Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 4 april 2002 over UMTS.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter. Wij steunen het onderzoek naar de mogelijkheid van maatregelen voor de telecomsector. Mijn fractie heeft een motie daarover onderschreven die collega Nicolaï zo meteen indient. Wij hechten er wel waarde aan om te zeggen dat altijd moet worden uitgegaan van een level playing field voor de "haves" en de "haves not". Dat geldt voor heel Europa, temeer daar er nog frequenties worden verdeeld.

Dan moet ik nog iets anders zeggen, namelijk dat ik nu de meest merkwaardige motie zal indienen die ik in mijn korte geschiedenis hier heb ingediend. Ik wil informatie van het kabinet. Ik heb dat tijdens het algemeen drie keer aan de staatssecretaris gevraagd. Ik vind het te gek om los te lopen dat je dat tegenwoordig per motie moet doen. Het gaat wel om een belangrijk onderwerp, dus het kan niet anders. Volgens het onderzoek van de Kamer heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat hulp gehad van een PR-adviesbureau bij het opstellen van een procesbeschrijving aan de Kamer. Wij vinden dat een ongewenste ontwikkeling en wij willen weten of dat vaker gebeurt. Volgende week bespreken wij met de minister-president en de minister voor het grotesteden- en integratiebeleid het overheidscommunicatiebeleid, waarbij al dat soort zaken ten principale aan de orde komt. Ik wil graag voordat dit algemeen overleg plaatsvindt, vernemen of andere departementen ook van dit soort dingen gebruik maken. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het in opdracht van de Kamer verrichte onderzoek naar de gang van zaken rond de Nederlandse UMTS-veiling blijkt dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat "zich bij het opstellen van de procesbeschrijving en verantwoording zoals die op 4 september naar de Kamer werd gestuurd, heeft laten adviseren door een PR-bureau";

constaterende dat dit PR-bureau het wenselijk achtte om "binnen de grenzen van eerlijkheid" een beeld neer te zetten van een gedegen voorbereiding van de veiling, met inzet van externe deskundigen;

constaterende dat uit het onderzoek in opdracht van de Kamer blijkt dat er bij de gedegenheid van de voorbereiding van de veiling juist een aantal kanttekeningen zijn te plaatsen;

overwegende dat artikel 68 van de Grondwet voorziet in een inlichtingenplicht van ministers en staatssecretarissen aan het parlement;

overwegende dat het inhuren van PR-bureaus bij het vormgeven aan de invulling van deze inlichtingenplicht een ongewenste ontwikkeling is;

verzoekt de regering, de Kamer een uitputtend overzicht te geven, per ministerie en per geval, van het mogelijk inhuren van PR-bureaus bij het opstellen en verzorgen van informatievoorziening aan het parlement en daarover de Kamer te berichten voor het algemeen overleg over de toekomst van de overheidscommunicatie op 17 april a.s.,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wagenaar en Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99(24095).

Ik twijfel overigens even of de motie onderdeel uitmaakt van de beraadslaging. Is dit punt in het algemeen overleg aan de orde geweest?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Uitvoerig.

De voorzitter:

Per departement?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ja, uitvoerig. Dat is in het algemeen overleg drie keer gevraagd.

De voorzitter:

Dat vroeg ik mij af, omdat het niet over één onderwerp gaat, maar over het totale regeringsbeleid. Daar verbaasde ik mij even over.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Daarom richt de motie zich ook, zoals alle moties, tot de regering.

De voorzitter:

Jawel, maar dat is mijn punt niet. De motie is uw verantwoordelijkheid. Het ging mij er alleen om of het in het algemeen overleg aan de orde is geweest.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ja.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter. In het algemeen overleg over UMTS hebben we niet alleen teruggekeken, maar ook vooruitgekeken. We hebben daarbij geconstateerd dat de problemen in de telecomsector groot zijn, onder andere samenhangend met de UMTS-vergunningverlening. Wij hebben aangedrongen op het geven van ruimte aan die sector. De VVD heeft daarvoor een aantal suggesties gedaan, waarop vrij afhoudend is gereageerd door het kabinet. Wij vinden dat jammer en roepen het kabinet daarom op, daarvan alsnog werk te maken en daarmee de sector op een liberale manier ruimte te geven. Dit alles om te voorkomen dat er grotere problemen ontstaan, waarbij minder liberale methoden worden overwogen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de telecomsector met problemen kampt en dat deze mede samenhangen met de hoge kosten van de UMTS-vergunningen;

verzoekt de regering, onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden om meer ruimte te bieden aan de telecomsector, waarbij onder andere de volgende mogelijkheden betrokken moeten worden: het later laten ingaan van de 15-jarige vergunningsduur, spreiding van betaling, eerder duidelijkheid over wat er na afloop van de vergunningsduur gebeurt, verdergaande netwerksharing en verhandelbaarheid van vergunningen;

verzoekt de regering, voorstellen op basis van dit onderzoek voor 1 november 2002 aan de Tweede Kamer te doen toekomen;

verzoekt de regering tevens, deze problematiek in EU-verband aan de orde te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï, Bakker, Wagenaar en Eurlings. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100(24095).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Voorzitter. Ik zal reageren op de motie van mevrouw Wagenaar en de heer Atsma. De minister van Financiën zal ingaan op de tweede motie.

Kijkend naar de constatering in de motie van mevrouw Wagenaar en de heer Atsma, onderstreep ik nog eens dat het OCFEB een onjuiste conclusie heeft getrokken over de aanwezigheid van het bureau, gelet op de procesbrief en de evaluatie. Het bureau is niet betrokken geweest bij het opstellen van de procesbrief en de evaluatie, noch bij andere stukken over de veiling. De minister en de staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor de communicatie met de Kamer en voor de stukken die naar de Kamer zijn gestuurd.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter. Wij moeten het AO niet overdoen, maar het enige wat ik kan concluderen, is dat de versie van de staatssecretaris en die van het OCFEB wat dat betreft tegenover elkaar staan.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Daarom zet ik mijn mening er nog een keer tegenover.

In de motie wordt de regering verzocht – dat is ook gebeurd bij het overleg terzake; wat dat betreft konden wij de voorzitter allebei inlichten – een overzicht per ministerie te geven. Ik heb al gezegd dat het niet de verantwoordelijkheid van bewindslieden van Verkeer en Waterstaat is onderzoek te doen naar externen, in dit geval over het gebruik van PR-bureaus door andere ministeries. Niettemin heb ik daags na het overleg een brief over het verzoek van de Kamer gestuurd naar het beleidsverantwoordelijke ministerie, naar AZ in dit geval, met het oog op het debat van 17 april over het rapport-Wallage. Dat had ik ook al toegezegd. Wat dat betreft was de motie niet noodzakelijk. Ik zal de motie doorgeleiden naar het departement dat daarvoor in de eerste plaats de beleidsverantwoordelijkheid draagt.

Minister Zalm:

Voorzitter. In de motie wordt een vijftal punten genoemd dat de telecomsector behulpzaam kan zijn. Ik loop ze allemaal langs. Het is al mogelijk om vergunningen te verhandelen. Ik heb geen probleem met dat punt van de motie. Wij staan ook positief ten opzichte van het drukken van de kosten van netwerksharing. Eerder duidelijkheid geven over wat er na afloop van de vergunningsperiode gebeurt, is ook mogelijk, want nu veilen wij opnieuw. Spreiding van betaling is onmogelijk, want er is al betaald. Aan het langer laten doorlopen van de vergunningsduur of het later laten ingaan daarvan – dat komt op hetzelfde neer – zijn twee bezwaren verbonden. Je hebt iets in de veiling gezet, terwijl je na de veiling het product verandert. Dat geeft juridische problemen. Ik heb tijdens het algemeen overleg een voorbeeld daarvan gegeven. Stel dat je een huis hebt verkocht en je doet de tuin er later gratis bij, omdat je vindt dat er eigenlijk vrij veel is betaald. Degenen die zich daardoor benadeeld voelen, kunnen de Staat aanspreken. Het tweede bezwaar is dat het financiële gevolgen heeft. In het wetsvoorstel dat wij straks behandelen, de wijziging van het FES en de voeding ervan, staat dat wij dit soort opbrengsten van vergunningen voortaan aan het FES toevoegen in de vorm van een annuïteit. De annuïteit die wij in de boeken hebben staan, is gebaseerd op 15 jaar. Als wij dat zouden verlengen, doet zich een budgettair bezwaar voor. De FES-voeding wordt dan minder, omdat je gaat rekenen met een annuïteit van bijvoorbeeld 20 jaar. Als de Kamer daar voor 1 november een brief over wil hebben, dan is het beter dat het nieuwe kabinet die schrijft, want dan staat er misschien nog nieuws in.

De heer Nicolaï (VVD):

Als toelichting merk ik op dat iets niet kan als het juridisch niet kan; daar zijn wij het snel over eens, in dit geval op het punt van het morrelen aan vergunningsvoorwaarden. In het algemeen overleg heeft de minister dit ook gezegd en daarom is de motie er. Het gaat mij erom dat niet alleen naar de problemen, maar ook naar de mogelijkheden wordt gekeken. Ik wijs daarbij naar andere landen. Ik hoop dat het kabinet dat meeneemt als het het onderzoek wel gaat doen, indien de motie wordt aangenomen. Wij zien dat er zelfs in landen waar alle vergunningen zijn vergeven, wel degelijk creatief gezocht wordt naar mogelijkheden. Laat het kabinet dat vooral ook doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven