Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (implementatie biociden richtlijn) (27085).

(Zie vergadering van 25 september 2001).

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. Mijn fractie heeft om deze heropening van de beraadslaging gevraagd, omdat ons na de behandeling van het wetsvoorstel tot implementatie van de biocidenrichtlijn in de Bestrijdingsmiddelenwet nog een brief van de minister van VWS heeft bereikt over een amendement dat is ingediend door mijzelf en de heren Udo en Feenstra om de Nederlandse beoordeling van biociden te laten sporen met het Brusselse program. Dat is een heel duidelijk amendement, maar de regering wil het aan de Raad van State voorleggen. Nu is hier al wel over gesproken, maar ik vraag mij toch af of de bewindslieden zelf niet voldoende juridische capaciteit hebben op de departementen om een dergelijk amendement te beoordelen. Moet het amendement nu echt helemaal naar de Raad van State? Wat is dit voor omslachtige methode? Is er echt sprake van onvoldoende capaciteit of is er misschien onenigheid tussen de departementen over de juridische implicatie van het amendement? Het is natuurlijk mogelijk dat men er zelf niet uitkomt, maar dat willen wij dan wel graag helder van de bewindslieden horen.

Naar ons oordeel steken de bewindslieden nu een spaak in het wiel van de behandeling van het wetsvoorstel tot implementatie van de biocidenrichtlijn in de Bestrijdingsmiddelenwet. Een voorstel aan de Raad van State voorleggen, met welk verzoek dan ook, duurt toch enige tijd. Ik wil niet zeggen dat er nu heel grote spoed is bij deze wetswijziging maar er is toch wel enige aandrang. Mijn vraag aan de bewindslieden is dan ook, welk verzoek aan de Raad van State is gedaan met betrekking tot dit amendement of welk verzoek men nog gaat doen. Zullen de bewindslieden ook op spoed aandringen, opdat wij niet zullen meemaken dat wij pas over anderhalf jaar over dit wetsvoorstel zullen spreken?

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter. Regelmatig houden wij verhitte debatten over het bestrijdingsmiddelenbeleid, over het biocidenbeleid. Daar is ook wel reden toe in de samenleving en in deze Kamer, want wij hebben het dan per definitie over biologisch actieve stoffen met risico's en effecten voor volksgezondheid, arbeidsomstandigheden, natuur en milieu, en waterkwaliteit. Nederland kent vanuit zijn intensieve gebruik en vanwege zijn natte en gevoelige milieu een vooruitstrevende aanpak, zeker vergeleken met de lidstaten. Met resultaten, zoals de saneringen die zijn doorgezet en innovaties die zijn georganiseerd, maar ook met problemen. Ten dele betreft dat de sanering van de oude operatie van het meerjarenplan Gewasbescherming, ten dele is dat het nu vastlopen van het huidige toelatingsbeleid waarbij wel middelen vervallen maar waarbij de beoogde innovatie, het toelaten van nieuwe middelen, nieuwe stoffen en nieuwe biologische methoden, onvoldoende op gang komt, en ten slotte is dat het grote beleidsgat ten opzichte van Europa. Waar wij bij het meerjarenplan Gewasbescherming er steeds van uitgingen dat wij in 2003 weer op hetzelfde tempo zouden zitten, wordt het beleidsgat in Europa tot 2008 en wellicht nog langer verlengd. Dan moet je Europa op tempo brengen – zie de motie-Feenstra/Schreijer – en daar waar dat niet lukt, plaatsen wij het beleid stringenter in een Europese planning. Wij hebben daarover op 25 september een discussie gehad. Er zijn goede overwegingen en argumenten door het kabinet genoemd. Ik noem er twee. Harmonisatie staat niet gelijk met het opzeggen van de nationale beleidsruimte; dat is juist onderdeel van het Europees beleid. Daarnaast is het je uitsluitend oriënteren op de Europese besluitvorming juridisch twijfelachtig.

Wat nu te doen? De PvdA en de VVD hebben beide de conclusie getrokken dat wij zo niet blijvend met elkaar kunnen omgaan. Dat hebben wij de afgelopen jaren helaas moeten doen, maar zo willen wij niet aan de vooravond van de discussie over het nieuwe beleid bij de implementatie van de biocidenrichtlijn doorgaan. Wij hebben elkaar bijzonder diep in de ogen gekeken en in de beste paarse tradities oplossingen geformuleerd over onze verschillen heen. Waaruit bestaat die oplossing?

  • 1. Oriënteer je met het nationale beleid op de hoogprofielstoffen.

  • 2. Hanteer Europese besluitvorming voor de resterende stoffen, de laagprofielstoffen.

  • 3. Geef een wettelijke grondslag aan deze prioritering.

Om die redenen zullen wij niet langer het eerdergesteunde amendement-Van Ardenne van onze handtekening voorzien, maar hebben wij een nieuw amendement op dit punt ingebracht.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter. De plenaire behandeling van de biocidenrichtlijn heeft in september van dit jaar nog geen oplossing gebracht met betrekking tot de efficiënte toelating van biociden op de binnenlandse markt. De toelating van bestrijdingsmiddelen op basis van de onderliggende richtlijn zal een goede verankering moeten hebben in de Bestrijdingsmiddelenwet. Het is uiterst nuttig en noodzakelijk dat enerzijds bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk in Europees verband worden beoordeeld en toegelaten. Anderzijds dienen wij de Europese richtlijn inhoudelijk te volgen. Met mijn collega Feenstra van de PvdA heb ik dan ook een nieuw amendement ingediend, mede naar aanleiding van de discussie van september dit jaar. In het licht van de noodzakelijke herprioritering van aanvragen bij het CTB is het naar mijn stellige overtuiging wenselijk de EU volledig te volgen en aldus geen nationale beoordeling van stoffen meer toe te laten. De aanwijzing van deze stoffen betreft werkzame stoffen met een dusdanig risicoprofiel dat er geen noodzaak bestaat om vast te houden aan een volledige herbeoordeling. De indicatie voor werkzame stoffen die voor aanwijzing in aanmerking komen, kan gevonden worden in de zogenaamde B- en C-lijsten die het CTB in het kader van de huidige herprioritering heeft opgesteld. Stoffen op grond van het risicoprofiel die aanleiding geven tot herbeoordeling, zullen niet meer worden aangewezen. Dat betreft dan de stoffen van de zogenaamde A-lijst. Dit is het grote verschil met het amendement van mevrouw Van Ardenne dat enige weken geleden is ingediend. Wij hebben onze handtekening onder dat amendement inmiddels teruggetrokken.

Het grote voordeel van het nieuwe amendement is dat zeer veel stoffen niet steeds opnieuw onderwerp van discussie zullen zijn. Er ontstaat nu duidelijkheid voor het landbouwbedrijfsleven en voor het industrieel bedrijfsleven. Er is geen goed beleid mogelijk zonder een goede toelatingsregeling. Het is nu mogelijk om de herprioritering in verband met de beoordeling van de bestaande stoffen met grote spoed juridisch zeker te stellen. Het is van groot belang dat de nieuwe generatie bestrijdingsmiddelen die geen schade aan het milieu toebrengen, versneld wordt toegelaten.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Waarom bent u zo snel door de bocht gegaan? Nog geen vijf weken geleden hebben wij over de biocidenrichtlijn gediscussieerd. U heeft toen namens uw fractie mijn amendement ondertekend. Hierin wordt de herprioritering geregeld en wordt voorgesteld om voor alle stoffen de Brusselse agenda te volgen. U schrapt nu een belangrijk deel van de stoffen. Wat er in is de afgelopen vijf weken met u gebeurd?

De heer Udo (VVD):

De VVD-fractie gaat helemaal niet door bocht. Met de PvdA-fractie hebben wij nog eens heel goed naar het dossier gekeken en de Europese richtlijn nog eens tegen het licht gehouden. Er is vijf weken geleden een discussie geweest met de ministers Borst en Pronk. Daarna hebben wij ons achter de oren gekrabd. Het is de vraag wat Nederland juridisch gezien moet. Het is ons duidelijk geworden dat Nederland op basis van de richtlijn uiteindelijk een zekere nationale beoordeling moet uitvoeren. Deze willen wij minimaliseren en dat gebeurt ook, want de stoffen uit de B- en C-categorie worden niet meer nationaal beoordeeld. Mevrouw Van Ardenne heeft het volstrekt bij het verkeerde eind; wij gaan niet door de bocht. Ons amendement is juridisch van belang. Het bedrijfsleven in de industrie en landbouw krijgt op deze manier zoveel mogelijk ruimte om gebruik te maken van noodzakelijke bestrijdingsmiddelen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Waarom maakt de heer Udo dan nu onderscheid tussen A-, B- en C-stoffen, terwijl hij dat vijf weken geleden niet deed? In ons amendement hebben wij alle stoffen opgenomen.

De heer Udo (VVD):

Stoffen met een laag risicogehalte worden nu aangewezen, zodat er geen discussie meer over mogelijk is. Mevrouw Van Ardenne staart zich nu blind op de A-, B- en C-lijst, terwijl dat niet nodig is. Het gaat er uiteindelijk om dat het bedrijfsleven de stoffen kan gebruiken, die nodig zijn om producten te telen, maar ook om industriële producten tot stand te brengen. Het gaat erom dat stoffen met een te hoog risicoprofielgehalte in Nederland goed worden beoordeeld. Dat staat ons te doen, niet meer en niet minder.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Ik betreur dat de VVD-fractie de goed ingezette lijn weer snel heeft losgelaten.

De heer Udo (VVD):

Ik betreur het dat de CDA-fractie het bedrijfsleven blij wil maken met een dode mus.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Ik kan, en moet zelfs, heel erg kort zijn. Ik heb het nieuwe amendement zojuist onder ogen gekregen. Ik kan niet zo snel overzien of er iemand door de bocht is gegaan en door welke bocht dan wel. Ik weet nog wel dat de minister aanneming van het vorige amendement van de heren Udo en Feenstra ten zeerste ontraadde, omdat daarmee de nationale beleidsruimte nog kleiner zou worden. Ik krijg de indruk dat met dit amendement dat euvel nog niet helemaal verholpen is. Ik ben er dan ook niet tevreden mee. Wij hebben zojuist vernomen dat het CTB twee schimmelbestrijders heeft toegelaten. Als dit leidt tot een snellere herbeoordeling van ook milieuvriendelijke stoffen is dat aardig, maar die aanvragen moeten wel worden ingediend. Is dat het geval?

Ik wacht de reactie van de minister op dit amendement af. Ik heb nog steeds de indruk dat het een niet geheel gelukte poging is, de kritiek van de minister te omzeilen.

Minister Pronk:

Voorzitter. Ik spreek als eerste omdat in het vorige overleg over dit wetsvoorstel bleek dat de meeste opmerkingen door mij moesten worden beantwoord. Ik herinner mij het debat van destijds nog heel goed. Collega Borst zal nog wel ingaan op haar brief dienaangaande. Ik roep in herinnering dat destijds tegen het amendement van mevrouw Van Ardenne een drietal voorlopige bezwaren is geformuleerd, te weten van inhoudelijke, politieke en juridische aard. Het inhoudelijk bezwaar was dat er geen onderscheid wordt gemaakt. Met name de riskante stoffen, conform de A-lijst, zijn daarvan dan de dupe, omdat daarmee wordt gewacht tot de Europese beoordeling. Zij worden dan toegelaten tot dat moment. Het politieke bezwaar is dat je niet iets moet weggegeven wat goed is en wat je internationaal wilt uitdragen. Het juridische bezwaar is de twijfel of er wel overeenstemming is met de Europese richtlijn. Er is geen sprake van onenigheid of gebrek aan capaciteit om een en ander vast te kunnen stellen. De drie betrokken departementen hadden de gemeenschappelijke twijfel of een en ander wel in overeenstemming is met de Europese richtlijn. Wij hebben de ervaring dat, als daarvan sprake is, er problemen met Brussel ontstaan. Wij wilden dan ook graag gedekt zijn op dat punt. Mijn politieke richtlijn is altijd dat bij twijfel even gecheckt moet worden.

De argumenten zijn indertijd goed gewisseld in de discussie. Als mevrouw Van Ardenne nu wil suggereren dat dit is gebeurd om de zaak te vertragen, heeft zij het bij het verkeerde eind. Zo zijn wij niet gebakken. Wij willen deze richtlijn graag snel in de vorm van een wet vastleggen, die dan verder niet op bezwaren zal stuiten in Brussel. Vandaar dat collega Borst snel een brief heeft gestuurd. Zij kan ingaan op de verwachtingen over de wijze waarop daarop gereageerd zal worden.

Wij hebben het amendement met veel interesse bestudeerd. Ik stel vast dat er onderscheid wordt gemaakt tussen riskante stoffen en minder riskante dan wel twijfelachtige stoffen, de categorieën A, C en B. Dat is een stap vooruit. Het amendement verschaft een wettelijke basis voor procedurele verlenging van de toelating van die stoffen ten aanzien waarvan geconcludeerd kan worden dat zij niet riskant zijn, omdat zij een laag risicoprofiel hebben, dus B en in ieder geval C. De overige, riskante stoffen moeten worden herbeoordeeld. Zij worden niet toegelaten, anders dan na een herbeoordeling. Dat staat in het amendement. Ik vind dat een stap vooruit ten opzichte van de alternatieven die eind september voorlagen. Bovendien is in het amendement de mogelijkheid ingebouwd van intrekking van de toelating indien blijkt dat de desbetreffende stof gevaar heeft voor mens, dier of milieu, ook nadat een en ander is getoetst. Dat is in een in dit amendement vastgelegde extra waarborg.

Een interessant punt van het amendement is dat het niet alleen betrekking heeft op biociden maar ook op gewasbeschermingsmiddelen. Dat is een wellicht welkom hulpmiddel voor andere discussies. Ik zou dit in de aandacht willen aanbevelen van degenen die straks hun oordeel over dit amendement moeten uitspreken.

Inhoudelijk gezien is het amendement beter dan het vorige amendement. Ik heb daarvan indertijd gezegd er bezwaren tegen te hebben. Politiek gezien gaven wij immers iets weg dat wij niet zouden moeten weggeven. Dat gebeurt hiermee niet. Wij willen namelijk een beoordelingsrecht of -mogelijkheid van datgene wat als riskant kan worden beschouwd. Ook politiek gezien vind ik het een stap beter. Wij hebben geen twijfel omtrent de vraag of een en ander in strijd is met de biocidenrichtlijn. Op alledrie de punten is dit dus een betere aanpak. Op basis daarvan kan ik mede namens mijn collega's zeggen dat wij tegen dit amendement geen bezwaar hebben.

Ik maak daarbij de volgende kanttekening. In het amendement is een lid 7 toegevoegd aan artikel 25.d. Dit lid zegt dat de desbetreffende aanwijzing, zoals die is bedoeld in lid 1, namelijk de aanwijzing van een bestrijdingsmiddel op een lijst, pas kan plaatsvinden nadat de aanwijzing gedurende een periode van 30 dagen aan de Kamer is overgelegd. Dat is een niet ongebruikelijke voorhangprocedure. Ik hoop dat, en ik mag toch aannemen dat, daarvan alleen gebruik zal worden gemaakt in zeer speciale omstandigheden, waarbij er echt twijfel bestaat omtrent de juistheid van een dergelijke aanwijzing. Als dit een reguliere procedure zou worden, is dat uitermate ingewikkeld. Dan begint de gehele discussie met de Kamer van voren af aan, stof voor stof. Dat kan niet de bedoeling zijn van degenen die het amendement hebben ingediend. Men haalt dan immers dat terug op grond waarvan wij later tot een algemene aanpak zijn gekomen. Het zou bovendien leiden tot een overmatige politisering van de discussie over de toelating van gewasbestrijdingsmiddelen. Een en ander zou ook betekenen dat de Kamer zich zeer gemakkelijk aan druk van belangengroepen aan beide kanten van het spectrum onderwerpt. Juist dat proberen wij te voorkomen met dit soort algemene wet- en regelgeving. Ik zou het zeer op prijs stellen als de geachte afgevaardigden nog eens willen ingaan op hun motieven om een lid 7 toe te voegen. Dit is het oordeel van de regering over het amendement.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Het is winst dat hier ook over gewasbeschermingsmiddelen wordt gesproken en dat het amendement ook daarop van toepassing is. Als nu echter onderscheid wordt gemaakt tussen risicovolle en minder risicovolle stoffen, dan bestaat toch het gevaar dat die geïntegreerde teelt...

De voorzitter:

Mevrouw Van Ardenne, dit is een heropening. Ik mag toch aannemen dat dit al is besproken.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Nee, want dit is een nieuw amendement. Ik heb het niet ingediend en ik wil weten wat de effecten ervan zijn.

De voorzitter:

Ik heb goed naar u en naar de andere sprekers geluisterd. Het is "hetzelfde" als het wetsvoorstel, alleen is nu voor een andere oplossing gekozen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Jawel, maar die oplossing heeft een heel ander effect.

De voorzitter:

Als u daarover iets wilt weten, kunt u vragen stellen in plaats van conclusies te trekken.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Wat betekent dit amendement voor de geïntegreerde teelten, die voor een correctiemiddel moeten kunnen terugvallen op risicovolle stoffen?

Minister Pronk:

Voorzover de geïntegreerde teelten moeten terugvallen op risicovolle stoffen ofwel stoffen die op de A-lijst voorkomen, gebeurt dat op basis van een beoordeling. De overige stoffen – niet-risicovolle C-lijststoffen of weinig risicovolle B-lijststoffen – kunnen gewoon worden gebruikt. Voor het gebruik van risicovolle en zeer risicovolle stoffen zullen de telers een beoordeling moeten afwachten. Door het maken van een onderscheid is een evenwicht gecreëerd tussen de belangen van het milieu en die van de geïntegreerde teelt tot het moment dat er Europese regelgeving voor is. De aanwijzing daarvan gebeurt niet door de minister op politieke of bestuurlijke gronden, maar door de desbetreffende instelling, het CTB. Er komt nu alleen via de desbetreffende voorhangprocedure een extra mogelijkheid voor de Kamer. Op die manier is iedereen erbij betrokken en het lijkt mij dat de nodige "checks and balances" zijn aangebracht. Het enige wat ik er nog over wil zeggen is: maak er alsjeblieft geen misbruik van.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Mijn bijdrage aan de beoordeling van het nieuwe amendement van de heer Feenstra zal voornamelijk procedureel zijn. De heer Pronk heeft uiteraard ook namens mij gesproken.

Ik ga nog even in op de vraag van mevrouw Van Ardenne. Zij vroeg waarom de bijzondere deskundigheid van de Raad van State niet in eigen huis aanwezig is. De juristen van VWS en VROM waren het er roerend over eens dat het huidige nationale beleid volgens artikel 16 van de biocidenrichtlijn mag worden voortgezet. Het voorstel van mevrouw Van Ardenne wijkt daarentegen af van het huidige beleid. In het debat dat wij vervolgens hierover hebben gevoerd, bleek dat met name mevrouw Van Ardenne daar anders over dacht. Het leek ons toen correct om dit punt voor te leggen aan de Raad van State. Naar mijn beste informatie komt de Raad van State deze week met een uitspraak, waarvan de Kamer derhalve voor de stemmingen van aanstaande dinsdag op de hoogte kan worden gesteld.

Het nieuwe amendement is in zekere zin een codificering van de huidige praktijk, omdat het CTB al werkt met lijsten van stoffen die herbeoordeeld worden. Andere stoffen worden terzijde gelegd vanwege capaciteitsgebrek. Dat bezwaar geldt naar onze mening niet bij het nieuwe amendement.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. De Kamer had al aangekondigd dat het amendement inzake de biocidenrichtlijn verbreed zou worden met de gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal daar ook nog wat over zeggen in aansluiting op wat de ministers Pronk en Borst daarover hebben gezegd. Ik doe dat omdat de heer Feenstra zo nadrukkelijk over het MJPG heeft gesproken en over het vastlopen van het huidige toelatingsbeleid. Daarom heeft het CTB begin dit jaar een prioriteitstelling in zijn werkzaamheden aangebracht. Er komt een A-lijst, van de meest risicovolle stoffen die herbeoordeeld worden, en er komen een B- en C-lijst. Het is de bedoeling dat die zoveel mogelijk in het Europese schema passen. Ik zeg "zoveel mogelijk"; voor de insiders is bekend wat daaronder wordt verstaan. In ieder geval is er de intentie om zoveel mogelijk met het Europese schema mee te lopen. Hierdoor worden alleen nog de meest risicovolle stoffen beoordeeld, een prioriteitsstelling die onder druk van de omstandigheden binnen het CTB is aangebracht.

Zoals al door minister Pronk is gezegd, ziet het kabinet het amendement als een juridische onderbouwing van het eigenlijk al door het CTB genomen besluit om te komen tot de genoemde prioriteitsstelling. Ik ben het eens met die werkwijze van het CTB en het lijkt mij verstandig om nu het momentum te benutten door daar een juridische onderbouwing voor te geven.

Wel wil ik nog iets nadrukkelijk dan de heer Pronk erop wijzen – volgens mij is dat mogelijk, ook binnen het gegeven dat de regering met één mond spreekt – dat het zevende lid in het systeem van de wet enigszins een Fremdkörper is. Het CTB is inmiddels een ZBO waarin wij deskundigen hebben genoemd, en dan is het wat merkwaardig dat de Kamer zich het recht voorbehoudt om toch weer op stoffenniveau in de Kamer over dit onderwerp te spreken. Het is juist niet de bedoeling om hierover in de Kamer op stoffenniveau te spreken. De Kamer moet dat gewoon niet willen, hetgeen overigens ook voor de regering geldt, want daar hebben wij nu juist een college van deskundigen voor. Dit leidt niet tot overwegende bezwaren tegen het zevende lid, maar het is, zoals gezegd, wel enigszins een Fremdkörper. Ik onderstreep dan ook graag de oproep van de heer Pronk om hier in ieder geval zeer terughoudend mee om te gaan, zodat wij niet in een kuil vallen waar wij niet in terecht willen komen.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter. De heer Pronk stelde mij zojuist een vraag. Mag ik die nu nog beantwoorden?

De voorzitter:

Het verbaasde mij al dat u niet naar voren kwam toen de heer Pronk die vraag stelde, maar ik ging er maar van uit dat u die vraag kennelijk niet wilde beantwoorden. Ik stel u nu in de gelegenheid om dat alsnog te doen, maar wel graag kort.

De heer Feenstra (PvdA):

Wij zijn het eens met de interpretatie van het kabinet op dit punt. De Kamer moet zich inderdaad niet over iedere stof afzonderlijk gaan buigen. Als wij dat zouden willen, hadden wij dat wel opgenomen in het amendement. Wij gaan er dus van uit dat een deskundig voorstel van het CTB dat wordt vastgesteld door het kabinet, toereikend moet zijn. Het is niet ongebruikelijk dat toch een discussie in de Kamer mogelijk blijft als zich onverkwikkelijkheden voordoen, maar het is niet onze intentie om lijsten te gaan opstellen.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter. Ook wil ik graag antwoorden op de vraag van het kabinet. Wij willen natuurlijk niet overmatig politiseren en hebben het CTB ook niet voor niets ingesteld, maar wij hebben anderzijds de afgelopen jaren ook diverse problemen gehad met gewasbeschermingsmiddelen. Wij willen dus wel de mogelijkheid houden om in te kunnen grijpen, als wij van mening zijn dat het noodzakelijk is.

De voorzitter:

Ik neem dat dit de nodige duidelijkheid schept.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat wij het advies van de Raad van State waarschijnlijk al snel ontvangen. Wij zullen daar in ieder geval op wachten voordat wij over het wetsvoorstel en de ingediende amendementen stemmen.

De vergadering wordt enige minuten geschorst.

Naar boven