Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 oktober 2003 over het asielbeleid.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Er is veel kritiek op de methodiek die door de Nederlandse regering wordt gebruikt voor leeftijdsonderzoek. De methodiek is zeer controversieel. Er is geen toezicht op. De onderzoeken gaan door, hoewel er geen analyse kan plaatsvinden en er geen nader gehoor plaatsvindt. Deze praktijken zijn naar het oordeel van mijn fractie niet acceptabel. Daarom dien ik de volgende twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het leeftijdsonderzoek nog niet onder het toezicht van een medisch-ethische commissie staat;

overwegende dat het leeftijdsonderzoek thans aan geen enkel medisch toezicht onderworpen is;

overwegende dat daardoor het risico niet uitgesloten is dat leeftijdsonderzoeken in strijd met medische gedragsnormen worden uitgevoerd;

verzoekt de regering, af te zien van het uitvoeren van leeftijdsonderzoeken bij het ontbreken van een medisch-ethische commissie en te voorzien in een herbeoordeling van reeds uitgevoerde leeftijdsonderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 781(19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er veel onduidelijkheid bestaat over de tussen de IND en de antropoloog Van der Pas bestaande afspraken en contracten;

Karimioverwegende dat de praktische uitvoering van de leeftijdsonderzoeken nimmer door de inspectie voor de volksgezondheid is geaccordeerd en niet onder medische gedragsnormen ressor teert;

overwegende dat hierdoor onduidelijkheid is ontstaan over het antropobiologische en medische karakter van het leeftijdsonderzoek, zoals dat thans wordt uitgevoerd;

verzoekt de regering, een onafhankelijk onderzoek door de adviescommissie vreemdelingenzaken te laten uitvoeren naar de instelling, de werkwijze en de praktische uitvoering van de leeftijdsonderzoeken, zoals die worden uitgevoerd door de antropoloog Van der Pas,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 782(19637).

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben tijdens het algemeen overleg van afgelopen dinsdag onder meer gesproken over het landenbeleid, met name over de toestand in Tsjetsjenië. Wij hebben daarbij de vraag gesteld of het verantwoord is Tsjetsjenen die in Nederland verblijven terug te sturen naar dat land. Ik heb verwezen naar het ambtsbericht waar op een aantal plaatsen staat dat het onveilig is voor Tsjetsjenen terug te keren naar het land zelf. De Russische Federatie is voor hen ook niet veilig genoeg, zo kan op drie plaatsen uit het ambtsbericht worden opgemaakt. In de Russische Federatie zijn de rechten van Tsjetsjenen niet veilig.

De regering heeft ons voorgehouden dat Ingoesjetië een vluchtalternatief zou zijn. Human right watch heeft aangetoond dat de kampen waar mensen heen zouden moeten, onveilig zijn. De UNHCR heeft zelfs een aantal kampen gesloten. De minister is niet uitvoerig ingegaan op deze argumenten. Zij volstond met de mededeling dat het naar de mening van de regering niet onveilig is voor mensen om terug te keren en dat de Russische Federatie een vluchtalternatief zou zijn.

Mijn fractie is het daarmee niet eens. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op 14 mei 2003 de minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht over de algemene situatie in de noordelijke Kaukasus heeft uitgebracht;

overwegende dat uit dat ambtsbericht blijkt dat de situatie in Tsjetsjenië wordt gekenmerkt door een voortdurende strijd tussen de Tsjetsjeense strijders en de Russische Federale troepen;

overwegende dat voorts uit het ambtsbericht blijkt dat Tsjetsjenen die sinds het uitbreken van het tweede conflict in 1999 zijn gevlucht niet de mogelijkheid hebben om zich permanent elders in de Russische Federatie te vestigen alsmede in die gebieden hun mensenrechten niet effectief kunnen uitoefenen;

verzoekt de regering, een vertrekmoratorium in te stellen voor hier te lande verblijvende Tsjetsjenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Karimi en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 783(19637).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Mevrouw Karimi heeft door middel van een motie de regering verzocht om af te zien van het uitvoeren van leeftijdsonderzoeken bij het ontbreken van een medisch-ethische commissie en om te voorzien in een herbeoordeling van reeds uitgevoerde leeftijdsonderzoeken. Het is voor mij geen optie om uit te gaan van de minderjarigheid van de vreemdeling bij tijdelijke staking van het leeftijdsonderzoek. In het bestuursrecht is het uitgangspunt dat de bewijslast aan de kant van de aanvrager ligt. Het is dus in de eerste plaats aan de vreemdeling om zijn identiteit aan te tonen, liefst door middel van documenten. Een vreemdeling vraagt immers hulp aan de Nederlandse overheid. Een alleenstaande minderjarige asielzoeker, AMA, verkeert in bewijsnood indien hij zijn leeftijd niet met behulp van documenten kan aantonen en er wordt getwijfeld aan de opgegeven leeftijd. Om de vreemdeling tegemoet te komen in de bewijsnood, wordt het leeftijdsonderzoek aangeboden. Indien ik zonder meer uitga van de minderjarigheid van de vreemdeling, is er een reëel risico dat opnieuw veel pseudo-AMA's zich zullen melden. Het zou ook vreemd zijn tegenover de vreemdelingen die reeds een leeftijdsonderzoek hebben ondergaan. Aan hen is immers wel de eis gesteld om hun leeftijd aan te tonen. Ik ben dan ook niet bereid om over te gaan tot herbeoordeling van alle zaken waarin al leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. Ten eerste gaat het om duizenden zaken sinds 1999 en ten tweede is al in veel zaken een rechtens onaantastbaar besluit genomen. In die zaken heeft het leeftijdsonderzoek dus niet geleid tot de conclusie dat de beschikking ondeugdelijk was. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.

Mevrouw Karimi heeft vanwege de onduidelijkheid tussen de IND en de antropoloog Van der Pas een tweede motie ingediend waarin zij de regering verzoekt om door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de instelling, werkwijze en praktische uitvoering van het leeftijdsonderzoek. Het is misschien goed om te melden dat ten tijde van de instelling van het leeftijdsonderzoek aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg is gevraagd om het door de onderzoeker opgestelde protocol te beoordelen. De IGZ heeft in 1998 aangegeven dat er geen twijfels waren over de methoden van onderzoek. De IGZ is weliswaar kritisch ten aanzien van het onderzoek, maar heeft het leeftijdsonderzoek als zodanig nooit afgekeurd. De werkwijze en de praktische uitvoering van het leeftijdsonderzoek zullen onderwerp van bespreking zijn van de medisch-ethische commissie, de commissie leeftijdsonderzoek die, zoals ik al heb toegezegd, binnen enkele weken zal worden ingesteld. Een nieuw onderzoek, in casu het onderzoek door de commissie Vreemdelingenzaken, zal na alle onderzoeken door de rechtbank, de Raad van State en niet te vergeten de Nationale ombudsman naar mijn mening een ongewenst vertragend effect hebben op de doorloop van de procedures. Ik ontraad dan ook aanneming van deze motie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het probleem is natuurlijk dat u de conclusies van bijvoorbeeld de Nationale ombudsman niet overneemt. Het debat gaat dus door, terwijl de problemen nog steeds niet zijn opgelost.

Minister Verdonk:

Op dit moment is er inderdaad een zaak, zoals u weet. Ik verwacht daar morgen een uitspraak in en ik zal die uitspraak natuurlijk in mijn vervolgbeslissingen betrekken, wat die uitspraak ook is. Op dit moment zie ik echter geen reden om een onderzoek te starten. Ik wacht de uitspraak van de rechter af. Ik ontraad dan ook aanneming van deze motie.

Dan kom ik bij de motie van de heer De Wit, mevrouw Karimi en mevrouw Huizinga over het verzoek om instelling van een vertrekmoratorium voor de hier te lande verblijvende Tsjetsjenen. Ik heb reeds uiteengezet dat ik de algehele situatie in Tsjetsjenië categoriaal beschermenswaardig acht, maar dat conform mijn beleid in voorkomende gevallen Tsjetsjeense asielzoekers een verblijfsalternatief wordt tegengeworpen. Van belang is om goed voor ogen te houden dat dit niet betekent dat er van Tsjetsjenen wordt verlangd dat zij terugkeren naar de deelrepubliek Tsjetsjenië. Ook voor de Tsjetsjeense asielzoeker is natuurlijk in eerste instantie de individuele zorgvuldige asielprocedure gegarandeerd. In de praktijk zijn er dus Tsjetsjeense asielzoekers die in aanmerking komen voor een asielstatus. Niet iedere asielzoeker wordt dus zomaar teruggezonden. Laat dit duidelijk zijn. Zo zijn er sinds februari 2002 in eerste aanleg 54 verblijfsvergunningen verleend aan Tsjetsjenen en zijn er dertien asielstatussen verleend in oude bewaarzaken. Er wordt dus heel serieus individueel gekeken.

Een volgende punt is de plaats van het verblijfsalternatief in mijn beleid ten aanzien van de Tsjetsjenen. Het bestaan van een verblijfsalternatief is anders dan een vluchtalternatief. Het is niet individueel bepaald. Het verblijfsalternatief komt pas aan de orde wanneer sprake is van een gebied dat als onveilig wordt aangemerkt vanwege diffuus, ongericht geweld. Bij brief van 1 juni 2001 heeft de toenmalige staatssecretaris de Kamer een notitie gezonden waarin voor het bestaan van een verblijfsalternatief het volgende uitgangspunt is neergelegd: in de beoordeling of een verblijfsalternatief aanwezig kan worden geacht, wordt overwogen of de humanitaire situatie voor ontheemden in dat verblijfsalternatief naar plaatselijke maatstaven een humanitaire noodsituatie zal opleveren. Met dit uitgangspunt heeft de Kamer destijds ingestemd.

Met betrekking tot de Tsjetsjenen erken ik dat het ambtsbericht aangeeft dat hun positie in de Russische Federatie lastig is en verre van ideaal. Echter, het ambtsbericht kan naar mijn mening niet leiden tot de conclusie dat van een humanitaire noodsituatie sprake is. Zo blijkt uit het ambtsbericht dat het in het algemeen voor personen uit Tsjetsjenië mogelijk is elders in de Russische federatie te verblijven. Er is bijvoorbeeld een zeer grote gemeenschap van etnische Tsjetsjenen in Moskou aanwezig. Om die reden kan een verblijfsalternatief in de Russische Federatie worden tegengeworpen binnen de beleidsuitgangspunten, zoals aan de Kamer kenbaar is gemaakt. Ik moet aanneming van deze motie dan ook ontraden.

De heer De Wit (SP):

Het is verbazingwekkend om dit te horen. In het ambtsbericht staat dat de situatie van etnische Tsjetsjenen in alle opzichten is verslechterd, vooral in Moskou en nu zegt u dat de Tsjetsjenen terug kunnen naar Moskou. Dit argument deugt niet. Betekent dit ambtsbericht niet dat er, ook in de Russische Federatie, sprake is van een onveilige situatie, waar mensen niet naar teruggestuurd kunnen worden?

Minister Verdonk:

Het uitgangspunt is een humanitaire noodsituatie, maar in de totale Russische Federatie is er geen sprake van een humanitaire noodsituatie. Dat betekent dat een verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen. Ik heb over Moskou opgemerkt dat er een zeer grote gemeenschap van etnische Tsjetsjenen aanwezig is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties ingediend bij het debat over het algemeen overleg over de leges en bij het debat over het algemeen overleg over het asielbeleid zal vanmiddag na de middagpauze worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven