dit zou een heel natuurlijke ontwikkeling zijn gelet op de ontwikkelingen in de gemeenten en van het dualisme. De geschiedenis van de bestuurlijke ontwikkeling laat zien dat Nederland niet zo snel veranderingen invoert. Wij staan voor een procesmatige aanpak.

De heer Van Beek (VVD):

Wat is het verschil tussen de huidige procedure voor de burgemeestersverkiezing en de procedure voor burgemeestersverkiezing door de gemeenteraad?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Eigenlijk is het een bevestiging van de huidige procedure.

De heer Van Beek (VVD):

U wilt dus gewoon niets veranderen. Dat zijn toch die conservatieve trekjes.

Mevrouw Fierens (PvdA):

U kunt mij niet verwijten dat de Partij van de Arbeid niets wil veranderen. Dat is uw opmerking; leuk voor het debat maar niet waar.

De heer Van Beek (VVD):

U zegt dat u niets wilt veranderen. Ik vind dat conservatief, maar het is uw opmerking dat de beide procedures eigenlijk gelijk zijn.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Er heeft zich een stapsgewijze, procesmatige ontwikkeling voorgedaan. Die wordt gehonoreerd door de burgemeester door de raad te laten kiezen. En in die zin is er wel sprake van een wijziging.

Ik sprak over de hartslag van de gemeente waar de minister van BVK niet zo goed naar geluisterd heeft. Wat moet de gekozen burgemeester met een gemeente zonder eigen belastinggebied, of een gemeente met een beperkte autonomie, of zonder zeggenschap, hetgeen nog in het debat over de politie aan de orde komt? Hij wordt een Jan zonder land. De kroonjuwelen van D66 worden belaagd door de centralistische agenda. Bestuurlijke vernieuwing vindt per definitie van onderop plaats. Dat vergt tijd, soms meer dan de vier jaar die daarvoor gesteld zijn.

Ik kom tot slot op de broodnodige goede dienstverlening aan de burgers.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb niets met woorden zoals "kroonjuwelen". Vernieuwing moet altijd vanaf de bodem komen, van mensen zelf. De democratie is van het volk. Wij luisteren niet alleen naar de mensen die tot de bestuurders van Nederland gerekend worden maar ook naar de bevolking zelf. Dat is pas bottom-up. Volgens mij behoort dat ook tot het gedachtegoed van de Partij van de Arbeid maar helaas kiest u daar niet voor.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik weet niet waaruit u afleidt dat ik daar niet voor kies. Ik weet het werkelijk niet. U roept het en ik laat het ook verder bij u, want u verbindt daar verder niets aan.

De heer Van der Ham (D66):

U spreekt over bestuurlijke vernieuwing, democratische vernieuwing die van onderop moet komen. Vervolgens spreekt u alleen over bestuurders die daar moeite mee hebben. Dat is uw goed recht want daar moet ook mee gesproken worden. Het gaat echter verder om de bevolking en daar hebt u niet over gesproken.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik heb heel uitgebreid gezegd dat het afschaffen van de OZB niet goed is voor de lokale democratie. De centralistische aanpak is niet goed voor directe democratie en zeggenschap. Ik kom straks nog op een paar punten terug.

Een primair agendapunt is de broodnodige goede dienstverlening aan de burgers. De minister van BVK is druk doende met de Andere overheid. Hoe ver staat het met het ontbureaucratiseren? De maatlat strekt zich uit tot 2007; waar bevindt de minister zich op deze maatlat wat deregulering en de administratieve lasten betreft? Een betere dienstverlening aan de burgers valt nog niet te ontdekken. De burgers blijven achter. De PvdA wil daaraan een stevige impuls geven, zowel met de initiatiefwet-Wolfsen, als met het instellen van een keurmerk. Daarover hebben wij het al eerder gehad. Dat is belangrijk omdat een keurmerk zichtbaar is voor burgers. Kwaliteitshandvesten zijn onzichtbaar. Ik pleit voor het Engelse model. Mijn voorstel breid ik uit, niet alleen naar gemeenten, maar ook naar provincie en Rijk. Ik stel de minister voor om een bedrag uit het budget voor het programma Andere overheid toe te kennen aan de Stichting Rekenschap of de Consumentenbond om een keurmerk te ontwikkelen. Het is absoluut niet mijn bedoeling om dit door het ministerie van BZK zelf te laten doen; dat behoort niet tot zijn taken.

Het keurmerk is belangrijk omdat burgers waar willen voor hun geld. Bestuurlijke vernieuwing is per definitie bedoeld om die mondigheid goed in te zetten en om mensen deel te laten nemen aan die democratie, zoals dat gebeurde in het oude Athene.

Niet alleen de Belgen doen het beter, maar ook de Britten en de Denen. De Belgen ontwierpen hun elektronische overheid die een geweldige kwaliteitsimpuls voor burgers opleverde. De Britten deden dat met het ontwerp van een keurmerk. Die externe prikkel heeft heel goed uitgewerkt voor verbetering van de directe dienstverlening aan burgers. De Denen voeren in één klap – daar zouden vraagtekens bij kunnen worden gezet, maar het getuigt van lef – in 2007 een heel nieuw systeem in van regio's, gemeenten en een afgeslankte overheid. Zij doen dat niet aan de hand van de traditionele belangen, maar aan de hand van de vragen van vandaag. Dat is niet zo verwonderlijk want de overheid van vandaag is niet meer die van het eerste ontwerp van het huis van Thorbecke. Er is inmiddels een Europese Unie, burgers stellen andere eisen en gaan niet meer in de rij staan, er zijn nieuwe technologische mogelijkheden en wij organiseren ons anders, namelijk in netwerken. Er is minder geld, er zijn veel politieke partijen gekomen en de gevolgen hiervan dringen zich hard aan ons op.

Wij verliezen aan transparantie binnen deze overheid. Burgers weten niet meer waar zij terechtkunnen en de directe relatie tussen burgers en overheid staat onder druk. Aan wie betalen zij nu eigenlijk hun lasten? Van wie krijgen zij er iets voor terug? Bij de gemeente is dat nog wel helder, daar is nog sprake van een één-op-één-relatie. Als binnen regio's echter ook nog baatbelasting gaat worden betaald, wordt het steeds diffuser. Waar staat de minister van BZK in dit woud van vraagstukken? Wij willen hem daar heel graag in terug zien. Wij willen dat hij leiding gaat geven met het oog op alle problemen die er zijn in het huis van Thorbecke. Die moeten op de agenda komen. Wij zijn allemaal heel bang om in een structuurdiscussie te belanden. Dat hebben wij immers al vele malen meegemaakt. Wij zijn niet de enigen die zich hier zorgen om maken. Binnen de VVD wordt bijvoorbeeld een werkgroep ingesteld die naar het huis van Thorbecke gaat kijken. Dat is onontkoombaar geworden. Wij hopen dat de minister van BZK dat ook inziet.

Ik heb eerder aan de ministers gevraagd hoe zij het binnenlands bestuur over vijf jaar zien. Ik heb daar geen antwoord op gekregen. Ik hoop dat wel te krijgen. Als de transparantie in een organisatie verdwijnt, verdwijnt immers ook de democratische legitimiteit en zijn alle impulsen van bestuurlijke vernieuwing gerommel in de marge. Het spijt mij om dat te moeten zeggen, maar het is waar. Als de structuur niet meer transparant is, kan je lappen, knippen en plakken, maar het schiet niet meer op.

Minister De Graaf zegt dat het programma Andere Overheid wel degelijk een visionaire grondslag heeft. Wij hebben daar een verschil van mening over. Ik las in het blad van Publiek Domein, een overheidsopleider, een interview met de directeur-generaal waarin hij zegt dat Andere Overheid niet zozeer een visieprogramma is, maar een doeprogramma. Dat is niet erg, maar het moet wel worden gezegd. Wij hebben ook behoefte aan de visie. Wij hebben erover gedacht om het rapport-Geelhoed te bespreken. Dat is niet eerder aangeboden, maar dat kan alsnog. Het zou een eerste aanzet kunnen zijn voor een dergelijk debat. Het rapport ligt er nog. De PvdA-fractie pleit voor hervatting van het debat. Vitalisering van de democratie is nodig en wij moeten de transparantie terugkrijgen. Wij hopen op een toezegging van de minister van BZK.

Wij vragen aandacht voor de positie van de commissaris van de Koningin. Wij vinden dat dit niet kan wachten op een bredere discussie over het huis van Thorbecke. De commissarissen van de Koningin hebben veel nevenfuncties en zij hebben daar veel nevenverdiensten uit. Wij pleiten ervoor om daar snel een regeling voor te treffen. Er kan worden gedacht aan voorstellen uit het rapport van de commissie-Dijkstal of aan een regeling zoals die voor leden van de Tweede Kamer is getroffen. Wij vragen de minister om snel stappen te zetten zodat wij situaties kunnen voorkomen zoals die in Noord-Brabant is ontstaan rond mevrouw Maij-Weggen. Wij vragen ook aandacht voor succesvolle projecten. Dan doel ik op het project Operatie Hartslag in Heerlen. Die past voortreffelijk binnen de doelen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om veiligheid en samenwerking te vergroten. Dit unieke project is succesvol gebleken en heeft geleid tot de vermindering van het aantal meldingen van overlast. De CDA-fractie heeft daar tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie een amendement over ingediend. Wij komen daar samen met haar op terug bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om dit project te kunnen laten vervolgen, zodat andere gemeenten er lering uit kunnen trekken.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik hoor mevrouw Fierens net zeggen dat zij het rapport-Geelhoed wil bespreken. Dat is heel interessant. Wat staat haar voor ogen?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Het hoeft niet per se het rapport-Geelhoed te zijn. Het mag ook een ander rapport zijn. Een heleboel rapporten zijn niet besproken of aangeboden, terwijl zij op zichzelf een goede aanleiding vormen voor het debat over het huis van Thorbecke.

De heer Van Beek (VVD):

Begrijp ik dat mevrouw Fierens belangstelling heeft voor de provinciale herindeling?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Absoluut! Natuurlijk willen wij naar de provincies en waterschappen kijken. Het rapport-Geelhoed heeft daartoe aanleiding gegeven.

De heer Van Beek (VVD):

Mevrouw Fierens staat met beide benen in de maatschappij. Als ik het goed begrijp, voelt zij dat de bevolking daarvoor warm loopt. Wij hebben dat nog niet gemerkt.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Geachte collega, ik heb net gepleit voor een transparant huis van Thorbecke. Als de organisatie van de overheid niet meer transparant is, ontstaat er een probleem. Dat probleem is inderdaad aan het ontstaan. Over bestuurlijke dichtheid gesproken, in de provincie Zuid-Holland heb je de grootstedelijke regio Den Haag en de grootstedelijke regio Rotterdam. Daar ontstaat verder de Leidse regio Duin- en Bollenstreek, dadelijk misschien zelfs wel als een WGR+regio. Verder hebben we daar de Drechtsteden, dadelijk misschien ook wel als een WGR+regio. Wat is de rol van de provincie? Zitten burgers erop te wachten? De provinciale herindeling levert onmiskenbaar veel voordeel op, concludeer ik als ik de bestuurlijke dichtheid van bijvoorbeeld de provincie Zuid-Holland voor ogen houd. Het is mogelijk om de overheid efficiënt te maken. Dat levert veel geld op. Wij zijn verplicht om dat te doen. Laat er geen misverstand over bestaan dat in Zuid-Holland het plan is opgevat tot opschaling, zodat de Randstadprovincie ontstaat. Dat kan natuurlijk niet, want dan heeft de provincie Zuid-Holland niets meer te doen.

De voorzitter:

Er volgt nu een lang betoog naar aanleiding van een korte, procedurele interruptie van de heer Van Beek. Ik denk dat het goed is om het woord te geven aan de volgende spreker.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Enkele weken geleden liep het afvoerputje in onze straat slecht door. Grote delen van de straat stonden blank. Daar kunt u zich vast iets bij voorstellen. Met een gevoel van "laten wij het in ieder geval proberen" hebben wij de gemeente gebeld. Wie schetst onze verbazing? Binnen 24 uur was het euvel verholpen. Er lag bij ons een kaartje in de bus waarop stond tot wie wij ons konden wenden bij herhaling van klachten en gaat u zo maar door. Zoals u begrijpt, is bij ons thuis de waardering voor het gemeentelijk apparaat in onze gemeente met stip gestegen. Voorlopig reppen wij daar met geen kwaad woord meer over.

Naar mijn stellige overtuiging illustreert dit voorbeeld waar het om gaat in de relatie tussen burgers en overheid. Het gaat om een overheid die presteert. De CDA-fractie beschouwt het verbeteren van de prestaties van de overheid als een van de belangrijkste rode draden in deze kabinetsperiode. Alleen als wij dat doel bereiken, neemt het vertrouwen van de burger in de overheid toe. In die zin onderstrepen wij het belang van de mogelijkheid om elektronisch aangifte te doen en om meer dienstverlening via internet te laten lopen. Wij hebben hoge verwachtingen van de mogelijkheden om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven terug te dringen, bij voorbeeld door het invoeren van een fatale termijn voor het verlenen van vergunningen. Mijn collega Van Hijum heeft vorige week symbolisch de eerste digitale bouwvergunning verleend. Die kant moeten wij op, wat ons betreft. Hoe realiseren wij dat ouderen niet voor tal van verschillende voorzieningen even zoveel formulieren moeten invullen die zelden te begrijpen zijn? Cruciaal is dat wij drastisch het mes durven zetten in plan- en rapportageverplichtingen tussen overheden, dat gemeenten met een goedkeurende accountantsverklaring kunnen volstaan en dat wij het zogenoemde verticale toezicht kunnen afbouwen. Dat betekent dus ook de omvang van de rijksdienst fundamenteel ter discussie stellen. Juist BZK heeft daarbij een aanjaagfunctie, die wat ons betreft nog wat meer resultaatgericht mag worden. De fractie van het CDA heeft van oudsher de overtuiging dat overheidstaken zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden uitgevoerd en dus bij voorkeur op gemeentelijk niveau. Wat dat betreft onderschrijft zij de hoofdlijn van het kabinetsbeleid van harte. Je zou kunnen zeggen dat dit kabinet gouden kansen biedt voor de andere overheden. Wij zien de eerste resultaten hiervan bijvoorbeeld terug in de nota Ruimte, de WWB en de basisgedachte die aan de WMO ten grondslag ligt. Tegelijkertijd constateren wij dat die gouden kansen op dit moment niet bepalend zijn voor de verhoudingen tussen het Rijk, de provincies en de gemeenten.

Het meest treffend was de sfeer die enkelen van ons tijdens de buitengewone algemene ledenvergadering van de VNG op het Malieveld konden proeven. Er was geen sprake van protest of demonstratie, maar wel van een grote zorg over de ontvankelijkheid van dit kabinet, en in het bijzonder van deze ministers, voor de verhoudingen met die andere overheden. Het zou veel te gemakkelijk zijn om in een weerwoord alleen maar te verwijzen naar de onvrede over het gedeeltelijk afschaffen van de OZB, of de discussie over het EMU-saldo. Het gevoel van onbehagen bij gemeenten, provincies en waterschappen zit dieper.

Gelukkig is vorige week een eerste stap gezet ter verbetering van de verhoudingen. Dat blijkt uit de kop van het gezamenlijk persbericht. Dat werd ook wel tijd. De fractie van het CDA wil dat er een nieuw bestuursakkoord komt. Daarvoor is natuurlijk wel een voorwaarde dat de minister van BZK zich iets minder laatdunkend uitlaat over weer een nieuw stukje papier. Het is allemaal nog betrekkelijk vers, maar wij staan positief tegenover de code voor interbestuurlijke verhoudingen die wij gisteren ontvingen. Dat geldt ook voor het vergroten van de beleidsvrijheid en het opschonen van de verhoudingen tussen de drie bestaande bestuurslagen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Mevrouw Spies sprak over de weerstanden onder de bestuurders die zij proeft in de circustent van de VNG. Zij zegt dat het te gemakkelijk zou zijn die alleen te wijten aan de OZB. De weerstanden zitten naar haar zeggen dieper. Waar zitten die dan en waaruit komen die voort? Daarop gaat mevrouw Spies namelijk niet in.

Mevrouw Spies (CDA):

Het is naar mijn idee een optelsom van een aantal dossiers waarin de OZB en de EMU een dominante rol hebben gespeeld. Maar dat heeft bijgedragen aan een gevoel van dat er over en weer te weinig sprake is van vertrouwen. Ik doel dan op het vertrouwen tussen gemeenten, provincies, waterschappen en dit kabinet. Ik vermoed dat dit kabinet onvoldoende heeft geïnvesteerd in die bestuurlijke verhoudingen met die andere overheden. Te vaak kregen wij het signaal– ik neem aan dat ook de heer Duyvendak dat wel eens heeft ontvangen– dat er geen ruimte was voor een gesprek en dat de manier waarop men met elkaar omging bijna meer bepalend was voor de sfeer tijdens dat gesprek dan de precieze onderwerpen die op de agenda stonden. Dat bedoelde ik tot uitdrukking te brengen met mijn opmerking dat het dieper zit dan alleen een dossier dat niet goed wordt behandeld.

Met name met betrekking tot de code voor interbestuurlijke verhoudingen vraag ik hoe de minister de daad bij het woord gaat voeren. Eerlijkheidshalve merk ik op dat ik hier en daar nog wat wrijving constateer als ik het wetsvoorstel regio-plus daarnaast leg, dat ons hier binnenkort nog ter bespreking wordt voorgelegd.

In die code heb ik gemist waartoe dit zal leiden. De kern van het opschonen van die bestuurlijke verhoudingen zou een betere dienstverlening aan bedrijven en burgers moeten zijn. Het antwoord op de vraag waarom in die bestuurlijke verhoudingen moet worden geïnvesteerd – ik doel op het investeren in de dienstverlening aan de burgers en dus de presterende overheid – zie ik in die code niet terug.

Wij onderschrijven de ambitie binnen een jaar tot een vermindering van administratieve lasten te komen en dubbel toezicht te voorkomen. Wat dat betreft verheug ik mij op de concrete maatregelen die wij volgend jaar bij de behandeling van deze begroting kunnen afkaarten.

Veiligheid en politie komen apart aan de orde. Toch hecht ik eraan nu al een zorg van de fractie van het CDA te noemen. Een aantal recente ontwikkelingen maken ons wat beducht voor een verenging van de basispolitiezorg. Onze fractie ziet de kracht van de politie niet alleen in het opsporen van strafbare feiten, maar juist ook op straat, waar de een een aai over z'n bol krijgt en de ander op z'n tijd vermanend wordt toegesproken.

Verleden week hebben wij het voorstel voor de gekozen burgemeester ontvangen. Op de inhoud daarvan wil ik vandaag niet ingaan, wel op de positie van de zittende burgemeesters. De ministers hadden bij de bespreking van de hoofdlijnennotitie toegezegd dat zij een uiterste poging zouden doen om voor de presentatie van het wetsvoorstel een akkoord met de zittende burgemeesters te sluiten. Dit is nog niet gelukt. Sterker nog, het overleg zou muurvast zitten. Wat is de stand van zaken?

Er is geen misverstand over dat de integriteit van het openbaar bestuur buitengewoon belangrijk is. Naarmate wij meer met gekozenen gaan werken, wordt het ook bij een kiesstelsel waarbij gekozenen een persoonlijk mandaat van de kiezers hebben, steeds relevanter om goede voorschriften op het gebied van integriteit en de financiering van campagnes te hebben. Als wij bij een spreekbeurt te horen krijgen dat de lokale horeca € 150.000 doneert voor de verkiezingscampagne van een lokale partij, dan krijg ik daar kippenvel van. Die kant moeten wij in Nederland niet op gaan. Ik nodig de minister voor BVK uit om in ieder geval in overweging te nemen, daarvoor een apart voorstel voor te bereiden. Het moet daarbij gaan om het bieden van eerlijke kansen en om volstrekte openheid over de beschikbare middelen en de herkomst ervan, en zeker niet uitsluitend de financiële middelen. Ook moet voorkomen worden dat ambten "gekocht" kunnen worden. Ik ben mij ervan bewust dat het buitengewoon lastig zal zijn om een waterdicht systeem te maken, maar ik sluit niet uit dat wij op termijn toch een wettelijke regeling op dit punt nodig zullen hebben.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mevrouw Spies zegt dat zij niet op het wetsvoorstel wil ingaan, maar ik zou toch graag willen weten wat haar commentaar is op het vernietigende advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel.

Mevrouw Spies (CDA):

Je kunt dat advies op vele manieren lezen. Ik constateer dat u bij het lezen in ieder geval een wat donkerder bril op hebt gehad dan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, die wellicht een enigszins roze bril op had. Ik constateer dat de Raad van State eigenlijk heel zuiver opereert: hij heeft behoorlijk kritische vragen over het hoe en waarom van de gekozen burgemeester, maar hij legt deze keuze terecht uiteindelijk bij de politiek, want het is een politieke afweging. En wat de wetstechnische aspecten betreft komt de Raad van State tot de in ieder geval voor onze fractie geruststellende conclusie dat het wetsvoorstel past binnen de huidige grondwettelijke kaders en dat er geen juridische belemmeringen voor invoering van de gekozen burgemeester zijn.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Spies maakt ook een opmerking over campagnes van kandidaten en de integriteitsaspecten daarvan. Heeft zij ook kennis kunnen nemen van het wetsvoorstel Verkiezing burgemeester, waarin dienaangaande een aantal bepalingen zijn opgenomen? Dat voorstel bevat al een heel systeem; heeft zij daar commentaar op of heeft zij dat nog niet kunnen bekijken?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik heb dat nog niet voldoende tot mij kunnen laten doordringen. Het gaat mij erom dat het straks niet alleen voor de gekozen burgemeester gaat gelden, maar mogelijk ook voor u en voor mij, zodra wij met een persoonlijk mandaat in deze Kamer terechtkomen. Volgens het voorstel van de regering zullen er zo misschien wel 75 leden worden gekozen. Dan worden de integriteitsaspecten alleen maar belangrijker en ik denk dan ook niet dat wij ons moeten beperken tot het voorstel voor de gekozen burgemeester. Maar wellicht vormen de voorstellen die u noemt, een goede aanzet voor het verzoek dat ik zojuist aan de regering heb gedaan.

Ook over de financiën heb ik nog wel een paar vragen. Er is een uitbreiding van de AIVD in aantocht. Wij gaan ervan uit dat minister Zalm de daad bij het woord zal voegen en dat hij een flinke duit in het zakje zal doen, maar kan minister Remkes al iets zeggen over de termijn waarop wij de voorstellen op dit punt zullen ontvangen?

Volgens de raming zal het referendum over het grondwettelijk verdrag op gemeentelijk niveau in ieder geval 30 mln kosten. Daar komen dan de nationale activiteiten, inclusief de voorlichting, nog bij. Het lijkt mij wat laat om pas een besluit te nemen als de voorjaarsnota er is. Graag een toelichting op de te verwachten kosten en de financiering ervan. In het gezamenlijke persbericht van IPO, VNG en Rijk over het resultaat van het overhedenoverleg wordt gemeld dat er ook nog geen afspraken zijn gemaakt over budgettaire claims van gemeenten tot een bedrag van ongeveer 1 mld. Kan de minister daarop ingaan?

Tot slot vraag ik aandacht voor onze volksvertegenwoordigers in gemeenteraden en provinciale staten. Wij constateren met pijn in het hart dat het animo om zich beschikbaar te stellen voor een verkiezing in een gemeenteraad of provinciale staten schrikbarend afneemt. Soms moeten partijen al blij zijn als men evenveel beschikbare kandidaten heeft als zetels die gevuld moeten worden. Afdelingen van politieke partijen kunnen nauwelijks nog kritisch zijn op de kwaliteit van hun vertegenwoordigers. Natuurlijk zijn politieke partijen hiervoor allereerst verantwoordelijk. In dat licht ondersteunen wij de verhoging van de subsidies aan politieke partijen. Toch willen wij ook de ministers uitnodigen om met concrete voorstellen te komen die de aantrekkelijkheid van het raad- of statenlidmaatschap en de kwaliteit van onze vertegenwoordigers aldaar in positieve zin kunnen verbeteren.

De heer Van der Ham (D66):

Wat mevrouw Spies zegt is waar. Dat zien wij partijbreed. Maar wat haar analyse? Waardoor komt het?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik denk dat er verschillende factoren zijn. Allereerst is dat de beeldvorming. Mensen vinden het bijna geen eer meer om lid te kunnen zijn van een gemeenteraad of van provinciale staten. Dat is een ontzettend belangrijk fenomeen. Op de tweede plaats zijn mensen nauwelijks meer bereid om naast hun gezin en werk te investeren in het algemeen belang. Ik ben op zoek naar manieren waarop het imago van deze functies verbeterd kan worden. Ik hoop dat u mij daarbij wilt helpen, mijnheer Van der Ham. Misschien kan het werk ook aantrekkelijker gemaakt worden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is het niet eerst en vooral een uitdaging voor de lokale democratie om te bekijken hoe die aantrekkelijker kan overkomen bij de mensen?

Mevrouw Spies (CDA):

U hebt helemaal gelijk, mijnheer Van der Staaij. Uit rapportages blijkt echter dat bijvoorbeeld het ontbreken van een goede kinderopvang een belemmering vormt voor vrouwen om raadswerk te doen. Verder worden mensen die gedeeltelijk of geheel arbeidsongeschikt zijn, gekort op hun uitkering op het moment dat zij een raadsvergoeding ontvangen. Wellicht kan het Rijk in dezen een bijdrage leveren om dat ambt uitnodigender te maken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw Spies noemde ook als drempel de kortingen die op uitkeringen worden toegepast. Zij weet dat ik reeds een aantal keren aandacht heb gevraagd voor de problematiek van WAO'ers in dat geval. Het zijn echt onoverkomelijke drempels. Is mevrouw Spies bereid om samen met ons te bekijken hoe wij die drempels kunnen beslechten?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik wil daar heel graag naar kijken. Of wij eruit komen, is een tweede. Ik vind dat wij heel serieus moeten bekijken wat wij vanuit onze verantwoordelijkheid kunnen doen om het animo voor het raads- en statenlidmaatschap te vergroten.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Er worden door het lokaal bestuur heel veel beslissingen genomen die het voorzieningenniveau van de ingezetenen een eigen inkleuring geven. Recent is de Wet werk en bijstand ingevoerd, en ook plannen met betrekking tot de WMO beginnen vorm en inhoud te krijgen. Ook al worden de budgetten door het Rijk ter beschikking gesteld, de verantwoording voor de specifieke accenten en de definitieve besteding van de budgetten liggen bij het lokaal bestuur. Daarnaast bestaan er in iedere gemeenten eigen behoeften die om een invulling vragen. Dat kan de ruimtelijke inrichting betreffen, maar ook voorzieningen op sociaal-cultureel of welzijnsgebied die niet direct gerelateerd kunnen worden aan rijksbeleid, en waar de schaal van de gemeenten of de samenstelling van de bevolking mede bepalend zijn voor het tot stand brengen van die voorziening komen voor.

De spelers op het veld van het lokaal bestuur hebben ook een andere rol gekregen vanwege de dualisering, of krijgen die vanwege de gekozen burgemeester. In dit samenspel zullen die spelers met een aantal aansprekende punten voor de eigen inwoners willen komen. Voor deze punten zal een budget beschikbaar moeten zijn en over de besteding daarvan zullen de gekozenen verantwoording aan de eigen inwoners moeten afleggen. De kiezer kan bij het uitbrengen van zijn stem voor de gemeenteraad of voor de burgemeester rekening houden met de genomen beslissingen en de verantwoording op deze punten. Wanneer gemeenten voor nagenoeg 100% afhankelijk zijn van door het Rijk beschikbaar gestelde middelen, ongeacht of dit specifieke dan wel doel- of algemene uitkeringen zijn, zullen zij al snel geneigd zijn kool en geit te sparen en bij onvrede over het beleid naar "Den Haag" wijzen. Ook taken in medebewind verliezen zo aan gemotiveerde afweging op lokaal niveau.

Bovenstaande overwegingen rechtvaardigen, naast de door het Rijk ter beschikking gestelde middelen voor taken in medebewind, een eigen belastinggebied voor de gemeenten. De CDA-fractie vindt het van belang dat er een substantieel belastinggebied voor gemeenten blijft bestaan, en daarbij rekening te houden met de mate van betrokkenheid van de kiezers. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de gebruikersheffing OZB zal worden afgeschaft. Nu die afschaffing pas een jaar later wordt gerealiseerd dan was afgesproken, geeft dat ons ruimte nog eens goed naar de voorstellen te kijken in de samenhang. Ook bij het kabinet is op dit punt sprake van voortschrijdend inzicht, nu het kabinet met VNG en IPO een verkenning naar het decentrale belastinggebied gaat uitvoeren, volgens het plan van aanpak dat al op 9 november jongstleden tijdens het overhedenoverleg is afgesproken. De CDA-fractie had de vraag naar een dergelijk onderzoek vorig jaar al gesteund, in de motie van de heer Slob. Het huidige aandeel belastingen voor de gemeenten beslaat zo'n 8%. Daarvan is de OZB alleen al goed voor de eerste 6%. In de huidige situatie spreken we bij dit percentage van een voldoende omvang. Heeft de minister van Binnenlandse Zaken al enige gedachten ontwikkeld over wat voor de toekomst moet worden verstaan onder een percentage van voldoende omvang voor het lokaal belastinggebied? Bij de afschaffing van het gebruikersdeel is tot 2004 van een bedrag in de orde van grootte van 1 mld euro uitgegaan, wat aan gemeenten in het Gemeentefonds gecompenseerd zal worden. Wij lezen in de Miljoenennota, en in de feitelijke vragen die daarover zijn gesteld, dat gedacht werd aan een lastenverzwaring, ter compensatie van de lastenverlichting OZB, maar dat nog niet over de precieze invulling is gesproken. Oorspronkelijk was bij het Strategisch Akkoord deze lastenverlichting bedoeld als compensatie voor burgers vanwege de stijgende zorgpremies, die toen nog zouden ingaan per 1 januari 2005. Nu bij het hoofdlijnenakkoord daarvoor in de plaats de zorgtoeslag is gekomen, is de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op zichzelf komen te staan. Wil de minister aangeven hoe door het kabinet wordt aangekeken tegen de compensatie in het Gemeentefonds, en wanneer voorstellen te verwachten zijn hoe de omvang van de compensatie wordt bepaald, en waar die compensatie wordt gevonden? Afschaffen van het gebruikersdeel vraagt namelijk structurele dekking.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Hoor ik de collega nu toch zeggen dat het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB opnieuw bekeken kan worden?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat heeft u mij niet horen zeggen. Ik heb gezegd dat het in het Hoofdlijnenakkoord staat.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Dat Hoofdlijnenakkoord is nog steeds zo heilig dat, terwijl ook uw achterban vraagt om het gebruikersdeel in de OZB niet af te schaffen, dat toch gaat gebeuren?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik spreek hier met enige regelmaat over met onze achterban. Ik zeg dan altijd: zoals jullie in de gemeente afspraken maken in coalitieverband, zo doen wij dat ook.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Dus de 80% van de wethouders en achterban van het CDA die pleit voor het in stand houden van het gebruikersdeel van de OZB speelt geen enkele rol? U wilt niet dat in het onderzoek toch nog eens naar die OZB wordt gekeken, eventueel naar een verbeterde OZB?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Sterker nog, die 80% van de gemeentebestuurders die hebben meegedaan aan het onderzoek, heeft dit onderzoek zelfs gepresenteerd in aanwezigheid van leden van de fracties in de Tweede Kamer. Ook toen hebben wij gezegd: u weet dat wij in het Hoofdlijnenakkoord en in het Strategisch akkoord hebben afgesproken met deze maatregelen te zullen komen. Ik ben blij dat het voortschrijdend inzicht bij het kabinet nu zover is – verleden jaar was dat nog niet zo en bij u ook niet – dat er nog eens goed gekeken wordt naar het totale belastinggebied.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Bij u ook niet, zegt u. Wij hebben er toen niet mee ingestemd, omdat dat ten koste zou gaan van het in stand houden van de OZB. U spreekt over voortschrijdend inzicht. Er is een bestuurdersenquête geweest. De Raad van State heeft een uitspraak gedaan over het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB, evenals de Raad van Financiën. Hoe zit het echter met het voortschrijdend inzicht van het CDA op dit gebied? Dat is niet zo sterk.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb dat al twee keer verteld. Wij hebben verleden jaar de motie van de heer Slob gesteund om te kijken naar de mogelijkheden van een lokaal en regionaal belastinggebied. Nu is bij het kabinet sprake van voortschrijdend inzicht. Dat lijkt mij uitstekend.

De heer Slob (ChristenUnie):

U gaf terecht aan dat het CDA verleden jaar al een voorstander was van het onderzoek naar een alternatief belastinggebied voor gemeenten. Daar gaat het nu eindelijk van komen. U geeft nu ook aan dat wij iets meer tijd hebben gekregen om dingen in samenhang te bekijken. Deelt u mijn opvatting, die ik straks ook in mijn eerste termijn zal verwoorden, dat de resultaten van dat onderzoek bekend moeten zijn op het moment dat wij het wetsvoorstel inzake de OZB gaan behandelen?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik ga de minister daar nog een vraag over stellen. Ik heb gelezen dat het onderzoek in april afgerond moet zijn. Ik kan mij voorstellen dat tegen die tijd alle pakketten bekend zijn. Ik wil graag eerst het antwoord van de minister hebben op de vraag of hij daar ook op die manier naar kijkt. Als u die vraag gaat stellen, hoef ik dat niet meer te doen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het gaat niet alleen om een vraag stellen aan de minister. Het gaat er ook om of u vindt dat dat dan ook in samenhang behandeld zou moeten worden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Het gaat mij te ver om daar nu op in te gaan. Ik ben blij dat het kabinet nu met de VNG en het IPO aan de slag gaat. Het stappenplan geeft aan dat er in april iets moet liggen. Ik wil graag van de minister weten hoe hij die samenhang ziet.

Ik keer nog even terug naar de verkenningen die het kabinet en de partners gaan verrichten en waarvan het resultaat in april bekend moet zijn. De CDA-fractie hecht eraan een kader aan te geven waarbinnen de belastinggrondslag moet passen. Ik wil daartoe namens mijn fractie een aantal richtinggevende opmerkingen over maken. De CDA-fractie vindt het van cruciaal belang dat andere overheden een eigen belastinggebied van voldoende omvang kennen. Wij staan daarnaast voor een integraal inkomensbeleid. In dit verband betekent dat dat er niet een grondslag of instrument gekozen kan worden waarbij gemeenten een eigen inkomensbeleid kunnen voeren, want elementen als draagkracht en koopkracht dienen tot het domein van het rijksbeleid te blijven.

Bij deze verkenning zou de CDA-fractie ook het aantal huidige lokale belastingmogelijkheden kritisch willen bezien. Ik zei zojuist al dat de OZB 6% is en dat er daarnaast een aantal andere belastinginstrumenten zijn die zo'n 2% opbrengen. Baatbelasting, reclamebelasting, precariorechten hebben alle betrekking op bedrijfsmatige activiteiten en zouden daarom in onderlinge samenhang tot één vorm gebracht kunnen worden. Dat kan zowel voor winkelgebieden als voor grotere bedrijven- of industrieterreinen tot vereenvoudiging leiden. Belastinginstrumenten moeten nog eens kritisch doorgelicht worden op hun effecten met betrekking tot koopkracht voor burgers. Het is ongewenst dat een heffing op versluierde wijze leidt tot lastenverzwaring voor de burger. Het precariorecht bijvoorbeeld kent op dit moment zijn eigen onnavolgbare wegen. Onder een sterke vereenvoudiging van de belastingmogelijkheden voor lokale overheden hoeft de totale opbrengst niet te lijden, integendeel. Er is zelfs behoorlijke efficiencywinst te behalen en tegen vereenvoudiging van regelgeving hoeft volgens de CDA-fractie niemand bezwaar te hebben.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ik spreek hier namens de Lijst Pim Fortuyn. Het is toch wel heel bijzonder om te mogen spreken in naam van de grootste Nederlander aller tijden. Het Nederlandse volk heeft gesproken en wij weten hoe het gelopen is. Ik heb het dan maar niet over het gerommel na de uitzending. Daar wil ik van wegblijven.

De heer Van der Staaij (SGP):

Hebt u er kennis van genomen dat er een fout is gemaakt in de berekeningen en dat de einduitslag Willem van Oranje had moeten zijn?

De heer Eerdmans (LPF):

Ik begrijp dan men er inmiddels alles aan doet om Fortuyn van de eerste plek te krijgen.

De voorzitter:

Laten wij beginnen met uw inbreng bij de begroting Binnenlandse Zaken.

De heer Eerdmans (LPF):

Ja. Welkom aan de bewindslieden namens de LPF-fractie.

Vorig jaar was ik blij verrast om in de begroting te lezen dat de heer De Graaf, de minister van BVK, de ambtenarenstatus af zou schaffen. Geen ambtenaren meer in Nederland, daar vecht ik al een paar jaar voor. Ik heb er helaas niets meer over gelezen in de begroting, terwijl juist de ambtenarenstatus ons zoveel ellende brengt, waaronder het gebrek aan flexibiliteit. Hoe krijgen wij ambtenaren van de ene naar de andere plek binnen de overheid? Ik heb gelezen over de flexibele arbeidsreserve, de VAR bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wat gebeurt daar? Op dat ministerie rouleren elk jaar zo'n 500 ambtenaren van plek. Dat is mooi, maar elk jaar vallen er 70 buiten de boot. Zij schieten over. Zij blijven thuis achter de geraniums zitten, wat rapporten lezend. Dat is niet wat je moet toestaan. Het zijn trouwens geen jonge werknemers, maar mensen in schaal 14, 15 of 16; dure krachten die thuis achter de geraniums worden gezet omdat er even geen ruimte is in die poule. In het bedrijfsleven zou zoiets onmogelijk zijn, maar bij de overheid gebeurt het blijkbaar ieder jaar opnieuw. Hoe is het mogelijk dat iemand al vijf jaar in de VAR zit, dus vijf jaar buiten de boot valt en thuis zit te lezen?

Een belangrijke oorzaak van dit probleem zie ik ook wel, namelijk het ambtenarenrecht, dat wij sinds 1929 kennen. Dat zit ons dwars, dat knelt. Uit de Ambtenarenwet stamt ook de ambtenarenrechter voort. Wij weten allemaal wat er gebeurt als de overheid iets te ruw als werkgever beweegt. Dan stapt iemand naar de ambtenarenrechter, vraagt om een pot geld of om een promotie, omdat hij anders niet weggaat. Het ontslaan of overplaatsen van ambtenaren blijft een groot probleem binnen de overheid.

Ik noem een paar bekende ambtenaren. Generaal Couzy kreeg wat mot met minister Voorhoeve. Hij moest zelfs een loyaliteitsverklaring tekenen. Dat is een goed teken, maar hij kon niet weg. De heer Joustra had wat problemen bij het CWI, werd niet ontslagen, maar is onze nieuwe terreurcoördinator. Ook op hem valt geloof ik nog wel wat op en aan te merken, als ik het rapport van de commissie-Havermans lees. Sweder van Wijnbergen had problemen met mevrouw Jorritsma op EZ. Hij is nu hoogleraar aan de Universiteit van Leiden. De heer Vrolijk, niet zo'n vrolijk verhaal, was directeur Politie. Hij wist niet goed agenten te tellen. Hij mocht vertrekken en werd directeur-generaal Onderwijs, waar hij ook tegen het ene na het andere probleem aanloopt. De heer Steenhuis, de man van de zaak-Bakkenist, luidde de val in van zijn superieur de heer Docters van Leeuwen, maar kreeg als straf een nog groter ressort bij het openbaar ministerie. Kortom, als je faalt bij de overheid, lijk je in aanmerking te komen voor een promotie of een zak geld. Dat willen wij niet en daarom moet daar iets aan gedaan worden. Wat wil het kabinet hieraan doen?

Wij willen allemaal minder ambtenaren. Er waren zelfs geluiden dat er 20.000 ambtenaren uit moesten in deze kabinetsperiode. Van die doelstelling lijkt weinig terecht te komen, al lees je af en toe wel mooie verhalen. In PM Den Haag las ik dat volgens de trotse opsteller van de trendnota Arbeidszaken er inmiddels minder ambtenaren bij het Rijk zijn dan in 2002. Als je de begrotingen naast elkaar legt, zie ik dat er eind 2001 111.346 ambtenaren bij het Rijk zijn en eind 2003 116.843. Dat is 5% meer.

Alleen bij de politie daalde het aantal ambtenaren. Overal stijgt het aantal, maar de enigen waar wij minder van hebben, zijn de politieagenten. Daar had ik er juist wat meer van willen hebben en veel Nederlanders met mij. Wij hebben nu ruim 600 politieagenten minder, de zogenaamde sterktedip.

Hoe kan dat? Hoe zit het met de doelstellingen die op zichzelf prima zijn, zoals ik vorig jaar heb gezegd. Bij VROM moesten er 700 ambtenaren verdwijnen, bij SZW 300 en bij Landbouw 1500. Prima targets, maar je ziet er weinig van terechtkomen. Onderwijs is kampioen bureaucratie. Het rapport over de bureaucratie bij OCW is onthutsend. Ik heb het gelezen. Van de in totaal 13 mln euro die wordt besteed aan interim-managers komt 7,5 mln voor rekening van het ministerie van OCW. Zij hebben sinds 2000 98 consultancybureaus in de arm genomen om uit de problemen te komen, maar volgens mij zijn die problemen nog steeds niet opgelost.

Ik citeer de Haagsche Courant over de situatie bij de provincie Zuid-Holland. Het Provinciehuis barst uit zijn voegen, doordat er steeds meer ambtenaren bijkomen. Nu een record van 2200. Wegens ruimtegebrek moeten zij nu gaan werken in regiokantoren in Alphen a/d Rijn, Schiedam en Dordrecht. Einde citaat. Het lijkt wel of de noodklok wordt geluid in de Haagsche Courant. Wat gaat er gebeuren? Wij hebben niet eens meer ruimte voor die ambtenaren. Bij de gemeente Rotterdam werken 250 voorlichters! Ik wijs er maar even op dat de KLM er 20 had vorig jaar. Waar zijn wij mee bezig? Hoever gaat het? Wat gaan wij eindelijk eens doen om die aantallen ambtenaren te verlagen?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Kan collega Eerdmans mijn verzoek aan de minister van BZK ondersteunen om eens heel goed naar het huis van Thorbecke te kijken?Je doet dat niet voor de lol, maar om principieel dit soort doelstellingen te halen.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik doe veel dingen voor mijn lol, dit ook. Ik ben het met u eens. Als wij dat kunnen verbeteren, lijkt mij dat heel gezond.

Ik noem nog een voorbeeld. Gedeputeerde Poelman wil van de provincie Noord-Holland de beste provincie van Nederland maken. Er zullen 500 mensen uitgezet worden. Dat noem ik spirit. Ik veronderstel dat de minister van BZK die spirit ook wel heeft. Laten wij ophouden met het nieuwe beleid en de uitvoering opvijzelen die wij hebben laten versloffen. Dan kunnen wij het met minder beleidsambtenaren doen. De heer De Graaf deelt waarschijnlijk die mening, maar hoe staat het er nu mee?

Twee jaar geleden heb ik al gezegd dat de oudere ambtenaren moeten afvloeien. Dat is heel gezond en natuurlijk. Vacatures moeten niet opgevuld worden. Dat is het bezwaar. Er gaan best veel ambtenaren uit, maar helaas worden al die vacatures weer opgevuld. Je moet die vacature van die derdeklasser achter bij VROM die na 25 jaar bij de koffieautomaat afscheid neemt, doorstrepen. Je moet daar geen nieuw iemand voor aannemen. Het werk op de afdeling X of Y verdeel je onder elkaar. Dat kan prima en het moet gewoon, want anders kom je niet van die ambtenaren af. Het kan op een leuke manier door natuurlijke uitstroom. In vier jaar kunnen er 40.000 uit. De instroom is 5000, want ik ben ook niet gek. Sommige functies moet je opvullen. In korte tijd kun je een derde van het ambtenarencorps laten uitstromen en dan zijn wij flink afgeslankt. Dat waren voorlopig de ambtenaren.

Van de vrijheid van meningsuiting heb ik twee jaar geleden een vrij groot punt gemaakt. Ik heb de minister van BZK opgeroepen om als hoeder van de Grondwet op de bres te staan voor de vrijheid van meningsuiting en die onverkort te laten gelden voor iedereen in Nederland. De ontwikkelingen van de laatste weken geven aan dat je er elk jaar, elke dag over zou moeten spreken na wat er met de heer Van Gogh is gebeurd. De minister van Justitie komt dan heel onhandig met zijn verhaal over godslastering. Ik hoor graag de reactie van de minister van BZK, want het is zijn portefeuille, hij heeft de nota Grondrechten opgesteld. Hoe kijkt hij op die commotie terug rond de ministers Donner en Verdonk? Er is verwarring ontstaan in het land. Hij is verantwoordelijk en dient een reactie te geven op de gebeurtenissen. Heilige huisjes kennen wij niet in dit land en dat vindt de LPF-fractie goed. Wij vinden dat de klok niet teruggedraaid moet worden om religieuze discussies weer in de taboesfeer te brengen.

Dan kom ik op het punt van de vrijheid van meningsuiting ook weer bij de ambtenaren terecht. In artikel 125a van de Ambtenarenwet van 1929 is geregeld dat ambtenaren geen recht hebben op vrije meningsuiting. In de praktijk komt het erop neer dat het je als ambtenaar niet vrijstaat om vrijuit je mening te geven, terwijl je vaak het best geïnformeerd bent van allemaal. Ik vind dat geen goede zaak. Dat is ouderwets. Ik vind dat ambtenaren zich misschien wel als laatste groep in Nederland moeten emanciperen: de coming out van de ambtenaar. Laat die mensen in Buitenhof optreden of in Nova hun mening geven, want vaak hebben wij daar wat aan. Leve het debat! Klokkenluiders worden ook gestimuleerd. De mensen bij OCW hebben ons wakker gemaakt. Laat die mensen zich niet bekneld voelen in hun apparaat, maar laat het debat klinken!

De heer Kok heeft ooit gezegd dat ambtenaren niet met Kamerleden mogen praten. Dat was het zogenaamde decreet van Kok uit 1998. Er moet vooraf toestemming worden gevraagd als een Kamerlid met een ambtenaar wil spreken. Ik vind dat absurd. Als ik een departement bezoek, worden de ambtenaren weggestopt in alle hoeken en gaten. Er komt een voorlichter om mij rond te leiden, terwijl ik graag contact zou hebben met de ambtenaren van wie ik wat kan opsteken. Ik vind dat wij daar spastisch mee omgaan. Vindt de minister voor Bestuurlijke vernieuwing het ook niet beter om het decreet van Kok in de prullenbak te gooien?

De subsidie aan politieke partijen vindt de LPF een verbazingwekkende zaak. Er wordt 5 mln euro extra aan politieke partijen uitgekeerd. In een tijd waarin wij allemaal de broekriem moeten aanhalen, geven wij elkaar 5 mln euro. Zo wordt dat op straat beleefd. Ik vind dat absurd. Politieke partijen zijn feitelijk failliet: 4% van de mensen in Nederland is nog lid van een politieke partij. Wij vissen in een steeds kleiner wordende vijver. Wethouders zijn steeds moeilijker te vinden binnen de partijen. Gelukkig mogen zij nu van buiten de raad worden aangesteld. Hetzelfde geldt voor ministers. Ik heb een amendement ingediend om dat bedrag van 5 mln over te hevelen naar de politie. De heer Van der Staaij heeft dat vorig jaar ook al bepleit.

Er is een grote kloof tussen de overheid en de burger. De overheid heeft elke burger een eigen nummer gegeven. Waarom geven wij de overheid niet ook één nummer? Waarom is er niet net als in New York en Baltimore in Amerika één nummer voor de overheid? Net als 112 voor alarm, moet er 116 komen voor alle klachten, vragen, opmerkingen en complimenten voor de overheid. In Rotterdam zijn er 26 lijnen voor de vuilophaaldienst tot de stoeptegel. Ik zou zeggen dat er één nummer moet komen, 116. Als de burger dat nummer belt, wordt hij geholpen. Het schijnt in Amerika voor 80% de ergernis te verminderen. In New York zijn er 30.000 telefoontjes per dag. Mensen kunnen continu dat nummer bellen: 24 uur per dag en zeven dagen per week. Via de bode laat ik een stuk ronddelen waarin staat hoe dat in Amerika is geregeld. Ik hoop dat de minister daar kennis van neemt.

De heer Van Beek (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Er zijn veel onderwerpen die dit jaar bij de begroting van BZK onze aandacht vragen. De VVD-fractie kiest ervoor om vandaag alleen te spreken over zaken waarvoor geen aparte bijeenkomst is afgesproken. Wij zullen dus niet spreken over de politie, de rampenbestrijding, de AIVD, het rapport van de commissie-Havermans, het grotestedenbeleid en de andere overheid, maar ook vrijwel niet over een aantal wetsvoorstellen die reeds bij de Kamer zijn ingediend. Op deze wijze hopen wij herhalingen en dubbelingen te voorkomen.

Ik wil wel enkele opmerkingen maken over het functioneren van het openbaar bestuur. Nadat ik de laatste hand had gelegd aan mijn bijdrage voor vandaag ontving ik gisteravond een brief van minister Remkes van 25 pagina's waarin al mijn vragen en opmerkingen over interbestuurlijke en financiële verhoudingen alvast werden beantwoord. Een brief die dient om een dag later te worden gebruik in het begrotingsdebat! Laat ik duidelijk zijn: dat is een volstrekt onmogelijke werkwijze en getuigt ook niet van veel respect voor de Kamer.

De VVD-fractie onderkent verschillende tendensen ten aanzien van het openbaar bestuur. Formeel is het steeds duidelijk hoe het een en ander is georganiseerd, maar ook op gemeentelijk en provinciaal niveau is het dualisme ingevoerd. De scheiding van de verantwoordelijkheden is duidelijk, zo ook de verdeling van de verantwoordelijkheden over Rijk, provincie en gemeente. Toch is de maatschappelijke acceptatie daarvan naar onze opvatting steeds minder. Voor de bevolking is de overheid gewoon alles: alle lagen, alle taken. Wij merken dat uit de vele reacties die worden gegeven als wij in antwoord op een vraag uitleggen dat iets niet tot onze competentie behoort. Het respecteren van de autonomie van andere overheden wordt eerder gezien als afschuiven en als "een verschuilen achter" dan als een heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling. Ook de reacties van de andere overheden zelf doen ons vaak nadenken over de ontstane situatie.

Wij in Den Haag denken dat wij op grote schaal aan het decentraliseren zijn doordat de centrale overheid steeds meer bevoegdheden legt bij de gemeenten en de provincies. Op dit gebied valt te denken aan de ruimtelijke ordening die zichtbaar wordt "ontPronkt" en waarin gemeenten en provincies een veel belangrijker taak krijgen. Ook ministeries als die van Onderwijs, Sociale Zaken en Volksgezondheid hebben de laatste jaren veel verantwoordelijkheden verschoven en doen dat nog steeds. Vanuit de kring van de andere overheden klinkt echter nog steeds de klacht dat de rijksoverheid centraliseert en de bevoegdheden aan zich trekt.

De VVD-fractie kiest voor sterke bestuurslagen, zoveel mogelijk te beperken tot de hoofdstructuur, helderheid over wie waarvoor gaat en vooral een efficiënte toedeling van taken: decentraal als het kan en centraal als het moet. Wij zijn blij met een aantal acties zoals afgesproken in de code Interbestuurlijke verhoudingen. Maatregelen ter reductie van administratieve lasten, prima. Bestrijding van sturing en prestatiebureaucratie, geweldig. Snoeien in planverplichtingen en/of specifieke uitkeringen, prima. Opschonen van sturingsarrangementen ter voorkoming van stapeling van instrumenten, vooral doen. Verminderen van toezicht tussen overheden, zeker een punt van aandacht. Wij zien ook met veel interesse uit naar de resultaten van de drie deelstudies: de relatie tussen de functionele besturen en de bestuurlijke hoofdstructuur, de werkwijze en omvang van de gedeconcentreerde rijksdiensten, het decentrale eigen inkomensgebied van gemeenten en provincies.

Het is de VVD-fractie wat waard om de bestuurlijke verhoudingen te verbeteren en zeker helderder te maken. Juist in een tijd waarin de bevolking de neiging heeft, alles als onderdeel van dé overheid te beschouwen, is het zeer slecht dat onderdelen van die overheid in verwijtende zin naar elkaar wijzen. Wij vragen ons ook af welke invloed de code Interbestuurlijke verhoudingen heeft op een aantal concrete veranderingsprocessen. Wij maken ons zorgen over het gebrek aan gemeentelijke steun voor de plannen van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing ten aanzien van de gekozen burgemeester. Hoe denkt de minister bestuurlijk draagvlak te organiseren? Het gaat ons niet alleen om het tijdig gereedkomen van de wetgeving. Het gaat ons met name om een adequate reactie van de bestuurslaag waarvoor hij het doet. Uit de brief is het ons niet goed duidelijk welke taak de minister ziet voor de Raad van State. Gelukkig niet arbitrerend, maar adviserend. Wij zijn bang voor juridisering en het verschuilen achter adviezen. Wil de minister deze passage verduidelijken?

Vanuit de kring van gemeenten en provincies worden ook veel signalen afgegeven inzake het proces van dualisering. Ik wil daarop gaarne reageren, maar ik zal met een reactie wachten tot het rapport van de commissie-Leemhuis beschikbaar is. Ik vraag het kabinet om een snelle behandeling zodra dat rapport beschikbaar is. Samenhangende wetgeving, zoals die ter verkleining van het aantal statenleden, moet wat ons betreft dan wel snel worden afgewerkt. De VVD-fractie steunt dit onderwerp nog altijd met volle overtuiging.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Wat is uw analyse van de bestuurlijke verhouding tussen de minister en de gemeenten?

De heer Van Beek (VVD):

Ik denk dat de wederzijdse verwachtingen niet altijd even helder waren. Wellicht dat de boodschap van de rijksoverheid over haar financiële positie niet altijd even duidelijk bij de gemeentebesturen is overgekomen. Men had wel eens het gevoel dat bij hen te veel op de schouders kwam te liggen in vergelijking met wat er door de rijksoverheid werd gedaan. Tegelijkertijd realiseert men zich dat de rijksoverheid geconfronteerd wordt met zeer omvangrijke bezuinigingstaakstellingen. Je moet echter veel tijd nemen om dat uit te leggen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Collega Spies merkte in de circustent op het Malieveld dat het niet alleen om de OZB en dergelijke ging, maar dat het veel dieper lag. U formuleert het nu heel voorzichtig, maar ik zie graag wat meer vlees om de botten.

De heer Van Beek (VVD):

Wij moeten een beetje voorzichtig zijn met het beoordelen van de bijeenkomst op het Malieveld. Maanden daarvoor was op een congres al afgesproken om die bijeenkomst te houden. Het was de bedoeling om een uitspraak te krijgen over de plannen met betrekking tot de gekozen burgemeester. De bijeenkomst is gebruikt om op een goede manier stoom af te blazen. Er zijn heel verstandige, nauwelijks polariserende uitspraken gedaan. Iedereen kon zeggen wat hij of zij vond en daarna konden er zaken worden gedaan. In mijn contacten met IPO en VNG ervaar ik telkens weer dat wij goed met elkaar kunnen praten.

Voorzitter. Veel van de discussies over de autonomie van gemeenten zijn terug te voeren naar de financiële mogelijkheden van gemeenten. Veel van de ergernissen van de burger over de overheid hebben daar ook mee te maken. De stijging van de lokale lasten is een echt probleem. De VVD heeft geen bezwaar tegen een gemeentelijk belastinggebied, maar wel tegen een gemeentelijk inkomens- en kwijtscheldingsbeleid. Hier doemt het probleem van de armoedeval op. Wij hebben geen bezwaar tegen een discussie over de vraag hoe de gemeenten kunnen worden voorzien van een groter eigen belastinggebied. De burgers zullen echter alle lasten die de overheden hen opleggen, ervaren als één geheel. Dat vergt dat ook de overheden zelf een integrale beoordeling maken. Welke voorwaarden stelt de minister aan een eigen belastinggebied om de problemen te voorkomen die de laatste jaren in steeds sterkere mate zijn ontstaan?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Hoe zit het met het voortschrijdend inzicht van de VVD als het gaat over het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB? De VVD-achterban heeft ook bepaalde uitspraken gedaan. De OZB zou wellicht wat effectiever kunnen worden gemaakt. In mijn inbreng heb ik al gezegd dat afschaffing of wijziging heel veel kosten en bestuurlijke drukte met zich meebrengt.

De heer Van Beek (VVD):

Het gaat goed met ons voortschrijdend inzicht. Wij merken dat bij de burgers de irritatie over de OZB heel groot is. Wij merken wel dat bij de burgers, de mensen waar het echt om gaat, de irritatie over de OZB groot is. Wij merken ook dat het ons zeer kwalijk wordt genomen dat het gebruikersdeel OZB dit jaar niet is afgeschaft en veel mensen vragen ons of in elk geval de maximering dit jaar geregeld kan worden omdat zij bang zijn dat gemeentebesturen van de ontstane situatie gebruik maken om de lasten voor de burgers nog eens goed op te schroeven. Als ik kijk naar onze achterban, dan maak ik onderscheid tussen degenen die bestuurlijk werkzaam zijn en de burgers. Met name bij burgers is veel begrip voor de maatregelen op het gebied van de onroerendezaakbelasting.

Dit laat onverlet dat met ons goed te praten is over een eigen belastinggebied voor gemeenten. Wij vinden dat heel belangrijk. Daaraan moet echter een aantal randvoorwaarden worden verbonden om te voorkomen dat op hetzelfde punt geëindigd wordt waar nu is geëindigd. Ik zie best mogelijkheden. Ik noem als voorbeeld de Zalmsnip; bijna 20% van de gemeenten past een aantal jaren na invoering de Leidse formule toe en geeft het geld niet meer aan de inwoners waarvoor zij het gekregen hebben. Dat irriteert mij mateloos. Ik vind dat echt heel slecht. Het is jammer dat de regeling wordt afgeschaft, maar de gemeenten hebben dat wel een beetje op zich afgeroepen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U sprak zo-even over randvoorwaarden bij een eigen decentraal belastinggebied. Ik dacht dat ik u ook hoorde zeggen dat de VVD op zich niet tegen een groter gemeentelijk belastinggebied is. Klopt dat?

De heer Van Beek (VVD):

Ja. Het afschaffen van de OZB heeft nooit het aanvallen van de omvang van het belastinggebied tot doel gehad. Dat het kleiner werd, is een jammerlijk bijverschijnsel geweest, maar dat is niet ons doel geweest. Het doel was gericht op het afschaffen van het inkomensbeleid, het kwijtscheldingsbeleid en de problematiek van de armoedeval.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik stel toch nog een aanvullende vraag. Het inkomensbeleid moet op rijksbeleid gevoerd blijven worden. U zei dat op dit moment ongeveer 8% geldt als eigeninkomstengebied voor de gemeenten. Als u dat wilt uitbreiden, aan welk percentage denkt u dan?

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb absoluut geen percentage in gedachten.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U vroeg dat aan de minister?

De heer Van Beek (VVD):

Nee, nee. Ik heb die vraag ook niet gesteld. Ik heb geen norm. Ik kan een antwoord nergens aan afmeten. Het is moeilijk te bepalen of 8% laag en 10% goed is. Dat soort waardeoordelen verbind ik niet aan de percentages in dit verband. Naar mijn mening mag dit een onderwerp zijn in de studie. Het valt overigens op dat ook in rapporten van bijvoorbeeld het IPO niet tot normeringen wordt gekomen.

Vanuit de kring van gemeenten, verwoord door de VNG, wordt de indruk gewekt dat er vanuit het verleden nog onbetaalde rekeningen zijn die moeten leiden tot verrekeningen. In hoeverre wordt deze opvatting gedeeld door het kabinet? In hoeverre worden pogingen gedaan om deze zaak van tafel te krijgen? In de brief zie ik geen aanzet tot een oplossing. Ik hoor hierover graag een reactie van het kabinet.

Ik maak een korte opmerking over de overheid als werkgever. In de afgelopen maanden heeft het kabinet een heldere visie uitgedragen over hoe in de toekomst onze maatschappij georganiseerd moet worden. Ik denk aan de discussies over het pensioen, het prepensioen, het deels verplicht en deels vrijwillig langer werken en de verhoudingen tussen actieven en niet-actieven. Wij zien graag dat het kabinet als werkgever een voorbeeldfunctie vervult. Wij krijgen vragen van ambtenaren die na hun 65ste jaar op basis van vrijwilligheid nog een tijdje willen doorwerken. Toch wordt iedereen nog collectief ontslagen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Is het kabinet bereid om hier wat aan te doen voor zowel ambtelijke als bestuurlijke functies? Hoe denkt de minister van BZK de overheid op het terrein van arbeidsvoorwaardenbeleid te moderniseren?

Ik wil nog iets zeggen over het functioneren van het ministerie van BZK. Ook hier is mij in het weekend het gras voor de voeten weggemaaid. Dit keer door Henk Bouwmans in Binnenlands Bestuur met zijn artikel "Binnenlandse Zaken wil nooit wat". Al eerder hebben de voorzitters van het IPO en van de VNG hun opvattingen daarover kenbaar gemaakt. Het is echter een breed verspreide opvatting dat BZK in de loop der jaren in Den Haag aan macht en invloed heeft ingeboet en dat het ministerie ook ten opzichte van andere overheden zijn oude positie niet meer heeft. Door de medeoverheden wordt het ministerie niet meer beschouwd als "ons ministerie met onze ministers".

Hoe wil de minister de positie van het ministerie versterken? Ik vraag hem niet om verklaringen of een verdediging. Ik vraag hem om het signaleerde probleem te zien als een uitdaging waarop een gepaste actie van zijn organisatie behoort te komen. De interne versterking moet gepaard gaan met betere bestuurlijke verhoudingen met het lokale bestuur. Zoals het ministerie van SZW een goede relatie behoort te hebben met de vakbeweging en EZ met de werkgeversorganisaties, kent BZK zijn natuurlijke partners bij de andere overheden. Een goede relatie vraagt onderhoud, op dit moment wellicht groot onderhoud.

De heer Slob (ChristenUnie):

U zei iets over de aantrekkelijkheid van de overheid als werkgever. U voerde daar eigenlijk een pleidooi voor. Hoe legt u in dat opzicht het sociaal akkoord uit waar het gaat om het loslaten van de nullijn voor de marktsector? Vindt u dat dit ook voor de collectieve sector moet gelden?

De heer Van Beek (VVD):

Voorheen was de loonontwikkeling in de collectieve sector afhankelijk van die in de marktsector. Bij het akkoord is dat omgekeerd en is gezegd dat de collectieve sector op de nullijn zou moeten zitten en dat de marktsector daar ook ongeveer op uit zou moeten komen. Dat is dus een omgekeerde koppeling. Het is van het allergrootste belang dat wij proberen om die nullijn in de collectieve sector aan te houden en ik hoop dat het ook lukt om daar in de marktsector heel dicht bij uit te komen. Dat is immers de enige manier om bij elkaar te blijven. Het is economisch van zeer groot belang om dat te realiseren. Wij zouden echt heel diep in de problemen komen als de percentages hoger zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als er toch meer licht komt tussen de lonen in de collectieve sector en die in de marktsector, kan dat de aantrekkelijkheid van de overheid als werkgever in negatieve zin beïnvloeden.

De heer Van Beek (VVD):

Dat zal altijd een probleem zijn. Wij moeten ons ook realiseren wat voor economische consequenties het heeft als wij meer uitgeven. De consequentie daarvan zou zijn dat wij het mes weer in de andere posten in de begroting zouden moeten zetten om ervoor te zorgen dat de begroting aan het eind van het jaar weer dekkend is.

De heer De Wit (SP):

Deelt u de conclusie uit de kop van het artikel van Binnenlands Bestuur, namelijk dat BZK nooit iets wil? Als dat het geval is, wat zou het ministerie volgens u wel moeten willen?

De heer Van Beek (VVD):

Ik vond de kop niet helemaal passen bij het hele artikel. Er stond veel meer in en het ging over veel interessantere dingen dan de vraag of BZK al of niet iets wil. Ik bedoel dat bijvoorbeeld bij wetgeving, zoals binnenkort bij de Wgr-plus, het ministerie van BZK echt de leiding zou moeten geven, ook tegenover andere ministeries. Verder moeten gemeenten en provincies het gevoel hebben dat het hun ministerie is en dat de minister ook hun belangen behartigt in het kabinet.

Het omgekeerde is overigens ook waar. Het ministerie zal er ook voor moeten zorgen dat afspraken die in Den Haag zijn gemaakt, in de gemeenten een goed vervolg krijgen. Zo is het niet goed dat minister Verdonk zo veel moeite moet doen om gemeenten uit te leggen dat afspraken met een wettelijke onderbouwing ook echt uitgevoerd moeten worden. Ook hier moet het ministerie dus goed invulling geven aan zijn coördinerende functie om de belangen van het openbaar bestuur te verdedigen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. De Grondwet leeft. De grondrechten staan weer midden in de publieke en politieke belangstelling. Er komt een referendum over de Europese grondwet. Deze Kamer heeft een hoogstaand debat gevoerd over toetsing van wetten aan de Grondwet. Verder bereidt de Kamer zich voor op een belangrijk debat over de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving. Daarbij is ook de vraag naar de botsing van grondrechten aan de orde, vrijheid van meningsuiting in relatie tot het antidiscriminatieverbod en het antidiscriminatieverbod in relatie tot godsdienstvrijheid.

Het is belangrijk dat de burger beseft dat de Grondwet meer is dan een juridisch document dat in de oudheid is geformuleerd door schriftgeleerden en professoren. De Grondwet is een leidraad voor de inrichting van onze samenleving en de wijze waarop burgers met elkaar dienen om te gaan. De grondrechten dienen ook om de burger te beschermen tegen een teveel aan overheidsmacht. Tegelijkertijd verwachten wij van de overheid dat zij burgers en hun grondrechten beschermt.

De Grondwet dient naar de opvatting van de VVD-fractie niet steeds naar de waan van de dag te worden gewijzigd. Maar de Grondwet moet wel actueel blijven en in dat verband stel ik toch de vraag aan de orde of het kabinet wel op de goede weg is met de aanpassing van de Grondwet aan het digitale tijdperk.

In de brief van 29 oktober heeft de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties de Tweede Kamer bericht de wetsvoorstellen tot wijziging van de artikelen 7,10 en 13 van de Grondwet niet in te zullen dienen. Het nader rapport bij het wetsvoorstel voor een nieuw grondrecht inzake de toegang tot en toegankelijkheid van overheidsinformatie zal pas worden vastgesteld, nadat een kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Wet Openbaarheid van Bestuur is uitgebracht.

Betekent dit dat ook in deze kabinetsperiode de Eerste en Tweede Kamer weer niet zullen toekomen aan zelfs maar een eerste lezing en dat bijvoorbeeld de modernisering van de Grondwet naar aanleiding van het advies van de in 1999 ingestelde commissie-Franken pas rond 2015 het Staatsblad kan bereiken? Deze commissie moest advies uitbrengen over de gevolgen van nieuwe informatie- en communicatietechnologie voor de grondrechten. Waarom kan naar het oordeel van de regering de modernisering van de Grondwet zo lang verantwoord uitblijven?

De VVD-fractie heeft al weer enkele maanden geleden kennisgenomen van het rapport de commissie-Kohnstam. Al jaren geeft de VVD-fractie aan ongelukkig te zijn met de lappendeken die is ontstaan door de verzelfstandiging van onderdelen van de overheid. Bij monde van Jan te Veldhuis heeft de fractie bij de behandeling van de Kaderwet ZBO's in de vorige periode het zogenaamde "cascademodel" gepresenteerd met een meer principiële benadering. Bepleit is dat allereerst moet worden nagegaan of een huidige overheidstaak wel een overheidstaak moet blijven of dat privatisering van de taak moet worden nagestreefd. Als toch wordt gekozen voor een overheidstaak, moet eerst worden nagegaan of die niet in plaats van aan het Rijk aan decentrale overheden kan worden opgedragen. Zo niet, dan heeft de VVD-fractie een voorkeur voor onderbrenging in de normale departementale organisatie of in een agentschap. Onder meer vanwege de moeilijke democratische controle op bij ZBO's ondergebrachte taken is instelling van een ZBO voor de VVD een ultimum remedium. De VVD-fractie realiseert zich echter dat het rapport-Kohnstam niet in een nulsituatie is opgesteld. Niettemin spreken de uitgangspunten de fractie aan, al is daarbij wel de kanttekening te plaatsen dat het functioneren van ZBO's soms een vooruitgang is ten opzichte van de vroegere departementale inbedding van een organisatieonderdeel. Dit geldt vooral bij organisaties met een sterk uitvoerend karakter, zoals het kadaster en de verzelfstandigde RDW (voorheen Rijksdienst voor het wegverkeer); de letters zijn hetzelfde gebleven, maar het is nu een ZBO. Belangrijk is vooral dat nog eens goed gekeken wordt naar de bevoegdheden en de toezichtmogelijkheden van de minister bij instelling en evaluatie van de ZBO's. Kan de regering aangeven welke principiële uitgangspunten ten grondslag zullen liggen aan de uit te brengen kabinetsreactie op het rapport? Komt die reactie nog in december? Wil de regering komen tot een nieuwe kaderwet voor ZBO's? Wanneer zullen de voorstellen de Kamer bereiken?

Onlangs bereikte de Kamer de brief over de kabinetsvoornemens inzake subsidiëring van politieke partijen. In dit verband zijn twee wetsvoorstellen aangekondigd. Het wetsvoorstel inzake de verhoging van de subsidies conform de afspraak in het Hoofdlijnenakkoord is inmiddels ingediend (29869). Over dit wetsvoorstel is vorig jaar al bij de begrotingsbehandeling gesproken. Waarom heeft de indiening ervan zolang op zich laten wachten? De VVD-fractie steunt overigens dit wetsvoorstel – dit zeg ik met name in de richting van de heer Eerdmans – want die afspraak is bij het opstellen van het Hoofdlijnenakkoord op goede gronden gemaakt. Het is geen geld voor onszelf maar voor het functioneren van de democratie.

Over subsidiëring van nieuw aan de verkiezingen deelnemende partijen en giften aan politieke partijen alsmede toezicht op partijfinanciering, zal de Kamer nog een wetsvoorstel bereiken. Het gaat daarbij dus om subsidies en giften aan politieke partijen of groeperingen.

De heer De Wit (SP):

Is het wel verantwoord om in een tijd waarin het kabinet allerlei bezuinigingen afkondigt – de heer Eerdmans had eigenlijk dezelfde redenering – de politieke partijen nog eens extra te bedenken voor 2005, zelfs met terugwerkende kracht over 2004? Hoe kan de VVD-fractie dat verdedigen tegen de burger, in wiens middelen juist op allerlei manieren wordt gesneden?

De heer Luchtenveld (VVD):

Vorig jaar hebben wij bij de begrotingsbehandeling die discussie ook gevoerd. Destijds waren er ook allerlei bezuinigingen op maatschappelijke organisaties aan de orde, waarover minister Hoogervorst grote discussies voerde met de Kamer. Toen is gezegd: natuurlijk moeten wij kijken in welk tijdsgewricht dit aan de orde is. Daarom hebben wij ermee ingestemd dat algemene kortingen bij het ministerie van BZK ook van toepassing zouden zijn op politieke partijen. Daarbij ging het om het basisbedrag. De afspraak over de verhoging is niet voor niets gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord. Dit is gebeurd in het besef dat politieke partijen bij alle nieuwe zaken die op hen afkomen – daarbij valt te denken aan het discussiëren binnen politieke partijen met elektronische ledenraadplegingen – voldoende middelen moeten hebben om hun rol in het goed functioneren van de democratie te vervullen. Er is steeds meer mediageweld in de politiek, en politieke partijen moeten daar iets tegenover kunnen zetten. Campagnes worden steeds duurder en ingewikkelder. In dat licht is er voldoende reden voor de verhoging, juist als wij niet de weg op willen van veel meer sponsorinkomsten; volgens mij wil de partij van de heer De Wit dat ook niet.

De heer De Wit (SP):

Dat laatste is juist. Moeten partijen echter niet eerst hun bestaansrecht bewijzen voordat zij op basis van hun ledenaantal – dat is wel een goed punt – aanspraak kunnen maken op subsidie? Partijen moeten dus niet op voorhand subsidie krijgen. Zij moeten hun bestaanrecht bewijzen door actief te zijn en zo aantonen dat zij reden hebben van bestaan.

De heer Luchtenveld (VVD):

Een belangrijk bezwaar, dat ook de heer Eerdmans terecht aanvoerde, is dat nieuwe politieke groeperingen dan helemaal buiten de campagnes en de voorbereiding vallen. Dat zullen wij bij de behandeling van de wetgeving nader met elkaar bespreken. Als een bepaalde groepering minder aanhang heeft onder de Nederlandse bevolking, dan uit zich dat meestal in kiezer- en ledental. Er komt dan ook minder subsidie op zo'n organisatie af en dan gaat het geld misschien naar een andere organisatie. Politieke partijen hebben wat ons betreft recht op een zekere mate van ondersteuning door de overheid, hoewel dit nooit de hoofdbron van inkomsten mag worden.

Vorig jaar vroeg ik namens de VVD-fractie naar de visie van het kabinet op de vragen die gesteld kunnen worden rondom de financiering van campagnes van individuele kandidaten. Ook mevrouw Spies sprak daar vandaag over. Vanwege het wetsvoorstel inzake de direct door de bevolking gekozen burgemeester en vanwege de aangekondigde wetsvoorstellen inzake de wijziging van het kiesstelsel, is de discussie daarover urgent. De afgelopen week bereikten de wetsvoorstellen inzake de verkiezing van de burgemeester de Kamer. Daarin worden een aantal bepalingen voorgesteld over de financiering en verantwoording van campagne-inkomsten en uitgaven van burgemeesterskandidaten. De VVD-fractie vindt het van groot belang dat maximale transparantie wordt geboden, overigens met zo min mogelijk bureaucratie. Het gaat hier alleen wel om het tegengaan van censuskiesrecht en de toegankelijkheid van een belangrijk ambt. De VVD-fractie zal dan ook bij de behandeling van dat wetsvoorstel ruim aandacht schenken aan de voorgestelde bepalingen.

Ook vanuit een oogpunt van integriteitbeleid en de gedachte dat verkiezingen eerlijk moeten verlopen, moeten een aantal vragen duidelijk beantwoord worden. Een voorbeeld is de vraag of een ondernemer die zich kandidaat stelt, propagandamateriaal of advertentieteksten en radio- en televisiespotjes mag aanschaffen via zijn onderneming en daarmee ten opzichte van niet-ondernemers die zich kandideren, een BTW-voordeel van 19% mag behalen. Voorts is de vraag van belang of er niet in het algemeen nadere regels moeten komen inzake inzichtelijkheid en transparantie van de campagnefinanciering van individuele kandidaten. Dit geldt ook voor de verkiezingen voor algemeen vertegenwoordigende lichamen, want voorkeursstemmen worden steeds belangrijker en er zijn steeds meer voorkeursacties. Wij vragen ons af of dat niet zou moeten worden geregeld in een meer algemeen geformuleerde wet, bijvoorbeeld een Wet financiering campagnes of een Wet financiering individuele campagnes. Is het naar het oordeel van het kabinet nog praktisch mogelijk om binnen de resterende tijd tot de naderende verkiezingen te komen met nadere wetgeving? Ik vraag dit ook gelet op het nieuwe kiesstelsel.

Als de integriteit van een burgemeester, een raadslid, een statenlid of een Kamerlid achteraf onderwerp wordt van publieke discussie en als het kabinet, gemeenteraden en de journalistiek pas achteraf normen formuleren, dan kan er veel schade ontstaan aan het aanzien van de politiek en het openbaar bestuur. De VVD-fractie heeft hier de nodige zorgen over en dringt aan op nadere bezinning vooraf. Dit is ook van belang in het kader van een nieuw kiesstelsel, hoe dat er ook uit zal komen te zien. Duidelijk is wel dat de nadruk moet komen te liggen op een versterking van het mandaat van individuele vertegenwoordigers. Het is dan ook duidelijk dat wij vaker te maken zullen krijgen met meer individueel ingekleurde campagnes van mensen die ook voor eigen financiering zorgen.

Via mijn opmerkingen over de campagnes van individuen ben ik terecht gekomen bij de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde beleidsvoornemens. Wij kennen de stand van zaken ten aanzien van de gekozen burgemeester en het kiesstelsel. Waar blijven nu toch de antwoorden op de vragen die de Kamer in juni dit jaar stelde, over de opzet en voortgang van de discussie in het kabinet over de meest wenselijke wijze van aanwijzing van de minister-president, ook in internationaal perspectief? Wij wachten, maar willen nu wel graag zicht op de voortgang van die discussie.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wacht samen met de heer Luchtenveld op die antwoorden, dus ik sluit mij van harte bij zijn vraag aan. Wat is de gedachtegang binnen de VVD-fractie over de direct gekozen minister-president?

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij staan te popelen om de mening van het kabinet te betrekken in die discussie. Wij hebben begrepen dat er vandaag nog meer voorstellen naar voren zullen komen. De heer Van Aartsen heeft hierover, verwijzend naar Amerika, het een en ander gezegd op een congres van onze bestuursvereniging. In Amerika was de verkiezingsuitslag nu wel snel duidelijk, terwijl het bij ons maanden duurt voordat je weet wie er aan de macht komt. Er is wel degelijk behoefte om die discussie aan te gaan, maar dat wil niet zeggen dat mijn fractie daar nu al standpunten over heeft ingenomen. Dat zou ook vreemd zijn, want wij hebben in het hoofdlijnenakkoord met elkaar afgesproken dat wij die discussie met het kabinet zullen voeren. Vandaar de dringende vraag naar de voortgang.

De heer Van der Ham (D66):

U staat dus open in die discussie?

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij staan open in die discussie. U bent veranderingsgezindheid gewend van liberalen.

De heer Van der Ham (D66):

Op dit punt dan voor de eerste keer.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik begin met de integriteit. Het is mij opgevallen dat sinds de invoering van de mogelijkheid om klachten in te dienen en meldingen te doen bij de Commissie integriteit rijksoverheid er de afgelopen jaren minder dan tien meldingen zijn binnengekomen. Je kunt dat uitleggen alsof het heel goed gaat met de integriteit in ons land. Je kunt je ook afvragen hoe dat kan, want er is natuurlijk wel het nodige aan de hand in ons land. Is de drempel voor het doen van een klacht te hoog? Komt het door de zwijgplicht die ambtenaren hebben? Of komt het door de consequenties voor de rechtspositie van ambtenaren die dit soort zaken durven te melden?

De discussie over de integriteit deed mij denken aan wat wij allemaal hebben kunnen waarnemen, de verhoren door de Tijdelijke commissie infrastructuur. Mijn fractie is daarbij in het bijzonder opgevallen – in de samenleving heeft dat ook heel duidelijk reacties opgeroepen – de minister die, voorzichtig uitgedrukt, mogelijkerwijs informatie aan de Kamer heeft gemanipuleerd. Die minister heeft ervoor gezorgd dat in de rapporten bepaalde passages niet voorkwamen, met vergaande consequenties voor de samenleving. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Natuurlijk kunnen en moeten politieke consequenties worden verbonden aan de positie van de minister die zoiets doet. Is dat voldoende? Is het niet zaak om daar verder over na te denken? Moeten wij niet zeggen dat een minister die de Kamer opzettelijk misleidt zich schuldig maakt aan een buitengewoon ernstig strafbaar feit? Het is in feite de ergste misdraging die een minister zou kunnen plegen. Kan dit niet worden gebracht onder het ambtsmisdrijf en vervolgens onder de mogelijkheden die de Grondwet daarbij biedt?

Een minister of ex-minister komt vervolgens altijd goed weg. Er is na het vertrek uit ministerraad en Kamer altijd wel een functie. Moeten wij niet naar een systeem van registratie van dergelijke misdragingen, het idee van een zwarte lijst, dat ook in de literatuur is geopperd? Dat zou leiden tot consequenties voor bewindspersonen die ernstige misdragingen hebben gepleegd. Zij worden uitgesloten van een functie in het openbaar bestuur. In het kader van het fraudedebat is door het kabinet de suggestie gedaan om frauderende bestuurders in de toekomst uit te sluiten van bestuursfuncties. Er ligt dus al een duidelijk voornemen van het kabinet.

Hierop aansluitend kom ik op het punt van de ambtenaren die toch maar gedwongen worden mee te werken aan dit soort praktijken. Moeten wij niet af van de zwijgplicht in de Ambtenarenwet? Moeten wij niet zeggen dat er juist eerder gesproken moet worden in plaats van gezwegen? Moet een ambtenaar die gedwongen wordt mee te doen aan praktijken die ertoe leiden dat de Kamer wordt misleid of dat zaken uit rapporten worden weggelaten, niet een meldplicht bij de zojuist genoemde Commissie integriteit krijgen? Daar kan de zaak worden onderzocht, in de openbaarheid.

Het voordeel daarvan is dat wij niet hoeven af te wachten tot een klokkenluider het aandurft om iets te melden. Wij hebben in ieder geval de zekerheid dat ook een hoger geplaatste persoon een ambtenaar niet kan dwingen aan praktijken die niet deugen mee te doen. Die ambtenaar kan zeggen dat hij een meldplicht heeft en er niet aan meedoet, zonder dat men hem verder iets kan maken.

Wij praten in de Kamer in het algemeen niet over wat ambtenaren hebben gedaan. Is het echter niet verstandig om degene die verantwoordelijk is voor het ambtenarenapparaat, de secretaris-generaal, een politieke functie te geven binnen ons staatsbestel? Hij kan verantwoordelijk worden tegenover de Kamer, als ware hij een staatssecretaris, die over het personeel gaat. Een minister is vakinhoudelijk meestal heel goed, maar hoeft op zichzelf nog geen echte manager te zijn van datgene dat er binnen zijn ministerie gebeurt. Daarom zouden deze functies wat mij betreft uit elkaar gehaald kunnen worden door middel van een politiek verantwoordelijke staatssecretaris. Wat vindt de minister daarvan?

De heer Eerdmans (LPF):

Tot zover vind ik het een goed betoog van de heer De Wit. Over de vrijheid van meningsuiting bij ambtenaren heb ik ook iets gezegd. Zou de heer De Wit ook zover willen gaan om te zeggen: de coming-out van de ambtenaar, diens emancipatie, vinden wij zo belangrijk dat wij artikel 125a willen schrappen uit de Ambtenarenwet?

De heer De Wit (SP):

Ja. Dat is ook wat ik betoog. De zwijgplicht is juist reden voor het feit dat je moet wachten op klokkenluiders. Het is tevens een verwrongen constructie, omdat mensen hierdoor vaak in een onmogelijke positie worden gebracht. Zij moeten namelijk tegen hun geweten ingaan en hoewel zij dan als het ware loyaal zijn ten opzichte van de chef, zitten zij zelf met een groot probleem.

De heer Eerdmans (LPF):

Laten wij gaan vechten voor een Kamermeerderheid!

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wilde in het kort nog enkele punten aanstippen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op het advies van de Kiesraad over het nieuwe kiesstelsel, omdat dit advies in feite zegt dat het stelsel ingewikkeld is en eigenlijk geen versterking is van onze democratie. Het advies roept een aantal problemen op rond de zetelverdeling, rond de overdracht van stemmen van de districtskandidaat en rond het feit dat de districtsvertegenwoordiger, als deze aftreedt, wordt opgevolgd door een landelijke kandidaat. De vraag is hoe de minister nu aan kijkt tegen dit advies. Ik heb zijn persbericht gelezen van enkele weken geleden. Dat was wat mij betreft wat optimistisch en wekte de indruk dat de minister het advies niet goed gelezen had, omdat dit veel verder gaat dan wat er naar buiten is gebracht.

Ik heb het advies van de Raad van State gelezen met betrekking tot het wetsvoorstel inzake de direct gekozen burgemeester en ik heb ook het commentaar van de minister gelezen. Toch heb ik de vraag hoe de minister nu aan kijkt tegen de fundamentele kritiek die ook in de Kamer is verwoord, bijvoorbeeld van mijn kant, over de botsing van de twee functionarissen: de burgemeester tegenover de raad. De Raad van State spreekt hier van het ontstaan van een eenmanszaak. Het is uiterst twijfelachtig of deze figuur wenselijk is in ons staatsbestel; in feite is deze onnodig. Graag verkrijg ik daar een duidelijke reactie van de minister op.

Ook van mijn kant maak ik een opmerking over de subsidie voor de politieke partijen. Ik ben nog bezig te bezien of ik op dat punt een amendement zou kunnen indienen, omdat ik geconstateerd heb dat het niet alleen over 2005 gaat, maar ook over 2004. Ik wil opgemerkt hebben dat mijn fractie in ieder geval tegen het voorstel van de verhoging is; wellicht kom ik met een amendement te dien aanzien.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De politiek staat al een paar jaar flink in de schijnwerpers en niet altijd even positief. Deze zomer was ik op campagne onder studenten en daar trof ik een universiteit aan, de universiteit van Groningen, die het zelfs verbood aan politieke partijen om affiches op te hangen of zelfs maar aankondiging te doen van een politieke activiteit. Dat vind ik als gebaar al heel gek, maar ik wil van de ministers eens weten of zij dit bij publiek gefinancierde instellingen wel vaker zien. Wellicht staat de universiteit van Groningen hierin alleen? Toen ik dat echter zo zag en ook de argumenten van de universiteit las, vroeg ik mij af wat hier eigenlijk aan de hand is.

De politiek wordt steeds meer in diskrediet gebracht. De politiek is in crisis en ook de democratie. Dat komt door verschillende zaken. Het is al vaker bij debatten aan de orde gekomen: de overheid wordt vaak als hindermacht gezien. Er is te veel bureaucratie; daar wordt aan gewerkt maar toch is er nog steeds te veel bureaucratie. Ook denk ik in dit verband aan wat op Europees niveau speelt. Daarop hebben de mensen te weinig grip. Gisteren hadden wij bijvoorbeeld het debat over de begroting van landbouw en wij spraken toen over dierenwelzijn. Dat is ook zo'n voorbeeld. In Nederland kunnen wij niets doen om het dierenwelzijn te verbeteren, omdat Europa ons verbiedt allerlei certificeringen te eisen. Daardoor hebben de burgers in Nederland heel weinig invloed op het beleid. Zij kunnen hun ethische opvattingen dus niet laten vertalen in regels. Op die manier voel je je niet alleen als burger, maar soms ook als politicus verweesd. Dit soort zaken geeft aan dat de politiek aan vernieuwing toe is. Er zijn daartoe verschillende pogingen gedaan. Er is gesproken over de gekozen burgemeester en over verandering van het kiesstelsel. Daarmee wil men trachten het systeem open te breken en tot andere vormen van politiek bedrijven te komen, vormen die ertoe kunnen leiden dat burgers meer bij de politiek worden betrokken. Tegelijk zou de politiek ook meer grip moeten krijgen op het beleid. Dat is nu niet altijd mogelijk.

In de eerste woorden die bij het presenteren van deze begroting worden geschreven, zegt de minister dat hij verantwoordelijkheid wil nemen voor het tot stand brengen van samenwerking en het bereiken van gewenste resultaten. Daarbij zegt de minister het niet zo interessant te vinden wie uiteindelijk verantwoordelijk is, als hetgeen beoogd wordt maar gebeurt. Zo is het maar net. Ik vind dit een heel goed uitgangspunt. Helaas is de overheid voor deze manier van werken te weinig toegerust. Daarom moeten wij met allerlei vernieuwingsvoorstellen komen. Het is dan interessant om te merken wat er in de praktijk gebeurt. De vernieuwingsvoorstellen die worden gedaan, worden apart behandeld, iedereen duikt erop en zegt dan dat het niets is en vervolgens gaan wij snel over tot de orde van de dag. Dat is jammer want politieke en democratische vernieuwing is een collectieve opdracht. Wij moeten onze schouders eronder zetten en niet te veel inhaken op het ene kleine voorstelletje. Wij moeten daarentegen nagaan hoe dat voorstel bij het geheel past en hoe wij het bestel in Nederland op de schop kunnen nemen, zodat het werkelijk democratisch wordt.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik ben aangenaam verrast door uw betoog. Het is in feite een pleidooi vanuit een iets andere invalshoek om integraal het huis van Thorbecke in aanmerking te nemen. Transparantie is namelijk heel belangrijk en dient het uitgangspunt te zijn bij bestuurlijke vernieuwing. Op die manier let je namelijk op het totaal. Het is belangrijk dat niet wordt gewerkt langs de weg van de gevestigde instituties, maar dat de belangen van de burger worden behartigd. Daarom heb ik voorbeelden van het buitenland gegeven. Ik neem aan dat u het debat daarover graag wilt aangaan.

De heer Van der Ham (D66):

D66 is eigenlijk opgericht om een aantal dingen aan het huis van Thorbecke te veranderen. Dus die discussie voeren wij al heel lang en daar zullen wij ook nog heel lang mee doorgaan, mocht er geen verandering in de situatie komen. Ik hoop dat u daarbij een constructieve houding zult aannemen en dat u bereid bent om dat huis te verbouwen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Dat is niet een concreet antwoord op mijn vraag. Ik heb het voorstel gedaan om opnieuw over de transparantie van het huis van Thorbecke te spreken. Daarmee hangt namelijk onmiddellijk samen: democratie en legitimiteit, terwijl daarmee ook een positieve voedingsbodem voor bestuurlijke vernieuwing wordt geboden. Zegt u daar ja of nee tegen?

De heer Van der Ham (D66):

Daar zeg ik vanzelfsprekend ja tegen. Ik vind het echter heel erg belangrijk om aan zo'n abstracte discussie over het huis van Thorbecke concrete voorstellen te verbinden. Daarmee zouden wij ons in het schelle daglicht van de politieke discussie plaatsen. Laat ik in dat verband op het volgende wijzen. Ik weet dat de heer Duyvendak het voorstel zal doen om de manier waarop wij met coalitievorming en verkiezingen omgaan te veranderen. Zoals u weet is D66 voor de direct gekozen minister-president. Dat punt staat al heel lang in ons verkiezingsprogramma. Wij zijn dan ook zeer geïnteresseerd in de nog te verschijnen notitie van het kabinet alsmede in de antwoorden op de vragen die wij het hebben gesteld. Ik wil in dit verband een voorstel doen en vragen om dat te betrekken bij de opstelling van de te verschijnen notitie. Wij wensen een gekozen minister-president, maar ik stel voor om te komen tot een tussenoplossing en om over te gaan tot de gekozen formateur. In de Grondwet is heel veel geregeld met betrekking tot de minister-president, maar over de formatie is niets geregeld. Er is echter wel degelijk een moment in de formatie te bedenken waarop de kiezers kunnen worden geraadpleegd over de aanstelling van de formateur. Meestal wordt de formateur ook de minister-president. Niets verzet zich ertegen om bij de volgende verkiezingen de kiezer de mogelijkheid te geven om de formateur aan te wijzen. De politieke partijen kunnen enkele mensen kandideren en vervolgens kan de kiezer een keus maken. De persoon die de meerderheid van stemmen behaalt, kan gaan formeren.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Het probleem is dat de kiezer niets te zeggen heeft over de coalitievorming. Daarover zijn wij het misschien eens. De kiezer bepaalt dus niet welke partijen in Nederland de regering zullen vormen. Verder is mijn vraag: lost uw voorstel wel wat op? Stel dat eind jaren tachtig of midden jaren negentig de heer Kok als formateur was gekozen. Dan geldt nog dat hij de ene keer een PvdA/CDA-kabinet uit zijn hoge hoed tovert en de andere keer een PvdA/VVD-kabinet. Dus met het kiezen van een formateur heeft de kiezer nog niets te zeggen over de vorming van de regeringscoalitie.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben er een groot voorstander van dat zo'n gekozen formateur een meerderheid moet halen. Een kandidaat-formateur zal in het verkiezingsdebat ook de vraag moeten beantwoorden aan welke coalitie hij zich vooraf committeert. Hoe onhelderder hij daarover is, hoe minder kiezers geneigd zijn om hem daarin te steunen. Uiteindelijk zal het een onderdeel zijn van het debat dat voorafgaat aan de verkiezingen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

In feite zijn de lijsttrekkers van de grote partijen al een soort minister-president in spe. Dat was ook bij de laatste verkiezingen het geval. Zij weigeren consequent coalities te noemen om daarna als elite onder elkaar de handen vrij te hebben om het spel te spelen. Dat verandert u niet in uw voorstel.

De heer Van der Ham (D66):

Dat klopt, maar het is dan ook geen eindvoorstel. Wij willen de gekozen minister-president, omdat wij een stem op de macht moeten hebben en op de controle van de macht. Op dit moment kiezen wij alleen het parlement. Uiteindelijk willen wij de minister-president direct kiezen.

Toch is het belangrijk om die deur eens open te breken en een poging te doen om daarmee aan de slag te gaan. Wij moeten er niet eindeloos over spreken, maar er daadwerkelijk iets mee doen. U heeft helemaal gelijk dat zwijgen de politieke cultuur is: niet zeggen voor de verkiezingen waar je instapt. Dat is het huidige systeem. Als de kiezers een formateur kunnen aanwijzen, dan dwingt dat de cultuur om keuzes te maken. Uiteindelijk zal dat moeten leiden tot een grondwetswijziging, maar daarover zullen wij pas spreken naar aanleiding van een notitie van het kabinet over het rechtstreeks kiezen van de minister-president, waarbij de hele formatie wordt overgeslagen. Zover zijn wij nog niet. Dit is een tussenstap. Ik vind dat de regering de mogelijkheden verder moet onderzoeken.

Mevrouw Spies (CDA):

Wilt u die formateur gelijktijdig met de Kamer laten kiezen?

De heer Van der Ham (D66):

Dat is een optie. Je kunt hem bijvoorbeeld twee weken na de verkiezingen kiezen. Dergelijke modaliteiten zul je moeten bekijken, want dan kun je ook de uitslag van de verkiezingen daarbij betrekken. Je kunt het ook tegelijkertijd doen.

Mevrouw Spies (CDA):

Betekent dit dat de PvdA bijvoorbeeld de heer Cohen ook ergens op een stembriefje moet laten staan, omdat hij de formateur moet worden? Het hoeft dus geen kandidaat voor de Kamer te zijn?

De heer Van der Ham (D66):

Dat hoeft wat mij betreft niet. Ik stel mij voor dat de PvdA de heer Cohen daar neerzet. Als de heer Cohen slim is, profileert hij zich niet alleen als de PvdA-kandidaat, maar zegt hij: als ik tot formateur word gekozen, dan smeed ik dat PvdA/CDA-kabinet. Dan weten de mensen in ieder geval waar zij aan toe zijn. CDA'ers die dat graag willen, kunnen dan ook op Cohen stemmen. Als Balkenende dat wat meer in het midden laat, dan zal hij waarschijnlijk die stemmen niet krijgen. Dat maakt het voor kiezers duidelijker welke keuze zij hebben. Nogmaals, het is een tussenoplossing. Ik vind het in ieder geval de moeite waard om dat mede te laten onderzoeken door het kabinet.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik projecteer dat even op de laatste verkiezingen. D66 heeft toen vooraf gezegd niet aan dit kabinet deel te nemen, maar zit er nu toch in. Hoe had dat zich verhouden tot bijvoorbeeld een D66-formateur?

De heer Van der Ham (D66):

Als een D66-formateur een meerderheid van stemmen krijgt, dan is dat natuurlijk prachtig. Daar zou ik alleen maar een groot voorstander van zijn. Ik begrijp uw vraag wel. Overigens heeft D66 voor de verkiezingen wel degelijk gezegd dat het niet uitgesloten was dat wij onder bepaalde voorwaarden met het CDA en de VVD zouden regeren. Maar goed, dan moet u uw geschiedenis beter kennen.

Uw probleem is dat het onhelder is, welke partij je ook noemt. Dat is waar, maar D66 is nu juist zo'n leuke partij. Die zegt: wij zijn onderdeel van het systeem, maar wij willen het systeem, waarvan wij zelf onderdeel zijn, veranderen.

De heer Luchtenveld (VVD):

U zegt dat de formateur een meerderheid moet halen. Ik vraag mij af wat er moet gebeuren als dat in de eerste ronde niet lukt gezamenlijk met de Kamerverkiezingen. Komt er dan een tweede ronde, uitsluitend over de aanwijzing van een formateur?

De heer Van der Ham (D66):

Ik dank u hartelijk voor deze vragen, want ook dat moet natuurlijk worden bekeken. Je kunt ook aan een tweede stem denken. Je brengt een eerste stem en een tweede stem en dat weeg je dan. Die module wordt ook gehanteerd voor gekozen burgemeesters in Amerika. Overigens is dat voorstel langsgekomen in het debat over de gekozen burgemeester in Nederland. Je zou ook kunnen denken aan twee rondes, maar nogmaals, dat zal de regering graag meenemen in haar onderzoek.

Wij zijn van mening dat de minister-president een sterkere positie behoeft. Hij wordt steeds belangrijker in Europa, wat zeker een sterkere positie rechtvaardigt. Overigens kun je ook denken aan het veranderen van de positie van de minister-president in het reglement van orde van de ministerraad, bijvoorbeeld door de invoering van een aanwijzingsbevoegdheid. Overigens was in de VNG een meerderheid van 68,3% voor een gekozen minister-president. Over bottom up gesproken...

In Limburg willen de staten de commissaris van de Koningin via een referendum gaan kiezen, maar de regering heeft aangegeven dat dit niet kan. Ik vind dat alles wat daaraan in de weg staat, weggenomen zou moeten worden om aan die wens van de staten van Limburg te voldoen.

In veel debatten met de ministers van VROM en van Verkeer en Waterstaat is gesproken over de vorm van de inspraak in Nederland. Iedereen wil natuurlijk inspraakmogelijkheden hebben, maar eigenlijk is niemand daar tevreden over. Meestal loopt de inspraak uit op frustraties. Om die reden vind ik dat de regering met een verhaal moet komen over de manier waarop de inspraak, zeker waar het gaat om nationale projecten, vormgegeven zou moeten worden. Kunnen de huidige inspraakregels worden aangepast?

Ik maak nog een paar opmerkingen over de ambtenaren. Er is al veel gezegd over de taakanalyse. Wij wachten die met veel genoegen af, want wij willen graag dat de overheid fors ingrijpt in haar eigen apparaat, in die zin dat er vooral gedaan zal worden wat er gedaan moet worden. Bij het omvormen van het ambtenarenapparaat moet echter geen kaasschaaf gehanteerd worden; die moet vooral bij het ontbijt blijven. Ik hoop dat de minister met zijn vuist op tafel durft te slaan.

Een paar weken geleden hebben wij een debat gehad met de Klimaatcommissie. Toen is gebleken dat er in Brussel maar heel weinig ambtenaren zijn ingezet om vooruit te lopen op wat vandaar op ons afkomt. Om die reden komen er nu bij verrassing allerlei dossiers op ons bord te liggen. In het recente rapport van de Rekenkamer inzake de financiële gevolgen van het Europese beleid werd ook aangetoond dat er allerlei financiële rampen plaatsvinden, omdat wij niet voldoende inspelen op onze Brusselse lobby. Ik vind dat dit aandacht verdient. Het aantal ambtenaren moet inderdaad worden teruggebracht, maar er moeten meer ambtenaren worden ingezet om onze zaken te bepleiten in Brussel.

Ik maak nog een paar opmerkingen over de gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat het debat met de gemeenten scherp wordt gevoerd. In een interruptiedebatje heb ik al aangegeven dat in het rapport-Berenschot wordt aangegeven dat er ongelooflijk veel verbeterd kan worden bij de gemeenten en dat de rijksoverheid de gemeenten daar ook op mag aanspreken. Ik vind overigens dat iedereen de gemeenten daarop mag aanspreken. Verder moet beter inzichtelijk worden wat de gemeenten doen. Iedere gemeente geeft op haar eigen manier vorm aan allerlei regelingen, waardoor er geen vergelijking kan worden gemaakt tussen de gemeenten. De stichting Rekenschap heeft de interessante suggestie gedaan om een en ander te standaardiseren, zodat het voor burgers gemakkelijker wordt om de gemeenten af te rekenen op hun beleid. Daardoor wordt het misschien ook minder nodig dat de rijksoverheid af en toe dwingend optreedt. Als er evenwel sprake blijft van versnippering, zal de nationale politiek snel geneigd zijn om een en ander te gaan ordenen.

Het budget voor de politieke partijen gaat omhoog, maar niet dat voor de politieke jongerenorganisaties. Wij vinden dat jammer. De jongerenorganisaties hebben echter de koppen bij elkaar gestoken en stellen nu voor om tot een bekostigingssystematiek te komen op grond waarvan elke politieke jongerenorganisatie een basisbedrag krijgt ongeacht het aantal leden en zetels van de moederpartij. Wil de minister met de jongerenorganisaties om de tafel gaan zitten om dit sympathieke voorstel uit te werken?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik had juist begrepen dat de verhoging van de subsidies in ieder geval gedeeltelijk ten goede zou komen aan de politieke jongerenorganisaties.

De heer Van der Ham (D66):

Nee, de geoormerkte budgetten niet, althans niet volgens de informatie die ik heb gekregen van de politieke jongerenorganisaties. En dat is het probleem. Daarom wil ik het voorstel van de politieke jongerenorganisaties terzake bij de minister neerleggen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik heb nog een vraag over het vorige blokje.

De voorzitter:

Nee, dat kan ik niet toestaan.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ja, maar ik stond toen al bij de interruptiemicrofoon.

De voorzitter:

Op dat moment heb ik besloten dat ik uw interruptie niet toestond, dus heb ik die ook niet toegestaan. De heer Van der Ham gaat...

Mevrouw Fierens (PvdA):

Maar toen is de heer Van der Ham op het volgende onderwerp overgegaan.

De voorzitter:

De heer Van der Ham gaat door.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ziet de minister een mogelijkheid om jongeren een zetel in de SER te geven, zodat zij mee kunnen praten over alle zaken die in het land spelen? Daar gaat hij niet direct over, maar het heeft wel te maken met politieke jongerenparticipatie. Het is een voorstel van de jongerenorganisaties. Ik wil het niet meteen omarmen, maar het is op zichzelf een interessante gedachte, want de verschillen tussen ouderen en jongeren in Nederland zijn opmerkelijk, zeker wat betreft de discussie die wij de afgelopen maanden hebben gevoerd. Schiet er eens op, zou ik zeggen!

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal mijn bijdrage helemaal richten tot minister De Graaf. Dat is niet omdat wij niet met minister Remkes in debat zouden willen gaan, maar vooral omdat zich daarvoor de komende tijd nog een aantal uitgelezen momenten zal voordoen, zoals bij overleggen over AIVD-rapporten, politie, terrorisme enzovoort.

Minister De Graaf van Bestuurlijke Vernieuwing is nu al bijna anderhalf jaar aan het werk en zijn voornemens worden inmiddels duidelijk. Zijn agenda voor politieke vernieuwing ligt op tafel. De conclusie van GroenLinks is dat hij tot onze grote spijt kiest voor een verdere personalisering van ons politieke bestel, zoals districtskandidaten voor de Tweede Kamer en een direct gekozen burgemeester. Deze personalisering dient volgens de minister om de politici en de politiek weer herkenbaar te maken, om de band tussen kiezer en gekozene te versterken. Is herkenbaarheid hét probleem van onze democratie? Het is naar mijn overtuiging een flinterdunne analyse. Willen mensen voor personen kiezen en zijn zij politieke partijen en hun ideologieën beu? Willen zij dat burgemeesters hun stad gaan besturen zoals Blair in Engeland en Chirac in Frankrijk?

De Raad van State spreekt in dat verband niet voor niets van een presidentieel stelsel. Wie zit er in Nederland te wachten op nieuwe regenten? Wat is de gekozen burgemeester bij minister De Graaf, anders dan een gekozen regent? Een onjuiste analyse leidt tot ongewenste oplossingen. De crisis in de politiek ligt niet primair in de gebrekkige herkenbaarheid van politici en ligt niet in een afnemende betekenis van het inhoudelijke verhaal. De problemen liggen ergens anders. Politici gaan te veel hun eigen gang. Politici kunnen ook te veel hun eigen gang gaan. Het evenwicht tussen kiezer en gekozene is zoek. De kiezer heeft te weinig grip op het politiek proces, op politieke vertegenwoordigers. De democratie moet directer. De burger moet kunnen inbreken in het politiek bestuurlijke circuit. De macht moet verschuiven zodat de burger meer grip krijgt op de politiek. De politiek moet vervolgens grip durven hebben op alle overheidstaken. Denk aan de discussie over de ZBO's.

Dat is de kern van onze analyse. Een andere analyse van de problematiek leidt vanzelfsprekend tot andere voorstellen. Meer greep op kabinetsplannen door de kiezer zelf is broodnodig. Minimaal een noodrem voor als heel veel mensen iets anders willen. Onvrede over regeringsplannen moet er daadwerkelijk toe kunnen doen. Broodnodig is de mogelijkheid om een referendum te kunnen houden, maar juist dit heeft deze regering hardhandig om zeep geholpen. En de burgers moeten echt meer mogelijkheden krijgen om zelf te agenderen, zelf initiatieven te nemen om nieuwe, weggestopte of genegeerde issues in het politieke debat in te kunnen brengen. Burgers moeten een burgerinitiatief kunnen afdwingen en niet alleen issues maar ook wetgeving kunnen zetten op de parlementaire agenda. Maar ook op dit terrein is minister De Graaf helaas muisstil. Wat te denken van het idee om burgers de mogelijkheid te geven, een parlementaire enquête af te dwingen? Volgens mij moet de commissie-De Vries, die bezig is met een herziening van de parlementaire enquête, dit idee in haar beschouwingen betrekken.

Kiezers willen en verdienen vooral meer greep op de macht. Er dient een eind te komen aan de praktijk dat er in Nederland geen direct gekozen regering is. Het grootste tekort in ons huidige kiesstelsel is dat de kiezer nauwelijks kan bepalen welke partijen na de verkiezingen de regering vormen. De formatie van een nieuw kabinet is de belangrijkste periode in politiek Den Haag, maar de politieke elites bepalen onderling de inzet en de uitkomst. Het is pas echt politieke vernieuwing als wij daar een eind aan maken. En dat kan. Wat GroenLinks betreft, moet de kiezer naast een stem voor een kieslijst een tweede stem krijgen om daarmee een voorkeur uit te kunnen spreken voor een coalitie. Het is mogelijk om de kiezer al bij de Kamerverkiezingen in 2007 deze extra stem te geven. Mijn fractie heeft dit idee verder uitgewerkt, maar omdat het mij aan spreektijd ontbreekt, verzoek ik de voorzitter om een korte tekst hierover aan de Handelingen te mogen toevoegen. Ik overhandig deze tekst in ieder geval aan de minister met het verzoek om daar in zijn eerste termijn op te reageren.

De voorzitter:

De tekst zal worden uitgedeeld aan de bewindslieden en aan de woordvoerders.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik vraag mij af wat het voorstel van de heer Duyvendak voor voordelen heeft. Het gaat straks vooral om abstracties waarin regenten ook de ruimte kunnen nemen om eigen keuzes te maken. Is het niet veel beter om de formateur of uiteindelijk de minister-president direct te kiezen? Zo'n persoon kan ook op zijn beleid worden afgerekend. Mensen stemmen niet op een abstractie.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Een politieke partij is geen abstractie. In onze parlementaire democratie draait het om partijen en om coalities die zich in hun ideeën aan elkaar verbinden. Kabinetten hebben ook een bepaalde signatuur, links, rechts of midden. De keuzes ter zake worden nu veelal in de beslotenheid van achterkamertjes in Den Haag gemaakt. Die keuze wil ik neerleggen bij de kiezer. Dat is naar mijn idee werkelijk politieke vernieuwing.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben het met u eens dat een politieke partij geen abstractie is, maar een coalitie is dat wel. Een coalitie is altijd een verstandshuwelijk en daardoor veel minder duidelijk dan de afzonderlijke partijen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Coalities van partijen staan voor kiezers voor een type beleid. Maurice de Hond peilt regelmatig de voorkeur van kiezers voor coalities. Het aantal mensen dat daar niet aan meedoet, is helemaal niet hoger dan bij de peiling van de populariteit van ministers. Mensen weten heel goed voor welke coalitie zij een voorkeur hebben en welk beleid zij wensen. Deze mogelijkheid wil GroenLinks de kiezer graag geven.

Mevrouw Spies (CDA):

Los van de kwalificaties in het stuk van GroenLinks van de huidige praktijk – ik deel die in het geheel niet – is ons grootste bezwaar dat de strijd tussen partijen onderling vervlakt. In de verkiezingsstrijd kunnen politieke partijen zich ten opzichte van elkaar sterk profileren. Dat zal verminderen als het voorstel van GroenLinks wordt overgenomen, want dan moeten partijen al tijdens de verkiezingscampagnes tegen elkaar aanschurken, omdat zij straks mogelijk een coalitie moeten vormen. Dat doet afbreuk aan een scherpe verkiezingsstrijd.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Als dat uw grootste bezwaar is, kunnen wij er samen wel uitkomen. Ik denk dat dit wel meevalt. De grootte van een partij is medebepalend voor de richting van een coalitie. D66 is een kleine partij en heeft relatief dus minder te zeggen dan een grote partij als het CDA. Dat wil mevrouw Spies waarschijnlijk zo houden. Binnen een coalitie, ook als die op een stembiljet verschijnt, zal zij daarvoor pleiten en daarvoor strijden. De kiezer kan dat waarderen door het CDA groot te maken binnen een coalitie, zodat het stempel van het CDA daarop groter is. Dat bezwaar is dus relatief.

Minister De Graaf wil de kiezer ook een tweede stem geven, maar dan voor een soort districtsverkiezingen. Ons grootste bezwaar is dat dit het probleem van de machtsvorming niet oplost. De invloed van de kiezer op welke partijen de regering vormen, vergroot De Graaf met zijn voorstel op geen enkele manier. Jozias van Aartsen en Wouter Bos pleiten ervoor, net zoals D66, om een tweede stem te reserveren voor de gekozen minister-president. Hiermee zou de kiezer ook meer greep op de macht moeten krijgen. Toch voldoet een gekozen premier daar amper aan. Het zal immers slechts gaan om de verkiezing van een persoon. Het wordt zeer waarschijnlijk een strijd tussen de lijsttrekkers van de drie grootste partijen en niet een keuze voor een regeringscoalitie. De vraag is welke persoon het initiatief krijgt bij de vorming van een regering. Op de vraag welke partijen vervolgens onder leiding van deze persoon een regering gaan vormen, heeft de kiezer nog steeds geen directe invloed. De kans dat de eerste en de tweede stem tegenover elkaar komen te staan is bovendien veel groter dan bij de coalitiestem.

Vooral tegen de heer Van der Ham zeg ik dat het belangrijkste bezwaar is dat wij niet ons vertrouwen moeten stellen in één persoon. Wij dienen te kiezen voor politieke partijen die samenwerken in een coalitie met een politiek program. Ik geloof niet in een einde aan de ideeënstrijd tussen partijen. Ik niet alleen. Welke enquête je ook neemt, steeds verklaart zo'n 70% van de ondervraagden zijn of haar partijkeuze primair te baseren op het inhoudelijke profiel van een politieke partij. Ik vraag minister De Graaf om de interessante optie voor coalitieverkiezingen verder uit te werken, mogelijk in de notitie over de gekozen minister-president. Die moet gereed zijn voordat wij in de Kamer debatteren over zijn voorstellen voor een soort districtenstelsel. De tweede stem kan maar één keer vergeven worden. In democratisch opzicht is de kiezer veel beter af als die tweede stem wordt vergund voor coalitieverkiezingen.

Dit voorjaar spraken wij op mijn initiatief over politieke adviescommissies, die ik benoemde als een schaduwmacht binnen de Nederlandse politiek. De minister van Bestuurlijke Vernieuwing en zowat de gehele Kamer deelde mijn analyse dat het aantal ad-hoccommissies moet worden teruggedrongen. De minister heeft toegezegd erop toe te zien dat zo veel mogelijk door het ministerie gedaan wordt. Als er extern advies nodig is, wordt dat gehaald bij vaste adviescolleges. Deze toezegging krijgt extra kleur door een bezuiniging die voortkomt uit de motie-Verhagen. Er moet 5 mln worden bezuinigd op de adviesraden. Op zich kan dat in lijn zijn met wat de Kamer wil: meer door de ministeries en minder extern advies. Ik roep de minister op, deze 5 mln maximaal ten laste te brengen van de eenmalige adviescommissies en niet ten laste van de vaste adviescolleges. Het is een mooie stok achter de deur om de toezegging aan en de wens van de Kamer om minder ad-hoccommissies in te stellen te honoreren.

Ik vraag minister De Graaf tot slot hoe hij heeft kunnen instemmen met een verruiming naar het onderzoek naar godslastering, zoals in de terrorismebrief is vermeld. Een dag later verklaarde hij immers in de media: wij hebben daarover een nota en daarin staat dat het zo is en dat het zo blijft. Heeft de minister soms zitten slapen?

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. "Eindelijk!", was mijn reactie toen ik vorige week van het VNG te horen kreeg dat tijdens een zogenaamd "Catshuisoverleg" het gesprek tussen de verschillende overheden weer tot stand is gekomen. Het duurde wel tot gisteren voordat de regering ons hierover officieel informeerde, maar vorige week was mijn verzuchting dat ik blij was dat het zo was gebeurd. Het werd ook wel tijd. In het licht van de situatie waarin het Rijk met de andere overheden was beland, was het tot vorige week toch haast onmogelijk om met droge ogen in de Begroting 2005 te lezen dat het zonder de medewerking en inzet van de andere overheden, voor het ministerie van BZK onmogelijk zou zijn om zijn beleidsdoelstellingen te halen – en vergelijkbare frasen. Dat hebben we gemerkt in het afgelopen jaar; dat kan immers een voor het contact tussen rijksoverheid en andere overheden verloren jaar worden genoemd. Ik wil niet onnodig dramatiseren, maar het werd zo langzamerhand een onhoudbare situatie. Het VNG zag zich zelfs genoodzaakt om in een circustent op het Malieveld een soort protestbijeenkomst te houden. Dat is ongekend voor de Nederlandse situatie; een situatie die ik trouwens, in tegenstelling tot minister Remkes, niet zou typeren als een "uiting van geëmancipeerdheid van het decentrale bestuur". Niet alleen de gemeenten, ook de provincies hadden moeite met de opstelling van de rijksoverheid: recent nog sprak IPO-voorzitter Franssen over een toenemende verkilling en afstandelijkheid in de relatie tussen het Rijk en de andere overheden.

Aan deze verkilling en afstandelijkheid schijnt nu dus een einde te zijn gekomen. Ik vraag minister Remkes waarom dit allemaal zo lang heeft moeten duren. En is de kou nu echt uit de lucht, of is sprake van een soort gedwongen vrede met de Raad van State in een zeer ongebruikelijke rol als toezichthouder?

Vorig jaar werd tijdens de begrotingsbehandeling, met dank aan de PvdA, een motie van mijn hand weggestemd waarin werd aangedrongen op een onderzoek naar een eigen inkomstengebied voor gemeenten. Ik begrijp uit de afspraken in het akkoord dat het daar nu toch van gaat komen. Mijn fractie dringt aan op spoed. Het spreekt naar onze mening voor zichzelf dat de resultaten van een dergelijk onderzoek bekend zijn op het moment dat de Kamer het OZB-wetsvoorstel zal behandelen. Graag een bevestiging van de regering. En nu we het toch over de OZB hebben: de fractie van de ChristenUnie voelt veel voor het VNG-voorstel om artikel 2 van de Financiële Verhoudingswet te herschrijven. Beleidsvoornemens van het Rijk die uitmonden in regelgeving zullen met ingang van het jaar waarin de OZB-tariefstijgingen worden gemaximeerd, volledig moeten worden gecompenseerd door de rijksoverheid. Graag een reactie op dit voorstel.

Vandaag worden in een aantal gemeenten herindelingverkiezingen gehouden. Wij kijken met belangstelling uit naar de uitslagen van vanavond. Volgend jaar zullen in alle andere gemeenten politieke partijen hun kandidaten weer moeten selecteren voor de gemeenteraadsverkiezingen in 2006. Dat is een ontzettend belangrijk proces, omdat we toch allen hopen op gemeenteraden die een brede afspiegeling van de bevolking vormen. Een en ander brengt mij tot het volgende. In een interview dat vorige week om een niet verder uit te werken reden tot nogal wat commotie leidde, zei minister Remkes dat je een wet kunt veranderen als je een probleem moet oplossen. Die houding van de minister mis ik evenwel op een ander dossier waarvoor wij al verschillende keren aandacht hebben gevraagd: de gevolgen van een raadsvergoeding of Statenvergoeding voor de hoogte van een WAO-uitkering. De minister kent de voorbeelden uit Ede en Eindhoven, maar zoals bekend speelt dit in meer gemeenten. Naar de mening van de ChristenUnie moet het mogelijk zijn dat gemeenten in individuele gevallen, onder bijzondere omstandigheden, een lagere raadsvergoeding uitkeren. In briefwisselingen hierover, ook met gemeenten, zegt de minister geen uitzonderingen te willen maken op het beleid. Maar het gaat toch om de motieven waarvoor die uitzonderingen nodig zijn! Ik heb de afgelopen jaren al verscheidene malen hiervoor aandacht gevraagd. Ik doe nogmaals een klemmend beroep op de minister om deze mogelijkheid te creëren. Daarbij moet het uitgangspunt zijn hoe mensen met een handicap kunnen worden gestimuleerd om publieke verantwoordelijkheid te gaan of blijven dragen. We zien aan de voorbeelden dat dit in de huidige situatie juist wordt afgestraft en het passieve kiesrecht in sommige situaties bijna tot een theoretische mogelijkheid is verworden. Wij zouden dat niet moeten willen laten gebeuren.

Graag vraag ik aandacht voor een nieuwe ontwikkeling.

Recentelijk is een uitgaansgelegenheid in Rotterdam overgegaan tot het tegen betaling onderhuids inbrengen van een chip. Bij het betalen van de genuttigde drankjes kan dan volstaan worden met het langs een scanner halen van de arm waarin de chip is aangebracht. Er zijn echter veel meer mogelijkheden te bedenken voor deze chip, waaronder identiteitsregistratie. In andere landen wordt daar op dit moment al aan gewerkt.

Bredere toepassing van een dergelijke chip kan nogal wat maatschappelijke gevolgen hebben. Om te voorkomen dat wij straks overvallen worden door een dergelijke vergaande ontwikkeling – die ik niet per definitie negatief noem – vraag ik minister De Graaf, onderzoek te doen naar deze ontwikkeling en te bezien of het nodig is dat de overheid wettelijke grenzen stelt aan het gebruik van dergelijke chips.

In het sociaal akkoord is met de sociale partners afgesproken dat in de marktsector niet meer onverkort hoeft te worden vastgehouden aan de nullijn. Ik interrumpeerde eerder mijn collega van de VVD-fractie hierover. Welke gevolgen heeft dat echter voor de concurrentiepositie van de overheid als werkgever, uitgaande van het uitgangspunt in de voorliggende begroting dat deze ruimte er voor de collectieve sector niet is?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet uitgelekt anders dan andere prinsjesdagstukken. Vermoedelijk stond er te weinig nieuws in! Op zichzelf is dat geen probleem, want wij zitten hier niet alleen om nieuws te horen. De onderwerpen die als belangrijke thema's worden genoemd zijn inderdaad belangrijke thema's. Die thema's zijn veiligheid, kwaliteit van de overheid en bestuurlijke vernieuwing.

Het veiligheidsgevoel in ons land heeft de afgelopen weken opnieuw een gevoelige knauw gekregen. De actualiteit van de dreiging van het terrorisme in Nederland is nog eens pijnlijk onderstreept. In het debat over de moord op Theo van Gogh is daar al uitgebreid met de regering over gesproken. Het is nu dan ook niet het moment om hierover uit te wijden. Ik beperk mij daarom tot de vraag wat de consequenties voor de begroting van Binnenlandse Zaken zijn.

Het zal duidelijk zijn dat versterking van de veiligheid en de kwaliteit van de overheid de belangrijkste speerpunten zijn voor mijn fractie, zeker gezien de invulling die wordt gegeven aan de bestuurlijke vernieuwing. Het geld en de energie die ook het komende jaar worden geïnvesteerd in de stelselwijziging rond de gekozen burgemeester en het kiesstelsel, worden wat mijn fractie betreft aan de verkeerde prioriteiten besteed. Het zijn helaas meer politieke speeltjes dan dat zij tegemoetkomen aan de werkelijke wensen en de noden van de burger anno 2004. Ik had dan ook graag gezien dat de energie die hieraan wordt besteed, wordt besteed aan de andere twee onderwerpen.

Mijn fractie vindt, juist als het gaat om verbetering van de veiligheid, een stimulerende en slagvaardige houding van Binnenlandse Zaken nodig. Er lijken nog wel eens kansen gemist te worden. Neem de koppeling tussen het binnen- en buitenlandse veiligheidsbeleid. De secretaris van de Raad voor het Openbaar bestuur beklaagde zich onlangs in Binnenlands Bestuur over het feit dat een na veel moeite in het vooruitzicht gestelde adviesaanvraag hierover, nog weer een tijd op zich laat wachten. Waarom duurt dit zo lang?

Wat de nodige aandacht getrokken heeft in de afgelopen tijd en ook vandaag veel aandacht heeft gekregen, is de gespannen verhouding tussen het Rijk en de decentrale overheden. Provincies en met name gemeenten ervaren een toenemende druk. Daaraan ligt een complex van factoren ten grondslag. Ik noem de overheveling van financiële verantwoordelijkheden – de WWB en de WMO –, de beperking van financiële mogelijkheden – de OZB –, de detaillering van veiligheidsvoorschriften en een toenemende "planlast". Er komen kortom nogal wat ontwikkelingen met de daarbij behorende lasten tegelijkertijd op het bordje van de provincies en gemeenten terecht. Met het oog hierop is een goede samenwerking tussen Rijk en lagere overheden geboden.

De klaagzangen van de kant van de provincies en de gemeentes waren niet van de lucht. Beide ministers werd van diverse kanten en niet zonder argumenten op felle toon een centralistisch en regentesk optreden verweten. Inmiddels lijkt het erop dat de storm van de kritiek officieel is gaan liggen. De circustent op het Malieveld werd ingeruild voor de rustige ambiance van het Catshuis. Met een keurige gemeenschappelijke verklaring is de vrede getekend. Wat mij opvalt, is dat de eerdere aanduiding van de problemen krachtiger en overtuigender was dan de nogal procedurele oplossingen die nu worden gepresenteerd. De vraag rijst dan ook: hoe diep zit eigenlijk de overeenstemming? Wat zijn nu eigenlijk de stevige waarborgen voor een duurzaam herstel van de verhoudingen? Is het geen slecht teken als je zoveel omgangsregels nodig hebt om goede samenwerking te verankeren? In het algemeen wijst dat soort omgangsregels op grote relatieproblemen. Getuigt het niet van een behoorlijke mate van juridisering? Het is opvallend dat de Raad van State weer een bijzondere rol krijgt. Moet dit orgaan geen afdeling "geschillen van bestuur" gaan oprichten?

De heer Van der Ham (D66):

Zijn die omgangsregelingen niet nodig omdat mensen zich zo hebben opgeblazen dat er veel moest gebeuren om dat weer goed te krijgen? Ging het niet om "onnodig ruw taalgebruik", om een ander debat aan te halen?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp de vraag niet goed.

De heer Van der Ham (D66):

Er is heel veel heen en weer geschreeuwd tussen het ministerie van BZK en de VNG. Is dat niet onnodig geweest? Waren de gebruikte taal en de kwalificaties in de richting van de regering niet wat overdreven?

De heer Van der Staaij (SGP):

De taal op het Malieveld was wat rustiger dan op het Museumplein. Er was wel een diep wantrouwen over de samenwerking met de centrale overheid, die toch als een onbetrouwbare partner werd gezien. Dat vond ik een ernstig punt. Wij moeten nu niet alleen mopperen over wat er verkeerd ging. Als er een stuk voorligt en men elkaar vindt in de gekozen weg, wil ik dat zeker niet "miezemauzerig" benaderen: dat is positief. Ik heb er wel een bepaalde gevoel bij: wat is er aan de hand dat dit soort regels nodig zijn?

Gemeenten en provincies worden in de toekomst gehoord bij kabinetsformaties. Dat klinkt goed, maar wat helpt dit tegen de kritiek dat door het huidige betonnen regeerakkoord ten aanzien van de gekozen burgemeester, nauwelijks oog en oor is voor de kritiek vanuit gemeenteland? Daarbij gaat het ook om het moment van invoering. Is het draagvlak voor invoering, dat eerst heel fragiel was, door deze afspraken opeens veel groter geworden?

Ik kom terug op de nieuwe code voor interbestuurlijke verhoudingen. In rond Nederlands gevraagd: is verankerd dat het niet gaat volgens het principe "centraal waar wij een stevige vinger in de pap willen, decentraal waar wij onze vingers niet willen branden"? De kritiek was dat nogal wispelturig werd omgegaan met het overhevelen van verantwoordelijkheden. Hebben de bewindslieden een consistente en heldere visie op de rol van de decentrale overheden? Is het subsidiariteitsbeginsel nu helder en stevig verankerd?

Een slagvaardige overheid, een overtuigend lokaal bestuur, vraagt mijns inziens ook om een centrale overheid die snel en praktisch ruimte biedt om tegemoet te komen aan lokale pijnpunten. Daar is nogal wat winst te behalen. Zou het niet nuttig zijn te experimenteren met een "algemene flexibiliteitsbepaling"? Op die manier kan door allerlei regels heen worden gebroken. Een voorbeeld is de realisering van een veiligheidseis in een brandweerkazerne die buitengewoon veel geld kost. Er kan in zo'n geval veel meer behoefte zijn om nu eindelijk eens een verkeersgevaarlijke situatie aan te pakken. Regels staan dan vaak in de weg. Een flexibiliteitsbepaling zou voor dit soort concrete punten een oplossing kunnen bieden.

Het akkoord tussen de overheden heeft op een belangrijk punt niet meer betekenis dan een afspraak dat er afspraken gemaakt zullen worden: de budgettaire claims van de gemeenten, die in totaal een bedrag van 1 mld euro zouden belopen. Wanneer komt daar meer duidelijkheid over?

Ook op het vlak van de financiële verhoudingen zijn procedureafspraken gemaakt. Het startschot voor een verkenning naar een eigen inkomstengebied is gegeven. Is daarmee nu gewaarborgd dat de OZB niet van tafel raakt, zonder dat in een deugdelijk alternatief is voorzien? Ook wij hechten zeer aan zo'n koppeling. Zal er een concreet plan voorliggen voor een alternatief belastinggebied bij de wetsbehandeling rond de OZB? Zoals bekend, houdt de SGP-fractie grote moeite met het afschaffen van het OZB-gebruikersdeel en het maximeren van de tariefstijgingen, met name vanwege de beperkende gevolgen die dat heeft voor het functioneren van de lokale democratie. Voor de verdere argumentatie verwijs ik graag naar de breed verspreide publicatie van het studiecentrum van de SGP getiteld Gemeenten belasten. In deze studie worden niet alleen de bezwaren uiteen gezet, maar wordt ook een alternatief in de vorm van een burgerbelasting aangedragen.

Samenvattend: er is veel werk aan de winkel. De veiligheidsrisico's vragen om een daadkrachtige en versterkte aanpak. Op bestuurlijk vlak is het zaak om vertrouwen terug te winnen en draagvlak te creëren voor verbetering van de kwaliteit van de overheid. De bestuurlijke vernieuwing zou geen etiket moeten zijn voor van bovenaf opgelegde systeemwijzigingen, maar moet berusten op een doorwrochte analyse van onmacht en onbehagen waardoor burgers van de overheid vervreemden. Is dat eigenlijk al gebeurd? De kruitdampen van 2002 zijn wat opgetrokken, ook van de grote verandering die toen in de zetelsamenstelling van de Kamer is opgetreden. Iedereen heeft gezegd dat er sprake is van een grote mate van onbehagen bij de burgers. Is al op een overtuigende manier geanalyseerd tot welke verbeteringen dat zou kunnen leiden? Dat geldt ook voor processen bij lagere overheden. Of volstaan wij met een beperking tot een paar thema's die al lang spelen?

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. De ministers van het departement van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen morgenmiddag antwoorden. Op dit moment is de planning dat dit rond 15.00 uur zal zijn.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven