Noot 1 (zie blz. 1947)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor het jaar 2002 (28 000-XI)

Antwoorden op vragen van de CDA-fractie

Vraag:

Binnen VROM worden de inspecties gebundeld. Hoe zit het met de raakvlakken met de beleidsterreinen van de inspecties bij andere departementen? Voorts moet het nieuwe Inspectoraat-Generaal voldoende bevoegdheden hebben om effectief te kunnen opereren.

Antwoord:

Met ingang van 1 januari 2002 start het Inspectoraat-Generaal (IG) van VROM. Dit IG komt voort uit de samenvoeging van de Inspecties Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne alsmede de Dienst Recherchezaken. Het IG zal de reeds bestaande samenwerkingafspraken respectievelijk convenanten met andere handhavingdiensten (waaronder Douane, Politie, Algemene Inspectiedienst) voortzetten en waar nodig uitbreiden. Terecht wordt opgemerkt dat het nieuwe IG over voldoende bevoegdheden moet beschikken. Aanvullende wettelijke voorzieningen zullen daarvoor worden getroffen onder andere op het gebied van de versterking van bevoegdheden bij het tweedelijnstoezicht. Daarbij wordt gedacht aan de bevoegdheid van de minister om het bevoegd gezag aanwijzingen te geven om handhavend op te treden en zo nodig ook de handhaving van het bevoegd gezag over te nemen.

Vraag:

Oplossingsrichting voor stagnering in de bouwproductie (7): Afstemming «kasritme» infrastructuurgelden V&W op fluctuaties in locatieontwikkeling. Hierdoor voorkomen we problemen als bij Vathorst en Leidschenrijn.

Antwoord:

In het kader van het Nationaal Verkeer en Vervoersplan (NVVP) is het voornemen de GDU-grens (Gebundelde doeluitkering) te verhogen tot 500 mln gulden. De taken en de middelen voor projecten onder die grens worden gedecentraliseerd (met ingang van 2003). Hieronder vallen praktisch alle projecten die een relatie hebben met de woningbouwopgave. Door deze decentralisatie komt de woningbouwopgave en de infrastructuuropgave in één hand, hetgeen naar verwachting een betere garantie geeft voor maatwerk in de afstemming.

Vraag:

Het is bizar dat in de Nederlandse bouw personeelstekorten optreden, terwijl in Duitsland het afgelopen jaar 100.000 bouwvakkers op straat zijn komen te staan! Wat doet de Staatssecretaris om de interne markt met vrij verkeer van arbeidskrachten binnen de EU beter te laten functioneren?

Antwoord:

Naar mijn mening zijn de randvoorwaarden voor het laten functioneren van de interne markt met vrij verkeer van arbeidskrachten binnen de EU afdoende geregeld, ook wat betreft de eventuele inschakeling van Duitse bouwvakkers die op straat zijn komen te staan. Het functioneren van de interne markt zélf werpt in dit opzicht voor Nederlandse bouwbedrijven geen formele belemmeringen op. Dat er desondanks in de Nederlandse bouwpraktijk niet in de bedoelde ruime mate van de inschakeling van buitenlandse bouwvakkers gebruik wordt gemaakt, heeft te maken met andere redenen. Uit contacten met Nederlandse bouwbedrijven komen als belangrijkste redenen naar voren:

– de totaal verschillende bouwwijzen in de diverse EU-landen, waardoor bouwvakkers uit andere landen onvoldoende bekend zijn met de wijze waarop woningen in Nederland worden gebouwd;

– communicatieproblemen op de werkvloer als gevolg van het niet/onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal.

De belangrijkste verantwoordelijkheid voor de werving van buitenlandse bouwvakkers, indien daar behoefte aan bestaat, ligt bij het bedrijfsleven. Indien behoefte zou bestaan aan een facilitaire rol van de overheid, ben ik bereid daarover het gesprek aan te gaan. Dergelijke signalen hebben mij tot dusver niet bereikt.

Vraag:

Het CDA vraagt zich af waarom het project «Hart van Zuid» in Hengelo niet is gehonoreerd, gelet op de aanwezige problematiek.

Antwoord:

Alle ingezonden plannen en projecten zijn beoordeeld volgens de criteria «innovatie, voorbeeldwerking, betrokkenheid van de burger en samenhangende benadering van de problematiek» zoals vastgelegd in de desbetreffende AMvB.

De projecten die hieraan, ten opzichte van de overige ingediende projecten, het meest voldoen ontvangen een bijdrage. Hengelo scoorde op deze vier criteria lager dan de thans gehonoreerde projecten. Dit betekent uiteraard geenszins dat de problematiek in «Hart van Zuid» niet wordt onderkend.

Vraag:

Ten aanzien van het GSB in relatie tot ISV bestaat bij het CDA het beeld dat er nog te weinig variatie is en te veel bureaucratie, innovatie komt daardoor nog onvoldoende uit de verf. Tevens is de overzichtelijkheid van regelgeving volgens het CDA een aandachtspunt (o.a. Wet Bestuurlijk Maatwerk). Wat is de reactie van de Staatssecretaris op deze stelling?

Antwoord:

Het CDA geeft in haar stellingen ten aanzien van het GSB en het ISV aan dat er nog op diverse punten verbetering benodigd is. Dit onderschrijf ik, waarmee ik het GSB/ISV-beleid en de inspanningen van de gemeenten terzake niet diskwalificeer. Vanaf het begin is immers duidelijk geweest voor alle partijen dat het GSB/ISV en alle bijbehorende inspanningen gezien moeten worden als een groeimodel met een stapsgewijs aanbrengen van verbeteringen. In het voorjaar zal het Kabinet in de zogenaamde Tussenstand GSB haar ideeën over de toekomst van het GSB, en daarmee ook het ISV, schetsen.

Ten aanzien van de overzichtelijkheid van regelgeving geldt dat dit een voortdurend aandachtspunt is. Regelgeving moet immers goed te hanteren zijn. Dit neemt niet weg dat een veelvoud van bestuurlijke samenwerkingsverbanden nodig is om adequaat de vaak complexe beleidsmatige opgaven op te pakken. Dit temeer daar de schaalniveaus waarop de aanpak vereist is niet altijd dezelfde is. Dit moet er uiteraard niet toe leiden dat zaken onvoldoende krachtdadig opgepakt worden. Of de door Minister van Boxtel zeer onlangs geopperde Wet Bestuurlijk Maatwerk de oplossing hiervoor is moet nader bezien worden. In ieder geval ben ik met hem voorstander van onorthodoxe maatregelen als de situatie dit vereist binnen de randvoorwaarden van rechtszekerheid, democratische legitimiteit en bevoegdheidsverdeling. Een experiment met regelluwe herstructureringszones, gebruikmakend van de ervaringen van het project Stad en Milieu, kan een stap in de goede richting zijn. Deze constructie wordt momenteel nader uitgewerkt.

Vraag:

Wanneer kan de Tweede Kamer een voortgangsrapportage tegemoet zien over het innovatiebudget? Is er sprake van teveel bureaucratie rond de budgetten?

Antwoord:

Een dezer dagen kan de Kamer een brief tegemoet zien waarin verslag wordt gedaan van het proces met betrekking tot de beoordeling van de eerste tranche IPSV-projecten, vergezeld van een overzicht van de gehonoreerde projecten. Een complete voortgangsrapportage waarin de voortgang wordt beschreven van reeds lopende (voormalige StIR-)projecten en waarin een beeld wordt gegeven van de nieuwe geselecteerde (IPSV-) projecten kan de Kamer tegemoet zien in maart 2002.

Bureaucratie is voor de indieners tot een minimum beperkt. Zo zijn de eisen m.b.t. de in te dienen plannen laag gehouden; het plan dient volgens een vast format van een paar A4 te worden beschreven. Dit format is voor 2002 ook nog versimpeld ten opzichte van dit jaar. Slechts de indieners van grote projecten die daadwerkelijk kans maken (een vijftien- tot twintigtal) op een bijdrage wordt gevraagd hun project nader uit te werken voor de definitieve eindbeoordeling. In de praktijk is deze werkwijze goed ontvangen.

Vraag:

Krachtiger inspanning om midden- en kleinbedrijf terug te brengen in de stad en wijken.

Antwoord:

Functiemenging maakt deel uit van één van de twaalf prestatievelden in het ISV («Meer kansen voor bedrijvigheid»). Dit betekent dat gemeenten voor het ISV in hun ontwikkelingsprogramma's concreet moesten aangeven welke prestaties zij nastreven voor functiemenging. Het terugbrengen van het midden- en kleinbedrijf in de stad wordt dus al langer ondersteund.

Aanvullend daarop wordt in het kader van het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing gezocht naar nieuwe en inspirerende voorbeelden die uitgedragen kunnen worden. Onlangs werden in dit verband twee vermeldenswaardige projecten gehonoreerd: «Museum in bedrijf» in Tilburg en «Innovatie en integrale aanpak Versterking Aanbod Binnenstad» in Groningen.

Onlangs heb ik voorts, als extra handreiking het rapport «Mogelijkheden voor functiemenging in stadsvernieuwings- en herstructureringswijken» aan de G30 gestuurd. Het rapport noemt concrete succes- en faalfactoren die door bestudering van verschillende geslaagde praktijkvoorbeelden voor functiemenging achterhaald zijn en bruikbaar voor het gemeentelijk beleid.

Op korte termijn vindt met MKB-Nederland ambtelijk overleg plaats over verdere stimuleringsmogelijkheden van de functiemenging mede in relatie tot de transformatieopgave die voortvloeit uit de Nota Mensen Wensen Wonen

Vraag:

Kunnen, n.a.v. het experiment met woonruimteverdeling in het KAN-gebied, de regels nu al worden versoepeld? Kan dit niet in meer regio's worden doorgevoerd?

Antwoord:

De afweging om al dan niet verschillende regels te hanteren voor de woonruimteverdeling is aan het lokale en/of regionale bestuur. De Huisvestingswet biedt voor zulke regels een mogelijkheid en geen verplichting. Het lokale en/of regionale bestuur zal daarvoor beoordelen of de situatie van vraag en aanbod op de woningmarkt dit noodzakelijk maakt. Zoals in de Nota Mensen, Wensen, Wonen is aangegeven, zal die mogelijkheid worden gehandhaafd. Of in sommige gebieden de toewijzingsregels worden versoepeld hangt dus af van de autonome keuze van de lokale en regionale besturen.

In het geval van het KAN-gebied worden de toewijzingscriteria «huishoudensgrootte–woninggrootte» en «huur–inkomen» niet meer toegepast. Aan het regionale bestuur is nadrukkelijk gevraagd de effecten op de verdringing van bepaalde groepen woningzoekenden en op het huursubsidiebeslag scherp te volgen. Uiteraard zal ik dit via de Inspectie blijven monitoren en indien daar aanleiding toe is na overleg met het regionale bestuur mij beraden hoe om te gaan met eventuele negatieve consequenties.

Vraag:

Het GBA zou onvoldoende mogelijkheden bieden om illegale verhuur te bestrijden. Kan de WOZ administratie en/of het kadaster niet worden gebruikt bij de bestrijding?

Wat is de stand van zaken van de bestrijding van het verschijnsel?

Antwoord:

De GBA biedt voor de bestrijding van onrechtmatige bewoning voldoende mogelijkheden. In het rapport van de Commissie Zwart (1998) is daarnaast geconstateerd dat gegevensuitwisseling met Kadaster en gemeentelijke belastingdienst (i.v.m. WOZ waarde) mogelijk is, mits de gemeente dat in een verordening goed regelt. Deze bestanden zijn dan naast of samen met GBA te gebruiken bij opsporing.

Het onderwerp onrechtmatige bewoning is herhaaldelijk besproken met Uw Kamer, de laatste keer op 26 april jl. waar aangegeven is dat bestrijding primair een gemeentelijke aangelegenheid is. Bij circulaire van 22 mei jl. is gemeenten gevraagd de aanpak van onrechtmatige bewoning in overleg met verhuurders tegen het licht te houden. Een gezamenlijke aanpak van gemeenten en verhuurders is in de praktijk het effectiefst. Hoe deze aanpak vorm gegeven moet worden is lokaal maatwerk. Ik zal actief blijven bevorderen dat gemeenten en verhuurders invulling geven aan de bestrijding van onrechtmatige bewoning.

De wijze waarop gemeenten en verhuurders aanpak van onrechtmatige bewoning vormgegeven zal periodiek gemeten worden. Dat komt terug in de jaarverantwoording.

Vraag:

Is er concrete beleidsinvulling (plannen) met betrekking tot Meergeneratiewoningen. Hoe staat de Staatssecretaris tegenover de gedachte om generaties «bij elkaar» te brengen door huur en koop zoveel mogelijk door elkaar te bouwen? Zijn hiervan meer voorbeelden bekend?

Antwoord:

Ik sta positief tegenover het realiseren van dergelijke plannen. Naast het bedoeld plan in Deventer denk ik aan een plan in Rotterdam, waarbij met behulp van gelden uit het IPSV-budget een project woningen voor Turkse families wordt gerealiseerd. In de planvorming is er in voorzien dat deze woningen door meerdere generaties kunnen worden bewoond.

Vraag:

Hoe staat het met het afbreken van de woningen in Valkenswaard en Schijndel.

Antwoord:

Teneinde betreffende de uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening door gemeenten duidelijk te maken dat het het Kabinet ernst is, heb ik o.a. in Valkenswaard het instrument schorsing en vernietiging ingezet. Over Schijndel verschijnen binnenkort de resultaten van een onderzoek van de inspectie. De resultaten zullen met B&W worden besproken.

Het zijn voorbeelden van een krachtig handhavingsbeleid. Ook het verscherpt toezicht op meer gemeenten die structureel tekort schieten bij de handhaving vormt daarvan een voorbeeld. Ik noem Valkenswaard, Nuenen, Venray, Eindhoven en Leeuwarderadeel.

Het dilemma waar de gemeenten vaak tegenaan lopen is, dat de sanctie op onrechtmatige bouw slechts bestaat óf uit een te geringe boete óf meteen het ultieme middel van afbraak. Het is de bedoeling de gemeenten in staat te stellen krachtiger sancties op te leggen bij bestemmingsplanovertredingen, door deze onder de Wet op de economische delicten te brengen. Hierdoor zijn veel hogere boetes mogelijk en kan het economisch voordeel van de overtreder teniet gedaan worden. Zoals aangegeven tijdens het AO over permanente bewoning (op 1 november jl.) ligt het in de bedoeling het voorstel van wijziging van de WRO en WED, na behandeling in de MR, nog dit jaar aan de Raad van State te zenden. Behandeling door het parlement kan dan voor de zomer van 2002 plaatsvinden.

Tenslotte heb ik de burgemeesters op hun plicht gewezen zonodig raads- of B&W-besluiten die naar hun oordeel voor vernietiging in aanmerking komen via GS voor te leggen aan de betrokken minister (bij brief 18-06-01; Gemeentewet art. 273).

Vraag (tevens vragen PvdA en SGP):

Het CDA vraagt wat de stand van zaken met betrekking tot de herziening van de Huisvestingswet is om de bindingseis te laten vervallen.

De PvdA wil dat economische en sociale bindingseisen in het kader van de Huisvestingswet toepasbaar blijven voor kleine kernen die niet mogen uitbreiden en onvoldoende mogelijkheid tot inbreiden hebben.

De SGP wil weten hoe lang het gaat duren voordat de motie van der Staaij inzake kleine kernen adequaat wordt uitgevoerd en in welke richting een bijdrage aan de oplossing van deze problematiek wordt gezocht.

De SGP wil weten op welke wijze uitvoering gegeven zal worden aan de motie van der Staaij inzake de koopprijsgrenzen. De voortgang op dit dossier laat veel te wensen over. Neemt de Staatssecretaris deze problematiek wel voldoende ernstig?

Antwoord:

Zoals u weet ligt een wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (25334) reeds geruime tijd bij de Eerste Kamer. Hoewel de voortgang van dit dossier inderdaad veel te wensen overlaat, wil dit niet zeggen dat ik de problematiek onvoldoende ernstig neem. De onderhavige materie is ingewikkeld, niet in het minst doordat de uitgangspunten van vrijheid van vestiging en de wens naar sociale cohesie in kleine kernen in goede balans met elkaar gebracht moeten worden. Op 23 februari jongstleden heb ik de Eerste Kamer bij brief (25 334, nr. 59a) verzocht de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden totdat ik door middel van een novelle het wetsvoorstel in lijn heb gebracht met het voorziene ruimtelijke ordeningsbeleid. Een afschrift van deze brief heb ik naar de Tweede Kamer gestuurd. Mijn streven is deze novelle nog dit jaar in procedure te brengen. Het aspect van bindingseisen in kleine kernen die ruimtelijk beperkt worden in hun uitbreidingsmogelijkheden en onvoldoende kunnen inbreiden heb ik bezien aan de hand van de motie van der Staaij terzake. Op die motie zal ik uitvoerig ingaan in het kader van de genoemde novelle. De essentie is dat voor de kleine kernen zoals bedoeld door de SGP en de PvdA bij een duidelijk waarneembaar tekort aan betaalbare woningen lokaal maatwerk mogelijk is op grond van artikel 27 van het wetsvoorstel. Overigens is het aantal kleine kernen met een duidelijk waarneembaar tekort beperkt van omvang. Aan de motie van der Staaij inzake de koopprijsgrenzen zal uitvoering gegeven worden in het kader van de herziening van het Huisvestingsbesluit die nodig is gezien de wijziging van de Huisvestingswet. Ook op deze motie zal ik uitvoerig ingaan in het kader van de genoemde novelle.

Antwoorden op vragen van de PvdA-fractie

Vraag:

TNO en RIVM geven aan dat stillere banden een grote geluidsreductie opleveren. VROM noemt een keurmerk en verwijst naar Europa. Wat gaat er nu gebeuren?

NOVEM geeft aan dat een fluistertruck onder de 60 dB(A) kan blijven. Onderzoekers geven aan dat bronmaatregelen voor spoorvervoer tot 16 dB(A) minder geluid opleveren. Waarom worden niet in de stedelijke gebieden met voorrang dergelijke innovaties uitgeprobeerd en breed toegepast?

Antwoord:

Het klopt dat stillere banden buitengewoon kosteneffectief zijn. Hiervoor geldt echter het primaat van de EU-normering in het kader van de interne markt. In Nederland gaan wij na of er een milieukeurmerk kan komen voor relatief stille banden en of daaraan eventueel een premie verbonden kan worden. Zodoende zouden vrijwillige aankoopbeslissingen van consumenten ten gunste van stille banden beïnvloed kunnen worden. Via EU regelgeving valt uiteindelijk echter een groter overall effect te verwachten.

De via de NOVEM in ontwikkeling zijnde fluistertruck voor stadsdistributie kan mogelijk 60 d(B)A halen met name door er nog een tweede, elektrisch aandrijfsysteem met een zeer grote hoeveelheid accu's in te zetten. Technisch is dit concept nog niet uitontwikkeld. De kosten (30.000 Euro extra) zijn wel heel erg hoog. Om die reden zet het geluidbeleid voor de bevoorrading van winkels (in het zgn. «PIEK-project») niet in op de inzet van dergelijke fluistertrucks, wel op allerlei andere geluidsreducerende maatregelen.

Aan het spoor en aan het materieel zijn inderdaad forse geluidsreducties te realiseren. Deze vormen onderdeel van het inmiddels samen met Verkeer en Waterstaat gestarte en in NMP4 en NVVP aangekondigde Innovatieprogramma Geluid, dat ook betrekking heeft op wegverkeer. Uiteraard wordt geprobeerd ook nu al dergelijke innovatieve maatregelen waar zinvol in stedelijk gebied toe te passen, zoals bijv. gebeurd is met de toepassing van dubbellaags ZOAB op de A10-west bij Amsterdam waaraan ik 50 mln gulden heb bijgedragen.

Vraag:

De PvdA wil dat economische en sociale bindingseisen in het kader van de Huisvestingswet toepasbaar blijven voor kleine kernen die niet mogen uitbreiden en onvoldoende mogelijkheid tot inbreiden hebben.

De SGP wil weten hoe lang het gaat duren voordat de motie van der Staaij inzake kleine kernen adequaat wordt uitgevoerd en in welke richting een bijdrage aan de oplossing van deze problematiek wordt gezocht.

Antwoord:

Zie het antwoord op een soortgelijke vraag van het CDA.

Vraag:

Milieu-innovaties kunnen ook zeer wel gestimuleerd worden vanuit het overheidsaankoopbeleid: de overheden vormen met 54 mld. p.j. 10% van de productvraag en zijn daarmee een belangrijke launching customer, zie ook onze motie bij NME. Er zijn ondertussen enkele initiatieven, wij vragen om een voortgangsrapportage duurzaam inkoopbeleid.

Antwoord:

Groen aankoopbeleid door de overheid wordt vormgegeven via het project Duurzaam Inkopen, waaraan door een groeiend aantal overheden wordt deelgenomen. Daarbij wordt mede de aanschaf van innovatieve producten gestimuleerd. Ook wordt een verband gelegd met het project Professioneel Inkopen en Aanbesteden (PIA) van het ministerie van EZ.

Omdat de uitvoering van het project nog in de beginfase verkeert, is het nog niet mogelijk aan te geven wat thans, in brede zin, de omvang van duurzaam inkopen is. Wel is op basis van een eerste inventarisatie duidelijk geworden dat bij facilitaire aankopen via Europese aanbestedingen door departementen in meer dan 50% van de gevallen duurzaamheidscriteria worden gehanteerd. Meer inzicht in de stand van zaken zal volgend jaar ontstaan. Daarover zal uiterlijk begin 2003 worden gerapporteerd.

Antwoorden op vragen van de GroenLinks-fractie

Vraag:

De minister heeft aangegeven dat hij in overleg met zijn collega's een regeling gaat opstellen voor met gifgas behandelde scheepsladingen. Kan de minister duidelijker aangeven waar hij op aan stuurt. Wordt nu de Bestrijdingsmiddelenwet aangepast en worden stoffen als methylbromide verboden of blijven we met deze levensgevaarlijke stof werken.

Antwoord:

In de nog op te stellen WMS-regeling importgassingen wordt beoogd onveilige situaties die ontstaan bij het ontgassen van geïmporteerde ladingen tegen te gaan. Ik geef hoge prioriteit aan de handhaving van wet- en regelgeving. De IMH heeft in het uw Kamer bekende rapport «gasvrij» geconstateerd dat de huidige Bestrijdingsmiddelenwet 1962 niet voldoet. Daarom wordt thans met spoed gewerkt aan de regeling op grond van de WMS. Het is niet zo dat de WMS-regeling het gebruik van bepaalde stoffen, zoals methylbromide gaat verbieden.

Vraag:

Kan de minister van VROM positief reageren om het vervoermanagement in de vergunningverlening aan bedrijven op te nemen (verruimde reikwijdte Wet milieubeheer)

Antwoord:

De Wet milieubeheer biedt ook nu al de mogelijkheid om in de vergunningverlening aan bedrijven met het vervoer van personen en goederen van en naar de inrichting rekening te houden. Op basis van artikel 1.1, tweede lid vallen dergelijke bepalingen onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer.

Vraag:

Is de minister bereid om steun te verlenen aan het Collusieproject als compensatie voor het wegvallen van de MAP-regeling Midden- en Kleinbedrijf (Melkertbanen)?

Antwoord:

Een aantal weken geleden heeft de Stichting Collusie zich tot het departement gewend met een verzoek tot financiële steun naar aanleiding van de problematiek die is ontstaan nu de financiering vanuit de MAP-middelen is weggevallen. We zullen de Stichting uitnodigen voor een gesprek en op de hoogte stellen van de uitkomst daarvan.

Vraag (incl. soortgelijke vraag van D66):

Wij vragen de staatssecretaris om (1) orde te scheppen in de chaos, en de regie in handen te nemen om tot één landelijk keurmerk te komen en (2) te bewerkstelligen dat alle nieuwbouw in principe aanpasbaar is (geen drempels, brede deuren, beter begaanbare trappen).

Ook het levensloopbestendig bouwen, waar het er vooral om gaat dat mensen ergens kunnen blijven wonen als hun gezondheid achteruit gaat, wordt steeds meer toegepast. Wanneer hiermee bij de bouw rekening wordt gehouden voorkom je veel bureaucratie en menselijk leed achteraf. Wat is er eigenlijk tegen om standaarddeuren breder te laten zijn en geen drempels in huizen te hebben? De VROM-raad pleit in dit verband voor «brede woningen» in haar advies Dagindeling geordend.

Antwoord:

Ter bevordering van de overzichtelijkheid wordt allereerst ingegaan op de minimaal aanvaardbare kwaliteit, daarna op hogere kwaliteit en keurmerken en tot slot op levensloopbestendigheid.

Minimaal aanvaardbare kwaliteit

Waar het gaat om de kwaliteit van bouwwerken wordt met het Bouwbesluit een minimaal aanvaardbare kwaliteit gegarandeerd. In het Bouwbesluit zijn onder andere eisen opgenomen met betrekking tot de toegankelijkheid. Nieuw te bouwen woningen moeten voldoende toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers. Dat betekent dat een hoogteverschil van meer dan 0,02 meter van buiten naar binnen de woning overbrugd dient te worden met een hellingbaan. Daarnaast moeten deuropeningen (vrije doorgang) minimaal 0,85 meter zijn.

Het voorschrift in het Bouwbesluit m.b.t. hoogteverschil moet voorkomen dat iemand niet een woning binnen kan als gevolg van een hoge drempel. Er zijn geen voorschriften over drempels in woningen. In nieuwbouwwoningen komen die ook zelden voor. De reden waarom voorheen wel vaak drempels zijn gemaakt is constructief van aard.

Het voorschrift in het Bouwbesluit m.b.t. deuropening garandeert een vrije doorgang van de woning voor een rolstoel. Opdrachtgevers voor de bouw van een woning mogen deuren breder maken, maar dit leidt niet tot een verdere verbetering van de toegankelijkheid.

Met de inwerkingtreding van het recent gepubliceerde nieuwe Bouwbesluit zijn de eisen op het gebied van toegankelijkheid in overleg met diverse consumentenorganisaties verder aangescherpt. Voor woningen gaat het dan om de verhoging van de minimale plafondmaat (van 2.40 naar 2.60 meter), de beloopbaarheid van trappen en verhoging van de geluidsisolatie voor contactgeluid met 5dB. Deze punten werden in de nota Mensen, Wensen, Wonen reeds aangekondigd.

Hogere kwaliteit/keurmerken

Daarnaast staat het private partijen vrij in overleg een hogere kwaliteit na te streven. Keurmerken kunnen daarbij behulpzaam zijn, zij het niet de veelheid aan keurmerken die nu op de markt is. In de afgelopen periode is een aantal keurmerken samengegaan tot een breder keurmerk, Woonkeur. Dit heeft echter niet geleid tot een kleiner aantal keurmerken; een deel van de «basis»-keurmerken is blijven bestaan, daarnaast zijn er nieuwe keurmerken ontwikkeld. Het streven naar één keurmerk lijkt niet opportuun. Daarom is in de nota Mensen, Wensen, Wonen voorgesteld periodiek het keurmerkenaanbod transparant te maken voor consumenten. Momenteel wordt aan het onderzoek dat hiertoe is uitgezet de laatste hand gelegd.

Levensloopbestendigheid

Terecht wijzen diverse fracties er op dat een breed scala aan onderwerpen moet worden bezien, wil sprake zijn van levensloopbestendigheid. Begin volgend jaar zal het kabinet de verkenning Levensloopbewust regeringsbeleid aan de Tweede Kamer aanbieden. Daarin worden ondermeer beleidsopties opgenomen met betrekking tot de levensloopbestendigheid van woningen en woonomgeving. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het VROM-raadadvies «Dagindeling geordend?».

Vraag:

Hoe denkt de Minister een ambitie van eenderde intensiever ruimtegebruik op bedrijventerreinen te realiseren

Antwoord:

Langs verschillende met elkaar samenhangende sporen wordt gewerkt aan intensivering van het ruimtegebruik op bedrijventerreinen.

Intensivering van ruimtegebruik is één van de interventiestrategieën van de Vijfde Nota. Het is ook uitgangspunt in het nieuwe locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen.

In het verlengde hiervan stelt de Staatssecretaris dit onderwerp in de Ronde Verstedelijking aan de orde. In deze ronde worden met regio's verstedelijkingsafspraken gemaakt voor de periode tot 2010. Eén van deze afspraken luidt dat waar mogelijk intensiveringmogelijkheden op bedrijventerreinen worden benut. Gelet op onderzoekservaringen moet 5-15% ruimtewinst mogelijk zijn. Met de regio's wordt afgesproken dat wordt nagegaan welke intensivering mogelijk is en op welke wijze. Op basis van dit nadere onderzoek worden in de begin 2003 af te sluiten Regioconvenanten concrete, regiospecifieke intensiveringpercentages afgesproken.

Het kabinet heeft voorts onlangs in het kader van Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit een werkgroep ingesteld die nagaat hoe intensiever ruimtegebruik op bedrijventerreinen verder kan worden bevorderd. Deze interdepartementale werkgroep zal in maart 2002 het kabinet van advies dienen.

Antwoorden op vragen van de VVD-fractie

Vraag:

De vraag is of de soms slechte handhaving ook niet te maken heeft met het feit dat de regelgeving niet te handhaven is. De afvalstoffenwetten zijn daarvan een voorbeeld, maar hetzelfde geldt voor het bouwstoffenbesluit.

Antwoord:

Slechte handhaving van regelgeving heeft verschillende achtergronden. In sommige gevallen is er sprake van moeilijk handhaafbare regels, in andere gevallen schiet het bevoegd gezag tekort in de uitvoering van handhavingstaken of in de mate waarin de handhavingstaak professioneel georganiseerd is.

Sinds enige maanden wordt in samenwerking tussen VROM en het Openbaar Ministerie een project uitgevoerd (dat een totale looptijd heeft van 3 jaar) dat tot doel heeft het opstellen van concrete handreikingen, werkwijzen en aanbevelingen, gericht op het verbeteren van de handhaafbaarheid van regelgeving. De Kamer zal binnen enkele maanden nader geïnformeerd worden over de voorlopige resultaten hiervan (dit is reeds toegezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel verbetering handhavingsbevoegdheden op 13 september jl.).

Ook over de evaluatie van het Bouwstoffenbesluit zal de Kamer binnenkort nader geïnformeerd worden. Deze evaluatie is op dit moment nog niet gereed. Wel is in het kader hiervan een handhavings onderzoek uitgevoerd door de Inspectie Milieuhygiëne. Hieruit blijkt niet dat de tekortschietende handhaving van het Bouwstoffenbesluit vooral te wijten is aan de kwaliteit van de regeling. Overigens is de verbetering van de handhaafbaarheid van het Bouwstoffenbesluit één van de onderdelen van het eerder genoemde Handhaafbaarheidsproject van OM en VROM.

Vraag:

De VVD-fractie denkt dat een wettelijk inhoudingsrecht t.b.v. de koper van een nieuwbouwwoning een belangrijk middel kan zijn om de kwaliteit van de woning bij oplevering en het tijdig herstel van gebreken te verbeteren en bevorderen. Wij willen op korte termijn hier verandering in aanbrengen.

Antwoord:

Op 26 november aanstaande wordt in de Tweede Kamer een wetsvoorstel behandeld (TK 23 095) waarin onder andere het inhoudingsrecht is opgenomen, dat wil zeggen dat een koper van een nieuwbouwwoning 5% van de koop-/aanneem in depot kan storten bij een notaris totdat de woning conform afspraak is geleverd. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de geschillenbeslechting als gevolg van opleveringsgebreken in het MDW-traject «positie van de koper op de nieuwbouw markt». Dit MDW-traject moet medio volgend jaar zijn afgerond.

Antwoorden op vragen van de SP-fractie

Vraag:

Waarom komt de minister van VROM niet met voorstellen voor een ecotaks aan grootverbruikers?

Antwoord:

De verbreding van de Regulerende Energie Belasting naar een groter verbruik is in opdracht van het Kabinet doorgerekend door de Commissie Vergroening Belastingstelsel. Besloten is dat op basis van het onderzoek besluitvorming over de REB zal plaatsvinden in de volgende Kabinetsperiode.

Aan een energieheffing voor grootverbruik wordt thans gewerkt door de Europese Commissie. Een dergelijke maatregel hoort op het niveau van de gezamenlijke lidstaten te worden genomen om het bestaande level-playing field binnen de Europese Unie te waarborgen.

Vraag:

Wil de minister zich uitspreken over een verbod op methylbromide.

Antwoord:

In de Wet milieugevaarlijke stoffen, Besluit ozonlaag aantastende stoffen is het gebruik van methylbromide nu reeds verboden, met uitzondering van kritische toepassingen. Thans is geen alternatieve methodiek voor het gebruik van methybromide voorhanden.

In 2000 is de Europese verordening vastgesteld betreffende ozonlaag afbrekende stoffen. Volgens deze verordening dient het gebruik van methylbromide in de komende jaren sterk gereduceerd te worden en worden vanaf 2005 alleen nog de kritische toepassingen toegestaan.

Ik merk overigens op dat een deel van de gassingen zoals deze in Nederland momenteel plaatsvinden vallen onder het begrip kritische toepassingen en zullen derhalve toegestaan blijven. Nederland loopt hierop dus vooruit met het genoemde WMS besluit.

Het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen is de zelfstandige bevoegde instantie voor de toelating van methylbromide. Het CTB is momenteel bezig met de herbeoordeling van methylbromide. Het CTB beoordeelt of deze stof voldoet aan de criteria van de Bestrijdingsmiddelenwet. Alleen toepassingen die aan deze criteria voldoen zullen worden toegelaten, indien nodig met restricties. Het benoemde besluit op basis van de WHS zal worden afgestemd met het besluit van het CTB inzake Methylbromide.

Vraag:

Heeft de Minister van VROM bij de Milieuraad 21 oktober jl. gepleit voor het opheffen van het moratorium op GGO's?

Antwoord:

Nederland heeft niet gepleit voor het opheffen van een moratorium, maar wil toewerken naar een situatie waarin het moratorium niet meer nodig is, door middel van het aanvaarden door de Raad van het reeds voorliggende Commissievoorstel betreffende twee verordeningen inzake etikettering en traceerbaarheid van GGO's.

Antwoorden op vragen van de D66-fractie

Vraag:

Moet bij nieuwbouw in het vervolg ook de ICT infrastructuur meteen worden aangelegd?

Antwoord:

Gebruikelijk – en zeer wenselijk – is om bij nieuwe wijken direct te zorgen voor een kabelnet dat doorsnee ICT-voorzieningen mogelijk maakt. Een meer geavanceerde infrastructuur is afhankelijk van een kosten-batenanalyse. Een aantal bedrijvenlocaties beschikken reeds over dergelijke geavanceerde netten. In het experiment Kenniswijk Eindhoven worden publieke ICT-voorzieningen in de wijk getest.

Vraag:

Welke Belvederegebieden maken wel en welke geen kans op een goede bescherming?

Wordt voldoende aandacht besteed aan de openbare toegankelijkheid van de Belvederegebieden?

Waarom is er niets geregeld voor de gebieden op de Unesco Werelderfgoedlijst?

Antwoord:

In het Belvederebeleid kan onderscheid gemaakt worden naar beschermingsbeleid en ontwikkelingsbeleid, welke zo mogelijk integraal worden aangepakt. Een rapportage over de voortgang hiervan kunt u, zoals met u afgesproken in 1999, binnenkort verwachten.

Het beschermingsbeleid zal voor een belangrijk deel worden vormgegeven in het ruimtelijk beleid van rijk, provincies en gemeenten. Binnenkort ontvangt u ook van mij deel 3 van de Vijfde nota. Daarin staat precies aangegeven welke planologische regimes er gelden voor de Belvederegebieden en hoe die moeten worden opgenomen in de ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten. De belangrijkste instrumenten daarvoor zijn vaststellingsprocedure van de rode en groene contouren en de aanwijzing van nationale en provinciale landschappen en de daarbij behorende programma's. Met andere woorden, alle Belvederegebieden zullen een goede bescherming krijgen. Dit geldt ook voor de gebieden op de Werelderfgoedlijst, die op dezelfde wijze meedoen in deze procedure. Hoe eerder de Vijfde nota tot uitvoering kan worden gebracht, hoe sneller de benodigde bescherming voor de Belvederegebieden geëffectueerd kan worden.

Hoewel het niet een expliciet beleidsvoornemen in de Nota Belvedere is geweest, om de openbare toegankelijkheid van Belvederegebieden te vergroten, ben ik het met u eens dat deze openbare toegankelijkheid zo groot mogelijk moet zijn. Ik heb echter geen enkele aanwijzing dat die openbare toegankelijkheid aan het afnemen is en vind het derhalve niet nodig daarop extra beleid te zetten.

Vraag:

Wat houdt de aanscherping van het beleid ten aanzien van magnetische velden van hoogspanningslijnen in en wanneer komt daar duidelijkheid over?

Antwoord:

Het NMP 4 geeft aan dat uitgaande van het voorzorgprincipe, het advies van de Gezondheidsraad «Blootstelling aan Elektromagnetische velden» alsmede onderzoek in Groot-Brittannië en recentelijk door het RIVM uitgevoerd onderzoek voldoende aanleiding zijn voor verder onderzoek en het nemen van passende maatregelen mede in relatie tot de maatschappelijke kosten en baten. Hierbij wordt gedacht aan het treffen van maatregelen aan de hoogspanningslijnen en aan de verbreding van de zone waarin geadviseerd wordt om zo min mogelijk te bouwen (thans 30 m), in combinatie met het hanteren van een advies- en of grenswaarde voor maximale magneetvelden.

Nog voor het einde van dit jaar zal onderzoek starten naar omvang van de magneetvelden, naar mogelijke maatregelen om deze te verminderen en de kosten daarvan. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door de KEMA. Mogelijke maatregelen zijn het aanpassen van de configuratie, het omhoog brengen van de spanning en het onder de grond brengen van de lijnen. Medio 2002, na het afronden van dit onderzoek, zal het beleid worden vastgesteld.

Vraag:

Wat is er eigenlijk tegen om standaarddeuren breder te laten zijn en geen drempels in huizen te hebben? De VROM-raad pleit in dit verband voor «brede woningen» in haar advies Dagindeling.

Antwoord:

Zie antwoord op soortgelijke vraag GL.

Vraag:

Nog een aantal suggesties:

– Er is te weinig diversiteit in de planning bij het bouwen. Het woningaanbod moet gevarieerder zijn en ook rekening houden met andere leefvormen dan gezinnen. Cascobouw is een mooie tussenvariant om mensen toch maar zelf te laten kiezen.

– Er zou een soort verbouwsubsidie kunnen komen of een fiscale regeling voor levensloop bestendig verbouwen.

– Veel ouderen wonen alleen in een veel te groot huis. Het zou goed zijn als mensen samen kunnen gaan wonen met behoud van privacy zonder daar fiscaal of anderszins voor gestraft te worden. Ook zou de huurbescherming anders georganiseerd moeten worden. Ouderen zouden dan wellicht eerder een lege kamer verhuren, wat weer een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de woningnood onder studenten.

– Er zijn heel goede voorbeelden van andere woonvormen waarbij ook vaak de buurt betrokken is, zoals een wooncomplex voor ouderen en gehandicapten waar iedereen uit de buurt in het restaurant kan eten en waar ook allerlei voorzieningen als maatschappelijk werk etc. gevestigd zijn. Het zou goed zijn om de «best practices» te inventariseren op het gebied van wonen en levensloop om elkaar te kunnen inspireren en stimuleren.

Antwoord:

Met betrekking tot de naar voren gebrachte suggesties het volgende:

Ik deel het betoog voor meer diversiteit in het bouwen en een gevarieerder woningaanbod. En ook ik zie de voordelen die cascobouw biedt om mensen meer keuzevrijheid te geven.

De bestaande woningvoorraad zal voldoende ruimte moeten bieden voor wonen door ouderen en zorgbehoevenden. Geschikte woningen zijn ondermeer naoorlogse flatwoningen die gelijkvloers zijn. Woningaanbieders hebben tot taak hun aanbod aan de vraag aan te passen. Bij ingrijpende verbouw gelden de eisen van aanpasbaar bouwen uit het Bouwbesluit. Het aanbrengen van complexgewijze kleinere aanpassingen – het zogeheten opplussen – wordt met financiële steun bevorderd door de SEV. Individuele aanpassingen aan de woning voor gehandicapten zijn mogelijk op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten. Dit beleid acht ik op dit moment voldoende. In de Verkenning levensloopbewust regeringsbeleid, die begin volgend jaar aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden, zullen beleidsopties worden opgenomen voor het levensloopbestendig maken van de bestaande woningvoorraad.

Dat veel ouderen alleen in een groot huis wonen vind ik een kwestie van keuzevrijheid. Mits voldaan wordt aan regels voor woningtoewijzing zijn er voor ouderen geen belemmeringen om samen te gaan wonen. Wel geldt – evenals voor overige woningzoekenden – dat de huursubsidie afgestemd zal worden op de nieuwe huishoudensamenstelling. In de wetvoorstellen voor herziening van het huurrecht zoals deze inmiddels door de Tweede Kamer zijn aanvaard (titel 7.4 van het BW) is het de huurder – in tegenstelling tot het huidige recht – toegestaan zonder toestemming van de verhuurder een kamer te verhuren. Deze verruiming kan op het punt van studentenhuisvesting inderdaad tot vergroting van het aanbod leiden. Fiscaal geldt hierbij een vrijstelling voor de inkomsten uit kamerverhuur tot een bedrag van ruim f 7490.

Tenslotte vind ik het een goede zaak om de «best practices» te inventariseren op het gebied van wonen en levensloop. Dit gebeurt ook door het Innovatieprogramma Wonen en Zorg, een samenwerkingsverband van de SEV en het NIZW, die een databank van dergelijke projecten bijhoudt op haar internetsite (www.IWZ.nl).

Vraag:

Waar blijft een verplichting tot waterzijdig inregelen van verwarmingsinstallaties?

Antwoord:

Op dit moment worden geen mogelijkheden gezien voor een verplichting van waterzijdig inregelen. Het belang van waterzijdig regelen wordt evenwel onderkend. Om deze reden zal in 2002 worden gestart met een aantal activiteiten om waterzijdig inregelen te stimuleren. Hierbij gaat het onder andere om het:

– in kaart brengen van het energiebesparingspotentieel van waterzijdig inregelen in de verschillende gebouwsegmenten,

– opnemen van waterzijdig inregelen in het EnergiePrestatieAdvies (EPA) voor woningen en utiliteitsgebouwen

– ontwikkelen van een instrument om eenvoudig de besparingsmogelijkheden van waterzijdig inregelen bij installaties te kunnen bepalen

– starten van een voorlichtingscampagne over waterzijdig inregelen voor installateurs, eigenaar-bewoners en corporaties.

Vraag:

De A73; er ligt een Kamermotie om te bezien of de procedure op de westoever niet een veel snellere oplossing biedt. Maar het kabinet wacht niet en besluit tot ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet. Heeft de Minister daar een visie op?

Antwoord:

De betreffende motie komt in een ander kader aan de orde. Echter, alvorens terug te komen op een genomen besluit moet duidelijk zijn dat er nieuwe bezwaren zijn. Dat is naar mijn mening niet het geval. Er komen extra maatregelen bovenop het reeds genomen besluit om te voldoen aan de eisen die vanuit het Europese beleid voor habitatgebieden en habitatsoorten wordt gesteld. Er worden compenserende maatregelen getroffen, conform de voorschriften. Dat betekent dat aanleg op de oostoever nog steeds aan alle wettelijke en beleidsmatige vereisten voldoet. Voor aanleg op de westoever is een geheel nieuwe tracéwet/mer-procedure nodig. Daardoor is het onwaarschijnlijk dat hier tijdswinst kan worden geboekt.

Vraag:

De A6/A9. Doet de minister van VROM mee in de discussie? Hoe wil hij het natuurgebied Naardermeer beschermen?

Antwoord:

Het gaat om een project waarover nog geen enkele beslissing is gevallen. Mijns inziens kan de vraag of een verbinding tussen de A6 en A9 er moet komen alleen worden beantwoord na een grondig onderzoek naar alle mogelijke alternatieven. Bovendien dient dit vraagstuk te worden bezien in het kader van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de wijde omgeving, met name de verdere ontwikkeling van Almere. Daarbij ben ik als minister van VROM sterk betrokken.

Vraag:

Europese aanbesteding en de «Bolkestein-doctrine»: altijd de goedkoopste kiezen kan zeer slecht uitpakken voor het milieu. Wat is de inzet van de Minister.

Antwoord:

Een (Europese) aanbesteding begint met een offerteaanvraag. Mijn inzet is dat in de offerteaanvraag ook criteria worden opgenomen ten aanzien van (duurzame) milieuaspecten. Vervolgens kan de goedkoopste offerte die aan de gestelde kwaliteit voldoet worden gekozen. De «Bolkestein-doctrine» gaat aan dit kwaliteitsaspect voorbij.

Vraag:

Wat vindt de Minister van een soort benchmark voor milieukeuren om daarmee ook het milieukeur van grotere waarde te doen zijn?

Antwoord:

Het aantal milieukeurmerken en pseudo-keurmerken op de Nederlandse markt is de laatste jaren dermate groot geworden, dat er sprake is van een onoverzichtelijke situatie voor de consument. Eerder dit jaar is duidelijk geworden dat het aantal van dergelijke keurmerken meer dan tweehonderd bedraagt.

Ik ben er een voorstander van om de transparantie rond milieukeurmerken voor de consument te verhogen, bijvoorbeeld door het stimuleren van keurmerken waarvan de betrouwbaarheid gewaarborgd is. Benchmarking is in dit verband een van de opties.

Vraag:

Waarom is de Postbus 51 spot over het uitschakelen van stand-by-apparatuur, energiebesparend en goed voor de brandveiligheid, nog niet gemaakt?

Antwoord:

In 2001 heeft VROM een klimaatcampagne gevoerd. Hier is het bovengenoemde onderwerp in diverse middelen opgenomen. VROM heeft in 2002 vier Postbus 51 campagnes gepland. Onderwerpen zijn:

1. Klimaat/Energie Prestatie Advies

2. Gezond & Veilig Wonen

3. Kopen en Huren

4. Milieukeur.

Het door u voorgestelde onderwerp zal worden meegenomen in de communicatiemiddelen rond de campagne Gezond & Veilig Wonen.

Antwoorden op vragen van de ChristenUnie-fractie

Vraag:

Waardering heb ik voor de proef met het Trees for Travel-programma. Nu de Kamer nog. Ik heb twee vragen aan de minister: worden de klimaatcertificaten betaald uit het apparaatsbudget, of uit de klimaatgelden? En is de minister bereid dit onderwerp ook eens te bespreken voor het «reisdepartement» van zijn collega van Buitenlandse Zaken?

Antwoord:

De klimaatcertificaten, zoals die aangekocht worden in het kader van Trees for Travel, zullen betaald worden uit het apparaatsbudget van mijn departement.

De collega's uit de ministerraad zijn bekend met mijn besluit om bij dienstvluchten klimaatcertificaten aan te schaffen. Het is mij bekend dat enkele departementen hetzelfde overwegen. Hoewel ik dergelijke initiatieven van harte ondersteun, behoort deelname van andere departementen evenwel naar mijn oordeel tot de verantwoordelijkheid van de betreffende bewindspersonen.

Vraag:

De staatssecretaris wijst er op dat het sanctie instrumentarium uit de Huurprijzenwet woonruimte voldoende is om de onderhoudstoestand op peil te houden. Waar het om gaat is dat er daadwerkelijk onderhoud wordt gepleegd. Het is toch zo dat de prikkel uit het systeem verdwijnt?

Antwoord:

Zoals ik in mijn brief van 19 november jl. heb aangegeven, heb ik er oog voor dat de effectiviteit van de sanctie uit de Huurprijzenwet woonruimte kan verminderen wanneer de verouderingsaftrek gefaseerd wordt afgeschaft. Ik heb dan ook aangegeven de effectiviteit van het instrumentarium bij de evaluatie van de onderhoudsprocedure tegen het licht te houden en zo nodig de sancties aan te scherpen.

Het is inderdaad van belang dat onderhoud daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De prikkel dat te doen wordt in het huidige stelsel echter slechts beperkt ingegeven door de toename van het aantal punten als gevolg van een reductie op de verouderingsaftrek. Voor iedere f.5000 investering stijgt de maximale huurprijsgrens met circa f.9. De prikkels die uitgaan van de sanctie van een huurverlaging als gevolg van een onderhoudsprocedure bij de huurcommissie zal aanzienlijk groter zijn. Daarnaast zullen ook afspraken met de huurders(organisaties), gemeentelijk aanschrijvingsbeleid en marktomstandigheden een prikkel vormen. Zoals ook in de brief is aangegeven laat vergelijking van cijfers uit de KWR 1996 en 2000 ook zien dat de onderhoudssituatie van vooroorlogse huurwoningen sterk is verbeterd.

Vraag:

In het nieuwe Bouwbesluit is een leeg hoofdstuk gereserveerd voor voorschriften inzake milieu. Waarom is dit niet ingevuld en wanneer denkt de Staatssecretaris daarmee te komen?

Antwoord:

Het Bouwbesluit bevat van oudsher bouwtechnische voorschriften, die te maken hebben met veiligheid, gezondheid alsmede bruikbaarheid. Daar zijn in de jaren negentig voorschriften voor energiezuinigheid aan toegevoegd en sinds 1998 bevat de Woningwet ook de pijler «milieu». Deze pijler is tot nu toe nog niet nader ingevuld in het Bouwbesluit. Dat neemt niet weg dat het Bouwbesluit thans toch al voorschriften bevat die van belang zijn voor een beter en duurzaam milieu. Er zijn immers voorschriften met betrekking tot de energiezuinigheid van gebouwen (de epc), de geluidsisolatie en ten aanzien van asbest.

Verder zal in 2002 de zogenaamde stralingsprestatienorm worden gepubliceerd en is een materiaalgebonden milieuprofiel (MMG) in ontwikkeling. Het streven is er op gericht dit milieuprofiel, waarmee de milieuvriendelijkheid van een bouwwerk tot uitdrukking wordt gebracht, in 2004 te introduceren. Dit hangt overigens mede af van de totstandkoming van de bepalingsmethode voor MMG, die in samenwerking met de bouwpraktijk wordt ontwikkeld.

Antwoorden op vragen van de SGP-fractie

Vraag:

De SGP wil weten hoe lang het gaat duren voordat de motie van der Staaij inzake kleine kernen adequaat wordt uitgevoerd en in welke richting een bijdrage aan de oplossing van deze problematiek wordt gezocht. De SGP wil weten op welke wijze uitvoering gegeven zal worden aan de motie van der Staaij inzake de koopprijsgrenzen. De voortgang op dit dossier laat veel te wensen over. Neemt de Staatssecretaris deze problematiek wel voldoende ernstig?

Antwoord:

Zie het antwoord op een soortgelijke vraag van het CDA.

Naar boven