Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van het algemeen overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de jaarverslagen van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 1998 en 1999 (27186, nr. 2).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! Bij de behandeling van de jaarverslagen van de Binnenlandse veiligheidsdienst hebben wij uitgebreid gesproken over de zaak Wilman. Wij hebben de minister gevraagd om nog een keer naar die zaak te kijken. Dat is een zaak die al zes jaar speelt en iedere keer bij de behandeling van de jaarverslagen van de Binnenlandse veiligheidsdienst aan de orde komt. De minister beschouwt de zaak als afgehandeld. Hij heeft gezegd dat er juridisch geen mogelijkheden meer zijn. Soms zijn er echter andere mogelijkheden. Wij vragen de minister om daarnaar te kijken. Ik zal daarom mede namens mevrouw Kant van de SP een motie indienen. Soms zijn er geen juridische mogelijkheden meer, maar aangezien het gaat om iemand die zoveel leed en ellende heeft ondervonden, willen wij de minister vragen om nog een keer naar de zaak te kijken en wel naar de menselijke kant van die zaak. Juridisch is het uitgespeeld, maar soms zijn er nog menselijke overwegingen en wij willen de minister vragen om opnieuw in overleg te treden met Wilman. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat de heer Wilman tot nu toe onvoldoende recht is gedaan;

verzoekt de regering deze zaak niet langer als afgehandeld te beschou wen, maar hierover opnieuw met de heer Wilman in overleg te treden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oedayraj Singh Varma en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (27186).

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank mevrouw Oedayraj Singh Varma voor haar vragen, die ook in een algemeen overleg uitvoerig aan de orde zijn geweest. Zij stelt de Kamer voor uit te spreken dat er onvoldoende recht is gedaan aan de heer Wilman en dat ik de zaak niet langer als afgedaan zou moeten beschouwen. De zaak Wilman is door drie commissies uit de Eerste en Tweede Kamer onderzocht. De conclusie luidde dat er geen reden was voor een financiële tegemoetkoming aan de heer Wilman. Ook de rechter heeft zich tot en met de Hoge Raad met de zaak Wilman beziggehouden en die beoordeeld. Daarbij werd in rechte vastgesteld dat niet is komen vast te staan en ook niet aannemelijk is gemaakt dat het niet doorgaan van sollicitaties en het niet bevorderd worden van de heer Wilman het gevolg was van het verstrekken van negatieve informatie door de BVD. Met de aan de heer Wilman verstrekte tegemoetkoming van ƒ 100.000 netto is dan ook het maximaal haalbare voor hem gedaan. De heer Wilman heeft dit bedrag indertijd ook nadrukkelijk geaccepteerd. Hij deed dit, geadviseerd door zijn advocaat, mr. Gaasbeek, en in overleg met zijn familie. Minister Peper, mijn ambtsvoorganger, ontving van mr. Gaasbeek zelfs een schrijven waarin deze hem meedeelde dat de heer Wilman en zijn gezin zeer verheugd waren met zijn brief en waarin werd vermeld dat het financieel motief niet in de allereerste plaats de drijfveer van de heer Wilman vormde. Onder deze omstandigheden is er geen enkele aanleiding om het aanbod aan de heer Wilman te verhogen. Sterker nog, er zijn geen rechtsgronden te vinden die een hogere uitkering aan de heer Wilman kunnen rechtvaardigen. Een dergelijke uitkering zou dan ook ten enenmale onjuist zijn. Dat zou namelijk betekenen dat iemand die maar lang genoeg klaagt, uiteindelijk zonder dat daarvoor rechtvaardigingsgronden zijn, overheidsgelden zou kunnen ontvangen.

Ik heb de zaak Wilman zelf ook nog eens grondig bekeken. Daarbij heb ik het werk van enkele van mijn voorgangers moeten betrekken, omdat zij zich daar ook over gebogen hadden. Ik heb gekeken wat de Eerste en Tweede Kamer met de zaak hebben gedaan. Ik heb ook kennisgenomen van het oordeel van de Hoge Raad. Ik meen dat ik de zaak als gesloten moet beschouwen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik vind dat de minister wederom een erg formeel juridische reactie geeft, terwijl mevrouw Oedayraj Singh Varma heel duidelijk heeft aangegeven dat het hier om de menselijke kant van de zaak gaat. In juridisch opzicht mag de minister gelijk hebben. Er is een zaak geweest, lang geleden. Daarna zijn er nog allerlei nieuwe feiten boven tafel gekomen. Voor de heer Wilman is een nieuwe weg naar de rechter echt niet meer aan de orde.

De minister zegt dat het al is geaccepteerd. Wij hebben ook tijdens het algemeen overleg begrip gevraagd voor de situatie waarin de heer Wilman zich bevond op het moment dat hij "ja" heeft gezegd tegen het aanbod dat er toen lag. Dat had alles met zijn persoonlijke omstandigheden te maken. Hij had net een ernstige ziekte achter de rug.

De minister zei net ten onrechte "als je maar lang genoeg klaagt". Dat is een typering die absoluut niet bij deze man past. Ik vind het ongepast dat de minister die term gebruikt.

Wij zeggen in de motie niet dat er geld bij moet. Het enige wat wij aan de minister vragen – daarom benadruk ik ook dat de term "klagen" ongepast is – is of hij een gesprek met de heer Wilman wil aangaan.

Minister De Vries:

Niet alleen de juridische kant van de zaak heeft de afgelopen jaren veel aandacht gehad, maar ook de andere zijde. Mijn collega en ambtsvoorganger Van Thijn heeft een poging gedaan om de zaak op te lossen omdat de Kamer hem indertijd vroeg, naar ik meen in 1993, iets voor de heer Wilman te doen. Hij heeft toen toegezegd dat hij een ultieme poging zou wagen om het dossier van de heer Wilman te sluiten. Deze poging is afgerond door zijn ambtsopvolgster, mevrouw De Graaff-Nauta, die de heer Wilman in overeenstemming met de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten uit louter menselijke overwegingen ƒ 50.000 netto aanbood. Zij deed dit in verband met het niet slagen van de in het verleden op het verzoek van de Kamer ondernomen poging om de heer Wilman door middel van een eenmansonderzoeksopdracht weer een plaats op de arbeidsmarkt te geven. De heer Wilman heeft dat bod niet geaccepteerd. Nadat minister Dijkstal had geweigerd op de zaak terug te komen, besloot minister Peper een nieuwe poging te wagen om de zaak te sluiten.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Die geschiedenis kennen wij allemaal. Wij hebben ons daar allemaal in verdiept en dat brengt ons nu juist tot dit verzoek.

Minister De Vries:

Dat begrijp ik wel, maar laat mij nu even vertellen wat er op dat andere niveau is gebeurd.

De heer Peper heeft de heer Wilman ƒ 100.000 aangeboden. Daarbij gaf hij aan dat hij dit niet zag als een louter menselijk gebaar, maar ook als een poging bij te dragen aan de destijds met het voorstel om hem een onderzoeksopdracht te verlenen beoogde maatschappelijke rehabilitatie van de heer Wilman. In de brief werd wel vermeld dat bij verschillende gelegenheden was vastgesteld dat de overheid niet onrechtmatig of anderszins laakbaar tegen de heer Wilman had gehandeld.

Nu heb ik gesproken over de bewindspersonen Van Thijn, De Graaff-Nauta, Dijkstal en Peper. Ik heb zelf op verzoek van een aantal leden van de Kamer het hele dossier ook bestudeerd. Ik meen dat er geen aanleiding is om terug te komen op het oordeel dat eerder is geveld en dat een gesprek alleen maar verkeerde verwachtingen kan wekken. Dat moet ik niet doen. Ik beschouw de zaak echt als gesloten.

Mevrouw Kant (SP):

Ik ben hierover toch teleurgesteld. Wij hebben een mening hierover; de minister heeft een mening hierover. Hij is blijkbaar niet bereid daarover op dit moment van gedachten te veranderen. Het enige wat wij de minister nu vragen, is het gesprek aan te gaan en de heer Wilman nog een keer de kans te geven om het ook aan deze minister in een persoonlijk gesprek toe te lichten.

Minister De Vries:

Ik zou graag gesprekken aangaan als daarmee niet de indruk wordt gewekt dat ik terugkom van besluiten waarvan ik niet zal terugkomen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven