Vragen van het lid Rosenmöller aan de minister-president, minister van Algemene Zaken en de minister van Economische Zaken over het oplaten van proefballonnetjes.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter. Het begrip "proefballon" heeft de afgelopen weken een nieuwe dimensie gekregen. Ik dacht derhalve dat ik het wel op die wijze bij u kon aanmelden en dat u dan wel zo ongeveer zou begrijpen waarover het zou gaan. Ook in bredere kring zal het begrip wel duidelijk zijn. Ik heb zojuist kennis gemaakt met de minister van Economische zaken, die ik hier in de Tweede Kamer welkom heet. Ik wens hem veel succes. Hij lijkt mij een aardige man. Ik geloof dat je bij hem terecht kunt voor een goed gesprek over auto's. Een beetje afhankelijk van je smaak kun je met hem zeker ook een gesprek voeren over cd's en muziek. Ik geloof dat hier sprake is van enige raakvlak tussen de minister-president en de minister van Economische zaken. Misschien is het ook wel het enige raakvlak, maar dat moet nog blijken. Als buurman ligt het, geloof ik, al wat genuanceerder, maar daar ga ik niet over. Voor de minister-president is hij in ieder geval een lastige klant, zo is de afgelopen periode wel gebleken. De minister van Economische Zaken zei in het VNO/NCW-blad Forum over die proefballonnetjes, waar hij er ook een aantal van had opgelaten: bovendien, als Balkenende zich daaraan ergert, dan is dat zijn probleem. Als ik een proefballon wil oplaten, dan doe ik dat. Meent de minister van Economische Zaken dat nu werkelijk?

Minister Heinsbroek:

Ik heb inderdaad in dat interview gezegd: als ik een proefballon wil oplaten, dan laat ik die op. Waarom zeg ik dat en wat bedoel ik eigenlijk met een proefballon? Ik doel dan op een idee. Ik vind dat ik als minister van tijd tot tijd, zij het binnen het kabinetsbeleid maar wel in een brede maatschappelijke discussie, een idee moet kunnen lanceren. Ik denk dat ik daarmee dichter bij de samenleving kom te staan en dat ik verwoord wat er in die samenleving leeft. Het kan niet zo zijn dat ik een Strategisch akkoord heb getekend en dat vervolgens mijn mond is gesnoerd en ik nooit meer iets kan zeggen. Wat ik betreurd heb, is de opmerking – ik heb ook tegen de heer Balkenende gezegd dat het een ongelukkige opmerking was – dat als ik proefballonnetjes oplaat en hem dat niet bevalt, dat dit zijn probleem is. Nu zeg ik wel eens vaker dat soort dingen. Ik roep ook wel eens: daar knap ik niet van op. Daar kunnen sommige mensen om lachen en anderen vinden het aanstootgevend. Ik kan mij zo'n reactie voorstellen. Sterker nog, als ik zelf premier was en ik zou dat lezen, dan had ik ook gezegd: wacht even Heinsbroek, wij staan hier voor een gezamenlijk kabinetsbeleid. Dus als het mijn probleem is, dan is het ook jouw probleem en ons probleem. Ik zei ook tegen hem: daar heb je gelijk in. Wij hebben het uitgesproken en het is opgelost.

Proefballonnetjes kunnen ook ideeën zijn. Ik heb vlak na mijn aantreden meer dan alleen een proefballon losgelaten, namelijk het idee dat ik een anticyclische benadering door deze regering voorsta van het begrotingstekort. Voorts ben ik een voorstander van meer lastenverlichting en koopkrachtimpulsen voor de consument. Dat heeft geleid tot iets. In mijn optiek was dat een nadere interpretatie van het Strategisch akkoord. Dat was geen proefballon, dat was een idee. Dat was één van de ideeën waarvan ik vind dat je die kwijt moet kunnen.

Als ik daarnaast ideeën heb over normen en waarden en daarmee in een brede maatschappelijke discussie beland, kom ik vanzelf over het functioneren van een politieagent te spreken of van een onderwijzer of een verpleger in de zorg. Dan is dit een brede maatschappelijke discussie. Dat heeft niets met proefballonnen te maken. Dit is mijn antwoord op uw vraag.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Een korte vraag en een buitengewoon uitgebreid antwoord.

De voorzitter:

Binnen de beschikbare tijd.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik luister aandachtig. Het zijn de eerste woorden van deze minister in deze zaal. Wie ben ik om het gezegde zomaar naast mij neer te leggen? De kern van wat de minister zegt, is dat hij betreurt dat hij gezegd heeft wat hij in het VNO-blad gezegd heeft.

Minister Heinsbroek:

Ik heb letterlijk tegen de heer Balkenende gezegd dat "dat is jouw probleem" een ongelukkige tekst is.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U zei net: Als ik minister-president was, zou ik tegen minister Heinsbroek zeggen ... U zegt nu: minister-president Heinsbroek zegt tegen minister Heinsbroek dat hij dat niet had moeten zeggen.

Minister Heinsbroek:

Nee. Minister Heinsbroek zou dan zelf tegen minister-president Balkenende zeggen dat hij het niet had moeten zeggen. Want toen Heinsbroek het las, dacht hij: dat komt misschien wat harder over dan ik het bedoelde. That's it.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Zo snel al? Daar had u de minister-president niet eens voor nodig?

Minister Heinsbroek:

Nee. Ik had die gedachte zelf. Ik kwam de heer Balkenende tegen na zijn reis naar Johannesburg. Toen zeiden wij gelijk tegen elkaar: wij moeten even praten. That's it. Denk nu niet dat er iets is. Er is niets.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Met deze diepe buiging in uw eerste optreden in de Kamer is in ieder geval duidelijkheid gebracht over die passage.

Minister Heinsbroek:

Dat is uw interpretatie.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik vind dat u snel inburgert. U komt uit de school "ik zeg wat ik denk". Wat doet u voortaan? Denkt u het en zegt u het niet meer? Of bent u er inhoudelijk van overtuigd dat de bandbreedte voor een minister om zich in het publieke debat te manifesteren iets smaller is dan u in uw optimistische aanvangsdagen dacht?

Minister Heinsbroek:

Zoals u weet stond Pim Fortuyn voor openheid in de politiek.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Daarom stel ik de vraag.

Minister Heinsbroek:

Daarom geef ik er ook antwoord op. Ik sta voor diezelfde openheid, zij het dat die moet plaatsvinden binnen de bandbreedte van het kabinetsbeleid waarvoor wij staan. Nogmaals, dat betekent ook dat als ik een bepaald idee over iets kwijt wil – en ik daarmee niet onmiddellijk mijn collega's voor de voeten loop omdat het een idee is waarvan wij allemaal beter kunnen worden – ik dat idee moet kunnen ventileren. Ik denk ook dat daaraan behoefte is in de samenleving. Het is niet zo dat ik tegen de heer Bomhoff ga vertellen hoe die zijn problemen in de zorg moet oplossen. Dat soort ideeën hoeft hij van mij niet te verwachten. Mocht ik daar een briljant idee over hebben, dan ga ik eerst naar de heer Bomhoff toe om het met hem te bespreken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat zijn de normale spelregels, die wij in Den Haag al honderd jaar kennen. Wat dat betreft voegt de heer Heinsbroek zich als heel snel naar de Haagse mores. Van Fortuyn had ik juist begrepen dat die stond voor nieuwe politiek. Dat heeft de heer Heinsbroek een keer geprobeerd. Nu zit hij blijkbaar weer terug in het hok.

Minister Heinsbroek:

U luister niet naar wat ik zeg.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Nee, ik luister heel goed.

Minister Heinsbroek:

Althans, u wilt het graag anders interpreteren. Ik zei heel erg duidelijk dat, als ik over bepaalde zaken ideeën heb, die ideeën uit de samenleving komen en die het volgens mij waard zijn om geventileerd te worden, ik die ideeën zal ventileren. U kunt niet verwachten dat een minister de mond wordt gesnoerd als hij een Strategisch akkoord heeft ondertekend en dat hij slechts binnen die bandbreedte blijft opereren. De maatschappij beweegt continu. De maatschappij is niet star, maar flexibel. Binnen die marges moet je kunnen praten. In die zin heb ik zoiets van, zoals Fortuyn zei: ik doe wat ik zeg en ...

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik zeg wat ik denk.

Minister Heinsbroek:

Inderdaad: ik zeg wat ik denk.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik zeg niet meer wat ik denk.

Minister Heinsbroek:

U bent een betere leerling van Fortuyn...

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik heb die boeken van Fortuyn gelezen!

Minister Heinsbroek:

U hebt het heel goed gelezen en ontzettend goed gememoriseerd. En dat moet van tijd tot tijd kunnen. Maar natuurlijk staan wij voor een kabinetsbeleid. Daarvan zult u mij niet altijd horen afwijken. Daar praten wij in het kabinet over.

De voorzitter:

Mijnheer Rosenmöller, u mag nog één vraag stellen aan de minister van Economische Zaken. Ik neem aan dat u ook kort nog iets wilt vragen aan de minister-president.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter. De minister heeft mij niet goed verstaan als hij denkt dat ik pleit voor een starre benadering of een star optreden door ministers.

Minister Heinsbroek:

Met name van u verwacht ik dat niet.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dan hebt u een goede inschatting van mijn opvatting op dat terrein. Ministers moeten zich inderdaad ook in het publieke debat kunnen bewegen, maar zij moeten anderen niet voor de voeten lopen. Naast "zeg wat je denkt" zei Fortuyn ook: je moet doen wat je zegt. Dat is wezenlijk. Dat ben ik met hem eens. Je moet kunnen waarmaken wat je zegt. Dat kon u hier niet.

Een laatste vraag. Zult u minister Remkes of minister De Boer niet meer voor de voeten lopen als het gaat om de prioriteiten van de politie? Want u introduceert eigenlijk na Zalm een nieuwe norm, de Heinsbroeknorm, die inhoudt: maximum snelheid + 20 km = Heinsbroek. Dat is toch ook wat raar.

Minister Heinsbroek:

Dat heb ik niet gezegd. Ook dat is weer een misinterpretatie, maar ik vind het leuk geprobeerd.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dank u wel.

Minister Heinsbroek:

Ik heb in m'n interview gezegd dat ik een norm heb overtreden. Die norm was op dat moment mijn snelheid min 18 km/u. De prioriteit die de politie in het algemeen stelt om geld te innen op de rijksweg irriteert mij. Andere normen en spelregels die spelen in deze maatschappij worden continu overtreden. Ik had zoiets van: zou u niet liever het geweld op straat aanpakken, boeven vangen en inbraken aanpakken dan mij hier op de snelweg pakken? Verder zijn er krantenartikelen verschenen waarin staat dat ik regelmatig te snel rijd. Dat is allemaal onzin. Het gaat over één incidenteel geval. Ik heb de norm overtreden en moet dat niet doen. Ik betaal dus die bekeuring.

Het is natuurlijk wel zo dat irritatie kan ontstaan als bij de burger de indruk wordt gewekt dat nagenoeg uitsluitend de naleving van één bepaalde norm wordt gecontroleerd, terwijl de naleving van de andere normen niet serieus wordt genomen. Op zich heeft iedereen gelijk die zegt: als u de snelheidsbeperking overtreedt, overtreedt u de norm. Ik heb dit voorval aangegrepen als voorbeeld om de prioriteiten die worden gesteld onder de aandacht te brengen. That's it.

De voorzitter:

Mijnheer Rosenmöller, u kiest een intelligente invulling van de bestaande regels, maar dat betekent niet dat u een verdubbeling van de spreektijd krijgt. U hebt twee minuten voor uw vraag aan de minister-president.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Daar heb ik meer dan genoeg aan. De minister-president had en heeft de ondankbare taak om, zoals dat in mooi Nederlands heet, zijn kikkers in de kar te houden of beter gezegd te krijgen. Het gaat natuurlijk allemaal onder het motto: duidelijk en daadkracht. Het patroon de afgelopen weken was dat de minister-president zo ongeveer elke week een gesprek heeft gehad met zo'n opgeschoten eerstejaarsminister, zou je kunnen zeggen. Hoe kijkt de minister-president zelf aan tegen deze, wat je zou kunnen noemen, voorstelling van circus-Balkenende?

Minister Balkenende:

Mijnheer de voorzitter. De heer Rosenmöller heeft eerst de opmerking gemaakt dat minister Heinsbroek hem een aardige man leek. Dat laat ik verder buiten beschouwing. Daarna zei hij dat een goed gesprek over auto's mogelijk is met deze minister. Voorzover die opmerking als een vraag kan worden beschouwd, kan ik haar bevestigend beantwoorden.

Met het aantreden van het nieuwe kabinet is er inderdaad een nieuwe politieke situatie ingetreden in Nederland. Ik heb afgelopen vrijdag in de persconferentie nog eens aangegeven dat het bewindslieden uiteraard vrij staat deel te nemen aan het maatschappelijk debat, maar natuurlijk met begrenzingen. Die begrenzingen zijn gelegen in het Strategisch akkoord en het feit dat het moet gaan om beleidsvoornemen. Voorts moet het in principe gaan om het eigen beleidsterrein en moeten de opmerkingen niet leiden tot misverstand. Dat is het algemene kader waarin wordt gewerkt. Verder krijgen wij een situatie met meer dualisme en meer debat. Ik verwacht dan ook met een zekere regelmaat in deze Kamer te zullen staan. Ik constateer dat wat betreft het zaken doen in het kabinet de sfeer goed is en dat er zakelijk wordt gewerkt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

En nu het antwoord op de vraag!

Minister Balkenende:

U had het over kikkers en het circus-Balkenende. Je hoopt altijd dat er veel toeschouwers zijn in een circus en daar is gelukkig sprake van. Dat zien wij ook vandaag weer. Het gaat mij erom dat er resultaten worden geboekt. Natuurlijk wordt in het kabinet gesproken over de noodzaak van eenheid van kabinetsbeleid. De heer Rosenmöller had het over proefballonnetjes en heeft daarbij gerefereerd aan een artikel in Forum waarin de minister van Economische Zaken heeft gezegd dat het mijn probleem is als ik mij ergens aan erger. De minister heeft daarna gezegd die opmerking te betreuren. Wat dit betreft zijn wij op een goede manier met elkaar omgegaan. Deze discussie kan dan ook als beëindigd worden beschouwd.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U hebt een vergelijkbaar gesprek met de heer Nawijn gehad. Als u zich door meerdere ministers laat piepelen, gaat dat ten koste van uw gezag. Naar verluidt hebt u niet met de vuist op tafel geslagen. Waarom niet? Waarom hebt u in de Treveszaal, waar bijna geen vrouwen zitten, niet gezegd: Mannen, nu houden wij ons echt eens aan de regels en doen wij het op een zodanige manier dat het kabinet als kabinet spreekt! Dat lijkt mij een goede aanbeveling voor de 15 ministers die er nog zitten.

Minister Balkenende:

De heer Rosenmöller weet dat het juist ten koste van je gezag gaat als je met de vuist op tafel slaat. In de Treveszaal spreek je elkaar overigens niet aan met "mannen". Zo gaat dat niet. Wat betreft de eenheid van kabinetsbeleid telt voor mij met name de vraag of de discussies in het kabinet tot conclusies en beleidsvoorstellen leiden. Op dit punt gaan de zaken goed. De heer Rosenmöller hoeft zich geen zorgen te maken en ik zie uit naar verdere discussies met de Kamer.

De heer Jense (LN):

Ik zal geen vragen aan stellen aan circusdirecteuren, maar wil minister Heinsbroek het volgende voorleggen. Mijn fractie vindt dat ook een minister een proefballon moet kunnen oplaten en dat het aan hem of haar is om te bepalen of het binnen de contouren van het kabinetsbeleid is. Een minister kan het echter niet maken om eigen normen en waarden te hanteren ten aanzien van, in dit geval, het politiebeleid. De heer Heinsbroek zei het zo vervelend te hebben gevonden dat hij werd aangehouden omdat hij 18 km te snel reed. Ik heb ooit eens tegen een agent die mij bekeurde, gezegd dat hij maar boeven moest gaan vangen. Dat leverde mij een proces-verbaal op. Heeft de minister ook een proces-verbaal gekregen? Een meer serieuze vraag: is de minister het met mij eens dat hij dit soort voorbeelden niet als proefballonnetjes moet oplaten en dat ook hij de wet hoort te respecteren?

Minister Heinsbroek:

Ik heb geen proces-verbaal gekregen. Kennelijk was ik wat overtuigender tegen de agent dan de heer Jense. Er is enige verwarring ontstaan over het door mij aangegeven voorbeeld. Als het gaat om normen en waarden in deze maatschappij in relatie tot het optreden van de politie is het wellicht verstandiger om daarbij niet het voorbeeld van snelheidsovertredingen te noemen. Ik acht het overigens niet uitgesloten dat het nog wel eens langskomt. De afgelopen vijf weken ben ik erachter gekomen dat je als minister in een glazen huis leeft. Als je iets zegt over een snelheidsovertreding, staat de volgende dag op de voorpagina van de Telegraaf dat je een snelheidsduivel bent, terwijl ik het over één snelheidsovertreding heb gehad. Ik zal dat soort voorbeelden voortaan dus achterwege laten als ik de door de politie te stellen prioriteiten in discussie breng.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter. Aan de minister-president wil ik vragen of onder het motto "fatsoen moet je doen" ook niet kan worden geschaard de uitspraak: alles wat misschien kan, hoeft niet altijd. Is hij ook niet van mening dat wij als (mede)wetgevers – regering en Tweede Kamer – in de eerste plaats verantwoordelijk zijn als het erom gaat de burgers te wijzen op het motto "fatsoen moet je doen"?

De minister van Economische Zaken vraag ik het volgende, op het gevaar af dat ik hem iets te serieus neem. Wellicht heb ik hiermee iets meer moeite heb dan hijzelf en sommige anderen. In Metro van 6 september stond een ingezonden brief van een man uit Lelystad waaruit ik één zin zal voorlezen: "als één automobilist niet 20 km/u te hard had gereden, had ik geen hersenbloeding gehad en had mijn leven er geheel anders uitgezien. De minister moet eerst nadenken, alvorens te praten." Graag hoor ik zijn reactie hierop.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhoven haalt de slogan "fatsoen moet je doen" aan, die ook in de regeringsverklaring aan de orde is gekomen. Als er wetten zijn, dan behoren die ook te worden nageleefd. Voor bewindslieden betekent dit ten eerste het goede voorbeeld geven en ten tweede dat ze geen aanleiding moeten geven tot misverstanden. Dat laatste past wel in dit kader.

Minister Heinsbroek:

Voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhoven beschreef zonet een erg ongelukkig voorval. Ik betreur dat ten zeerste. Ik weet natuurlijk niet wat er gebeurd is en in welke verkeerssituatie. Wel weten we allemaal dat 130 of 135 km/u rijden op een snelweg, neem de A1 of de A4, waar maximaal 120 km/u mag worden gereden, niet altijd leidt tot verkeersongelukken. Wellicht was dit een bijzondere situatie. Maar meer in het algemeen: ik heb gezegd dat ik een norm heb overtreden, dat ik dat niet graag doe en dat ik het bijzonder triest vind dat het is voorgevallen. Ik kan daar weinig aan toevoegen. Nogmaals, ik ben voor de handhaving van normen. Het verhaal van mevrouw Van Nieuwenhoven kan ik niet goed beoordelen. Het is mogelijk dat je met 55 km/u in een stad al een kind – dat kan ook mijn kind zijn – doodrijdt en je voor je kop slaat als dat gebeurt. Maar ik wil niets vergoelijken. Het is een zeer triest voorval.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Het is evident dat de minister-president, groeiend in zijn nieuwe functie, nog bezig is met de regie. Ik herinner mij dat de CDA-fractie de regiefunctie van de minister-president in de afgelopen jaren buitengewoon belangrijk vond. Maar wat vindt hij inhoudelijk van de uitspraken van de heer Heinsbroek, in de eerste plaats dat oorvijgen in de klas wel weer zouden moeten kunnen en in de tweede plaats de letterlijke quote van de minister van Economische Zaken in Forum over de snelheid: "de politie stelt de verkeerde prioriteiten. Die zou niet achter mensen aan moeten zitten die tien of twintig kilometer te hard rijden, wat volstrekt geen gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert, maar moet inbrekers en overvallers oppakken"? Ondersteunt hij die uitspraken of werpt hij die verre van zich? Vindt hij dat ministers zich dergelijke uitspraken, gelet op hun werking op bijvoorbeeld automobilisten, kunnen veroorloven, ongeacht het terrein?

Minister Balkenende:

De heer De Graaf vraagt mij om een nader oordeel over de uitlatingen van de minister van Economische Zaken. Ik heb van hem begrepen dat hij niet de kwalificatie "oorvijgen" heeft gebruikt, maar "een tik onder de billen". Hoe dan ook: oorvijgen uitdelen, dat kan natuurlijk niet.

Over de opmerkingen over verkeersveiligheid zijn de heer De Graaf en ik het volledig eens: je mag nooit uitlatingen doen die aanleiding kunnen geven tot misverstanden en kunnen leiden tot een verkeerde interpretatie van regels.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Graag merk ik iets op over de uitspraak van de heer Heinsbroek over geweld op tv. Laat ik het maar eerlijk zeggen: die beviel de SGP-fractie wel. Het is hard nodig dat daaraan wordt gewerkt. Ik vraag de minister of hij zich ervan heeft vergewist dat dit kabinetsbeleid is. Hij heeft namelijk in zijn eerste reactie aan de Kamer enkele keren gezegd dat hij weliswaar hardop wil blijven denken en proefballonnetjes wil kunnen oplaten, maar dit alles binnen de kaders van het kabinetsbeleid. Wil de minister-president dat misschien bevestigen? Dat lijkt mij nu typisch een thema waarvan de gehele burgerij verwacht dat wij adequaat, doeltreffend en uiteraard zorgvuldig beleid uitzetten, in samenspraak met de media. Dat is evenwel een nadere uitwerking. Het gaat mij nu even om het kernpunt. Gaan wij daar met elkaar iets aan doen, ja of nee? Minister Heinsbroek nam zich dat voor en dat beviel ons wel. Is het dus kabinetsbeleid?

De voorzitter:

Aan wie stelt u deze vraag?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb deze vraag geadresseerd zowel aan minister Heinsbroek als aan de minister-president.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Als het gaat om geweld op televisie, was dit een persoonlijke opvatting van de minister van Economische Zaken. Hij had het over de wenselijkheid van bepaalde uitingen in de media, die meer recht zouden doen aan de thematiek van waarden en normen waarover in het kabinet wordt gesproken.

Als het gaat om het tegengaan van geweld op televisie, moeten wij kijken welke instrumenten de overheid heeft om dit te kunnen beïnvloeden. Als het gaat om ontoelaatbare uitingen die in strijd zouden zijn met het juridisch kader, is er een titel voor het OM om op te treden. Het is evenwel niet zo dat de overheid op de stoel kan zitten van degenen die verantwoordelijk zijn voor mediaproducten. Wij moeten dus wel goed kijken waarvoor wij verantwoordelijk kunnen zijn. Dat vloeit ook voort uit het leerstuk van de soevereiniteit in eigen kring, dat ook de heer Van der Vlies bekend is.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In het inmiddels bekende interview is aan de minister van Economische Zaken een tweetal zaken voorgehouden waarop hij heeft gereageerd dat een en ander niet zo gelukkig was. Ik heb het dan over zijn opmerking aan het adres van de minister-president en over zijn opmerking over de prioriteiten bij de politie. Ik zou het op prijs stellen als hij een derde opmerking met zoveel woorden wilde terugnemen, zeker na het horen van het berichtje dat door mevrouw Van Nieuwenhoven werd voorgelezen. Ik heb het over zijn pertinente stelling dat tien of twintig kilometer te hard rijden volstrekt geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid. Het zou goed zijn, ook gelet de internationale reputatie van Nederland op dit gebied, als de minister van Economische Zaken ook dit als een onterechte opmerking zou terugnemen.

Minister Heinsbroek:

Voorzitter. Ik heb al eerder gezegd dat ik vind dat wetten en normen moeten worden nageleefd en dat ik een norm heb overtreden. Ik heb dus eigenlijk al expliciet geantwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde.

De heer Van der Ham (D66):

Mag ik uit de beantwoording van de vragen van de heer De Graaf opmaken dat de minister-president over de opmerkingen van de minister van Economische Zaken zegt: eens maar nooit weer?

Minister Balkenende:

Ik heb niets meer toe te voegen aan hetgeen ik heb gezegd naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Heinsbroek. Als ik heb gezegd dat wetten moeten worden nageleefd en dat je geen uitlatingen moet doen die aanleiding geven tot misverstand, denk ik dat de betekenis van hetgeen ik hier naar voren heb gebracht volstrekt duidelijk is.

De heer Van der Ham (D66):

Is dat eens maar nooit weer?

Minister Balkenende:

Ik denk dat de minister van Economische Zaken mans genoeg is, ook na alles wat hier is gewisseld, om zijn conclusies te trekken.

Naar boven