Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Van Heemst aan de minister van Justitie over de golf van moord en doodslag die Rotterdam dit jaar teistert.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter. Vorig jaar was Rotterdam al trieste koploper als het gaat om het aantal slachtoffers van moord en doodslag. Dit jaar dreigt het nog verder de verkeerde kant op te gaan in Rotterdam: 25 slachtoffers, waarvan er alleen al de afgelopen week vijf te noteren waren. Dat brengt mij tot een viertal vragen aan de minister van Justitie.

1. Is de capaciteit van het openbaar ministerie en ook van politie en rechterlijke macht toereikend om deze zaak met voorrang en grondig aan te pakken?

2. Welke gevolgen heeft deze golf van moord en doodslag in de Maasstad voor het andere werk van het openbaard ministerie? Met andere woorden: welke zaken blijven er liggen? Ik ga ervan uit dat moord en doodslag prioriteit nr. 1 is.

3. Is er binnen Justitie een analyse gemaakt of valt er een analyse te maken van mogelijke oorzaken waarom in Rotterdam deze trieste ontwikkeling, vorig jaar en dit jaar weer, is te registreren? Is daar iets specifieks aan de hand? Dat te weten zou ook effectiever optreden mogelijk maken.

4. Kan de minister zeggen wat de afloop is van de 48 zaken van moord en doodslag die in 2001 in Rotterdam hebben plaatsgevonden? Zijn daar alle daders van opgespoord? Zijn die voor de rechter gebracht en heeft het geleid tot veroordelingen?

Minister Korthals:

Voorzitter. Het is duidelijk dat als het zo doorgaat in Rotterdam, wij een verhoging krijgen van nog eens 25% wat betreft de moorden en doodslagen in Rotterdam. Dat is dan wel over het hele jaar 2002 genomen; het is in de praktijk zo dat in sommige delen van het jaar het aantal moorden en doodslagen wat minder is, maar het neemt niet weg dat het een uiterst vervelende situatie is.

De vraag van de heer Van Heemst luidde of de capaciteit van het openbaar ministerie daarop berekend is. Ik wil daar heel duidelijk over zijn: het openbaar ministerie heeft het in die zin wat makkelijker, omdat het landelijk georganiseerd is. Wanneer er dergelijke delicten zijn, zal er altijd capaciteit beschikbaar worden gesteld voor het openbaar ministerie in Rotterdam. Tot dusver kan Rotterdam het zelf af.

Voorts is gevraagd of de politie voldoende capaciteit heeft. Het is bekend dat wij een nota criminaliteitsbeheersing hebben doen uitgaan, waarin staat dat er vele zaken met daderindicatie niet worden opgespoord. Dat geldt echter niet voor de zware delicten; altijd zullen de zware delicten voorrang krijgen. Ook is het zo dat binnen de regio's in Rotterdam de politie van het ene district beschikbaar wordt gesteld voor het andere district, wanneer er sprake is van moord en doodslag.

Over het algemeen hebben wij nog te weinig rechters. Er liggen plannen om meer rechters te krijgen. Dat neemt niet weg dat dit soort zaken, met deze ernst, altijd bij de rechter voorgebracht kunnen worden en ook zullen worden berecht.

Welke gevolgen heeft dit voor het verdere werk van het openbaar ministerie? Natuurlijk zullen er, als er meer capaciteit naar een bepaald soort delicten gaat, prioriteiten gesteld moeten worden. Dat kan op een gegeven moment ten koste gaan van de opsporing en vervolging van andere misdrijven. Overigens willen wij het daar niet bij houden en vandaar de nota criminaliteitsbeheersing, waarin wij gezegd hebben dat wij voor 1,8 mld gulden of 850 mln euro een versterking zullen moeten krijgen van politie en justitie.

Is er binnen Justitie een analyse van gemaakt waarom er nu met name in Rotterdam zoveel moorden zijn? Die analyse is er nog niet; dat gebeurt meestal aan het einde van het jaar.

De heer Van Heemst (PvdA):

Over dat vorige punt heb ik nog een nadere vraag. De minister zegt dat het ten koste kan gaan van andere zaken. Weet hij concreet ten koste van welke andere zaken het gaat?

Minister Korthals:

Dat weet ik niet. In het onderzoek dat wij hebben gedaan, is komen vast te staan dat in Nederland ongeveer 80.000 zaken met dadersindicatie zijn waarin geen verdere opsporing en vervolging plaatsvinden. Vandaar dat wij er een uiterste inspanning voor moeten doen om dat in de toekomst wel te laten gebeuren.

Wat is de afloop bij de moorden over het jaar 2001? Dat weet ik uiteraard niet uit mijn hoofd, maar ik kan mij voorstellen dat de heer Van Heemst daarin geïnteresseerd is. Ik zal het openbaar ministerie vragen dat op een rijtje te zetten en daarover een brief aan de Kamer toe te zenden.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter. Zegt de minister nu dat hij kan waarborgen dat de opsporing en vervolging van zware delicten altijd voorrang krijgen? Betekent dat dan ook dat burgers in Rotterdam erop kunnen rekenen dat politie en justitie werk maken van alle geweldsdelicten, dus ook berovingen waarbij geweld is toegepast? Ik wil ook van de minister weten hoe hij zich bemoeit met de prioriteitsstelling, want ik vond zijn beantwoording wat te gemakzuchtig. In de Volkskrant van vandaag staat dat de rechterlijke macht en het OM in Rotterdam druk bezig zijn om mensen voor de rechter te brengen die zich hebben bezondigd aan het stelen van een reep chocola of een fles shampoo. Vorige week lazen wij in de krant dat politie en justitie in Rotterdam geen oog hebben voor een aantal geweldsdelicten. Wat vindt deze minister van de te stellen prioriteiten en hoe gaat hij zich daarmee bemoeien? Daar is sturing op nodig. Mijn volgende vraag is naar de analyse van de oorzaken. Is bij Justitie bekeken of er specifieke dingen aan de hand zijn? Zo ja, is de minister bereid dat aan de Kamer te laten weten? Of is hij bereid om dat te laten uitzoeken? Dat kan immers ook een hulpmiddel zijn bij het effectiever aanpakken van de bijzonder ellendige situatie die op dit terrein in Rotterdam is te signaleren.

Minister Korthals:

Voorzitter. De opsporing en de vervolging van zware delicten hebben altijd voorrang. Dat geldt in algemene zin ook voor geweldsdelicten. Wij kennen het geval dat een aangifte in Rotterdam niet door de politie werd behandeld, omdat zij daar toen geen prioriteit aan gaf. Overigens heeft de burgemeester onmiddellijk aangegeven dat dat volledig fout was en dat de politie uiteraard ook dit soort aangiftes met voorrang zal behandelen.

Hoe houd ik mij bezig met de prioriteitsstelling? In de eerste plaats gebeurt dat door het openbaar ministerie als zodanig te instrueren. Vervolgens kennen wij ook het beleidsplan voor de politie waarin de prioriteitsstelling heel duidelijk is vastgelegd. Ik dacht dat de heer Van Heemst ook wist welke prioriteiten daarin met name door justitie naar voren zijn gebracht. Het is ook aan de lokale overheid, zeker bij de minder zware delicten, om prioriteiten te stellen.

De heer Van Heemst (PvdA):

Wat is dan het oordeel van de minister over het bericht in de Volkskrant van vanochtend, dat in Rotterdam veel capaciteit van de rechterlijke macht en het openbaar ministerie wordt gebruikt voor relatief kleine winkeldiefstallen. Die zijn op zichzelf ook erg, want het is vervelend als je daardoor als winkelier getroffen wordt. Als je dat echter legt naast de berichtgeving dat allerlei geweldsdelicten aan de aandacht van politie en justitie ontsnappen, dan is dat toch een heel schrijnend verschil?

Minister Korthals:

De zware delicten zullen altijd met voorrang worden behandeld. Zij worden ook voorgelegd aan de rechter. Als het openbaar ministerie onvoldoende capaciteit heeft, is het mogelijk om landelijk te schuiven en meer mensen richting Rotterdam te laten gaan.

De heer Van Heemst (PvdA):

Ik wil dat vertalen als een garantie die deze minister van Justitie geeft, namelijk dat de opsporing en vervolging van geweldsdelicten voorrang krijgen boven opsporing en vervolging van alle andere delicten waarmee bijvoorbeeld mensen in een stad als Rotterdam te maken hebben.

Minister Korthals:

Dit is iets te gemakkelijk. Je moet altijd bekijken tegen welke achtergrond geweldsdelicten hebben plaatsgevonden. Een geweldsdelict is in feite ook het geven van een klap. De vraag is echter of dat met dezelfde voorrang moet worden behandeld als bijvoorbeeld moord en doodslag. U kunt zich voorstellen dat dat in de praktijk niet zal gebeuren.

Tot slot kom ik op de analyse van de oorzaken. Ik heb in 1999 een benchmarkingrapport laten maken waarin Nederland vergeleken wordt met andere landen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat Nederland erg verstedelijkt is en dat hier sprake is van een open economie en een grote instroom van mensen van elders die aanpassingsproblemen hebben en dergelijke. Dat zou voor Rotterdam in sterkere mate kunnen gelden. Ik heb evenwel al gezegd dat ik, als daar belangstelling voor is, het openbaar ministerie aan het eind van het jaar zal vragen – dan is er namelijk een totaaloverzicht – om precies te bekijken hoe het hiermee in Rotterdam gesteld is.

De heer Dittrich (D66):

De achtergrond van de ene moord behoeft niet dezelfde te zijn als die van de andere. Die kan gelegen zijn in de relationele sfeer, maar kan ook te maken hebben met drugscriminaliteit. Als je Amsterdam vergelijkt met Rotterdam, zie je dat Rotterdam er op het punt van moord en doodslag uitspringt. Kan dit te maken hebben met de informatiepositie die de politie heeft in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit? Zou het zo kunnen zijn dat in Rotterdam minder snel politiële infiltranten of informanten worden ingezet, waardoor het moeilijker wordt om van te voren in te schatten of er misschien een afrekening in het drugsmilieu plaatsvindt?

Minister Korthals:

Ik weet dat niet en ik wil mij ook niet aan speculatie overgeven. Ik weet wel dat met name het politiekorps van Amsterdam altijd bezwaren heeft gehad tegen infiltratie. Uitgaande van de redenering van de heer Dittrich, zou de informatiepositie van het korps in Rotterdam beter zijn dan die van het korps in Amsterdam en zou je dus mogen verwachten dat het aantal moorden in Rotterdam minder is dan in Amsterdam

De heer Dittrich (D66):

De minister weet dat er een verschil is tussen informanten en infiltranten. In Rotterdam heeft men in het verleden al eerder moeilijkheden gehad met de informatiepositie. Het ging toen over ernstig voetbalvandalisme en hooligans. Misschien werkt dit door naar de drugscriminaliteit. Ik vraag de minister dus, dit uit te zoeken en de Kamer daarover te berichten.

Minister Korthals:

Dit primair het werk van de korpsbeheerder in Rotterdam en de minister van Binnenlandse Zaken. Ik zal met de laatste in contact treden en hem vragen om een en ander nader te beschouwen.

Naar boven