Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 november 2001 over de Criemnota.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter. De Criemnota behandelt criminaliteit onder etnische jongeren en de aanpak daarvan. Dat was lang een taboe. Professor Van Bovenkerk heeft eraan bijgedragen dat in 1995 het taboe werd doorbroken, maar het dreigt nu opnieuw een taboe te worden. In de brief van de minister naar aanleiding van de Criemnota is het terugdringen van criminaliteit als zodanig wat weggevallen. Wij staan positief tegenover een Criem-aanpak als zodanig, maar wij willen toch concretere resultaten zien, althans proberen de gemeenten te stimuleren om concrete resultaten te boeken met de Criemnota. Het lijkt een kolfje naar de hand van de minister, die een coördinerende rol heeft, om de betrokken gemeenten op te roepen om in de afspraken die met de gemeenten worden gemaakt openlijk het terugdringen van criminaliteit onder etnische jongeren als doelstelling te blijven hanteren. Dat betekent niet dat er een soort afrekencultuur zal ontstaan. Het betekent wel dat er een cultuur zal ontstaan waarin regelmatig met elkaar zal worden bekeken of de methoden in de Criemnota wel effectief zijn. Het gaat namelijk om het meten van effectiviteit. Lukt het niet, dan kan er een andere methode worden gehanteerd. Dat zou juist prima passen bij een coördinerend minister zoals minister Van Boxtel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat de Criem-aanpak positieve beleidsinstrumenten biedt ter preventie van marginalisering van jongeren uit etnische minderheidsgroepen;

  • - dat per gemeente afspraken zullen worden gemaakt over te behalen resultaten;

verzoekt de regering, aan de afspraken die per gemeente worden gemaakt als voorgenomen resultaat het terugdringen van criminaliteit onder jongeren van etnische minderheden toe te voegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden O.P.G. Vos, Arib en Verburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(25726).

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Een paar weken geleden tijdens het algemeen overleg hebben wij gesproken over de individuele trajectbegeleiding voor jongeren, die zou kunnen voorkomen dat jongeren die neigen tot criminaliteit over het randje gaan en als het ware toetreden tot een criminele carrière. De individuele trajectbegeleiding is daarbij van belang, maar wij hebben moeten constateren dat zo'n traject alleen kan worden opgelegd aan die jongeren die inwoner zijn van een van de Criem-gemeenten. Dat vinden wij geen goede zaak. In de praktijk komt het voor dat een rechtbank dit oordeel niet uitspreekt en dus geen ITB-traject oplegt, omdat een deel van een groep jongeren wel in een Criem-gemeente woont en een ander deel niet. Dat is ongelijke behandeling. Wij willen graag een einde maken aan die ongelijke behandeling en vinden dat iedere jongere van etnische afkomst die ervoor in aanmerking komt een ITB-traject toegewezen kan krijgen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat individuele trajectbegeleiding (itb) in het kader van de Criemnota een belangrijk instrument is om jongeren tijdig van een criminele carrière te weerhouden;

overwegende dat dit instrument momenteel slechts kan worden ingezet ten behoeve van jongeren die in een Criem-gemeente wonen;

overwegende dat criminaliteit zich niet laat beperken door grenzen van Criem-gemeenten;

verzoekt de regering, het opleggen van individuele trajectbegeleiding in het kader van Criem mogelijk te maken voor alle jongeren die hiervoor in aanmerking komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg, O.P.G. Vos, Halsema en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(25726).

De voorzitter:

Eén vraag, mevrouw Ravestein.

Mevrouw Ravestein (D66):

Bedoelt mevrouw Verburg hier nu mee dat de budgetten van de Criem-gemeenten omlaag moeten, of regelt zij extra middelen voor Criem via een amendement?

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik weet dat een gedeelte van, of misschien wel alle, ITB-trajecten uit de begroting van Justitie worden gefinancierd. De CDA-fractie vindt het beter om jongeren te behoeden voor een criminele carrière door wat extra geld te besteden aan individuele trajectbegeleiding voor alle jongeren die daarvoor in aanmerking komen. Dit is voor zowel de maatschappij als voor de overheid uiteindelijk goedkoper.

Mevrouw Ravestein (D66):

Ik vind dat geen antwoord op mijn vraag.

De voorzitter:

Mevrouw Verburg gaat over het antwoord.

Mevrouw Verburg (CDA):

Zo is het, voorzitter. Deze keer ga ik over de antwoorden. Een andere keer is dat weer iemand anders.

De voorzitter:

Of ik het nou zo bedoelde, weet ik eigenlijk niet.

Mevrouw Verburg (CDA):

Dat begrijp ik dan ook wel weer, maar toch dank u wel.

Ik heb nog een vraag voor de minister. Tijdens het algemeen overleg Criem, maar ook al in een eerder algemeen overleg, hebben wij even gesproken over de overlevingkansen van de stichting Optie, met name dan haar opleidingscentrum Klein Warnsborn. Wij hebben Verburgbegrepen dat het niet goed gaat in het overleg tussen Klein Warnsborn, VWS en misschien ook BZK. Wij verzoeken de minister daar nog eens heel goed naar te kijken omdat het over een eenmalige overbrugging gaat. Het is een stichting met een heel goed doel en het zou jammer zijn als zij in de tussenfase wegzakt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Onlangs hebben wij het gehad over het toekomstige beleid, dat het vervolg moet zijn op het Criem-beleid, voor de periode 2001 tot 2004. Naar aanleiding van twee onderwerpen die daarbij aan de orde zijn geweest, wil ik een motie indienen.

In de eerste plaats wordt in de brief van de minister over dat vervolgbeleid aangegeven dat in de naamgeving daarvan de expliciete relatie met criminaliteit zal verdwijnen. De SGP-fractie acht dat niet nodig en niet wenselijk. Daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bestaande Criem-beleid (criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheden) is voortgekomen uit een bezorgdheid over het hoge aandeel van bepaalde etnische minderheidsgroepen in de criminaliteit, die onverminderd actueel is;

overwegende dat het zwaartepunt van het Criem-beleid weliswaar ligt in het preventief integratiebeleid, maar dat evenzeer de samenhang en afstemming met repressieve maatregelen tot de oorspronkelijke wezenskenmerken van dit beleid behoort;

spreekt uit dat in het vervolgbeleid 2001-2004 de expliciete relatie met (vermindering van) criminaliteit daarom niet dient te verdwijnen, en dat de samenhang van preventief beleid met repressieve maatregelen onverminderd beleidsdoel dient te blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Verburg en O.P.G. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(25726).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn tweede punt gaat over het rapport dat een aantal jaren geleden is uitgebracht over de criminaliteit onder Marokkaanse jongeren. Wij hebben weinig over de uitvoering van de aanbevelingen van dat rapport gehoord, terwijl nu wordt gesproken over nieuwe initiatieven en overlegstructuren. In dat verband is het van belang dat eerst goed wordt bezien wat de effecten van het in het verleden ingezette beleid zijn. Daarom dien ik daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie Marokkaanse jeugd in 1998 een rapport over de criminaliteit onder Marokkaanse jongeren heeft uitgebracht onder de titel Samen vol vertrouwen de toekomst tegemoet;

overwegende dat veel van de in het rapport genoemde aanbevelingen door de regering zijn overgenomen en dat de uitvoering daarvan bevorderd zou worden;

verzoekt de regering, te onderzoeken in hoeverre de aanbevelingen inmiddels tot uitvoering zijn gekomen, alsmede welke effecten daarvan zichtbaar zijn geworden, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(25726).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Criminaliteitspreventie voor jongeren heeft nogal eens te lijden aan politieke modes. Nieuwe politieke inzichten leiden tot dikwijls ad hoc gefinancierde preventieprojecten die na één of twee jaar, bij het uitblijven van het veronderstelde succes, weer moeten verdwijnen. Criminaliteitspreventie verdient financiële stabiliteit en een ruime kans om tot bloei te komen. Jaarlijks terugkerende beleidslegitimerende onderzoekjes dienen dat doel niet. Om beter zicht te krijgen op de effectiviteit van het overheidsbeleid bepleit ik dan ook een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek over een wat langere termijn naar de wijze waarop overheidsbeleid het gedrag van jongeren beïnvloedt. Ik merk hierbij op dat dit onderzoek in Nederland nog nooit heeft plaatsgevonden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de effecten van overheidsinterventies op stijgingen en dalingen van de jeugdcriminaliteit zich moeilijk laten meten;

overwegende dat de effectiviteit van het criminaliteitsbeleid gediend is met wetenschappelijke kennis over de beïnvloeding van gedrag van jongeren;

verzoekt de regering, een onafhankelijk wetenschappelijk longitudinaal onderzoek te faciliteren naar de effectiviteit van de bestaande overheidsinterventies op risicogedrag en crimineel gedrag van jongeren en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(25726).

Mevrouw Ravestein (D66):

Voorzitter. Omdat ik zojuist mijn interruptie niet kon afmaken, dank ik u voor de gelegenheid om nu nog even iets te zeggen over de motie van mevrouw Verburg. Zij vond het belangrijk dat ook in andere gemeenten mensen aanspraak konden maken op een ITB-traject, zoals ook in de motie staat. Als zodanig heb ik het ook wel begrepen, maar zij geeft er geen extra geld bij. Daarom kan ik niet anders dan concluderen dat er volgens haar minder geld naar de Criem-gemeenten moet.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. In het debat met de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid over Criem heeft hij ons er niet van kunnen overtuigen dat het niet mogelijk zou zijn om de resultaten van Criem zichtbaar te maken. Daarom heb ik de volgende motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onvoldoende zicht is op de effectiviteit en doelmatigheid van beleid, zoals in het plan van aanpak Criem (Criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden) is opgenomen en dat nu geen zicht bestaat op de wijze waarop dat geld wordt besteed;

van mening dat er zo onvoldoende zicht bestaat op de samenhang en effectiviteit van beleid;

verzoekt de regering, aan de Kamer voor 1 maart 2002 inzichtelijk per beleidssector aan te geven:

  • - hoe het beschikbaar gestelde geld is besteed en hoe deze voor de doelgroep van Criem is ingezet;

  • - hoeveel allochtone kinderen/jongeren door de individuele trajectbegeleiding zijn bereikt;

  • - hoeveel allochtone kinderen door de aanpak van Criem niet meer spijbelen, de school afmaken en aan het werk zijn, dan wel of er sprake is van recidive,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(25726).

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Mijn laatste vraag sluit aan bij de vragen die collega Verburg heeft gesteld over de stichting Optie. Het is een landelijk internaat dat voorziet in een belangrijke behoefte, vooral voor allochtone jongeren die aan het werk moeten. De financiering ervan zou op termijn geregeld worden, maar voor de overbrugging is steun nodig van de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid. In een eerder debat heeft hij die toegezegd. Ik vraag hem nogmaals om daar op korte termijn een oplossing voor te vinden.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter. Op 15 november jl. hebben wij een algemeen overleg gehad. Des Pudels Kern daarvan was dat de Kamer het er zeer mee eens is dat wij nu een groot bedrag, 144 mln gulden, ter beschikking stellen aan 44 gemeenten. Dat gebeurt in het verlengde van een paar kleine pilots bij 8 steden waarvoor wij ooit maar 11 mln gulden ter beschikking hadden. Het gerezen misverstand zit om te beginnen in de motie die door de heer Vos is voorgesteld. Daarin geeft hij aan dat er volgens hem hier nu iets in de taboesfeer begint te geraken. Dat spreek ik graag tegen. Ik doe aan geen enkel taboe. Waar misdaad is, moet zij bestreden worden. Waar misdadigers zijn, moeten zij opgepakt worden. Dat moet allemaal benoemd worden. Wij stoppen niets onder het kleed.

De heer Vos vraagt of er een relatie is tussen het geld dat is bedoeld voor preventie, het weghouden van mensen uit de criminaliteit, en het teruglopen van de criminaliteitsstatistieken. Iedere wetenschapper zal hem vertellen dat dit niet kan. De bedoeling van Criem is niet om criminaliteitscijfers direct te beïnvloeden, maar wellicht wel indirect. Ik hoop echt dat wij mensen uit de criminaliteit houden. In de motie wordt gevraagd of ik in de statistieken kan laten zien dat er een daling ontstaat of de criminaliteitscijfers gelijk blijven, als er 144 mln is besteed.

De motie is volgens mij juridisch en beleidsmatig niet goed houdbaar, dus ik moet deze ontraden. Ik vind haar ook niet proportioneel. Preventiegeld kan niet in relatie worden gebracht met afnemende criminaliteit bij minderheden. Dat neemt niet weg dat wij in de projecten wel degelijk eisen stellen die wij bij de gemeente controleren. Een aantal gemeenten heeft plannen ingediend, waarin cijfers zijn opgenomen, bijvoorbeeld voor halvering van de uitval. In die plannen zitten reële streefcijfers.

Wij hebben de volgende voorwaarden gesteld. Een plan van aanpak moet een beschrijving bevatten van de omvang en de samenstelling van de groep jongeren, de maatregelen en de te behalen resultaten. In het plan van aanpak moet staan welke streefcijfers ten opzichte van de cijfers aan het begin moeten worden bereikt. Dat zit allemaal in de plannen. De gemeenten moeten op 1 oktober 2003 rapporteren over de voortgang, de uitvoering en de behaalde resultaten en op 1 oktober 2005 een eindverslag uitbrengen.

Bij het maken van de plannen worden de gemeenten intensief ondersteund. Omdat bij gemeentelijk beleid de doelstellingen per gemeente kunnen verschillen, zullen wij per gemeente afspraken maken over de te behalen resultaten, die steeds gericht moeten zijn op het bereiken van een beter sluitende keten van voorzieningen voor jongeren uit etnische minderheidsgroepen.

Die resultaten worden als volgt geformuleerd: het aanvullen van ontbrekende samenwerking tussen partijen in de keten, het realiseren van verbeterde samenwerking tussen instellingen, een groter bereik van jongeren door de instellingen, een groter aantal jonge kinderen in voorschoolse voorzieningen, meer allochtone jeugd die deelneemt aan buitenschoolse activiteiten, een groter aantal dat de school afmaakt en een groter aantal dat in de individuele trajecten kan worden gebracht, wat op het terrein van staatssecretaris Kalsbeek ligt. Verder moet de participatie van ouders worden vergroot. Hierover zijn allemaal concrete afspraken gemaakt, maar ik moet aanvaarding van de motie helaas ontraden.

Ik zeg alvast mijn medewerking toe bij de uitvoering van de motie-Van der Staaij, waarin de regering wordt verzocht, te onderzoeken in hoeverre de aanbevelingen uit het vorige rapport inmiddels tot uitvoering zijn gekomen, waarover mevrouw Kalsbeek zal antwoorden. De tweede motie van de heer Van der Staaij houdt in dat de expliciete relatie met criminaliteit niet mag verdwijnen. Bij de preventie kan ik geen directe relatie leggen met een daling van criminaliteit, zoals hij net als de heer Vos vraagt. Daarom ontraad ik ook aanvaarding van deze motie.

Mevrouw Arib vraagt in haar motie per 1 maart a.s. per beleidssector aan te geven hoe het geld is besteed. Ik heb net voorgelezen hoe het implementatietraject van alle plannen eruit ziet. De gemeenten zullen rapporteren in 2003 en in 2005. Ik voel er weinig voor om mijn afspraken met de gemeenten helemaal op hun kop te zetten en heel andere tijdpaden uit te zetten. Gemeenten hebben ontzettend hun best gedaan om goede plannen in te dienen. Die plannen komen nu binnen. Als ik aan het verzoek van mevrouw Arib voldoe, moet ik die weer bijstellen. Dat veroorzaakt een enorme bureaucratische last, terwijl de gemeenten met dat geld aan de slag willen om de jongeren te bereiken. Ik verzoek haar daarom dat niet van mij te vragen.

In het dictum vraagt zij een aantal concrete streefcijfers voor individuele trajectbegeleiding (ITB), spijbelen en schooluitval. Aan de hand van de gemeentelijke plannen zullen wij die overzichten opnemen en aan de Kamer voorleggen. Per 1 maart 2002 is dat onmogelijk, omdat wij dan net beginnen met de uitvoering. Ik heb zojuist voorgelezen dat wij die cijfers in 2003 aan de Kamer zullen voorleggen.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Mevrouw de voorzitter. Ik zal kort ingaan op drie moties die meer betrekking hebben op mijn beleidsterrein. De eerste is van mevrouw Verburg en mede ondertekend door de heer Vos, mevrouw Halsema en de heer Van der Staaij en betreft de individuele trajectbegeleiding Criem. Wat zij vraagt, heb ik tijdens het algemeen overleg zelf al gezegd, namelijk dat het heel belangrijk is dat jongeren toch van die justitiële ingreep kunnen profiteren, ook als zij niet-allochtoon zijn of als zij niet in een van de gemeenten wonen waar ITB Criem wordt toegepast. Zelf zullen zij dat waarschijnlijk niet als "profiteren" ervaren. Ik heb aangegeven dat wij dit punt bij de evaluatie zullen betrekken. In die zin vat ik deze motie op als ondersteuning van mijn beleid.

Het dictum is een beetje cryptisch. Daar staat: Criem mogelijk te maken voor alle jongeren die hiervoor in aanmerking komen. Ik neem aan dat mevrouw Verburg daarmee bedoelt: ook voor jongeren die niet-allochtoon zijn of niet in de gemeenten wonen waar ITB Criem nu al wordt gefaciliteerd. Ik kan dus zeggen dat de motie overbodig is, maar ik laat het oordeel graag over aan de Kamer.

De tweede motie is van de heer Van der Staaij en gaat over de commissie Marokkaanse jeugd. Hij vraagt te onderzoeken in hoeverre de aanbevelingen inmiddels tot uitvoering zijn gekomen, alsmede welke effecten daarvan zichtbaar zijn geworden en de Kamer daarover te informeren. Mij lijkt dat een volstrekt redelijke wens. Ik heb niet paraat of er al een traject loopt. Het is heel gebruikelijk, als wij een rapport uitvoeren en bepaalde beleidsmaatregelen entameren, wij vervolgens ook bekijken of het effect heeft gehad. Ik ben echter graag bereid, de Kamer daarover te gelegener tijd te informeren.

De laatste motie is van mevrouw Halsema. Wij hebben in het algemeen overleg van gedachten gewisseld over beleidslegitimerend onderdoek en echt wetenschappelijk onderzoek. Zij vraagt de regering wetenschappelijk onderzoek te doen en onderzoek te faciliteren naar de effectiviteit van overheidsinterventies op crimineel gedrag van jongeren. In principe sta ik heel positief tegenover dat verzoek. Ik zou niets liever willen dan weten wat de risicofactoren zijn, wanneer wij moeten ingrijpen en waarop de overheid invloed kan uitoefenen teneinde te voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden of ander risicovol gedrag tonen.

Het verzoek past ook in de doelstelling van de nota Versterking aanpak criminaliteit van jongeren. Wij zullen bekijken welke maatregelen effectief zijn gebleken, welke wij moeten intensiveren en waarmee wij beter kunnen stoppen, omdat zij toch niet werken. Mevrouw Halsema noemt een heel specifiek instrument om dat effect te toetsen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij dat verzoek betrekken bij de nota. Daarin zal nadrukkelijk aandacht worden gegeven aan de vraag op welk manier de effectiviteit gemeten moet worden. Het is mogelijk dat het type onderzoek waarom mevrouw Halsema vraagt het meest geschikte is, maar ik zou dat niet op voorhand willen bevestigen. Misschien zijn andere effectiever. Misschien wil mevrouw Halsema overwegen, haar motie aan te houden totdat wij daarover komen te spreken. Als zij dat te lang vindt duren, want het zal pas in het voorjaar zijn, dan zeg ik haar bij dezen toe dat ik de motie zo interpreteer dat wij het verzoek betrekken bij de nota en dan laat ik het oordeel over de motie graag over aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven