40ste vergadering

Dinsdag 22 januari 2002

14.00 uur

Voorzitter: Van der Hoeven

Tegenwoordig zijn 131 leden, te weten:

Van den Akker, Albayrak, Apostolou, Arib, Atsma, Augusteijn-Esser, Bakker, Van Baalen, Balemans, Balkenende, Barth, Van Beek, Belinfante, Van den Berg, Biesheuvel, Van Blerck-Woerdman, Blok, Bolhuis, Van Bommel, Buijs, Bussemaker, Van de Camp, De Cloe, Cornielje, Crone, Van Dijke, Dijksma, Dijkstal, Dijsselbloem, Dittrich, Van den Doel, Duijkers, Duivesteijn, Eurlings, Feenstra, Geluk, Van Gent, Giskes, De Graaf, De Haan, Halsema, Hamer, Harrewijn, Van Heemst, Hermann, Herrebrugh, Hessing, Hindriks, Van der Hoek, Hoekema, Van der Hoeven, Hofstra, Ten Hoopen, De Hoop Scheffer, Horn, Kamp, Kant, Karimi, Klein Molekamp, Koenders, Kortram, Kuijper, Lambrechts, Leers, Van Lente, Luchtenveld, Marijnissen, E. Meijer, Th.A.M. Meijer, Melkert, Middel, Molenaar, Mosterd, Nicolaï, Niederer, Noorman-den Uyl, Oplaat, Örgü, Oudkerk, Van Oven, Passtoors, De Pater-van der Meer, Pitstra, Poppe, Rabbae, Ravestein, Rehwinkel, Remak, Van 't Riet, Rietkerk, Ross-van Dorp, Rouvoet, Santi, Schoenmakers, Schreijer-Pierik, Slob, Smits, Snijder-Hazelhoff, Spoelman, Van der Staaij, Van der Steenhoven, Stellingwerf, Stroeken, De Swart, Swildens-Rozendaal, Terpstra, Timmermans, Udo, Ter Veer, Te Veldhuis, Vendrik, Verbeet, Verbugt, Verburg, Verhagen, Visser-van Doorn, Van der Vlies, Van Vliet, M.B. Vos, Voûte-Droste, De Vries, Waalkens, Wagenaar, Van Walsem, Weekers, Van Wijmen, Wijn, Wilders, De Wit, Witteveen-Hevinga en Zijlstra,

en de heren Kok, minister-president, minister van Algemene Zaken, Korthals, minister van Justitie, Hermans, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Pronk, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Vermeend, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Borst-Eilers, vice-minister-president, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de heer Hoogervorst, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Cherribi, wegens bezigheden elders;

Weisglas, wegens bezigheden elders, de gehele week;

Blaauw, wegens verblijf buitenslands;

Van Splunter, Valk en O.P.G. Vos, wegens verblijf buitenslands, ook morgen;

Gortzak, Van Ardenne-van der Hoeven en Van Middelkoop, wegens verblijf buitenslands, de gehele week;

Van Nieuwenhoven en Depla, wegens ziekte;

Çörüz, wegens ziekte, de gehele week.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Geachte medeleden. Kort na het begin van ons reces, op zondag 23 december, is op de leeftijd van 83 jaar overleden Jelle Zijlstra, oud-fractievoorzitter in onze Kamer, voormalig minister-president en minister van Staat. Drie redenen om hem hier te herdenken. Van deze drie functies heeft het fractievoorzitterschap in de beschouwingen na zijn overlijden de minste aandacht gekregen. Dat is begrijpelijk, omdat het maar drie maanden geduurd heeft. Het is echter wel de functie die het dichtst bij deze Kamer staat en daarom begin ik daarmee.

Jelle Zijlstra werd politicus, niet via de politiek, niet via de Arjos, zoals velen van de ARP, maar via de wetenschap. Hij werd niet minister vanuit de Kamer, maar Kamerlid vanuit het ministerschap. Om deze reden heeft zijn fractievoorzitterschap weinig sporen in de Handelingen nagelaten. Het begon op 14 juni 1956 toen zijn fractie hem in de derde ronde met vijf tegen drie, met twee onthoudingen, als fractievoorzitter koos. Het moest drie maanden later eindigen omdat het Kamerlidmaatschap en het ministerschap destijds niet langer verenigd mochten worden. Ook minister-president Drees verkeerde in die positie. Achteraf beschouwd heeft dat korte fractievoorzitterschap van Zijlstra toch een sterk symbolische betekenis. Hij stond immers als 37-jarige tegenover politici die hun loopbaan ver voor de oorlog waren begonnen, zoals Drees, Romme, Oud, Tilanus en Paul de Groot. De antirevolutionaire fractie liep Voorzitterdaarmee eigenlijk vooruit in een wisseling van generaties. Zijlstra was toen al op andere plaatsen ruimschoots de jongste geweest; in mei 1948 werd hij als 30-jarige benoemd tot hoogleraar aan de VU, waar andere hoogleraren nog Abraham Kuyper hadden gekend, de grondlegger van de universiteit.

Hij was weer de jongste toen hij in september 1952 beëdigd werd als minister van Economische Zaken in het tweede kabinet-Drees. Van zijn voorganger op die post, Van den Brink, kreeg hij bij de overdracht van de portefeuille – tevens de eerste keer dat beide heren elkaar ontmoetten – de raad: "blijf 's zaterdags thuis, want je moet voldoende tijd beschikbaar hebben om na te denken respectievelijk voor je gezin beschikbaar te zijn". Dat is een advies waarvan wij de betekenis pas goed begrijpen als wij bedenken dat de zaterdag toen nog een volledige werkdag was. Op zaterdag thuisblijven, natuurlijk ook op zondag thuisblijven, niet alleen om principiële redenen maar gewoon omdat het leven meer is dan werken. Jelle Zijlstra heeft dat altijd volgehouden.

Hij realiseerde zich dat dit levensritme in de politiek van de jaren zestig moeilijk was vol te houden, behalve dan in de Eerste Kamer, waarvoor hij het lidmaatschap in 1963 kreeg aangeboden. In zijn memoires stelde hij het als volgt. "Een verrukkelijke bezigheid. Rustig, bedaard en hoffelijk ging het er in de Senaat aan toe. De Kamerleden waren in het algemeen bijzonder aardige en kundige mensen, behept met minder politieke drift dan hun professionele collega's in de Tweede Kamer." Ik citeer dit zo uitvoerig omdat het ons de gelegenheid geeft, ons respect te betuigen aan die andere kijk op het politieke bedrijf, aan de andere zijde van het Binnenhof, zoals Jelle Zijlstra altijd respect heeft gehad voor mensen die bereid waren, zich in het strijdgewoel aan deze kant van het Binnenhof te werpen.

Hij heeft dat zelf nog een keer gedaan, toen hij in 1966 en in 1967 optrad als minister-president van een door hemzelf geformeerd kabinet en daarvoor zelfs bereid was, zijn benoeming tot president van De Nederlandsche Bank te doen intrekken. Het minister-presidentschap had Jelle Zijlstra niet nodig voor een plaats in de parlementaire geschiedenis maar het leverde hem wel een plaats in de cabaretgeschiedenis. Het is echter even overdreven en onzinnig om het liedje van Wim Kan in zijn oudejaarsconference te beschouwen als de oorzaak van de zetelwinst van de ARP bij de verkiezingen van 1967 als het zou zijn om de bekendheid van The Beatles in Nederland toe te schrijven aan Jelle Zijlstra. Wim Kan had wel gelijk: Jelle zou het wel zien en hij heeft de klus geklaard waarvoor hij was gevraagd.

Alle latere uitnodigingen om tot kabinetten toe te treden heeft hij afgewezen, maar toen had hij inmiddels daadwerkelijk de verantwoordelijkheid bij De Nederlandsche Bank verkregen. Dat hield toen ook in, de verantwoordelijkheid voor de waarde van onze munt. Vanuit die positie kwam hij soms tegenover de politiek te staan. In het stelsel van checks and balances van onze staatsinrichting is dat logisch. Blijkens zijn memoires vond Zijlstra het eveneens logisch dat ministers van Financiën van verschillende politieke kleuren zich soms tegenover hem opstelden. Overigens verhinderde dat heren niet om bij hun periodieke lunch afspraken over het beleid te maken.

Volgende week donderdag zal de laatste dag zijn waarop wij nog kunnen betalen met het blauwe tientje dat de handtekening van Jelle Zijlstra draagt. Hijzelf zou daarbij niet hebben stilgestaan. Dat de euro zich heeft ontwikkeld tot een solide betaalmiddel zou hem verheugen, omdat hij die soliditeit zag als een voorwaarde voor een democratische samenleving. Dat zou hem ook verheugen omdat hij als jonge minister aan de oude Adenauer had beloofd, te werken aan de Europese eenwording als voorwaarde voor vrede in dit werelddeel.

Wij zijn hem in Nederland dankbaar voor de vele diensten die hij ons heeft bewezen. Ik hoop dat zijn vrouw en kinderen in de herinnering aan de nuchtere wijsheid van Jelle Zijlstra kracht zullen vinden.

Minister Kok:

Op 23 december 2001 namen wij in Wassenaar afscheid van Jelle Zijlstra, een man van bijzondere kwaliteit en allure. Als minister, Eerste-Kamerlid, minister-president, president van De Nederlandsche Bank en minister van Staat heeft hij voor ons land veel betekend. Zijn woorden waren steeds van groot gezag, of hij nu sprak als politicus of als wetenschapper. Zijlstra was in staat, ook de meest ingewikkelde zaken helder en eenvoudig uit te leggen. Hij deed dat met een grote mate van onverstoorbaarheid, maar tegelijkertijd beschikte hij over een ruime dosis relativeringsvermogen. Soberheid was zijn handelsmerk en ieder uiterlijk vertoon was hem vreemd.

Jelle Zijlstra verklaarde herhaaldelijk geen homo politicus te zijn maar dit leek zijn gezag bij het grote publiek bepaald niet te schaden. Jelle Zijlstra was een echte Fries en daar was hij trots op. In 1938 ging hij vanuit een uit economische crisis geboren nieuwsgierigheid economie studeren aan de Rotterdamse Economische Hogeschool. Volgens Zijlstra zelf waren economen uit die school altijd te herkennen aan hun hang naar relativering wat economische dogma's betreft. In 1948 promoveerde hij op een proefschrift over de omloopsnelheid van het geld en in hetzelfde jaar werd hij hoogleraar aan de VU. Vier jaar later maakte Zijlstra zijn entree in de Nederlandse politiek. Hij werd minister van Economische Zaken in het tweede kabinet-Drees en net zoals op de universiteit verwierf Zijlstra zich in de Kamer al spoedig faam om zijn heldere uitleg.

Hij was ook een bruggenbouwer. In 1959 werd hij minister van Financiën, eerst in een tussenkabinet onder leiding van Beel, later in het kabinet-De Quay. In het kader van zijn streven naar gezonde overheidsfinanciën formuleerde hij de Zijlstranorm die de uitgaven van de overheid koppelde aan de ontwikkeling van het nationaal inkomen en de stijging van de belastinginkomsten. Dit structureel begrotingsbeleid, 40 jaar geleden geïntroduceerd, is voor ons land van grote waarde gebleken. Het deed Zijlstra wel eens wat pijn dat hij als minister van Financiën langzaamaan de reputatie kreeg van kille boekhouder. Hij benadrukte dan altijd dat er niets sociaals is aan oplopende tekorten en toenemende inflatie.

In 1963 vond Zijlstra het tijd om ondanks forse tegendruk de actieve politiek te verlaten. Hij werd weer hoogleraar aan de VU en tevens lid van de Eerste Kamer. Slechts drie jaar later, in de nacht van Schmelzer, kwam het kabinet-Cals ten val waarna Zijlstra werd gevraagd als minister-president het interim-kabinet te leiden. Hij fungeerde daarin tevens als minister van Financiën. Na de verkiezingen van 1967 speelde hij nog een belangrijke rol als informateur maar hij wilde geen minister-president meer worden. In 1967 werd hij president van De Nederlandsche Bank. Hij zou die functie veertien jaar bekleden. Zijlstra was ook in die functie zeer standvastig, een bekwaam president. Hij genoot zowel nationaal als internationaal veel aanzien. In 1983, spoedig na zijn pensionering als president van De Nederlandsche Bank, werd hij benoemd tot minister van Staat. Bij de presentatie van zijn memoires in 1992 wees Zijlstra op het betrekkelijke van wat wij van dag tot dag gewichtig vinden. Hij sprak van het "Madurodameffect"; veel zaken die op het moment vreselijk belangrijk lijken, schrompelen zeker achteraf gezien ineen tot het niveau van "speelgoedland".

Betrekkelijk of niet, in al zijn functies, wetenschapper, politicus en bankpresident, blonk Jelle Zijlstra uit. Hij was een van de groten van de naoorlogse politiek van ons land. Namens de regering spreek ik de wens uit dat zijn echtgenote, zijn kinderen, zijn kleinkinderen en zijn overige familieleden en vrienden over de kracht zullen beschikken om dit verlies te dragen. Zij mogen zich daarbij getroost weten door het besef dat zeer velen, ook andersdenkenden, met grote waardering en veel respect terugdenken aan de bijzondere bijdrage die Zijlstra heeft geleverd aan de welvaart en het welzijn van ons land. Wij herdenken hem in dankbaarheid.

De voorzitter:

Ik verzoek u, een moment stilte in acht te nemen.

(De aanwezigen nemen staande enkele ogenblikken stilte in acht.)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ingekomen is een beschikking van de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van het lid Lemstra tot lid in plaats van het lid Braks in de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad.

Ik stel voor, deze beschikking voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ingekomen is bericht van het overlijden op 21 december 2001 van de heer Cees Egas, lid van de Tweede Kamer voor de fractie van de Partij van de Arbeid van 1952 tot 1965 en van 1967 tot 1972.

Namens de Kamer heb ik deelneming betuigd.

Ingekomen is eveneens bericht van het overlijden op 28 december 2001 van de heer Gerard van Leijenhorst, lid van de Tweede Kamer van 1971 tot 1981, eerst voor de fractie van de CHU en later voor het CDA en opnieuw lid van de Kamer voor het CDA van 1986 tot 1994.

Namens de Kamer heb ik deelneming betuigd.

Ingekomen is eveneens bericht van overlijden op 11 januari van de heer Gerrit Brokx, lid van de Tweede Kamer voor de fractie van het CDA van 1981 tot 1982 en opnieuw gedurende één maand in 1986.

Namens de Kamer heb ik deelneming betuigd.

De overige ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven