Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 21 maart 2001 over het asielbeleid.

De heer Niederer (VVD):

Voorzitter! Naar aanleiding van het algemeen overleg van twee weken geleden wil de VVD-fractie twee moties aan de Kamer voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België een substantieel deel van de asielverzoeken van Burundezen wordt afgewezen;

overwegende dat voortzetting van het VVTV-beleid in zou houden dat in Nederland vanaf 1 april alle Burundezen die asiel vragen, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen, met alle daaraan verbonden rechten;

overwegende dat de UNHCR stelt dat na zorgvuldige afweging van de individuele omstandigheden terugkeer naar Burundi kan worden overwogen;

overwegende dat zonder een zeer terughoudend landgebonden asielbeleid van de Vreemdelingenwet 2000 een aanzuigende werking kan uitgaan op asielzoekers uit de betreffende landen;

spreekt uit van mening te zijn dat het VVTV-beleid voor Burundi moet worden beëindigd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Niederer en Kamp. Naar mij blijft, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 570 (19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de laatste jaren drie keer zoveel asielzoekers naar Nederland komen als het Europese gemiddelde, met als gevolg grote opvang- en integratieproblemen;

overwegende dat de directe kosten van de opvang van asielzoekers in Nederland momenteel jaarlijks 3,5 mld. gulden bedragen;

overwegende dat terwijl vorig jaar in Europa het aantal asielzoekers uit voormalig Joegoslavië – het grootste land van herkomst – met meer dan 60% daalde, het aantal dat naar Nederland kwam, steeg;

overwegende dat vorig jaar bijna de helft van alle asielzoekers die uit Angola naar Europa kwamen, voor Nederland koos;

verzoekt de regering, de Tweede Kamer inzicht te geven in de aantallen asielzoekers uit de top 5 van herkomstlanden naar de Europese Unie, en dan met name naar landen als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Nederland;

verzoekt de regering, aan te geven op welke wijze zij de verschillen in de aantallen asielzoekers tussen landen van de Europese Unie als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Nederland denkt aan te pakken, opdat Nederland, in vergelijking met met name genoemde landen en overigens binnen de Europese Unie, een evenredig aantal asielzoekers opvangt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Niederer en Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 571 (19637).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! De heer Niederer is zich er vast wel van bewust dat het beleid in de ons omringende landen officieel al deel uitmaakt van ons landenbeleid. Dat is immers een van de criteria. Wat voegt zijn motie toe aan dit beleid?

De heer Niederer (VVD):

De VVD-fractie vindt het beleid onvoldoende terughoudend. Daar waar andere landen, zoals Duitsland – dat al uitzet naar Burundi – en ook de UNHCR aangeven dat terugkeer mogelijk is, vinden wij dat wij in de pas moeten lopen met de ons omringende landen in de Europese Unie. Deze motie voegt naar ons oordeel op dat punt iets toe.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Begrijp ik goed dat de heer Niederer nu Burundi incidenteel gebruikt om het hele landenbeleid te wijzigen?

De heer Niederer (VVD):

Mevrouw Albayrak moet hier geen precedentwerking in zien. Wij willen niet van het landgebonden asielbeleid af, wij willen alleen een terughoudend beleid op dat punt. Wij denken dat het beleid ten aanzien van Burundi terughoudender zou moeten worden gevoerd dan thans het geval is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als Europese gemiddelden maatgevend worden en Duitsland het enige land in Europa is dat uitzet naar Burundi, is het dan niet logisch om de meerderheid in Europa te volgen?

De heer Niederer (VVD):

Nee, want een minderheid volgen kan ook erg goed zijn. Duitsland geeft in dit opzicht een goed voorbeeld. Wij vinden dat dit navolging verdient.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar dat betekent dus dat u eigenlijk heel opportunistisch omgaat met uw Europese gemiddelde. Dat geldt alleen als het leidt tot minder asielzoekers in Nederland.

De heer Niederer (VVD):

Wij sluiten onze ogen niet voor de feiten en de realiteit. Wij vinden dat een VVTV-beleid in Nederland op zijn plaats is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als dat zo is, dan moet u uw eerste motie intrekken. U heeft namelijk net voorgesteld om Burundi geen VVTV-land meer te laten zijn. Ik zou het overigens heel terecht vinden als die weer ingetrokken wordt.

De heer Niederer (VVD):

Dat is wat ik bedoel. Het was een verspreking. Dat weet mevrouw Halsema ook.

De heer Wijn (CDA):

Ik begrijp dat de VVD niet de VVTV-criteria als zodanig wil aanpassen. Zij wil de criteria op basis waarvan een landenbeleid wordt gevoerd, hetzelfde laten.

De heer Niederer (VVD):

Zoals ik al heb aangegeven in antwoord op eerdere vragen, willen wij het landgebonden asielbeleid als zodanig niet de nek omdraaien. Daarvan is geen sprake. Het is zuiver gericht op het specifieke land Burundi.

De heer Wijn (CDA):

Aan welke maatregelen denkt u dan als het niet mag gaan om het aanpassen van de criteria van het VVTV-beleid?

De heer Niederer (VVD):

Die vraag begrijp ik niet.

De heer Wijn (CDA):

De heer Niederer vraagt de regering om de onderlinge verschillen tussen de landen aan te pakken. Het belangrijkste daarbij is de vraag hoe die landen moeten worden beoordeeld. Hij zegt dat de wijze van beoordeling niet hoeft te veranderen. Dat roept echter de vraag op wat hij wel wil veranderen.

De heer Niederer (VVD):

Wij kunnen overwegen om de duidelijke criteria die de UNHCR hanteert, te volgen. Duitsland hanteert die criteria en dat is naar ons oordeel een goed voorbeeld. De criteria die Duitsland in navolging van de UNHCR hanteert voor Burundi, moeten door ons worden overgenomen. Bij de invulling van de criteria moet worden gelet op de omstandigheden in het desbetreffende land. Dat doet aan de criteria niets af, want het is slechts een interpretatie van de criteria op grond van de situatie in een land van herkomst, in dit geval Burundi.

De heer Wijn (CDA):

Ik kan de heer Niederer niet meer volgen. Mijn vraag betrof de motie over de top vijf.

De heer Niederer (VVD):

Dan praten wij langs elkaar heen, want ik dacht dat de heer Wijn een vraag stelde over mijn eerste motie.

De heer Wijn (CDA):

Ik begrijp de verwarring. Ik zal mijn vraag nog een keer stellen, want het antwoord is van belang voor mijn oordeel over de motie. Overigens ben ik bereid om serieus over deze motie nadenken. De heer Niederer stelt dat uit een aantal landen een onevenredig groot aantal mensen naar Europa komt en dat daar iets aan moet worden gedaan. Aan welke maatregelen denkt hij dan?

De heer Niederer (VVD):

Ik zal proberen om een zo goed mogelijk antwoord te geven, want het is natuurlijk belangrijk dat deze motie zoveel mogelijk steun krijgt.

Uit de top vijf van landen van herkomst komt, in vergelijking met andere landen van de EU, een onevenredig groot aantal mensen naar Nederland. Waarom komen die mensen in zo groten getale naar Nederland en gaan veel minder mensen naar andere landen van de EU? Dat is de achterliggende vraag bij deze motie. Gelet op de afspraken van Tampere is het de vraag of wij de criteria die de ons omringende landen hanteren, moeten overnemen of dat zij de onze moeten overnemen. Ik denk dat het mogelijk moet zijn om hierover afspraken te maken en het beleid te harmoniseren. Als de criteria in een van de ons omringende landen afwijken van de onze, moeten wij ons de vraag stellen waarom dat zo is en of wij niet moeten opschuiven. Op dit moment kan ik niet concreter antwoorden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voor het standpunt van mijn fractie over deze motie is het van belang te weten wat de kern is van de aanvullende maatregelen die de VVD-fractie voorstaat. In het algemeen overleg werd de analyse naar voren gebracht dat juist via mensensmokkel onevenredig veel mensen naar Nederland komen. Heeft de VVD-fractie concrete ideeën over de verandering die hiervoor in het beleid moet worden aangebracht? Als zij die ideeën niet heeft, is de motie enigszins vrijblijvend en zegt zij niet meer dan dat Nederland niet uit de pas moet lopen. Die laatste opvatting wordt breed gedeeld. Welke maatregelen stelt de VVD-fractie voor die een aanvulling kunnen zijn op het bestaande beleid waarvoor, overigens, ook de VVD-fractie verantwoordelijk is?

De heer Niederer (VVD):

Het huidige beleid kan niet verhinderen dat wij een onevenredig grote instroom verwerken, in vergelijking met de ons omringende landen. Het huidige beleid moet worden herzien, opdat wij een evenredig deel van deze mensen opvangen. Of mensens- mokkelaars hierbij wel of niet een substantiële rol spelen, doet daar niets aan af. Wij hebben daarvoor overigens in een apart algemeen overleg ook voorstellen gedaan. Nederland moet samen met de andere landen van de Unie onderzoeken wat de oorzaak is dat in het ene land het beeld zo sterk afwijkt van dat in het andere. Als het beleid voor de afzonderlijke landen van herkomst kan worden geharmoniseerd, zal de onevenredig grote instroom naar ons land afnemen, omdat andere landen een groter deel van de last op zich zullen nemen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Zijn deze moties dan eigenlijk niet de keerzijde van een en dezelfde medaille? Burundi is dan toch niet meer dan een voorbeeld van een land waarvoor het landenbeleid, volgens de VVD-fractie, moet worden aangescherpt om meer in lijn met Europa te lopen?

De heer Niederer (VVD):

Ik heb er zojuist op gewezen dat Duitsland een beleid voert voor Burundi dat ook door mijn fractie wordt voorgestaan. De desbetreffende motie is een op zichzelf staande motie, gericht op de situatie in een specifiek land. Dat is het verschil met de tweede motie, want daarin vragen wij te onderzoeken hoe de verschillen tussen de landen van de Unie zijn ontstaan. Verder willen wij weten wat er kan worden gedaan om die verschillen te verkleinen en ervoor te zorgen dat ieder land een evenredig deel van de vluchtelingen opneemt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Is het de bedoeling van de heer Niederer dat de regering onderzoek doet naar de top vijf van herkomstlanden in andere Europese landen? Ik wijs hem er dan op dat in België Rwanda en Belgisch Congo deel uitmaken van die top vijf. Moet de regering onderzoeken waarom de top vijf per land verschilt? Is het verder zijn bedoeling dat wij meer Rwandezen opnemen, omdat België nu een onevenredig deel van deze vluchtelingen opneemt?

De heer Niederer (VVD):

Leidraad is de top 5 die naar Nederland komt. Die mag zelfs uitgebreid worden naar een top 10. Laten wij echter klein beginnen, want in een te groot onderzoek kan men gemakkelijk verzanden. Laten wij de top 5 gerelateerd aan de Nederlandse situatie bekijken en daarna nagaan hoe het gaat in de ons omringende landen. Ik heb weliswaar een aantal voorbeelden gegeven, maar ik doelde op de gehele Europese Unie. Om het verzoek wat concreter en handzamer te maken heb ik in de motie een aantal landen specifiek genoemd. Met die landen onderhouden wij de meeste relaties.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Naar aanleiding van brieven van de Stichting Rechtshulp/Legal aid, en Pharos heb ik twee weken geleden bij het AO aandacht gevraagd voor de positie van seksueel misbruikte vrouwen in de asielprocedure in Nederland. Staatssecretaris Kalsbeek is in haar antwoord en in haar brief van 27 maart niet ingegaan op deze problematiek. In dat licht dien ik mede namens collega Albayrak de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de benadering van misbruikte vrouwen in de asielprocedure bijzondere aandacht behoeft;

van oordeel dat het traumatabeleid TBV 2001/2 aanwijzingen biedt voor een specifieke aanpak;

overwegende dat Werkinstructie 148 ("Vrouwen in de asielprocedure") niet in alle opzichten goed werkt;

verzoekt de staatssecretaris, te rapporteren over een verbeterde aanpak van misbruikte vrouwen, waarin wordt ingegaan op speciale opvang van vrouwen in (een) AZC('s), de rol van de IND, de opleiding van rechtsbijstandverleners en IND'ers, en over uitzetting van vrouwen en mensenhandel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hoekema en Albayrak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 572 (19637).

De heer Wijn (CDA):

Voorzitter! De fractie van D66 doet het verzoek om in te gaan op speciale opvang van vrouwen in AZC's of in een AZC. Wat bedoelt de heer Hoekema daar precies mee?

De heer Hoekema (D66):

Het zou verschillende vormen kunnen aannemen, zoals een apart AZC voor vrouwen of aparte afdelingen binnen een AZC. In ieder geval zouden garanties gecreëerd kunnen worden om de positie van vrouwen zoveel mogelijk te beschermen.

De heer Wijn (CDA):

Hoe verhoudt zich dat met het beleid van het COA, dat er geen specifieke opvang voor specifieke groepen wordt gecreëerd omdat dan bijvoorbeeld ook christenen en moslims uit elkaar gehouden moeten worden? Het COA acht dat niet uitvoerbaar. Hoe verhoudt dit standpunt zich tot het voorstel van de heer Hoekema?

De heer Hoekema (D66):

Het zou een uitzondering op die regel zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb een vraag over de motie, die ik overigens sympathiek acht. Het verbaast mij dat er alleen gesproken wordt over speciale opvang in AZC's. Is het niet logisch, ook gezien het recente rapport van de Ombudsman, om ook de opvangcentra erbij te betrekken? Vrouwen worden in de eerste dagen juist daar ondervraagd. Zij verkeren op dat moment vaak in de meest kwetsbare omstandigheden.

De heer Hoekema (D66):

Heel goed, mevrouw Halsema, dan halen wij de "Z" weg of wij zetten de "Z" tussen haakjes. Ik wil die opvang zeker verbreden.

Voorzitter! Mijn volgende punt betreft Irak. De laatste dagen is Irak erg in de actualiteit, ook vanwege de door mij betreurde hongerstaking. Kan de staatssecretaris nog eens ingaan op het beleid ten aanzien van Irak? Zij heeft gezegd dat degenen die uitgeprocedeerd zijn en van wie het beroep is afgewezen, onder het stappenplan moeten vallen. Zij heeft ook gezegd dat terugkeer in individuele gevallen mogelijk is en dat daarbij de medewerking van Turkije nodig is. Wat is nu het beleid ten aanzien van Irak? Zal de regering het onderwerp aankaarten in de gesprekken met de Turkse president? Welke stappen zullen worden genomen om daadwerkelijk een aantal mensen in veilige omstandigheden naar Irak te laten terugkeren? Kan de staatssecretaris hierop ingaan als vervolg op hetgeen zij heeft gezegd bij het algemeen overleg?

De heer Wijn (CDA):

Op dit moment zijn mensen uit Noord-Irak in hongerstaking en daarom is dit een gevoelig onderwerp. Wij moeten geen valse verwachtingen wekken. Ik vraag de heer Hoekema daarom of hij nog steeds het democratisch genomen besluit steunt dat Noord-Irak niet langer dusdanig onveilig is dat er geen mensen naar kunnen terugkeren.

De heer Hoekema (D66):

Mijn fractie ondersteunt het standpunt dat Irak een veilig vestigingsalternatief is. Vorig jaar is er echter door de rechter een aantal kwalificaties met betrekking tot die veiligheid gegeven. Ik zou graag zien dat de staatssecre taris daarmee rekening houdt. Met andere woorden: onder speciale omstandigheden kun je besluiten dat het niet veilig is om terug te keren. In het algemeen is het een veilig vestigingsalternatief.

De heer Wijn (CDA):

Als ik het goed begrijp, zegt de heer Hoekema: mensen uit Noord-Irak kunnen hier blijven als zij voldoen aan het vereiste dat zij politiek vervolgd worden, maar niet vanwege de algehele situatie.

De heer Hoekema (D66):

Dat is juist.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De vaste lijn in de jurisprudentie is niet alleen dat er omstandigheden zijn waaronder men niet kan terugkeren, maar ook dat terugkeer niet voor alle Irakezen geldt, maar alleen voor degenen die banden hebben met Noord-Irak. De staatssecretaris neemt tot nu toe in haar beleidsconclusies die vaste lijn in de jurisprudentie niet over. Vindt u dat die lijn wel moet worden overgenomen?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb net gezegd dat ik zou wensen dat de staatssecretaris zoveel mogelijk blijft binnen de uitspraken die verleden jaar zijn gedaan. Ik doel op de uitspraken van de rechtseenheidskamer, de REK en de uitspraak van de rechtbank in Zwolle van september 2000.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! Het asielbeleid kenmerkt zich de laatste jaren door een beperkte discussie over de instroom alleen. Ik ben blij dat de heer Hoekema is begonnen met een klein, maar belangrijk onderdeel, namelijk de positie van vrouwen in het asielbeleid en de procedures.

Ik dien een motie in die aansluit op het verhaal van de heer Hoekema. In het debat anderhalve week geleden hebben wij kritiek geuit op de informatievoorziening over vrouwen in ambtsberichten. In theorie lijkt het geregeld te zijn. De praktijk is echter een andere. Wij krijgen niet de nodige informatie om te kunnen oordelen over de positie van vrouwen en een eventueel daaruit volgend recht. Ik dien hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in huidige ambtsberichten op ontoereikende wijze wordt gerapporteerd over de situatie van vrouwen in de beschreven landen, waardoor relevante informatie ontbreekt;

verzoekt de regering, een richtlijn op te stellen voor een goede informatievoorziening over vrouwen in ambtsberichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Hoekema, Halsema en Wijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 573 (19637).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! De grootste zorg van de PvdA betreft de groep ex-statushouders die de komende maanden uitgeprocedeerd raken. Een belangrijk deel van mijn inbreng ging hierover. Het gaat om Somalië, Soedan, voormalig Joegoslavië, Kosovo en Noord-Irak. Bij elkaar gaat het om 6600 mensen. De PvdA vreest, dat de door de gemeenten gevreesde praktijk daadwerkelijk de praktijk wordt, namelijk dat mensen uitgeprocedeerd raken en dat de opvang beëindigd wordt zonder dat daarop uitzetting volgt. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om te anticiperen op de komst van deze groep. Ik heb daarbij ook gewezen op een uitlating van de voormalige staatssecretaris, die herhaaldelijk heeft gezegd, dat in principe iedereen terug kan naar elk land in de wereld. Terugkeer blijft een verantwoordelijkheid van de regering. Wij hebben er geen vertrouwen in dat het gaat lopen zoals het moet gaan lopen. Wij dienen hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat binnen enkele maanden een grote groep ex-statushouders uitgeprocedeerd zal raken;

overwegende dat voor deze groep, conform het nieuwe terugkeerbeleid, de 28-dagentermijn zal gaan gelden voor beëindiging van alle voorzieningen;

verzoekt de regering, de problematiek van uitgeprocedeerde statushouders aan de orde te stellen in het eerstvolgende bestuurlijk overleg met de VNG en de Kamer te informeren over de uitkomst hiervan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 574 (19637).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Vanzelfsprekend kan deze motie op onze steun rekenen. Ze verbaast ons wel. Is het niet veel logischer als u vraagt om versoepeling van de 28-dagentermijn? Lijdt u niet aan koudwatervrees omdat grote groepen asielzoekers op straat komen te staan? Is het niet beter om in die gevallen waarin nog geen terugkeer mogelijk is, voorzieningen te behouden en niet de gemeenten op te zadelen met grote opvangproblemen?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb deze vraag van mevrouw Halsema in het debat al twee keer beantwoord. Als de voorzitter het mij toestaat, doe ik het nu een derde keer. Ik ben niet van plan het terugkeerbeleid nu al in de vuilnisbak te werpen. Sterker nog, ik wil erop toezien dat er alles aan gedaan wordt om het terugkeerbeleid te laten werken zoals het moet werken. Wat mijn fractie betreft, is de termijn van 28 dagen niet tekenend voor het daadwerkelijk terugbrengen van mensen naar de landen van herkomst. Het gaat om een proces dat al maanden eerder ingezet moet zijn. Ik wil graag van de staatssecretaris horen wat ondernomen wordt om er bij de uitzetting van mensen op toe te zien dat hun daadwerkelijke terugkeer het perspectief is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U weet net zo goed als ik dat de termijn van 28 dagen hard is. Voor die 28 dagen mag geen asielzoeker worden gedwongen of verleid om contact te zoeken met de autoriteiten in het land van herkomst. Men heeft dus maar 28 dagen de tijd om inreispapieren te krijgen. Maatschappelijke organisaties en politieke partijen hebben er een jaar geleden voor gewaarschuwd dat dit zou leiden tot het verschijnen van grote groepen mensen op straat. U bent daar doof voor geweest. Nu het dichterbij komt, wilt u bestuurlijk overleg. Ik wil graag zeggen dat ik dit geen sterke politieke koers vind.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Uw vrees is vooralsnog gelukkig nog niet uitgekomen. Het is de vraag of deze überhaupt zal uitkomen. Ik wil vanaf hier proberen te voorkomen dat deze uitkomt.

Wat die termijn van 28 dagen betreft, merk ik op dat die mensen natuurlijk niet in aanraking worden gebracht met de ambassades van de herkomstlanden. Het voorbereiden van de terugkeer gaat echter over veel meer dan alleen de laissez-passers. In de laatste brief van de staatssecretaris hierover staat tot mijn grote vreugde dat als de IOM is ingeschakeld en er perspectief op terugkeer is, de periode van 28 dagen eventueel met een week verlengd kan worden. Ik denk dat wij op dit moment echt niet veel verder kunnen gaan dan onze zorgen te uiten en te zeggen dat wij ervoor moeten zorgen dat de verwachting van de gemeenten geen werkelijkheid wordt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb het een jaar geleden al voorspeld en ik wil het nu weer doen: de gemeenten komen in grote problemen. Ik krijg nu al telefoontjes uit het noorden van het land betreffende over straat zwervende asielzoekers in dorpskernen, waarbij niemand weet wat men ermee aan moet. Wat gaat u doen? Bestuurlijk overleg biedt nog geen oplossing. U zult bereid moeten zijn een volgende stap te zetten. Wat is die volgende stap?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik begrijp uw intrinsieke weerstand tegen het terugkeerbeleid. Die heeft u steeds in dit huis verwoord en dat blijft u doen. Ik geef u na dat u daarin consequent bent. Dit neemt niet weg dat mijn antwoord mijn antwoord blijft.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mijn vraag heeft u niet beantwoord en die is wat u gaat doen. Wij weten dat grote groepen mensen over straat komen te zwerven in de komende maanden. Dat zal geen prettig gezicht zijn. Gaat u alsnog opvang bieden? Probeert u dat nu voor te zijn? Kunnen wij dit nu niet meteen afspreken?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het lukt u niet, mevrouw Halsema. U doet het voorkomen als een stabiel gegeven dat grote groepen mensen over straat zullen zwerven. Ik zeg dat het mijn verantwoordelijkheid is om samen met de regering na te gaan hoe wij dat kunnen voorkomen. Uw standpunt is een ander. Dat mag duidelijk zijn.

De heer Niederer (VVD):

De Vreemdelingenwet 2000 is drie dagen uit en ik constateer dat een wezenlijk onderdeel ervan, het terugkeerbeleid, door de voorgestelde motie feitelijk om zeep wordt geholpen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Hoe bedoelt u?

De heer Niederer (VVD):

Ik bedoel daarmee dat de 28-dagenregeling glashelder is en dat u nu al zegt: ik gooi deze nog niet in de vuilnisbak, maar misschien wel op het moment dat deze motie wordt aangenomen. Ik hoop overigens dat zij niet wordt aangenomen. U hebt ter ondersteuning van uw motie gezegd dat de regering een verantwoordelijkheid heeft voor de terugkeer. Daarmee draait u de zaak om. Primair hebben de mensen zelf de verantwoordelijkheid om binnen 28 dagen terug te keren. Men heeft dit allang zien aankomen. De discussie in de Kamer over de Vreemdelingenwet is niet van de ene op de andere dag gevoerd. Ik meen dan ook dat u met deze motie een fout signaal afgeeft en daardoor een aanzuigende werking creëert die wij met zijn allen nu net niet willen. Het valt mij tegen van u als coalitiepartner dat u met deze motie komt. Ik vind dit een wezenlijke ondermijning van de hoeksteen van het asielbeleid, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Bedankt voor uw vraag, maar hebt u ook nog een vraag?

De heer Niederer (VVD):

Wilt u deze motie heroverwegen?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nee. Mijn motie is duidelijk denk ik. Ik ben het niet met u eens dat zij leidt tot een ondermijning van het terugkeerbeleid. Sterker nog, zij getuigt volgens mij van een grote realiteitszin. Als de realiteit ons op enig moment doet inzien dat bijvoorbeeld de vrees van mevrouw Halsema wordt bewaarheid, zijn de omstandigheden anders dan nu het geval is. Dan zullen wij in die nieuwe situatie een debat moeten aangaan.

De heer Niederer (VVD):

Ik veronderstel dat u knikkende knieën krijgt met het zicht op de termijn van 28 dagen. Is dat ook zo?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Neen.

De heer Wijn (CDA):

Het begint erop te lijken dat de PvdA de tactiek van de VVD overneemt, maar dan gericht op links. Wat wilt u nu precies? U wilt een gesprek met de gemeenten. Welnu, de staatssecretaris voert die gesprekken al. U geeft aan dat die 28 dagen ons in de problemen kan brengen, maar u wenst die termijn niet aan te passen. Wat wilt u nu precies? Wat is er nu echt nieuw aan datgene wat de PvdA nu stelt? Of bent u bezig met het inzetten van een bocht waarmee u zich afwendt van datgene wat het vorige jaar werd afgesproken bij de behandeling van de nieuwe Vreemdelingenwet?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ook het antwoord op die vraag is: neen. Ik probeer geen bocht in te zetten. Ik zie in de zomer een probleem op ons afkomen doordat mensen dan groepsgewijze uitgeprocedeerd raken. Die mensen hebben dan een procedure van twee jaar achter de rug en vallen vervolgens onder het terugkeerbeleid. Mijn zorg is dat de regering daarop niet voldoende anticipeert, in samenwerking met de gemeenten. Ik weet dat deze kwestie onderwerp van bestuurlijk overleg is, maar dat is niet nadrukkelijk het geval. Het eerste bestuurlijk overleg is morgen al. Stel nu eens dat daaruit zorgen naar voren komen, dan zal de Kamer die zorgen toch serieus moeten nemen.

De heer Wijn (CDA):

Ik constateer dat uw oproep tot overleg nergens op slaat. Dat overleg is er morgen al.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

U begrijpt het niet. Het gaat niet om een verzoek om overleg. Leest u eerst mijn motie maar eens goed.

De heer Wijn (CDA):

In elk geval wenst u dat de staatssecretaris met de gemeenten in overleg treedt in verband met de zorgen die daar leven. Die zorgen begrijp ik wel, maar wat wilt u dat er uit dat overleg komt als daar níet uit mag komen dat de termijn van 28 dagen wordt afgeschaft?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Bijvoorbeeld hoe in samenspraak met de gemeenten bij de beëindiging van de opvangvoorzieningen het terugkeerbeleid een nadrukkelijker rol kan spelen.

De heer Wijn (CDA):

Dat vind ik een herhaling van de vraag. Wat wilt u nu dat de staatssecretaris concreet met de gemeenten bespreekt? Wat moet daar uitkomen? Wilt u dat daar uitkomt dat de gemeenten gaan opvangen? Wilt u dat daar uitkomt dat gemeenten mensen gaan terugbrengen naar het land van herkomst?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb die vraag al enkele keren beantwoord.

Voorzitter! Ik heb nog drie zinnen over Noord-Irak. Misschien wordt het wat duidelijker als ik die uitspreek. Ik heb al gesproken over Soedan, Somalië, Joegoslavië en Noord-Irak. Aan de hand van de laatste landeninformatie moet worden nagegaan wat de situatie is en waar we staan. Wat de beëindiging van de opvangvoorzieningen betreft, is duidelijk dat die 28 dagen gelden. Ik kan er vervolgens nu niet op vooruitlopen door te zeggen: we zullen ten aanzien van dát land díe handelwijze moeten volgen. Ik probeer er alles aan te doen om te voorkomen dat mensen op straat gaan ronddolen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat terugkeer ook echt terugkeer betekent. Als wij gaandeweg het proces zien dat dat niet gebeurt, komen de zorgen van de gemeenten uit, hetgeen ik natuurlijk niet hoop. Wij zullen in die situatie opnieuw moeten praten. Ik wil in elk geval dat dit morgen een agendapunt is. De staatssecretaris zegt in haar brief, dat het onderwerp aan de orde kán komen, maar mijn motie is erop gericht dat dit in elk geval aan de orde komt. Dat kan morgen, of op een later moment. Vervolgens moet de Kamer worden bericht over wat de concrete, door de gemeenten geuite zorgen zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat wordt er nu met deze motie méér gevraagd dan datgene wat al door de staatssecretaris is toegezegd? Ik begrijp nu dat u niet alleen verlangt dat overleg wordt gevoerd, maar ook dat daarover aan de Kamer wordt gerapporteerd. Heeft u dáár nu een motie voor nodig? Dan heb ik ook nog wel wat moties... Voorzitter! Zijn wij elkaar niet aan het vermoeien met politieke symboolmoties? Wat wordt hiermee nu éxtra gevraagd?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Mijn motie gaat over twee zaken. De staatssecretaris heeft in tweede termijn geen tijd meer gehad om te antwoorden op de gestelde vragen. Daar kom ik op terug. Zij heeft ons een brief met antwoorden gestuurd. Zij zegt daarin, in antwoord op deze vraag, dat er bestuurlijk overleg is en dat de zorgen bij de gemeenten aan de orde kunnen komen. Ik ga een stap verder en zeg dat de regering dit punt actief aan de orde moet stellen en dat zij de Kamer daarover moet berichten. Ik ga er dan van uit dat wij een brief ontvangen aan de hand waarvan wij verder kunnen praten.

De heer Van der Staaij (SGP):

In het debat heb ik een concreet idee naar voren gebracht: een overbruggingsregeling voor gevallen waarin een gat is ontstaan tussen de periode van 28 dagen en daadwerkelijk vertrek van mensen via de IOM. De staatssecretaris heeft daarop positief gereageerd en ik ga ervan uit dat zij de Kamer daarover zal berichten. Ik heb daartoe geen motie voorbereid. Vindt u dit ook een goed idee?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat zei ik daarnet al: uiteraard. Ik vind het getuigen van grote realiteitszin als er uitzicht op terugkeer is en daar een paar dagen extra voor nodig zijn. Het kan natuurlijk niet om een termijn van maanden gaan, maar ik was blij met de opmerking van de staatssecretaris dat een eventuele verlenging met zeven dagen mogelijk is. Hierover is echter nog overleg met de IOM gaande.

In de media leek de discussie over Irak te domineren. Ik zei al dat het de grootste groep betreft. De staatssecretaris heeft toegezegd dat er binnenkort een nieuw ambtsbericht over Noord-Irak komt. Wanneer ontvangt de Kamer de beleidsconclusie van Justitie, die gebaseerd zal zijn op dat ambtsbericht? Gelet op de consequenties voor de grootste groep onder de ex-statushouders merk ik op dat inzicht in de actuele veiligheidssituatie in Irak belangrijk is. Ik ga ervan uit dat REK- en rechterlijke uitspraken zoveel mogelijk bij het beleidsoordeel betrokken worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het klonk eventjes positief, maar het hoort toch wel de lijn te zijn dat rechterlijke uitspraken gevolgd worden en dat ze niet "zoveel mogelijk betrokken worden bij een beleidsoordeel".

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris in haar bericht aan de Kamer, inhoudende het ambtsbericht en het beleid ten aanzien van Noord-Irak, ook haar reactie op die uitspraken geeft. Als dat neerkomt op het niet volgen van een REK-uitspraak, dan moeten wij verder praten. Ik ben dan natuurlijk benieuwd naar de argumentatie als dit de conclusie wordt, maar – nogmaals – dat is toekomstmuziek.

De heer Wijn (CDA):

Voorzitter! De moties van de VVD en de PvdA geven maar weer eens aan hoe het er op dit moment voorstaat. De heer Niederer wil het landenbeleid veranderen, maar toch eigenlijk niet en mevrouw Albayrak wil het terugkeerbeleid veranderen, maar toch eigenlijk niet. Wij hebben compassie met de staatssecretaris.

Tijdens het algemeen overleg over de asieljaarrapportage en bij het algemeen overleg over de invoering van de Vreemdelingenwet is gesproken over het driejarenbeleid. Uit de jaarrapportage blijkt dat het gaat om 923 afgegeven verblijfsstatussen, louter omdat betrokkenen drie jaar in een procedure gewikkeld zijn, zonder dat het zeker is dat ze asielbescherming nodig hebben. Sterker nog, ze hebben de schijn tegen en daarom zitten ze zolang in die procedure. Ik heb begrepen dat de VVD hierover eenzelfde gedachte had die via de e-mail circuleerde, maar nu de heer Niederer hierover niets gezegd heeft, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de achterstanden bij de IND en de Vreemdelingenwet grote en toenemende risico's op vergunningverlening op grond van het driejarenbeleid met zich brengen;

overwegende dat het noodzakelijk is te weten hoe groot deze risico's zijn, met andere woorden, hoeveel verblijfsvergunningen asiel en regulier bij benadering als gevolg van deze achterstanden verleend dreigen te worden vanwege overschrijding van de driejarentermijn;

verzoekt de regering, daartoe onderzoek – eventueel steekproefsgewijs – te laten instellen en de Kamer op korte termijn over haar bevindingen te informeren;

verzoekt de regering, hiermee bij de volgorde van behandeling van zaken rekening te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 575 (19637).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Begrijp ik goed dat dit voortgezet algemeen overleg voor de heer Wijn geen voortgezet overleg is, maar een nieuw voortgezet algemeen overleg? Het onderwerp van zijn motie betreft namelijk een ander algemeen overleg. Ik kan mij niet herinneren dat wij over het driejarenbeleid hebben gesproken in het algemeen overleg over de asielrapportage.

De heer Wijn (CDA):

Wij hebben daar wel over gesproken, omdat uit die rapportage ook het aantal driejarenverblijfsvergunningen bleek. Ik geef mevrouw Albayrak wel toe dat het ook in het andere AO aan de orde is geweest. Mocht zij zeggen dat ik daarvoor een apart VAO moet aanvragen, dan wil ik dat alsnog doen. Maar laat ik in elk geval zeggen dat het bij de jaarrapportage aan de orde is geweest. Dat blijkt ook uit het feit dat wij op grond van de jaarrapportage weten dat het in 2000 923 gevallen betrof.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Wat een constructie. Ik zou bijna zeggen dat de heer Wijn maar een ander VAO moet aanvragen. Aangezien hij de motie al heeft voorgelezen, laat ik het graag aan de voorzitter over om hier procedureel verder mee om te gaan.

De voorzitter:

Laten wij praktisch zijn en de motie gewoon laten ronddelen.

De heer Wijn (CDA):

Dank daarvoor. Ik had er ook voor kunnen kiezen om weer een motie in te dienen met het verzoek om het driejarenbeleid af te schaffen. Daar krijgen wij zeker geen meerderheid voor. Door de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet dreigt wel degelijk een sluipend generaal pardon. Ik schat het tussen de 15.000 en 30.000 verblijfsvergunningen. Het zou heel goed zijn als wij die zaken met voorrang behandelen, opdat dit niet gaat gebeuren.

Over Burundi heb ik nog wat inhoudelijke vragen aan de staatssecretaris om te bekijken of wij de motie van de VVD kunnen steunen. In Burundi gaat het op het moment slechter. Wij hebben al een VVTV-beleid. Het zou een tegenstelling lijken als je het VVTV-beleid afschaft, terwijl de situatie in een land niet verbetert. Tegelijkertijd zegt de UNHCR dat er mensen terug kunnen naar Burundi, mits zij beoordeeld zijn. Daarmee suggereert de UNHCR dat als iemand op grond van het Vluchtelingenverdrag op basis van individuele vervolging bescherming nodig heeft, een vergunning moet worden gegeven. Op het moment dat je kijkt naar de algemene situatie in Burundi, lijkt het erop dat de Verenigde Naties zeggen dat iemand dan wel terug kan. Op grond van het ambtsbericht kan ik die twee zaken nauwelijks met elkaar rijmen. Ik vind dat wij dit hier toch heel zorgvuldig moeten oordelen. Kan de staatssecretaris toelichten wat de andere Europese landen doen, want dat is toch een van de belangrijkste criteria bij het al dan niet instellen van een VVTV-beleid?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik denk dat de verbazing net van de gezichten te schrapen was toen de motie van de PvdA en D66 werd ingediend over het terugkeerbeleid. Ik zou tegen ze willen zeggen: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Mijn vraag is wel waar zij het afgelopen jaar waren, toen gemeenten en maatschappelijke organisaties te hoop liepen tegen het nieuwe terugkeerbeleid. Ik moet zeggen dat ik het wel onverantwoord vind om te flirten met harde maatregelen, die vervolgens niet uitgevoerd worden als er sociale onrust ontstaat.

Ik wil van de staatssecretaris weten of zij nu bereid is haar beleidsconclusies inzake Noord-Irak aan te passen aan de vaste jurisprudentielijn. Ik ben ook benieuwd wanneer het nieuwe ambtsbericht verschijnt met bijbehorende beleidsconclusies.

Ik heb de staatssecretaris een open brief gestuurd over het nieuwe terugkeerbeleid op 11 oktober, waarin ik een aantal individuele zaken naar voren heb gebracht die volgens mij onder het nieuwe buiten-schuldcriterium horen te vallen. In alle gevallen heb ik een negatief oordeel van de staatssecretaris gekregen. De brief bevat alleen geen argumenten. Ik zou graag van de staatssecretaris – ik heb dat ook in het algemeen overleg gevraagd – de argumenten horen waarom zij in al deze gevallen besluit tot een negatief oordeel, zodat wij enig houvast krijgen bij het buiten schuldcriterium.

Wat mij betreft moet de staatssecretaris nu op heel korte termijn uitsluitsel geven over wat er gebeurt met het uitstel-van-vertrekbeleid, met name ten aanzien van Tsjetsjenië, Angola en Sierra Leone, nu de nieuwe wet in werking is getreden. De staatssecretaris heeft al aangegeven dat deze mensen niet kunnen worden opgenomen in het vertrek- of besluitmoratorium. Volgens mij resteert dan alleen toegang tot de nieuwe status. Ik zou dit graag door de staatssecretaris op korte termijn bevestigd krijgen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Wij hebben over dit punt uitgebreid gesproken. Volgens mij hebben toen alle partijen de staatssecretaris gevraagd om nieuwe ambtsberichten over deze drie landen. Ik heb begrepen dat staatssecretaris dat heeft toegezegd. Die informatie komt binnenkort naar de Kamer. Wil mevrouw Halsema zonder die berichten af te wachten al een nieuw oordeel over die landen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De staatssecretaris zal ook in algemene zin eens moeten zeggen wat zij doet met het uitstel-van-vertrekbeleid. De nieuwe wet is van kracht geworden. Vanzelfsprekend wil ik ambtsberichten er graag bij betrekken, maar wij zitten nu wel met de rare situatie dat er een nieuwe wet in werking is gegaan, en dat die wet eigenlijk al uitgehold wordt door de voortduring van uitstel-van-vertrekbeleid, dat helemaal niet past in de categorieën van de nieuwe wet. Ik denk dat de staatssecretaris daar op zeer korte termijn uitsluitsel over moet geven. Het uitstel-van-vertrekbeleid is natuurlijk al een monstrum, met name als het gaat om de Angolezen, want die mensen zitten er al jaren in. Die mensen moeten gewoon per direct de tijdelijke status volgens de nieuwe Vreemdelingenwet toegekend krijgen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik volg de redenering nog steeds niet helemaal goed. Onder de nieuwe Vreemdelingenwet is geregeld dat voor de nieuwe gevallen een vertrekmoratorium kan gelden, als mensen om welke reden dan ook niet terug kunnen. Voor de huidige situatie geldt dat wij te maken hebben met een aantal concrete landen, waarvoor je het beleid alleen kunt wijzigen als je nieuwe ambtsberichten hebt. Waar heeft u het eigenlijk over?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar dan moeten die ambtsberichten er snel komen. Ook door het ontbreken van overgangsrecht is er nu een andere situatie ontstaan. Ik snap eerlijk gezegd niet zo goed waar u moeilijkheden mee heeft, want de staatssecretaris heeft zelf erkend dat er een beleidsvraag ligt die snel moet worden beantwoord. Alleen, daar is zij in haar brief niet meer op teruggekomen. Mijn vraag is daarom: wanneer krijgen wij uitsluitsel? Het lijkt mij logisch dat er nu duidelijkheid wordt geschapen over datgene wat er gebeurt met het uitstel-van-vertrekbeleid.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik blijf vragen of dat niet neerkomt op de ambtsberichten, waar wij op zitten te wachten, en op concrete landen waarmee wij te maken hebben. Er kan toch niet een soort theoretisch oordeel over het uitstel-van-vertrekbeleid komen, zonder dat je het betrekt op de landen waarvoor het uitstel-van-vertrekbeleid op dit moment geldt?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Er speelt iets anders doorheen. Voor Angola is er een nieuw ambtsbericht gekomen. U heeft steeds – voor twee of drie jaar, geloof ik – uw oordeel over het al dan niet verlenen van een VVTV verbonden aan de komst van een nieuw ambtsbericht. Het ging almaar slechter, maar u durfde toch geen beslissing te nemen. Daarom heeft het uitstel-van-vertrekbeleid ook zo lang geduurd. Ik vind het uitstekend als een beleidswijziging nu verbonden wordt aan een nieuw ambtsbericht. Dat is overigens niet noodzakelijk, want wij kunnen wel degelijk beleidswijzigingen invoeren zonder ambtsbericht. Bij het in werking treden van de nieuwe wet en bij het ontbreken van overgangsrecht is het zeer logisch om deze groepen mensen, die nu al jarenlang wachten, toegang te geven tot de tijdelijke status. Die tijdelijke status is ook bedoeld voor tijdelijke bescherming in situaties van grote instabiliteit in het herkomstland.

Voorzitter! In het algemeen overleg over de criminele asielzoekers kwam aan het licht dat de vingerafdrukken van asielzoekers ook gebruikt worden voor strafrechtelijk onderzoek, terwijl ze alleen bedoeld zijn voor identificatie. In het laatstgehouden algemeen overleg heb ik aan de staatssecretaris gevraagd om maatregelen daartegen te treffen. Daar heeft zij geen antwoord op gegeven, ook niet in de brief. Ik dien hierover nu een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het vreemdelingenrecht en het strafrecht onderscheidenlijke regels en normen kennen;

overwegende dat de vingerafdrukken van asielzoekers worden afgenomen voor identificatie en niet voor strafrechtelijk onderzoek;Halsema

verzoekt de regering, de noodzakelijke maatregelen te nemen om strafrechtelijk gebruik van vingerafdrukken van asielzoekers die zijn opgenomen in Het Automatisch Vingerafdrukkensysteem Nederlandse Kollektie (HAVANK) tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 576 (19637).

De heer Niederer (VVD):

Voorzitter! Ik zie niet in wat het probleem is dat mevrouw Halsema schetst in haar motie. Het gaat erom dat je vingerafdrukken rechtmatig afneemt. Als dat eenmaal rechtmatig is gebeurd, is het toch volstrekt legaal en ethisch verantwoord om ze te gebruiken voor andere onderzoeken? Mevrouw Halsema heeft het over identificatie. Ook in het strafrecht geldt dat vingerafdrukken dienen ter identificatie van de verdachte. Er is toch geen wezenlijk verschil, zolang je maar rechtmatig werkt en blijft werken met het nemen van vingerafdrukken?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U weet net zo goed als ik dat er in het strafrecht voorwaarden zijn verbonden aan het mogen nemen van vingerafdrukken. Dat is bijvoorbeeld dat iemand verdachte is van een misdrijf. Dat is een voorwaarde. En waarvoor worden vingerafdrukken van asielzoekers afgenomen? Dat is zuiver en alleen ter identificatie van hen. Op het moment dat die vingerafdrukken voorwerp worden in een strafrechtelijk onderzoek, wordt er misbruik gemaakt van het oogmerk waarmee de vingerafdrukken zijn afgenomen. Ik ben er eerlijk gezegd verbaasd over dat u het onderscheid tussen vreemdelingenrecht en strafrecht niet kent en dat u het blijkbaar gewoon vindt dat mensen wier vingerafdrukken alleen worden afgenomen ter identificatie, vervolgens plotseling als verdachte kunnen figureren in een strafrechtelijk onderzoek, omdat hun vingerafdrukken toch al mooi in het bezit waren van de overheid. Dat is toch absoluut niet te verdedigen!

De heer Niederer (VVD):

Mevrouw Halsema heeft veel woorden nodig, ook emotionele woorden, maar zij begon haar verhaal met in te gaan op criminele asielzoekers. Dat lijken mij verdachten te zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ik denk dat de heer Niederer – dat weet ik eigenlijk wel zeker – niet bij deze debatten is geweest. Ik had het over het debat inzake de criminele asielzoekers. Een van mijn belangrijkste bezwaren was dat de criminele asielzoekers niet bestaan. Waar het om gaat, is dat de vingerafdrukken die nu gebruikt worden in strafrechtelijk onderzoek, niet de vingerafdrukken zijn van asielzoekers die verdacht zijn, maar de vingerafdrukken van asielzoekers die niets anders gedaan hoeven te hebben dan Nederland binnen te komen en in procedure te gaan. Dan wordt hun vingerafdruk ter identificatie afgenomen en deze komt in Havank terecht. Het zou dan wat mij betreft schandalig zijn en ook in strijd met de beginselen van ons recht, als dat gebruikt wordt in strafrechtelijk onderzoek. Immers, deze mensen zijn geen verdachten en mogen ook niet zomaar als verdachten aangemerkt worden. Daarbij moet aan voorwaarden zijn voldaan. Dat weet de heer Niederer net zo goed als ik.

De heer Niederer (VVD):

De woorden blijven groot en emotioneel. Ik neem kennis van het feit dat wij wat dit betreft er heel verschillend naar kijken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik neem aan dat de uitdrukking "emotionele woorden" een compliment inhoudt.

Tot slot, het Dublinverdrag en gezinseenheid; dat heb ik ook tijdens het algemeen overleg aan de orde gesteld. Ik heb het tussentijds bericht vreemdelingen dat daarover gaat, nog eens goed gelezen. Ik ben nogal verbaasd over de uitwerking van de nieuwe Dublinafspraken daarin. Daarbij blijkt dat geen verruiming plaatsvindt, maar zelfs een aanscherping. De humanitaire omstandigheden van de Dublinclaimant spelen namelijk geen rol meer, als er reeds een negatieve beslissing is gevallen. Dat wil zeggen dat na een negatieve beslissing er geen gezinshereniging meer plaats kan vinden en dat de gezinsleden alsnog uitgezet worden naar het land van binnenkomst. Dat is een aanscherping ten opzichte van het huidige beleid, terwijl de bedoeling was dat het beleid verruimd zou worden, zodat er geen gezinsscheiding meer plaats zou vinden onder Dublinclaimanten, of althans zo min mogelijk. Er vindt nu, als dit TBV in werking treedt, waarschijnlijk méér gezinsscheiding plaats dan in het verleden. Dat kan niet de bedoeling zijn. Inmiddels heeft de Kamer het commentaar hierover bereikt van VluchtelingenWerk; het commentaar van de commissie-Meyers en van Amnesty International is onderweg. Ik verwijs daar alvast naar met het oog op de stemmingen. Ik dien hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering, mede op aandringen van de Kamer, zich heeft beijverd voor het behoud van de gezinseenheid van asielzoekers in de Dublinlanden;

overwegende dat de regering in de nationale uitwerking van Besluit 1/2000, Comité van artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin, het beleid aanzienlijk heeft aangescherpt door artikel 3, lid 4, niet meer toe te passen, als het gezinslid op het asielverzoek in Nederland een negatieve beslissing heeft gehad;

overwegende dat deze aanscherping zich niet verdraagt met letter en geest van bovengenoemd Besluit, dat uit humanitair oogpunt een individuele belangenweging en een ruimhartiger beleid voorstaat;

verzoekt de regering, de aanscherping ongedaan te maken en de beleidsregels ondubbelzinnig aan te passen aan letter en geest van Besluit 1/2000,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 577 (19637).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Vanwege de samenloop met een ander debat kon ik het algemeen overleg van 21 maart niet bijwonen. Ik wil slechts twee punten aan de orde stellen.

In de eerste plaats betreft dit de nieuwe Vreemdelingenwet en de opvang. Hierover gaat de motie die mevrouw Albayrak voorstelt. Ik kan mij herinneren dat ik ruim een jaar geleden al een motie heb ingediend, waarin ik de staatssecretaris gevraagd heb contact op te nemen met de gemeenten. Toen was namelijk al duidelijk dat er een probleem zou ontstaan, doordat grote aantallen na invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet op straat zouden komen te staan. Die motie is toen verworpen; ook de PvdA heeft daar geen steun aan gegeven. Desalniettemin vind ik de motie die mevrouw Albayrak voorstelt, in ieder geval op dit moment een goed voorstel. Staatssecretaris Cohen heeft op de bijeenkomst in Wijchen vorig jaar november uitdrukkelijk gezegd dat de gemeenten naar zijn oordeel een zorgplicht hebben op dit punt, zodat de vraag alleen nog maar kan zijn hoe de gemeenten in staat worden gesteld die zorgplicht vorm te geven.

Ten tweede wilde ik het een en ander zeggen over de situatie in Noord-Irak. Ik heb begrepen dat mevrouw Albayrak het voorstel dat zij tijdens het algemeen overleg heeft gedaan over het terugsturen via charters, niet handhaaft. Mijn reactie is dezelfde als die van de staatssecretaris.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Heeft de heer De Wit goed geluisterd naar mijn woorden in dat overleg en heeft hij daaruit ook begrepen dat het niet alleen ging over Noord-Irak, maar over uitgeprocedeerde statushouders als zodanig?

De heer De Wit (SP):

Dat heb ik goed begrepen. Ik heb het hier en nu over Noord-Irak. De staatssecretaris heeft een verweer gegeven, met name vanwege het bestaan van de no-flyzone, en dat onderschrijf ik. Overigens is de SP-fractie anders dan de staatssecretaris en een meerderheid in deze Kamer van mening dat er geen sprake is van een veilig vestigingsalternatief in Noord-Irak. De redenen daarvoor zijn ten eerste dat die zogenaamde veiligheid slechts gegarandeerd wordt met de no-flyzones en ten tweede dat Saddam Hussein meermalen heeft aangegeven dat hij zich weinig wenst aan te trekken van het bestaan van een no-flyzone. Er komt een nieuw ambtsbericht met daaraan verbonden de conclusies van de staatssecretaris, dat wellicht inzicht geeft in de huidige situatie. Wanneer komt dat? Vindt de staatssecretaris het toch verantwoord op dit moment de uitzettingen naar Noord-Irak te doen plaatsvinden? Vinden er op dit moment ook werkelijk uitzettingen plaats?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Dank voor uw flexibiliteit om mij nog onverwacht het woord te laten voeren, zodat ik nog twee punten naar voren kan brengen.

Bij het algemeen overleg hebben wij opnieuw onze zorgen geuit over het bestaande gat tussen het einde van de opvang en het daadwerkelijke vertrek, als gevolg van het nieuwe terugkeerbeleid. Daarover hebben de gemeenten al herhaaldelijk zorgen geuit. Ook in de aanvullende brief heb ik nog geen antwoord gekregen op de vraag die wij toen hebben gesteld, namelijk wat er nu al met de gemeenten is besproken. In het verleden is toch al toegezegd dat daarover contact met de gemeenten zou zijn? Die zorgen zijn toch niet van de laatste weken?

Ik heb met waardering kennisgenomen van de positieve reactie van de staatssecretaris op de concrete suggestie van onze kant om te kijken, of er nog aanvullende mogelijkheden zijn voor opvang als het gaat om het vertrek in het kader van de IOM. De staatssecretaris erkent dat er in bepaalde gevallen een hiaat kan zijn tussen de termijn van 28 dagen en het feitelijk vertrek. Er wordt bezien of een overbrugging kan plaatsvinden van maximaal zeven dagen. Wanneer kunnen we nader bericht krijgen of het daadwerkelijk kan komen tot zo'n regeling? De staatssecretaris zegt uitdrukkelijk dat het gaat om een periode van maximaal zeven dagen. Wat is de achtergrond daarvan? Staat inderdaad nu al vast dat die aanvullende zeven dagen in alle gevallen toereikend zijn? Overigens heeft ook onze fractie dit idee bedoeld als een aanmoediging van daadwerkelijk vertrek. Het komt dus wat ons betreft niet zonder meer neer op een verlenging van de opvang. Het is immers helder dat er op een gegeven moment een einde aan de opvang gekomen is en dat tot daadwerkelijk vertrek moet worden overgegaan. Juist via de IOM kan die koppeling met daadwerkelijk vertrek overtuigend worden aangebracht. Vandaar onze inzet op dit punt.

Mijn laatste punt betreft Burundi. De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn vraag om te komen tot een uitvoeriger motivering voor de handhaving van het VVTV-beleid. Dat was aanvankelijk begrijpelijkerwijs niet uitvoerig gemotiveerd, omdat het ging om de handhaving van een bestaande situatie. In het licht van de ingediende motie heeft de SGP-fractie er wel behoefte aan om nog eens uitdrukkelijk te horen van de staatssecretaris hoe de toetsing aan de VVTV-criteria heeft plaatsgevonden en hoe het Nederlandse beleid zich verhoudt tot dat in andere landen.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Voorzitter! Ik ga graag op de vragen en moties van de Kamer in. Vooraf echter nog een andere opmerking. Verschillende Kamerleden hebben gezegd dat destijds een aantal vragen in het AO, waar dit een vervolg op is, niet zijn beantwoord. Tijdens het AO is dat ook al vastgesteld. Het AO duurde lang – vier uur – maar er waren zoveel vragen dat het fysiek niet mogelijk was om ze in die korte tijd te beantwoorden. Voor een groot deel is dat zo goed mogelijk schriftelijk gebeurd, maar misschien is deze gang zaken toch aanleiding om de aanpak in de toekomst te veranderen. Het is voor iedereen onbevredigend om te moeten vaststellen dat de tijd in zo'n lang AO toch nog weer te kort is om alle vragen te beantwoorden.

De eerste motie is van de heer Niederer en die betreft Burundi en het voortzetten van het VVTV-beleid voor dat land. Tijdens het algemeen overleg ben ik ook daarop ingegaan en ik wil dat graag kort herhalen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 20 juni 2000 een ambtsbericht terzake uitgebracht. Dat ambtsbericht geeft buitengewoon weinig reden tot optimisme. Sinds 1999 is de situatie zelfs verder verslechterd. Door een etnisch conflict tussen de Hutu-meerderheid en de Tutsi-minderheid is een klimaat van geweld en onderling wantrouwen ontstaan, waaraan de burgerbevolking zich niet altijd kan onttrekken. De verslechtering van het veiligheidsklimaat heeft natuurlijk ook weer gevolgen voor de situatie van de mensenrechten. De strijdende partijen zoeken een oplossing voor de problemen in etnische zuivering, in genocide, en in een monopolie op de politieke macht.

Het feit dat in andere landen een substantieel deel van de asielverzoeken wordt afgewezen, betekent natuurlijk niet dat die landen vervolgens ook overgaan tot het verwijderen van asielzoekers die afkomstig zijn uit Burundi. In Duitsland is welgeteld één asielzoeker uit Burundi teruggestuurd. Op die ene uitzondering na hanteren alle ons omringende landen allerlei vormen van tijdelijke protectie.

Geplaatst in het kader van het landenbeleid – gelukkig wil de heer Niederer dit geenszins afschaffen – moet vastgesteld worden dat Burundi in alle opzichten voldoet aan de indicatoren van het VVTV-beleid. Een situatie die wij al als "slecht" beoordeelden, is nog verder verslechterd. Ik noem de mensenrechtensituatie, de willekeur, de mogelijkheid van burgers om zich hieraan te onttrekken en het beleid in de omringende landen. Wij kunnen dan ook alleen maar tot de conclusie komen dat het VVTV-beleid ten aanzien van Burundi verlengd moet worden.

Ik ben het met de heer Wijn eens dat het contradictoir is dat de UNHCR stelt dat in individuele gevallen mensen teruggestuurd kunnen worden. Ik heb mij daarover verbaasd. Navraag heeft nog geen goede verklaring hiervoor opgeleverd. De UNHCR is behoorlijk somber over de situatie in Burundi en dus lijkt het erop dat dit een "slip of the pen" is geweest, om het oneerbiedig te zeggen. Een dictum dat wel vaker voorkomt in UNHCR-rapportages lijkt hier op gespannen voet te staan met de omschrijving van de toestand in Burundi.

De heer Niederer (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris gaat ook in op de mening van de UNHCR, maar ik vind dat zij zich er wat gemakkelijk vanaf maakt door te zeggen dat het wellicht een slip of the pen was. Voor de aanvaardbaarheid van de motie voor de collega's is het wel van belang dat de staatssecretaris zich ervan op de hoogte stelt waarom de UNHCR vindt wat zij vindt.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik heb net gezegd dat dit niet zo goed te verklaren is. De UNHCR beschrijft dat de situatie in Burundi is verslechterd. Het element van willekeur is daarin heel belangrijk. Mensen kunnen zich niet onttrekken aan machtsmisbruik, dreigende of uitgevoerde genocide. Als je die willekeur afzet tegen de individuele gevallen, kun je je dat toch niet zo goed voorstellen. De ellende bij willekeur is nu juist dat je nooit van tevoren weet op welk individu deze wordt gericht. Ik heb er dus geen logische verklaring voor. Eerlijk gezegd ben ik het eens met de analyse van de heer Wijn dat het hierbij gaat om een contradictoire positie.

De heer Wijn (CDA):

Een van de redenen waarom wij tegen het VVTV-beleid aanhikken, is dat A-statushouders en VVTV'ers in de nieuwe Vreemdelingenwet in één status opgaan en dat VVTV'ers daardoor een groter rechtenpakket krijgen dan in andere landen. De staatssecretaris zegt dat zij in andere landen geen status krijgen, maar ook niet terug hoeven, maar in Nederland wordt die status wel gegeven, die meer rechten geeft dan in andere Europese landen. Dat kan leiden tot aanzuigende werking. In de nieuwe wet zit de escape van het besluitmoratorium, dat inhoudt dat iemand geen status krijgt, zolang je over een bepaald land niet helemaal zeker weet hoe het eraan toe gaat. De staatssecretaris zegt dat het een slip of the pen was van de UNHCR, maar dat is niet zo sterk. Kan de staatssecretaris nagaan of de criteria van het besluitmoratorium misschien beter zijn?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Als u de voorkeur geeft aan uw eigen woorden, neem ik ze graag over, want met de uitdrukking "slip of the pen" wilde ik bevestigen dat er een contradictie in zit. Wat mij betreft is dat vanaf nu de terminologie.

Vervolgens zegt u dat er volgens de nieuwe Vreemdelingenwet een status wordt gegeven, want dat moet als mensen tijdelijk worden toegelaten. Daar hebt u gelijk in. Als andere landen dat niet doen, kan dat een probleem worden. Ik zei al dat er in andere landen ook allerlei vormen van tijdelijke bescherming zijn. Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt dat ik op dit moment niet paraat heb wat dit betekent in de sfeer van voor- zieningen en opvang. Dat verandert niet wanneer er wordt besloten tot een besluitmoratorium. Ook dan zijn er in Nederland andere faciliteiten dan in andere landen, dus die oplossing doet er niet toe.

Principiëler en belangrijker is dat wij hierover binnenkort zullen spreken bij het landenbeleid. In het kader van de nieuwe Vreemdelingenwet moet het landenbeleid ten principale opnieuw worden bezien. Ik wil dat debat graag op dat moment voeren, op basis van een brief die hierover komt.

De heer Wijn (CDA):

De staatssecretaris geeft wel een genuanceerd antwoord. Het verbaast mij dat zij zegt dat wij het landenbeleid ten principale opnieuw moeten bekijken.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Onder de nieuwe wet is er een andere positie, juist in verband met de moratoria.

De heer Wijn (CDA):

Wij hebben het hier 's avonds laat nog over gehad. Staatssecretaris Cohen heeft toen steeds gezegd dat het criterium van artikel 27 hetzelfde blijft, maar daar komen wij nog op. De staatssecretaris zegt dat andere landen vormen van tijdelijke bescherming geven, terwijl Nederland een heel scala aan rechten geeft. Zo'n besluitmoratorium geeft ook een vorm van bescherming, namelijk dat men in een asielzoekerscentrum mag blijven. Dat is wel een heel verschil met een status, met een huis, een uitkering, scholing en noem maar op. Los van het oordeel of mensen bescherming nodig hebben, gaan zij dan natuurlijk naar Nederland, als zij uit Burundi komen.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik pleit voor een ordelijke discussie. Wij moeten het over het landenbeleid hebben, omdat er allerlei jurisprudentie ligt die complicaties heeft opgeroepen, en een nieuwe wet. Over het besluitmoratorium of het vertrekmoratorium moet een belangrijke, principiële discussie worden gevoerd, maar ik wil die discussie niet voeren in een VAO over Burundi. Het belangrijkste bij Burundi is dat de situatie in dat land verslechtert. Als u het heeft over wat er in andere Europese landen gebeurt, dan heeft u daarmee op zichzelf wellicht een punt, maar dat doet niets af aan de eigenstandige verantwoordelijkheid van Nederland. Nederland heeft een eigen VVTV-beleid, met eigen indicatoren. En hoe je het ook wendt of keert, Burundi valt daaronder. En dat brengt ons ertoe dat wij dat beleid moeten handhaven. Je kunt in redelijkheid niet volhouden dat een situatie in een land die verslechterd is, nu opeens niet meer getoetst zou moeten worden aan die VVTV-indicatoren. De overwegingen zijn op zichzelf plausibel, daar gaat het allemaal niet om, maar dat is toch de kern.

Voorzitter! Ik kom te spreken over de tweede motie van de heer Niederer. Daarin wordt de regering gevraagd, aan te geven op welke wijze de verschillende aantallen asielzoekers evenredig verdeeld zouden kunnen worden over ons land en de landen om ons heen. In het eerste dictum wordt de regering verzocht, inzicht te geven in de aantallen asielzoekers uit de top 5 van herkomstlanden naar de Europese Unie. Die cijfers zijn er en die kan de Kamer krijgen.

Het tweede dictum is ingewikkelder. Deze motie geeft een beetje een "déjà vu"-gevoel. Ik heb al eerder dit soort moties van met name de heer Kamp onder ogen gekregen. Daar bleek dan vaak bij nader doorvragen achter te liggen dat het ging om quotering. Quotering is een buitengewoon ingewikkeld onderwerp en, eerlijk gezegd, ook buitengewoon ongewenst. Quotering verdraagt zich immers niet met de gebondenheid van Nederland aan het Vluchtelingenverdrag. Je kunt niet zeggen dat Nederland dit jaar pakweg 15.000 of 30.000 asielzoekers opneemt en dat daarna de poort dicht gaat. Nederland is door het Vluchtelingenverdrag gehouden, iedere asielaanvraag serieus te onderzoeken.

Dat neemt niet weg dat een evenrediger verdeling over Europa buitengewoon gewenst zou zijn. Daar wordt in Europees verband ook indringend over gesproken. Die discussies zijn echter niet eenvoudig. Landen hebben altijd het ideaal van een Europees geharmoniseerd asielbeleid voor ogen, totdat werkelijk besluiten genomen moeten worden. Dan gaat het eigen soevereine belang natuurlijk ook weer een grote rol spelen. Die discussie wordt, wat Nederland betreft, met buitengewoon grote hardnekkigheid en volhardendheid gevoerd, maar men zal niet snel en eenvoudig tot een oplossing komen.

Je zou het landenbeleid hieraan kunnen koppelen. Dat heeft de heer Niederer zelf ook gedaan met de discussie over Burundi. Het loopt wat door elkaar heen. Ik weet, eerlijk gezegd, niet zo goed wat er eigenlijk in het dictum van de motie staat. Ook de heer Van der Staaij heeft gevraagd wat de heer Niederer nu precies met zijn motie wil, maar hij heeft daar geen duidelijk antwoord op gegeven. Nu ben ik altijd ontzettend in voor iedere concrete suggestie om op een bepaalde manier een verbetering in het asielbeleid – welk aspect dan ook – te realiseren, maar hier zie ik dus niets in. Er staat niets over in de motie. Alleen al om die reden moet ik de Kamer de aanvaarding van die motie ontraden.

De heer Niederer (VVD):

Ik heb in mijn toelichting op de motie verwezen naar de top in Tampere. Daar is afgesproken om tot een harmonisering van beleid te komen. Dat gaat dan ook om het toelatingsbeleid. Ik heb het niet over quotumbeleid maar over een beperkend instroombeleid. Daar gaat het om. Het gaat er niet om, de instroom verder niet te beperken en West-Europa open te stellen. Het gaat erom dat Nederland specifiek naar de omringende landen kijkt en nagaat hoe de onevenredig hoge instroom in Nederland wordt veroorzaakt. Ik heb daarbij een aantal landen als voorbeeld gegeven.

Staatssecretaris Kalsbeek:

In Tampere is inderdaad afgesproken dat gestreefd zal worden naar een geharmoniseerd asielbeleid en dergelijke. Daar wordt ook hard aan gewerkt. Maar het is er gewoon nog niet. Ik ben heel blij dat de heer Niederer het niet over quotering heeft. Er is immers ook wel eens een andere inbreng vanuit de VVD-fractie geweest. Ik ben blij te horen dat, wat hem betreft, quotering niet aan de orde is.

De heer Hoekema heeft een motie ingediend over misbruikte vrouwen. Dat is op zichzelf inderdaad een belangrijk punt. Ik wil van tevoren even een kleine opmerking maken. In de motie wordt de term "AZC's" gehanteerd, terwijl hij daar bij interruptie AC's van gemaakt heeft. Daar heb ik een probleem mee. Dat is immers een heel ander type voorziening. Wij komen daar morgen uitgebreid over te spreken. Daar lijkt mij deze motie niet op van toepassing te kunnen zijn.

De heer Hoekema (D66):

Ik wil, gebruikmakend van een suggestie van collega Halsema, over "opvang" spreken. Dan kan het op verschillende vormen van opvang van toepassing zijn. Ik wil "AZC's" dus wijzigen in "de verschillende vormen van opvang".

De motie-Hoekema c.s. (19637, nr. 572) is in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de staatssecretaris, te rapporteren over een verbeterde aanpak van misbruikte vrouwen, waarin wordt ingegaan op speciale opvang van vrouwen in de verschillende vormen van opvang, de rol van de IND, de opleiding van rechtsbijstandverleners en IND's, de uitzetting van vrouwen en mensenhandel,".

De voorzitter:

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 578 (19637).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ga nu niet in op de kanttekening van de staatssecretaris over de aanmeldcentra, want dat onderwerp komt inderdaad woensdag aanstaande aan de orde. De opvangcentra kunnen wel bij dit debat worden betrokken, want daar verblijven de vrouwelijke asielzoekers de eerste maanden van hun verblijf in Nederland. Ik denk dat het zinnig is om hieraan aandacht te besteden, omdat de opvangcentra vaak met veel minder goede voorzieningen zijn uitgerust dan de AZC's.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het is overduidelijk dat in de asielcentra bijzondere aandacht moet worden besteed aan misbruikte vrouwen. Ik ben het daarom volstrekt eens met de strekking van de motie. Ik wijs er echter wel op dat er al langere tijd aandacht aan deze problemen wordt besteed. Zo heeft staatssecretaris Kosto het mogelijk gemaakt dat vrouwelijke asielzoekers door een vrouwelijke contactambtenaar worden gehoord, zo mogelijk in het bijzijn van een vrouwelijke tolk. Dat is een eerste vereiste voor de omvang met misbruikte vrouwen.Kalsbeek

Staatssecretaris Schmitz heeft de Emancipatieraad om advies gevraagd over de vraag hoe de IND moet worden ingericht om te waarborgen dat vrouwen niet onnodig worden beschadigd in de procedure. Sterker nog: het was haar bedoeling dat vrouwen in deze periode worden geholpen om over hun ervaringen heen te komen.

Onder staatssecretaris Cohen is door het WODC onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre vrouwspecifieke motieven in het gehoor worden genoemd en in hoeverre die motieven in relatie tot andere motieven een rol spelen. Hier blijkt een grote gevoeligheid uit voor de seksegevoelige aspecten van de asielprocedure. Centraal in dit onderzoek stond ook de vraag of vrouwelijke asielzoekers in het nadeel waren ten opzichte van mannelijke asielzoekers. Dit bleek gelukkig niet het geval te zijn. De positie van vrouwen is niet slechter en hun kans op een verblijfsvergunning is ook niet kleiner. Wel is de aanbeveling gedaan om werkinstructie 148, die specifiek van toepassing is op dit onderwerp, te evalueren. Die evaluatie zal in dit najaar worden afgerond. De resultaten hiervan zullen aan de Kamer worden gezonden.

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat ik veel sympathie heb voor de bedoeling en de strekking van de motie. Ik vind het verder haast vanzelfsprekend dat er aandacht wordt besteed aan de specifieke problematiek van vrouwen. Met het oog daarop lijkt aanneming van deze motie mij overbodig. Wellicht is men bereid om deze motie aan te houden.

Door de heren Hoekema en de Wit en de dames Halsema en Albayrak zijn vragen gesteld over de situatie in Irak. Terugkeer naar Irak is uiteraard een onderwerp dat bij voortduring op mijn agenda staat. In het algemeen overleg is naar aanleiding van een interventie van mevrouw Albayrak specifiek gesproken over Noord-Irak. Ik heb toen aangeven dat hier een aantal complicaties zijn. Het is duidelijk dat de Irakezen moeten terugkeren, maar in de praktijk blijkt die terugkeer niet even gemakkelijk te realiseren. Een van de complicaties is dat het ingewikkeld is om te vliegen op Noord-Irak.

Een en ander neemt niet weg dat de regering intensief overleg voert met Turkije. In dit overleg stelt Turkije zich coöperatief op. Dat is belangrijk, want om Noord-Irak te bereiken moet er op Turkije worden gevlogen. Overigens heeft Ankara wel grote bezwaren tegen het inzetten van charters. Ondanks dat is men bereid om mondjesmaat mensen te laten doorreizen naar Noord-Irak. Wij moeten ons wel realiseren dat Nederland niet het enige land is dat bij Turkije aanklopt. Zo bevinden zich in het voormalige West-Duitsland een groot aantal Irakezen die moeten terugkeren. Duitsland ondervindt daarbij dezelfde problemen als Nederland, want Turkije neemt tegenover Duitsland dezelfde opstelling in.

De vasthoudendheid van de regering is groot en de opstelling van de Turkse autoriteiten is bepaald bemoedigend, hetgeen niet wegneemt dat het onmogelijk is om grote groepen mensen per charter te laten terugkeren. De situatie ter plekke is daarvoor te gecompliceerd.

Voorzitter! Het landgebonden asielbeleid voor Irak is met instemming van de Kamer in 1998 gewijzigd. Noord-Irak wordt sindsdien een veilig alternatief genoemd. Sinds 1998 zijn daarom van heel veel Irakezen de VVTV's ingetrokken. Het ambtsbericht over Irak, waarnaar door verschillende leden gevraagd is, wordt eind april verwacht. Dat wordt verzorgd door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Aan dat ambtsbericht moet een beleidsconclusie verbonden worden. Hopelijk kan dat eind mei beschikbaar komen. Ik ben er evenwel voor beducht om op dit punt een heel harde toezegging te doen, want de situatie is daarvoor te gecompliceerd. Ik neem liever een paar weken meer als dat nodig is om heel zorgvuldig te werk te kunnen gaan en ik betracht daarom enige voorzichtigheid met de datum van 31 mei. Het gaat dus niet om een intrinsieke aarzeling of onwil, integendeel. De zaak is gewoon heel ingewikkeld.

De heer Hoekema (D66):

Het gaat mij ook niet zozeer om de datum van het ambtsbericht. Het gaat mij om de uitspraak van de staatssecretaris dat mensen niet met charters tegelijk kunnen terugkeren. Op individuele basis wordt in overleg met Turkije en de IOM de situatie bekeken van mensen die terug kunnen. Houdt de staatssecretaris in haar beleid ook rekening met de rechterlijke uitspraken die vorig jaar zijn gedaan?

Staatssecretaris Kalsbeek:

De rechter volgt niet in alle individuele gevallen de genomen beslissingen. In antwoord op Kamervragen heb ik mevrouw Halsema al gezegd dat de rechtbank over het algemeen wel akkoord gaat met beslissingen inzake Centraal-Irakezen met een Koerdische, Turkmeense of Assyrische christelijke achtergrond. De jurisprudentie die met betrekking tot dit onderwerp ontstaat, leidt ertoe dat wij nog eens goed naar het landenbeleid moeten kijken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft de schriftelijke vragen inderdaad beantwoord. Overigens haalt zij in haar antwoord slechts een rechterlijke uitspraak aan, terwijl er wel degelijk een vaste lijn in de jurisprudentie te ontdekken is. Die lijn, die verder gaat dan die ene uitspraak, is dat alleen Irakezen die gezinsbanden, familiebanden, dorpsbanden of politieke banden met Noord-Irak hebben naar hun land mogen worden teruggestuurd. De vraag die onbeantwoord is gebleven, is: houdt de staatssecretaris zich aan deze lijn?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik ben voorzichtig, want mevrouw Halsema heeft op dit punt mogelijk een voorsprong. Voorzover mij op dit moment bekend is, lijkt de jurisprudentie inderdaad het landenbeleid te doorkruisen. Om die reden moet er grondig over het landenbeleid nagedacht worden. Ik moet nagaan hoe met een en ander moet worden omgegaan. Ik ben daar heel intensief mee bezig en op zo kort mogelijke termijn, binnen een of twee maanden, kom ik daarop terug. Ik kan er op dit moment niet verder op ingaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mijn tweede vraag luidt als volgt. Mensen krijgen mondjesmaat inreispapieren voor Turkije. Vervolgens moeten zij door Turkije naar Noord-Irak reizen. Het klopt toch dat mensen als illegaal Noord-Irak betreden, omdat er geen inreispapieren zijn voor Noord-Irak?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik zal het checken. De moeilijkheid is dat wij een VAO behandelen. Wij hebben over Irak gesproken als onderdeel van het algemeen overleg. Mevrouw Halsema stelt nu een heel specifieke vraag. Ik zal daar graag op antwoorden, maar op dit moment dus niet.

Ik kom op de motie van mevrouw Albayrak over de huidige ambtsberichten.

De voorzitter:

Mevrouw Albayrak heeft zich moeten verontschuldigen vanwege staatsverplichtingen. Zij heeft mij gevraagd, mede te delen dat zij het stenogram zal nalezen.

De heer De Wit (SP):

Ik stel toch nog een vraag over Noord-Irak. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij pogingen in het werk stelt om mensen uit te zetten. Worden er op dit moment daadwerkelijk mensen uitgezet?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ja, zeker. Het gaat niet met honderden tegelijk, maar het gebeurt wel.

De eerste motie van mevrouw Albayrak gaat over de ontoereikende wijze waarop gerapporteerd wordt in de ambtsberichten over de situatie van vrouwen. Ik herken dat beeld niet helemaal. In de terms of reference voor algemene ambtsberichten vraag ik juist altijd aan de minister van Buitenlandse Zaken om speciaal aandacht te geven aan de positie van vrouwen. De procedure daarvoor is duidelijk. Een richtlijn voegt niets extra's toe. Dat betekent niet dat er altijd veel informatie voorhanden is. Soms is het nog wel eens ingewikkeld om erachter te komen. Ik wil het signaal van de motie wel serieus nemen. Ik zal ervoor zorgen dat er nog eens extra op wordt gelet. Ik hoop dat mevrouw Albayrak haar motie zal aanhouden.

Verder heeft mevrouw Albayrak een motie ingediend over ex-statushouders en het overleg met de gemeenten. In het dictum wordt gevraagd de Kamer daarover te informeren. Ik heb overigens al eerder toegezegd dat graag te doen. Het is een overleg dat een vervolg is op Wijchen. Los daarvan zou het ook zijn ontstaan. Ik vind het van ongelooflijk groot belang, dat bij de zware, ingewikkelde en maatschappelijk veel emoties met zich brengende asiel- en terugkeerproblematiek de overheden voortdurend in goede dialoog zijn. Het rijk en de gemeenten hebben verantwoordelijkheden. Mijn minimuminzet bij de gesprekken is dat wij over en weer van elkaar weten, waar de problemen zitten, hoe ernstig ze zijn en waarom wij de posities kiezen die wij kiezen. Ik heb in mijn hoofd ook een wat verdergaande variant, waarbij ik hoop dat wij binnen de kaders van het terugkeerbeleid kunnen nagaan of met peacefull engineering problemen op lokaal niveau kunnen worden verminderd. Ik denk aan een tekort aan opvangplaatsen. Het is geen eenvoudige opgave. Het is een benaderingswijze die vele malen beter is dan met de ogen dicht problemen over de schutting kieperen. Het is een open overleg. Ik zal het hebben over die mensen die uit de opvang moeten. Wat mij betreft is dat niet alles. De agenda is langer. Ik vind principieel dat het een open agenda moet zijn. Als er onderwerpen zijn waarvan de gemeenten zeggen dat zij hierover iets te melden hebben, dan moet daarover worden gesproken. Ik zoek naar een vorm waarbij gemeenten, COA en provincies een optimale verantwoordelijkheidsbeleving kunnen hebben met het rijk. Ik weet al wat mevrouw Halsema gaat vragen. Lost dat de problemen op? Nee, niet in die zin dat het terugkeerbeleid opeens ongedaan wordt gemaakt of dat de kanten die spanning met zich brengen worden weggeschoven. Als je een moeilijk maatschappelijk probleem moet aanpakken, is het belangrijk dat de overheden de verantwoordelijkheden proberen waar te maken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nee, dat was niet mijn vraag. Wanneer verwacht u resultaat uit dat overleg? Ik vraag dat met het oog op de Voorjaarsnota. Het zal erop uitdraaien dat de zorgplicht van gemeenten gefaciliteerd moet gaan worden door het rijk.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Nee, zover ben ik nog niet. Ik wil de Kamer graag informeren over het overleg. Ik ben er een beetje beducht voor dat grote verwachtingen worden gewekt. Er is sprake van een proces. Je bent voortdurend intensief met elkaar in contact, niet alleen op geformaliseerde momenten maar zo nodig ook ad hoc en tussendoor. Op die manier kan de gezamenlijke verantwoordelijkheid worden waargemaakt. Morgen zijn er geen spectaculaire uitkomsten te verwachten. Ik hoop op een constructief gesprek en een aantal afspraken hoe wij de komende maanden met elkaar zullen omgaan. Hier en daar zullen leuke dingen gebeuren. Ook is het mogelijk dat wij er niet uitkomen. Er moet dan aan de Kamer worden gevraagd of het anders kan. Er moeten geen spectaculaire uitkomsten of convenanten worden verwacht. De inzet is: gezamenlijk gedragen bestuurlijke verantwoordelijkheid.

De heer Wijn (CDA):

Ik heb de kwalificatie gemist van de motie over het overleg met de VNG. Moet ik begrijpen dat de staatssecretaris die motie overbodig vindt?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ja.

Dan kom ik tot de motie van de heer Wijn inzake het achterhalen van de risicofactoren. In het AO hebben wij daarover uitgebreid gedebatteerd. Ik heb aangegeven dat wij geen voorspellende gaven kunnen ontwikkelen voor individuele gevallen. Na overleg heb ik toegezegd dat wij de zaken waarvan wij weten dat een VTV is verleend, op basis van het driejarenbeleid zullen analyseren om zicht te krijgen op, zeg maar, de risicofactoren richting status driejarenbeleid. Ik meen dat ik hiermee sterk tegemoet kom aan de motie van de heer Wijn. Het is de bedoeling te proberen de risicofactoren om te zetten naar risicovolle dossiers. Dat is wel lastig, want er is sprake van een hele stapel dossiers en het is de vraag hoe daaruit de goede kunnen worden gelicht. Wij doen dit niet omdat het zulk gezellig werk is, maar omdat wij willen nagaan of er iets mee gedaan kan worden.

De heer Wijn (CDA):

Ik denk dat mijn motie dwingt tot een toezegging die verder gaat. De staatssecretaris houdt erg veel slagen om de arm. Zegt zij dat de rechtbanken zoveel procent oude en zoveel procent nieuwe zaken gaan doen of zegt zij: het gaat eerst om de zaken met betrekking tot het driejarenbeleid en vervolgens zoveel procent oude en zoveel procent nieuwe zaken? Dan betreft het een andere volgorde dan nu wordt voorgesteld.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Dan gaat u ervan uit dat het onderzoek zulke harde indicatoren of criteria oplevert dat bepaalde zaken uit die stapel gehaald kunnen worden. Daar ben ik niet zo zeker van. Als dat zo zou zijn, was dat zeker het proberen waard, maar ik kan dat niet zeggen. Ik stel voor dat wij het onderzoek doen. Dat kan een set indicatoren opleveren. Vervolgens moeten wij afwegen wat wij ermee gaan doen. Indien mogelijk zal ik daarna een voorstel doen. Als ik de motie zo mag uitleggen, is zij overbodig.

Voorzitter! Mevrouw Halsema had het over haar open brief. Daarover is door haar in het AO zijdelings gesproken. De vraag is of de behandeling van een VAO de gelegenheid is om er uitgebreid over te spreken. Hoe dan ook, zij zei dat ongemotiveerd is aangegeven dat betrokkenen in staat zijn terug te gaan. Ik vond het niet ongemotiveerd. Ik heb de stukken secuur gelezen, omdat ik van de hoed en de rand wilde weten. Iets anders is, of je het ermee eens bent. Ik kan mij voorstellen dat, als men er uitgebreid over wil spreken, dit ordentelijk geagendeerd wordt. Op die manier kunnen ook de andere leden van de Kamer deze brief lezen en kunnen wij bezien waar onduidelijkheid, misver- standen en dergelijke zitten. Ik vind het een beetje slordig, dit nu te doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb in het AO met uw instemming gezegd dat deze brief openbaar was. Ik trek helemaal niet in twijfel dat u zeer secuur naar al die cijfers hebt gekeken. Alleen bevat uw brief de argumentatie niet. Volgens mij is dan de ordentelijke gang van zaken dat u een uitgebreidere brief naar de Kamer zendt waarover vervolgens kan worden beraadslaagd.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik voel mij niet helemaal vrij om een brief die u aan mij stuurt, naar de Kamer te sturen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het was een open brief waarvan een kopie naar alle leden is gegaan. Ik heb in het AO aan u gevraagd of uw antwoord openbaar was en dat hebt u bevestigd.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Wij kunnen twee dingen doen. Ik ben het niet met u eens dat die brief onbeargumenteerd is en wij kunnen het bij die vaststelling laten. Het is ook mogelijk dat die brief officieel geagendeerd wordt. Dan is het een formeel stuk en kan er in formele zin over gesproken worden. Wij kunnen dan nagaan of er sprake is van onduidelijkheden dan wel dat er sprake is van een verschil van mening.

Voorzitter! De motie van mevrouw Halsema over vingerafdrukken loopt vooruit op een brief die de Kamer zal worden toegezonden. Ik herinner mij hoe wij hierover in het AO naar aanleiding van het onderzoek in Groningen hebben gesproken. Ik heb toen uiteengezet dat de rechter tot op heden geen bezwaar heeft gemaakt tegen het gebruik van vingerafdrukken en ik heb mij daarover verbaasd getoond. Vervolgens stelden wij vast dat er nogal wat politiefunctionarissen waren die hiervan niet op de hoogte waren. Immers, een en ander werd als een klacht gemeld terwijl andere gedeelten van het politieapparaat dit middel wél hanteerden. Samen met minister Korthals stel ik hierover een brief op. Ik weet dat daaraan hard wordt gewerkt en daarom stel ik mevrouw Halsema voor, de bedoelde motie aan te houden totdat de brief er is.

Hetzelfde geldt voor de motie inzake de Dublinprocedure. De volgende week hebben wij een verzamel-AO en dit onderwerp is opgenomen op de agenda daarvoor. Ik stel voor dat wij hierop de volgende week inhoudelijk ingaan en dat de bedoelde motie tot die tijd wordt aangehouden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In het eerste geval vind ik het aanhouden van de motie prima omdat ik niet wist dat een brief naar de Kamer zou worden gezonden. Echter, wat het tweede verzoek om een motie aan te houden betreft, wijs ik erop dat inmiddels gewoon een tussentijds bericht vreemdelingen is uitgegaan. Dat wordt gebruikt. Dit onderwerp stond op de agenda voor het afgelopen AO; ik heb er uitvoerig over gesproken maar u bent er niet op ingegaan. Dan lijkt het mij onnodig om te wachten op een nieuw AO. Een Kamermeerderheid heeft al in het verleden uitgesproken dat gezinsscheiding zoveel mogelijk zou moeten worden vermeden, maar u brengt een tussentijds bericht uit dat met die uitspraak in strijd is.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Op 11 april staan wederom de Dublinprocedure en de evaluatie daarvan op de agenda. Inderdaad heeft u hierover tijdens een AO gesproken maar tijdens dat AO is bijzonder veel aan de orde gekomen. De volgende week spreken wij er wéér over. Ik kan mij voorstellen dat wij er dan uitgebreid op terugkomen, mede op basis van een document. Tegen die achtergrond kan ik mij voorstellen dat u uw motie aanhoudt totdat wij er opnieuw over hebben gesproken.

De heer De Wit wijst erop dat hij mij een jaar geleden vroeg om met de gemeenten in overleg te treden. Inderdaad, voorzitter, en dat gebeurt dus en het gebeurde al.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik houd de eerstgenoemde motie, die over de vingerafdrukken handelt, aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Halsema stel ik voor, haar motie (19637, nr. 576) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ook de andere motie ben ik bereid aan te houden, maar het komt mij voor dat de staatssecretaris dan ook de uitvoering van de nieuwe TBV moet aanhouden tot na het volgend overleg. Dat lijkt mij logisch omdat er anders tussentijds gezinsscheidingen kunnen plaatsvinden die in strijd zijn met de wens van de Kamer.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Dat kan natuurlijk niet; dat weet u ook wel. Gezinshereniging is bij een negatieve beslissing – daar hebben wij het over – een dubbele boodschap. Je zegt dan tegen mensen: je mag hier niet blijven maar haal vooral je gezin hier naar toe. Vandaar dat een en ander in deze TBV is uitgewerkt. Als u het anders wil doen, laten wij daarover dan uitvoerig spreken tijdens het AO van de volgende week. Het stond niet op de agenda voor het AO van de afgelopen keer. Ik zou zeggen: laten wij hierover ordelijk spreken. U kunt dan op dat moment beoordelen of uw motie in stemming moet worden gebracht.

De heer Van der Staaij stelde een vraag over de termijn van 28 dagen, die in een enkel geval verlengd kan worden. Het is mogelijk dat mensen uit een land komen waarop niet frequent gevlogen wordt en dat de termijn met enkele dagen wordt overschreden. Dit is een reëel probleem en ik zoek met de IOM naar een oplossing. Ik heb goede hoop dat wij die zullen vinden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, dinsdag aanstaande over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 17.47 uur

Naar boven