Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 13 december 2000 over het emancipatiebeleid.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Voorzitter! Vanaf de instelling van de nieuwe emancipatieondersteuningsstructuur in 1998 treedt naar de mening van de CDA-fractie een marginalisering op van met name de vrouwenorganisaties met een georganiseerde achterban. Daarvoor heeft mijn fractie regelmatig aandacht gevraagd. Diverse malen zijn maatregelen uitgesteld of vertraagd in verband met evaluaties, e.d. Om een beter toekomstperspectief vast te leggen voor de door mij genoemde vrouwenorganisaties wil ik graag namens de CDA-fractie een motie indienen over verhoging van het budget voor emancipatieondersteuningsbeleid om dat betere perspectief te schetsen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de positie van veel vrouwenorganisaties met een georganiseerde achterban door het gebrek aan emancipatieondersteunende subsidie de afgelopen jaren is verslechterd;

van oordeel, dat vrouwenorganisaties een onmisbare schakel zijn tussen hun achterban en de overheid en dat samenwerking met deze maatschappelijke partners een voorwaarde is voor het versnellen van het emancipatieproces;

overwegende, dat begin 2001 een werkconferentie wordt georganiseerd over de functies en de taken van vrouwenorganisaties en de resultaten van de evaluatie over de ondersteuningsstructuur bekend worden;

verzoekt de regering het budget voor de emancipatieondersteuningsstructuur structureel vanaf het jaar 2001 te verhogen en de invulling van deze verhoging te bepalen op basis van de resultaten van de evaluatie van de emancipatieondersteuningsstructuur en de resultaten van de werkconferentie over taken en functies van de organisaties die actief zijn binnen de emancipatiestructuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Visser-van Doorn en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (27411).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter! Ik wil een motie indienen over het VN-Vrouwenverdrag, waarover uitgebreid is gecorrespondeerd en vanmorgen nog uitgebreid is gesproken. Ik wil uitdrukking geven aan de wens van mijn fractie dat het steunpunt dat opgericht moet gaan worden er echt toe moet dienen om het beleid dat in het Vrouwenverdrag is opgenomen te implementeren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een steunpunt een belangrijke functie kan vervullen bij het implementeren van het VN-Vrouwenverdrag;

constaterende, dat de regering enige tijd geleden heeft toegezegd een dergelijk steunpunt op te zetten;

constaterende, dat de concrete uitwerking van dit voorstel zich beperkt tot een informatie-, verwijs- en voorlichtingsfunctie inzake alle nationale en internationale regelgeving op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

overwegende, dat implementatie van het VN-Vrouwenverdrag een bredere strekking heeft dan bevorderen van gelijke behandeling en ook om andere maatregelen vraagt, zoals deskundigheidsbevordering, voeren van proefprocessen en leveren van schaduwrapportages;

overwegende, dat het bevorderen van gelijke behandeling en het geven van voorlichting in zaken als deze een gecombineerde verantwoordelijkheid is van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie;

verzoekt de regering het in de begroting opgenomen bedrag van ƒ 750.000 voor het VN-Vrouwenverdrag als volgt te verdelen:

  • - ƒ 500.000 te reserveren voor concrete activiteiten ter implementatie van het VN-Vrouwenverdrag en daarbij nadrukkelijk maatschappelijke organisaties te betrekken;

  • - ƒ 250.000 te reserveren voor een algemeen informatiepunt gelijke behandeling in gedeelde verantwoordelijkheid met de ministeries van BZK en van Justitie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Schimmel, Van Gent en Visser-van Doorn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (27411).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter! BussemakerDe afgelopen weken is er veel gesproken over de herintreedsters. De staatssecretaris heeft aangegeven dat zij het een en ander doet, zoals aangegeven in de begrotingsbrief 2001 en in de meerjarennota. Ik constateer dat, hoewel daarin veel goede voornemens staan, streefdata, concrete doeleinden en prestatie-indicatoren ontbreken. Om druk op de ketel te zetten en nog dit jaar tot concreet beleid te komen, dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat er een groot potentieel aan herintreders is, waarvan slechts een klein deel als werkzoekend staat geregistreerd;

constaterende, dat herintredende vrouwen in de praktijk tegen belemmeringen oplopen bij het toetreden tot de arbeidsmarkt;

overwegende, dat toename van arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en daarmee het bevorderen van economische zelfstandigheid een belangrijke doelstelling van de regering is;

van mening, dat meer geïnvesteerd moet worden om toetreding tot de arbeidsmarkt voor de groep herintreders te bevorderen;

verzoekt de regering de Kamer uiterlijk 1 maart 2001 een integrale notitie over herintreedsters aan te bieden, waarin aandacht wordt besteed aan de belemmeringen die deze groep nog steeds ondervindt bij de toetreding tot de arbeidsmarkt, en waarin maatregelen, zoals onder ander genoemd in de begrotingsbrief Emancipatiebeleid 2001 en het Meerjarenbeleidsplan emancipatie, concreet worden uitgewerkt in prestatie-indicatoren en een tijdpad middels een plan van aanpak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker en Weekers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (27411).

Mevrouw Schimmel (D66):

Mijnheer de voorzitter! Wij vinden het positief dat het kabinet in de loop van 2001 zijn standpunt bepaalt over het sociale stelsel in relatie tot de levensloopbenadering, maar wij willen eigenlijk méér en daarom heb ik een motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het kabinet in de loop van 2001 zijn standpunt bepaalt over het sociale stelsel in relatie tot de levensloopbenadering;

verzoekt de regering medio 2001 een integraal standpunt omtrent levensloopbewust regeringsbeleid te presenteren, waarin ook betrokken worden: onderwijs, zorg, wonen, werken en gezondheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schimmel en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (27411).

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! Graag zou ik de motie van mevrouw Visser willen steunen, ware het niet dat wij een wat andere volgorde hebben bepaald. Wij willen eerst afwachten wat de werkconferentie oplevert en daaraan koppelen wij de verhoging. Wij hebben een zeer positieve houding ten aanzien van de financiële versterking van de vrouwenorganisatie. Mocht de conferentie daartoe aanleiding geven, dan zullen wij een initiatief van mevrouw Visser bij de behandeling van de Voorjaarsnota graag steunen. Op dit moment vinden wij het wat te voorbarig om haar motie te steunen.

Voorts wil ik commentaar leveren op de brief die ik heb ontvangen naar aanleiding van het amendement dat ik heb ingediend bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken. Bij die gelegenheid heb ik gepleit voor een verhoging van het voorlichtingsbudget met 7 mln. De brief is positief geformuleerd.

De voorzitter:

Gaat het om een voorlichtingsbudget met betrekking tot emancipatie?

Mevrouw Schimmel (D66):

Ik meen dat dit aan de orde is omdat het over herintreedsters gaat. Wij hebben deze brief vanochtend ontvangen.

Het amendement heeft te maken met een verhoging van het voorlichtingsbudget zorg en arbeid, herintreedsters en reïntegratie arbeidsgehandicapten. De staatssecretaris stelt het volgende: "Zoals ik al heb aangeboden, ben ik overigens materieel bereid om uitvoering te geven aan de strekking van het amendement." De vraag die ik haar voorleg, is: betekent hier "de strekking van het amendement" precies wat in het amendement wordt beoogd?

Staatssecretaris Verstand:

Voorzitter! De vraag van mevrouw Schimmel over het amendement kan ik niet simpeler beantwoorden dan met: ja.

Mevrouw Visser-van Doorn vraagt in haar motie het budget voor het emancipatieondersteuningsbeleid te verhogen. Mevrouw Schimmel heeft daar al wat over gezegd. Wij zijn op dit moment bezig met de emancipatieondersteuningsstructuur. Het bijbehorende subsidiebeleid is in 1998 in werking getreden. Mede op verzoek van de Kamer ben ik nu bezig met een vervroegde evaluatie van het ondersteuningsbeleid en met name het subsidiebeleid. Deze evaluatie is eind januari 2001 klaar. De vrouwenorganisaties organiseren zelf een werkconferentie om zich te beraden op de toekomst, op hetgeen zij nodig achten en op de wijze waarop zij dit werk in de toekomst willen inrichten. Ik heb vanochtend toegezegd dat ik op basis van de evaluatie en van de resultaten van de werkconferentie naar de Kamer zal komen met een kabinetsstandpunt in het kader van het VN-Vrouwenverdrag. Ik vind het op dit moment te vroeg om al over een verhoging te spreken. Daarom ontraad ik de motie, althans voor dit moment.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

De evaluatie zou eind dit jaar al komen, maar dat is niet gelukt. De werkconferentie zou al vroeger dit jaar plaatsvinden, maar komt nu in het komende voorjaar. Vanmorgen zei u dat u uw best zou doen om bij de Voorjaarsnota met een standpunt van het kabinet te komen. Nu geeft u meer zekerheid, want u zegt dat u zult komen met een standpunt bij de Voorjaarsnota. Dat vind ik een positievere insteek dan die van vanmorgen.

Staatssecretaris Verstand:

Ik heb het vanochtend net zo positief bedoeld, maar kennelijk iets andere woorden gekozen. Het kabinet komt met een standpunt in het kader van de Voorjaarsnota. Ik ontraad de motie.

In de motie op stuk nr. 9 wordt voorgesteld de ƒ 750.000 voor het VN-Vrouwenverdrag op een andere wijze te verdelen dan de regering heeft voorgesteld. Ik verbaas mij enigszins over de overweging in de motie, dat het bevorderen van gelijke behandeling en het geven van voorlichting een gecombineerde verantwoordelijkheid is van de ministers van BZK en Justitie. In de brief die ik de Kamer heb gestuurd, heb ik geschreven dat dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van deze ministers en mijzelf. Er is heel uitdrukkelijk voor gekozen het informatie- en ondersteuningspunt onder te brengen bij de Commissie gelijke behandeling, als onafhankelijk instituut, mede om voor de toekomst de mogelijkheid open te houden om ook andere discriminatiegronden onder te brengen in een voorlichtings- en ondersteuningsinstituut. De bedoeling van het informatiepunt, zoals wij het kortheidshalve noemen, dat wij bij de Commissie gelijke behandeling willen onderbrengen, is heel uitdrukkelijk dat ook aandacht wordt besteed aan de implementatie van het Vrouwenverdrag. Daarom is het uiteindelijk begonnen, met de commissie-Groenman. Uit de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling blijkt dat er onder de Nederlandse burgers nog onvoldoende kennis en bekendheid is van gelijke behandeling en alle regelingen die daarmee te maken hebben. Wij vinden het belangrijk dat dit punt kan worden ondergebracht bij de Commissie gelijke behandeling, met de Europese wetgeving, de Europese richtlijnen, de Europese jurisprudentie en uiteindelijk de Nederlandse wetgeving, mogelijkheden en onmogelijkheden. Ik ontraad daarom de motie.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Naar mijn idee is er geen enkel meningsverschil over de voorlichting en de gelijke behandeling. Juist daarom pleit ik voor het informatiepunt, dat dan wordt ondergebracht bij de Commissie gelijke behandeling: Dat kan worden uitgebreid met alle andere discriminatiegronden, mede in relatie met de Algemene wet gelijke behandeling en de gevolgen van artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam. De implementatie van het VN-Vrouwenverdrag staat los daarvan. Dat is iets anders dan gelijke behandeling; vandaar de motie.

Staatssecretaris Verstand:

Het kabinet ziet het VN-Vrouwenverdrag als onlosmakelijk onderdeel van de implementatie van het internationaal recht. Dat verdrag werkt door in de Nederlandse wetgeving en speelt ook een rol in het kader van de Europese wetgeving en de Europese jurisprudentie. Er is dus sprake van een duidelijke samenhang. Daarom kiest het kabinet ervoor om dat bij de Commissie gelijke behandeling onder te brengen. Die commissie krijgt dus ook expliciet de taak om te adviseren over de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag. Ik vind dat je dat bij een onafhankelijk instituut moet neerleggen omdat het advisering is aan het kabinet en aan de departementen. Ik zie die activiteiten als één geheel. Als je die uit elkaar haalt, krijg je een versnippering die absoluut onwenselijk is. Dat is de reden dat ik deze motie ontraad.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Deelt de staatssecretaris mijn mening, dat het scheiden van die budgetten niet op voorhand hoeft te betekenen dat de Commissie gelijke behandeling niet betrokken is bij de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag, doch dat daarbij ook nadrukkelijk de maatschappelijke organisaties betrokken kunnen worden?

Staatssecretaris Verstand:

Een aantal maatschappelijke organisaties heeft al taken op dit terrein. Ik heb net horen spreken over proefprocessen. Het Clara Wichmanninstituut bijvoorbeeld heeft als een van zijn taken het voeren van proefprocessen en krijgt daarvoor subsidie van het ministerie van Justitie. Het voeren van proefprocessen is een duidelijk andere taak dan waarover wij het nu hebben: implementatie en advisering vanuit de Commissie gelijke behandeling en voorlichting geven vanuit een onafhankelijk instituut over het VN-Vrouwenverdrag en alle andere zojuist genoemde regelingen. Ik blijf deze motie dus ontraden.

Voorzitter! Vorige week bij de begrotingsbehandeling en vanochtend in het algemeen overleg heb ik aangegeven dat er al heel veel gebeurt op het terrein van de herintreders. Er is veel geld beschikbaar. Een aantal maatregelen is reeds in uitvoering genomen en een aantal maatregelen wordt in de loop van 2001 concreet uitgevoerd. Het gaat dus om zeer concrete beleidsactiviteiten. Die vindt u niet alleen terug in activiteiten in het kader van het Meerjarenbeleidsplan emancipatie, maar bijvoorbeeld ook in de nota Arbeidsmarktbeleid minderheden en in de nota In goede banen. Wij leggen heel duidelijk het accent op de concrete activiteiten. Er zijn reeds verschillende nota's van het kabinet waarin die concrete activiteiten beschreven staan. Ik herhaal dat ik op dit moment geen behoefte heb aan nog een nota, omdat er op dit terrein al een aantal nota's is. Bovendien zijn in het Meerjarenbeleidsplan emancipatie concrete activiteiten aangekondigd die al in ontwikkeling zijn. Om die reden vind ik de motie op stuk nr. 10 overbodig.

De motie op stuk nr. 11 van mevrouw Schimmel betreft de levensloopbenadering. In het Meerjarenbeleidsplan emancipatie hebben wij aangegeven te zullen kijken naar het sociale stelsel, naar het pensioenstelsel en naar een leven lang leren. Deze motie voegt daaraan toe: zorg, wonen en gezondheid. Er wordt om een integrale visie gevraagd en die zou er medio 2001 moeten liggen.

Voorzitter! Ik vind het een goede insteek om een integrale visie te ontwikkelen en een aantal onderwerpen bij elkaar te brengen. Het is echter geen gemakkelijke klus. Ik denk dan ook niet dat het mogelijk is om met een dergelijke klus, naast alle klussen waarmee wij reeds bezig zijn, medio 2001 klaar te zijn. Ik ben zeer bereidwillig om te kijken naar een integrale benadering. De Kamer moet mij echter wel even de gelegenheid daarvoor geven. Ik zou willen aankoersen op eind 2001 en dat zeg ik heel voorzichtig. Ik moet echter eerst goed bekijken hoe een en ander in beeld kan worden gebracht. Met andere woorden: ik sta bereidwillig tegenover deze motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 20.15 uur

Naar boven