Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2002 (28000 VIII).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter. "De bij die het beste voor zichzelf zorgt, zorgt ook het beste voor de korf." In een interview in de Nieuwe Revu zegt minister Hermans dat deze uitspraak karakteristiek is voor hemzelf als liberaal politicus. Ik herken hem daar wel in. Hij heeft verschillende keren duidelijk gemaakt de geschiedenisboeken in te willen gaan als de meest ambitieuze minister ooit op het gebied van het onderwijs. Aan ambities geen gebrek. Meer autonomie en minder knellende regels voor de scholen en de rust moest terug in het onderwijsveld. Ambities die ten volle worden onderschreven door de CDA-fractie. Maar wat is er waargemaakt? De eerste twee jaar leek de rust die de minister het onderwijsveld toewenste, in de eerste plaats over hemzelf gekomen te zijn. Het was oorverdovend stil, veel te stil voor het o zo dynamische onderwijsveld, dat het vacuüm zelf met visie begon te vullen. Het is er in de laatste twee jaar goed in geslaagd, de eigen onderwijsidealen tot het gedachtegoed van de minister te maken. Het is voor mijn fractie dan ook een genoegen om christen-democratische ideeën als vergroting van de autonomie van scholen en versterking van de identiteit als onderdeel van het kwaliteitsbeleid van scholen, uit de mond van een liberaal minister te horen. Ook de staatssecretaris is tijdens de grote studentendemonstratie op het Malieveld tot inkeer gekomen, toen zij uit volle borst riep dat de knellende regels in het studiehuis de schuld waren van de politiek. Alle reden derhalve om positieve verwachtingen te hebben.

Het gaat echter niet alleen om mooie ambities, maar vooral ook om mooie daden. Een bij die alleen maar goed voor zichzelf zorgt, heeft wel een erg beperkt blikveld en doet dit bovendien onbewust. Een minister vaart op meer dan zijn instinct en zou zichzelf eerder moeten willen vergelijken met de imker dan met de bij. Hij is immers de eindverantwoordelijke voor kwaliteit en opbrengst en moet daar dan ook de juiste voorwaarden voor scheppen.

Het CDA is kritisch over de wijze waarop hij de afgelopen jaren zijn verantwoordelijkheid heeft genomen op belangrijke beleidsterreinen waarvoor hij als eerste verantwoordelijk is. Nog steeds is er een ernstig lerarentekort. Kinderen worden naar huis gestuurd. Er zijn geen vervangers te vinden en docenten exacte vakken worden bij de concurrent weggekocht. Mijn collega Verhagen vertelde vanmorgen nog in de fractie dat een zoon van hem het komend halfjaar geen Frans krijgt en zijn dochter drie maanden geen Nederlands, bij gebrek aan docenten. In onze fractie leeft onderwijs weer. Zo zie je dat ieder nadeel z'n voordeel heeft. Het zijn echter wel discussies waarvan ik denk: hier moet zo langzamerhand een eind aan komen, want het leidt tot het failliet van het Nederlandse onderwijsbestel. Het is een slechte zaak en de prognoses laten ons zien dat wij tot 2010 minstens 2000 docenten per jaar te weinig zullen hebben. Nergens is in de begroting te vinden welke streefdoelen de minister stelt om aan dit dramatisch tekort een eind te maken. Waar mogen wij hem op aanspreken?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Zoals bekend, is het verschijnsel deelvak een van de oorzaken van het zojuist door u gesignaleerde tekort aan leraren Frans. Toen D66 en VVD destijds voorstelden Frans en Duits weer hele vakken te laten zijn zodat de leraren er niet meer uit zouden vluchten, was het CDA echter niet thuis. Is dat inmiddels anders? Als wij zo'n voorstel nu doen, bent u dan wel thuis?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

In de debatten over Maatwerk heeft de CDA-fractie zelf ook duidelijke voorstellen gedaan. Het lijkt mij goed om daar nog eens op terug te komen. Aan dat debat komt namelijk ook geen eind. Het lijkt mij niet zinvol om op dit punt een standpuntwijziging van het CDA te verlangen. Wij hebben onze eigen voorstellen gedaan. Wij willen discussiëren over alles wat het tekort aan leraren kan opheffen, maar daarbij houden wij natuurlijk wel ons recht op een eigen stellingname.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is natuurlijk waar. Wij constateren echter dat het grootste lerarentekort zich voordoet bij de vakken Frans, Duits en wiskunde en wij weten dat het verschijnsel deelvak daarvan een van de grote oorzaken is. Ik vind het dan buitengewoon spijtig dat u zich wel aansluit bij pleidooien voor oplossingen van het lerarentekort, maar dat u een praktische oplossing ervan niet wenst te steunen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter. Wij zijn altijd bereid om daarover in discussie te gaan, maar het is mij absoluut onduidelijk waaraan mevrouw Lambrechts nu refereert. Het staat mij helemaal niet bij dat wij daar nu pertinent tegen zouden zijn geweest, maar natuurlijk zal ik dit nog eens nagaan. Zij mag mij aan mijn woord houden: wij steunen natuurlijk elk praktisch voorstel dat het lerarentekort zou kunnen opheffen.

Het CDA zou in ieder geval in aansluiting op andere voorstellen willen voorstellen om universitair opgeleide mensen binnen hun studie de mogelijkheid te geven, een pedagogische aantekening te halen in een periode van bijvoorbeeld één semester. Ook reeds afgestudeerden moeten er geen twee jaar over hoeven te doen om hun bevoegdheid binnen te slepen. Dit zou onnodig zwaar zijn, naast een baan voor de klas.

Een ander tekort zien wij in de materiële bekostiging van het primair onderwijs, en wel een tekort van 300 mln gulden. Scholen zijn vies, methoden zijn verouderd en onderhoud van het schoolplein kan niet betaald worden. Wanneer komt daar geld voor? En ICT? Ook daarvoor geen streefdoelen in de begroting, terwijl Kennisnet in de provincies buiten de Randstad volledig vastloopt. Over huisvesting zegt de minister dat hij daar niet over gaat, dat dit gedecentraliseerd beleid is. Maar hoe moeten de gemeenten hun taak waarmaken wanneer er nog 0,5 mld gulden nodig is om de scholen in een fatsoenlijke staat te krijgen? Het CDA is nog steeds voor decentralisatie van de huisvestingsgelden naar de scholen, maar niet voor decentralisatie van de armoede. De oproep van het CDA om de kunst van het loslaten te beoefenen hield niet in dat de minister de regie wel kon neerleggen en zijn verantwoordelijkheden niet meer zo nauw hoefde te nemen. Wij zullen dan ook nooit zo ver gaan als de heer Tichelaar, voorzitter van de AOB en prominent kandidaat-Kamerlid voor de PvdA, die zegt dat de politiek zich maar beter helemaal niet met het onderwijs kan bemoeien. Een vlucht naar voren en trots zijn op de Verkenningen die het ministerie presenteerde, past de minister dan ook niet. Verkenningen waren nooit meer dan een handig instrument voor het departement voor het geval er bewindspersonen zonder een eigen politieke visie zouden aantreden. Wat mij betreft zou het mooi zijn wanneer ze diep in een la op het departement konden blijven liggen, maar nu worden ze uitbundig gevierd. Ik vind dit triest.

Voorzitter. Ik sprak zo-even al over de materiële bekostiging in het primair onderwijs. Zoals gezegd, is daar nog steeds een gat. Maar het gaat hierbij niet alleen om geld, het is door de rentekorting vooral een principiële kwestie. Scholen in het primair onderwijs krijgen een korting omdat ervan uitgegaan wordt dat ze geld dat voor investeringen bedoeld is – stoeltjes moeten 20 jaar mee kunnen – op de bank zetten en daarover dus rente binnenkrijgen. In de praktijk blijkt dit veelal niet het geval; scholen hebben het geld zo hard nodig dat het elk jaar op gaat, en bovendien worden scholen binnenkort bij beleggingen aan strenge regels gebonden. Dit is terecht, maar het maakt de rentekorting des te onrechtvaardiger. De staatssecretaris heeft aangegeven, deze korting graag af te willen schaffen, maar daar geen ruimte voor te zien. Wij dachten die ruimte voor haar gevonden te hebben, want de verhuizing van het departement wordt een jaar uitgesteld, maar het geld daarvoor staat wel al op deze begroting. Uit eerdere antwoorden van de minister op vragen van mijn fractiegenote Van der Hoeven bleek dat de verhuizing eenmalig 43 mln gulden zou kosten. Samen met de onverplichte uitgaven binnen het artikel basisonderwijs zou dit ruim voldoende zijn om de 50 mln gulden, nodig voor het afschaffen van de rentekorting, voor dit jaar te dekken. Maar zie daar, op de dag waarop wij ons amendement indienden – gisteren – is klaarblijkelijk bij het ministerie ook ineens de behoefte ontstaan om de Kamer te informeren over de stand van zaken bij de verhuizing van het departement, want ineens is alles anders. Kosten nemen toe, er is sprake van cijfers waarvan wij nooit eerder hebben gehoord. En dat één dag voor de begrotingsbehandeling! Desalniettemin handhaven wij graag ons amendement.

In de afgelopen twee jaar is het gebrek aan een eenduidige regie goed zichtbaar geworden in het beleid inzake deregulering. Kan de minister vertellen hoeveel regels er bij gekomen zijn en hoeveel er geschrapt zijn? Ik heb gehoord dat er op het departement driftig geteld wordt. Graag hoor ik deze week de uitslag van de eindtelling. Uit reacties uit het onderwijs blijkt overduidelijk dat er in ieder geval geen groter gevoel van vrijheid is gekomen. Integendeel, scholen vinden dat er met de ene hand gegeven wordt en dat de boel met de andere hand weer wordt dichtgeregeld. Een toonbeeld van de paarse spagaat in sturingsfilosofieën tussen liberalen en sociaal democraten: minder rijksoverheid, maar meer lokale overheid en een toenemende bureaucratische verantwoording. Regels kunnen voor scholen enorm knellend zijn.

Wat is er terechtgekomen van de uitvoering van de CDA-motie over regelarme scholen? Ik moet mijn collega's iets bekennen. De totstandkoming van de motie was geen voorbeeld van dualisme, zelfs niet van monisme. Het was eigenlijk een schandelijke samenwerking tussen de oppositie en de minister, die akkoord was met de tekst en staande de vergadering de motie omarmde omdat deze een stemming waarschijnlijk nooit zou overleven. Met enig schuldbesef, maar blij omdat de minister duidelijk zijn wens tot het afschaffen van knellende regels te kennen gaf, keek ik hoopvol uit naar de uitvoering van de motie. Het is dan ook treurig, te moeten constateren dat het plan van het departement, dat "initiatiefrijke scholen" is gaan heten, een ouderwetse top-downbenadering met veertien pilotscholen is. Wat hebben al die andere scholen te horen gekregen die zich wilden aanmelden als school met ideeën over het afschaffen van knellende regels? Ik heb gehoord dat dit er een paar honderd waren.

Ik heb hier een lijst afkomstig van scholen uit het voortgezet onderwijs, met regels die zij als knellend ervaren. Ik noem er een paar, wat niet wil zeggen dat ik de oplossing ervoor gevonden heb. Van de vijfjarige verblijfsduur in het vmbo wordt gezegd dat deze belemmerend werkt voor initiatieven zoals het opzetten van een kopklas, waarin leerlingen tijdens een extra jaar veel taalonderwijs krijgen, waardoor zij meer kans hebben op succes in hun schoolloopbaan. Ook het drempelbedrag van ƒ 600 per leerling bij het verbouwen van een school wordt ervaren als knelpunt. Een bedrag van 600 keer het aantal leerlingen kan, als een school over een dependance beschikt, buitengewoon grote lasten opleveren bij een verbouwing. Ook willen scholen liever één ICT-budget dan ICT-budgetten in het kader van SVO, Kennisnet en tweede fase. Als er één budget beschikbaar wordt gesteld, kan de school zelf keuzes maken voor prioriteiten binnen het grote kader van ICT.

Voorzitter. Ik vraag u, deze lijst aan de Handelingen toe te voegen. Ik vraag de minister of hij hiernaar onderzoek wil doen en een antwoord wil geven op de vraag hoe het staat met het afschaffen of het aanpassen van deze regels.

De voorzitter:

Ik neem aan dat tegen het opnemen van een noot in de Handelingen geen bezwaren bestaan.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De heer Cornielje (VVD):

Wat vindt de fractie van het CDA van de voorstellen op die lijst? Stelt zij zich daarachter, en ook achter de budgettaire consequenties die een en ander heeft? Krijgen wij van de fractie van het CDA nu voorstellen om het allemaal deugdelijk te financieren?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het zou buitengewoon interessant zijn om die vraag te beantwoorden als ik achter de regeringstafel zat. Het idee was, scholen te vragen met welke knellende regels zij geconfronteerd worden. Wij krijgen regelmatig opmerkingen hierover toegezonden; ik neem aan dat het in de e-mailbox van de heer Cornielje hetzelfde is. Over een aantal punten op de lijst hebben wij onze opvatting al gegeven. Andere punten vinden wij een amendement of een motie waard. Dit vraagt om actie, waarover wij ons nog zullen beraden. Wat ermee moet gebeuren, is een vraag die aan de minister gesteld moet worden, want het gaat om de uitvoering van de motie. Dan is het helemaal niet vreemd om hem zo'n lijst te overhandigen.

De heer Cornielje (VVD):

Dit is mij net iets te gemakkelijk. U legt hier een lijst neer met allemaal voorstellen. De indruk wordt gewekt dat u zich erachter stelt, want u bent voor de regelvrije school. Het is dan een heel logische vraag van de fractie van de VVD wat u ervan vindt. U blijkt er niets van te vinden. De volgende vraag is of u staat voor de budgettaire consequenties. Dan zegt u dat u sommige eruit hebt gepikt voor een amendement, maar andere niet. Hieruit trek ik de conclusie dat u er niet werkelijk achter staat, want u komt niet met een deugdelijke dekking. Ik vind het eigenlijk een flutbijlage.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Uit deze interruptie blijkt heel goed hoe de heer Cornielje denkt over initiatieven die uit de scholen zelf komen. Het gaat erom dat wij scholen de kans geven, ons te confronteren met zaken waar zij mee zitten, zonder dat wij meteen terugschrijven dat het voorstel onhaalbaar is en dat wij het niet aan de minister zullen voorleggen. Dat vind ik geen juiste handelwijze. Wij wilden regels die knellen, inventariseren en ervoor zorgen dat de minister de kans krijgt om ernaar te kijken. Ik merk dat scholen nog steeds met een heleboel vragen zitten. Deze komen op ons bord terecht en ik speel ze door. Ik kan mij niet voorstellen dat de minister dit als hinderlijk ervaart. Het zou mij niet verbazen als uit het antwoord van de minister blijkt dat er zaken bij zijn waarvan wij niet weten dat zij in het traject voor initiatiefrijke vragen al worden opgepakt. Ik hoor dat graag. De fractie van het CDA heeft de motie niet ingediend met de gedachte dat wij elke regel die genoemd wordt, eerst aan een eigen politiek oordeel moeten onderwerpen. Dat zou een heel rare uitvoering van de motie zijn.

De heer Cornielje (VVD):

Nee, want achter iedere regel zit een goed doel. Als je een regel afschaft, raakt ook dat goede doel buiten beeld. Dus moet je bij iedere regel die u voorstelt af te schaffen in beeld brengen of je dat serieus wilt. Dat doet u niet. De VVD wil dat wel. Als je bijvoorbeeld de wet op het onderwijstoezicht invoert, kun je 32 regelingen afschaffen. Dat is concreet werken aan deregulering in het onderwijs.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De CDA-fractie doet hier geen voorstellen om bepaalde regels af te schaffen. Het gaat om een bottom-upbenadering om van scholen te horen welke regels zij als knellend ervaren. Als er voorstellen vanuit het kabinet komen, zullen wij er uiteraard op reageren. Wij hebben ook zelf voorstellen gedaan, maar dit komt uit het veld. Het mag ook best een plaatsje in dit debat hebben. Dat vind ik helemaal niet zo problematisch.

De heer Cornielje (VVD):

Maar als de regering het overneemt en die regel afschaft, dan gaat u toch niet zeggen dat het niet mag? U hebt het zelf aangereikt.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het is best mogelijk dat er wordt voorgesteld om regels af te schaffen waarvan ik denk dat ze de onderwijskwaliteit buitengewoon ten goede komen. Dan wil ik toch de mogelijkheid openhouden om daarover te spreken. Het afschaffen van regels is geen doel op zichzelf. Het behoort de kwaliteit van het onderwijs ten goede te komen. Ik meen dat alle partijen daaraan moeten willen meewerken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dit is toch iets te makkelijk. Ik was er vorig jaar getuige van dat u zich in de dodelijke kus van de minister liet overhalen, want u trok de motie voor de regelvrije school in. Maar zo werkt het niet. U wilt ook geen regelvrije school. U heeft ook bij herhaling een heleboel wensen. Wij zullen stap voor stap zelf moeten aangeven wat wij willen afschaffen en daarbij ook heel goed naar het veld moeten luisteren. Zo bereik je uiteindelijk je doel. Je kunt niet zomaar roepen "regelvrije school" terwijl niemand die wil en de Grondwet ons die niet eens toestaat. Wij hebben onze verantwoordelijkheid voor de bekostiging, voor de kwaliteit en voor de toegankelijkheid. Die moeten wij nemen en u ook.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het komt vreemd op mij over dat mevrouw Lambrechts zegt: u wilt ook geen vrije school. Zij zegt daarbij alleen maar iets over zichzelf. Ik kan alleen herhalen dat het maar goed is dat wij die motie niet in stemming hebben gebracht. Het blijkt wel dat er fracties zijn die helemaal niets voelen voor regelvrije scholen, laat staan voor het gegeven dat men er zelf actie op onderneemt in die scholen. Ik ben blij dat het zo is gelopen. Het was een bijzondere manier van samenwerking, maar ik dank de minister nogmaals voor de bereidwilligheid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik kan twee voorbeelden geven waaruit heel duidelijk wordt dat ook het CDA helemaal geen regelvrije school wil. Wij hebben over de basisvorming gesproken; wij hebben ook met regelmaat over de problemen binnen de tweede fase gesproken. Als je werkelijk ruimte wilt creëren, zul je het probleem daar moeten aanpakken waar het zit: in de eindexamenprogramma's en de eindexameneisen, die allemaal in de wetgeving zijn vastgelegd. D66 heeft er keer op keer voorstellen voor gedaan en nooit het CDA aan haar zijde gevonden.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik refereer aan de heel simpele dingen zoals de tegeltjes. Wij hadden het vier jaar geleden ook al over de tegelhoogte in de scholen. Het gaat niet altijd om eindexameneisen. Het gaat om zaken in de school die de scholen zelf als heel knellend kunnen ervaren, wanneer zij iets willen doen waarvan zij denken dat het goed is voor het onderwijs en de kinderen. Klaarblijkelijk zijn wij niet eens in staat geweest de bewindslieden te bewegen tot een aanpassing op het punt van de tegelhoogte, Ross-van Dorpdie als knellend wordt ervaren. Ik vind de ambities van mevrouw Lambrechts buitengewoon nobel en goed. Die hebben wij ook, maar het komt niet alleen van ons af.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter. Het lijstje bevat punten die ik niet had verwacht via de brievenbus van mevrouw Ross. Ik heb begrepen dat zij zich nu vooral opstelt als brievenbus van het veld. Een voorbeeld is het afschaffen van de arbeidstijdenregistratie. Ik kan mij herinneren dat haar collega-woordvoerder eerder in de Kamer heeft gezegd dat arbeidstijdenregistratie buitengewoon nuttig kan zijn om werkdruk in beeld te brengen. Over bevoegdhedenregeling staat in de lijst: een school die een medewerker bekwaam acht moet in ieder geval voor het betreffende bestuur bevoegd verklaard kunnen worden. Dat kan ik niet rijmen met de opstelling van de CDA-fractie tot de dag van vandaag inzake de zij-instroom.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het is zo ontzettend duidelijk dat hier totaal niet wordt begrepen door de collega's waar het om gaat. Ik leg hier geen lijst neer van voorstellen van het CDA. Ik leg hier een lijst voor van zaken die scholen als knellend ervaren. U vindt het misschien heel vreemd dat ik dat doe zonder er een eigen politieke opvatting naast te leggen, maar ik vind het helemaal niet zo raar dat mensen die de standpunten van het CDA niet aanhangen ons mails sturen met hun zorgen. Ik speel die net zo graag door naar de minister en ik wil er ook graag over spreken. Ik ben zeer geïnteresseerd wat de minister al op zijn bord heeft gekregen en of deze regels hem iets nieuws brengen. Het gaat erom dat ik wil laten zien dat ook wij invulling kunnen geven aan de behoefte van de scholen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het lijkt mij niet onzindelijk als een politieke partij er zelf ook nog een bepaalde visie op autonomievergroting en deregulering op nahoudt. Dat is kennelijk te veel gevraagd. Waarom willen wij dat zo graag? Omdat wij van de fractie van het CDA een consequent standpunt verwachten. Het staat mij nog levendig voor ogen dat mevrouw Ross vorig jaar bij de begrotingsbehandeling pleitte voor regelvrije scholen. Bij de eerste de beste concrete aangelegenheid in dit huis, namelijk bij de discussie over de bevoegdheid voor het aanbieden van combinatievakken in de basisvorming, steunde de CDA-fractie echter een motie waarin de boel vanuit Zoetermeer op slot werd gedraaid. Dat is niet consequent.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Wij moeten steeds blijven refereren aan de motie inzake de regelvrije scholen. Het gaat om de uitvoering daarvan. Onze opvattingen daarover zijn bekend. Wij hebben absoluut een visie op autonomievergroting en deregulering. Het gaat over iets wat mevrouw Barth klaarblijkelijk niet zo goed kan bevatten. Het gaat om het doorgeven van knellende regels vanuit het veld. Ik ben best bereid om daarover op enig moment in discussie te gaan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Waarom heeft mevrouw Ross zo laat contact met het veld over al dit soort zaken? Waarom denkt zij dat D66 indertijd tot het laatst toe geprobeerd heeft de eindexameneisen in het vmbo bijgesteld te krijgen? Zij noemde daarnet de tweede fase, de vereenvoudiging en versnippering in het voortgezet onderwijs. Wij hebben ook dat lijntje naar het veld, maar kennelijk eerder dan mevrouw Ross.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik vind het een tamelijk onzindelijke suggestie dat de CDA-fractie geen contact met het veld zou hebben. Al zou je dat al willen, het veld stelt je gelukkig absoluut niet in staat om zo op afstand te blijven. Nogmaals, ik ben blij dat de motie uiteindelijk niet in stemming is gebracht. Anders zou het hele plan voor initiatiefrijke scholen er niet zijn gekomen. Ik heb er weliswaar heel veel kanttekeningen bij geplaatst, maar ik denk dat er nog heel wat van te maken is.

Wanneer en hoe gaat de minister de werking van de motie regelarme scholen verbreden? Zijn er al weer scholen benaderd om mee te doen? Op welke termijn verwacht de minister nieuwe resultaten?

Het dichtregelen van ruimte voor eigen beleid van scholen staat haaks op het streven naar de school als professionele en autonome organisatie. Het past volgens het CDA dan ook niet om scholen knellende regels op te leggen die de uitvoering van vernieuwingsprogramma's als de basisvorming, de tweede fase en het vmbo in de weg staan. Autonomie toekennen betekent aanvaarden en stimuleren dat de scholen hun eigen verantwoordelijkheid nemen om te komen tot goede eindresultaten. Dat komt de motivatie van leraren, waar het onderwijs tenslotte op drijft, niet ten goede. Leraren willen lesgeven, kennis overdragen, leerlingen begeleiden vanuit hun eigen professionaliteit en niet omdat iets van bovenaf door ambtenaren of managers wordt voorgeschreven. Dat een school in een moeilijke wijk van een grote stad het anders wil doen dan een school in een rustige, kleine plattelandsstad spreekt vanzelf. Een discussie over de actuele betekenis van de vrijheid van inrichting is in dit opzicht een punt voor de politieke agenda.

Het CDA wil graag regels afschaffen waar zij de ontwikkeling van de onderwijskwaliteit in de weg staan, maar scholen steunen in het handhaven van regels die zij nodig vinden voor een veilige onderwijsomgeving. Staatssecretaris Adelmund gebruikt vaak de uitdrukking dat alle mogelijke maatschappelijke problemen op kindervoeten de school binnenkomen. Dat is ook zo. Het CDA maakt zich grote zorgen over het mislukken van het veiligheidsbeleid voor scholen met echt grote problemen. Je hoeft echt niet naar de Antillen te gaan om schoolkinderen tegen te komen die drugs dealen, drugs gebruiken, wapens mee naar school nemen en angst onder leerlingen en leraren zaaien. Het is de hoogste tijd om alles op alles te zetten om waarden als respect weer een plaats in de school te geven. Dat valt voor docenten vaak niet mee omdat het aan ondersteuning ontbreekt. Natuurlijk zijn ouders de eerstverantwoordelijken voor de opvoeding van hun kinderen, maar ook zij hebben behoefte aan schoolmaatschappelijk werk en snelle hulp van politie en justitie. Regels en aanbod moeten worden afgestemd op de behoeften van het onderwijs en daar schort het aan. Leerlingen die niet te handhaven zijn, moeten naar een goede opvang kunnen. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Lambrechts terzake? Is er voldoende opvang in de regio's? Worden de initiatieven van allochtone jongeren die leerlingbegeleider zijn voldoende ondersteund? Volgens Forum weten zij de schooluitval van leerlingen echt te beperken.

En hoe zit het met de steun voor internaten? Grote scholen zouden volgens een onderzoek veiliger zijn dan kleine. Ik betwijfel dat. Het zou wel eens kunnen dat het lijkt dat kleinere scholen vaker onveiliger zijn omdat er minder anoniem kan gebeuren en er meer over bekend is. Het CDA is en blijft voorstander van kleine eenheden en scholen waarin leerlingen niet in de anonimiteit opgaan. In het lesprogramma van scholen moet ruimte zijn om te praten over sociale vaardigheden en waarden en normen. Het Deltaplan jongeren van Forum gaat daar ook over. Wat vinden de minister en de staatssecretaris daarvan?

Onderwijs en opvoeding zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Op school leert een kind niet alleen kennis en vaardigheden, maar leert een kind ook leven. Daarom is het belangrijk dat er op school niet alleen aandacht is voor vakken zoals taal en rekenen, wiskunde en vreemde talen, maar ook voor "levenskunst". Op christelijke scholen is dat vanouds gekoppeld aan godsdienstige vorming, maar dat is onze fractie te beperkt. Andere levensbeschouwelijke stromingen zouden hier wat ons betreft ook een plaats in moeten vinden. Op openbare scholen is daar eveneens behoefte aan, zeker in een multiculturele samenleving als de onze: respect voor de ander vanuit de kracht van de eigen denkwereld en niet naast elkaar leven, maar samen. De school is daarvoor nog steeds de meest logische vindplaats en het vertrekpunt.

Helaas wordt er, vooral in het basisonderwijs, op lang niet alle openbare scholen een vak zoals levensbeschouwing aangeboden. Het staat wel zo mooi in de gids die ouders van het ministerie toegestuurd krijgen als hun kind 4 jaar wordt: "Ook op de openbare school kan uw kind godsdienstige of humanistische vorming krijgen." Vooral het humanistisch vormingsonderwijs kampt met grote problemen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Er is het verplichte vak "levensbeschouwelijke stromingen". Dat is onderdeel van de kerndoelen van elke school. Daarnaast worden op de openbare school de vakken humanistisch vormingsonderwijs of godsdienstonderwijs gegeven, maar vakken worden na schooltijd aangeboden. Op welk vak doelt u nu, het verplichte of het facultatieve?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het gaat ook om de methodiek die gebruikt wordt. Het vak wordt ook wel geestelijke stromingen genoemd. Docenten hebben mij gezegd dat zij in die tijd graag iets anders willen doen, bijvoorbeeld aandacht besteden aan het humanistisch vormingsonderwijs. Ik vraag de minister om na te gaan of aan deze behoefte tegemoetgekomen kan worden. Als een vak een vaste plek in het curriculum heeft, moeten scholen daaraan een passende invulling kunnen geven.

Mevrouw Barth (PvdA):

Nu begrijp ik het niet meer. Ouders, die bij het CDA hoog in het vaandel staan, bepalen of hun kind humanistisch vormingsonderwijs krijgt op een openbare school. Als ouders daar geen behoefte aan hebben, krijgt hun kind dit ook niet. Dat is ook de reden dat dit vak buiten schooltijd wordt aangeboden. Pleit u er nu voor dat ook de kinderen van ouders die geen behoefte hebben aan humanistisch vormingsonderwijs, dit onderwijs moeten volgen? U bent toch ook voor regelvrije scholen?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik ga er natuurlijk van uit dat deze behoefte ook bij de ouders leeft. Ik kan mij niet voorstellen dat een school iets aanbiedt waar ouders in het geheel geen behoefte aan hebben. Ik ken openbare scholen die graag iets aan humanistisch vormingsonderwijs willen doen. Zij kunnen dit echter moeilijk realiseren omdat er geen geld voor is. Wij moeten nagaan of het aanbod wel past bij de behoefte waar scholen blijk van geven. Het is helemaal niet gek dat dit in het openbaar onderwijs wordt gekoppeld aan de keuze van de ouders voor een bepaald aanbod. Waarom zou dat niet kunnen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik begrijp niet waarom wij hier in de Tweede Kamer voor heel Nederland deze discussie voeren, want op dit moment bepalen de gemeenten of humanistisch vormingsonderwijs buiten lestijd al dan niet gefinancierd wordt. Gemeenten zijn verplicht om, als ouders daar om vragen, dat onderwijs aan te bieden. Maar als wij hier gaan praten over verplicht aanbieden, kan het worden opgelegd aan alle openbare scholen in Nederland.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Natuurlijk, er is al een bepaling dat het aangeboden moet worden. Daar is geen misverstand over. Het gaat er mij om dat onderzocht wordt of er knelpunten op het budgettaire vlak zijn waar de minister iets aan zou kunnen doen, bijvoorbeeld als het gaat om methoden. Het is namelijk belangrijk dat scholen kunnen kiezen voor het onderwijs dat het best bij hen past, afhankelijk van de schoolpopulatie. Onderzocht zou kunnen worden of daarvoor extra steun nodig is. Ik ben het volledig met mevrouw Barth eens dat de behoeften van de ouders daarbij een belangrijke rol spelen. Het is dus geen kwestie van het generiek opleggen van een bepaalde vorm van onderwijs. Het is een vak dat gegeven moet worden, maar de scholen – dus de ouders, want de school is aan de ouders – moeten dat vrij kunnen invullen. Daar moeten wij voor openstaan. Waarom zou niet onderzocht mogen worden op welke wijze bestaande behoeften vertaald kunnen worden in het onderwijs? Dat begrijp ik niet.

Mevrouw Barth (PvdA):

Deze discussie zou eigenlijk op gemeentelijk niveau moeten worden gevoerd. De scholen die nu bij u aankloppen, omdat zij dit onderwijs buiten lestijd aan willen bieden en daar de middelen niet voor krijgen, moeten naar de wethouder van onderwijs en naar de leden van de gemeenteraad in hun gemeente gaan om de financiering rond te krijgen. Straks kloppen de protestants-christelijke en katholieke scholen ook allemaal bij ons aan, volkomen terecht, met de vraag of de minister het godsdienstonderwijs dat zij geven wil betalen. Dat is een rol die de overheid niet past.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Een vergelijking met het godsdienstonderwijs lijkt mij niet terecht. Het is inderdaad een gemeentelijke verantwoordelijkheid, maar de minister is eindverantwoordelijk voor een juiste invulling van wat wij bij wet bepaald hebben, dus ook als blijkt dat gemeenten over onvoldoende middelen beschikken om aan de wensen van het onderwijs tegemoet te komen. Dat betekent dat nagegaan moet worden of die wettelijke bepalingen in de praktijk hun beslag krijgen. Ik vind het niet zo vreemd als de minister dit specifieke punt nog eens onder de loep neemt. Het is niet zo dat de kwaliteit van het onderwijs aan de gemeenten wordt overgelaten als besloten is tot decentralisatie. Er ligt hier wel degelijk een verantwoordelijkheid voor de minister om te onderzoeken of scholen de kwaliteit kunnen bieden die zij graag willen bieden. Daarbij moeten echter ook de budgettaire problemen, die te objectiveren zijn, in ogenschouw worden genomen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het antwoord van mevrouw Ross schept onduidelijkheid. Zij wil geen vergelijking trekken met godsdienstonderwijs, maar er zijn ook openbare scholen die buiten schooltijd geen humanistisch vormingsonderwijs aanbieden, maar godsdienstonderwijs. Daarvoor zouden dezelfde argumenten aangevoerd kunnen worden, maar volgens mevrouw Ross gaan die daarvoor niet op. Zij zegt ook: je zou het kunnen decentraliseren naar de gemeenten. Ik wijs haar erop dat dit al jaren een gemeentelijke taak is, juist vanwege de vrijheid van onderwijs en het recht van ouders om hier keuzes in te maken.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik heb niet gezegd "je zou dit kunnen decentraliseren naar de gemeenten". Het is een gemeentelijke taak, maar ik vind dat de minister moet onderzoeken of gemeenten die taak naar behoren kunnen uitvoeren. Dat is zijn verantwoordelijkheid en daar is helemaal niets mis mee. Ik heb het niet over het aanbieden van dit onderwijs buiten schooltijd, zelfs gefinancierd door ouders of door kerken. Ik heb het over een vaste plek voor levensbeschouwelijk onderwijs in het kerncurriculum. Ik vind dat scholen wat dat betreft hun eigen behoeften kenbaar mogen maken en dat wij daarvoor een steuntje in de rug kunnen bieden, hetzij door de gemeenten beter in staat te stellen dat te financieren, hetzij door te helpen methoden te ontwikkelen om dat te stimuleren. Ik zie niet in wat daar vreemd aan is.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Schoolgaan is heel duur. Een kind van 16 jaar of ouder in het voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs kost al gauw ƒ 3000 per jaar. Vaak drukt die financiële last zwaar op het gezin. Het CDA pleit al jaren voor een maximale bijdrage van ouders aan de studiekosten van kinderen van 10% van het belastbaar inkomen. Vooral schoolboeken in het voortgezet onderwijs zijn erg duur, waarbij de school bepaalt welke boeken aangeschaft moeten worden en de ouders deze vervolgens moeten betalen. Naar ons idee moeten bepaler en betaler dichter bij elkaar komen. Het CDA zou graag een onderzoek willen naar de mogelijkheid om scholen in het voortgezet onderwijs evenals in het basisonderwijs zelf verantwoordelijk te maken voor de aanschaf van schoolboeken.

Voorzitter. Dan nog een paar kleinere punten die niet minder belangrijk zijn, want het gaat om groepen die wat eerder in de vergetelheid raken. Wij zouden graag zien dat het project Wadden-on-line, het op afstand leren van kinderen die op de Wadden wonen, voortgezet kan worden. Wij hebben begrepen dat de subsidie daarvoor stopt. Wij zouden graag zien dat deze voortgezet wordt. Wij zouden verder graag van de minister horen of hij denkt dat dit project uitgebreid kan worden voor andere studierichtingen. Toen ik op Ameland was, werd er gezegd dat het wenselijk zou zijn om te kijken of je daar een beroepsopleiding consumptief aan zou kunnen vastkoppelen. Ik zou graag van de minister horen of hij daar al eens over gedacht heeft. De kinderen op de Wadden moeten vaak van huis en moeten vrij jong al op het vasteland gaan wonen. Zij vinden dat niet prettig. Als zij op de Wadden kunnen studeren, kunnen zij daar blijven wonen. Wij zouden graag willen dat bezien wordt of dit mogelijk is.

Het steunpunt schipperskinderen vraagt om een tegemoetkoming in de kosten om goed te kunnen draaien. Het gaat niet om grote bedragen. Ik hoop dat de minister op beide punten positief zal reageren. Wij hebben een paar amendementen in voorbereiding. De minister zal deze in de loop van dit debat zien.

Voorzitter. De beoordeling van de visie en de verantwoordelijkheid van deze bewindslieden pakt voor het CDA niet onverdeeld positief uit. Op de rapporten van mijn kinderen in de basisschool staan de waarderingen a, b en c. Achter de c staat: hier moet echt iets aan gebeuren. Dat lijkt me van toepassing. Mochten de ambities van de minister om in een volgend kabinet terug te komen op dit departement bewaarheid worden, dan zal hij woorden in daden moeten omzetten. Ik ben bang dat het vertrouwen van het veld anders beschaamd wordt en men ten langen leste verzucht: was Jo Ritzen er maar weer!

De heer Eurlings (CDA):

Voorzitter. In het beeld ten aanzien van het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs moeten meer ruimte en verantwoordelijkheid voor de instellingen centraal staan. Zo kunnen zij een vitale rol vervullen in het streven naar een hoogwaardige kennissamenleving. Universiteit, hogeschool en ROC moeten zich in de visie van het CDA nadrukkelijk kunnen ontwikkelen tot kenniscentra, die inspelen op een brede maatschappelijke taakvervulling. Die taak, mevrouw de voorzitter, zien wij als:

1. Het opleiden van een veel bredere en meer verscheiden doelgroep via initiële en wederkerende routes.

2. Het vorm en inhoud geven van die routes door maatwerk voor de deelnemer.

3. Het bijdragen en inhoud geven aan de kennisvernieuwing en kennisproductie door onderzoek, ontwikkeling en dienstverlening.

Ons land vereist voor de toekomst een duidelijk hoger percentage van jongeren en werkenden met diploma's van het beroepsonderwijs en hoger onderwijs zowel bachelors als masters. Die toekomst vergt echter nog meer. Ook een hogere intensiteit van kennisproductie via fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek. Laten we niet vergeten, mevrouw de voorzitter, dat ons land in de kern slechts twee grondstoffen heeft: het aardgas en de talenten van onze bevolking. En dat aardgas raakt een keer op!

Bij meer ruimte en verantwoordelijkheid voor instellingen past dat de deelnemer en student zijn verantwoordelijkheid voor het eigen onderwijsproces beter waar kan maken. De financiering van de brede maatschappelijke taak van het beroepsonderwijs en hoger onderwijs moet in de toekomst dan ook directer verbonden worden aan de onderwijsprestatie van de instelling en de student samen. Op deze manier wordt de toegankelijkheid van het onderwijs na de leerplicht, dus voor volwassen deelnemers, verzekerd en blijft de maatschappelijke en publieke taak van universiteit, hogeschool en ROC de wezenlijke doelstelling van hun bestel.

De begroting voor 2002 weerspiegelt op een treffende manier wat ik wel het kenmerk van het paars onderwijsbeleid wil noemen. Dat kenmerk noem ik "gemiste kansen". Bij het regeerakkoord, bij begrotingen en voorjaarsnota's nadien konden wij steeds weer horen dat nu toch echt fors geïnvesteerd ging worden in het onderwijs, ook in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Nuchtere analyses van de cijfers laten zien dat van deze pretentie echt maar heel weinig is waargemaakt.

Ik verwijs bijvoorbeeld eens naar de rede van prof. Bomhoff op Prinsjesdag. Hij stelde daarin vast dat de miljoenennota op het terrein van het onderwijs "grote moeite heeft met de feiten". Bomhoff geeft aan dat de bewering van het kabinet dat "de regering nog eens half zoveel besteedt aan onderwijs dan het vorige kabinet" onjuist is. Hij laat zien dat de onderwijsuitgaven onder Paars I per jaar met 3,04% stegen en onder Paars II met 3,19%. Het is dus slechts marginaal verbeterd ten opzichte van het beleid van minister Ritzen. "De regering kan zulke uitgekookte cijfers" – ik citeer hier prof. Bomhoff – "alleen leveren door op eigen, afwijkende wijze de overgang van nominaal (lopende prijzen) naar reëel (volume) te maken. Het kabinet deelt de feitelijke uitgaven in lopende euro's niet door de correcte prijsindex voor de onderwijsuitgaven, maar door de algemene BBP-deflator. De cijfers van de ambtenaren bij het Centraal planbureau worden expres veranderd om minister Hermans beter uit te laten komen ten opzichte van zijn voorganger Ritzen."

Graag hoor ik van de minister hoe hij reageert op deze cijfermatige analyse. Het feit dat deze nimmer door de coalitie, de coalitiepartijen en de minister is weerlegd, acht de CDA-fractie veelzeggend.

De gemiste kansen van de voorbije jaren spelen ook in de sectoren hoger onderwijs en beroepsonderwijs helaas een grote rol. De CDA-fractie pleit er daarom voor waar mogelijk nog correcties aan te brengen op zulke punten. Daarbij wil ik met name de volgende onderwerpen nadrukkelijk onder de aandacht brengen.

De intensiteit van het onderzoek in Nederland "blijft nog steeds achter ten opzichte van het OESO-gemiddelde, zelfs als wordt gecorrigeerd voor verschillen in de sectorstructuur". Deze passage staat in "De kenniseconomie in zicht", een nota van het kabinet zelf. Helaas is dat waar. Onder Paars is ons land achter gaan lopen bij analoge landen als Duitsland en Frankrijk, laat staan de Verenigde Staten. De gedane investeringen waren typisch "too little, too late". De mooie resultaten van de wetenschappelijke prestaties in ons land zijn, aldus de VSNU, "mede te danken aan de investeringen in wetenschappelijk onderzoek van twintig jaar terug". Het laat zich dus raden wat de effecten van het beleid van nu over tien tot twintig jaar zijn als hierin geen verbetering wordt aangebracht.

Op twee punten is versterking noodzakelijk.

1. De effectiviteit van toepassingsgericht onderzoek moet omhoog, want de vertaling naar concrete producten en diensten blijft achter. Hier zouden hogescholen en universiteiten samen meer ruimte voor moeten krijgen, bijvoorbeeld door verdere versterking van de lectoraten en kenniskringen.

2. De investering in puur vernieuwend onderzoek blijft te veel achterwege. Het zogeheten "curiosity driven" onderzoek verdient meer dan een goed bedoeld lapmiddel, zoals de 25 mln gulden van de motie-Melkert. Daarvoor zeg ik overigens dank. TNO verdient ook beter dan de 10 mln gulden korting door de minister, die zogenaamd afhankelijk is gesteld van het halen van omzet op de markt.

Het tekort aan vakmensen en professionals bedreigt de ontwikkeling van de economie en de groei. Juist in deze periode van beperktere groei is dit een extra minpunt. Wat was het goed geweest als de voorbije jaren echt geïnvesteerd was in de doorstroomroutes van mbo naar hbo, in het opwaarderen van de "beroepskolom"! Maar onder Paars ging het heel anders. Deze coalitie draagt de erfenis van het beleid van Ritzen met zich mee: het bestrijden van wat hij inefficiënte leerwegen vond en het snijden in de studiefinanciering van jongeren die van mbo naar hbo wilden doorleren. Aangebrachte bijstellingen na 1998 zijn een stap in de goede richting, dat is waar. Zij maken echter niet ongedaan dat de beroepskolom onvoldoende tot bloei is gekomen. Daarom pleit de fractie van het CDA met kracht voor het geven van maximale ruimte aan ROC's en hogescholen om samen tot integrale leerwegen te komen. Het geld om het tekort aan vakmensen op te vangen, kan niet beter worden ingezet dan door zulke leerwegen versneld te stimuleren. Dat werkt beter dan reclamecampagnes!

Ik heb een alternatief voor de gedachte van de minister om via een bonus het tekort aan verpleegkundigen of docenten op te vangen. Het kwijtschelden van collegegelden lijkt aardig, maar is precies de verkeerde incentive. Alsof deze opleidingen geen collegegelden waard zijn! Veel beter lijkt het de CDA-fractie, de afgestudeerden die een baan gaan vervullen in de tekortsector de studieschuld kwijt te schelden.

Over de opleiding van vakmensen merk ik het volgende op. Via de Stichting mini-ondernemingen kunnen jongeren een jaar lang een eigen virtuele onderneming runnen of een sparing-onderneming met een oud-manager of coach op vrijwillige basis. Er zijn bij dit veelbelovende project nu 3000 deelnemende jongeren. Initiatiefnemers en financiële ondersteuners zijn diverse bedrijven, VNO-NCW en de kamers van koophandel. Typisch is dat de mini-ondernemingen wel wordt ondersteund door het ministerie van EZ, maar niet door het ministerie van OCW. Die steun is hard nodig. De commissie Onderwijs en ondernemerschap wil namelijk alleen onderwijsinstellingen steunen. Graag horen wij van de minister de toezegging dat hij een ondersteuningsverzoek van de Stichting mini-ondernemingen positief zal bejegenen.

Bij de studiefinanciering heeft minister Hermans niet waargemaakt wat het rapport van diezelfde mijnheer Hermans als visie schetste. Amendering van de Wet studiefinanciering 2000 door de fractie van het CDA, gesteund door vele andere, moest ruimte scheppen voor meer toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Dat gold voor de duale student verpleegkunde evengoed als voor laatbloeiers die wilden doorstuderen. Dat geldt ook voor de laagste inkomens die afhankelijk zijn van een aanvullende beurs. Deze correcties op het paarse beleid zijn veelzeggend.

Het onderwijs is voor veel gezinnen meer dan zomaar een alledaagse kostenpost. Er moet meer aan worden gedaan dan alleen via compensatie door de WTS, hoe zinvol dat op zichzelf ook is. Als punt van actie wijs ik op het recente rapport van het SEO over de prijsstelling van studieboeken. Daaruit blijkt dat het regime van de vaste boekenprijs ouders en studenten feitelijk op onnodig hoge kosten jaagt. Die prijsbinding heeft zeker nut voor culturele en literaire bijzonderheden, maar verliest haar zin als zij leerlingen, ouders en scholen benadeelt. Opheffing van deze vaste prijsbinding, juist voor die studieboeken, kan dan ook de lasten voor de gezinnen verlichten zonder dat dit de kwaliteit van de productie van onderwijsmateriaal aantast.

Dezer dagen schreef minister Jorritsma dat zij in overleg treedt met de uitgevers. Op zichzelf is dat goed, maar de facto blijft tot 2005 alles zoals het is. Ik heb de brief goed gelezen. Ik pleit er dan ook voor, scholen, ouderverenigingen, faculteit- en studieverenigingen op korte termijn vrij te stellen van de zogenaamde erkenningsregeling bij het handelsverkeer en school- en studieboeken.

Nu ik toch spreek over onnodige kosten bij het studeren, wijs ik erop dat de minister universiteiten en hogescholen moet aanpakken die studieverenigingen belemmeren de scherpst geprijsde studieboeken en wetenschappelijke literatuur in te kopen voor hun leden. Een boekenaankoopkartel op de campus is iets wat voor deze liberale minister toch werkelijk een gruwel moet zijn! In plaats daarvan beantwoordde minister Hermans mijn vragen naar dergelijke feiten op een wegwuifmanier. De CDA-fractie meent dat studenten juist de ruimte moeten krijgen, hun studiekosten praktisch en zelfstandig te beperken. Ik verzoek daarom de minister met klem dit punt serieus te nemen en de colleges van bestuur erop aan te spreken dat dergelijk protectionisme onacceptabel is, omdat hierdoor studenten worden benadeeld.

De financiering van het hbo blijft een minpunt van het beleid van de voorbije jaren. Minister Ritzen kortte de hogescholen zodanig dat extra instroom van studenten de hogeschool feitelijk benadeelde. Elke student meer leverde een krimpend bedrag per deelnemer op. Minister Hermans zou tot in de spelonken naar compensatie zoeken, zo beloofde hij in het begrotingsdebat eind 1998. Ik stel vast dat alleen in 2001 de stabilisatie van het bedrag per student werd gerealiseerd. Bij de voorjaarsnota van dit jaar is bovendien meteen extra bezuinigd op basis van veronderstellingen van tegenvallende instroom. Die veronderstelling is inmiddels hoogstwaarschijnlijk verkeerd gebleken. Gelukkig maar, gelet op het tekort aan hoogopgeleide vakmensen. Het is dan ook billijk dat het budget voor de hogescholen duidelijk geredresseerd wordt. Collega Hamer heeft hierover, net als ik, onlangs nadrukkelijk vragen gesteld. Ik reken er dus op dat mijn fractie dit samen met de PvdA-fractie verder kan oppakken.

Het leren van de toekomst zal meer op maat en meer wederkerend zijn. Dat past bij een hoogwaardig Nederland Kennisland. Helaas heeft het beleid de afgelopen jaren soms uitgeblonken in het bedenken van bezuinigingen op dat type onderwijs. Het bekendste voorbeeld daarvan is wel de financiële aanslag op de Open Universiteit. De CDA-fractie pleit ervoor om die ingreep ongedaan te maken, nu de OU een echte nieuwe start heeft gemaakt. Dit pleidooi voert mijn fractie al sinds de eerste aanslag op de OU door dit kabinet. Ik constateer dat ook de partij van de minister eieren voor haar geld kiest en nu de lijn van mijn fractie vlak voor de verkiezingen tot de hare maakt. Welkom in ons kamp! Het is dus maar goed dat mijn fractie op dit punt volhardend is gebleven, samen met de collega's Hamer, Lambrechts, Rabbae en bijna alle andere woordvoerders.

De heer Cornielje (VVD):

Alles wat hier gezegd wordt, wordt gedrukt. Ter voorkoming van geschiedvervalsing wijs ik erop dat mijn fractie vorig jaar het initiatief heeft genomen om die bezuinigingen ongedaan te maken. Dit jaar doet zij dat ook, zij het op een andere manier dan de heer Eurlings.

De heer Eurlings (CDA):

Dat is inderdaad een goed punt en ik ben heel blij dat de heer Cornielje dat hier naar voren haalt. Wij zijn er natuurlijk nog helemaal niet. Wij zitten nu in het kamp, maar wij moeten daar wel met z'n allen blijven. Vorig jaar erkende collega Cornielje naar aanleiding van een gesprek dat wij met de vertegenwoordigers van de Open Universiteit hadden, dat daarvoor een noodzaak was. Dat was inderdaad een eerste goede stap. Het was een heel stuk beter dan het jaar daarvoor, toen hij een motie van mijn fractie niet zag zitten. Het amendement van de heer Cornielje biedt op zichzelf wel iets, maar het poetst de bezuiniging nog steeds niet weg. In het amendement wordt namelijk een extra opdracht gegeven, waarvoor extra geld beschikbaar wordt gesteld. Ik ben graag bereid om mijn eigen amendement, dat de bezuiniging wel wegpoetst, en dat van de heer Cornielje te integreren, zodat wij nu hopelijk kamerbreed de goede weg kunnen opgaan.

De heer Cornielje (VVD):

Wat bedoelt de heer Eurlings met "integreren"? Vindt hij mijn amendement niet goed genoeg? Hij heeft immers pas daarna een nieuw amendement ingediend.

De heer Eurlings (CDA):

Als collega Cornielje goed luistert, heeft hij precies in de gaten waar het hier precies om gaat. Hij zit zeker op het goede spoor en dat wordt ook duidelijk uit zijn activisme op dit moment. Hij komt plots naar de interruptiemicrofoon, juist nu dit onderwerp ter sprake komt. Dat waardeer ik, want dit is een belangrijk punt.

De heer Cornielje (VVD):

De heer Eurlings noemt mijn naam; daarom kom ik.

De heer Eurlings (CDA):

Eerlijk gezegd, had ik daarop gehoopt. Nu kunnen wij dit uitdiscussiëren. In het amendement van de heer Cornielje wordt de bezuiniging van 10 mln gulden wel genoemd, maar in het dictum staat duidelijk dat de OU met dat geld iets extra's moet doen. Dat mag, want de Open Universiteit is een goede instelling waaraan best extra dingen kunnen worden toevertrouwd. De heer Cornielje poetst de bezuiniging daarmee evenwel niet weg; hij geeft de OU geld voor een extra opdracht. Dit lijkt een beetje op de methode van voormalig minister Ritzen: er wordt geld weggehaald, dat geld wordt teruggegeven en vervolgens moeten met hetzelfde geld extra taken worden verricht. Ik nodig de heer Cornielje uit om zijn amendement te integreren met dat van mijn fractie, waarin de bezuiniging wordt geschrapt. Ik neem aan dat hij het eens is met alle punten van de Open Universiteit zelf. Op die manier wordt die 10 mln gulden niet gekort, maar ook niet gebruikt voor extra opdrachten die bovenop de huidige lasten moeten komen. Indien de heer Cornielje dan ook nog een amendement wil indienen voor extra taken en middelen, dan reik ik hem helemaal de hand. Dat vind ik alleen maar zeer vooruitstrevend en daar roep ik tijdens deze gehele begrotingsbehandeling toe op.

De heer Cornielje (VVD):

Ik begrijp niet wat de kritiek is op mijn amendement. Met dat amendement wordt immers beoogd om een belangrijk_

De voorzitter:

Mijnheer Cornielje, ik stel voor dat u uw amendement in uw eigen termijn toelicht. Als u nu vragen heeft aan de heer Eurlings, kunt u die natuurlijk stellen. U moet nu echter niet uw eigen amendement toelichten.

De heer Cornielje (VVD):

De heer Eurlings vraagt mij om mijn amendement te integreren met zijn amendement. Dan moet ik toch even weten wat de kritiek van de CDA-fractie op mijn amendement is.

De voorzitter:

Dan moet u dat doen in de vorm van een vraag. U hoeft geen toelichting op uw amendement te geven.

De heer Cornielje (VVD):

Dan vraag ik de heer Eurlings wat de kritiek op mijn amendement is. De aanneming van dat amendement zal een behoorlijke innovatie tot gevolg hebben.

De heer Eurlings (CDA):

De discussie gaat nu al jarenlang over het feit dat deze bezuiniging onterecht is. De Open Universiteit kan dat extra geld niet missen voor de dingen die zij nu al doet. De heer Cornielje geeft het geld dat de OU wordt afgepakt terug, maar koppelt daar een nieuwe taakstelling aan. Het mag de heer Cornielje vervolgens niet verbazen dat de minister zegt daar weinig op tegen te hebben. Het komt immers niet neer op het wegpoetsen van de bezuiniging. De Open Universiteit geeft echter aan er niets aan te hebben. Men krijgt immers het afgenomen geld niet terug, maar krijgt een extra taak die met het bedoelde geld moet worden uitgevoerd. Mijn punt is dat wij eerst de bedoelde bezuiniging moeten wegpoetsen. Ik neem immers aan dat de heer Cornielje achter dat idee staat. Laten wij vervolgens bekijken of wij extra dingen kunnen doen voor de OU en of wij die ook adequaat kunnen financieren.

De heer Cornielje (VVD):

De heer Eurlings heeft nog niets gezegd over het belangrijke goede doel van de innovatie, die met dit amendement wordt nagestreefd. Dat betreur ik.

De heer Eurlings (CDA):

Ik word nu toch echt heel serieus. Ik betreur het dat de VVD-fractie zij-instroom blijkbaar alleen maar denkt te kunnen financieren middels een korting op de Open Universiteit. Ik verwacht van de VVD-fractie dat zij geen bezuiniging op de Open Universiteit nodig heeft om goede extra dingen te doen. Ik ga ervan uit dat de VVD in staat is – en minister Hermans al helemaal – om 10 mln gulden voor extra zij-instroom te vinden. Wij doelen hier niet op extra geld voor extra taken. Wij voeren al jarenlang een discussie over de gebrekkige en op sommige punten onjuiste argumentatie die "ins blaue hinein" 20% van het budget van de Open Universiteit afroomt. Daarover gaat de discussie. De Kamer heeft daarover in overgrote meerderheid, soms met alleen de VVD tegen, aangegeven dat dit niet de weg is en dat het gaat om een onterechte korting. Ik zeg tegen de heer Cornielje: laten wij de amendementen in elkaar schuiven. Het amendement van de heer Cornielje poetst de bezuiniging weg. Daar mag zijn naam gerust onder blijven staan. Vervolgens gaan wij kijken hoe wij een toekomstgericht instituut als de Open Universiteit extra taken kunnen geven met extra, adequate financiering.

De voorzitter:

Ik krijg de indruk dat wij beginnen aan een herhaling van zetten. Ik hoor precies dezelfde argumenten als vijf minuten geleden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Heeft de heer Eurlings er bezwaren tegen dat de Open Universiteit activiteiten in het kader van het opleiden van docenten gaat verzorgen? Ik proef dat een beetje in zijn redenering.

De heer Eurlings (CDA):

Integendeel. Mevrouw Hamer heeft mij niet goed verstaan. Ik denk dat juist de Open Universiteit heel veel kan doen. Wij zijn met zijn allen van mening dat de Open Universiteit geen instituut van het verleden is, maar juist, met haar kennis en expertise, een instituut van de toekomst. Maatwerk, flexibel, op afstand, dat is wat de toekomst vraagt. Ik ben de eerste om ruiterlijk te erkennen dat juist de Open Universiteit in deze richting extra dingen kan doen. Ik waak ervoor om de discussie omtrent de onterechte bezuiniging te laten verwateren door een discussie over nieuwe taken. Dan lijkt het alsof wij bezuinigingen wegpoetsen, terwijl wij dat in feite niet doen.

Terugkijkend op twee kabinetsperiodes van paars onderwijsbeleid, meen ik dat de gemiste kansen en verkeerde incentives voor instellingen en studenten een kritisch oordeel rechtvaardigen. Minister Hermans verdient ondanks dat waardering voor zijn oprecht luisterende opstelling, die een verademing is ten opzichte van zijn voorganger. Pluspunten in het beleid, dankzij het luisteren, zijn de toegenomen aandacht voor flexibiliteit in het hoger onderwijs, al is dat tot nu toe weinig concreet doorgezet, en het aanhaken bij de Europese ontwikkeling zoals tot uitdrukking gekomen in de Bologna-verklaring en de bachelor-masterstructuur.

Ik wil ook waardering voor een luisterende houding uitspreken aan het adres van staatssecretaris Van der Ploeg. Het kostte weliswaar drie kamerbrede moties, van mijn collega Marry Visser, mevrouw Belinfante en mevrouw Lambrechts, maar toen werden de Nuis-kortingen op conservatoria en kunstacademies geschrapt. Fijn dat hij zijn intellectuele kapitaal voor deze correctie op paars I heeft willen inzetten!

De paarse jaren in het onderwijs in den brede zijn weinig vruchtbaar geweest. Een bericht dat dit treffend illustreert viel mij onlangs op. Onder het eerste kabinet van paars werd met veel fanfare het Kennisnet aangekondigd. Minister Ritzen zou alle scholen aansluiten op zijn eigen Zoetermeerse web. Hij haalde zelfs de zege van Bill Gates "himself". De financiële en logistieke tegenvallers stapelden zich op en opvolger Hermans moest de Kamer al snel melding maken van de zoveelste koerswijziging. Pretenties werden niet waargemaakt. Verspreiding van Kennisnet blijft onder de maat. Het laatste nieuws is dat Nederland buiten de randstad niet volgens het steeds weer bijgestelde tijdschema aansluiting zal krijgen. Inderdaad, ons onderwijs moest onder paars de aansluiting te vaak missen. Ons land kan zich zo'n beleid niet langer veroorloven.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Het viel mij in de bijdrage van het CDA op dat erg veel aandacht uitging naar de ambities van de minister. Wij besteden onze inbreng graag aan het uiten van onze eigen ambities aan het eind van deze periode, om daarmee aan te geven wat de PvdA op weg naar de verkiezingen belangrijk vindt. Uiteraard zullen wij aan het eind van dit debat aangeven of wij het idee hebben dat deze ambities in de begroting voldoende tot uiting komen.

De Partij van de Arbeid wil eigenlijk nog meer dan in de begroting het geval is het onderwijs benaderen vanuit de leerling. Elk kind moet van jongs af aan in een eigen schoolloopbaan zijn of haar talent kunnen ontwikkelen. Zo krijgen kinderen in het onderwijs de kans uit te groeien tot kritische, mondige en solidaire burgers. De PvdA vindt dat de tijd van grootscheepse structuurwijzigingen in het onderwijs voorbij is. Aanpassingen zullen de komende tijd vooral moeten plaatsvinden op basis van ervaring en praktijk. Centraal staat daarbij dat de school het maximale uit de leerlingen haalt, door het bieden van variatie en maatwerk.

Daarvoor is veel meer nog dan in het verleden leerlingbegeleiding nodig, vooral ook leerlingbegeleiding over de schoolgrenzen heen. Vergroting van de bestedingsvrijheid van middelen voor scholen, de vrije lumpsum, is daarom een randvoorwaarde. Maar daar moeten dan wel voldoende middelen voor zijn. Graag zou ik van de minister en de staatssecretaris vernemen of zij thans merken dat de scholen die wel in zijn voor de vrije lumpsum in de praktijk toch problemen zien, omdat zij bang zijn dat zij straks met meer kosten zitten dan dat zij ruimte hebben voor creativiteit.

Kinderen die van huis uit minder mee krijgen, of zij nu allochtoon of autochtoon zijn, presteren later op school beter wanneer zij op de crèche, de peuterspeelzaal of de voorschool de taal spelenderwijs leren. Wij hebben inmiddels aan dat onderwijs, als je het zo wilt noemen, de term voor- en vroegschoolse educatie gegeven. In de begroting is geld uitgetrokken voor de helft van de beoogde doelgroep. Onze fractie vindt dat een goede start, maar het risico is dat de uitvoering vastloopt door verkokering en gebrek aan huisvesting en personeel. Wij willen graag van de staatssecretaris weten of zij ervan op de hoogte is, dat sommige gemeenten dreigen de gelden terug te storten, omdat zij ze niet weggezet krijgen, bijvoorbeeld doordat de huisvesting ontbreekt. Wij vragen de staatssecretaris dan ook of zij met ons van mening is dat de huidige regeling misschien als opstart van de VVE meer ruimte zou moeten bieden.

De PvdA wil graag ontkokering van de VVE, in die zin dat kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en voorscholen veel meer samenwerken, zodat er in elke gemeente een basisvoorziening ontstaat. Wij denken dat dit kan, door het verder stimuleren van de goede praktijken die nu op vele plaatsen ontstaan. Wij hebben gezien dat in de verkenningen hieraan ook uitgebreid aandacht wordt besteed. Het kabinet geeft eigenlijk drie scenario's aan hoe het verder zou kunnen gaan met de voorschool, maar er wordt geen keuze gemaakt. Wij zouden graag vernemen welk van de drie scenario's de grootste voorkeur verdient.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Welke variant vindt u zelf eigenlijk goed?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Op grond van wat nu in de verkenning staat vinden wij de tijd nog niet rijp om een definitieve keuze te maken. Wij vinden de informatie te gering. Dat is precies de reden waarom ik vraag welke voorkeur het kabinet heeft. Ik neem aan dat ik daarbij een aantal argumenten krijg. Wij vinden in ieder geval wel dat er in elke gemeente een basisvoorziening zou moeten ontstaan. Dat zou ook voor de kinderopvang het geval moeten zijn. Het lijkt ons erg logisch om veel meer samenwerking te krijgen tussen de kinderopvang, de peuterspeelzalen en de voorscholen. Dat is nu te veel verkokerd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De gedachte van een basisvoorziening spreekt mij wel aan. Bent u het echter met mij eens dat het, zolang het nog niet zover is, juist goed is om de beschikbare middelen af te schermen voor de kinderen die het extra nodig hebben, op weg naar de basisvoorziening?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat is nu in de regeling opgenomen. Er wordt namelijk uitgegaan van een bepaalde doelgroep en de gemeenten moeten zich daar ook aan houden. In de praktijk zien wij echter dat er heel verschillende oplossingen ontstaan. Kinderen leren spelenderwijs, niet alleen als ze met de VVE-programma's bezig zijn, maar ook als ze in de kinderopvang zijn. Wij denken dat het samenbrengen van die kinderen veel meer kan opleveren dan de taal leren in gescheiden circuits.

Voorzitter. Verleden week ontvingen wij het advies van de Onderwijsraad over de nieuwe gewichtenregeling. In eerste instantie hebben wij aangegeven dat wij het goed vinden dat het advies er is, maar dat er nog een hoop water naar de zee moet stromen om er echt een goede regeling van te maken. Als het gaat om de taalachterstand, richt de regeling zich naar onze mening te veel op alleen kinderen uit de eerste en tweede generatie migranten, in plaats van op alle kinderen die het nodig zouden hebben. Het allerbelangrijkste signaal dat wij hier vandaag willen afgeven is, dat de nieuwe gewichtenregeling er nooit toe kan leiden dat er wordt bezuinigd op het hele (taal)achterstandenbeleid. Wij moeten het zien als een extra investering. Wij hopen snel met bewindslieden in gesprek te komen over het advies, zodat zij kunnen vernemen in welke richting wij denken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het verheugt mij dit te horen. De piramidale opbouw van de gewichtengelden zou echter betekenen dat op korte termijn een deel van de gelden wordt weggehaald uit het reguliere basisonderwijs, ten gunste van voor- en vroegschoolse voorzieningen. Mag ik uit uw betoog opmaken dat dit niet de insteek van de PvdA is en dat u voor- en vroegschoolse voorzieningen separaat wilt vormgeven en niet met middelen van het basisonderwijs?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat begrijpt u goed. Wij willen graag middelen hebben voor de hele VVE-doelgroep. Ik bedoel dus niet: dan maar minder VVE. Wij vinden dat VVE en onderwijskansenbeleid eigenlijk in één regeling moeten worden ondergebracht. Dat betekent dat de nieuwe gewichtenregeling ook zou moeten gelden voor de VVE. Wij zien die piramide derhalve inhoudelijk wel zitten, mits het bovenstuk maar niet zo klein wordt dat er geen geld meer is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan zijn wij het eens. Wij gaan die piramide niet bouwen met bestaande middelen van het basisonderwijs.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Inderdaad. Voorzitter. Kinderen met een handicap kunnen te vaak niet terecht bij het gewone of het speciale onderwijs. Zij krijgen daardoor vaak helemaal geen onderwijs. Bij de behandeling van de leerlinggebonden financiering hebben wij al verbeteringsvoorstellen gedaan. De PvdA wil heel graag dat er een pot komt waaruit onder andere door de inzet van zorgconsulenten onderwijs kan worden gegarandeerd. Wij vragen de staatssecretaris om een reactie hierop.

De brede buurtschool is in steeds meer gemeenten het kloppend hart van de buurt. In het belang van het kind werkt het onderwijs samen met kinderopvang, sport, bibliotheek, jeugdzorg enz. Initiatieven komen van onderop en dat moet ook zo. Soms echter, lopen projecten vast door verkokering van regelgeving van VWS en OCW. Ik geef daarvan een voorbeeld. Veel ouders kampen met het probleem van het gebrek aan overblijfmogelijkheden tussen de middag. In de brede buurtscholen wordt dit meer geregeld dan in andere scholen, maar het blijft afhankelijk van vrijwilligers. Ondanks dat iedereen zegt dat juist het overblijven van zeer groot belang is voor werkende ouderen en voor de rust van hun kinderen, krijgt eigenlijk niemand de verantwoordelijkheid voor de organisatie ervan. De PvdA wil dan ook dat er zo snel mogelijk een stimuleringsregeling komt voor tussenschoolse opvang. Daaruit kunnen initiatieven professioneel worden betaald. Kunnen wij zo'n regeling op korte termijn verwachten? Is het niet logisch om, als dit wordt geregeld, de school de verantwoordelijkheid te geven om dit goed op te zetten?

Bijna 60% van de jongeren kiest na het basisonderwijs voor het vmbo. Toch denken nog veel mensen dat dit restonderwijs is. Daarom vinden wij het goed dat het kabinet nu de ambitie uitspreekt om de reputatie en de kwaliteit van het vmbo in het kader van de beroepskolom verder te verbeteren. In ons verkiezingsprogramma stellen wij voor om leerlingen ook een financiële stimulans te geven als zij doorstromen. Wij denken dat dit het beeld kan versterken dat je met vmbo juist aan het begin van je carrière staat in plaats van aan het eind. Wij zouden wel graag van de staatssecretaris vernemen of het klopt dat leerlingen in het vmbo bijvoorbeeld bij de theoretische leerweg eigenlijk niet zozeer doorstromen naar het mbo, als wel naar het havo. Betekent deze keuze niet dat er veel te weinig leerlingen op de niveaus 3 en 4 van het mbo komen? Ontstaan er daar problemen met de instroom?

Relatief veel allochtone leerlingen volgen mbo. Voor hen betekent verder leren in het hbo meer kans op promotie tijdens hun loopbaan. Het kabinet trekt terecht geld uit voor de beroepskolom volgens de formule 3-2-1 voor vmbo, mbo en hbo. Maar alle berekeningen, ook die van de minister zelf, laten zien dat het totale budget voor de beroepskolom onvoldoende is. De begroting bestaat naar onze mening te veel uit een wisseltruc van reeds toegezegde middelen en bezuinigingen die ongedaan gemaakt moeten worden. Er is te weinig ruimte voor innovatie en voor het ontwikkelen van een beroepsgerichte didactiek. Daarom zien wij graag een meerjarenplan voor het beroepsonderwijs, voorzien van een innovatiefonds voor experimenten, want ook de besturingsfilosofie voor de beroepskolom ontbreekt in de huidige plannen. Het lijkt ons ook belangrijk, de uitbreiding van de taken voor de Jongerenorganisatie beroepsonderwijs (JOB) die de minister voor ogen staat, financieel te ondersteunen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Hamer noemde zojuist even een innovatiefonds voor experimenten. Ik herinner me dat de minister hiervoor een voorstel had gedaan en het fonds ook had gevuld, maar dat het leeggehaald en uiteindelijk door de fractie van de PvdA afgewezen is. Is dit een ommekeer in het denken?

Mevrouw Hamer (PvdA):

De PvdA wil inderdaad zo'n innovatiefonds, maar het staat mij nu niet helder voor de geest, welke pot vol en welke leeg was. Daarover moet u mij maar eens bijpraten, maar wij denken dat het goed is, het geld voor de sturing van innovatie en beroepsgerichte didactiek niet zo maar toe te voegen aan de lumpsum, maar het te storten in een innovatiefonds. Dit staat ook in ons verkiezingsprogramma.

De heer Cornielje (VVD):

Dat had ik ook al gelezen, maar het voorstel van de minister van een jaar of twee geleden is door de PvdA afgewezen. Blijkbaar heeft zij dit idee toch weer opgepakt; dat is winst.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Mevrouw Hamer sprak ook van een diplomabonus. Kan zij dit idee toelichten? Als dit geldt voor alle leerlingen in het vmbo, gaat het om forse bedragen. Waarom denkt zij dat dit de moeite waard is? En hoe hoog zou die diplomabonus moeten zijn?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wij denken dat zo'n bonus goed is om leerlingen te laten zien dat het echt de moeite waard is om een opleiding als het vmbo af te maken. Dit lijkt ons van belang omdat deze leerlingen het op de arbeidsmarkt moeilijk blijken te hebben, maar het gaat overigens niet alleen om een uitstroompremie, maar eigenlijk ook om een doorstroompremie. Die zou je kunnen geven als tegemoetkoming aan leerlingen die bijvoorbeeld daadwerkelijk het eerste jaar mbo gaan volgen.

De heer Van Bommel (SP):

Maar dat is iets anders dan die diplomabonus, want daarbij zou het toch moeten gaan om alle leerlingen die een diploma halen. Daarom vraag ik nogmaals, hoe hoog die bonus zou moeten zijn. Denkt u niet dat het zeer veel zal gaan kosten als u dit alle gediplomeerden in het vmbo in het vooruitzicht stelt?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik sprak over een doorstroompremie, maar wij hebben inderdaad ook ideeën over een uitstroompremie, een uitstroombonus. Wij zijn nog aan het nagaan hoe hoog het bedrag daarvan zou moeten zijn, maar het moet natuurlijk wel substantieel zijn. Het zal wat kosten, maar wij denken dat het de moeite waard is.

De heer Van Bommel (SP):

Ik vraag dit omdat het wel gemakkelijk is om zo'n ballonnetje op te laten, terwijl het toch nogal wat gevolgen voor de Onderwijsbegroting zou hebben. Maar zou u, los daarvan, het geld dat ermee gemoeid zou zijn, niet liever in het onderwijs zelf willen steken om ervoor te zorgen dat de kwaliteit ervan en de begeleiding van leerlingen in het vmbo sterk verbeterd wordt?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat willen wij ook. Het is voor ons dus niet óf óf, maar én én.

De voorzitter:

Het is de bedoeling dat wij vanavond de eerste termijn van de Kamer afronden. Ik wil de leden uiteraard niet beletten om te interrumperen; dat zou niet democratisch zijn. Ik vraag hun wel, interrupties aan de korte kant te houden. Dit geldt natuurlijk niet meteen voor de heer Van der Vlies, die nu toevallig bij de interruptiemicrofoon staat en nog in het geheel niet heeft geïnterrumpeerd. Het geldt voor ons allemaal.

De heer Van der Vlies (SGP):

Waar eindigt zo'n proces als je de weg opgaat van het premiëren van het halen van een diploma? Ware het niet beter, het diploma zo veel civiel effect te geven dat hierin op zichzelf voldoende incentive ligt om het inderdaad te halen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik begrijp uw opmerking. Daarom beperken wij ons tot het vmbo, dat een beperkte uitstroomwaarde op de arbeidsmarkt heeft. Wij hebben geen uitstroompremie voor het mbo of het hbo in gedachten. Het houdt dus op bij het vmbo. Voor de toekomst van de groep jongeren op het vmbo en dus ook voor de toekomst van onze samenleving lijkt het ons van groot belang om daarin extra te investeren.

De voorzitter:

Ik stel voor dat mevrouw Hamer nu haar betoog vervolgt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb een klein vraagje.

De voorzitter:

Maar dan wel een heel klein vraagje.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Krijgen ook degenen die uit de theoretische leerweg van het vmbo naar het havo gaan, die premie?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, wij zien het voorlopig vooral beperkt tot de doorstroming in de beroepskolom.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als een diplomabonus?

De voorzitter:

Nee, u had maar één kort vraagje.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is wel oneerlijk.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Sorry, ik heb uw vraag verkeerd begrepen. Ik heb in mijn bijdrage gesproken over een doorstroompremie. Ik dacht dat u daarop doelde. Ik heb al gezegd dat de uitstroompremie bedoeld is voor alle leerlingen in het vmbo.

De heer Cornielje (VVD):

U begon te zeggen dat wij het geld in de beroepsonderwijskolom in een verhouding 3:2:1 moeten geven. Hiermee zijn wij het eens. U zei er meteen bij dat het nog te weinig is. Ik ben het er met de heer Van Bommel over eens dat je het geld dan beter in het beroepsonderwijs kunt besteden, dat juist ten dienste staat van deze groep. Maak het onderwijs aantrekkelijk voor leerling en leraar. Stop het geld in het onderwijs.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb al gezegd dat het voor ons geen keuze is en dat het voor ons én én is.

De heer Cornielje (VVD):

Het kan geen én-én-verhaal zijn. Je moet het in het beroepsonderwijs stoppen. Wat je daarnaast aan de leerlingen geeft, stop je niet in het onderwijs. Wij willen ook dat deel in het onderwijs stoppen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat wordt een interessante kabinetsformatie. Dan gaan wij eens uitrekenen wat het kost. Als de verkiezingsuitslag ernaar is, komen wij er misschien nog wel over te spreken hoe wij het vele geld – die toezegging heb ik alvast van u – effectief inzetten voor het beroepsonderwijs en zijn leerlingen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u nu uw betoog vervolgt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Bij het hoger beroepsonderwijs hebben wij echt een heel groot probleem met elkaar. Wij hebben in de Kamer verschillende malen met de minister erover gedebatteerd dat er gelukkig veel extra studenten naartoe gaan doordat de arbeidsmarkt erom vraagt. Na veel druk uit de Kamer en moties bij de begroting twee jaar geleden hebben wij gezien dat het budget werd verhoogd. Tot onze verbazing, die ik eerder in overleg met de minister heb geuit, is er gekort bij het eerste signaal dat de ramingen van de studenteninstroom zouden tegenvallen, waarbij het overigens niet om minder studenten, maar om minder meer studenten gaat. Tot onze verbazing is ook in de begroting voor 2002 de minder-meerkorting opgenomen. Wat blijkt nu? Er is geen sprake van minder meer, maar van minder minder. Deze week bleek uit de steekproef van de HBO-raad dat dit jaar feitelijk het studentenaantal gelijk blijft. De heer Eurlings sprak mij al hierop aan, maar het lijkt mij dat de minister dit probleem gaat oplossen en ons tijdens deze begrotingsbehandeling duidelijk maakt hoe dit gaat gebeuren. Het lijkt mij logisch dat studenten die er zijn, gewoon bekostigd worden.

De heer Eurlings (CDA):

Ik keek naar u omdat de minister al op een bepaalde manier antwoord heeft gegeven. Ik neem aan dat u er niet tevreden mee bent als alles wordt doorgeschoven naar de voorjaarsnota, zoals de minister deed in antwoord op vragen van mij op dit punt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, daar ben ik niet tevreden mee. Dat mag helder zijn. Het lijkt mij ook raar om dat te doen, want de voorjaarsnota wordt in mei behandeld en deze begroting begint in januari. Dan hebben de instellingen een gigantisch probleem.

Ik wil eigenlijk van het onderwerp hbo af. Daarom heb ik de minister al eens eerder de vraag voorgelegd of wij niet kunnen overgaan tot een bekostiging op basis van een reëel vast bedrag per student. Wij zouden graag zien dat de minister dat nu zo snel mogelijk wil doen in overleg met de instellingen, zoals ik overigens twee jaar geleden al heb voorgesteld.

In het kader van het debat over de bachelor-master hebben wij een motie ingediend om ook maatschappelijk relevante hbo-masters – ik denk aan de initiatieven voor de verpleegkunde – voor bekostiging in aanmerking te laten komen. Ik constateer dat dit niet gebeurt. Wij kunnen het debat over de bachelor-master wel afwachten, maar ik merk dat het veel frustratie oplevert bij al die nieuwe initiatieven. Is de minister bereid om dit alsnog bij nota van wijziging goed te regelen in de nieuwe wetgeving?

Is de minister voorts bereid om te kijken naar en, passend in zijn eigen filosofie, ruimte te geven aan hbo-opleidingen die inspelen op maatschappelijk relevante ontwikkelingen, zoals de opleiding integrale veiligheid? Tot mijn verbazing reageert de minister van BZK er positief op, maar wijst de minister van Onderwijs het af.

De PvdA maakt zich grote zorgen over de stijging van de school- en studiekosten. Wij zien dat gezinnen met schoolgaande kinderen en lage inkomens voor grote bedragen staan. Hoewel de minister aangeeft dat de WTS kostendekkend zou moeten zijn, weten wij dat dit niet in alle gevallen lukt. Ik wil, in aansluiting op de vragen die daarover al door het CDA zijn gesteld, tijdens deze begrotingsbehandeling graag nader inzicht krijgen in de oorzaken van en de oplossingen voor deze stijging. In de motie-Dijksma vroeg de PvdA vorig jaar om een gedragscode voor de vrijwillige ouderlijke bijdrage. Deze gedragscode bleef uit in afwachting van het advies van de Onderwijsraad over de inzet van private middelen. De raad trekt de conclusie dat de ouderlijke bijdrage in de praktijk geenszins als vrijwillig aan de ouders wordt gepresenteerd. De ouderlijke bijdrage is naast de verplichte les- en collegegelden de belangrijkste vorm van private financiering. Scholen zien dat als een noodoplossing. Ik vind dat de bewindslieden hier in de beleidsreactie wel erg gemakkelijk overheen stappen. Zij geven er geen politiek oordeel over dat dit gebeurt. Zij zeggen wel dat er nu een gedragscode moet komen, maar eigenlijk hebben wij een jaar verloren. Ik hoop dan ook dat wij tijdens deze begrotingsbehandeling de toezegging krijgen dat die gedragscode er binnen een maand is.

De heer Van Bommel (SP):

De PvdA maakt zich grote zorgen over de stijging van de studiekosten, zegt mevrouw Hamer. De lesgelden gaan omhoog in deze begroting en de ouderbijdrage rijst de pan uit. Wanneer kunnen wij van de PvdA eindelijk voorstellen verwachten om wat te doen aan die stijgende onderwijskosten, bijvoorbeeld het maximeren van de ouderbijdrage of het bevriezen of zelfs verlagen van de lesgelden? Wanneer kunnen wij concrete voorstellen of steun daarvoor verwachten?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wij hebben in het kader van de discussie over de WTS diverse voorstellen gedaan, dus u kunt ons niet verwijten dat wij op dat punt geen voorstellen hebben gedaan. Wij hebben vorig jaar om die gedragscode gevraagd. Het mag helder zijn dat wij helemaal niet zitten te wachten op de vrijwillige bijdrage. Daarom willen wij die gedragscode hebben.

De heer Van Bommel (SP):

Ondanks al die wensen uit het verleden gaat het lesgeld omhoog en blijven de ouderbijdragen stijgen. Wanneer komt het moment dat de PvdA, die toch ook tegen tweedeling in het onderwijs is, een rem daarop zet? Uw steun ontbreekt daarbij steeds.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Die rem willen wij nu erop zetten. Daarom vraag ik de minister om ons inzicht te geven in de oorzaken en de oplossingen. Wij moeten natuurlijk wel eerst de feiten op tafel hebben.

De heer Eurlings (CDA):

U heeft een terecht punt dat de PvdA haar best doet voor de WTS. Het CDA doet dat ook. Wij denken wel eens verschillend over de schaal waar het precies zou moeten neerslaan, maar wij hebben allebei dezelfde insteek: de kosten voor de gezinnen. Ik kom nu bij de andere punten die ik al heb ingebracht; u speelde diezelfde vragen door naar de minister. Vindt u als PvdA-woordvoerder dat het nuttig is om eens heel kritisch te kijken naar de vaste prijs van studieboeken en dat wij juist voor de studentenverenigingen, ouders en dergelijke daarvan af zullen moeten? Bent u ook van mening dat een soort kartelvorming op universiteiten wel heel vreemd is, als je gezamenlijk probeert om die kosten te verlagen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn collega Dijksma is voorloper geweest in de discussie over de boekenprijzen. Het is dus helder hoe wij in dit debat staan. Het voorstel inzake de universiteiten vind ik wat ingewikkeld, omdat studenten over het algemeen op deze manier een fikse korting krijgen. De intentie vind ik goed, maar praktisch gezien vraag ik mij af of wij de studenten er veel mee helpen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik verbaas mij over de vraag van mevrouw Hamer aan de minister of hij inzichtelijk wil maken waar die kosten uit bestaan, omdat wij vrij recent de uitkomsten van het NIBUD-onderzoek hebben gezien. Die fase hebben wij dus gehad. Wij moeten nu met concrete oplossingen en voorstellen komen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als onderdeel van het debat vind ik het terecht dat ik de minister vraag om de feiten op tafel te leggen. Ik vraag nadrukkelijk om oorzaken én oplossingen. Als wij de oplossingen op tafel hebben, kunnen wij verder praten. Ik verwacht die oplossingen bij deze behandeling.

De bewindslieden willen de lijn van versterking van private financiering verder voortzetten. Genoemd is het voorbeeld om private financiering een bijdrage te laten leveren aan de variëteit en de flexibiliteit in het onderwijs. Dat vinden wij geen goed idee. Het behoort gewoon tot de standaardkwaliteit van het onderwijs. Alle ideeën die nu opkomen over private financiering zijn volgens ons een grote luchtballon. In de praktijk blijken het bedrijfsleven en anderen maar mondjesmaat bereid te zijn om grootscheeps te investeren in het onderwijs.

De PvdA-fractie vraagt al geruime tijd om inspanningen op het terrein van het leven lang leren. De minister maakt hier jammer genoeg onvoldoende werk van. Het MDW-rapport "Doelmatigheid van de scholingsmarkt" stelt dat sprake is van verkokering, gebrek aan keuzevrijheid, lage kwaliteit en te weinig inspanningen van de overheid. Tot mijn verbazing zag ik dat de aanbevelingen van het rapport door het kabinet zijn overgenomen. Ik ben benieuwd naar het oordeel van de minister over de analyse in het rapport. Het lijkt ons belangrijk dat ook aandacht wordt besteed aan de volwasseneneducatie die nog steeds niet op orde is. Het aantal analfabete autochtonen is nog steeds veel te hoog. Wat gaat de minister hieraan doen?

Wij hebben net een leuk debat gehad tussen de heer Cornielje en de heer Eurlings over de Open Universiteit. Ik begin mij daarmee een beetje te vermaken. Drie jaar geleden heeft de PvdA samen met de heer Eurlings als eerste aan de bel getrokken. Ik heb tot mijn plezier geconstateerd dat het CDA en de VVD hard aan mijn handen hebben getrokken om steun te krijgen voor het amendement inzake de OU. Ik hoop dat dit debat ertoe zal leiden dat wij met elkaar in staat zijn om een goed amendement in te dienen, waardoor de bezuiniging op de OU structureel van de baan is, zodat wij het debat volgend jaar niet opnieuw hoeven te voeren. Wij moeten met elkaar een oplossing vinden. Het amendement biedt voldoende kans om de bezuiniging structureel op te lossen. De OU krijgt er geen nieuwe taak bij. Zij wordt in stelling gebracht om ook iets te doen aan de zij-instroom. Dat behoort bij haar taken.

De heer Eurlings (CDA):

Wij hebben beslist niet aan uw hand getrokken. Sterker nog, wij hebben graag mee willen doen, zelfs als de PvdA als eerste wil tekenen. Het gaat om de zaak. Tot vlak voor dit debat gaf u aan dat er wel degelijk een klem zit in dit amendement. Dat wordt door de OU zelf ook zo gezien. In het amendement staat dat met de middelen die bezuinigd zouden worden, maar nu worden teruggegeven, door de OU een programma ontwikkeld wordt voor afstandsonderwijs. Daarmee worden middelen die niet weggenomen mogen worden, gekoppeld aan een nieuwe opdracht. Zou het dictum daarvoor niet moeten worden aangepast? Die klem wordt ook door de OU gezien als een nieuwe opdracht en niet als het wegpoetsen van bezuinigingen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als het dictum misverstanden oplevert, zal het aangepast worden. Ik heb zojuist aangeven op welke wijze dit amendement uitgelegd moet worden.

De afgelopen kabinetsperiode is er veel in het onderwijs geïnvesteerd. Het kabinet heeft vaak, gesteund en soms ook gestimuleerd door de Kamer, een flinke stap in de goede richting gezet. Er past echter ook enige relativering. Als wij de cijfers vergelijken, is er procentueel meer naar de infrastructuur gegaan dan naar het onderwijs. De conclusies uit internationale vergelijkingen verschillen nogal. Het kabinet is nogal optimistisch, maar wij lezen ook andere analyses. Feit is dat Nederland het OESO-percentage simpelweg niet haalt.

Het is buitengewoon jammer dat het gevraagde meerjareninvesteringsplan nog niet is verschenen. Het mini-MIP, dat wij deze week kregen – eigenlijk een kopie van een passage uit de begroting – komt natuurlijk geenszins tegemoet aan de wens van de Kamer. Wij delen de jubeltoon uit de beleidsagenda niet als het gaat om het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs. Hoewel de wetsvoorstellen elkaar op het ogenblik snel opvolgen, zijn wij ontzettend bezorgd dat door het ontbreken van voldoende investeringen feitelijk te veel bij het oude zal blijven. Er zijn in het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs problemen met personeelstekorten, ICT, innovatie en huisvesting. Die problemen zijn wellicht minder zichtbaar dan in het funderend onderwijs, maar daarom niet minder urgent. Wij willen graag dat de minister in samenspraak met de instellingen en studenten snel een meerjarenplan opstelt. Wij vragen om dit plan binnen enkele maanden aan de Kamer voor te leggen zodat wij in een volgende periode daarmee verder kunnen en de scholen de garantie hebben dat zij echt kunnen investeren.

De heer Eurlings (CDA):

Ik ben blij met dit deel van uw betoog. Het is goed dat dit ook binnen de coalitie open wordt gewisseld. Heeft u een mening over het pleidooi van prof. Bomhoff dat ik heb aangehaald?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb mijn zorgen helder verwoord. Het is nodig dat er snel in overleg met de instellingen en de studenten een oplossing wordt gevonden voor de specifieke knelpunten. Ik heb daar de heer Bomhoff niet voor nodig. Ik ga uit van mijn eigen inzicht.

Als het om onderwijs gaat, blijft de PvdA-fractie veeleisend en ongeduldig over een effectieve investerende inzet. Ik ben begonnen met op te merken dat voor ons het kind centraal staat. Dat is precies de reden dat wij de investeringen willen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter. Ik begin met een gedicht.

  • WOORDJES LEREN

  • Jongens, heb je verdriet,

  • sprak toen de leraar Grieks,

  • dan moet je woordjes leren, woordjes

  • leren. Hij knikte energiek

  • zodat er as viel op zijn vest,

  • maar dat was toch al vies.

  • Wij lachten half vertederd,

  • halfmeewarig, want tragiek

  • daar wist je alles van en hij,

  • heel oud, haast vijftig, niets.

  • En dat het overging als je maar

  • woordjes leerde, dat was iets

  • zo absurds, zo dol komieks

  • dat het in omloop kwam als een

  • gevleugeld woord. Het klapwiekt

  • nu verdrietig om mij heen

  • omdat ik later woordjes leerde

  • waarmee je 't monster kunt bezweren

  • en ik hem niet meer zeggen kan

  • hoe ik soms naar die stem verlang,

  • naar dat onhandige advies.

Voorzitter. Het is de tragiek van politici dat zij veel meer woorden nodig hebben dan dichters om te zeggen waar het om gaat. Eigenlijk zou ik na dit gedicht kunnen zwijgen, maar helaas, ik behoor tot de politici. De waarde van goed onderwijs laat zich niet in geld uitdrukken, zoals dit gedicht van Jan Eijkelboom maar weer eens illustreert. Soms gaan er jaren overheen voordat je beseft hoezeer je school, of een van je leraren, je gevormd heeft en blijkt dat niet zozeer de kennis is blijven hangen, als wel de betekenis. Wij hebben het in dit huis vaak met elkaar over de kosten van ons onderwijs, maar over de waarde ervan debatteren wij veel te weinig. Daarom heb ik een belangrijk deel van mijn bijdrage daaraan gewijd. Ik werd daartoe geprikkeld door een passage uit de Verkenningen van het kabinet. De bewindslieden roepen daarin onder meer op tot bezinning over de omvang van het curriculum van het funderend onderwijs. Het gaat, zo schrijven zij, om "een afweging tussen enerzijds de wens tot ruimte voor maatwerk en een eigen schoolprofiel, en anderzijds het belang van een gemeenschappelijke basis in kennis, normen en waarden voor de cohesie van de samenleving". Onderdeel van de discussie zou moeten zijn een minimale variant waarin alleen rekenen en taal nog verplicht worden aangeboden.

Voorzitter. Ik zeg maar meteen waar het op staat: aan die minimumvariant heeft onze fractie geen enkele behoefte. Wie denkt dat rekenen en taal genoeg is, stelt ons onderwijs bloot aan een onaanvaardbare verschraling. Kinderen leren het best als hun hoofd én hart én handen worden aangesproken. De tegenstelling die in de Verkenningen wordt opgeroepen, is bovendien een valse. Het is zeer goed mogelijk het onderwijs zo in te richten dat sprake is van een stevige gemeenschappelijke basis, wat leren kinderen, en maatwerk en profilering van de school, hoe leren kinderen. Al diverse malen heeft onze fractie gepleit voor sanering van het kerndoelenprogramma, in basisonderwijs én basisvorming. Maar het curriculum zal voor ieder kind de rijkdom van onze cultuur en de veeleisende behoeften van de toekomst moeten blijven bevatten.

Ik wil dat illustreren aan de hand van drie onderwerpen die onzes inziens in het onderwijs niet gemist kunnen worden. Daarbij praat ik niet eens over vakken als aardrijkskunde of biologie, die hun nut toch wel bewezen hebben. Laten wij beginnen met sport. Nederlandse jongeren bewegen steeds minder en leven steeds ongezonder. Tegelijkertijd koestert Nederland hoge ambities om uitmuntende prestaties zoals vorig jaar in Sydney op zijn minst te evenaren. Het zou toch leuk zijn als wij in de toekomst weer eens met een WK voetbal mogen meedoen? Dat vraagt om stimuleren van zowel breedtesport als topsport. Scholen kunnen daarbij niet gemist worden. Om te waarborgen dat ieder kind regelmatig beweegt en om talent jong te herkennen. Er is behoefte aan een versterkte inzet van vakdocenten en sportassistenten. Scholen en sportverenigingen zouden over en weer veel meer kunnen en moeten profiteren van elkaars menskracht en deskundigheid. Gemeenten kunnen daarbij de coördinerende taak op hun schouders nemen. Is de staatssecretaris bereid te gaan overleggen met VNG, onderwijs- en sportorganisaties, over hoe de handen het beste ineengeslagen kunnen worden? Uiteraard mag haar collega van VWS daarbij niet ontbreken.

De heer Cornielje (VVD):

Is de PvdA-fractie een voorstander van het aantal LOOT-scholen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Sorry, hier mist u mij even. Verklaar u nader.

De heer Cornielje (VVD):

LOOT-scholen zijn scholen waar jongeren in de gelegenheid worden gesteld een opleiding te volgen naast het bedrijven van topsport, zodat zij werken aan hun schoolcarrière en aan hun sportcarrière. Op dit moment is er een stop afgekondigd voor uitbreiding van die scholen. Ik kreeg de indruk dat u ervoor zou zijn om het aantal LOOT-scholen uit te breiden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Als dat uw constatering is, mist u de pointe van mijn betoog. Ik dacht niet zozeer aan aparte scholen. Ik vind dat ieder kind juist recht heeft op dat brede onderwijs, onderwijs waarbij niet alleen het hoofd van de kinderen wordt aangesproken. Dus ik zou er in dit verband niet direct voor willen pleiten om het aantal speciale scholen voor dat doel – hoe sympathiek wellicht ook – uit te breiden. Als u mij goed hebt gehoord, zeg ik juist dat sport op geen enkele school in Nederland ontbreken mag.

De heer Cornielje (VVD):

U kent het fenomeen LOOT-scholen niet en misschien is deze begrotingsbehandeling niet het goede moment om dat helemaal uit te leggen. Op zo'n school zit een aantal leerlingen die bij een sportvereniging topprestaties leveren en daar in opleiding is. Nu wordt het aantal scholen, waar speciale voorzieningen voor deze groep leerlingen aanwezig is, beperkt. Ik vind het goed dat u vindt dat het belangrijk is dat leerlingen sport bedrijven, want dat is een reden te meer om dat aantal scholen uit te breiden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Nogmaals, dat heb ik niet gezegd. Maar het is misschien zinvol om de discussie hierover op een ander moment aan te gaan.

Sommige mensen hebben de neiging muziek op school af te doen als een overbodige luxe, maar dat is naar onze mening te kortzichtig. Muzikale vorming leert kinderen niet alleen genieten, zij stimuleert ook de taal- en rekenontwikkeling bij kinderen. Allochtone kinderen worden het Nederlands sneller machtig als zij veel liedjes zingen. Dat geldt overigens ook voor Nederlandse kinderen, zoals de meeste ouders uit de praktijk wel weten. Maat houden maakt breuken concreet. Een onlangs in de Kamer gepresenteerde workshop liet op ontroerende wijze zien hoe muziek grenzen verlegt voor gehandicapte kinderen en kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden.

Helaas blijft de kwaliteit van het muziekonderwijs in het primair onderwijs ver onder de maat. Onze fractie heeft daar voor de zomer schriftelijke vragen over gesteld. Ik moet eerlijk bekennen dat wij met de antwoorden op die vragen niet zo tevreden waren. Er zijn weliswaar problemen, zo gaven de staatssecretarissen toe, maar aan alle randvoorwaarden voor goed muziekonderwijs was toch wel voldaan. Een hoorzitting die onze fractie heeft georganiseerd leerde anders. Zo blijkt de inspectie niet of nauwelijks deskundige controle uit te oefenen op de kwaliteit van het muziekonderwijs. Wij vragen de minister erop toe te zien dat dit wél gebeurt. Pas dan zullen alle scholen ervaren dat ook dit belangrijk is.

Bovendien is er een ernstig gebrek aan goed geschoolde docenten. De aandacht van de pabo's voor muziek wisselt sterk. Inzet van vakdocenten zal zeker helpen, maar daarbij doet zich iets buitengewoon merkwaardigs voor. Afgestudeerden van de conservatoria zijn eerstegraads bevoegd muziekleraar. In het basisonderwijs geldt deze bevoegdheid echter niet. Daar staan zij te boek als onbevoegd en worden zij navenant slecht betaald.

Dat onderstreept maar weer eens hoe hoognodig het achterhaalde gradenstelsel in het onderwijs op de schop moet, maar wij hebben inmiddels leren accepteren dat dit een zaak van lange adem is. De berg komt daarom maar naar Mohammed: wij kiezen voor het stichten van een verkorte opleiding vakleerkracht muziek voor het basisonderwijs. Tien conservatoria kunnen samen in 5 jaar tijd 500 mensen opleiden. Zij kunnen een veelvoud aan scholen bedienen. Dat is niet alleen goed voor de kwaliteit van muziek, het levert ook een bijdrage aan de bestrijding van het lerarentekort.

Ook het speciaal onderwijs verdient naar onze mening extra aandacht. Er is behoefte aan een opleiding voor muziekconsulenten, die leraren kunnen bijstaan in het ontwikkelen van deskundigheid. Daarnaast is behoefte aan aangepast materiaal. Wij hebben een amendement ingediend dat al dit moois mogelijk maakt voor de prachtige prijs van nog geen 1,5 mln euro per jaar. Dat lijkt mij toch een aanbod waar de minister nauwelijks "nee" tegen kan zeggen. Als beide opleidingen volgend studiejaar van start gaan, is in 2002 zelfs maar € 450.000 nodig. De opleiding start immers pas in september.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik luister met belangstelling naar dit initiatief. Ik vind er veel waars in. Ik vraag mij wel af wat dit kan of zal betekenen voor het reguliere curriculum van de pabo-studenten. Moet de component muziek niet door iedereen worden aangeleerd of beoefend en dus ook worden uitgestraald? Dat vind ik veel beter dan deze extra maatregel, hoewel die ons uit het dal kan helpen. Dat erken ik. Wat vindt mevrouw Barth van deze beschouwing?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben het met de heer Van der Vlies eens, maar er is wel een probleem. Op papier is het voor de pabo's goed geregeld. Dat heb ik althans uit het rondetafelgesprek begrepen. Het staat in de bevoegdheidseisen voor nieuwe leraren en het wordt op de pabo's ook aangeboden, maar de kwaliteit en prioriteit verschillen enorm per opleiding. Sommige pabo's doen er heel veel aan, andere pabo's komen er nauwelijks aan toe. Daar is zeker aandacht voor nodig, maar wij hebben er nu voor gekozen om het zwaartepunt bij de vakopleiding te leggen omdat dit een extra bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het lerarentekort. Omdat wij met 1,5 mln euro twee van zulke prachtige vliegen in één klap konden slaan, hebben wij ervoor gekozen het voorstel te doen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het voorstel is overkomelijk en het kan ook helpen, maar wij moeten niet aan het verkeerde eind trekken. Dit is mijn kanttekening bij het voorstel.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik wil er zeker niet voor pleiten om het goede de vijand te laten zijn van het betere. Het is een kwestie van en/en, maar voor deze opleiding hadden wij dat geld nodig. Daarom dienen wij nu hierover een amendement in.

Ik houd het de bewindslieden maar voor: het amendement kan inmiddels rekenen op brede steun. Wij roepen de bewindslieden dan ook op, deze mogelijkheid op te pakken en met enthousiasme uit te bouwen.

Goed onderwijs leert kinderen niet alleen, het vormt ze ook. De invulling die de school geeft aan haar pedagogische opdracht maakt naar onze mening integraal onderdeel uit van haar kwaliteit. Mijn fractie juicht het daarom zeer toe dat een en ander nu goed verankerd is in de Wet op het onderwijstoezicht. De overdracht van normen en waarden in het onderwijs is al snel goed voor een verhit debat, helemaal als de vraag om de hoek komt of de overheid daarin een taak zou hebben. Voor mijn fractie staat vast dat het primaat van de opvoeding van kinderen bij hun ouders ligt. Daarover laat ik geen misverstand bestaan. Maar ook hiervoor geldt dat de school een unieke rol kan spelen.

De school is voor de meeste kinderen de eerste en in elk geval de meest langdurige kennismaking met de samenleving. Zij leren daarin hun plek te vinden in een groter verband, iets waar gezinnen met gemiddeld 1,8 kinderen tegenwoordig alleen al om praktische redenen wat minder geschikt voor zijn.

Op school leren kinderen bovendien dat er verschillen bestaan tussen mensen, opvattingen, gevoelens en ervaringen. Leren omgaan met verschillen, verschillen leren waarderen en respecteren, dat is de basis van burgerschap. Rond het concept burgerschap komen de verantwoordelijkheid van ouders, school en overheid in het grootbrengen van kinderen samen. Zij groeien ook op als lid van een gemeenschap: de Nederlandse samenleving. Daarin zullen zij hun weg moeten kunnen vinden. De school is bij uitstek geschikt, kinderen de daartoe noodzakelijke kennis en vaardigheden bij te brengen. Zelfstandigheid, gemeenschapszin, kennis van onze parlementaire democratie en internationaal burgerschap zijn daarbij onmisbare trefwoorden.

Het zou voor de hand liggen, te zeggen dat dit onderwerp na 11 september actueler is dan ooit. Dat zou zo kunnen zijn, omdat de aanslagen ons hebben geconfronteerd met de kwetsbaarheid en tegelijkertijd de veerkracht van onze democratie. Onze fractie is geschrokken van scholen die weigerden om rond de herdenkingen van 11 september met hun leerlingen de discussie aan te gaan. Zij zouden dat juist actief moeten doen. Van ons mag de overheid scholen er best op aanspreken of zij werk maken van het opvoeden van kinderen tot volwaardige burgers. Let wel: of en niet hoe.

Het betekent naar onze mening ook dat wat er allemaal aan kerndoelen in de basisvorming zou moeten sneuvelen, kennis van de parlementaire democratie en de basisbeginselen van rechten en plichten die elke inwoner van Nederland heeft, niet mag ontbreken. Het is echter ook belangrijk dat scholen jongeren de ruimte bieden om concreet te experimenteren met burgerschap. Eigenlijk zou elke school in het voortgezet onderwijs daar ruimte voor moeten bieden. Er zou een potje met geld moeten zijn voor de schoolkrant, deelname aan de medezeggenschapsraad of een schoolparlement, studiepunten voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het kan allemaal. Wij vragen of de staatssecretaris bereid is, haar creativiteit op dit onderwerp los te laten en de Kamer daarover te berichten.

De waarde van goed onderwijs valt niet in geld uit te drukken, maar wij ontkomen er niet aan het daarover toch te hebben. Immers, wij, dat wil zeggen de minister, de staatssecretaris en volksvertegenwoordigers mogen erop aangesproken worden dat wij er alles aan doen, goed onderwijs mogelijk te maken. Uiteindelijk zijn het de mensen voor de klas die het moeten doen, maar het is onze verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de voorwaarden waarbinnen het mirakel van een lerend kind zich voltrekt, optimaal zijn. Daarom heeft mijn fractie vorig jaar het kabinet gevraagd om een meerjarig investeringsplan voor het onderwijs. De minister heeft het ook toegezegd, maar het is gebleven bij het uitwerken van opties. Wij betreuren dat. Het plan had moeten dienen om de sector perspectief te geven, om te laten zien hoe onze economische groei kan worden versterkt via de kennis-infrastructuur om scholen in staat te stellen als autonome, professionele organisaties echt eigen beleid te voeren. Daarvoor moeten zij toch weten waaraan zij financieel toe zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wij kunnen ons allemaal herinneren hoe emotioneel mevrouw Barth was tijdens het debat over het meerjarig financieringsprogramma. Dat programma is er niet gekomen en nu legt zij zich neer bij een verbale motie van treurnis. Waarom blijft zij zo vriendelijk tegen de minister van Onderwijs?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb gezegd dat wij het uitblijven van het meerjarig investeringsprogramma betreuren. Dat is een stevige uitspraak.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Nou, nou! Waarom zet u dat niet om in een motie van wantrouwen? Dan laat u krachtig weten wat u echt van plan bent.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik zie de minister al in zijn handen wrijven. Als ik ook maar een seconde de illusie had dat het meerjarig investeringsplan er eerder door komt, dan zou ik er misschien over willen nadenken. Ik ben er echter volledig van overtuigd dat dit niet helpt. Ik heb liever een minister die er zit, die de betrokkenheid bij het onderwijs heeft die deze minister toont en die de betrokkenheid ook omzet in een concreet plan. Dat concrete plan wilden wij overigens allemaal hebben. Die wens werd kamerbreed geuit.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Heeft het misschien te maken met het feit dat ook een zekere mijnheer Kok op de achtergrond hierbij een rol heeft gespeeld?

Mevrouw Barth (PvdA):

Wil de heer Rabbae dat wij ook de premier in één moeite door wegsturen? Dat lijkt mij niet zo'n goed idee. Het is voornamelijk van belang dat het meerjareninvesteringsplan er komt. Ik hoop dat de heer Rabbae dat nog steeds met ons eens is. Vorig jaar was hij dat in elk geval wel met ons eens. Wij willen ons daar dus voor ook inspannen. Het is heel erg belangrijk voor de sector, maar ook voor Nederland als geheel, dat men in het onderwijs weet waar men aan toe is.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik begrijp uit de woorden van collega Barth dat de PvdA-fractie zich daarvoor wil inspannen. Ik neem aan dat die inspanning resulteert in een opdracht aan de minister. Ik wil graag weten welke opdracht dat dan is. Als het meerjareninvesteringsplan nog moet komen, dan mag dat wel heel snel gebeuren, want dat MIP-je is nu niet meer dan een mopje geworden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik sluit mij daarbij aan, in zoverre dat ik mevrouw Hamer toch wat helderder vond. Uit haar woorden meende ik te hebben begrepen dat de PvdA-fractie wil dat er binnen een paar maanden, dus voor de verkiezingen, alsnog een MIP komt te liggen. Heb ik dat goed begrepen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Daarvoor wil mijn fractie inderdaad een uiterste inspanning leveren. Daarom vraag ik de minister en de staatssecretaris ook om daarmee aan de slag te gaan. Wij weten allemaal waar de problemen in het funderend onderwijs liggen. Wij weten allemaal dat de schoolbudgetten nog omhoog moeten. Dat vindt de minister zelf ook. Wij weten allemaal dat er bij de materiële bekostiging sprake is van een tekort van 350 mln gulden. Wij weten allemaal dat ICT nog niet tot volle uitwerking is gekomen en wij weten allemaal dat de schoolgebouwen nog verder moeten worden gemoderniseerd. Dat zijn allemaal thema's waarvoor een breed politiek draagvlak bestaat. Het zou mijn fractie een lief ding waard zijn als dat brede politieke draagvlak nog voor de verkiezingen wordt verzilverd.

De heer Cornielje (VVD):

Toen de Verkenningen werden gepresenteerd, zei de minister-president dat dit een uitwerking was van een meerjarig investeringsperspectief. De PvdA-fractie heeft dat toen geaccepteerd. Bij de algemene politieke beschouwingen heb ik de heer Melkert hierover niets horen vragen. Waarom komt mevrouw Barth er dan na een half jaar opeens weer mee?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ook de heer Melkert betreurt het dat het meerjareninvesteringsplan er niet is gekomen. Misschien kan de heer Cornielje zich nog herinneren dat er tijdens de algemene beschouwingen andere thema's waren die om dringende aandacht van de Kamer vroegen. Bovendien kwam de begroting van het ministerie van OCW er nog aan. De heer Cornielje kan ervan uitgaan dat ik hier namens mijn gehele fractie spreek. Alle leden van mijn fractie willen heel graag dat dit perspectief er komt, al was het maar in de vorm van een politiek testament. Dat kan nooit kwaad, zelfs niet als je je eigen erfgenaam blijkt te worden. Dat laatste sluit ik niet uit.

De heer Cornielje (VVD):

Het verandert alweer in een testament. Dat biedt overigens weinig perspectief. Ik stel ook vast dat de heer Melkert het niet zo'n prioriteit vond dat hij er aandacht aan wilde besteden bij de algemene politieke beschouwingen. Waarvan akte!

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik vind dit een beetje flauw. Wij weten allemaal dat de aanslagen in Amerika de aandacht van alle woordvoerders tijdens de algemene beschouwingen hebben opgeëist. Dat betekende dat sommige zaken die mijn fractie wel belangrijk vindt, wat minder aandacht hebben gekregen. Dat geldt ongetwijfeld ook voor de punten die de heer Dijkstal toen naar voren heeft gebracht.

Voorzitter. Mijn fractie vraagt bij de financiële discussie speciale aandacht voor de 37 scholen in het voortgezet onderwijs die, zo meldde de staatssecretaris, al langer dan twee jaar met een gat in de begroting kampen. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris om diepgravend onderzoek te verrichten naar de oorzaken hiervan. Het mag niet gebeuren dat scholen failliet gaan.

De waarde van goed onderwijs valt niet in geld uit te drukken. Het moet ons erom gaan dat ieder kind een kans krijgt om op school tot bloei te komen. "Ieder kind tot zijn recht", zoals ik dat drie jaar geleden tijdens het eerste begrotingsdebat met deze bewindslieden heb genoemd. Daarvoor blijft mijn fractie zich ook de komende jaren inspannen.

De vergadering wordt van 19.15 uur tot 20.45 uur geschorst.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter. Wij behandelen vanavond de laatste begroting van het duo Hermans en Adelmund alias Loek en Karin. Het is een neo-sociaal-liberaal duo geworden. Zij hebben nog een half jaar voor de boeg, voor de komende verkiezingen. Het is een vlijtig duo. Zij hebben hard gewerkt en gezwoegd. Aan maatregelen en initiatieven heeft het niet ontbroken. In die zin was het af en toe "goede tijden, slechte tijden". Het is in ieder geval een duo dat naar elkaar luistert, alhoewel minister Hermans bij een aantal liberale stokpaardjes niet zo luistervaardig was. Uiteindelijk heeft de Kamer het in het parlementaire systeem voor het zeggen. Dat willen sommige bewindslieden niet altijd zo verstaan. Deze bewindslieden willen dat gelukkig wel. In die zin hebben wij het goed gerooid. De vraag is of zij het zo goed met elkaar kunnen vinden dat zij willen doorgaan. Daarop kunnen zij ingaan in hun eerste termijn. Ik ben daarin zeer geïnteresseerd. Buiten deze Kamer worden immers geweldige tegenstellingen gecreëerd en wordt er volop gepolariseerd.

Wij hebben een aantal kansen gehad, maar wij hebben ook een aantal financiële kansen gemist. Ik ben het dan ook voor een deel eens met de CDA-fractie. Weliswaar is er wat meer geld bijgekomen in de afgelopen periode. Het kon eigenlijk veel meer zijn, gezien wat dit kabinet heeft gedaan voor de infrastructuur. Wie de verkiezingsprogramma's van de politieke partijen leest, uitgezonderd die van de VVD, ziet dat het vrolijke tijden worden voor het onderwijs in de komende periode. Als de politieke partijen de rijen sluiten, is het helemaal goed voor de onderwijssector. Het zal echter niet allemaal koek en ei blijven. Het lerarentekort zal ons allemaal, ook deze minister en deze staatssecretaris, blijven achtervolgen als een belangrijk gat in een goede voorziening voor de onderwijssector.

Ik heb als woordvoerder namens GroenLinks een voorstel te doen aan beide bewindspersonen, in de hoop dat dit in aanvulling is op hun gedachten tot meer armslag voor het aantrekken van leerkrachten. Het eerste punt is dat wij constateren dat meer dan 60% van de afgestudeerden aan de lerarenopleidingen de benen neemt naar andere sectoren dan het onderwijs. Het is heel urgent voor de minister om zich, bijna op individuele basis, te richten op potentiële afgestudeerden en op leerkrachten om zich te laten contracteren voor het onderwijs. Het lerarentekort moet als een belangrijke prioriteit worden beschouwd. De minister moet deze zaak dan ook serieus oppakken.

Dan kom ik op het tweede punt. Er werken veel leraren bij de overheid en in het bedrijfsleven. Het zou goed zijn als de bewindslieden onderzoeken onder welke omstandigheden de verschillende sectoren van de overheid en het bedrijfsleven bereid zijn om voor drie jaar leerkrachten uit te lenen aan het onderwijs. Daarna kunnen zij terugkeren naar hun oude functie of definitief voor het onderwijs kiezen. Dat moeten zij maar zelf bepalen. Het zou goed zijn om te kijken aan welke voorwaarden moet worden voldaan om deze mensen los te weken van hun functie en om ze te interesseren voor het onderwijs. Als de eerste noden gelenigd zijn, kunnen wij overgaan tot een reguliere aanpak. Onderwijs is in mijn ogen een nationale prioriteit.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wat is het verschil tussen dit voorstel en de zij-instroom?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Deze mensen zijn al leraren. Zij-instromers kunnen ook personeelschef zijn.

Mevrouw Barth (PvdA):

U zegt dat wij mensen uit het bedrijfsleven moeten stimuleren om een paar dagen in de week voor de klas te gaan staan. Met de interim-wet Zij-instroom is dat echter al mogelijk. Wat is het verschil dan?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik wil dat eerst een afspraak wordt gemaakt met betrokkenen en hun werkgevers. Ik heb het over leraren die door verschillende omstandigheden werkzaam zijn in andere sectoren van de maatschappij dan het onderwijs. Mijn idee is dat zij fulltime beschikbaar zijn voor het onderwijs gedurende een periode van drie jaar tot het moment dat er zicht is op een betere oplossing voor het tekort in deze sector. Daarna hebben deze mensen het recht om terug te keren naar hun oude plek. Dat is iets anders dan het beleid ten aanzien van de zij-instromers. De zij-instromers kiezen definitief voor het onderwijs, maar dat is algemeen bekend. Daar hoef ik verder geen zendtijd aan de besteden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij hebben twee weken geleden met de minister gedebatteerd over de aanpak van het lerarentekort. Toen heeft de minister aangekondigd dat hij van plan is, net als voor het basisonderwijs is gebeurd, voor het voortgezet onderwijs herintreders aan te schrijven om ze te interesseren voor een langere aanstelling in het onderwijs. Dat is ook een structurele oplossing voor het lerarentekort. Wat is het verschil tussen dat voorstel van de minister en uw plan?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dit voorstel is complementair aan het voorstel van de minister. Zijn voorstel houdt in dat mensen definitief worden losgeweekt van hun huidige baan en kiezen voor het onderwijs. Dat kan betekenen dat hij slechts een deel van de mensen aanspreekt, te weten de groep mensen die definitief wil kiezen voor het onderwijs. Ik wil dat de mensen die voor ander werk dan het onderwijs kiezen zich met het oog op de noodsituatie in het onderwijs en in overleg met hun werkgevers bereid verklaren om voor een periode van drie jaar hun krachten ter beschikking te stellen van het onderwijs. Daarna kunnen zij terugkeren naar hun oude functie. Er is dus sprake van een uitleenconstructie. Het voorstel van de minister houdt in dat mensen definitief kiezen voor het onderwijs. Mijn plan is een aanvulling op het plan van de minister.

Dan kom ik bij het derde punt. Het moet mogelijk zijn om in deze noodsituatie te kijken in hoeverre wij personeel uit landen als België, Duitsland en Frankrijk kunnen werven voor ons onderwijs. Er zijn mensen die op een gegeven moment om hun moverende redenen een sabbatsverlof nemen. Zij gaan een jaar lang iets anders doen of stoppen helemaal met het werk om zich te bezinnen op hun verdere carrière Dat kunnen ook leraren zijn. Het zou goed zijn als deze mensen een jaar in het onderwijs kunnen doorbrengen om te kijken of zij definitief voor het onderwijs willen kiezen. Zo niet, dan hebben zij in elk geval een jaar lang geholpen met het opvangen van ons lerarentekort.

Het laatste punt is het benutten van de stagemogelijkheid die universiteiten en hogescholen bieden. Universiteiten en hogescholen zouden hun studenten in staat kunnen stellen, als stagiair in een school te werken. Dat heeft twee voordelen. Het eerste is dat studenten nieuwe kennis op hun terrein inbrengen bij de aanwezige leerkrachten. Dat is goed voor de wisselwerking. Het tweede is dat zij in de school kunnen assisteren, als zelfstandige en autonome onderwijskrachten. Bovendien leren deze studenten het onderwijs van dichterbij kennen, of zij nu biologie, wiskunde, Frans of wat dan ook studeren. De kennismaking met de sector blijft zo niet beperkt tot de studenten van de pedagogische academie en van de lerarenopleidingen. Wellicht springt zo ook bij de anderen de vonk van het onderwijs over, zodat zij later, na het beëindigen van hun studie, willen terugkeren.

Deze vijf punten leg ik graag voor aan de bewindspersonen. Ik ben zeer geïnteresseerd in hun reactie. Wij doen allemaal ons best om te kijken of er nog mogelijkheden zijn die voor de sector kunnen worden uitgebuit.

Dank zij een bundeling van krachten van de Kamer en de staatssecretaris zijn wij met het onderwijsachterstandenbeleid op de goede weg. Wij hebben niet alle problemen kunnen oplossen, integendeel. Er wordt echter geïnvesteerd in de goede richting. Uit een onderzoek onder Molukse derdegeneratiekinderen blijkt dat die nog steeds problemen hebben in het onderwijs, terwijl wij eigenlijk allemaal dachten dat de derde generatie Molukse jongeren het gewoon zou gaan maken. Mevrouw Adelmund weet ervan. Zij was onlangs in Utrecht op een onderwijsdag voor Molukse jongeren.

Het is dus nodig heel alert te blijven op de ontwikkeling van de derde generatie Turken, Marokkanen en anderen. Dit brengt mij op een ander voorstel. Een delegatie van de Kamer heeft eens gesproken met de Onderwijsraad. Ondanks vele jaren les geven aan kinderen met een andere sociale en culturele achtergrond is er nog geen instrumentarium ontwikkeld dat effectief is voor het les geven aan deze kinderen. Kan de staatssecretaris de Onderwijsraad om advies hierover vragen? Ik heb begrepen dat de toenmalige Onderwijsraad zeer geïnteresseerd was in deze vraagstelling, onder de toenmalige voorzitter. Ik kan mij niet voorstellen dat de huidige Onderwijsraad hier helemaal ongevoelig voor zou zijn. Ik hoop dat ik duidelijk ben. Zo niet, dan kom ik hierop terug. Nagegaan zou moeten worden in hoeverre het les geven aan kinderen met een andere achtergrond effectiever kan zijn dan tot op dit moment het geval is geweest.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wat is het verschil met het advies dat wij net van de Onderwijsraad hebben gehad?

De heer Rabbae (GroenLinks):

De gewichtenregeling is een soort boekhoudkundige toekenning van gewichten aan kinderen met een bepaalde achterstand. Ik heb het over de inhoudelijke, pedagogisch-didactische benadering van het les geven aan kinderen met een andere achtergrond. Tot nu toe is NT 2 ontwikkeld. Dat geeft enige oriëntatie op deze kinderen. Les geven aan deze kinderen is echter nooit een gemakkelijke, eenduidige taak. Mensen doen hun best in het onderwijs, maar het blijft een inspanning om greep te krijgen op de ontwikkeling van kinderen. Soms komen zeer intelligente kinderen door taalproblemen in een heel andere schoolrichting terecht dan zij eigenlijk zouden aankunnen. Het zou goed zijn als wij dit zichtbaar zouden kunnen maken en op dat gebied iets nieuws zouden kunnen betekenen. Hoe dan ook moet dit zichtbaar worden gemaakt. Als het niets oplevert, hebben wij in ieder geval ons best gedaan om te bezien hoe instrumenteel zo goed mogelijk met deze kinderen kan worden gewerkt in het onderwijs.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U vraagt nu eigenlijk om een onderwijskundige methode, maar dat lijkt mij eerlijk gezegd niet de taak van de Onderwijsraad. Als u bestuurlijk iets wilt, verwijs ik u naar het recente advies over de gewichtenregeling, dat wij dan eerst maar eens moeten gaan bespreken. Of u wilt iets methodisch, maar dan is de Onderwijsraad niet de juiste partner.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik zeg ook niet dat ik het gelijk volledig aan mijn kant heb. Ik zoek naar een weg om greep te krijgen op deze component van het probleem. Naar ik begreep, is de Onderwijsraad hierin geïnteresseerd. Als het beter via een ander orgaan kan, dan is dat mij best. Ik ben niet met de Onderwijsraad getrouwd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

In de Kamer zijn verschillende moties aangenomen en ook zijn suggesties gedaan om in de lerarenopleiding pedagogiek voor deze kinderen te ontwikkelen. Het is dan toch veel logischer om dat nu verder te stimuleren en eventueel te faciliteren? Dat is toch beter dan nu weer iets nieuws te beginnen?

De heer Rabbae (GroenLinks):

U wilt toch niet zeggen dat daarmee alle mogelijke problemen rondom deze kinderen kunnen worden aangepakt. Het is prima dat dit wordt opgepakt, maar ook uit gesprekken met mensen op school maak ik op dat men nog steeds zoekt naar de aanpak die ertoe leidt dat dit soort kinderen – bijvoorbeeld kinderen van asielzoekers – maximaal kunnen scoren in het onderwijs. Dat is mijn wens. Dat moeten wij uitproberen. We moeten een poging doen om allerlei nu nog niet zichtbare elementen zichtbaar te maken. Of dat nu via de Onderwijsraad of een ander orgaan loopt, is mij om het even.

De heer Van Bommel (SP):

Toen u over dit onderwerp begon, dacht ook ik aan de gewichtenregeling. Bij een onderwijsinhoudelijke en pedagogisch-didactische aanpak kan ik mij veel voorstellen, maar GroenLinks maakt in haar verkiezingsprogramma ook opmerkingen over de segregatie in het onderwijs. Ik dacht dat u daar nu ook iets over zou zeggen. Denkt u dat het doorbreken van die segregatie ook een bijdrage kan leveren aan het bevorderen van schoolprestaties van allochtone leerlingen?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Los van de vraag of het de prestatie van alle kinderen – dus ook de allochtone – kan bevorderen, ben ik principieel voor het opheffen van deze segregatie. De ellende is echter dat dit als gevolg van de huisvestingssituatie en het gedrag van sommige autochtone ouders gewoon niet lukt. In dit vrije land kunnen en willen wij de mensen hun vrije schoolkeuze niet ontnemen. Dan blijven wij zitten met witte en zwarte scholen. In die situatie moeten wij ernaar streven in alle scholen – dus ook de zwarte scholen – de prestaties van kinderen zo maximaal mogelijk te laten zijn. In de regio Berlijn in Duitsland kent men overigens het systeem dat kinderen moeten worden ingeschreven in de wijk waar zij woonachtig zijn. In veel Nederlandse wijken zou dat een oplossing zijn, maar in Amsterdamse wijken als Bos en Lommert en Zuidoost betekent het in feite niets omdat daar een concentratie van allochtone kinderen is. In ieder geval zou het een verandering van 10% ten opzichte van de huidige situatie kunnen betekenen. Ik ben er eigenlijk wel voor om te bekijken hoe kinderen leren op "gemengde" scholen, maar de plek waar zij wonen, maakt dit moeilijk.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik heb alle begrip voor dit standpunt in die zin dat ik erken dat de omstandigheden zo zijn, maar als de fractie van GroenLinks constateert dat er op dit punt een probleem is, waarom zoekt zij dan niet met de SP en wellicht andere fracties in deze Kamer naar mogelijkheden om deze situatie te doorbreken?

De heer Rabbae (GroenLinks):

De mogelijkheden die u tot nu toe heeft ontvouwd, komen neer op spreiding van allochtone kinderen. Dat vind ik niet juist; als je leerlingen verspreidt, moet je alle kinderen verspreiden over verschillende scholen. Een aantal jaren geleden is dit in Gouda geprobeerd; het is op een mislukking uitgelopen, dus ook deze gemeente is hiervan teruggekomen. Wij zijn dus niet blind voor allerlei mogelijkheden, maar je merkt gewoon dat sommige oplossingen in de praktijk niet werken. Ik heb liever het model van Amersfoort, waar een D66-wethouder geprobeerd heeft om met scholen afspraken te maken over een evenwichtige verdeling over die scholen. Dat lijkt mij een goede aanpak.

De heer Van Bommel (SP):

Maar dan is de hamvraag of GroenLinks vindt dat er bij de spreiding van leerlingen een taak voor de overheid is of dat dit puur aan de vrije wil van de ouders moet worden overgelaten. Bij dit laatste weten wij dat er weinig bereikt wordt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb duidelijk aangegeven dat de vorm van spreiding die tot nu toe geprobeerd is, mij niet aanspreekt, omdat allochtone kinderen er eenzijdig door belast worden en omdat zo'n maatregel niet werkt.

Voorzitter. Dan de pluriforme scholen. Telkens als er een conflict in de wereld uitbreekt – de Golfoorlog, de aanslagen in de VS, de oorlog in Afghanistan etc. – worden wij in Nederland eigenlijk door elkaar geschud. Alles wat er opgebouwd is, wordt door zulke ontwikkelingen teniet gedaan en er moet weer bij nul begonnen worden. Hieruit blijkt dat wij elkaar eigenlijk niet goed kennen, ook al vertoeven wij al jaren met elkaar op dezelfde plek. Dit betekent dat wij bij zo'n crisis elkaar hoofdzakelijk met vooroordelen en gebrek aan kennis bestoken. Dit is voor mij een reden om voor te stellen, een onderwijsprogramma te ontwikkelen op basis van de bestaande vakken, bijvoorbeeld maatschappijleer, voor de basisschool en het voortgezet onderwijs, maar ook voor hogeschool en universiteit. Met zo'n programma zouden de kinderen dan hoofdzakelijk kennis opdoen over zichzelf, over hun cultuur, hun godsdienst, maar ook over cultuur en godsdienst van andere kinderen. Dit zou in ieder geval bewerkstelligen dat kinderen inzicht krijgen in hun eigen positie; denk aan de Marokkaanse jongeren die weigerden om de bekende bijlage van de NRC te bezorgen, omdat zij dachten dat die in strijd was met de islam. Dit gaf aan dat veel kinderen niet eens weten wat hun achtergrond betekent, laat staan dat zij de anderen beter zouden kunnen leren kennen. Het zou goed zijn als wij via het onderwijs investeren in een harmonieuze samenleving, waarin wij elkaar veel beter kennen dan nu via het interculturele onderwijs, dat in mijn karikaturale definitie niet meer is dan wat Marokkaanse, Turkse en Surinaamse hapjes. Dit is interessant, maar hierbij leer je elkaar niet in de diepte kennen. Mijn verzoek aan de bewindspersonen van OCW is of een commissie dan wel de Onderwijsraad kan worden gevraagd hoe zo'n aanpak het beste handen en voeten kan krijgen in het onderwijs.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Sluit dit idee aan bij mijn suggestie om methoden te ontwikkelen of extra mogelijkheden te creëren om, als scholen dit wensen, meer inhoud te kunnen geven aan de bestaande opdracht om levensbeschouwelijk onderwijs of godsdienst onderwijs gestalte te geven, vooral in het primair onderwijs? Of denkt u aan een volstrekt nieuw vak, waarin dit niet geplaatst kan worden?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijn voorstel wordt gedaan vanuit een bepaalde invalshoek. Ik zie wel dat uw voorstel een raakvlak heeft met mijn gedachte. De benadering van mevrouw Barth over normen heeft een raakvlak met ons beider gedachtevorming op dit punt. Wij moeten voorkomen dat het een zo complex geheel wordt dat de bewindslieden gemakkelijk kunnen zeggen dat zij er niet aan beginnen. Wij moeten dus datgene wat wij willen, terugbrengen tot een herkenbare, makkelijk uitvoerbare kern van een onderwijsprogramma, zodat de kinderen inzicht krijgen in elkaars positie, op alle niveaus, in de hoop dat wij op den duur een samenleving hebben van mensen die elkaar goed kennen en ertoe bereid zijn, elkaar te respecteren en niet alleen op basis van vooroordelen met elkaar om te gaan. Zoals ik afgelopen zaterdag gezegd heb in aanwezigheid van een aantal collega's, is investeren in onze samenleving even belangrijk en misschien nog belangrijker dan de Deltawerken. De Deltawerken liggen vast en mensen hebben verschillende redenen om dingen te doen die niet helemaal passen binnen datgene wat wij wenselijk achten. Daarom is het belangrijk dat wij erin investeren.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Wij weten allemaal dat een onderzoek door de Onderwijsraad lang duurt. Voordat wij over de uitkomsten gedebatteerd hebben, zijn wij weer een heel stuk verder. Ik kan mij voorstellen dat u actie op korte termijn wilt. Acht u in de tussentijd dat het onderzoek loopt, maatregelen denkbaar waarmee scholen die nu een behoefte uiten, geholpen kunnen worden?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als de scholen erom vragen en het mogelijk is, hun hulp te bieden, vind ik dat absoluut denkbaar. Als het enige tijd kost om iets te ontwikkelen dat goed gedoseerd, gewichtig en passend in alle stadia van het onderwijs is, lijkt het mij goed om hiervoor geduld op te brengen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Uw verhaal loopt inderdaad een heel eind mee met het verhaal dat ik net zelf heb gehouden en met de basisintenties die de fractie van het CDA naar voren heeft gebracht. De interruptie van mevrouw Ross doet bij mij de vraag rijzen of u een apart vak wilt invoeren waarin de overdracht van normen en waarden een plaats moet krijgen, of dat u het breder ziet dan dit.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het is jammer dat je in het kader van de begrotingsbehandeling beperkte spreektijd hebt. Ik zou misschien niet uren, maar wel graag diepgaand met u van gedachten wisselen.

De voorzitter:

Nee, dat gaan wij niet doen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat kan ik sowieso niet doen, helaas.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik zag de voorzitter al zuchten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als wij een nieuw vak creëren, dan wordt het sowieso moeilijk in het onderwijs. Zoals u weet, is het onderwijs overvol. Ik zoek ruimte binnen een bestaand vak waarin zo'n benadering, gedoseerd en gedifferentieerd over alle onderwijsniveaus, de kinderen, leerlingen en studenten goed equipeert in goed gedrag, in een soort schoolse etiquette, in het kennen van de belangrijke dingen van Nederlanders, van autochtonen, van Marokkanen, van Turken, van Surinamers. Komen die kinderen allemaal als het ware uit de lucht vallen of hebben zij ook filosofen, denkers op de achtergrond die zijzelf niet eens kennen, laat staan de autochtonen en andersom? Dan wordt de multiculturele samenleving echt een verrijking, niet alleen in termen van wensen, maar ook in termen van kennis. Je kunt zo internationale burgers creëren die niet alleen binnen Nederland kunnen functioneren, maar ook daarbuiten een meerwaarde kunnen hebben.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter. Mag ik nog een heel korte vraag stellen?

De voorzitter:

Maar dan wel graag heel kort. Wij hebben nog een zestal sprekers. Als wij heel weinig interrumperen, duurt het debat zeker nog anderhalf uur. Wij willen het debat vanavond wel afronden, dus ik vraag u nogmaals om uw interrupties aan de korte kant te houden en meteen to the point te komen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat zal ik zeker doen. Het lijkt mij van belang dat wij proberen om dit thema breder te trekken dan een apart vak. Het moet eigenlijk verweven zijn in het hele programma van de school. Daarom lijkt het mij ook goed om niet de omweg van de Onderwijsraad te kiezen. Mevrouw Ross heeft groot gelijk dat dat heel lang duurt. Bovendien heb je het daarmee niet op de school. Het is misschien heel slim om aan te haken bij de Wet op het onderwijstoezicht en daarin een aantal kernthema's neer te leggen waarmee de scholen zelf aan de slag kunnen gaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het gaat om de beste weg. Als u die weg ziet en als die goed werkt, is dat prima. Het gaat er niet om dat ik mijn punten wil scoren. Het gaat erom hoe wij dat kunnen bereiken. Het is een goede zaak als die gedachte van de juiste weg wordt gedeeld door de Kamer en de bewindspersonen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het gaat niet aan een dergelijke belangrijke gedachte meteen "koud te stellen" door er heel kritisch over te zijn. Maar toen ik u hoorde, dacht ik even: doen die scholen dat dan niet? Dat is de ene kant van de zaak. De andere kant is dat, als er een probleem is – ik wil dat graag met u verkennen – het niet alleen in alle leeftijden en alle schoolsoorten, maar ook in alle denominaties moet passen. Dat bent u toch wel met mij eens?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik ben het daarmee eens. Ik begrijp dat u het ook zo ziet. Dat is prima.

Voorzitter. Ik kom tot de schoolinternaten. Dit punt heb ik mede opgepakt dankzij de steun vanuit de Kamer, met name van de PvdA en het CDA. Ik heb minister Hermans gevraagd of hij bereid was om ons te ondersteunen via ambtelijke versterking, zodat wij konden werken aan een wettelijke regeling op dit punt. Dat heeft de minister gedaan. Mevrouw Arib en ikzelf zijn bezig met een soort wettelijke regeling voor de financiering van deze schoolinternaten. Wij hebben op een gegeven moment een gesprek gehad met een delegatie van het kabinet in de persoon van de heer Van Boxtel, want mevrouw Adelmund en mevrouw Vliegenthart konden niet aanwezig zijn vanwege hun agenda's. Daaruit bleek dat het kabinet dit idee fantastisch vond, maar er op dat moment geen cent extra voor wilde voteren. Later heb ik begrepen dat minister Van Boxtel toch zo'n 10 mln gulden hiervoor beschikbaar wilde stellen. Tot op dit moment heb ik er niks concreets van gezien. Misschien ligt het aan mij, misschien ligt het aan het kabinet zelf; ik hoor het wel. Zijn beide bewindspersonen bereid om middelen beschikbaar te stellen voor dergelijke initiatieven, die goed werken voor kinderen die structuur nodig hebben en in het kader van schoolinternaten beter tot hun recht kunnen komen en hun carrière veel beter kunnen opbouwen dan thuis, helaas, maar met instemming van hun ouders in zo'n voorziening worden geplaatst? Mijn fractie denkt samen met de fracties van de PvdA en het CDA aan een bedrag van 10 mln gulden om de verschillende initiatieven daadwerkelijk te steunen. Is de minister bereid om zijn ambtelijke ondersteuning te blijven verlenen, zodat wij op dit punt tot een rijksbijdrageregeling kunnen komen?

Voorzitter. Ik had het nog willen hebben over de bachelor-masterstructuur en over de jongerenorganisatie binnen het middelbaar beroepsonderwijs, maar gezien het gebrek aan spreektijd zal ik daar in tweede termijn op terugkomen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. In een Kamerdebat enige weken geleden heeft de minister het volgende gezegd: als vader van vier kinderen wil ik weten wat de kwaliteit van het onderwijs is. Nou heb ik zelf geen kinderen, maar ik heb wel twaalf neefjes en nichtjes, in leeftijd variërend van twee maanden tot twintig jaar. Ik volg het dus op de voet. Onlangs had ik een neefje van bijna twee te logeren. De ouders vertrouwden de zorg voor Tom aan ons toe. Toen ervoer ik een enorme verantwoordelijkheid. Ik speelde met Tom, lerend spelen of spelend leren, en herontdekte waarom ik indertijd leraar geworden ben. Hij ontdekte dat waarschijnlijk ook. Ik ontdekte ook weer waarom ik bewust gekozen heb voor de onderwijsportefeuille toen ik hier Kamerlid werd. Ik wilde mij inspannen voor ontplooiingsmogelijkheden voor ieder mens. Dat zie ik eigenlijk ook bij beide bewindspersonen en zag ik bij de vorige bewindspersonen. Ook in de vorige periode hebben wij ons namelijk ingezet voor de belangen van individuele mensen.

Een belangrijk facet is het lokaal onderwijsbeleid. Gemeenten en scholen hebben een eigen verantwoordelijkheid behouden. Gemeenten zijn ook in positie gebracht, bijvoorbeeld ten aanzien van de huisvesting en het achterstandenbeleid. Dat wil niet zeggen dat het lokaal onderwijsbeleid nu voor de eeuwigheid onveranderlijk zal zijn. Ik denk dat er in de toekomst echt iets moet gebeuren aan de huisvesting.

Ook bij het achterstandenbeleid zijn verbeteringen aan te brengen. Dat blijkt uit een drietal documenten. In het sociaal cultureel rapport staat dat er wel degelijk verbeteringen tot stand zijn gebracht, maar nog niet voldoende op het gebied van de Nederlandse taal. Ook de Algemene Rekenkamer heeft een rapport het licht doen zien. Daarin staat dat de effectiviteit van het achterstandenbeleid niet te meten is. De Onderwijsraad heeft onlangs een advies uitgebracht waarin de leerling centraal staat. Uit het advies wordt duidelijk dat achterstandsbestrijding via de taallijn tot de mogelijkheden behoort. Wij denken dat het achterstandenbeleid in dit opzicht aan herijking toe is. Het beleid verlangt een sturende overheid op afstand.

Sturing is een van de vier thema's die ik vandaag aan de orde wil stellen. Deze bewindslieden hebben een nieuwe visie op sturing gegeven. Zij spreken over richting, ruimte, resultaat en rekenschap. In de beleidsnota "Sterke instellingen, verantwoordelijke overheid" hebben zij twee jaar geleden een eerste vingeroefening gedaan voor de nieuwe visie op sturing. In de beleidsnota "Onderwijs in stelling", die vorig jaar verscheen, is deze visie helemaal ontplooid.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De heer Cornielje zegt dat er twee jaar geleden een eerste vingeroefening is gedaan. Hoe schat hij de activiteiten van de eerste twee jaar in?

De heer Cornielje (VVD):

Met het nieuwe regeerakkoord hebben de bewindspersonen een visie ontwikkeld om sturing te geven aan het onderwijs in de 21ste eeuw. U heeft zelf gezegd dat er een groot verschil is tussen deze bewindslieden en hun voorgangers. Met de nota "Onderwijs in stelling" hebben zij de scholen weer ruimte gegeven om zelf keuzes te maken.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

U zegt daarmee ook dat die visie er in de eerste twee jaar van deze kabinetsperiode nog niet was.

De heer Cornielje (VVD):

Men heeft gezocht naar een nieuwe visie. Er heeft een koerswending plaatsgevonden. Ik ben mijn bijdrage niet voor niets begonnen met te zeggen dat de vorige bewindspersonen ook belangrijk werk hebben gedaan. Zij hebben de gemeenten in beeld gebracht. Daar wilde ik niet aan voorbijgaan. Deze bewindslieden hebben een nieuwe visie ontwikkeld op sturing die is samen te vatten met: richting, ruimte, resultaat en rekenschap.

In convenant dat op 4 juli met de onderwijsvakorganisaties is gesloten (Scholen en professionals in stelling voor kwaliteit) zijn afspraken gemaakt over eigentijds onderwijs. Kernwoorden zijn: kwaliteit, gelijke kansen, variëteit en maatwerk. Wij beschouwen dit convenant van eenzelfde gewicht als het Schevenings akkoord van ongeveer tien jaar geleden. Er komt meer ruimte voor scholen, maar dan wel met verantwoording aan de deelnemers en aan de overheid. Deze filosofie klinkt liberalen als muziek in de oren.

Voor autonomievergroting en deregulering zijn belangrijke aanzetten gegeven, ook in het verleden. Dit geldt voor het hoger onderwijs en het mbo, maar ook voor het voorgezet onderwijs. Ik herinner aan de invoering van de lumpsum. Op deze weg moeten wij voort. Ook voor het onderwijsinhoudelijke programma is er de komende jaren meer autonomie en deregulering nodig. De belangrijkste ontwikkeling is de lumpsum voor het primair onderwijs. Wij stellen voor, hierbij langs twee lijnen te werken. In de eerste plaats moeten er deelbudgetten voor personeel, materieel, achterstandenbeleid en schoolbudget worden ingevoerd. In de tweede plaats moet er sprake zijn van bestuurlijke krachtenbundeling. Ik heb begrepen dat de regeling terzake weer voor twee jaar is verlengd. Het zou ons een lief ding waard zijn als die regeling beleidsrijker wordt ingevuld dan nu het geval is. Er kan bijvoorbeeld ruimte worden gemaakt om ook een coöperatie daaronder te brengen. Daarmee verenig je de kleinschaligheid in het primair onderwijs met niet-vrijblijvende samenwerking. De Vereniging voor bijzondere scholen heeft dit idee al eens op tafel gelegd en dit spreekt ons zeer aan. Ook bovenschools management kan onder de bestuurlijke krachtenregeling vallen. Wil de regering dit nader uitwerken en de resultaten daarvan voor de formatie aan de Kamer doen toekomen?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Dit klinkt buitengewoon interessant. Ik kan mij voorstellen dat een coöperatief samenwerkingsverband de ruimte krijgt om te bezien of men nog verder kan komen met deregulering.

De heer Cornielje (VVD):

Een coöperatie houdt in dat er een gemeenschappelijk doel is. Voor het overige blijft er sprake van zelfstandige, kleinschalige scholen. De kracht zit in de samenwerking. Als de bestuurlijke krachtenregeling beleidsrijker wordt ingevuld, kan de kleinschaligheid gehandhaafd worden, terwijl toch de krachten kunnen worden gebundeld. Daartoe roep ik de regering op.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Dat begrijp ik wel. Ik had het echter over deregulering. Wij hebben uitgebreid gesproken over de uitvoering van de motie inzake regelarme scholen. Het kan verrijkend zijn als scholen van elkaars ervaringen kunnen profiteren en ten opzichte van het departement gezamenlijk kunnen optrekken. Ik zie daar wel voordelen in.

De heer Cornielje (VVD):

Dat is ook mijn bedoeling. De lumpsum betekent eigen beleidsruimte, maar ook risico's voor de scholen. Die risico's kunnen gemeenschappelijk worden afgedekt. Als dat gebeurt, kunnen veel regels geschrapt worden. Ik ben het dus met u eens.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik vind de gedachte van de coöperatie heel interessant, maar ik zie niet het verband dat de heer Cornielje legt met de lumpsum. Hij wil de scholen langs twee kanten vrijheid geven. Maakt hij het daarmee niet ontzettend ingewikkeld? Is juist niet het interessante dat scholen zelf de keuze kunnen maken of zij hun geld aan achterstanden dan wel aan andere dingen willen besteden?

De heer Cornielje (VVD):

Wij staan voor de vraag: moeten wij de snelle scholen laten beginnen met de lumpsum in het basisonderwijs en de volgers wat later laten starten? Dat vind ik een weinig aantrekkelijk perspectief. Dan kan het voorkomen dat er in dezelfde straat één school is die de volle vrijheid heeft en een andere school die nog gebonden is aan allerlei regels. Daarom is het misschien beter om alle scholen vier deelbudgetten te geven. Dan hebben zij binnen die budgetten in ieder geval enige ruimte en dan kunnen wij op een later moment die lumpsum invoeren. Dat is een betere route dan te werken met voorhoedescholen en volgscholen. Dat was de eerste lijn. De tweede lijn is de lijn van de bestuurlijke krachtenbundeling. Ik vind dat wij niet alleen volgens de huidige invulling van bestuurlijke krachtenbundeling moeten werken, maar dat wij er ook interessante alternatieven onder moeten kunnen brengen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Juist de scholen die vooroplopen, zitten te springen om die ruimte en die moeten wachten op de volgscholen. Uw voorstel komt mij wat ingewikkeld voor.

De heer Cornielje (VVD):

Ik vind er ook risico's aan kleven om de voorhoedescholen al van start te laten gaan met een lumpsum in de komende periode, terwijl er in dezelfde straat een andere school staat die nog niet zo ver is. Dat leidt tot rare verhoudingen tussen die scholen. Misschien is dat te ondervangen door voor grotere budgetten vrijheid te geven, maar dan voor alle scholen en dan toch die schotten laten bestaan tussen de vier deelbudgetten. Ik vraag hierop de reactie van de regering en ik ben heel benieuwd naar het antwoord.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Maar wat zijn dan de risico's? Kunt u mij een voorbeeld geven waardoor de ene school in de straat last heeft van het feit dat de andere school vrijheid heeft in het besteden van het budget?

De heer Cornielje (VVD):

Ja, als er geschoven mag worden tussen personeel en materieel.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Waar heeft die andere school dan last van?

De heer Cornielje (VVD):

Dan kunnen er grote verschillen ontstaan in het onderwijsaanbod. Ik leg die vraag bij de regering om na te gaan of zij dat risico ook ziet. Wij hebben gezien dat het systeem van de voorhoedescholen is toegepast in het kader van de ICT. Toen waren er scholen die veel verder waren dan andere. Wij hebben toen heel wat debatten gevoerd over de vraag wat dit betekent voor de volgscholen en wij zitten nu nog steeds met de naweeën daarvan.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik begrijp u niet helemaal. U heeft gezegd voorstander te zijn van variëteit en ik denk dat met de lumpsum die variëteit nu juist geboden kan worden. Dan krijg je inderdaad verschillen in het onderwijsaanbod van scholen, maar het is de bedoeling dat wij regels stellen voor het eindniveau. Dus ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom u het zo ingewikkeld maakt.

De heer Cornielje (VVD):

Ik probeer stapsgewijs te gaan in de richting van lumpsum. Dat betekent dat de schotten tussen nascholing, ICT, schoolbegeleiding en MOA-budget weggehaald kunnen worden. Dat wordt het schoolbudget. Daarnaast ontstaan er dan misschien nog drie budgetten. Binnen die budgetten moet men zich richten op de gestelde doelen. Uiteindelijk is het ons streven om één lumpsum aan de scholen voor basisonderwijs te geven, als men daartoe in staat is. Wij willen geen brokken maken. Dat is de enige gedachte achter mijn voorstel. U ziet er meer problemen in dan ik.

Voorzitter. De financiële ruimte op de begroting is fors toegenomen. In 1998 was het budget op de begroting 38 mld en in 2002 51 mld gulden. Een toename van 13 mld gulden, waarvan de helft ongeveer voor nieuw beleid; nieuw beleid voor de groepsgrootteverkleining, voor schoolbudgetten, voor ICT, voor het beroepsonderwijs en ook voor het lerarenbeleid. De VVD wil deze lijn van investeringen doorzetten – dat heb ik overigens al vaker in dit huis betoogd – en dan met name in de komende periode ook voor het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs, waarbij wij de accenten willen leggen op werkdrukvermindering, bijvoorbeeld door ondersteunende functies te creëren, op het verbeteren van de werkomstandigheden, op gevarieerd ruimtegebruik en op het verkrijgen van moderne leermiddelen en inventarissen. Dit alles binnen het kader van meer ruimte voor de scholen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter. Kan de heer Cornielje verklaren hoe het komt dat de VVD van alle politieke partijen die tot nu toe hun programma's bekend hebben gemaakt, de enige partij is die lager inzet op investeringen voor het onderwijs?

De heer Cornielje (VVD):

Collega Rabbae heeft het over de conceptverkiezingsprogramma's. Het conceptverkiezingsprogramma van GroenLinks gaat uit van een economische groei van 2,75%. Dat is nu al niet reëel, maar dat is zeker in de toekomst niet reëel. Het lijkt mij beter om de bijgestelde verkiezingsprogramma's af te wachten, want die bijstelling zal nodig zijn. De fractie van GroenLinks heeft nul ruimte voor de bijstelling en het is zeer wel mogelijk dat de 4 mld gulden die zij opgenomen heeft, heel sterk neerwaarts bijgesteld moet worden. Ik wacht dus liever de reële verkiezingsprogramma's af. Ons verkiezingsprogramma heeft een veel duidelijker buffer. Men kan erop rekenen dat de miljarden die wij aangeven daadwerkelijk aan het onderwijs worden besteed.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U belooft nu dat de VVD straks meer in onderwijs wil investeren dan GroenLinks en de andere partijen.

De heer Cornielje (VVD):

GroenLinks heeft geen realistisch conceptverkiezingsprogramma. Dat is door vriend en vijand gezegd. Ik vind het wrang dat u juist de verkiezingsprogramma's vergelijkt. Als je uitgaat van een economische groei van 2,75% in deze tijd, wetende wat er allemaal in de wereld gaande is, dan getuigt dat niet van realisme.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik wil er geen verkiezingsdebat van maken. Dat komt nog.

Wij zullen GroenLinks buiten beschouwing laten en naar de andere partijen kijken. De investering van de VVD voor onderwijs is veel lager dan die van de andere partijen. Heeft u daar dan een antwoord op?

De heer Cornielje (VVD):

Wij hebben een zeer solide programma gemaakt. Daarin zijn buffers opgenomen die tegenvallers kunnen opvangen. Andere programma's hebben zo'n buffer niet. Het feit dat de economische groei afzwakt, geeft al aan dat in het programma van de VVD de meeste zekerheden zijn ingebouwd. Mij lijkt dat dit te denken moet geven.

De heer Eurlings (CDA):

De heer Rabbae raakt natuurlijk een gevoelige snaar. Heel veel programma's zijn zeer solide. Dat is door vriend en vijand erkend. Over de investeringen in de programma's van de verschillende partijen komen wij elkaar rond de verkiezingen nog wel te spreken.

De heer Cornielje zegt dat hij wil vooruitkijken naar een volgende periode en op die manier wil verdergaan, maar wij kunnen ook terugkijken. Het is goed om de geweldige extra slag die gemaakt is of zou zijn, op een juiste manier te waarderen. De heer Cornielje heeft mijn betoog in eerste termijn kunnen horen. Heeft hij een inhoudelijke repliek op bijvoorbeeld de uitspraak van prof. Bomhoff en anderen, dat het kabinetsbeleid op het gebied van onderwijsfinanciën hooguit een marginale verbetering is ten opzichte van het beleid van de vorige minister, Jo Ritzen?

De heer Cornielje (VVD):

Ja. Sinds 1998, toen wij aan deze kabinetsperiode begonnen, is er een stijging tot 51 mld gulden. Dat is 13 mld gulden! Ruim 6 mld gulden daarvan is bestemd voor nieuw beleid. Er is ook geld gegaan – en daar doelt Bomhoff waarschijnlijk op – naar prijsbijstelling en prijscompensatie. Ik vind het overigens prima dat dit gebeurt, want ook dat is nodig, maar ongeveer de helft is besteed aan nieuw beleid. In het vorige verkiezingsprogramma hadden wij overigens voldoende geld opgenomen voor de groepsgrootteverkleining. Dat had bij het CDA geen prioriteit. Wij hadden ook voldoende geld voor ICT, de schoolbudgetten en het schoonmaken van de scholen. Alle afspraken die wij het begin van deze kabinetsperiode hebben gemaakt, besloegen toen tezamen een bedrag van 2 mld gulden. Dat zouden wij met z'n allen extra uitgeven. Misschien herinnert de heer Eurlings zich dat nog wel. Dat is ruim 6 mld gulden geworden. Ik vind dat ik een heel goed antwoord heb op de stelling van de heer Bomhoff. Het is een veelvoud geworden van hetgeen wij hebben beloofd.

De heer Eurlings (CDA):

Dat is juist het punt. De heer Cornielje zegt nu ook dat het een veelvoud is, maar tegelijkertijd erkennen de mensen in de beroepskolom – van het vmbo tot en met het hbo – dat er niet veel ruimte is. Er knaagt iets. Erkent de heer Cornielje wat de heer Bomhoff zegt, namelijk dat veel meer aan prijsbijstellingen wordt uitgegeven dan ons wordt voorgehouden? In feit wordt dus veel minder geld in onderwijs geïnvesteerd. Het bedrag dat daarin wordt geïnvesteerd, is slechts marginaal hoger dan onder het beleid van Jo Ritzen het geval was. Is dat waar of niet?

De heer Cornielje (VVD):

Nee, dat is niet waar. De begroting is gegroeid van 38 mld gulden naar 51 mld gulden. Dat is 13 mld gulden erbij in deze drieënhalf jaar. Wie had dat ooit kunnen denken. Ik heb eerlijk gezegd dat de helft daarvan voor nieuw beleid is: voor het lerarenbeleid, voor het beroepsonderwijs, voor groepsgrootteverkleining, voor ICT, voor het schoonmaken van scholen. Dat is meer dan welke partij ook in deze Kamer in 1998 aan de kiezers heeft beloofd.

De heer Van der Vlies (SGP):

De VVD had tot voor kort het meest solide programma, want zij is ingehaald door de SGP. Wij hebben ons bij onze inspanningen terzake van nieuw beleid georiënteerd op de laatste CPB-uitdraai van 1,5% economische groei. Nochtans heeft onderwijs daarvan het grootste deel gekregen. Ik verwijs naar het financieel plaatje, dat vorige week publiek is gemaakt. Wij hebben dat uit overtuiging gedaan, omdat het nodig is.

Als u van 2,25% terug moet naar 1,5%, ontziet u dan de inspanning voor onderwijs?

De heer Cornielje (VVD):

Het spijt mij voor collega Van der Vlies, maar toen het verkiezingsprogramma van zijn partij gepresenteerd werd, ging alle aandacht uit naar het feit of er vrouwen op de lijst mochten staan en gekozen mochten worden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Er stonden zoveel andere goeie dingen in.

De heer Cornielje (VVD):

Dat is wel een minpunt voor zijn programma. De VVD respecteert zijn visie, maar verwerpt haar wel.

De voorzitter:

Daar hebben wij het nu niet over. Laten wij ons bepalen tot de begroting voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

De heer Cornielje (VVD):

Mij wordt een vraag gesteld.

De voorzitter:

U moet zich dan ook beperken tot het antwoord op die vraag en geen uitweidingen houden.

De heer Cornielje (VVD):

Mijn aandacht was even afgeleid, omdat alle politieke aandacht uitging naar het feit dat de SGP geen vrouwen op de lijst wilde plaatsen.

De voorzitter:

U zegt dat voor de tweede keer, maar nu antwoordt u op de vraag van de heer Van der Vlies.

De heer Cornielje (VVD):

Op onze partijraad heeft de voorzitter van de commissie, degene die het programma heeft geschreven, gezegd dat wij ons partijprogramma zullen aanpassen als de CPB-cijfers lager uitkomen. Wij hebben de grootste buffer van alle politieke partijen. Het programma van de partij van de heer Van der Vlies was nog niet gepresen teerd. Wij hebben ook de meeste ruimte om de investeringen voor onderwijs veilig te stellen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Gaat dat binnenkort gebeuren?

De heer Cornielje (VVD):

Dat weet ik nog niet. Wij hebben nog geen definitieve cijfers van het CPB ontvangen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is een misverstand, want die zijn er al wel. U zult moeten bijstellen, als u zich conformeert aan de laatste CPB-uitdraai, want dat is de gewoonte onder politieke partijen. Er moet dan 0,75% vanaf. Dat zijn nog al wat miljarden. Mijn vraag luidt klip en klaar: wordt onderwijs dan ontzien? Dat zou passen in uw bijdrage van vanavond.

De heer Cornielje (VVD):

Onderwijs blijft ook in dat geval de topprioriteit van de VVD. Het krijgt het hoogste bedrag aan investeringen.

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Cornielje nu zijn betoog te vervolgen. U heeft nog 10, 11 minuten spreektijd.

De heer Cornielje (VVD):

In persbericht 126 van 17 september jongstleden staat dat naast iedere in onderwijs geïnvesteerde gulden er nog eens 20 cent naar de gemeente gaat. Dat is de zogenaamde accresregeling. Dat betekent met een investeringsbedrag van 6,7 mld gulden een kleine 1,3 mld gulden die extra naar de gemeenten is gegaan voor huisvesting, de brede school en schoolbegeleiding. Klopt deze rekensom? Is er inzicht in de besteding van deze middelen? Bij brief is ons meegedeeld dat er in de voorjaarsnota 100 mln gulden wordt voorgesorteerd voor de huisvesting van scholen. Er is een koppeling gelegd en de gemeenten zouden er 150 à 170 mln gulden bij leggen. Zijn daarover harde afspraken gemaakt?

Ik kom te spreken over de resultaten. Vorig jaar liep dit ministerie voorop bij het nieuwe begrotingssysteem. Dit jaar zit het ministerie van OCW in de staart. Bij het begrotingsonderzoek is over de argumenten gesproken. De minister heeft toezeggingen gedaan. Wij vinden dat er geen dubbel werk moet worden gedaan. Resultaten moeten bij de rekening en verantwoording keurig worden opgeschreven. Indien die resultaten in grote projecten worden weergeven, kan daarmee worden volstaan. Wij hebben in de Kamer een afspraak gemaakt over de wijze waarop resultaten daarin worden verwerkt. Wij moeten terughoudend zijn in het vermelden van resultaten bij gedecentraliseerd beleid. Als je een verantwoordelijkheid bij de gemeente legt, moet in eerste instantie de gemeenteraad de controle daarover uitoefenen.

Ik had willen ingaan op de resultaten van het regeerakkoord 1998-2002. Ik had een lijst van 30 punten die ik nu niet zal noemen. Helaas vraagt niemand ernaar.

Mijn volgende punt betreft het afleggen van rekenschap. Een van de belangrijkste wetsvoorstellen van dit kabinet is de Wet op het onderwijstoezicht die gaat over een betere verantwoording jegens ouders en overheid. De VVD-fractie wenst geen aanscherping van de deugdelijkheidseisen, maar wel verantwoording over aspecten van kwaliteit. Leidraad is het maximaliseren van de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen en het minimaliseren van het toezicht door de inspectie. Toezicht door de inspectie blijft bestaan. Wij komen daar volgende week op terug.

Een volgend thema betreft het beroepsonderwijs. Het is de verdienste van minister Hermans dat het beroepsonderwijs weer op de politieke kaart staat. De sociale partners zijn nu meer betrokken en in de politiek is ook brede steun voor de beroepsonderwijskolom ontstaan. De VVD-fractie is vanouds voor een sterke beroepsonderwijskolom van vmbo, mbo en hbo naast mavo, havo, vwo en hoger onderwijs. Enige weken geleden hebben wij hierover in een algemeen overleg al met de minister gesproken, maar ik roep hem nu op om een paar beleidsmatige lijnen samen te brengen. Het betreft hier de evaluatie van de WEB en de beleidsreactie daarop, de koers BVE en de uitwerking, de doorstroomagenda van Boekhoud, het onderwijsverslag van de inspectie met als thema "aansluiting", waar ik in mei jongstleden om heb gevraagd, de vernieuwingsimpuls beroepsonderwijs en de innovaties die AXIS voorstelt met betrekking tot de technocentra.

Voorkomen moet worden dat er door de verkiezingen en de formatie tijdsverlies optreedt en het momentum verloren gaat. De VVD-fractie pleit niet voor een nieuwe Wet educatie en beroepsonderwijs, maar wel voor aanpassingen indien daarvoor de noodzaak is aangetoond. Ik verzoek de minister om ervoor te zorgen dat tijdens de formatie concrete afspraken worden gemaakt over het beleidsrijk invullen van de beroepsonderwijskolom en het veld daarbij vooraf te betrekken. Ook wil mijn fractie de jongerenorganisatie voor het beroepsonderwijs de gelegenheid geven haar activiteitenprogramma 2002-2004 uit te voeren. Daarvoor is wel een formidabel bedrag van € 500.000 nodig, maar er zijn extra impulsmiddelen beschikbaar. De vraag is in hoeverre dat uit die middelen kan worden betaald.

Mijn derde thema betreft het leraarschap, een beroep met perspectief. Op 13 november 1997 heb ik een motie voorgesteld, waarin de regering werd gevraagd om voor de kabinetsformatie een verkenning uit te brengen, zodat tijdens die formatie een definitieve keuze kon worden gemaakt met betrekking tot het lerarenbeleid van de 21ste eeuw. Die verkennende notitie heeft voormalig minister Ritzen niet het licht doen zien. Dat spijt mijn fractie. Wel hebben wij in het regeerakkoord hierover een passage opgenomen. Het siert minister Hermans en staatssecretaris Adelmund dat zij binnen negen maanden met de nota Maatwerk voor morgen invulling hebben gegeven aan het regeerakkoord. Deze nota is overigens nog gevolgd door een deel 2 en een deel 3.

Ik stel vast dat in die nota's een afnemende verantwoordelijkheidsdeling is waar te nemen. Was er in de eerste nota nog sprake van een verantwoordelijkheidsdeling met vakbonden en onderwijswerkgevers, in het laatste stuk is dat helemaal niet meer terug te vinden. Daar staat tegenover dat de vakbonden steeds meer instemmen met het beleid. Ik wijs alleen al op de vrijwillige ADV-verzilvering, die toch met moeite tot stand is gebracht en in één jaar tijd 800 voltijdbanen heeft opgeleverd. Dat is 100 banen meer dan benodigd was voor de groepsgrootteverkleining in dat jaar.

Toch blijft het lerarentekort de komende jaren een ernstig probleem, allereerst door het groeiende aantal leerlingen, maar ook door de vergrijzing en de uitstroom uit met name het voortgezet onderwijs. Dit is alleen oplosbaar als iedereen zijn of haar verantwoordelijkheid neemt. Daarom had ik ook ambivalente gevoelens bij de kwestie-Almere. Ik zeg met opzet "ambivalente gevoelens", dus zowel positieve als negatieve. Wij hebben de scholen en de gemeenten een heleboel instrumenten gegeven om het probleem op te lossen, maar blijkbaar was men in Almere niet in staat om daadwerkelijk gebruik te maken van al die instrumenten. Autonomievergroting en deregulering is ook de kunst van het loslaten, maar je kunt de scholen niet maar laten zwemmen als zij die kansen zelf niet pakken. Dat is de ambivalentie waarover ik sprak. Ik denk dat wij hiervan moeten leren om de autonomievergroting en deregulering in een zeker tempo over te dragen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij wisten natuurlijk wel met z'n allen dat de problemen in Almere heel ernstig waren. De minister heeft vorig jaar zelf gekozen voor de G4. Op aandringen van de Kamer is Almere daarbij gekomen. Er zijn nu nog een aantal andere regio's aan toegevoegd. Doet dat niet recht aan het feit dat het lerarentekort niet evenwichtig over het land gespreid is.

De heer Cornielje (VVD):

Zeker, maar ik zeg ook dat ik ambivalente gevoelens heb. Aan de ene kant hebben wij met z'n allen afspraken over een aantal instrumenten gemaakt. Ik noem ADV-verzilvering, uitzendwerk, zij-instroom en ondersteunende functies. Aan de andere kant blijken de scholen en gemeenten niet in staat om van al die instrumenten gebruik te maken. Wat kunnen wij nog meer? Iedereen zegt dat het lerarentekort opgelost moet worden. Wat kunnen wij nog meer doen dan de instrumenten aanreiken? Men kan een appèl doen om de instrumenten te gebruiken.

Mevrouw Barth (PvdA):

Men kan ook extra middelen geven. Dat is ook gebeurd.

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben het eens met de steun die in Almere is gegeven. Ik ben het ook eens met de steun die aan de grote steden wordt gegeven. Het is echter ambivalent. Aan de ene kant moet de autonomie worden vergroot en moeten de scholen met de verkregen instrumenten de problemen oplossen. Aan de andere kant moet de overheid als het fout gaat toch weer een handje komen helpen. Dat is de lastige situatie waarin wij zitten.

Mevrouw Barth (PvdA):

Laat ik zeggen dat ik heel blij ben dat de heer Cornielje de regionale aanpak van de minister niet afschiet.

De heer Cornielje (VVD):

Ik hoop dat mevrouw Barth de constatering van ambivalentie deelt. Aan de ene kant geven wij scholen en gemeenten instrumenten en aan de andere kant zien wij dat zij er geen gebruik van maken. Ik heb met Almere gebeld en gevraagd wat men heeft gedaan. Toen heeft men gezegd een advertentie te hebben gezet. Meer hadden zij toen nog niet gedaan. Dat is te weinig voor een professioneel personeelsbeleid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ambivalente gevoelens betekent dat er sprake is van positieve en negatieve gevoelens. Dat begrijp ik niet. De heer Cornielje weet dat wij in een heel hoog tempo heel veel maatregelen, onorthodox en klassiek, hebben gerealiseerd om hierop te reageren. Dan is het toch niet gek dat schoolbesturen, als wij vandaag iets verzinnen, morgen niet direct weten welke extra mogelijkheden er zijn? Ik begrijp die ambivalente gevoelens niet.

De heer Cornielje (VVD):

Het ambivalente zit hem in de kunst van het loslaten. Aan de ene kant geven wij scholen instrumenten om de problemen op te lossen en de bijbehorende beleidsruimte. Aan de andere kant is de eerste reactie bij het gebruikmaken daarvan de vraag: kan de overheid niet helpen om dit te doen. Hetzelfde was te zien bij de lumpsum in het voortgezet onderwijs. De circulaires waren nog niet afgeschaft of de scholen kwamen bij ons om te vragen hoe het moest. Inmiddels heeft men het geleerd en horen wij die vraag niet meer. Er is echter sprake van een zekere spanning.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan zou ik verwachten dat de heer Cornielje erop wijst dat de situatie op zichzelf niet zwart of wit is. Het is niet vandaag loslaten en nooit meer helpen. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij ik heel erg blij ben dat er een vliegende brigade van het departement is die de helpende hand wil bieden.

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben het met mevrouw Lambrechts eens. Dit impliceert, zeg ik ook tegen mevrouw Ross, dat de autonomievergroting niet in een keer kan plaatsvinden. Wij moeten dus helpen om aan de invulling autonomie te geven. Wij willen die autonomie allemaal. Blijkbaar hebben de scholen echter een steuntje in de rug nodig om daaraan invulling te geven. Dat is de ambivalentie.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De ambivalentie van de heer Cornielje is interessant, maar ook niet meer dan dat. Wij hebben er niets aan. Wat had hij graag gezien? Wat wil hij dat de minister gaat doen? Wat wil hij hiermee zeggen als het gaat om het nemen van maatregelen?

De heer Cornielje (VVD):

Wij kunnen hier met zijn allen een heleboel maatregelen bedenken om het lerarentekort te bestrijden. Dat hebben wij ook gedaan. Wij hebben dat in wet- en regelgeving neergelegd. Daarmee is het probleem nog niet opgelost. Men moet het ook nog oppakken. Blijkbaar kan men dat niet alleen, terwijl wij daar wel van uitgaan.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Cornielje zijn betoog vervolgt.

De heer Cornielje (VVD):

Juist benutting van de eigen verantwoordelijkheid en eigen ruimte kan leiden tot creatieve oplossingen. Ik noem de rijdende leraar in Zwolle of het uitzendbureau Start en IVIO die werken volgens de wereldschoolmethodiek. Ik heb twee weken geleden tijdens het debat over Maatwerk voor morgen twee nieuwe voorstellen gedaan. Ik heb voorgesteld, de Open Universiteit in de gelegenheid te stellen om zij-instromers op te leiden. Het mes snijdt dan aan twee kanten. Men is immers gespecialiseerd in het op afstand verzorgen van hoge opleidingen. Juist zij-instromers zijn vaak mensen met een hoge opleiding die nog aanvullende scholing behoeven om vervolgens het onderwijs in te gaan. Daarom heb ik een amendement ingediend samen met collega Hamer en collega Lambrechts. Ik vraag de minister om een reactie op dat amendement.

De heer Eurlings (CDA):

In het interruptiedebat dat ik met collega Hamer over dit amendement had, zei zij dat het wel degelijk is bedoeld om de bezuiniging op te heffen. Het geld hoeft dus niet specifiek daarvoor ingezet te worden. Dat is namelijk het bezwaar van de OU. De bezuiniging wordt niet weggehaald, maar de OU krijgt een nieuwe opdracht met extra geld erbij. Bent u bereid om de toelichting op dit amendement aan te passen?

De heer Cornielje (VVD):

Volgens mij is het amendement volstrekt helder. Er wordt geld vrijgemaakt om zij-instromers te laten opleiden door de OU. Het open hogeafstandsonderwijs is een buitengewoon interessante en innovatieve vernieuwing. Ik wacht eerst het oordeel van de regering over het amendement af. Ik vind het volstrekt helder en ik zie niet in hoe ik het zou kunnen verduidelijken.

De heer Eurlings (CDA):

Dan heb ik nog een vraag.

De voorzitter:

Ook over dit punt is al eerder gesproken. Ik geef u alleen nog het woord als u echt iets nieuws te vragen hebt, mijnheer Eurlings, anders niet.

De heer Eurlings (CDA):

Er is dus geen sprake van het opheffen van de bezuiniging, maar van het toedienen van extra geld voor het vervullen van een extra taak.

De heer Cornielje (VVD):

Het is niet geheel toevallig dat er 10 mln gulden staat. De bezuiniging was ook 10 mln gulden. Er is een belangrijk doel mee gediend. Het wordt gedekt uit het lerarenbeleid. Met dat doel wordt het ook aan de OU gegeven. In mijn beleving zullen wij nog heel veel jaren met zij-instromers te maken hebben. De minister heeft zelf ook gezegd dat het geen tijdelijke maatregel is, maar een permanente maatregel. De OU participeert in de digitale universiteit, een samenwerkingsverband van hogescholen en universiteiten. Voor die vernieuwing heeft de OU ook extra geld gekregen. Laten wij nu eerst even kijken hoe dit opgepakt wordt. Ik heb dit idee vorig jaar al besproken met de OU. Ik heb de OU zelfs het idee aan de hand gedaan in het gesprek dat ik samen met de collega's Verbugt, Weekers en Wilders heb gevoerd met de Open Universiteit. Daar heeft men toen positief op gereageerd en ik hoop dat de OU dat plan snel verder kan uitwerken. Het is belangrijk om het lerarentekort ook via die route te bestrijden.

Het tweede voorstel dat ik heb gedaan, is om de gepromoveerden weer een plaats te geven in het voortgezet onderwijs. Daar zal ik op terugkomen bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de beroepen in het onderwijs. De minister was twee weken geleden positief over dat voorstel. Wil hij dat voorstel ook concreet uitwerken? Wil hij de VSNU en de VVO, de schoolleiders, samenbrengen met de verenigingen van aio's, oio's en postdocs om te kijken of er een verbinding te leggen is? Anders blijft het bij een leuke gedachte en wordt er verder niets mee gedaan.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Als ik het goed begrijp, is de heer Cornielje al met al wel tevreden over de resultaten die de minister heeft geboekt bij het bestrijden van het lerarentekort.

De heer Cornielje (VVD):

Nee, natuurlijk niet. Het lerarentekort zal ons nog jarenlang achtervolgen. Ik ben de eerste in dit huis geweest die daarover een motie heeft ingediend. Ik heb de vorige minister opgeroepen om daarvoor beleid te ontwikkelen. Dat heeft hij niet gedaan. De Onderwijsraad heeft dat toen ook niet gedaan. Beide bewindslieden, Hermans en Adelmund, hebben dat na hun aantreden wel opgepakt. Ik heb gezien dat het beleid op brede steun van de Kamer mag rekenen, ook van de CDA-fractie, maar dat wil niet zeggen dat het probleem is opgelost. Je kunt het lerarentekort niet met één druk op de knop oplossen. Was het maar zo eenvoudig. Het probleem is complex. Het moet van alle kanten worden benaderd. Daarom hebben mevrouw Barth en ik een voorstel ingediend voor de conservatoria. Daarom doen wij een voorstel voor de OU. Daarom hebben wij voorgesteld om gepromoveerden weer een plek te geven. Wij moeten op tal van manieren proberen om het lerarentekort op te lossen. Dat kunnen wij niet alleen. Daarvoor hebben wij anderen nodig.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Mist u niet evenals de CDA-fractie de streefdoelen van de minister in de begroting? U kunt wel zeggen dat wij er van alles aan doen, maar de minister is uiteindelijk verantwoordelijk voor het beleid.

De heer Cornielje (VVD):

Wij streven naar een open onderwijsarbeidsmarkt. Als die arbeidsmarkt zo open is dat conjunctuurverschillen worden opgevangen, dan is er straks hopelijk sprake van een tekort van nul. Als de conjunctuur dadelijk nog slechter wordt, dan hoop ik dat niet aan de deur van de school wordt gezegd dat men die mensen even niet nodig heeft. Dat is ook een tijd het geval geweest.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De heer Cornielje zegt te gemakkelijk "wij". Ik heb het over de verantwoordelijkheid van de minister, maar dan zegt hij: "wij" willen. Wat wil de heer Cornielje van de minister?

De heer Cornielje (VVD):

Volgens mij hebben regering en Staten-Generaal gezamenlijk maar één doel, het totale lerarentekort opheffen. Het is niet goed dat er op dit terrein een tekort is. Men kan wel zeggen dat dit het streefdoel is, maar dat hangt ook zo maar in de lucht. Wij moeten instrumenten bedenken die benut moeten worden. Ik heb daar al eerder over gesproken.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik kan de heer Cornielje inhoudelijk van A tot Z volgen, maar omwille van de geschiedschrijving geef ik nog een kleine aanvulling. In 1991 is onder Lubbers III al de Commissie toekomst leraarschap ingesteld, juist vanwege het lerarentekort dat zich toen al begon af te tekenen. Hij zat toen zelf nog niet in de Kamer, maar hij was toen al net zo dicht in de buurt als ik. Hij zal het zich vast nog wel kunnen herinneren.

De heer Cornielje (VVD):

Ja, maar dat maakt het extra wrang dat toen wij in 1997 in een breed gesteunde motie de ambtsvoorganger van de huidige minister vroegen om de contourenverkenning te maken, om het lerarentekort te bestrijden, hij die urgentie nog niet zag. Hij heeft zelfs de Onderwijsraad niet om advies willen vragen. Zoals mevrouw Barth wellicht weet, heeft de Kamer dat toen gedaan. De Onderwijsraad heeft dat advies toen nog niet gegeven, omdat hij op instemming van de minister wachtte. Inmiddels is de personele samenstelling van de Onderwijsraad veranderd. Er worden wekelijks rapporten afgescheiden. Deze bewindslieden komt de eer toe dat zij na negen maanden zijn bevallen van de eerste nota Maatwerk voor morgen. Daarin was een behoorlijk pakket maatregelen opgenomen, dat op steun van het veld en de Kamer kon rekenen.

Ik kom toe aan mijn laatste thema, de toegankelijkheid. Ik heb dat het vorig jaar naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad ook aan de orde gesteld. In het Onderwijsbeleid gaat het altijd over toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid. Van Wieringen voegde daar afgelopen zaterdag nog de keuzevrijheid en de sociale samenhang aan toe.

Het begrip "toegankelijkheid" krijgt vaak een verschillende inhoud of invulling. Soms wordt het gebruikt in de context van een zo breed mogelijke toegang, in de betekenis van gelijke kansen. Soms wordt het gebruikt in een ander verband, namelijk van beperkte toegang, selectie of selectieve toelating. Aan de hand van een paar voorbeelden wil ik die spanning eens laten zien.

De letterlijke toegang tot schoolgebouwen is nu geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar een gemeentelijke. Toch vinden wij allen dat ieder schoolgebouw toegankelijk moet zijn, ook voor gehandicapten. De gemeenten moeten daaraan invulling gegeven. Het is gedecentraliseerd beleid geworden.

Een andere vorm van gedecentraliseerd beleid is het recht op humanistisch vormingsonderwijs op openbare scholen. De brede toegankelijkheid is in de wet opgenomen, maar de uitwerking in de praktijk is toch een andere. Een aantal gemeenten heeft zelfs niet eens een verordening om het humanistisch vormingsonderwijs aan te bieden. Een heleboel gemeenten geven geen adequate vergoeding, waardoor dat onderwijs uiteindelijk niet gegeven wordt. De brede toegankelijkheid is dus wel in de wet opgenomen, maar het schort aan de uitvoering. Wil de staatssecretaris niet aan alle gemeenten vragen om ten minste een verordening op dat terrein vast te stellen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Dan stel ik de heer Cornielje toch maar de vraag die ik ook aan mevrouw Ross heb gesteld. Wat nu als een gemeente ouders kent die geen behoefte hebben aan dit onderwijs? Dan hoeft zij dat toch ook niet in een verordening te regelen?

De heer Cornielje (VVD):

In ieder geval zou in een verordening geregeld moeten worden dat, zoals ook in de wet staat, er gelegenheid moet worden gegeven tot het volgen van levensbeschouwelijk onderwijs, waaronder humanistisch vormingsonderwijs, binnen schooltijd. Zo is het in de wet geregeld. Op dit moment schort het daaraan. In een verslag van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs is keurig naar de verschillende provincies een overzicht gemaakt waaruit blijkt, dat sommige provincies en gemeenten echt achterblijven en niet eens een verordening hebben. De gemeenten hebben dan de beleidsruimte om daar invulling aan te geven.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Is collega Cornielje het met mij eens dat het goed is om de rechtspositie van de leraren humanistisch onderwijs te versterken? Die is op dit moment belabberd.

De heer Cornielje (VVD):

Dat is een van de gevolgen als er geen goede verordening is. Dan is het alleen maar vrijwilligerswerk, dat moet worden gedaan door mensen zonder enige vergoeding. Er kan in een verordening een regeling worden getroffen. Ik zou dat nu niet centraal willen regelen, want dat is gedecentraliseerd. Ten minste moet op iedere school gelegenheid worden gegeven om het te volgen. Daar is het onderwerp net te belangrijk voor. Ik wijs op de spanning tussen de in de wet gegarandeerde toegankelijkheid en het feit dat die in de praktijk niet altijd beleefd kan worden.

Toegankelijkheid gaat over gelijke kansen. Wij willen gelijke kansen voor iedereen in het onderwijs. Dat is uitgewerkt in speciale voorzieningen, bijvoorbeeld voor zwakbegaafden. Maar hoe zit het eigenlijk voor hoogbegaafden? In Heerhugowaard is nu het Olympiumproject gestart als aparte voorziening voor hoogbegaafden. Is dat een vorm van gelijke kansen door ongelijke voorzieningen?

Ook is een spanning voelbaar tussen de algemeen toegankelijke school voor openbaar onderwijs en de beperkt toegankelijke school voor bijzonder onderwijs. De laatste mág een toelatingsbeleid voeren, indien het consistent en transparant is. De eerste kan dat niet.

Een andere spanning is voelbaar in een ander voorbeeld. Ik doel dan op de drempelloze toelating tot het mbo, met name voor het eerste en tweede niveau.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wil het nog even over uw vorige voorbeeld hebben. Ik denk bij toegankelijkheid ook aan quoteringsregelingen en verdelingen over scholen voor openbaar bijzonder onderwijs. Gisteravond is in Ede gesproken over een quotering van 50% zwarte leerlingen voor de openbare school en 15% voor de bijzondere school. Verleden week spraken wij in dit verband over de gehandicapte leerlingen. Wat vindt u van dit soort quoteringsregelingen? Over toegankelijkheid en vrije keuze gesproken!

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben daar niet voor.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is een goed begin. Bent u dan met mij van mening dat wij het niet bij die constatering kunnen laten en dat wij de hiervoor verantwoordelijke bewindslieden, die op dit terrein in de afgelopen jaren geen centimeter voorwaarts zijn bewogen, moeten vragen om hier iets aan te doen? Misschien moeten wij de beste schriftgeleerden op onderwijsgebied eens vragen om ons te adviseren over de vraag hoe wij in deze constellatie stappen op dit punt kunnen zetten.

De heer Cornielje (VVD):

Dat lijkt mij net iets te simpel. De meeste ouders kiezen toch de veilig bereikbare school in de wijk, in de straat. Dat is het eerste waar ouders voor kiezen. Wij respecteren die keuze. Zij kiezen ook een kwalitatief goede school, met een goede schoolleider. Dáár kiezen ouders op. Het zit 'm ook in de kwaliteit en de veilige bereikbaarheid. Wij hebben al heel wat gedaan. Denk aan de "magneetscholen". Ook in het achterstandenbeleid wordt er rekening mee gehouden. Verder is het heel moeilijk om als overheid een beleid te voeren op dit punt. Ik sprak overigens niet voor niets over de beperkt toegankelijke school voor bijzonder onderwijs. Zij mogen niet onbeperkt toelatingsbeleid voeren. Als zij een strikt beleid voeren op denominatieve gronden en ze laten niemand anders toe, dan moeten wij dat respecteren volgens artikel 23 van de Grondwet. Als men een ruimer toelatingsbeleid voert– dat is in veel gevallen zo – mogen leerlingen vervolgens niet op die gronden worden geweigerd. Dat gebeurt dan ook niet.

Uit de opsomming van voorbeelden – ik kan er meer noemen, maar daar heb ik de tijd niet voor – blijkt dat genuanceerd moet worden gesproken over toegankelijkheid. Toegang mag niet op oneigenlijke gronden worden geweigerd.

Ten slotte nog iets over toegankelijkheid en private financiering. De Onderwijsraad pleit voor meer private financiering, bovenop de publieke financiering. De redenering eronder is: de school is van de ouders, staat in de buurt en maakt onderdeel uit van de maatschappij. Zo bezien zou de school sterker worden door bijdragen van ouders, de buurt en de maatschappij. Van Wieringen zegt zelfs dat het de sociale samenhang zou vergroten. De Onderwijsraad noemt wel een aantal voorwaarden waarmee wij het eens zijn, net als de regering. Naast het waarborgen van de toegankelijkheid en de voorwaarde van het karakter van aanvulling op de bekostiging moet de bijdrage echt vrijwillig zijn en ze moet ten goede komen aan de totale schoolgemeenschap. Ook moet er sprake zijn van transparantie en ouders en leraren moeten zeggenschap hebben over de besteding van dit geld.

Dit alles leidt wel tot een spannende vraag, namelijk hoe private middelen de school sterker kunnen maken en de sociale samenhang kunnen versterken zonder de toegankelijkheid te beperken. Eigenlijk doet de Onderwijsraad het verzoek, hierover nader te mogen adviseren. Onze fractie staat hier positief tegenover, omdat op deze manier meer geld voor het onderwijs beschikbaar kan komen, terwijl de sociale samenhang versterkt wordt, maar de toegankelijkheid niet beperkt wordt.

De heer Van Bommel (SP):

Op dit moment wordt de toegankelijkheid van nogal wat scholen beperkt omdat de regels voor de ouderbijdrage worden overtreden. Het advies van de Onderwijsraad komt dan ook op het juiste moment. Wil de VVD-fractie niet, zoals de raad suggereert, komen tot een beperking van de ouderbijdrage, omdat die toch wel de pan uitrijst en zo de toegankelijkheid van scholen in gevaar brengt?

De heer Cornielje (VVD):

De ouderbijdrage in het basisonderwijs is nu gemiddeld ƒ 90 per jaar, in het voortgezet onderwijs ƒ 190 per jaar. Dit is in ieder geval veel minder dan de bijdrage die veel ouders betalen in de periode die aan de basisschool voorafgaat. Hoe dan ook, het moet een vrijwillige bijdrage zijn. Ouders behoeven dus niet meer te betalen dan wat zij er zelf aan willen besteden. Als het echt een vrijwillige bijdrage is, dan mag dat. En als ouders meer willen bijdragen, dan hebben wij daar ook geen moeite mee. Maar in ieder geval mag de hoogte van de ouderbijdrage de toegankelijkheid niet belemmeren en ze moet de sociale samenhang bevorderen. Dit is eigenlijk de vraag die de Onderwijsraad opwerpt en die hij verder wil uitwerken. Wij willen deze uitdaging graag aangaan.

De heer Van Bommel (SP):

Het probleem bij het middelen van getallen is altijd dat er dan geen problemen meer zijn. Gemiddeld is er geen armoede of honger op de wereld, en zo is ook de ouderbijdrage gemiddeld geen probleem. Op sommige scholen is er echter wel een probleem en vormt de ouderbijdrage een bedreiging voor de toegankelijkheid. Waarom wilt u op dit punt toch geen zuivere koffie schenken?

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben ook uitgebreid ingegaan op de toegankelijkheid, want die vormt voor ons het uitgangspunt. Die mag niet op oneigenlijke gronden beperkt worden. En als de ouderbijdrage de toegang tot een school belet, vinden wij dat oneigenlijk. Natuurlijk, die bijdrage mag daarbij geen rol spelen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Verleden jaar is de motie-Dijksma over een gedragscode op dit punt aangenomen. Volgens mij heeft de VVD-fractie die motie toen ondersteund. Ik heb daarstraks aan de bewindslieden gevraagd, deze code nu zo snel mogelijk te ontwikkelen. Volgens de brief van de bewindslieden zou die code zo ongeveer klaar zijn. Ik neem aan dat de heer Cornielje deze vraag nog steeds ondersteunt.

De heer Cornielje (VVD):

Wij hebben inderdaad vóór die motie gestemd en wij hebben daar ook een stemverklaring bij afgelegd. Ik raad u aan, deze verklaring nog eens na te lezen, want ik heb daarin wel op een oneigenlijk element gewezen. Er was namelijk in de motie sprake van een vrijwillige bijdrage, maar ze diende wel inkomensafhankelijk te zijn. Dat vond ik een oneigenlijk element, ik ben het met de heer Van Bommel eens dat ouders die een lager bedrag willen geven dan de vastgestelde bijdrage, dat moeten kunnen doen. Echte vrijwilligheid betekent ook vrijheid van de ouders op dat punt. Maar met de genoemde kanttekening heeft mijn fractie voor die motie gestemd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

En bent u het met mij eens dat overeenkomstig het advies van de Onderwijsraad, waarin duidelijk wordt aangegeven dat er allerlei praktijken zijn ontstaan die niet kloppen, zo'n code er zo snel mogelijk moet komen? U heeft een jaar geleden die motie wel ondersteund, maar in het afgelopen jaar is er voor de ouders die op dit punt een probleem hebben, nog niets opgelost.

De heer Cornielje (VVD):

Volgens de stukken van de regering functioneert het goed op scholen. De medezeggenschap heeft er zeggenschap over, de ouders hebben instemmingsrecht en de leraren hebben instemmingsrecht. De regering stelt dus op dit moment niet voor om de regelgeving te veranderen. Als zij zou vinden dat het op dit moment fout gaat, zou zij dat voorstellen. De Onderwijsraad voegt er een nieuwe dimensie aan toe. Hij wil dat er niet zo krampachtig over de ouderbijdrage wordt gesproken en deze in een breder kader plaatsen. Dit vind ik een interessante optie, die ik graag uitgewerkt zie.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Zowel uit de enquête door de SP verricht als uit een telefoontje van een moeder vorige week is ons gebleken dat scholen de deurwaarder inschakelen om het geld op te halen, terwijl het een vrijwillige bijdrage is.

De heer Cornielje (VVD):

Dat mag niet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Bent u het er met mij over eens dat wij desnoods de wet op dit punt moeten aanscherpen om het strafbaar te stellen als een school misbruik maakt van de vrijwillige bijdrage om de toegankelijkheid te bemoeilijken?

De heer Cornielje (VVD):

Wij zijn het ermee eens dat dit niet mag. Het is ongehoord dat een deurwaarder wordt ingeschakeld om een vrijwillige bijdrage op te halen. Dit mag niet. In de publiciteit moeten wij hieraan ruim aandacht besteden. Wij hebben het hier al vier jaar lang over de ouderbijdrage. Staatssecretaris Netelenbos heeft al gezegd dat deze echt vrijwillig moet zijn. Toch wordt dit weer verstopt in schoolgidsen. Dit mag niet. Ook de fractie van de VVD wil dit niet. Ook wij willen er veel publiciteit aan geven dat vrijwillig echt vrijwillig is. Het mag ook niet inkomensafhankelijk afgedwongen worden, want ook dan is het niet echt vrijwillig meer. Dit was de inconsistentie in de motie-Dijksma. Ik wil echte vrijwilligheid voor iedereen. Hoe dit precies afgedwongen moet worden, weet ik niet, maar in ieder geval moet in de publiciteit duidelijk gemaakt worden dat dit niet mag.

De voorzitter:

Mevrouw Lambrechts, u hebt al een keer geïnterrumpeerd op dit punt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Op dit punt nog niet.

De voorzitter:

Over de toegankelijkheid wel.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is een heel ander punt. Nu gaat het om de private financiering. Het heeft wel indirect met elkaar te maken.

De voorzitter:

Het is maar hoe u het uitlegt. Graag een korte interventie.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb twee vragen.

Vorig jaar hebben wij gediscussieerd en toen zijn er twee opties gesuggereerd, beide met brede steun in de Kamer. De eerste is dat er een bekostigingsvoorwaarde van wordt gemaakt. De tweede is de motie-Dijksma. Beide opties zijn niet uitgevoerd. Hoe beoordeelt u dit?

Verder heb ik een vraag over verwarrende signalen die worden uitgezonden. Wij hebben een brief ontvangen waarin staat hoe hiermee omgegaan zal worden en dat er een gedragscode komt. Ik zie daar tot mijn verbazing in staan dat er sprake zal zijn van een vrijstellingsregeling. Bent u het er met mij over eens dat een vrijstellingsregeling absoluut niet past bij een vrijwillige bijdrage en dat je hiermee het idee voedt dat het wel verplicht gesteld kan worden en dat je bij de bijzondere bijstand je bijdrage kunt ophalen?

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben het hiermee eens, maar ik zeg erbij dat het voor ouders best lastig is als die bijdrage gevraagd wordt. Het lijkt mij de koninklijke weg om in de schoolgids te zetten dat het een vrijwillige bijdrage is, die ten goede komt aan de school als totale gemeenschap en niet aan individuele kinderen, en die wordt benut voor activiteiten voor alle leerlingen. Zo was de vrijwillige ouderbijdrage in de vorige periode al bedoeld, zo is die nog steeds bedoeld en zo moet die ook worden uitgevoerd. Je hebt dus geen kwijtscheldingsregeling nodig, als de voorlichting maar goed is. Blijkbaar moeten wij iedere keer dit debat voeren om dit over het voetlicht te brengen en scholen erop aan te spreken. Het zou goed zijn als de inspectie straks, als de Wet op het onderwijstoezicht is aanvaard, er melding van maakt of een school zich houdt aan de eisen die in de wet zijn neergelegd, ook op dit punt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Vindt u ook niet...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Ross krijgt nu het woord.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De fractie van het CDA is ervan overtuigd dat het feit dat er een tekort van 300 mln gulden is bij de materiële bekostiging voor scholen in het primair onderwijs, direct van invloed is op het handelen van scholen, ook tegenover ouders. Bent u het er met mij over eens dat scholen naar alternatieve inkomstenbronnen gaan zoeken omdat er een objectief tekort is?

De heer Cornielje (VVD):

Het niveau van bekostiging wordt hier afgesproken. Ik heb net al betoogd dat dit in deze kabinetsperiode aanzienlijk is verhoogd. Wij spreken hier af wat wij een adequate bekostiging vinden. Hierbovenop is er altijd ruimte voor aanvullende financiering. In alle interrupties die nu geplaatst zijn, heeft niemand mij gekritiseerd op het punt dat prof. Van Wieringen namens de Onderwijsraad heeft gezegd dat wij verder moeten op de weg van extra private financiering bovenop de publieke financiering, onder de voorwaarde van de toegankelijkheid en onder de voorwaarde van de versterking van de sociale samenhang. Dat vind ik winst van dit debat. Ik hoop ook dat de vervolgadviesaanvrage snel naar de Onderwijsraad gaat.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De staatssecretaris heeft aangegeven dat er een tekort van 300 mln gulden is. De heer Cornielje zal het toch met mij eens zijn dat wij niet kunnen spreken van een adequate publieke bekostiging en dat je daarom ook niet kunt spreken van alternatieve inkomstenbronnen uit de private sfeer. Dat lijkt mij buitengewoon voorbarig.

De heer Cornielje (VVD):

Ieder bedrag dat je in de Kamer voteert voor het onderwijs en vorig jaar hebt geaccordeerd bij de begroting, beschouwen wij als een voldoende bekostiging. Anders hadden wij er meer geld bij gelegd. Dat is misschien een formeel antwoord, maar zo kijk ik ertegenaan. Daarbovenop is er altijd ruimte voor additionele middelen. Dat moet wel ingekaderd worden. Ik vind dat de Onderwijsraad fantastisch de nek heeft uitgestoken om daaraan vorm te geven in de twee rapporten, "De markt meester" en "Publiek en privaat".

Voorzitter. Ik ben begonnen te spreken over de nieuwe visie op sturing van deze bewindslieden, te weten richting, ruimte, resultaat en rekenschap. Ik mis een R, namelijk die van het woordje respect. Sinds 11 september is de wereld veranderd. Wij kunnen vaststellen dat respectvolle omgangsvormen niet vanzelfsprekend zijn, ook niet in het onderwijs. Behalve ouders hebben ook onderwijsinstellingen een eigen verantwoordelijkheid om jongeren wat respect voor elkaar bij te brengen. Enige jaren geleden heb ik tijdens een algemeen overleg over het onderwijsverslag gevraagd om het debat over waarden en normen nieuw leven in te blazen, om de pedagogische opdracht (zoals eerder vormgegeven door Job de Ruiter) een nieuwe invulling te geven. Het is misschien wel de belangrijkste opdracht van ons allemaal om mijn Tom en alle andere kinderen in de gelegenheid te stellen om in een betere wereld op te groeien. Laten wij daarvoor die pedagogische opdracht weer een nieuwe invulling geven.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter. Ik zal proberen om mijn bijdrage er vlotjes doorheen te loodsen. Ik begin met een aantal opmerkingen van algemene aard. Ik meen dat ik op zichzelf terecht mag constateren dat de staat van ons hoger onderwijs op dit moment goed is. Onze instellingen van hbo en universiteiten presteren goed. Internationaal presteren wij ook goed. Dat blijkt als je bijvoorbeeld ziet – het is een elementje – hoe onze onderzoekers worden geciteerd. Wij staan op de derde plaats van de citatie-index en op de tiende plaats van wetenschappelijke publicaties. Dat moet natuurlijk wel zo blijven; wij moeten er wel in blijven investeren. Maar wij doen het op zichzelf goed. Wij zijn in de Tweede Kamer met een traject bezig om de bachelor-masterstructuur in te voeren en ons accreditatiestelsel te moderniseren. Op zichzelf zijn het veelbelovende ontwikkelingen die hopelijk de staat van ons onderwijs zullen verbeteren.

Ondanks het beleid van deze minister lopen wij behoorlijk achter in het zogenaamde emancipatiebeleid in het hoger onderwijs. Gelukkig hebben wij het Aspasia-project, dat een impuls moet geven om meer vrouwen in hogere functies te krijgen. Kan de minister een tussenstand geven van de vorderingen? Verwacht hij dat er in de toekomst nog meer maatregelen nodig zijn om daadwerkelijk een soort trendbreuk te forceren, als het niet vanuit de instellingen zelf zou komen? Wij zijn zeer benieuwd hoe het zal gaan met de kenniskringen, met de lectoren in het hbo. Wordt dat ook een mannenbolwerk of zullen daarin ook vrouwen komen? De VVD-fractie zal het met belangstelling volgen. Ik hoop dat wij daar niet ook een soort Aspasia-project nodig zullen hebben.

De VVD-fractie waardeert het experiment met decentrale selectie op dit moment zeer positief. Loting doet wat ons betreft volstrekt onrecht aan de kwaliteiten van de potentiële studenten. Wij krijgen er vele brieven over van jonge mensen die keer op keer worden uitgeloot. Die balen daar ontzettend van. Daar moet feitelijk een eind aan komen. Kan de minister ons een tussenstand geven van de decentrale selectie?

Ik kom op de vraaggestuurde financiering, een onderwerp dat in hogeronderwijsland steeds vaker besproken wordt. Wij zijn heel voorzichtig begonnen met een vouchersysteem. Ons bereiken signalen dat het wat moeizaam gaat. Dergelijke signalen komen met name van MKB Nederland, een organisatie die zich erg bij dit project betrokken voelt. Wat valt er te doen? Moeten wij het systeem voortzetten of moeten wij steviger inzetten, bijvoorbeeld door studenten in het hbo echt meer vouchers te geven? Wat is wijsheid? Wij moeten deze positieve ontwikkeling echt vlot trekken.

De heer Eurlings (CDA):

Voordelen van een meer voucherachtige bekostiging zijn meer flexibiliteit en meer rechtvaardigheid. Wij hebben het over het hbo gehad. Moeten wij niet voorkomen dat het bedrag per student nog verder gaat wegzakken? Moeten wij niet tot één bedrag per student komen en dat vastpinnen?

Mevrouw De Vries (VVD):

Daar kom ik straks op.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Twee jaar geleden hebben wij gevraagd om een breed experiment met vouchers. Mevrouw De Vries beperkt zich nu tot vouchers in het hbo. Waarom worden de universiteiten er van buitengesloten?

Mevrouw De Vries (VVD):

Er is indertijd een motie ingediend om te komen tot een brede opzet. Wij hebben voorzichtig willen beginnen met het hbo, dat dat ook zelf wilde. Thans blijkt dat het daar moeizaam loopt, met name in de duale trajecten. Moet je kiezen voor meer vouchers voor het laatste jaar en dan breder in het hbo, voordat je naar het wo gaat? Volgens mij is de bereidheid in het wo veel kleiner. Men gaat daar veel "spastischer" om met verandering van de bekostiging. Wil het systeem kans van slagen hebben, dan moet het eerst bij het hbo goed lopen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik begrijp dat niet zo goed. Omdat men bij de universiteiten niet wil, moeten wij het daar maar niet doen. De invoering van de bachelor-masterstructuur biedt echter kansen in dit opzicht. In de masterfase bij de universiteiten ligt er een goede kans om vouchers in te voeren.

Mevrouw De Vries (VVD):

Het gaat mij er niet zozeer om dat men het bij de universiteiten niet wil. Wil je zo'n enorme omslag maken, dan moet je zeker weten dat de kinderziektes eruit zijn. Wij zijn bij het hbo zeer beperkt begonnen. Wat ons betreft kan het een slag steviger, maar het moet echt lopen voordat wij het heel breed gaan invoeren. Ik sluit niet uit dat wij op langere termijn die discussie moeten aangaan. Het moet goed gaan lopen. Ook binnen het hbo moet er een cultuuromslag komen. Ik vraag de minister wat wijsheid is. Moeten wij dit project laten voortmodderen – dat woord vind ik overigens te negatief – of moeten wij extra prikkels geven, waardoor het systeem makkelijker tot de universiteiten kan worden uitgebreid?

De VVD-fractie wenst gedetailleerd inzicht te krijgen in de bedragen die de universiteiten krijgen voor hun bekostiging, inclusief overhead, dus in de totale geldstromen. Het is een uitermate ondoorzichtige materie. Is het juist dat de geldstroom die naar een universiteit gaat, afhankelijk is van de opgebouwde rechten van de universiteit of zijn er andere criteria? Ik vraag de minister om de Kamer een lijst te verstrekken waarop is vermeld hoeveel geld elke universiteit krijgt en waar dat geld aan besteed moet worden. Aan de hand daarvan kunnen wij beoordelen of deze wijze van financiering nu nog passend is. De huidige wijze van financiering moet doorzichtig zijn, juist om een oordeel te kunnen vellen over een andere bekostigingssystematiek.

De minister heeft in zijn brief van 17 september jongstleden aangegeven dat in de periode 1996 t/m 2005 een sterke daling van de prijs per student in het hbo te zien is. In de recente begrotingsjaren is er extra geld uitgetrokken voor volume ontwikkelingen en versterking van de beroepskolom. Zie ik het goed dat de minister nog nader onderzoek wil doen naar de mogelijkheden van een prijs per student of van herinvoering van een bandbreedte? Hoe moet ik dat interpreteren? Uit de cijfers blijkt dat er een achterstand is ontstaan. De VVD-fractie staat op zichzelf sympathiek tegenover het wegnemen daarvan.

De heer Eurlings (CDA):

Wij schuiven de reparatie hiervan ieder keer weer door naar de voorjaarsnota, maar dat is weer een halfjaar later. Is de zaak niet zo urgent dat wij met z'n allen – ik hoop ook samen met de minister – nu al een stap in de goede richting moeten zetten? Wij zakken steeds verder weg.

Mevrouw De Vries (VVD):

U kent de financiële degelijkheid van de VVD-fractie. Er is nu geen dekking voor reparatie. De minister opent naar mijn oordeel de weg naar het wegwerken van de opgelopen achterstand. Ik vraag hem nu of ik dit goed zie.

De heer Eurlings (CDA):

De Kamer is straks weer aan bod. Geeft u de minister de opdracht om in deze begroting te zoeken naar mogelijkheden om aan de wensen van de Kamer op dit punt tegemoet te komen?

Ik hoop niet dat u van plan bent, de komende kabinetsperiode het voucherexperiment iets verder uit te breiden. Ik neem aan dat u samen met de fracties van het CDA en de PvdA de uitdaging wil oppakken om in ieder geval voor de volgende periode de vraagbekostiging voor het gehele hoger onderwijs uit te werken.

Mevrouw De Vries (VVD):

De bekostiging staat hoog op de agenda, maar wij moeten ook reëel zijn. De systemen moeten wel werken. Het vouchersysteem in het hbo heeft een positieve start gehad, maar er moet nog een slag gemaakt worden. Wij moeten nog bepalen op welke wijze een en ander verder vlotgetrokken kan worden. In de komende jaren zal de vraag centraal staan hoe wij om moeten gaan met de bekostiging.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het is mij nog niet helder waar u nu precies sympathiek tegenover staat. U zegt aan de ene kant dat er een oplossing gevonden moet worden voor het dalen van de prijs per student. Aan de andere kant is er een verkeerde raming gehanteerd. Het aantal studenten is namelijk niet gedaald. Moet deze fout in de begroting niet zo spoedig mogelijk hersteld worden?

Mevrouw De Vries (VVD):

U gaat al uit van een vaste prijs per student. De minister geeft in de brief aan dat die weg kan worden gekozen, maar ook herinvoering van de bandbreedte wordt overwogen. Ik vraag de minister om hier snel meer duidelijkheid over te geven. De daling van de prijs per student dient snel hersteld te worden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat is een deel van het probleem, maar tegelijkertijd krijgt het hbo minder geld omdat men ervan uit ging dat er minder studenten gebruik van zouden maken, maar dat klopt niet. Dan is het toch logisch dat hier een oplossing voor gevonden wordt?

Mevrouw De Vries (VVD):

Dat is op zichzelf juist, maar u weet ook dat je dan wel een dekking moet hebben. Ik vind dat de minister dit moet oppakken. Ik denk dat wij niet met elkaar van mening verschillen over de vraag hoe belangrijk wij dit vinden, maar wij moeten niet voor de vuist weg zeggen dat er in deze begroting een oplossing moet worden gevonden als niemand hier een dekking kan aangeven. Dat het prioriteit heeft, lijdt geen twijfel. Nogmaals, ik vraag de minister te verduidelijken wat hij in zijn brief bedoelde en of hij daar actie aan wil verbinden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U zegt dat er een dekking voor moet zijn, maar dat is wel buitengewoon zuur voor de instelling. Ik heb hier van de week Kamervragen over gesteld, waarop ik nog geen antwoord heb gekregen. Als wij van de veronderstelling uitgaan dat de steekproef van de HBO-raad klopt, is er een fout in de raming gemaakt en zijn die studenten er nu wel. Dat kun je toch niet afdoen door te zeggen: er is geen dekking?

Mevrouw De Vries (VVD):

Er wordt niets afgedaan. Ik denk dat het zinvol is om het antwoord van de minister af te wachten, ook op de vragen die u gesteld heeft. De VriesIk verzoek hem om dat zo spoedig mogelijk te doen. Laat er geen misverstand bestaan over de urgentie van deze zaak.

Voorzitter. Ik heb nog een aantal opmerkingen over de arbeidsmarktproblematiek in de zorgsector in relatie tot onderwijs. Er is de laatste tijd veel discussie geweest over het opheffen van de numerus fixus voor geneeskunde en tandheelkunde vanwege het grote tekort aan artsen. Er zijn ook allerlei mogelijkheden geopend om meer studenten op te kunnen leiden, de zij-instroom te verbeteren en de opleidingen eventueel te verkorten. Kan de minister aangeven wat de laatste stand van zaken is bij die plannen?

Daarnaast is er een zaak die de VVD-fractie enigszins bevreemdt. Is het beeld juist dat op het moment dat er sprake leek te zijn van een mogelijke negende medische faculteit, de bestaande acht universitair medische centra plotseling wel meer bereidheid toonden om extra studenten op te leiden? Daarnaast zijn wij bijzonder geïnteresseerd of er een haalbaarheidsonderzoek mogelijk is naar de rol die de Universiteit van Twente, al dan niet in samenwerking met de Brabant Medical School, speelt bij het verzorgen van opleidingen. Het lijkt mij zeer verfrissend als er extra prikkels van buiten komen, maar dan moet er wel een reëel haalbaarheidsonderzoek naar gedaan worden. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Voorzitter. Dan heb ik nog een punt in het kader van de VBTB. Het is de laatste tijd goed modern gebruik dat steeds meer verantwoording wordt afgelegd over de wijze waarop de begrotingsgelden zijn besteed. In dit kader vraag ik de minister of hij er zicht op heeft of geld dat naar de universiteiten gaat voor onderzoek, ook daadwerkelijk aan onderzoek wordt besteed. Nu is er in zekere zin sprake van een verwevenheid tussen het geven van onderwijs en het doen van onderzoek. Dat maakt het moeilijk om een duidelijk zicht te krijgen. Maar het is wel van belang om te weten of de gelden die daarvoor bestemd zijn, ook daadwerkelijk aan onderzoek worden besteed. Ik zou het op prijs stellen als de minister bij de volgende begrotingen dat inzicht kan geven.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Heeft u enige indicatie dat dit niet het geval is, dus dat het geld voor onderzoek niet aan onderzoek wordt besteed?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik vind het sowieso van belang om daar zicht op te krijgen. Onderzoek komt steeds vaker op de agenda van de politiek te staan. Er moet steeds meer in geïnvesteerd worden. Ik denk dat het dan goed is om ook bij de beleidsverantwoording duidelijk te krijgen of het geld daaraan wordt besteed. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat het niet zo is, maar het is wel van belang, aangezien wij steeds meer outputgericht bezig zijn, dat er een meetinstrument is aan de hand waarvan gecontroleerd kan worden dat de gelden goed worden besteed. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Voorzitter. Dan heb ik nog wat korte opmerkingen. Er gaat extra geld naar de genomics. Ik heb daar een principiële vraag bij waarop ik graag een korte beschouwing van de minister krijg. Is het op zichzelf juist dat de politiek onderzoeksgeld labelt? Wij zijn er ontzettend blij mee dat het geld daarnaartoe gaat, maar wij moeten ook bezien hoe wij hiermee in de toekomst willen omgaan. Ik zou graag criteria hebben aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer onderzoek moet worden gelabeld.

Op pagina 150 van de begroting staat een korte zin over samenwerkingsverbanden. Het gaat daar om kennisuitwisseling, kwaliteitsversterking, accreditatie en dat soort zaken. Met partnerlanden worden allerlei bilaterale afspraken gemaakt. Dat worden de zogenaamde prioritaire landen genoemd. Dat zijn allemaal interessante landen: Engeland, Duitsland, enz. Amerika ontbreekt echter. Kan de minister dat toelichten? Dat is toch ook een interessant land voor accreditatie.

Wij hebben een brief gekregen van TNO waarin wordt aangegeven dat TNO voor de periode 2003 en later 10 mln gulden wordt gekort. Klopt het dat de doorvoering van die korting door de minister mede afhankelijk wordt gesteld van het antwoord op de vraag of TNO in 2002 de marktomzetdoelstelling uit het Strategisch plan realiseert? Graag hoor ik hierop een reactie.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Na zeven jaar Paars zit het onderwijs in de grootste crisis sinds 1940. Het lerarentekort neemt toe, de belangstelling voor het leraarschap, vooral in het voortgezet onderwijs, daalt dramatisch. Voor het basisonderwijs schijnt zich een kentering ten goede af te tekenen. Het lijkt dan ook nuttig om eens na te gaan, wat de oorzaak van dit verschil is. Behalve de salariëring, de hoge werkdruk en het geringe aanzien van het beroep zijn er nog andere, minstens zo belangrijke redenen voor jongeren om niet voor het leraarschap te kiezen. Ton van Haperen noemt in het Onderwijsblad nr. 20 onder meer het gedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Is de minister bereid dit nader te onderzoeken en voorstellen terzake te doen?

De jubelbegroting die is gepresenteerd, geeft weinig aanleiding tot vreugde. Het is vooral een optelsom van hetgeen er de afgelopen drie jaar aan geld is bij gekomen. Weinig nieuwe bedragen en nauwelijks nieuwe beleidsvoornemens. De extra miljarden lijken heel wat, maar het is de vraag wat dit precies met Paars 2 te maken heeft. Sveder van Wijnbergen zegt hierover in Trouw van 20 november het volgende.

Paars doet aan volksverlakkerij. Er is helemaal niet geïnvesteerd. De stijging van de uitgaven is veroorzaakt door de inflatiecorrectie, die nodig was voor de cao's in het onderwijs en de zorg.

Dat is harde kritiek. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris op deze kritiek van haar partijgenoot.

Was onderwijs echt wel zo'n grote prioriteit voor Paars 2? De Algemene onderwijsbond geeft een verhelderend lijstje over de uitgaven in de collectieve sectoren. Daaruit blijkt dat verkeer en waterstaat pas echt nummer één geworden is. De uitgaven groeiden van 1990 tot 2002 met 9%. Pas op plaats 5, na VROM, binnenlandse zaken en volksgezondheid, komt onderwijs, met een groei van 3,75%. Alleen defensie scoort lager. Ook de salarissen lopen maar mondjesmaat de achterstanden in: van 8% naar 5%. 1,5 mld gulden zou nodig zijn om de salarissen marktconform te maken. Daarnaast is er voor de salarissen en voor leermiddelen, huisvesting en ondersteuning een langetermijnperspectief beloofd. Daarvoor in de plaats kregen wij gisteren een brief van drie kantjes met bijlagen, ondanks een breed aangenomen motie op dit punt. Ik blijf er dan ook bij dat de minister er zich wel erg makkelijk van af heeft gemaakt. Nog steeds is er geen zicht op de minimale eisen waaraan kwalitatief goed onderwijs moet voldoen. De controlerende taak van de Kamer wordt zo wel heel moeilijk gemaakt.

Het lerarentekort is het grootste probleem van het onderwijs. Het is onder Paars 2 niet kleiner geworden, integendeel. De minister wilde het aanvankelijk geen mission impossible noemen, maar dat is het voor hem wel geworden. Ik vraag mij dan ook af of hij nog steeds achter de grootspraak staat die hij aan het begin van deze periode heeft vertoond. De komende tien jaar zijn ongeveer 10.000 leraren per jaar nodig. Dat is een veelvoud van de beperkte instroom. Het afgelopen jaar verdubbelde het aantal onvervulde vacatures. In het westen van het land kampen de basisscholen met een tekort van niet minder dan 14%. Nieuwkomers blijven niet lang. Zij-instromers krijgen slechts zelden een aanstelling en de vergrijzing neemt toe. In Haarlem moest een complete groep 8 aan een andere school worden uitbesteed. Het ergste is dat vooral zwarte scholen en vmbo-scholen hieronder lijden. Dat wordt nog eens versterkt door de plannen met salarisdifferentiatie, want rijke, witte scholen kopen daardoor met gemak goeie leraren weg bij de minder vermogende scholen. Heeft de minister oog voor dit probleem of accepteert hij elke uitkomst van zijn beleid, ook wanneer dat inhoudt dat er geen onderwijs wordt gegeven?

Over de vernieuwing in het voortgezet onderwijs is al veel gezegd en geschreven en vrijwel steeds in negatieve zin. De basisvorming is mislukt. Daarover zijn wij het eindelijk eens. Het was overigens nogal koddig dat de staatssecretaris op televisie deed alsof de aanpassingen haar idee waren. Wij weten natuurlijk allemaal dat juist de Partij van de Arbeid het langst heeft vastgehouden aan dit luchtkasteel.

Het vmbo is net begonnen en kent veel aanloopproblemen. De leerwegen zijn voor veel leerlingen te zwaar. Het hele stelsel is voor scholen maar moeilijk in te voeren, omdat het vreselijk ingewikkeld is. Ook het behoud van mavo-scholen, formeel onder de naam vierde leerweg, als onderdeel van scholengemeenschappen die verder geen beroepsonderwijs hebben, bemoeilijkt een succesvolle invoering. Veel leerlingen zitten niet op hun plaats op een mavo-school. Andere leerlingen kunnen niet meekomen met de basis beroepsgerichte leerweg. Zij zakken door naar een onbedoelde vijfde leerweg, waar het leerwegondersteunend onderwijs voor wordt gebruikt. Dat is niet de bedoeling van het leerwegondersteunend onderwijs. Het was bedoeld voor alle leerwegen.

Ik vraag de staatssecretaris alsnog de moed op te brengen, de zogenaamde mavo-afdelingen bij havo/vwo-scholen te doen overhevelen naar vmbo-scholen en daarmee de oorspronkelijke opzet waar te maken. Ook vraag ik haar of zij bereid is, scholen meer vrijheid, meer onderwijskundige autonomie te geven, opdat zij ruimte krijgen om het onderwijs zo in te richten dat die het beste past bij de eigen leerlingpopulatie.

Tot slot van de vernieuwing noem ik de tweede fase, waarover ik mij steeds meer zorgen maak. Scholen vallen terug in hun oude patronen, omdat zij zich geen raad weten met het studiehuis. Veelzeggend is ook de rapportage minderheden die meldt dat allochtone leerlingen het beter doen als zij klassikaal onderwijs krijgen. Dat zeg ik al jaren. Ik vraag met klem wat de staatssecretaris met dit gegeven, vooral belangrijk voor de tweede fase, gaat doen.

Mijn volgende punt betreft de ouderbijdrage. In oktober heeft de SP samen met de jongerenorganisatie beroepsonderwijs en het LAKS een klachtenweek daarover georganiseerd. Uit de meldingen blijkt dat de regels nog steeds worden overtreden, vooral als het gaat om het vrijwillige karakter van die bijdrage. Het meest in het oog springen de gevallen waarbij gedreigd wordt met een deurwaarder. Het blijft in één woord schandalig dat voor een vrijwillige bijdrage een deurwaarder wordt ingezet. De staatssecretaris heeft ons zwartboek in ontvangst genomen en gezegd dat zij graag een pittig debat over dit onderwerp wil aangaan. Vorige week kregen wij zelfs een brief van de minister met een uitgebreid betoog over de ouderbijdrage. Er staan goeie voorstellen in, maar ik heb nog wel enkele vragen.

Is de staatssecretaris bereid, in de gedragscode op te nemen dat het starten van een incassoprocedure en het sturen van deurwaarders inzake een ouderbijdrage ondubbelzinnig wordt afgewezen? Desnoods moet daar een wettelijke regeling voor komen. Is zij bereid, een landelijk maximum aan de ouderbijdrage te stellen, zoals de Onderwijsraad in overweging geeft? De vereniging Ons middelbaar onderwijs (OMO) gaat nog verder. Zij pleit voor afschaffing van de ouderbijdrage en gaat de mogelijkheid daartoe onderzoeken. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.

Vorig jaar werd de motie-Dijksma breed aangenomen. Daarin stond dat de minister een gedragscode moest formuleren voor de ouderbijdrage en dat het secundair onderwijs 100% door de overheid bekostigd moet worden. Beide wensen zijn nu, een jaar later, nog steeds niet ingewilligd. De gedragscode is weliswaar in de maak, maar het secundair onderwijs is nog allerminst kosteloos. Sterker nog: de minister gaat geheel in tegenstelling tot de wens van de Kamer verder met het aftasten van de mogelijkheden voor marktwerking in het onderwijs. Wij hebben het advies van de Onderwijsraad ontvangen. Wij hebben het debat over kennisnet gevoerd en over sponsoring. Keer op keer botst de minister met de Kamer en intussen blijven de problemen in het onderwijs voortduren. Is dat nu een liberale opvatting over het onderwijsbeleid? Ik mag hopen van niet.

De kosten voor het onderwijs nemen nog steeds toe. Dat heeft ook het NIBUD berekent. Ik geef een voorbeeld naar aanleiding van een brief van een juridisch adviseur. De familie W te A heeft drie schoolgaande kinderen van 16 jaar en ouder. Naast het schoolgeld moeten er boeken, excursies en een computer betaald worden. De totale kosten komen voor deze familie neer op ƒ 13.357. Ook als een beroep gedaan wordt op de Wet tegemoetkoming studiekosten is dit volstrekt onbetaalbaar voor een gezin met een minimuminkomen. Het gevolg is dat de kinderen door de hoge kosten afvallen. Zoals een directeur van een scholengemeenschap het formuleerde: je hoopt dat ouders niet hun kind van school halen als het zestien is, omdat zij het lesgeld niet kunnen betalen. Zoals bekend, is Nederland vrijwel het enige Europese land waar dit soort excessen plaatsvinden, omdat in andere landen het internationale Verdrag economische, sociale en culturele rechten wel wordt nageleefd. Daarin staat dat secundair onderwijs in zijn verschillende vormen door middel van passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs algemeen beschikbaar en voor allen toegankelijk dient te worden gemaakt. Daarbij komt dus ook de motie-Dijkstra, waarin staat dat het primaire proces voor 100% moet worden bekostigd door de overheid. Hoe geven de bewindslieden uitvoering aan dit verdrag en aan de motie? Ik ga ervan uit dat daarbij niet wordt gesproken over het verschil tussen"kosteloos" en "gratis". Met dergelijke woordspelletjes wordt het probleem natuurlijk niet opgelost, maar alleen weggemoffeld.

De heer Cornielje (VVD):

De heer Van Bommel sprak net over lesgelden. In de stukken staat dat er in de Wet tegemoetkoming studiekosten voor de lagere inkomensgroepen een tegemoetkoming van 100% is. Die tegemoetkoming van 100% is in deze kabinetsperiode zelfs uitgebreid voor de middengroepen. Is de heer Van Bommel het met mij eens dat zijn voorstel om het lesgeld en de tegemoetkoming helemaal weg te halen tot een denivellering zou leiden?

De heer Van Bommel (SP):

Strikt genomen heeft de heer Cornielje daarin gelijk.

De heer Cornielje (VVD):

Dat wil de SP-fractie?

De heer Van Bommel (SP):

Ja.

De heer Cornielje (VVD):

Dank u wel.

De heer Van Bommel (SP):

Daarmee komt mijn fractie dus ook de achterban van de VVD tegemoet. Mijn fractie neemt op dit punt een principieel standpunt in: onderwijs moet gratis toegankelijk zijn. Daarmee doen wij ook de achterban van de heer Cornielje een plezier. Ik zou zeggen: zegt het voort!

De heer Cornielje (VVD):

Het is belangrijk dat de heer Van Bommel dat in dit debat zegt. Het wordt genoteerd.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik ga zo nog even door over het hoger onderwijs en ik denk dat ik de heer Cornielje dan wederom aan mijn zijde vind. Als wij op die punten gezamenlijk kunnen optreden, dan denk ik dat wij een heel eind kunnen komen.

De segregatie tussen witte en zwarte scholen blijft een schrijnend probleem. Dat blijkt opnieuw uit het onderzoek Allochtonen over Nederlanders dat is gedaan door het Nederlands centrum buitenlanders. Daarin staat dat geen enkele allochtoon de voorkeur geeft aan een zwarte school. Dat is duidelijke taal. Aangezien de SP-fractie al jarenlang pleit voor een beleid dat gericht is op meer gemengde scholen, vraag ik de staatssecretaris om haar mening over een reportage van de Verenigde Naties. Ik doel dan op de vijfde sessie uit augustus 2000, waarin staat dat Nederland moet streven naar meer gemengde scholen, omdat de segregatie onverenigbaar is met artikel 1 van de Grondwet. Was de regering hiervan op de hoogte en, zo ja, hoe is het mogelijk dat zij hier nooit iets mee gedaan heeft?

Een ander onderwerp dat steeds terugkeert, is de alfabetisering, waarvoor absoluut meer aandacht nodig is. Het is onaanvaardbaar dat ons land meer dan een miljoen functioneel analfabeten telt. Daarom pleit ik voor meer centrale regie, zodat wij zeker weten dat het geld dat daarvoor beschikbaar is goed terechtkomt, desnoods door oormerking. Daarnaast is extra bekostiging hard nodig. Dat past eveneens goed bij de voornemens van de minister voor een beter opgeleide bevolking. Ik overweeg op het punt van de alfabetisering in tweede termijn een motie in te dienen.

Dat wetenschap en onderzoek niet in handen mogen vallen van de commercie staat voor mij als een paal boven water. Helaas komen vanuit de regering steeds meer geluiden dat het bedrijfsleven meer moet samenwerken met de wetenschappen. De minister van Economische Zaken heeft daarvoor onlangs nog een vurig pleidooi gehouden. Dat is een treurige ontwikkeling, want wetenschap en onderzoek moeten alle ruimte krijgen om vrijelijk diepgaand onderzoek te kunnen doen. Minister Borst heeft tijdens het debat over de Embryowet gezegd dat zij met minister Hermans wil bezien of onderzoeksinstituten ertoe gebracht kunnen worden, een gedragscode op te stellen. Dat zou dan per wet verplicht kunnen worden. Ik ben daar een groot voorstander van en vraag de minister hoe hij daarover denkt.

In het vorig jaar verschenen rapport "Talent voor de toekomst, toekomst voor talent" staat dat binnen tien jaar een derde van de wetenschappelijke staf aan de universiteiten met pensioen gaat. Ondanks de aanwezigheid van voldoende jong talent slagen de universiteiten er niet in om deze vast te houden, zodat enorme tekorten ontstaan. Jarenlange bezuinigingen maken dat er geen geld is om jonge aanwas aan zich te binden. Om de leegloop in het onderzoek te voorkomen, zijn veel meer investeringen nodig dan nu het geval is. Volgens de voorzitter van NWO moet de minister de uitgaven voor het onderzoek verhogen met 250 mln gulden. In het eerdergenoemde rapport staat dat de komende tien jaar gemiddeld 140 mln gulden per jaar extra nodig is om de tekorten bij het onderzoek te bestrijden. Kan de wetenschap op extra inspanningen van de minister rekenen of valt die tak van sport straks helemaal in handen van het bedrijfsleven?

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De onderwijsbegroting 2002 lijkt meer dan zij is. Zoals het CNV zegt: de toonzetting is zelfs zodanig dat een onschuldige lezer op geen enkele wijze zou vermoeden dat de onderwijssector nog steeds met forse problemen kampt op het gebied van personeelstekorten en werkdruk en dat de ziekteverzuimpercentages de pan uit rijzen. Er zijn dan ook forse investeringen noodzakelijk. In het recente rapport van Nyfer wordt gepleit voor 6,5 mld gulden extra en onderwijsuitgaven die meegroeien met de economie. Bij een keuze tussen een lagere staatsschuld of goed onderwijs kies ik voor het laatste. Nog een half jaar te gaan en dan zullen wij weten hoe de kiezer hierover denkt. Het zal de aanwezigen niet verbazen dat ik dat moment met vertrouwen tegemoet zie.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zullen morgenvroeg om 10.15 uur het debat over de begroting van OCW hervatten.

Sluiting 22.57 uur

Naar boven