Vragen van het lid Van As aan de minister van Economische Zaken over het mogelijk weigeren van steun aan de Nederlandse scheepsbouw.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. Wij weten allemaal dat onze minister van Economische Zaken, de heer Brinkhorst, als ras-Europeaan graag in Brussel komt. Afgelopen donderdag vergaderde hij daar onder andere over de scheepsbouw. De Nederlandse burger verwacht dan dat de minister probeert, de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, de Nederlandse werknemers en de Nederlandse consumenten zo goed mogelijk te behartigen. Dat geldt ook voor de Nederlandse scheepsbouw met meer dan 20.000 arbeidsplaatsen en 3 mld euro aan omzet. Dat is niet niks.

Dat je als klein land in Europa niet veel voor elkaar krijgt, is tot daaraan toe, maar als ik vervolgens op vrijdag in de Volkskrant lees dat onze minister besluit, geen gebruik te willen maken van een Europese regeling om de Nederlandse scheepswerven productiesteun te geven, dan vraag ik mij werkelijk af of onze minister van Economische Zaken wel begrijpt waarvoor hij is ingehuurd.

Ik citeer. Het geld kunnen wij beter besteden aan biotechnologie en andere sectoren in de toekomst. Wij moeten geen bedrijfstakken kunstmatig overeind houden. Einde citaat. De Spaanse scheepswerven die binnen Europa bekend staan als zeer concurrerend, staan hierbij natuurlijk te juichen. Overal in Europa gelden dezelfde regels, maar wij maken er geen gebruik van. Ik ben bang dat onze minister liever vergadert over de kenniseconomie dan dat hij zich druk maakt over de hardwerkende ondernemers en werknemers in het land.

De fractie van de Lijst Pim Fortuyn heeft de volgende vragen. Ik hoop dat de minister kan antwoorden op een LPF-achtige manier: kort, to the point en zakelijk.

1. Waar is in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen: gij zult niet ondernemen?

2. Als de minister het heeft over bedrijfstakken kunstmatig overeind houden, heeft hij dan wel vertrouwen in de Nederlandse scheepsbouw of vindt hij die een zinkend schip?

3. Waarom wil de minister het stimuleringspotje voor de Nederlandse scheepsbouw dat leeg is niet aanvullen, terwijl andere EU-landen dat wel doen en bovendien nog gelden uit extra stimuleringsmaatregelen krijgen?

4. Wat is de achterliggende visie van deze minister op de kracht van traditioneel Nederlandse economische sectoren? Als de minister zo enthousiast is over de kenniseconomie, is hij het dan met mij eens dat wij juist high tec navigatiesystemen, design- en elektrotechniek die wij als toegevoegde waarde in de Nederlandse scheepsbouw leveren, overeind moeten houden? Heeft een kenniseconomie niet alleen bestaansrecht met de "maakindustrie" als basis?

Minister Brinkhorst:

Mijnheer de voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk dat ik in de gelegenheid word gesteld, van dit vragenuur gebruik te maken om een aantal zaken recht te zetten. Citeren uit de Volkskrant is één, luisteren naar de minister is twee.

Het antwoord op de eerste vraag van de heer Van As is: nergens.

Het antwoord op de tweede vraag is dat ik veel vertrouwen in de Nederlandse scheepsbouw heb. Om die reden meen ik dat het overeind houden van die scheepsbouw met subsidies geen verstandige zaak is.

Het antwoord op de derde vraag is dat ik heel veel vertrouwen heb in de Nederlandse economie. Om die reden houd ik een groot aantal sectoren scherp.

Het antwoord op de vierde vraag is dat het niet alleen om de Nederlandse kenniseconomie gaat, maar ook om de vraag op welke wijze wij een industrie kunnen laten aansluiten op de dienstensector.

Hiermee meen ik de vragen zo LPF-mogelijk te hebben beantwoord.

De heer Van As (LPF):

Heel goed. De minister maakt er zich kort en krachtig van af. Ik vraag mij echter af of je zo makkelijk voorbij kunt gaan aan de werkgelegenheid van ruim 23.000 mensen.

Ik heb begrepen dat over het Europees scheepsbouwbeleid onder de noemer van een Europees level playing field structureel overleg schijnt plaats te vinden op het ministerie van Economische Zaken. Dat overleg gaat met name over de verlenging van de TROS-regeling, de financieringsfaciliteiten en het innovatiebeleid. Waren de uitlatingen van de minister een slip of the tongue of wil hij zich er alsnog sterk voor maken?

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Nu de heer Van As een wat redelijker toon aanslaat, wil ik graag de achtergronden aangeven waarom het gaat.

Afgelopen donderdag is er een Raad van concurrentiekracht geweest. Ik heb toen zeer sterk geageerd met Finland, Zweden en Denemarken tegen het voornemen van de Europese Commissie om het zogenoemde temporary defense mechanism te verlengen. Dat is een mechanisme waarbij Europese lidstaten worden gemachtigd om een soort "matching" te doen met betrekking tot het verlenen van scheepsbouwsteun. Ook in het AO van 10 maart jongstleden, waar ik in verband met een debat met de Kamer helaas niet bij kon zijn, heeft mevrouw Van der Hoeven het grote belang aangegeven van het niet hebben van een temporary defence mechanism, want dat zou betekenen dat wij allemaal weer gedwongen worden tot een nieuwe ronde in het geven van subsidies. De meerderheid van de Europese lidstaten was daarvoor. Daardoor is de regeling bij meerderheid van stemmen aangenomen. Ik ben van mening dat het besluit in de Raad voor Concurrentievermogen een zeer slecht besluit was, niet alleen vanuit nationaal perspectief, maar ook vanuit Europees perspectief. Wij moeten binnen Europa immers stoppen met op een dergelijke manier... Voorzitter. Vindt u het heel erg om te vragen om wat rust?

De voorzitter:

Ik richt mij nogmaals tot degenen in de wandelgangen. Ik vraag nu stilte voor de rest van het vragenuur. Anders zal ik journalisten en anderen verzoeken om de wandelgangen te verlaten, ook al duurt het vragenuur nog maar enkele minuten. Ik overweeg om dit vanaf volgende week bij het hele vragenuur te doen, want dit werkt gewoon niet goed.

Minister Brinkhorst:

Dank u. Ik zei dat wij binnen Europa moeten stoppen met het op een dergelijke manier subsidiëren van bedrijfstakken. Dat geeft allemaal ongewenste effecten. Wij moeten een stap voorwaarts maken. Binnen Europa staat de sector voor een belangrijke uitdaging om nog meer dan nu op basis van technologisch leiderschap haar concurrentiepositie te versterken. Gezonde concurrentieverhoudingen vormen de basis om dat te realiseren. Dat begint met het stopzetten van specifieke subsidies in de vorm van productiesteun. Daardoor creëer je een ongezonde concurrentiebasis. Dat is volgens mij geheel in lijn met de basisgedachte achter het "leaderSHIP 2015"-rapport. Er mag geen misverstand over bestaan dat ik van mening ben dat de Nederlandse scheepsbouw al een heel grote stap voorwaarts heeft gemaakt. Ik ben ook van mening dat het van groot belang is dat de scheepsbouw voortgang kan maken. Niet alleen heeft sinds de jaren tachtig een belangrijke herstructurering plaatsgevonden; de scheepsbouw heeft zich ook toegelegd op het bouwen van schepen met een hoge toegevoegde waarde. Wij praten over niet minder dan 2 mld euro, waarvan de helft wordt geëxporteerd. In totaal zijn er ruim 10.000 mensen werkzaam. Ik denk dat de sector juist daardoor ondanks de economische teruggang zijn positie heeft kunnen vasthouden. Mijn Finse, Zweedse en Deense collega's hebben precies hetzelfde verhaal gehouden.

Samenvattend: de Nederlandse scheepsbouw loopt in dit opzicht voorop in Europa. In die context heb ik mijn opmerkingen na afloop van de Raad voor Concurrentievermogen gemaakt. De Nederlandse scheepsbouw is een gezonde sector en zou helemaal geen subsidie nodig hebben. Binnen Europa zou dat dus ook niet moeten gebeuren. Alleen op die manier is het mogelijk om dat tot stand te brengen. In het overleg in Brussel is echter toch dat besluit gevallen. Dat is bijzonder vervelend, omdat ik daarvoor geen middelen op mijn begroting heb staan. De staatssecretaris heeft in dat kader al eerder laten weten dat onze knip als het ware leeg is. Tegen die achtergrond moet ik eerlijk zeggen dat ik geen mogelijkheden zie om binnen mijn begroting ruimte te maken voor extra subsidies voor de Nederlandse scheepsbouw. Wij worden geconfronteerd met iets wat wij niet willen en wat bovendien niet goed is voor de sector. Bovendien is er geen geld voor op de begroting. Dat is dus een nationaal probleem. Dat betekent dat ik wellicht met mijn collega-bewindslieden om de tafel ga zitten om te bekijken op welke manier wij met deze problematiek om moeten gaan. Ik zie op dit moment echter geen ruimte om dit af te wentelen op andere sectoren en andere activiteiten.

De voorzitter:

Wij hebben een probleem: het vragenuur is voorbij. Ik verleng het met vijf minuten, zodat het over vijf minuten voorbij is; dan stop ik. Ik ga dus proberen of alle vragen in die vijf minuten kunnen worden gesteld, maar ik stop echt om 15.15 uur met het vragenuur.

De heer Kortenhorst (CDA):

Het gaat niet om een sector met 10.000 werknemers. Met het bouw van grote jachten, de reparatie en alle andere sectoren die civiele scheepsbouw als draaipunt hebben, gaat het om 23.000 mensen en om een omzet van 3,6 mld euro. De minister zei terecht dat het gaat om technologisch leiderschap en een level playing field waarin dat zich kan bewijzen. In Brussel blijkt het echter niet mogelijk om dit te verwezenlijken. De minister heeft het antwoord op mijn vraag voor een deel eigenlijk al gegeven: hij is bereid om in het kabinet te overleggen om het levend te houden. Ik kan slechts tegen hem zeggen: zet volledig in op deze parel van de Nederlandse kenniseconomie.

De voorzitter:

Ik heb niet echt een vraag gehoord.

De heer Kortenhorst (CDA):

Mijn vraag is: wat gaat de minister concreet doen?

Minister Brinkhorst:

Na afloop van de Raad voor Concurrentievermogen heb ik dit punt in het kabinet al ter sprake gebracht en gezegd dat er geen financiële middelen voor zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als wij niets doen, zullen de Nederlandse scheepswerven een achterstand oplopen ten opzichte van het buitenland waar wel financiële steun wordt gegeven. Dat is voor mijn fractie al in december reden geweest om een motie in te dienen om bij de voorjaarsnota te kijken of er middelen beschikbaar kunnen komen. Is de minister bereid om dit bij de voorjaarsnota alsnog met kracht te bevechten? Als Nederland dit niet doet, zal de achterstand alleen maar groter worden, wat desastreuze gevolgen zal hebben voor de Nederlandse scheepswerven.

Minister Brinkhorst:

Ik kan alleen maar betreuren dat het besluit is aangenomen. Ik hoor wat de heer Slob zegt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Wil de minister toezeggen dat hij bij de voorjaarsnota zal bevechten dat hiervoor middelen beschikbaar worden gesteld?

Minister Brinkhorst:

Helaas kan ik in deze fase geen enkele belofte doen.

De heer Blom (PvdA):

Dan heb ik een heel simpele vervolgvraag. Als de rest van Europa wel overheidssteun geeft en Nederland niet, haalt het kabinet indirect de stekker uit de scheepsbouwsector. Is de minister bereid om dat te doen?

Minister Brinkhorst:

Er is geen sprake van dat ik de stekker uit de sector wil halen. Het is een belangrijke, technologisch geavanceerde sector, of het nu om 10.000 of meer dan 10.000 banen gaat. Er is op dit moment echter geen financiële ruimte binnen mijn begroting.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De minister sprak over een "gezonde sector", en dat is het volgens mij ook. Het is echter geen gezonde sector meer als er op een oneerlijke basis moet worden geconcurreerd. Het kabinet wil een eerlijk speelveld in Europa. Hoe wordt dat in Nederland handen en voeten gegeven?

Minister Brinkhorst:

Er is geen enkele twijfel over – ik denk dat mevrouw Snijder dat met mij eens is – dat wij in een verkeerde spiraal zitten. Tegen die achtergrond kan ik het alleen maar zeer betreuren dat het besluit op deze wijze is genomen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De wereldscheepsbouwmarkt wordt ook buiten Europa met allerlei subsidies verpest. Zuid-Korea is daarvan een beroemd voorbeeld. Daarover hoor ik de minister niet. Zolang dit doorgaat, is het voor de Europese werven lastig om te concurreren. Kan de minister daarop een toelichting geven?

Misschien is het verstandig als de minister van Economische Zaken zijn collega's in het kabinet eraan herinnert dat er bijzondere verplichtingen zijn voor het noorden van het land, waar de scheepsbouw is geconcentreerd. Daar kan men elke arbeidsplaats heel goed gebruiken. Als de mensen daar werkloos raken omdat deze minister niet subsidieert en de rest van Europa wel, komen zij allemaal terecht bij minister De Geus, die hen een uitkering moet verstrekken. Daar wordt dit land niet beter van. Wil de minister dat ook nog eens aan zichzelf en zijn collega's voorhouden?

Minister Brinkhorst:

Op dit laatste punt ben ik het geheel met de heer Vendrik eens: het land wordt niet beter van meer werkloosheid.

De relatie met Zuid-Korea ligt gecompliceerder. Het concurrentieverschil tussen Zuid-Korea en de meeste Europese landen ligt tussen de 30% en 35%. De 6% die kan worden uitgegeven op grond van het tijdelijke mechanisme, kan dat verschil nooit dekken. De concurrentieslag met Zuid-Korea hebben wij als Europa verloren. Het gaat nu vooral om de concurrentie binnen Europa. Het is moeilijk om veren te plukken van een kale kip.

De heer Bakker (D66):

Juist omdat de Nederlandse scheepsbouw zo geavanceerd is, blijven andere landen de behoefte voelen om hun scheepsbouw te subsidiëren. Wij kunnen het er snel over eens worden dat het zo niet moet in Europa, maar de werkelijkheid is dat het wel gebeurt. Is de minister het in beginsel met mij eens dat wij niet de gekke Henkie van Europa, niet roomser dan de paus, moeten zijn? Deelt hij de breed in de Kamer gedeelde inzet dat de scheepsbouw in Nederland overeind moet blijven, ondanks de oneerlijke concurrentie uit andere landen?

Minister Brinkhorst:

Ik heb mij nooit als de gekke Henkie van Europa beschouwd, en zal dat ook na dit op zich boeiende debat niet doen. Ik zou het interessant vinden als de Kamer niet alleen commentaar liet horen maar ook aangaf waar geld zou moeten worden weggehaald. Dat geeft ons een interessante discussie en het is nodig dat dit debat wordt gevoerd. Laat er geen enkele twijfel over bestaan dat mijn inzet om ervoor te zorgen dat wij een actieve scheepsbouw behouden, groot is. Ik moet echter het officiële en formele standpunt innemen dat er binnen mijn begroting geen ruimte is voor matchingsubsidies voor de scheepsbouw. Die moet ik uit andere begrotingsposten halen en ik vind dat de Kamer daarin aan zet is.

De voorzitter:

Wil ministerVoorzitter Brinkhorst namens de Tweede Kamer de staatssecretaris van Economische Zaken hartelijk feliciteren met de geboorte van haar dochter Cato?

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Dat zal ik graag doen. De officiële namen van de dochter van de staatssecretaris zijn: Catharina Eva Theresia; "wij noemen haar Catootje".

De voorzitter:

Ik had gezegd dat ik de vergadering op dit moment zou schorsen voor felicitaties voor mevrouw Azough. Bij nader inzien heb ik besloten om dat te doen tussen de regeling van werkzaamheden en de stemmingen, zodat mevrouw Azough verzekerd is van de maximaal mogelijke aandacht.

Naar boven